Steegoversloot / 500 jaar geschiedenis van een straat in Dordrecht

Page 1


STEEGOVERSLOOT

500 jaar geschiedenis van een straat in Dordrecht

Colofon

Uitgever: Stichting Illustre Dordracum

Mei 2025

Op de omslag

Foto: Fokko van der Straaten

© 2024 Stichting Illustre Dordracum. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Er is onder meer gebruik gemaakt van beeldmateriaal van het Regionaal Archief Dordrecht en uit de collectie van het Augustijnenhof. Zo veel mogelijk is getracht om de rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Rechthebbenden die in dit verband niet zijn benaderd worden verzocht om zich met de uitgever in verbinding te stellen.

Inleiding

De omslag van dit boek laat een foto van een duif zien, die na een ontdekkingstocht over het Steegoversloot terugkeert bij een andere duif. Ze zitten samen op het topje van de trapgevel van het zestiende-eeuwse huis waarin Koos van der Vaart (1950-2022) en zijn vrouw Merrilee Bonney in 2011 zijn neergestreken. Eigenlijk had Koos dit boek geschreven moeten hebben, maar dat kwam er helaas niet van. Op 18 november 2022 is hij na een kort ziekbed thuis overleden.

We leerden Koos in 2016 kennen toen hij samen met zijn vrouw de cursus historisch huizenonderzoek in het Augustijnenhof volgde. Het werd al snel duidelijk dat Koos een cursist was voor wie het niet snel genoeg kon gaan. Hij pakte de lesstof razendsnel op.

Hierna begon hij een onderzoek naar zijn eigen huis, en al snel had hij ieder huis in de straat tot in het kleinste detail bestudeerd. In 2017 en 2018 publiceerde hij in het tijdschrift van Vereniging Oud-Dordrecht over zijn bevindingen, waarbij hij een oproep aan de lezers deed om de door hem gevonden gegevens aan te vullen en te verbeteren. Hij deelde vervolgens zijn gegevens met bronnen in twee matrices op de site Dordtenazoeker.nl.

Opgeleid als wiskundige en econometrist vond hij zijn carrière bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), waar hij beleidsambtenaar werd. Van 1988 tot 1994 was hij lid van de Tweede Kamer. Hij was afdelingshoofd en later directeur bij het ministerie van Financiën, om met pensioen te gaan als secretaris van de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid. Al voor zijn pensionering bleek er ook een bioloog in hem schuil te gaan, want hij was actief met het bestuderen van mossen, waarbij hij tijdens zijn talloze speurtochten in onder meer de Biesbosch voor Nederland nieuwe soorten heeft ontdekt.

Omdat Koos niet de gelegenheid heeft gehad om zijn onderzoek af te ronden, heeft het Historisch Documentatie- en Kenniscentrum Augustijnenhof, na overleg met zijn weduwe, besloten om zijn vondsten zo veel als mogelijk aan te vullen en te publiceren. Het resultaat ligt nu voor u.

Het zal wellicht niet geworden zijn wat Koos zelf in gedachten had, maar hiermee gaat zijn werk in ieder geval niet verloren en kan een ieder die geïnteresseerd is in de geschiedenis van de prachtige huizen in het Steegoversloot er kennis van nemen.

We danken Kees van Dijk voor het meelezen, zijn suggesties en de eindredactie. Piet van Beek, John Mouthaan en John Schermer, vrijwilligers en onderzoekers van het Augustijnenhof, danken we voor het verzamelen van aanvullende gegevens en fotomateriaal.

Voor dit onderzoek zijn talloze archiefbronnen geraadpleegd en er is gebruikgemaakt van de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht.

Ter wille van de leesbaarheid van dit boek zijn de archiefbronnen niet vermeld. Als u meer wilt weten over de herkomst daarvan, dan kunt u de matrices op Dordtenazoeker.nl raadplegen of contact opnemen met het Augustijnenhof.

Jan Willem Boezeman Ernst Delwel

Het Steegoversloot

Dat het Steegoversloot oorspronkelijk een smal straatje was, blijkt al uit de benaming 'steeg'. Deze liep langs het Augustijnenklooster dat zijn ingang had aan de Voorstraat, naast de Augustijnenkerk. De oudste vermelding van de Sint Jorispoort is van 1450, wat kan betekenen dat de in de Voorstraat beginnende steeg bij de stadsmuur uitkwam en dood liep. Een steeg is over het algemeen ook geen doorgaande weg. De Lindengracht, wellicht ooit een sloot, liep van de tegenwoordige Schoolstraat naar de Museumstraat en kruiste de steeg.

Het Steegoversloot loopt bij de Voorstraat smal toe, een eigenschap die meer straten hebben die uitkomen op de Voorstraat, zoals de Kolfstraat, de Vriesestraat en de Visstraat.

Bij het Steegoversloot is die oude situatie nog bewaard gebleven. De oorzaak moet gezocht worden in de oorspronkelijke bebouwing in de twaalfde en dertiende eeuw, toen aan de landzijde vooral de Voorstraat bebouwd was en er nog weinig zijstraten waren aangelegd. De stad kende in haar eerste ontwikkelingen een lintbebouwing aan weerszijden van de Oude- of Voorstraatshaven. Om een zijstraat aan te leggen, moest dus een reeds gebruikt perceel opgegeven of verkleind worden.

Steegoversloot

Omdat ‘steeg’ als onderdeel van een straatnaam minder deftig klinkt, werd in 1895 het voorstel gedaan om de naam te wijzigen in 'Parkweg'. Via de Sint Jorisweg kwam de straat immers uit op het tien jaar daarvoor voor het publiek geopende Merwesteinpark. Dit voorstel werd door de gemeenteraad verworpen.

In 1543 werd in Holland de 'Tiende Penning’ ingevoerd, een belasting van 10% op de huurwaarde van onroerende goederen. De belasting werd geheven door de Staten van Holland, en de inning werd meerdere malen herhaald in de volgende jaren. De ‘Tiende Penning’ was een belasting op huizen, waarvan driekwart voor rekening van de eigenaar en een kwart voor rekening van de huurder kwam. De belasting is enigszins vergelijkbaar met de tegenwoordige onroerendezaakbelasting (OZB). De Dordtse kohieren van deze belastingheffing Tiende Penning zijn bewaard gebleven. Ze bevatten gedetailleerde informatie over de belastingheffing, want de belastinginners noteerden via een vaste looproute huis-voor-huis wat zij aantroffen. Hiermee is er

Het
richting Sint Jorisbrug rond 1905

vanaf die tijd een goed beeld te vormen over de bebouwing van het Steegoversloot, die toen nog verre van aaneengesloten was.

Bij veel van de in dit onderzoek onder de loep genomen huizen is de eigenaren geschiedenis dan ook terug te voeren tot in de eerste helft van de zestiende eeuw, waarmee we zicht krijgen op een kleine 500 jaar geschiedenis van deze als steeg begonnen straat, die in de loop der tijd zowel sociaal-economisch als in cultureel opzicht uitgroeide tot een van de belangrijke straten van de stad. Er woonden maar liefst vier leerlingen van Rembrandt en de vijfde, Ferdinand Bol, had zijn domicilie ‘om de hoek’ in de Hofstraat. Natuurlijk hadden die kunstschilders contact met elkaar. We komen in de straat glasgraveurs tegen, zoals Jacob en Gillis Hoolaart en Frans Greenwood. Hiernaast woonden er talloze predikanten, tot prominente afgevaardigden van de Dordtse Synode van 1618-1619 toe.

Van Voorstraat naar Doelstraat (nr. 2 t/m 28 en Doelstraat 27-33)

Tussen de Voorstraat en de Doelstraat was de bebouwing al in 1543 aaneengesloten. Daar stonden in dat jaar 18 huizen. Opmerkelijk is dat de huisnummers 8, 10 en 12 in de loop der tijd in wisselende combinatie bezit zijn geweest van één eigenaar, met bekende namen uit onder meer het stadsbestuur, zoals Oem, Beaumont, Van Haerlem en Brandwijk van Blockland. In de andere huizen woonden zowel ambachtslieden, notarissen, advocaten, dokters als predikanten.

Van Doelstraat naar Schoolstraat (nr. 36 t/m 54 en Schoolstraat 15)

Tussen de Doelstraat en Schoolstraat was er geen sprake van aaneengesloten bebouwing. Tussen huisnummer 42 en de Schoolstraat was hier een diepe tuin met bleekveld van de regentenfamilie Van Drenckwaert, die uitkwam op een zijgrachtje van de Lindengracht, dat evenwijdig aan het Stek liep. Er stonden in die tuin enkele kleine huisjes die aan minder draagkrachtigen werden verhuurd. Vanaf 1595 werd dit gedeelte bebouwd met huizen en raakte de bebouwing aaneengesloten. Al in 1657 maakten zes van deze toen nog betrekkelijk jonge huizen plaats voor het kolossale woonhuis Doelesteyn. In 1930 werd een zevende huis aan Doelesteyn toegevoegd. Links van de Rechtbank stonden tot 1980 zes huizen, die werden afgebroken voor de nieuwbouw van de rechtbank.

Van Schoolstraat naar Vest (nr. 56 t/m 78 en Vest 87)

Tussen de Schoolstraat en de Vest staan nu elf huizen. De situatie in 1543 is niet helemaal duidelijk, maar van aaneengesloten bebouwing was er toen nog geen sprake. In ieder geval stonden daar al vroeg in de zestiende eeuw vier huisje voor de armen, ook wel ‘cameren’ en ‘De huijskens van de Goeden Heer’ genoemd. Ze werden gebouwd door mr. Adriaen Cornelisz. Brouwer, een rond 1470 geboren secretaris van Dordrecht, die als weduwnaar tot priester werd gewijd en vervolgens van 1544 tot 1557 vice cureyt (pastoor) was van de Dordtse Nieuwkerk. Op de sedertdien onveranderde percelen van deze huisjes staan nu de laatste vier huizen aan de noordoostzijde van het Steegoversloot bij de Vest.

Van Voorstraat tot Hofpoort (nr. 1 t/m 37)

Teruggaand naar de zuidzijde van het Steegoversloot van de Voorstraat naar de Hofpoort, was de grond langs het Steegoversloot bezit van het Convent van de Augustijnen. In 1572, tijdens de Reformatie, is de grond door de stad geconfisqueerd. De Hofpoort is kort hierna gebouwd, omdat de Heelhaakschutterij het voormalige klooster betrok. Zij hadden hun terrein in het Stek, dus een korte route naar het vroegere klooster was welkom.

Het pand waarin de Hofpoort werd gebouwd, maakte deel uit van de brouwerij van het Augustijnenklooster, die het daarvoor benodigde water waarschijnlijk uit de grote waterput in het midden van de binnenplaats van het klooster haalde. De contouren van die vrij grote waterput zijn in de bestrating van het Hof te zien. In dit verband zijn de bouwhistorische vondsten die in het pand boven en naast de Hofpoort zijn gedaan interessant (zie de beschrijving bij Steegoversloot 37). Direct ten westen van de brouwerij stonden drie huisjes, die door het Convent van de Augustijnen aan particulieren werden verhuurd.

Van Hofpoort tot Augustijnenkamp (nr. 39 t/m 173)

Het gedeelte tussen de Hofpoort en het Augustijnenkamp was in 1543 eveneens volledig bebouwd. In het middenstuk stond een aantal grote en diepe huizen, die uitkwamen op de Kloostertuin. Ook stonden er zeven kleine huisjes van ene Jan de Boogmaker, die ook wel camerkens werden

genoemd. Ze stonden ongeveer op de locatie van de huizen Steegoversloot 147, 149 en 159. Omdat er bij de huisjes ook een bleekveld was, zou het kunnen zijn dat ze in een tuin, wat verder van de straat af hebben gestaan

Van Augustijnenkamp tot Museumstraat tot (nr. 187 t/m 221)

Tussen de Museumstraat en het Augustijnenkamp stond in 1543 al een aaneengesloten rij huizen. Hier woonden niet zoals in het begin van de straat de rijkere Dordtenaren, maar handwerkslieden, schippers en dergelijke. Tot voor kort waren hier veel winkels te vinden.

Van Museumstraat tot Vest (nr. 231 t/m 279)

Het gedeelte tussen de Museumstraat en de Vest was voor de Reformatie bezit van het Agnietenklooster. Evenwijdig aan het Steegoversloot stond hun kapel of kerk met de uitgang op de Lindengracht (nu de Museumstraat). Het hoekpand bij de Vest was lange tijd het huis van de pater en mater van de nonnen, die er een tuin naast hadden. Vanaf 1609 begon de stad hier kavels te verkopen en werden er huizen gebouwd.

Omstreeks 1625 was de hele straat volgebouwd. In het belastingkohier van 1543 worden 68 huizen vermeld. In 1626 waren dat er 95. In dit boek worden 71 panden beschreven, wat iets zegt over de samenvoeging van panden die sindsdien hebben plaatsgevonden.

Het Augustijnenklooster

Het in 1275 gestichte klooster werd begrensd door het Steegoversloot in het noorden en de Nieuwstraat in het zuiden. Uiteindelijk werd de oostgrens vastgelegd door het Augustijnenkamp, welke naam herinnert aan het terrein achter het klooster. De kloosterlingen zullen daar ruimte hebben gehad om een groenten- en kruidentuin, een bleekveld en wellicht een kleine weide voor wat kleinvee te onderhouden.

De oorsprong van de bebouwing aan het Steegoversloot naast het Augustijnenklooster is niet zeker, maar zeer waarschijnlijk behoorde de grond bij het klooster en was langs de straat slechts een blinde muur te zien, zoals die nu nog bestaat bij het Arend Maartenshof. De kloostergemeenschap stond weliswaar in de stad, maar was naar binnen gekeerd en de bewoners hadden slechts sporadisch contact met de stedelingen. Men kan zich dan ook goed voorstellen dat naast de slaapzaal of dormter er ook kleine woonruimtes of cellen waren voor de prior en andere functionarissen.

In 1512 werd het eerste klooster door brand vernietigd, waarna het in renaissancestijl werd herbouwd. Iets verderop, daar waar nu de poort is die dateert uit de tijd van de verbouwing tot Prinsenhof rond 1575, bevonden zich het brouwhuis en het ziekenverblijf. Na de overgang naar de Reformatie en de daaropvolgende inbeslagname van het klooster door het stadsbestuur, zijn ook de bebouwingen van het klooster langs het Steegoversloot omgebouwd tot woonhuizen.

Het Augustijnenhof in 2025. (Foto Fokko van der Straaten)
Het voormalig klooster in 1645

Het Agnietenklooster

Een enkele keer werd het Steegoversloot ook wel de Nonnenstraat genoemd, zoals in 1547. De brug over de Lindengracht, die van de Schoolstraat (die een gedempt deel van de gracht is) naar de Museumstraat liep, heette ook lange tijd de Nonnenbrug. Agnieten waren de zusters van de orde van Sint-Augustinus, ook wel de Witte Nonnen genoemd. Tussen de Museumstraat en de Vest, begrensd door het Steegoversloot en de Korte Nieuwstraat, hadden de Agnieten vanaf ongeveer 1326 hun onderkomen. Het Sint Agnes of Agnietenklooster werd in 1421-1426 gebouwd. Vermoedelijk heeft het deel van het Dordrechts Museum dat haaks op de Vest staat deel uitgemaakt van het oudste gedeelte van het kloostercomplex.

Na de Reformatie werd het klooster in gebruik genomen als Heilig Geest- en Pesthuis. De kapel of kerk stond evenwijdig aan het Steegoversloot, met de ingang in de Lindengracht (nu de Museumstraat).

ca. 1840

Op de hoek van het Steegoversloot en de Vest bevond zich het huis van de pater en mater van het Agnietenklooster, met daarachter het biechthuis. Verder was dit gedeelte van het Steegoversloot nog niet bebouwd en was er een tuin. In 1580 werd het hoekhuis door de stad verhuurd aan de rector van de Latijnse School in de Nieuwstraat. Rond 1626 bouwde de stad er een ammunitiehuis, dat er tot 1869 heeft gestaan en dienst deed als stadsmagazijn.

Het in 1868 afgebroken Stadsmagazijn. Het pater- en materhuis van het Agnietenklooster stond geheel links, op de hoek van de Vest.

Agnietenkerk

Kunstschilders, Rembrandt en het Steegoversloot

In de zeventiende eeuw woonde er in het Steegoversloot een aantal kunstschilders die elkaar niet alleen kenden omdat het geboren Dordtenaren waren, maar ook omdat ze bij Rembrandt in de leer zijn geweest.

Samuel van Hoogstraten

De laatste acht jaar van zijn leven woonde de Dordtse kunstschilder

Samuel van Hoogstraten (1627-1678) in het huis Steegoversloot 21, een pand waarin nu het Regionaal Archief is gevestigd.

Samuel was de zoon van kunstschilder en zilversmid Dirck van Hoogstraten (1596-1640) en Maeiken de Koning (1598-1645). Hij trouwde op 18 juni 1656 met Sara Balen, nicht van stadskroniekschrijver Matthijs Balen. Het huwelijk bleef kinderloos.

Van Hoogstraten was kunstschilder, etser, dichter en kunsttheoreticus en een van de bekendste leerlingen van Rembrandt. Hoewel een bekend portretschilder, ging zijn belangstelling ook uit naar 'trompe-l'oeil' en perspectief. Trompe l'oeil is een wijze van schilderen van voorwerpen met veel perspectief en diepte waardoor de beschouwer de illusie heeft het afgebeelde voorwerp te kunnen pakken. Hij schreef de belangrijke verhandeling over de schilderkunst Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst; anders de zichtbaere werelt (1678). Zijn werk als schilder wist hij op vruchtbare wijze te combineren met de pen. Zijn leven lang presenteerde Van Hoogstraten zich als schilder-schrijver.

Trompe-l'oeil uit 1664 (Dordrechts Museum)

Twee jaar na de geboorte van Samuel vertrok het gezin Van Hoogstraten naar Den Haag waar Dirck van Hoogstraten lid werd van het Sint-Lucasgilde en een eigen atelier met leerlingen had. Samuel en zijn broer Jan leerden de eerste beginselen van de schilderkunst van hun vader. In augustus 1640 keerde Van Hoogstraten met zijn gezin terug naar Dordrecht, waar hij zich als zilversmid vestigde in de Weeshuisstraat. Op 21 december 1640 overleed Dirck.

Omstreeks 1642 vertrok Samuel voor enkele jaren naar Amsterdam om in de leer te gaan bij Rembrandt. Waarschijnlijk was hij eind 1646 weer terug in Dordrecht. Dat hij het schilderen afwisselde met het schrijven, blijkt uit de uitgave in januari 1648 van zijn gedichtenbundel ‘Vryheit der Vereenighde Nederlanden’, uitgegeven door Abraham Andriesz in Dordrecht. Niet lang daarna verscheen zijn boek Schoone Roselijn, of: De getrouwe liefde van Panthus, uitgegeven bij Jasper Gorisz in Dordrecht. In zijn 'Aen den leser' schreef hij: 'De poësi is een suster, ja een lidt, van mijn godinne Pictura (schilderkunst), dieshalve heb wel veranderingh in de handelingh, maar niet in 't verstant begaen'.

Ook sloot hij zich aan bij de Dordtse kring van schrijvers en dichters, onder wie de Van Godewijcks, Van Somerens, Van Nispens en Johan van Beverwijck.

Op 16 mei 1651 verliet Samuel van Hoogstraten Dordrecht voor een studiereis naar Wenen en Rome. In Wenen werd hij op 6 augustus aan het hof van keizer Ferdinand III in audiëntie ontvangen, waar hij zijn kunnen toonde. Een levensecht geschilderd trompe l'oeil deed de keizer uitroepen:”Dit ist der eerste Maler die mir betrogen heeft” . Als 'straf voor dat bedrog' besloot de keizer het stilleven zelf te houden. Als beloning ontving Van Hoogstraten een medaille met het portret van de keizer aan een gouden ketting. Op de keerzijde van de medaille waren een weegschaal, zwaard, scepter en kruis afgebeeld en de spreuk 'Firmamenta Regnorum' (het hechte fundament der koninkrijken).

Vervolgens vertrok hij naar Rome en keerde na een verblijf van enkele jaren terug in Wenen. Tijdens zijn verblijf in Wenen gaf zijn broer François in 1652 een door Samuel geschreven poëziebundel uit onder de titel Goude schalmey, met lofdichten van J. van Someren, P. van Godewijck, A. van Nispen en A. van Dorste, die allen tot de Dordtse dichtschool behoorden. Een andere broer van Samuel, de schilder Jan van Hoogstraten, die zich eveneens in Wenen ophield, werd getroffen door een beroerte en stierf daar op 19 mei 1654 op 24-jarige leeftijd.

In 1656 keerde Samuel terug in Dordrecht, waar hij lid werd van de Broederschap der Romeinen. Deze broederschap bestond voornamelijk uit welgestelden en kunstenaars die voor hun studie Rome hadden bezocht. Deze positie leverde hem een aantal belangrijke opdrachten op. Van Hoogstraten trad op 18 juni 1656 in het huwelijk met Sara Balen. Sara en Samuel sloten zich, na in de gereformeerde leer te zijn onderwezen door ds. Jacobus Lydius, aan bij de Nederduitse gereformeerde (hervormde) kerk. Na het afleggen van de meesterproef en de eed als meester-munter werd hij op 22 mei 1656 opgenomen in het serment van de Munt, het eedgenootschap van officieren (o.a. de muntmeester) en werklieden zoals munters en knapen. In 1657 schilderde hij een groepsportret van officieren en leden van het serment. De namen van de 13 geportretteerden staan, helaas voor een deel slecht leesbaar, afgebeeld op een strook papier die op een in perkament gebonden boek ligt.

In datzelfde jaar publiceerde hij een bewerkte vertaling van de Franse auteur Nicolas Faret L'honneste homme ou l'art de plaire à la court onder de titel Den eerlyken jongeling. Samuel van Hoogstraten zelfportret ca. 1677 (Huis van Gijn)

Dit uit 27 hoofdstukken bestaande werk werd opgedragen aan Adriaen van Blijenburgh (1616-1682), burgemeester en waardijn (vertegenwoordiger van de Staten van Holland) van de Munt. Als schilder zette hij een schilderschool op, die vermoedelijk gelegen was aan het Marktveld (het latere Scheffersplein).

De door Van Hoogstraten opgeleide schilders waren onder meer Nicolaes Maes, Arent de Gelder, Godfried Schalken en Arnold Houbraken. Deze laatste beschreef het leven van Van Hoogstraten in zijn De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen. Uit de gegevens van Houbraken blijkt dat Van Hoogstraten op zijn ruime zolder door hem geschreven toneelstukken door zijn leerlingen liet opvoeren in tegenwoordigheid van ouders en goede bekenden.

van Hoogstraten 1653, oude man in een venster

Samuel werd voor het eerst genoemd als provoost (een vooraanstaande en ervaren meester-munter met een vertrouwenspositie) van de Munt als hij op 5 oktober 1659 de belofte afneemt van Cornelis van Dalen als knaap van de Munt.

Tussen mei 1662 en eind 1667 verbleven Van Hoogstraten en zijn vrouw Sara in Londen, waar hij een veelgevraagd portrettist van vooraanstaande personen was. Naast portretten schilderde hij ook een aantal sterk perspectivisch werkende binnenplaatsen en trompe-l'oeil stukken.

Tijdens zijn verblijf in Londen was hij getuige van de grote stadsbrand van 2 tot 5 september 1666, waarbij het middeleeuwse centrum met 87 kerken en 13.200 woningen voor 80 procent afbrandde. Van Hoogstraten wijdde aan deze ingrijpende gebeurtenis een gedicht De vliegende faem, met het droevig bescheit van den brand der stad Londen. In 1666, tijdens zijn verblijf in Londen, werd door Henricus Hondius in Den Haag een door Van Hoogstraten berijmd treurspel uitgegeven, getiteld Dieryk en Dorothé of de verlossing van Dordrecht.

Eind 1667 keerde hij, na enige tijd in Den Haag te hebben gewoond en gewerkt als meesterschilder, terug naar Dordrecht en kocht voor 2.000 gulden dit huis aan het Steegoversloot. Ook vatte Van Hoogstraten zijn taken voor de Munt weer op. Een jaar later werd hij betaald voor het maken van een tweede muntersstuk, waarop hij zichzelf afbeeldde met de door keizer Ferdinand III geschonken gouden ketting met medaille.

Als gevolg van 'een lichaems kwaal' verslechterde zijn gezondheid. Samuel van Hoogstraten overleed 19 oktober 1678. Zijn vrouw Sara volgde een maand later, op 22 september 1678. 1

1 Ontleend aan het Dordts Biografisch Woordenboek, geschreven door Herman A. van Duinen

Samuel

Nicolaes Maes

Kunstschilder Nicolaes Maes woonde vanaf 1658 in het huis Steegoversloot 50 (rechts op de foto). Hij werd in 1672 ook eigenaar van het buurhuis nummer 48, dat hij verhuurde.

Steegoversloot 48 en 50

Maes werd in 1634 op de Voorstraat geboren als zoon van de zijdekoopman en zeepzieder Gerrit Willemsz Maes en Ida Herman Claesdr. Rond 1650 trok hij naar Amsterdam om bij Rembrandt in de leer te gaan. De kosten van deze opleiding bedroegen honderd gulden per jaar (ongeveer een half jaarsalaris van een werkman). Kunsthistorici vermoeden dat hij, voor zijn vertrek naar Amsterdam, samen met zijn Dordtse leeftijdgenoten Jacobus Leveck (1634-1675) en Abraham van Dijck (1635-1680) in de leer is geweest bij Samuel van Hoogstraten.

Teruggekeerd in Dordrecht trouwde hij in 1654 als pas 20-jarige met de tien jaar oudere Adriana Joostensdr. Brouwers (1624-1690). Zij was de weduwe van predikant Arnoldus de Gelder en had uit dat huwelijk twee kinderen, Justus (1650) en Wouter de Gelder (1651). Justus werd later leerling van zijn stiefvader.

Het echtpaar woonde tussen 1654 en 1658 in de Hoge Nieuwstraat, in een vrij klein huisje dat eigendom van haar moeder was. In die periode vervaardigde Maes het schilderij De Liereman, met de Dordtse Blauwpoort op de achtergrond. Het doek toont een muzikant met een draailier, waarbij een jongetje geld ophaalt bij de bewoners van een huis. Zowel de Blauwpoort als de huizen zijn waarheidsgetrouw afgebeeld. Het huis van Maes en zijn gezin stond aan de zuidwestzijde van de Hoge Nieuwstraat, op steenworp afstand van de Blauwpoort. Het huis waar de Liereman staat, is geïdentificeerd als Binnen Walevest 106, hoek Hoge Nieuwstraat.

In 1658 was de inmiddels 24-jarige Nicolaes Maes financieel in staat om het huis aan het Steegoversloot te kopen. Dat pand kostte ƒ 2.650, waarvan hij ƒ 1.000 contant betaalde. De verkoper verstrekte hem een hypothecaire lening tegen een rente van 4% per jaar (die Maes in 1677 had afgelost). Hiernaast verplichtte de schilder zich om de echtgenote van verkoper en haar kinderen te portretteren, waartoe verkoper het benodigde doek of paneel voor zijn rekening zou nemen.

In de Hoge Nieuwstraat werden zoon Conradus (1654) en dochter Johanna (1656) geboren. In het Steegoversloot volgde in 1660 nog een dochter, Ida Margaretha. Na het overlijden van zijn schoonmoeder werd het huisje in de Hoge Nieuwstraat in 1678 eigendom van zijn vrouw. Het zou uiteindelijk uit de nalatenschap van Nicolaes Maes worden verkocht.

Maes wordt beschouwd als een van de talentvolste leerlingen van Rembrandt. Zijn tekeningen werden soms aan Rembrandt toegeschreven. Na zijn terugkeer in Dordrecht schilderde hij vooral genrestukken in een vernieuwende stijl, die het huiselijke leven van alledag tot onderwerp hadden.

Zijn oudst gedateerde Dordtse schilderij is van december 1653. Hij wist ruimtelijke illusies te scheppen door een geraffineerd gebruik van perspectief en het gebruik van licht en donker. Een bekend voorbeeld is De luistervink uit 1657. Vanaf circa 1660 specialiseerde hij zich in het schilderen van portretten.

Hij kreeg met regelmaat portretopdrachten van de Dordtse elite. Het portret uit 1647 van burgemeester Jacob de Witt (1589-1674) wordt wel het meesterwerk van Maes’ vroege portretstijl genoemd en deed nog sterk aan Rembrandt denken. Vanaf circa 1665 schilderde Maes vrijwel uitsluitend portretten.

Tussen 1665 en 1670 werd zijn portretstijl minder ‘streng’, meer gedetailleerd, minder pasteus (gladder) en met een lichter palet. Houbraken vermeldt dat Maes al snel was gestopt met het portretteren in Rembrandts’ stijl, 'te meer toen hij zig tot het schilderen van pourtretten begaf, en wel zag dat inzonderheid de jonge juffrouwen meer behagen namen in het wit dan in ‘t bruin’.

Hij schilderde nu portretten in de trant van Ferdinand Bol, Govert Flinck en Bartholomeus van der Helst. Enkele bekende portretten zijn die van Jacob Trip en diens vrouw Margaretha de Geer (circa 1659) en een zelfportret.

Op 13 oktober 1664 maakten Maes en zijn echtgenote hun testament op. Dat testament werd herzien in Amsterdam op 17 november 1680 en daarin werd bepaald dat Maes’ dochters en zijn stiefzoons gelijk zouden worden behandeld.

In 1665 kocht Nicolaes Maes - buiten de Sint Jorispoorteen 400 meter van zijn huis gelegen tuin met een huisje en fruitbomen. Dat perceel lag achter de tegenwoordige huizen Sint Jorisweg 55 en 85 (tegenover Kunstmin), tussen het Kasperspad en de Singel. In 1671 kocht hij daar in de buurt een tweede tuin. Hij bepaalde dat juffrouw Maria van Hamel van het daarop staande huisje een sleutel moest hebben en ‘haer levenlanck geduyrende om voor haer te eten en te plucken van de vruchten’. Wat de relatie tussen Maes en Van Hamel was, is niet duidelijk. Zelfportret, circa 1685

Tussen 1665 en 1667 verbleef hij in Antwerpen om het werk van de Zuid-Nederlandse barokschilders Peter Paul Rubens, Jacob Jordaens en Anthony van Dyck te bestuderen. Na deze studiereis keerde hij terug naar Dordrecht, waar hij in 1672 zijn buurhuis Steegoversloot voor ƒ 1.600 aankocht en verhuurde. Hij verkocht het in 1692 voor ƒ 2.300 aan de drie zussen van Abraham van Dijck, zijn collega-kunstschilder die tegelijk met hem bij Rembrandt in de leer was en eveneens in het Steegoversloot woonde.

Eind 1673 vertrok Nicolaes Maes met zijn gezin naar Amsterdam en vestigde zich in de Barndesteeg. In zijn laatste levensjaren werd hij geplaagd door jicht. Vlak voor Kerstmis 1693 overleed hij in Amsterdam.

Justus de Gelder

De stiefzoon van Nicolaes Maes was ongeveer vier jaar oud toen hij vanuit het huisje van zijn grootmoeder in de Hoge Nieuwstraat met het nieuwe gezin van zijn moeder naar het huis Steegoversloot 50 verhuisde.

Justus de Gelder is de in 1650 in Dordrecht geboren zoon van dominee Arnoldus de Gelder, die van 1638 tot zijn overlijden in 1652 predikant in Wijngaarden was. Zijn moeder, Adriana Joostensdr. Brouwers, hertrouwde in 1653 met de toen 20-jarige kunstschilder Nicolaes Maes, die net terug was van zijn leerschool bij Rembrandt.

Justus ging op zijn beurt al op jonge leeftijd in het Steegoversloot in de leer bij zijn stiefvader. Hij trouwde op 25 mei 1677 te Dordrecht met de uit Delft afkomstige Maria van der Prep. Bij dat huwelijk wordt vermeld dat hij koopman uit Delft is, waarmee werd bedoeld dat hij op dat moment in Delft woonde. Het huwelijk werd al op 19 maart 1677 in Delft ingeschreven. In 1678 verhuisde hij weer naar Dordrecht en in 1679 vestigde hij zich met zijn gezin in de Barndesteeg te Amsterdam, mogelijk bij zijn (stief)ouders die ook in die straat woonden.

Inmiddels was in Amsterdam een zoontje geboren, dat de dubbele naam Nicolaes Maes de Gelder kreeg. Er zouden nog vijf kinderen volgen die de achternaam De Gelder kregen.

In 1685 wordt Justus vermeld als schepen van Vianen. Hij moet voor 30 oktober 1716 zijn overleden, want op die dag werd zijn vrouw bij de doop van een kleinkind weduwe genoemd. Als overlijdensplaats behoort Vianen tot de mogelijkheden, omdat de begraafregisters uit die periode daar niet bewaard zijn gebleven en in Amsterdam wel.

Lange tijd was het oeuvre van Justus de Gelder grotendeels onbekend. Dat is niet zo vreemd, omdat hij als koopman het schilderen niet als hoofdverdienste zal hebben gehad. Zijn naam dook geregeld op, maar er werden nauwelijks schilderijen met zekerheid aan hem toegeschreven.

Dit veranderde in 1996 toen medewerkers van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) een schilderij onderzochten

dat twee spelende kinderen op een brug voorstelde (zie de foto op de vorige pagina). Op de sluitsteen van de brug ontdekten zij een signatuur ‘JD Gelder/A° 1671’. Deze ontdekking toonde aan dat De Gelder daadwerkelijk als schilder actief was.

Abraham van Dijck

Sindsdien wordt er meer onderzoek gedaan naar Justus de Gelder, met als doel zijn oeuvre te reconstrueren. Men vermoedt dat hij meer schilderijen heeft gemaakt dan tot nu toe bekend is. Een opvallend aspect dat naar voren is gekomen, is de prominente rol die kinderen spelen in zijn schilderijen.

Zijn vrouw Maria van der Prep overleed op 15 juni 1724 aan de Prinsengracht in Amsterdam, op 27 september 1727 gevolgd door hun zoon Nicolaes Maes de Gelder.

Op de locatie waar nu de nieuwbouw van de Rechtbank staat (Steegoversloot 36) stond tot 1884 het geel omlijnde huis op de foto rechts. Achter de gevel van dit pand gingen twee in de zestiende eeuw gebouwde huizen schuil. Het oostelijke huis werd in 1638 gekocht door Leendert Pietersz. van Dijck, een wijnkoper en de vader van Abraham.

Dordtenaar Leendert Pietersz. van Dijck trouwde in 1620 met de in Schelluinen geboren en in Gorinchem wonende Hillegont Mattheusdr. Uit het huwelijk werden geboren Beatricx, Sara, Abraham (ca. 1635), Helena, Mattheus en Hugo (1640), die in 1660 werd geadmitteerd tot het notarisambt in Dordrecht.

Abraham van Dijck verbleef aan het begin van de jaren 1650 zo’n twee jaar in het atelier van Rembrandt en toonde zich in daaropvolgende jaren een begenadigd navolger van zijn leermeester. Veel van zijn werken werden tot voor kort aan Rembrandt toegeschreven

Er wordt verondersteld dat Van Dijck klusjes kreeg toebedeeld waar Rembrandt zelf geen tijd voor (of zin in) had, zoals het schilderen van een grote bewening van Christus. Van Dijck maakte ook een kopie van een portret van Saskia van Uylenburgh (de vrouw van Rembrandt) toen het origineel aan Jan Six werd verkocht. De kwaliteit van zijn werk liep in de jaren zestig van die eeuw sterk terug, waarna Van Dijck het kunstenaarschap eraan gaf en terugkeerde naar Dordrecht.

Meisje met roos, ca. 1655
Abraham van Dijck

Hij is in zijn ouderlijk huis blijven wonen, waarschijnlijk met zijn drie eveneens ongehuwde zussen. Abraham van Dijck bleef ongehuwd en werd op 27 augustus 1680 in de Grote Kerk begraven vanuit zijn huis aan het Steegoversloot ‘tegenover de poort van het Hof’ In 1692, een jaar voor zijn overlijden te Amsterdam, verkocht Nicolaes Maes zijn Dordtse woonhuis voor f 2.200 aan Beatricx, Sara en Helena, de drie zussen van Abraham van Dijck. Maes was voor het transport tegenover de schepenen op 2 december 1692 persoonlijk naar Dordrecht gekomen.

Omdat het (ouderlijk) huis van Abraham van Dijck van waaruit hij werd begraven verkocht werd, zou het kunnen dat de dames, al dan niet als huurders, in het huis van Nicolaes Maes zijn gaan wonen. In dat geval heeft Maes het huis voor de zusters van zijn collega en vriend veilig willen stellen. De in 1713 overleden Sara van Dijck was de laatste zus van Abraham dit in het huis van Maes heeft gewoond. Het werd uit haar nalatenschap verkocht door haar nog in leven zijnde broers Mattheus (koopman) en Hugo (notaris).

Jacob Leveck

Jacob Leveck (ook l’Evesque) was in de periode 1653 - 1655 in Amsterdam in de leer bij Rembrandt. De invloed van Rembrandt is merkbaar in met name de vroege werken van Leveck, waarin hij gebruik maakte van een losse toets en clair-obscur-effecten. Zijn latere werk is gladder en eleganter van aard, in navolging van het werk van Jan de Baen en Govert Flinck.

Toen Leveck uit de nalatenschap van zijn vader in 1660 geld erfde, stelde hem dat in staat om een reis naar Frankrijk te maken. Hij bezocht daar Parijs en het in de Ardennen gelegen Sedan, waar hij enkele portretten schilderde.

Jacob Levinck, zelfportret

Na zijn terugkomst in Dordrecht zou hij daar zijn verdere leven blijven wonen en werken. Hij schilderde omstreeks 1665 onder andere de 13-jarige Mattheus Eliasz van den Broucke, het neefje en de erfgenaam van een schatrijk geworden VOC-koopman, naar wie hij werd vernoemd.

Leveck werd in 1634 te Dordrecht geboren als zoon van de uit Geertruidenberg afkomstige zijden lakenkoper Jacques Jacquesz. l’Evesque en Soetgen Antheunisdr. van Haerlem.

Uit het eerste huwelijk van zijn vader met Janneken Beijen werd in 1617 Jacobs halfbroer Aernout geboren. Uit het tweede huwelijk zijn zussen Catharina (1628), gehuwd met Jan Vervoorn, en Margarita (1630), gehuwd met Jan Pietersz. Muijs.

Mattheus Eliasz. van den Broucke

De halfbroers Aernout en Jacob bleven ongehuwd en woonden bij elkaar in het Steegoversloot. Ze moeten in een huurhuis hebben gewoond. Welk huis dat was, viel niet te achterhalen. Aernout was afhankelijk van Jacob omdat hij, vermoedelijk op latere leeftijd, blind was. Hij kon bij de verdeling van hun vaders nalatenschap in 1660 wel een notariële akte ondertekenen, waaruit blijkt dat hij de schrijfkunst machtig was. Zijn 17 jaar jongere halfbroer nam hem in huis en verzorgde hem. In dat huis waren ‘twee meiden’ aanwezig. Dit weten we van zijn leerling Arnold Houbraken, die bij zijn toenmalige leermeester heeft ingewoond en daar een verslag van heeft gemaakt in zijn boek ‘De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen’.

Paulus Lesire

De huizen op deze tekening zijn in 1895 afgebroken om plaats te maken voor het pand Steegoversloot 159. Het pand links is het geboortehuis van Paulus Lesire (1611-1654). Hij wordt vanwege zijn stijl van schilderen ook wel “de Leidse Rembrandt” genoemd

Paulus Lesire werd in 1612 in Dordrecht geboren als zoon van de Haagse glasblazer en huisschilder Augustijn Lesire en Anneke Claesdr, dochter van een Dordtse glasblazer. Augustijn Lesire trad in 1611 toe tot het Dordtse Sint-Lucasgilde en werd in 1639 deken. In 1631 liet hij zijn twee zonen inschrijven als lid van het gilde, Claes als glasblazer en Paulus als schilder.

Vermoedelijk is Paulus Lesire in de leer geweest bij de Dordtse kunstschilder Jacob Gerritsz. Cuijp (1594-1652). In 1634 trouwde Lesire met Lowize le Claar uit ‘s-Gravenhage. In Dordrecht portretteerde hij vooral de lokale elite. Rond 1640 verhuisde Lesire naar ’s-Gravenhage, waar hij waarschijnlijk tot zijn dood woonde. In zijn nalatenschap bevond zich Rembrandts portret van Joris de Caullery, als officier van de Haagse schutterij uit 1632.

Zelfportret Paulus Lesire Joris de Caullery (Rembrandt)

Steegoversloot 1

In het Rijksmonumentenregister staat dit huis beschreven als “PAND met eenvoudig lijstgeveltje (XVIII) voor huis met hoog zadeldak waarin dakvenster met topschoorsteen rechts. Schuiframen stijl XVIII, opkamer. Gebouw van eenvoudige doch harmonische architectuur en van oudheidkundige waarde.”

Bouwgeschiedenis

In de eerste helft van de zestiende eeuw wordt hier een huis vermeld. Dit was in bezit van het Augustijnenklooster dat het verhuurde. Zo woonde er in 1556 ‘Frans de cleermaecker’ en in 1562 ‘Emmeken de vogelcoopster’. Na de Reformatie (1572) kwam het huis in bezit van de stad. In 1640 droeg het huis de naam Feijerenburch. Hoe het bouwkundig in elkaar stak is niet duidelijk geworden, maar na verkoop van het huis in 1828 is het pand opgesplitst in twee vrij kleine woonhuizen. Het oostelijk deel had een perceeloppervlakte van slechts 10 m2 en het westelijk deel 20 m2. Deze twee wooneenheden werden verhuurd. In 1877 werd het weer één geheel, samen met Voorstraat 206, hoek Steegoversloot.

Eigenaren

<1572 Augustijnenklooster

1572 De stad Dordrecht

<1616 Nicolaes Hijbrechtsz., kleermaker

1616 Henrick Claesz. van Besoijen, hoedenmaker

1622 Henrick Henricksz. van Hollant, bakker

1640 Gerrit Henricxsz. van Hollant

1671 Corstiaen Gerritsz. van Hollant, huistimmerman, gehuwd met Janneken Jorisdr.

1682 Nicolaes Hegters, koopman

1697 Aart Joosten van Beijeren, ontvanger

1703 Michiel Isaacx. van Bavelaar, zaagmolenaar

<1636 Dingena van Bavelaar, gehuwd met Maarten Broeksmit, zaagmolenaar

>1736 Michiel Broeksmit

1785 Jean Griot, schoolmeester, kramer (verkoper van kleine waren)

1828 Pieter Gijsbertsz. de Klerk, kantoorbediende en Johannes Gijsbertsz. de Klerk, timmerman

1872 Adriaan Christoffel Kes, winkelier

1896 Barend Arnold van Rietschoten jr., vleeshouwer

1911 Anthonie Camerling en Cornelis Johannes Schotel, aannemer

1911 Cornelis Johannes Schotel, aannemer

1916 Pieternella Adriana Francine Brandt

1924 Susanna Rijkhoek, weduwe van Adriaan Christoffel Kes

1931 N.V. Vereenigde Slagerijen J.P. van Waalwijk van Doorn en Zo(o)nen

1939 Louis Johannes van Waalwijk van Doorn en Louisa Johanna Maria Wilhelmina van Waalwijk van Doorn

1962 Arnoldus van Rijswijk, winkelier

1977 Jacob Jan Marinus van Trigt, horecaexploitant

Steegoversloot 2

Om het toenemend verkeer ruimte te geven, zijn er aan de noordwestzijde van het Steegoversloot zes huizen afgebroken. Deze huizen werden rond 1866 door de gemeente aangekocht om de straat te kunnen verbreden. Er ontstond naast de breder geworden straat een braakliggend terrein, waar uiteindelijk dit volumineuze woon- en winkelhuis op is gebouwd.

Al zijn de huizen al lang geleden afgebroken; ze maken een onlosmakelijk deel uit van de geschiedenis van de straat. Om die reden treft u hieronder de eigenarengeschiedenis daarvan aan, die teruggaat tot het midden van de zestiende eeuw.

Bouwgeschiedenis

Dit in de stijl van de Amsterdamse School door architect J.P. Waals ontworpen complex van een winkel met bovenwoningen is in 1925 gebouwd. De lokale krant De Merwepost schreef daar op 2 mei 1925 tijdens de bouw het volgende over:

“De laatste jaren heeft het aspect onzer winkelstraten een belangrijke wijziging ondergaan. Steeds meer en meer zag men verdwijnen kleine onbelangrijke winkels, die, hoewel hun oude geveltjes een wel typisch onderdeel vormden van de oude stad, doch niet bepaald een sieraad waren voor hun omgeving, en daarvoor in de plaats zag men verschijnen forsche indrukwekkende winkelpanden. Binnen enkele maanden zal Dordrecht weder een fraai winkelhuis rijker zijn; wij hebben thans het oog op de nieuwe zaak der firma H. Stumpel, welke pand gebouwd wordt op den hoek der Voorstraat en Steegoversloot. Een blik in de historie vertelt ons dat op dezen hoek in vroeger jaren - ongeveer 1860 - gevestigd was het beddenmagazijn van P.J. Buytink. Later vonden wij in het hoekhuis den modewinkel van C. Stevens. In ongeveer 1879 vinden wij vermeld dat de winkelier A.F. Bredevoor het hoekhuis bewoont en weder later is het pand gesplitst in de winkels van de firma's G. Roosa en B.J. van Randwijk. In 1913 toen de hoek Voorstraat/Steegoversloot bezet was door de winkels v.d. Giessen, fruit- en groenten, B.J. van Welsum, spiegels ed., en Lighaam, sigaren, werd het complex gekocht door de heer Peuchen, Vennoot der firma Vet en Co, die het plan had daar ter plaatse een flinken winkel te doen bouwen. Toen echter de huizen waren afgebroken werd de bouw steeds weer uitgesteld, totdat tenslotte van de bouwplannen geheel moest worden afgezien. Op die manier hebben de stadgenooten vanaf 1914 kunnen genieten van een braakliggend terrein dat omgeven was door een tamelijk onoogelijke schutting. En dat in het hartje van de stad.

Op 6 juni 1914 werd het terrein gekocht door de firma H. Stumpel, die in het pand Voorstraat 110 een handel drijft in kantoorwaren, kantoormeubelen, schrijfmachine en verdere bureau-outillage. De verkoop had plaats onder servituut dat vier maanden na den aankoop van den grond met den bouw zou worden aangevangen. En inderdaad kon op 6 october met de werkzaamheden worden begonnen.

Het winkelgebouw wordt gezet door de N.V. Aannemersbedrijf v.h. van Dongen en van Hoven, naar de plannen van den architect J.P. Waals, alhier. De onderbouw wordt uitgevoerd in Beyersch graniet, terwijl de beide bovenverdiepingen, tegen de basis van gewapend beton, uitgevoerd zijn in fraai getinte Tegelsche baksteen. De rond uitgebouwde hoofdingang vindt plaats op den hoek, terwijl nog een bij-ingang, tevens expeditie-uitgang, aan het Steegoversloot wordt aangebracht. De winkel zal niet minder dan zeven breede etalages tellen, waarvan één aan de Voorstraat en zes aan de Steegoverslootzijde.

De verdwenen huizen

De bouw vordert naar wensch. Nu het geraamte en de vloeren van gewapend beton en de granietbouw gereed zijn, zal men zich spoedig een denkbeeld kunnen vormen van de aestetische waarden van den werkelijk zeer mooien gevel. Vermoedelijk reeds binnen enkele weken zal het exterieur gereed zijn. En wanneer over enkele maanden de bouw van het winkelpand is voltooid, zal de firma H. Stumpel kunnen beschikken over een pand dat in juiste verhouding staat tot de belangrijkheid harer zaken.”

Op dit fragment van de kadastrale kaart uit 1832 is het in 1925 voltooide woon- en winkelpand Steegoversloot 2 / Voorstraat 204 geel ingekleurd. De afgebroken huizen zijn op de kaart genummerd van 1 t/m 6, waarvan hieronder de eigenaren geschiedenis volgt. Johannes Rutten tekende de huizen vlak voor de sloop (rechts). Huis nr. 6 is zo te zien al verdwenen (of niet getekend).

Huis nr. 1 (hoek Voorstraat)

1546 Gerrit Silp

1571 Martijnken Geertsdr., appelkoopster

1585 Meus Aertsz., huistimmerman

1620 Pieter Gijsbertsz., huistimmerman, houtkoper

1632 Gerard Thomasz. van der Tuijnen, chirurgijn

1686 Abel van der Tuijnen

1698 Pieter van der Tuijnen, chirurgijn

1705 Jacobus van Schelven, chirurgijn

1722 Catharina Valei

1741 Maria van Haarlem

1750 Pieter Roggenbough, knecht bij een suikerraffinaderij

1760 Cantijn Kroes, pruikmaker

1804 Carel Cantijnsz. Kroes, deurwaarder

1830 Cornelis van Kooten, schipper

1864 Johanna de Vries, weduwe van Cornelis van Kooten

1866 Gemeente Dordrecht

Huis nr. 3

1552 Cornelis Jacobsz. Boochmaecker

1562 Frans Jansz., kleermaker

1577 Jan Andriesz. Boochmaecker

1586 Barbara Samsondr., weduwe van Jan Andriesz. Boochmaecker

1594 Adriaen Willemsz. Valck

1615 Andries Jansz., droogscheerder

1626 Maerten Jansz. Canne, korenmeter, beenhakker, gehuwd met Geertrui Keisers, weduwe van Elias Jansz

1658 Johan van Gelen, houtkoper

1697 Berber Eliasdr., weduwe van Johan van Gelen, houtkoper

1723 Willem van Hiesvelt, schoenmaker

1730 Dirck van Hiesvelt, schoenmaker

1762 Willem van Hiesvelt, schoenmaker

1802 Sijbrand Kiela, schoenmaker

1804 Lucas van Ooijen, winkelier

Huis nr. 2

1552 Heinrick Jacobsz., bontwerker

1579 Pieter Dionijs

1581 Adriaen Jacobsz., havenmeester

1585 Meus Aertsz., huistimmerman

1615 Dirck Henricxz., peltenier (bontwerker)

1626 Jasper Willemsz. Eertman, kleermaker

<1646 Barent Hermansz., kleermaker

1646 Jan Jansz de Wael, kleermaker

1681 Jacobus Periljon, orgelmaker

1692 de weduwe van Carel Jacobus Periljon

1730 Margarita Periljon, weduwe van Willem Sonboren

1734 Willemina Sonboren, gehuwd met Alexander Cleton, meester bakker

1762 Cantijn Kroes, meester pruikmaker

1804 Carel Cantijnsz. Kroes, deurwaarder

1830 Paulus Tinteman, kastelein

1848 Elisabeth Adriana van Vugt, weduwe van Tieleman van den Dungen

1860 Adrianus Stoffel Kes, winkelier

1866 Gemeente Dordrecht

1838 Francina van Pijpen, weduwe van Lucas van Ooijen

1844 Johannes Schuijten

1860 Adrianus Stoffel Kes, winkelier

1866 Gemeente Dordrecht

Huis nr. 4

1543 Anthonis Cornelisz., slotenmaker

<1590 Dirck Barentsz. Boochmaecker

1590 Jan Jansz., lademaker onb. Barent Gerritsz., kaaskoper

1594 Jan Otten, kleermaker

>1633 Geertruit Jan Ottensdr., weduwe van Hendrick Hendricksz., bakker

1658 Johan van Gelen, houtkoper

1684 Andries Gisius, passementwerker, knoopmaker

>1706 Coenraad Gisius

(vervolg huis nr. 4)

1789 Hendrick Jansse

1759 Maria Gisius

1807 Frederik Stam, koekbakker

1852 Isaac Stam, koekbakker

1861 Johannes Koning, fabrikant

1866 Gemeente Dordrecht

Huis nr. 5

1543 Alidt Thonisdr., weduwe van Cornelis Henrixsz.

1550 Henrick Jacobsz. Hoochaert, korenmeter

1575 Truickgen Adriaensdr., vroedvrouw, weduwe van Frans Adriaensz., weduwe van Henrick Jacobsz. Hoochaert

1576 Heijlke Hendric Jacobsdr., gehuwd met Jan Otten, kleermaker

1590 Jan Otten, kleermaker

1626 Joost Joostensz., pasteibakker

1627 Frans Mathijsz. Dicke, kleermaker

1630 Joost Joostensz. van Nieuwenhove, pasteibakker

1634 Willem van der Wal

1642 Isaacq van der Wal

<1684 Jan Jansz. Boog (ook Verboog)

1712 Pieter van Hesta

1743 Lodewijk Verop, witwerker

1761 Gloria van Ardenne, weduwe van Lodewijk Verop

1789 Louisa Verop, gehuwd met Jacob Knijp, kramer in zeep

1799 Godefridus Milort, koopman

1808 Machiel Keebel kleermaker

1838 Maria Reuvers

1857 Jan van den Berg

1866 Gemeente Dordrecht

Huis nr. 6

1543 Willem Jansz. de Vries

1568 Henrick Jacobsz. Hoochaert, korenmeter

1575 Truickgen Adriaensdr., vroedvrouw, weduwe vsn Frans Adriaensz., weduwe van Henrick Jacobsz. Hoochaert

1576 Adriaen Fransz., schoenlapper

>1608 Benjamin Ariensz. Troost, timmerman

1612 Pieter Gaduijts, zijdelakenkoper

1630 Joost Joostensz. van Nieuwenhove, pasteibakker

<1649 Dirck van de Wal

<1663 Cornelis Geltelder, tavernier

1688 Catharina Huijbertsdr. Vaens, echtgenote van Cornelis Geltelder

1701 Hendrick Hallemans twijnder, gehuwd met Isabella Rijnpoort

>1707 Willem de Graaff

1723 Jan Mol

1779 Neeltje Bootsman, weduwe van Hendrik Boonen

>1779 Cornelia Catharina Boonen, gehuwd met Johannes Breur

1788 Johannes Breur, weduwnaar van Cornelia Catharina Boonen, voorzitter Kamer van Koophandel en Fabrieken te Dordrecht, lid Provinciale Staten van Holland, lid gemeenteraad Dordrecht, lid bestuur Loodswezen van de Maas en Goedereede, gehuwd (2) met Jkvr. Agatha Catharina Berg

1830 Jkvr. Agatha Catharina Berg, miniatuurschilder, aquarellist, weduwe van Johannes Breur

1838 Pleunis Jan de Raadt, notaris, burgemeester en secretaris van Oost- en West Barendrecht en Carnisse, heer van Henrik-Ido-Ambacht

1867 Gemeente Dordrecht

Het perceel waar het woon-winkelpand op is gebouwd werd in 1914 door de koopman Aarnoud Wilhelmus Peuschen verkocht aan de commanditaire vennootschap ‘Moderne Kantoorboekhandel H. Stumpel’. In 1940 werd het pand eigendom van Lambertus Josephus Marie Stumpel, die het in 1954 onderbracht in H. Stumpel Dordrecht N.V. In 1965 werd de naam van deze vennootschap veranderd in Aspa Dordrecht N.V., waarna het pand in 1981 werd verkocht aan Nerissa Vastgoed B.V.

Steegoversloot 3

Rijksmonumentenregister: “PAND met eenvoudige lijstgevel XIXc. Gebouw van eenvoudige doch harmonische architectuur en van oudheidkundige waarde.”

Bouwgeschiedenis

Bij de heffing van het haardstedengeld in 1552 werd bewoner Lijs Ceclen aangeslagen voor een huis met twee vuurplaatsen. In 1604 kwam het huis in bezit van een smid Het heeft er dan een smidse, dus een extra vuurplaats bij. Twee jaar later had het huis vier vuurplaatsen.

In het Rijksmonumentenregister wordt de gevel gedateerd in het derde kwart van de negentiende eeuw. De huidige winkelpui dateert uit 1947.

Eigenaren

<1572 Augustijnenklooster

1572 De stad Dordrecht

1577 Adriaen Segersz.

1595 Cornelis Bartholomeusz., smid, slotenmaker

1596 Laurens Aertsz. (van der Heijden), passementswerker (boordselwever)

1613 Nicolaes Huijbrechtsz., kleermaker

>1626 Jan Cornelisz. van Bergen, bode op Leiden en Haarlem

1659 Abraham Cornelisz. Bocx, twijnder

1666 Cornelis Jansz Reijnesteijn

<1684 de weduwe van Cornelis Jansz

Reijnesteijn

<1703 Petronella Reijnesteijn, weduwe van Hendrick Paauw

1717 Jacob de Bruijn, stadsbode op Zeeland

1723 Jopie van Elslo, bejaarde dochter

1733 Alexander Cleton, koekbakker, gehuwd met Willemina Sonboren

1752 Cornelis van Os, koekenbakker

1762 Pieter van Well, notaris en procureur

<1781 Cornelia van Well, weduwe van Coenradus Brender a Brandis

1781 Jan Huijsman, broodbakker

1828 Hendricus Peters, broodbakker

1839 Nicolaas Huijberts, koopman

1854 Cornelis Johannes Theodorus Koppes, broodbakker

1862 Arnoldus Franciscus Engelbregt, broodbakker

1880 Jacobus Hendricus Engelbregt, broodbakker

1882 Petrus Leonardus Engelbregt, broodbakker

1918 Wilhelmina Gezina Polman, weduwe van Petrus Leonardus Engelbregt

1940 Ludovicus Anthonius Coomans, winkelier

1940 Jan Maat, rietbewerker

1943 Alida Anthonia Francisca Engelbregt, weduwe van Jan Maat

1949 Hendrik Teunis Buitendijk, chocolaterie- en lunchroomhouder

1952 Firma Goederenhandel De Boogschutter, firmanten Roelof Broeren en Jan Harm Veldman, kooplieden

1954 Cornelis Bakker, timmerman

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
Steegoversloot / 500 jaar geschiedenis van een straat in Dordrecht by Augustijnenhof - Issuu