

DE WOLWEVERSHAVEN
Een historisch overzicht
Angenetha Balm / Ernst Delwel / Jan Willem Boezeman
Op de omslag
Reconstructie van de Wolwevershaven in de zeventiende eeuw door Stichting Verborgen Stad (https://www.history5d.nl/hotspot/35)
De auteurs
Angenetha Balm en Jan Willem Boezeman hebben in 2000 de werkgroep ‘Het Nieuwe Werck’ opgericht die historisch onderzoek doet naar huizen en hun bewoners in het historisch havengebied van Dordrecht. Sinds 2004 zijn zij redacteur van het cultuur-historisch tijdschrift Dordrecht Monumenteel. Ernst Delwel doet voor de werkgroep Bouwhistorie Dordrecht onderzoek naar panden die geen monumentale status hebben, maar wel waardevolle historische elementen ‘achter de gevel’ kunnen bevatten. De auteurs zijn verbonden aan het Historisch Documentatie- en Kenniscentrum Augustijnenhof te Dordrecht, de opdrachtgever van dit onderzoek.
© 2024 Stichting Illustre Dordracum. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Er is onder meer gebruik gemaakt van beeldmateriaal van het Regionaal Archief Dordrecht. Zo veel mogelijk is getracht om de rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Rechthebbenden die in dit verband niet zijn benaderd worden verzocht om zich met de uitgever in verbinding te stellen.
DE WOLWEVERSHAVEN
Een historisch overzicht


Plattegrond van Dordrecht door Ludovico Guicciardini naar Braun en Hogenberg ca. 1572 met de nog niet gegraven Wolwevershaven, aan de rivierzijde begrensd met een stadsmuur
STADSZEGEL MET DE TOLTOREN
Inleiding
Vanaf de laatste decennia van de zestiende eeuw werd een aan de noordzijde van de binnenstad gelegen zandplaat voor woningbouw geschikt gemaakt. Dit gebied werd het Nieuwe Werck genoemd. Het bevat de kade van de Nieuwe Haven, de Hoge Nieuwstraat, de Binnen- en Buiten Walevest, de Veersteiger, het Vlak, het Blauwpoortsplein en, nadat in 1609 de Wolwevershaven werd gegraven, het Damiatebolwerk en de Wolwevershaven (de gelijknamige kade, aanvankelijk ook wel de Drappierskade genoemd). Het was de eerste grootschalige stadsuitbreiding buiten de middeleeuwse stadsmuren, die vanwege de enorme toevloed aan geloofsvluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden van belang was, want er waren veel huizen nodig.
Het Historisch Documentatie- en Kenniscentrum Augustijnenhof heeft in 2023/2024 een trilogie samengesteld met daarin de bewonings- en bouwgeschiedenis van de huizen op het Nieuwe Werck.
- In deel I worden behandeld de Veersteiger, het Blauwpoortsplein, de Buiten Walevest en de noordzijde van de Binnen Walevest (verschenen in 2023).
- In deel II worden behandeld het Vlak noordzijde, de Binnen Walevest zuidzijde, Hoge Nieuwstraat noordzijde en de Lange IJzerenbrugstraat (verschenen in 2024).
- In deel III worden behandeld de Hoge Nieuwstraat zuidzijde, het Vlak zuidzijde en de Nieuwe Haven (verschenen in 2024).
Na het graven van de Wolwevershaven in 1609 ontstond er als het ware een eiland, dat met een viertal bruggen met de oude binnenstad werd verbonden. Deze haven werd aanvankelijk eveneens ‘Nieuwe Haven’ genoemd. Nadat de stad drapeniers, lakenbereiders en wolwevers faciliteerde om zich daar op aantrekkelijke voorwaarden te vestigen, ontstond zowel voor de haven als voor de kade de naam Wolwevershaven. De kade werd een aantrekkelijk woongebied, niet in de laatste plaats voor de Dordtse notabelen, en kan vergeleken worden met wat voor Amsterdam de Herengracht is en voor Leiden het Rapenburg. In het verlengde van de eerder verschenen boeken over het huizenonderzoek in het historisch havengebied was dit voor de onderzoekers van het Augustijnenhof reden om hier een afzonderlijk boek aan te wijden.
Voor dit onderzoek zijn duizenden bronnen geraadpleegd. Ter wille van de leesbaarheid zijn niet alle bronnen vermeld. Als u meer wilt weten over de herkomst van de gegevens of achtergrondinformatie wenst over de vroegere eigenaren/bewoners van de huizen dan kunt u zich laten informeren door het Historisch Documentatie- en Kenniscentrum Augustijnenhof, Hof 15 te Dordrecht.
Angenetha Balm
Ernst Delwel
Jan Willem Boezeman
De Wolwevershaven
Op het schiereiland aan de noordzijde van de stad werd rond 1544 een nieuwe stadsmuur gebouwd met daarin de Blauwpoort, die grensde aan een bolwerk. Bij dit bolwerk bevond zich het veer naar de Zwijndrechtse Waard. Langs de noordzijde van de Binnen Walevest vervolgde de stadsmuur zich naar het oosten, om ter hoogte van het Vlak bij een volgend bolwerk uit te komen. Met deze nieuwe stadsmuur werd de middeleeuwse muur die langs de Houttuinen en de Kuipershaven liep overbodig en kon in 1574 met de stadsuitbreiding ‘het Nieuwe Werck’ begonnen worden Nadat in 1609 de Wolwevershaven werd gegraven, is de stadsmuur doorgetrokken tot aan het Damiatebolwerk. Met de bouw van huizen aan de Wolwevershaven werd de nieuwe stadswijk ongeveer zeventig jaar na de aanvang van de werkzaamheden voltooid.
De stad had behoefte aan extra havens, want de Nieuwe Haven en de Voorstraatshaven werden te klein voor de toenemende scheepvaart. Hiernaast werd de in 1410 gegraven Nieuwe Haven gestaag ondieper, een probleem dat men wilde oplossen met het graven van de Wolwevershaven. Bij het Groothoofd stond een behoorlijke stroming, die dan door de nieuwe haven en de nauwe opening bij de Roobrug in de Nieuwe Haven terecht zou komen, waarmee deze op de juiste diepte zou worden gehouden. In 1609 werd de Wolwevershaven met de hand uitgegraven, een werk dat voor ruim twintigduizend gulden werd uitbesteed. Het werk werd uitgevoerd met schuierwagens (kruiwagens). De uitgegraven aarde werd naar de rivierzijde verplaatst, waardoor het zogenoemde ‘Schuyersdijkje’ ontstond. In 1611 werd dit dijkje voorzien van een houten palissade, die in 1647 door een muur werd vervangen en werd doorgetrokken tot het Damiatebolwerk.
Aanvankelijk heette de haven eveneens Nieuwe Haven. De naam Wolwevershaven is ontleend aan de wolwevers die zich op de kade aan de noordzijde vestigden. In 1644 besloot de stad om de lakennijverheid te stimuleren. Lakenbereiders, drapeniers en wolwevers konden tussen het West-Indisch pakhuis en de mond van de haven voor geringe bedragen kavels kopen en kregen van de stad een bedrijfskapitaal dat varieerde tussen 1.000 en 6.000 gulden. Hiermee verdween de naam het ‘Schuyersdijkje’ en werd de straat de Drapierskade en uiteindelijk de Wolwevershaven genoemd.

Fragment van de kaart van Jan Willemsz. Blaeu uit 1645. Het Nieuwe Werck, ten zuiden van de stadsmuur, is volgebouwd.
Het Damiatebolwerk
Het Damiatebolwerk en de Damiatebrug zijn in Dordrecht vertrouwde namen. Minder bekend is waarom zij zo heten. Damiate is de oude Nederlandse naam voor de Egyptische stad Dumyāt of Damietta, gelegen aan de meest oostelijke arm van de Nijl op zo’n vijftien kilometer afstand van de Middellandse Zee. Maar hoe kwamen vroegere Dordtenaren er dan bij om een bolwerk en een brug te vernoemen naar een verre plaats die voor de geschiedenis van hun eigen stad niet van betekenis is geweest? De sleutel tot het antwoord is een verhaal rond een kruistocht naar Damiate, dat rond 1400 in Haarlem werd bedacht en een eeuw later in heel Holland werd geloofd. Dit verhaal gaat in het kort als volgt.
Op een in 1188 geproclameerde kruistocht naar het oosten kon keizer Frederik I Barbarossa de Egyptische stad Damiate niet veroveren, omdat een zware ketting tussen twee sterke torens de toegang tot de haven versperde. Pas toen Haarlemmer kruisvaarders op aanraden van jonker Willem van Holland de boeg en kiel van een zeilschip met getand ijzer hadden beslagen en met dit zaagschip in volle vaart de ketting hadden stukgevaren, kon de stad worden veroverd. Als beloning ontvingen deze Haarlemmers van de keizer een zwaard en van de patriarch van Jeruzalem een kruis voor hun stadswapen. Het betreffende wapen voert Haarlem nu nog steeds.

Gravure van de Haarlemmer Nicolaes Clock, 1595. De ketting tussen de dukdalven aan de voet van twee haventorens wordt stukgezeild door een zeilschip met getand ijzer aan de boeg dat de haven binnenvaart. Boven het schip tonen twee engelen het stadswapen van Haarlem dat met deze actie zou zijn verdiend.
Van dit mooie verhaal was niets waar. Keizer Frederik I Barbarossa stierf op de Derde kruistocht (1189-1192) onderweg in Klein-Azië en bereikte Egypte dus nooit. Pas dertig jaar later werd Damiate op de vijfde kruistocht veroverd. Damiate werd inderdaad eeuwenlang beschermd door een ketting, die echter niet voor de haven, maar in het water van de Nijl lag. Deze rivierketting is
nimmer door aanvallers stukgezeild, laat staan door een zaagschip. Het Haarlemse stadswapen is pas in de veertiende eeuw ontstaan. Hoewel het dus niet meer dan een mythe was, nam de Goudse kanunnik Cornelius Aurelius het Haarlemse verhaal toch op in zijn kroniek van Holland en Zeeland, die in 1517 voor het eerst in druk verscheen.
Via deze zogenaamde Divisiekroniek, die in tal van bewerkingen, al in 1538 als schoolboek, werd verspreid en de Hollandse kroniek ging heten, kon de mythe ook Dordrecht bereiken. Dat het verhaal daar bekend was, toont een uit Dordrecht afkomstig rederijkersvers dat in 1599 werd gedrukt. In dit lied met de fiere beginregel ‘Ontwaeckt ghy Batavieren’ wordt de militaire superioriteit van de ‘Hollanders’ ten opzichte van de Romeinen geclaimd, met de krijgskunst van prins Maurits als apotheose. Als bewijs voor deze superioriteit wordt ook de verovering van Damiate aangevoerd. De Romeinse keizer Frederik I Barbarossa wist Damiate slechts te veroveren met hulp van de Hollanders, waarvan de herinnering in Haarlem wordt bewaard, aldus de rederijkers van de rederijkerskamer De Fonteine te Dordrecht. Dit gezelschap van geletterde burgers was dus helemaal met het verhaal vertrouwd.

De Joppentoren en het Damiatebolwerk in de 17e eeuw, gezien vanaf de rivier, tekening van Boshamer ca. 1840. Naast het Damiatebolwerk de dukdalven, waarop het ene uiteinde van de sluitboom zal hebben gerust.
Tien jaar nadat dit uit Dordrecht afkomstige gedicht in druk was verschenen, werd daar een nieuwe fortificatie naar Damiate vernoemd, als we de stadsbeschrijving van Matthijs Balen uit 1677 mogen geloven. In een passage over wat hij de zesde vergroting van de stad noemt, vertelt Balen dat de stadsbestuurders in 1609 besloten de huidige Wolwevershaven uit te laten graven tot aan de Joppentoren, de wacht- en toltoren die tot 1851 de Kuipershaven van het Groothoofd afsloot. Aan de overzijde van de nieuw gegraven havenmonding, toen als de oostkant beschouwd, lieten de edelachtbare heren een stenen bolwerk aanleggen dat zij ‘Damiaten’ noemden, eveneens in 1609 volgens Balen.
Dat was te kort door de bocht, concludeerde kenner van het oude Dordrecht C.J.P. Lips in 1974 uit archiefstukken. In 1611, twee jaar na het overheidsbesluit, werd niet gerept van het Damiatebolwerk maar van het bolwerkje Oostenburg aan de overkant van de havenmond, waar al een wachthuis stond. Dit bolwerkje werd al spoedig het Blauwe bolwerk genoemd. Kennelijk waren ook hier de blauwgrijze stenen gebruikt waaraan heel wat bolwerken en poorten in en buiten Dordrecht hun naam danken. Op dit Blauwe bolwerk werd in 1632 een wachthuis van de schutterij opgericht. Van het Blauwe bolwerk aan de mond van de haven lezen we in akten uit
1647 en 1649, die de aankoop van onbebouwd terrein grenzend aan dit bolwerk door de patriciër Matthijs Pompe betreffen. In deze akten is tevens sprake van een brug. Het terrein strekte zich namelijk uit vanaf het Blauwe bolwerk tot aan de plaats waar deze brug op de Drapierskade (nu Wolwevershaven) uitkwam. Bedoeld wordt de houten ophaalbrug die in 1639 over de haven was gebouwd, en dan nog naamloos is.
Intussen had iets opmerkelijks plaatsgevonden. Het Blauwe bolwerk werd al in 1644, dus drie tot vijf jaar eerder, in een stadsrekening als het Bolwerk van Damiate aangeduid. In deze jaren waren voor dit bastion dus twee namen tegelijkertijd in omloop, namelijk het Blauwe bolwerk in formele akten uit 1647 en 1649, en, bijna terloops, het bolwerk van Damiate bij de aanbesteding van een stuk stadsmuur in 1644. Het ziet ernaar uit dat deze laatste naam juist niet van de overheid afkomstig was zoals Balen schrijft, maar spontaan was opgekomen.

De Joppentoren gezien vanuit de Wolwevershaven Bij de tot woonhuis verbouwde Joppentoren, afgebroken in 1851, zijn de dukdalven aan de kant van de huidige Kuipershaven in beeld gebracht. Tekening van J. Rutten, ca. 1830.
Hoe is deze naamgeving te verklaren? Het antwoord zal zijn dat de aan de havenmond ontstane constellatie de associatie opwekte met de haventoegang van Damiate zoals beschreven in de Hollandse kroniek van 1517. Zoals bij Damiate werd de onderhavige Dordtse haveningang geflankeerd door twee fortificaties. Aan de westzijde stond al de Joppentoren, en op het oostelijke havenhoofd verrees een hoekig fort van baksteen, versterkt met natuursteen, dat onder andere is afgebeeld op het bekende ‘Gezicht op Dordrecht’ van Adam Willaerts uit 1629.
En al was tussen deze twee versterkingen geen ketting gespannen, ook hier kon de haveningang wel degelijk worden afgesloten. Tussen zwaar paalwerk dat ter bescherming naast de beide forten in het water was geslagen, kon een ‘draaiboom’ (slagboom) met een groot slot de toegang tot de haven versperren. Deze constellatie, een havenmond geflankeerd door twee forten met daartussen een barrière die de toegang beschermde (en misschien weleens per abuis door een inkomend schip is geramd), riep in het toenmalige Holland vanzelf de associatie op met het destijds algemeen bekende Damiateverhaal. Dat beleefde tot ver in de zeventiende eeuw een fabelachtige bloeiperiode in Haarlem en vervolgens heel Holland, beschreven door geschiedschrijvers, bezongen door dichters, en uitgebeeld op tal van prenten en schilderijen.
Deze derde benaming, het Damiatebolwerk, werd in een paar decennia de definitieve naam. Balen was in zijn Beschryvinge Der Stad Dordrecht van 1677 zelfs van mening dat het bolwerk deze naam al vanaf het begin had gedragen, zo vanzelfsprekend was die inmiddels geworden. Uit Balens boek blijkt ook dat de ophaalbrug waarover men het Damiatebolwerk kon bereiken, inmiddels de Damiatebrug was gaan heten, welke naam hij heden ook nog heeft. Daarnaast werd
deze dubbele ‘draaibrug’ tot in de negentiende eeuw ook wel de Galgebrug genoemd, vanwege de associatie met de stadsgalg aan de overkant van de rivier op de hoek van de Noord.

De monding van de Wolwevershaven in 1629. Rechts van het midden het nieuwe Damiatebolwerk, waarop een palissade aansluit die in 1644 door een stenen muur zou worden vervangen. De driemaster beneemt het gezicht op de Joppentoren aan de overkant van de haven. Detail van het schilderij Gezicht op Dordrecht vanuit de monding van de Noord van Adam Willaerts, 1629
Nog op een derde wijze kwam Damiate als benaming in gebruik, ditmaal echter tijdelijk. Matthijs Pompe, die zijn terrein in 1652 nog wat wist te vergroten, richtte naast het bolwerk een houtkoperij op die eveneens Damiate werd genoemd. Was de houttuin genaamd Damiate in 1756 nog als zodanig in bedrijf, in 1771 werd er geen melding meer van gemaakt. Volgens de Dordtse rederijkers van De Fonteine werd de herinnering aan Damiate rond 1600 in Haarlem nog steeds bewaard, en dat is juist
De nieuwe vroedschapskamer van deze stad werd rond 1630 vorstelijk gedecoreerd met een schilderij en twee wandtapijten, waarvan één niet minder dan negen meter lang, waarop de mythe minutieus was uitgebeeld en ze hangen er nog. En nog steeds worden de Damiateklokjes of Damiaatjes in de toren van de Sint-Bavokerk elke avond van negen uur tot half tien geklept. De herinnering aan de verzonnen inname van Damiate wordt echter tot op vandaag niet alleen in Haarlem maar ook in Dordrecht bewaard, ook al zijn weinig hedendaagse Dordtenaren zich daarvan bewust. 1
1 Damiate in Dordrecht. Een vernoeming verhelderd. Jaap van Molenbroek. Cultuurhistorisch tijdschrift Dordrecht Monumenteel nr. 63, 2017
Over de mond van de haven werd in 1639 de Galgebrug gebouwd, die in de plaats kwam van een draaiboom in de haven. De naam Galgebrug werd ontleend aan de stadsgalg die aan de overzijde van de rivier in Zwijndrecht stond. Later werd het de Damiatebrug. De houten brug werd in 1855 vervangen door een gietijzeren exemplaar dat al snel na de opening instortte, waarbij een jongeman het leven verloor en een man gewond raakte.

Luchtfoto van de Wolwevershaven met de Damiatebrug. Onderin de Kuipershaven, daarboven het Damiatebolwerk en de Oude Maas.
Damiatebolwerk 2-6
In 1972 werd het wooncomplex Damiatebolwerk 2 tot en met 6 gebouwd. Daarvoor werd een in 1896 gebouwd pand, met daarin oorspronkelijk het magazijn met bovenhuis van een zeilmakerij, afgebroken. Het nieuwe wooncomplex werd aanzienlijk groter dan het volumineuze pand dat hiervoor plaats moest maken, waardoor er een flink stuk van het plein op het bolwerk als openbare ruimte verloren ging. Dit heeft tot hevige protesten van de Dordtse bevolking geleid. Die hebben echter niet kunnen voorkomen dat de nieuwbouw werd gerealiseerd. De bouwgeschiedenis op deze bijzondere locatie gaat echter beduidend verder terug en begint in de eerste helft van de zeventiende eeuw met een persoon, wiens familie u naar de Haagse kringen rond de raadpensionarissen Jacob Cats en Johan de Witt zal brengen als personages in de historische romans van Jacob van Lennep en vooral de recente Johan de Witt-trilogie van Jean-Marc van Tol.
Bouwgeschiedenis

Het wooncomplex staat op een deel van het bolwerk dat in 1647 door de stad werd verkocht aan Matthijs Pompe van Slingelandt (1621-1679). Hij bouwde zijn woonhuis op de locatie waar nu het naburige pand Wolwevershaven 3 staat. Op het terrein aan de oostzijde, het Damiatebolwerk, had hij een opslag voor zijn houthandel. Matthijs trouwde in 1642 met Mondina van Beveren (1622-1651), dochter van Cornelis van Beveren en Christina Pijl. Twee jaar na het overlijden van zijn vrouw Mondina hertrouwde hij met Maria Elisabeth Musch, dochter van Cornelis Musch en Elisabeth Cats, de oudste dochter van raadpensionaris Jacob Cats.

Matthijs Pompe van Slingelandt en zijn vrouw Mondina van Beveren met hun zoontje Michiel
In 1836 was het toen bijna tweehonderd jaar oude huis dermate bouwvallig dat het moest worden gesloopt. De hierdoor vrijgekomen grond en de daarnaast gelegen vroegere houttuin op het Damiatebolwerk werden hierna decennialang door de Dordrechtsche Stoombootmaatschappij als kolenerf in gebruik genomen.

Het Damiatebolwerk met het huis van Matthijs Pompe van Slingelandt en de loodsen van zijn houthandel. Pentekening van A. van Borssum gedateerd 29 oktober 1672
Aan het eind van de negentiende eeuw verrees er een bedrijfsruimte met een grote bovenwoning.
Dit pand maakte plaats voor de bebouwing die er nu staat. Dagblad De Dordtenaar berichtte op 1 april 1964 het volgende:
Plannen voor kantoor met restaurant en kegelbaan Het sombere, hoge huis op het Damiatebolwerk op de hoek Oude Maas – Wolwevershaven maakt het niet lang meer. Slopers zijn reeds enige tijd bezig het pand met de grond gelijk te maken. Het pand verkeerde in zo’n vervallen staat, dat er aan restauratie niet te denken viel, het is de opzet dat deze plek niet lang leeg blijft. De grond is verkocht door de afd. Dordrecht van de Nederlandse Aannemers- en Patroonsbond.
Reeds bij de viering van het diamanten jubileum van deze afdeling – verleden jaar – werd bekendgemaakt, dat er werd gezocht naar een geschikte plaats voor een eigen kantoor. Die plaats is nu gevonden op het Damiatebolwerk. Het plan is er niet alleen een onderkomen te zoeken voor zakelijke aangelegenheden, doch ook voor ontspanning.
De gedachten gaan uit naar een restaurant met kegelbaan, waarvan men een openbare gelegenheid wil maken. De plannen worden op het ogenblik uitgewerkt. Wanneer met de bouw kan worden begonnen is nog niet te zeggen. Dit

hangt af van de omstandigheid wanneer de nodige vergunningen worden verkregen. Het oude pand was onder meer in gebruik bij graanhandel en meelfabriek De Kluizenaar en in ’t Veld N.V.
Het duurde uiteindelijk nog tot 1970 voor de plannen verwezenlijkt werden. In maart van dat jaar ontstond de nodige onrust onder de bewoners van de Wolwevershaven. De mogelijkheid bestond dat het Damiatebolwerk, het landpunt tussen de Wolwevershaven en de Oude Maas, binnen afzienbare tijd bebouwd zou worden Jarenlang had het blokje grond, dat in architectonisch opzicht op een uiterst belangrijke plaats in de binnenstad lag, een trieste aanblik getoond. Het kwam er haveloos bij te liggen toen het grote pand en het kleine wachtershuisje, dat op het uiteinde ervan stond, werden afgebroken. In de loop van de jaren werden verschillende plannen voor het stuk grond ontworpen, onder andere door een organisatie van aannemers, die er een hotel-restaurant wilde bouwen. In het saneringsplan werd aan de grond de bestemming voor woningen in drie woonlagen gegeven. De Culturele Raad reageerde hier als volgt op:
Nieuwe bouwplannen
Slavenburgs Bouw- en Onderhoudsbedrijf te Dordrecht heeft thans bij de gemeente een plan van het Amsterdamse architectenbureau Joh. F. van Herwerden en J.A. Netten ingediend, dat voorziet in de bouw van vijf woningen met – uit de aard der zaak gelijkvloers – garages. Om dit van de bestemming afwijkende plan te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd. Het gemeentebestuur heeft het bouwplan daarom ter inzage gelegd opdat men er kennis van kan nemen en de gelegenheid krijgt er eventueel bezwaren tegen in te dienen.
De sectie Beeldende Kunst van de Culturele Raad onderschrijft de bezwaren tegen de voorgestelde bebouwing van het bolwerk, terwijl er nu ook een open brief van verontruste burgers in omloop is gebracht.
De opstellers van dit schrijven menen, dat het plan dat thans ter visie bij het secretariaat ligt een verbetering is ten opzichte van het voorgaande plan, maar nog geenszins acceptabel. Het is een typisch voorbeeld van zgn. aangepaste bebouwing. Deze stijl van bouwen houdt in dat op een modern skelet een archaïserende bekleding (schuine daken, baksteen in verschillende kleuren enz.) wordt aangebracht. Er is getracht een indruk van verscheidenheid te wekken, terwijl toch alle ramen op de diverse verdiepingen op dezelfde hoogte zijn aangebracht, iets wat men bij de huizen op de aanpalende Wolwevershaven verder niet tegenkomt.
Eigentijdse elementen als liftkokers en blinde garagedeuren kunnen in deze architectuur niet worden weggewerkt of in harmonie met de rest gebracht. Het imiteren van oude stijlen is nog mogelijk, hoewel volgens de ondertekenaars niet wenselijk. Hoe dan wel?
a. Het Damiatebolwerk blijft, behoudens een afronding van de bestaande bebouwing aan de Wolwevershaven onbebouwd. Hierdoor wordt het uitzicht op de rivier vanaf de Kuipershaven niet belemmerd en kan op het opengebleven terrein een aantrekkelijk stuk stadsrecreatie gerealiseerd worden met behulp van bomen en banken.
b. Op het Damiatebolwerk komt een bebouwing met openbaar karakter, zodat iedereen kan meegenieten van het unieke uitzicht.
c. Er komt een woonbebouwing op dit punt, maar dan met een eigentijds karakter en dan van een veel doorzichtiger structuur.
Prijsvraag
Gesuggereerd werd een prijsvraag over dit onderwerp te organiseren. De kosten hiervan zouden kunnen worden bestreden uit het fonds stadsverfraaiing, dat beheerd wordt door de Culturele Raad. Aldus Dagblad De Dordtenaar van 21 april 1970.
Op de in 1972 gemaakte foto hier rechts hangt de beeldend kunstenaar Bouke IJlstra een zwarte krans met de tekst 'De kroon op het werk' in een lantaarnpaal op het Damiatebolwerk als protest tegen de lelijk geachte bebouwing van het bolwerk. De twee toeschouwers bij deze actie zijn de architect Theo van Halewijn en fotografe José IJlstra-Nicolai


Het in 1896 gebouwd magazijn met bovenhuis van de zeilmakers Volgraaf. Op de foto hierboven, op de kop van het Damiatebolwerk, staat het brugwachtershuisje (rond 1955-1960). Rechts: het in 1964 gesloopte pand


Eigenaren
1649 Matthijs Pompe van Slingelandt, houtkoper, schepen en veertigraad van Dordrecht, kerkmeester, bewindvoerder van de Oost-Indische Compagnie, baljuw van ZuidHolland, kolonel, artilleriemeester, schutmeester van den Edelen Voetboog, dijkgraaf van de Alblasserwaard en gecommitteerde van de Staten-Generaal van Holland en WestFriesland.
1683 Johan van Ghelée, koopman
1696 Catherijna Vingerhoet, weduwe van Johan van Ghelée
1699 de erfgenamen van Catharijna Vingerhoet, weduwe Johan van Ghelée
1756 Gillis van der Beeck, makelaar en koopman
1772 Jacobus van Vliet, koopman, en erfgenamen
1803 Anna Maria van Vliet, Maria Engelina van Vliet en Jacobus Dammis van Vliet
1813 Maria Engelina van Vliet en Jacobus Dammis van Vliet
1826 Jacobus Dammis van Vliet, predikant op slot Loevestein
1836 Anthonij Nicolaas Bouvy, koopman en reder
1838 Dordrechtsche Stoombootmaatschappij
1878 Louis Volgraaf, zeilmaker en Maria Dorothea Carlebur
1882 Maria Dorothea Carlebur, weduwe van Louis Volgraaf, en kinderen
1888 Matthijs Lucas Volgraaf en François Volgraaf, zeilmakers
1932 François Volgraaf, zeilmaker
1936 Clasina Johanna Waterbeek, weduwe van François Volgraaf
1947 Elias Lambertus Louis Volgraaf, kandidaat-notaris
1954 Adrianus van ’t Hoff, koopman
1954 Anna Haremaker, echtgenote van Gijsbertus Petrus Johannes Emile Marie van Weezenbeek, ingenieur
1961 Cornelis Verdoorn, scheepsbevrachter en V.O.F. Gerard Mauritz, cargadoors
1963 Pieter Leendert Kooiman, industrieel
1963 Nederlandse Aannemers- en Patroonsbond afd. Dordrecht
1972 Hendrik Klarinus de Raadt, arts
1972 VVE Gebouw Damiatebolwerk
1972 Crone Beheer B.V.

Wolwevershaven 3
Dit tegenover de Damiatebrug staande woonhuis is een gemeentelijk monument. Het pand dateert uit 1896 en is gebouwd in de stijl van het Eclecticisme in opdracht van François Volgraaf, een zeilmaker. Zijn initialen zijn nog terug te vinden in een geëtst glas van een tochtdeur. In 1909 is het pand op de foto rechtsachter, op het belendende perceel, uitgebreid met een nieuwe keuken en bergplaats. In 1949 is ter plaatse van de tuin, rechts van het huis, een garage gebouwd.
Beschrijving monumentenlijst

Het woonhuis heeft een rechthoekige plattegrond en is opgetrokken in rode baksteen. Het pand heeft een kelder, twee bouwlagen en een kaplaag onder een afgeknot schilddak gedekt met kruispannen. Links twee gemetselde schoorstenen. Rondom een geornamenteerde ijzeren dakbalustrade. Houten daklijst op consoles. Het woonhuis heeft rechthoekige schuifvensters met houten kozijnen. De voorgevel (zuid) is gemetseld in rode strengperssteen en heeft een gestucte plint met twee ventilatieroosters. Gestucte deur- en raamomlijstingen met kroonlijsten op consoles met trigliefen. Over de gehele gevel gestucte speklagen die in de linkerzijgevel doorlopen. De voorgevel heeft drie traveeën waarvan de rechter iets terug ligt.

Hier bevindt zich de entree-portiek, bereikbaar via drie hardstenen treden. De portiek heeft gestucte wanden met schijnvoegen en vloertegels met ingelegde decoraties die per vier één patroon vormen. Paneeldeur met twee ruitvormige vensters met frontons en een bovenlicht met diagonale roedenverdeling. Kalf met eierlijstje. De deuromlijsting wordt bekroond door een samenstel van twee pilasters en een fronton, waarin het jaartal 1896 in beslagwerk.
De beide vensters op de begane grond hebben bovenlichten met glasin-lood en worden bekroond door een rondboogvormig fronton. In de boogtrommels stucwerk met in reliëf neorenaissance motieven. Op de verdieping vensters met glas-in-lood bovenlichten, geplaatst in gestucte raamomlijstingen met gekorniste kroonlijstjes. Hierboven een fries van met motieven beschilderde tegels en een houten daklijst die rust op consoles met trigliefen. Hierboven een attiek met op de hoeken pironnen doorbroken door een dakkapel met T-venster en glasin-lood bovenlicht. De dakkapel heeft aan weerszijden gestucte pilasters waarop een rondboogvormig fronton rust met een Mercuriuskopje in de sluitsteen omrand met witte verblendsteen. De


Bouwtekening voorgevel
Bouwgeschiedenis
kapel wordt bekroond met een ijzeren piron. Rechts in de kap een dakhuisje met piron. De linkerzijgevel (west) heeft gestucte speklagen. De rechterzijgevel is blind. De achtergevel (noord) grenst direct aan de Oude Maas. Op de begane grond een T-venster en een deur met zij- en bovenlichten, op de eerste verdieping een raam en een deur en op de tweede verdieping twee T-vensters. Het interieur bevat onder meer de volgende oorspronkelijke onderdelen; een tochtportaal en gang met marmeren vloeren en lambrisering van geperste tegels in Art Nouveau stijl en geëtst glas in de tochtdeur met de initialen F.V. en de signatuur van J. Broere uit Rotterdam. Volledig betegelde keuken uit 1906 met gesjabloneerde randen, ovenafvoer met schildpadtegels en ingebouwde kasten. Scheluw trap met betegelde muur. Dit uit 1896 daterend woonhuis in NeoHollandse Renaissancestijl is van algemeen belang uit cultuurhistorisch en architectuurhistorisch oogpunt, alsook van belang vanwege ensemblewaarde met de panden aan een van de voornaamste binnenhavens van Dordrecht.
Het perceel waar dit huis op staat is aanvankelijk groter geweest. Het werd in 1647 van de stad gekocht door Matthijs Pompe van Slingelandt, die daar een 'aensienlijcke huijsinge, speelhuijs en stallinge' op liet bouwen.
Het Damiatebolwerk was in het midden van de zeventiende eeuw een belangrijk onderdeel van de stadsverdediging en het huis dat Matthijs Pompe van Slingelandt daar wilde zou tegen de stadsmuur aan worden gebouwd. Daarom moest Pompe terdege rekening houden met hetgeen de stad hem in verband hiermee als verplichtingen oplegde: “…ende sal mede gehouden wesen in sijne lighten te stellen op de riviere in stadtsmuere ijsere spijlen, daar hooff nog pot deur en magh opent, daerbij naght en ontijde niemant uijt of in can”.
De ramen aan de rivierzijde moesten dus met ijzeren spijlen worden beveiligd en een deur naar het bolwerk moest ’s nachts, net als de stadspoorten, gesloten blijven. Ook moest hij op het bolwerk ruimte vrijlaten om kanonnen te plaatsen als dat nodig was. In 1652 richt Pompe wederom een verzoek aan de leden van de Oudraad. Hij refereert aan de toestemming uit 1647 om een woonhuis te bouwen en wenst naast de woning van Jacob Trip (Wolwevershaven 9, waarin nu museum het Dordts Patriciërshuis is gevestigd) een

Mathijs Pompe van Slingelandt (1621-1679)
stalling te bouwen van veertig voet lang en dertien voet breed. Hij verzoekt toestemming de lengte van voornoemde stalling te vergroten. Tot op twaelff stadtsvoeten naer aen de muijre van de huijse van voorsegde signor Trip en de breette van dertien voeten te mogen werden vermeerdert met vijff voeten. Mijne heeren van de Gerechte gehoort het rapport van de Heere Thesaurier Cornelis Vaens, consenteren bij desen het versoeck van den heere remonstrant ter breete van negentien voeten en ter lengte van ses ende veertich voeten, des blijvende sestien voeten van de muijer van den erve van signor Jacob Trip den jongen. Matthijs Pompe sticht op deze plaats zijn houtkoperij genaamd Damiate.
Nadat zijn vrouw Mondina van Beveren in 1652 overleed, hertrouwde Matthijs twee jaar later met Maria Elisabeth Musch, in 1637 te ’s-Gravenhage geboren als dochter van Cornelis Musch en Elisabeth Cats, de oudste dochter van raadpensionaris Jacob Cats. Haar twee jaar jongere zus Elisabeth Maria Musch werd met haar veelbesproken gedrag de hoofdpersoon in de historische roman uit 1850 van Jacob van Lennep. Zij trouwde in 1664 met de ritmeester en stadhouderlijke page Henri de Fleury de Coulan, heer van Buat, Saint-Cyr en La Forest de Gay. Buat werd hoofdpersoon in deel II van de trilogie van Jean-Marc van Tol over Johan de Witt. Deel I van deze trilogie is getiteld ‘Musch’ en gaat over zijn schoonvader Cornelis Musch, griffier der Staten-Generaal, een ambtenaar die er heimelijk in slaagde om de machtigste man van de Republiek te worden. Hiermee wordt duidelijk dat Matthijs Pompe van Slingelandt in de hoogste kringen van de Haagse regenten verkeerde, wat eveneens bevestigd wordt door zijn functie als baljuw van Zuid-Holland.
Het door Pompe van Slingelandt gebouwde huis verkeerde in 1836 in bouwvallige staat. Het werd door de Dordrechtsche Stoombootmaatschappij gesloopt, waarna het perceel lange tijd een kolenerf voor de stoomschepen zou blijven, om uiteindelijk in 1896 weer te worden bebouwd met het huis dat er nu staat.
Eigenaren
1649 Matthijs Pompe van Slingelandt, houtkoper, schepen en veertigraad van Dordrecht, kerkmeester, bewindvoerder van de Oost-Indische Compagnie, baljuw van Zuid-Holland, kolonel, artilleriemeester, schutmeester van den Edelen Voetboog, dijkgraaf van de Alblasserwaard, gecommitteerde van de Staten-Generaal van Holland en West-Friesland
1683 Johan van Ghelée, koopman
1696 Catherijna Vingerhoet, weduwe van Johan van Ghelée
1699 de erfgenamen van Catherijna Vingerhoet, weduwe Johan van Ghelée
1756 Gillis van der Beeck, makelaar en koopman
1772 Jacobus van Vliet, koopman, en erfgenamen
1803 Anna Maria van Vliet, Maria Engelina van Vliet en Jacobus Dammis van Vliet
1813 Maria Engelina van Vliet en Jacobus Dammis van Vliet
1826 Jacobus Dammis van Vliet, predikant op slot Loevestein
1836 Anthonij Nicolaas Bouvy, koopman en reder
1838 Dordrechtsche Stoombootmaatschappij
1878 Louis Volgraaf, zeilmaker en Maria Dorothea Carlebur
1882 Maria Dorothea Carlebur, weduwe van Louis Volgraaf, en kinderen
1888 Matthijs Lucas Volgraaf en François Volgraaf, zeilmakers
1932 François Volgraaf, zeilmaker
1935 Clasina Johanna Waterbeek, weduwe van François Volgraaf
1946 Elias Lambertus Louis Volgraaf, kandidaat-notaris
1954 Paulus Johannes van der Kooij, expediteur

Wolwevershaven 4
Het dubbele woonhuis Wolwevershaven 4 werd in 2015 gebouwd op de locatie waar zich oorspronkelijk een huis met een trapgevel bevond. In 1678 werd dit ‘het huisje van der verwerij’ genoemd, dat verwijst naar de drappierhandel, meer specifiek naar het lakenverven. Het originele pand kwam in bezit van de familie Trip / Van Neurenberg / Reepmaker. Het huis werd lange tijd verhuurd en in 1773 door de familie verkocht aan de toenmalige huurder Gerrit Karsdorp. Via vererving kwam het in bezit van de Dordtse kunstschilder en fotograaf François Carlebur (1821-1893).
François Carlebur
François Carlebur was een nationaal en internationaal bekende schilder van schepen en van zee- en riviergezichten. Halverwege zijn leven schakelde hij over op het maken van fotoportretten volgens de Daguerre-methode en was hij een van de pioniers in Dordrecht met deze techniek. Later keerde hij terug naar zijn eerste liefde en ging weer schilderen voor de kost.

Ondanks zijn buitenlands aandoende naam woonde de familie Carlebur al enkele generaties in Dordrecht. Hij werd vernoemd naar zijn grootvader François. Zowel zijn grootvader als zijn vader waren spiegelmaker en vergulder van beroep. Zijn grootvader was ook landschaps-schilder en nam deel aan tentoonstellingen. Kleinzoon François hield van tekenen en was vaak te vinden op de werven van het Dordtse scheepsbouwbedrijf om schepen te tekenen. Zijn scheepsportretten vielen op door de kwaliteit en de hoge mate van detaillering. Van kapiteins en reders kreeg hij opdrachten voor scheepsportretten, waardoor hij wat geld verdiende. Op zestienjarige leeftijd ging hij in de leer bij de beroemde scheepsschilder J.C. Schotel (1787-1838). Enkele jaren later, in 1840, schreef hij zich in bij het Teekengenootschap Pictura in Dordrecht waar hij tot 1848 lid van zou blijven.

François Carlebur (1821-1893)
In 1841 reisde Carlebur naar Schotland. Volgens zijn kleinzoon was dit vanwege een verbroken liefdesrelatie met Nancy van Ardenne. Hij strandde zonder bagage in Aberdeen. Dit verhaal is echter niet met bronnen te staven. Wel is het zeker dat hij van 1841 tot 1846 in Schotland en Engeland verbleef en in 1844 in Aberdeen werkte. Zo nu en dan was hij waarschijnlijk ook in Nederland. Er zijn uit deze periode namelijk activiteiten van hem bekend in Nederland, zoals deelname aan een tentoonstelling en het malen van een aquarel. In 1846 keerde François terug naar Nederland en op 7 april 1847 trouwde hij met Maria Vliegenthart.
En meer: zie inhoudsopgave
Als softcover te bestellen in de webshop van boekhandel Vos en van der Leer te Dordrecht. (ISBN 9789403781945) www.dordtsebestseller.nl
Als luxe-editie (hardcover) te bestellen bij het Augustijnenhof www.augustijnenhof.nl
