Atlantis #15.3 Crtl-Shift-Del

Page 1

jaargang jaargang15 15nr. nr.2,3,april juli 2004

SHIFTING EUROPE CTRL-SHIFT-DEL


CTRL-SHIFT-DEL

Van de redactie Hans Wiersma

Het is inmiddels vakantie, maar de Atlantisredactie heeft doorgewerkt aan dit nieuwe nummer: CtrlShift-Delete! Het is een licht cryptische titel, maar heeft veel te maken met kirmpende steden en sloop. Zaken waar de stedenbouwer (liever) niet veel mee te maken krijgt, maar die toch een steeds groter vraagstuk beginnen te worden. Naast bovenstaand thema krijgen ook afstudeerders volop de ruimte in deze Atlantis. Aan het einde van het jaar stromen immers weer veel nieuwe stedebouwers van de opleiding de praktijk in. De afstudeeronderwerpen en –ontwerpen verdwijnen echter vaak in een grote kast in de bunker die Bouwkunde heet. Atlantis vindt de onderwerpen in een aantal gevallen te interessant om niet met een groter publiek te delen. Als inleiding dit keer een Duits artikel van Philipp Oswalt. Duitsland is bij uitstek het land waar grote problemen ontstaan door krimpende steden en waar de overheid ook initiatieven neemt om die krimp in ieder geval te structureren. Oswalt heeft voor die overheid onderzoek verricht naar het fenomeen en geeft zijn bevindingen en conclusies in zijn bijdrage. Marco Bontje, geograaf en planoloog in Amsterdam bericht vanaf het front. Als inwoner van en onderzoeker in Leipzig(D) heeft hij als geen ander kijk op de ontwikkelingen in een krimpende gemeenschap, zoals Leipzig er een is. Het tweede artikel komt van twee Poliskanjers die onlang zijn afgezwaaid. Dit nadat ze onderzoek hebben gedaan naar de herstructurering van naoorlogse woonwijken. Eén van de grote opgaven waar de Nederlandse steden mee hebben te kampen. Suzanne en Hilke laten zien hoe het ook anders kan.

2

Atlantis - juli 2004

De fotoreportage geeft de controle, het geschuif en verdwijningen in landschappen en ontwerpen van de Rotterdamse haven een beeld. Joost Schrijnen, schetst in zijn column een toekomstbeeld van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Hij analyseert daarvoor de factoren die daarbij bepalend zijn en geeft aan dat er nu al structurele veranderingen moeten worden ingezet om niet dichtbij het doembeeld te komen wat hij ons voorhoudt. Gelukkig geeft hij aan die veranderingen er aan zitten te komen, afgaande op de onderzoeken van een aantal afstudeerders. Andere afstudeerders krijgen aan het eind van deze Atlantis de ruimte om hun afstuderen te etaleren. Annick van Tilburg komt met Waterproef? Waterproof! In haar verhaal wordt het vraagstuk van de waterproblematiek in Nederland omgezet als structurele ontwerpstrategie Mathilde Peen gaat in op de toekomst van het IJmeer, het water tussen Almere en Amsterdam. Ze schets een zeer realistische ontwikkeling van een gebied waar we in de komende jaren nog veel van zullen horen. Met initiatieven als de Zuiderzeelijn, Almere Pampus en IJburg lijkt het slechts wachten op de eerste palen die de bodem van het IJmeer zullen beroeren. Ellen Holleman en Remco Reijke nemen ons deze keer mee naar Cancún, waar absoluut geen sprake is van krimp en ook weinig van sloop, hoewel je daar je vraagtekens bij kan zetten. Als laatste nog een extra tekst van Günter Herfert. Weliswaar weer in het Duits, maar daarom niet minder interessant. Bovendien, Duisters komen altijd in de laatste minuten terug, toch? Ik wens iedereen weer veel inspiratie met deze Atlantis en een plezierige vakantie! •


INHOUD

ATLANTIS, tijdschrift voor stedenbouw, is een uitgave van POLIS, podium voor stedebouwkunde en verschijnt 4 maal per jaar.

Inhoud

15e jaargang, nummer 3, juli 2004 oplage: 550 exemplaren Hoofdredacteur Hans Wiersma

6

Schrumpfende Städte

Redactie Matthias Huijgen Jeroen van Schaick Jeroen van der Vlist Kees van den Bosch Beitske Boonstra

8

Control - Shift - Insert

Philipp Oswalt

Herstructurering naoorlogse woonwijken Suzanne Maas, Hilke Batist

Redactieadres Polis, Podium voor Stedebouwkunde Faculteit Bouwkunde Berlageweg 1, kab. 9.51 2628 CR Delft t.: 015-2784093 f.: 015-2783694 e.: polis@bk.tudelft.nl i.: www.bk.tudelft.nl/verenigingen/polis

18

Krimpende Steden in Oost Duitsland: ramp of uitdaging? Marco Bontje

24

Druk Van Marken Drukkers, Delft

Public Trans-Port IJmeer Afstudeerproject Mathilde Peen

Advertenties Informatie via het redactieadres. Artikelen Artikelen, mededelingen en reacties kunnen worden aangeboden aan het redactieadres. Auteursrichtlijnen zijn bij de redactie beschikbaar. Artikelen overnemen toegestaan met toestemming van auteurs en bronvermelding. Abonnementen Polis-leden ontvangen de Atlantis gratis. Polis-jaarlidmaatschap: Studenten € 7,Alumni/AIO € 12,Praktijkleden € 24,Bureauleden € 48,-

Van de redactie

36

Hans Wiersma

5

Van het bestuur

Deze publicatie is mede tot stand gekomen dankzij het Stimuleringsfonds voor Architectuur

42

Podium

voor

De Hollandse krimp J.M. Schrijnen

26 Waterproef? Waterproof!

Die Ostdeutsche Schrumpfungslandschaft Günther Herfert

14 Fotoreportage 24 Column

Reisje Reijke Ellen Holleman, Remco Reijke

Beitske Boonstra

Losse nummers € 3,-

© 2004 Polis, Stedebouwkunde ISSN 1387-3679

2

44

Agenda

45

Vooruitblik

44

Partners van Polis

Afstudeerproject Annick van Tilburg

Kaft: Kees van den Bosch

juli 2004 - Atlantis

3


CTRL-SHIFT-DEL

Polis, Podium voor Stedebouwkunde Historie De vereniging Polis is in oktober 1989 opgericht door docenten en studenten Stedenbouwkunde aan de Faculteit der Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Het initiatief kwam voort uit de wens om de kwaliteit van het stedebouw onderwijs te handhaven en te versterken, onder druk van onderwijsherzieningen. Daarnaast werd en wordt het initiĂŤren van een intenser contact tussen onderwijs, wetenschap en praktijk als een belangrijke doelstelling van Polis gezien. Stedenbouwkunde Stedenbouwkunde is dynamisch, volgend en sturend. De inhoud van het stedebouwkundige vak is steeds aan veranderingen onderhevig en onderwerp van discussie. Dit wordt aangestuurd door veranderingen in de maatschappij. Als stedenbouwkundige in zowel de praktijk als in de wetenschap is het belangrijk om van deze veranderingen kennis te nemen en met deze kennis als stedenbouwkundige een positie in de maatschappij in te nemen. De stedenbouwkundige kan dan vanuit zijn positie een visie op (ontwerp) opgaven in de maatschappij geven. Podium Polis, Podium voor Stedenbouwkunde, wil voor stedebouwkundigen in zowel de praktijk als in de wetenschap een podium aanbieden waarop deze positiebepaling mogelijk is. Het doel van Polis is het verleiden van stedenbouwkundigen om het podium te beklimmen. Het verleiden gebeurt door het ontplooien van verschillende activiteiten. Zo worden er onder andere excursies, lezingen, debatten, symposia en prijsvragen georganiseerd. De periodiek Atlantis speelt hierbij een belangrijke rol. De Atlantis vormt een platform voor discussie. Daarnaast geeft de Atlantis een goed overzicht van de Polis activiteiten.

4

Atlantis - juli 2004

Overleg Polis vormt een schakel tussen wetenschap en praktijk. Polis onderhoudt contacten met verschillende partijen in de stedenbouw. Polis voert binnen de Faculteit op verschillende niveaus overleg over de kwaliteit van het onderwijs. De relevantie voor de wetenschap en praktijk is hierbij een belangrijk criterium. Om het bereik van Polis te vergroten wordt er binnen en buiten de Faculteit overleg gevoerd met verwante organisaties. PolisFonds Het PolisFonds is in het leven geroepen door Polis, podium voor stedebouwkunde om individuele en kleinschalige initiatieven, die voortkomen uit de dagelijkse stedenbouwpraktijk of wetenschap te kunnen financieren. Neem voor een aanvraag contact op met Polis. In het PolisFonds hebben de volgende leden zitting: Roy Bijhouwer, Stedenbouwkundige Quadrat, atelier voor stedebouw, architectuur en landschap, Ruud Ummels, vice-voorzitter Polis en student bouwkunde, Miranda Reitsma, redactie tijdschrift Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, Maarten Schmitt, stadsstedebouwer Den Haag, Thom Wolf, adjunct directeur Dura Bouw Amsterdam. Donaties blijven van harte welkom op gironummer: 8522358 o.v.v. Polis Fonds.

•


VAN HET BESTUUR

Van het bestuur Beitske Boonstra De vakantie is begonnen. Hoewel het weer nog niet meezit, wordt het steeds leger en rustiger op bouwkunde, en beginnen de eerste ansichtkaarten binnen te komen. Op Polis wordt echter gestaag doorgewerkt. En daar is deze Atlantis een resultaat van! En waar nog meer aan gewerkt wordt zijn onder andere een napublicatie van de excursie naar Stockholm. Deze excursie was een succes: we hebben heel veel interessante dingen gezien! De Zweedse ruimtelijke ordening blijkt er ongeveer net zo uit te zien als de Nederlandse, wat bleek uit de lezingen die we daar hebben gevolgd. En de manier waarop in Stockholm wordt omgegaan met het openbaar vervoer, kan absoluut een inspiratie zijn voor ons! Naast het inhoudelijke programma, dat bestond uit lezingen en een openbaar vervoersonderzoek, genoten we natuurlijk ook van het mooie Zweedse landschap (wat vooral op de begraafplaats Skogsgyrkogården in het ontwerp is gebruikt) en de historische binnenstad.

Namens Polis wil ik iedereen een hele goede zomer wensen. Heb je nog geen vakantieplannen, of ben je al weg geweest en wil je nog een keer, check dan de agenda in deze Atlantis! Met speciaal voor deze zomer extra veel activiteiten in het buitenland… En als je nog leuke vakantie/zomer-kleding nodig hebt, dan raad ik je de Polis-polo’s aan. Deze groene polo’s met klein logo zijn in alle maten voor 10 euro te koop op het Polishok. Dus iedereen die dat leuk vindt, kan er één kopen! •

Over het lustrum hebben we ook nieuws. De artikelen voor de lustrum-publicatie, over de bril van de stedebouwer, druppelen binnen. Wil je nog graag een bijdrage leveren, dan kan dat nog maar je moet wel snel zijn! De Polisrede vindt zoals eerder verteld plaats op zaterdagmiddag 23 oktober in de Design Docs in Rotterdam. Het thema van deze editie van de Polisrede is ‘Grenzeloos’. In de redes die zullen worden uitgesproken verkennen we de rol die de stedebouwkundige heeft als mediator tussen andere vakgebieden. Tijdens de PolisRondeTafel gesprekken, die aansluitend op de redes worden gehouden, gaan we dieper in op de vraag waar de grenzen van de stedebouw liggen en hoever de overlap tussen stedebouwkunde en andere vakgebieden is. Na de Polisrede is er, ook in de Design Docs, een groot feest om de verjaardag van Polis te vieren. Een uitnodiging en inschrijfformulier voor de Polisrede en het feest ontvangen jullie eind augustus/begin september, maar opgeven via e-mail kan nu natuurlijk ook al.

juli 2004 - Atlantis

5


CTRL-SHIFT-DEL

Krimpende steden en groeiende metropolen versterken de globalisering. Arm wordt armer en rijk wordt rijker, maar dan op stadsniveau. Rampen dus voor die krimpende gemeenschappen. Het blijkt ook erg moeilijk om de krimpende trend te keren. De stedenbouwer blijft nierin echter wel een belangrijke functie. vervullen. Hij zal zich echter meer dienend dan sterk ontwerpend moeten opstellen. Phillipp Oswalt legt uit waarom.

Schrumpfende Städte Philipp Oswalt

Ob in den USA, Großbritannien oder Belgien, ob in Finnland, Italien, Russland, Kasachstan oder China: Überall schrumpfen Städte; unser bisheriges Verständnis von Stadt und Stadtentwicklung wird in Frage gestellt. Massive Verluste an Bevölkerung und Arbeitsplätzen erschüttern Stadtteile, Städte und Regionen. Hier leben die Verlierer der Transformation von der fordistischen Industrie- zur globalisierten Dienstleistungsgesellschaft. Die dramatische Entwicklung in Ostdeutschland seit 1989, die zu einem Leerstand von über einer Millionen Wohnungen, zur Aufgabe von unzähligen Industriearealen und sozialen wie kulturellen Einrichtungen geführt hat, erweist sich als allgemeines Muster unserer Zivilisation. Während man in den internationalen Debatten das Augenmerk ganz auf die wachsenden Megapolen und Agglomerationen richtet, bilden sich parallel - weitgehend unbeachtet - Zonen der Schrumpfung, in denen städtische ebenso wie ländliche Bereiche, ja ganze Landesteile von Bevölkerungsverlusten in Millionenhöhe und hoher Arbeitslosigkeit gekennzeichnet sind. Der prognostizierte Bevölkerungsrückgang in zahlreichen Ländern wird diese Polarisierung in den nächsten Jahrzehnten verschärfen. Schrumpfstädte widersprechen dem seit der Industriellen Revolution gewohnten Bild der „boomtown”, einer von stetigem wirtschaftlichen und demographischen Wachstum geprägten Großstadt. Schrumpfstädte provozieren ein Umdenken sowohl im Hinblick auf traditionelle Vorstellungen der europäischen Stadt als auch auf die zukünftige Entwicklung urbaner Welten. Städte sind kultureller Ausdruck unserer Gesellschaft und zugleich Plattform für kulturelle Produktion. Als solche haben sie zentrale Bedeutung für unser Selbstverständnis. Die durch Schrumpfung verursachten, einschneidenden Veränderungen der Städte stellen deshalb nicht nur eine ökonomische und soziale, sondern auch eine kulturelle

6

Atlantis - juli 2004

Herausforderung dar. Schrumpfung ist städtebaulich kaum zu steuern und bringt eine Vielzahl von Problemen mit sich. Es entstehen neue Stadttypen, für deren Eigenart bisher weder genaue Vorstellungen noch gar Gebrauchsformen existieren. Wohin entwickeln sich nun die Städte? In der Debatte der letzten Jahre fällt immer wieder das Wort von der „Schrumpfung als Chance”. Und meistens ist hiermit der Traum von der Schrumpfung auf den Kern gemeint, die Idee der kompakten Stadt als Ideal europäischer Stadtentwicklung. Man hofft, endlich die ungeliebte, aus den Speckgürteln hervorgegangene suburbane Zersiedlung los werden zu können. Doch real vollzieht sich das genaue Gegenteil. Dem Leerstand in Ostdeutschland steht ein Neubau in erheblichem Ausmaß gegenüber. Bei schrumpfender Bevölkerungszahl und Wirtschaftsaktivität dehnen sich die Städte in die Fläche aus und entdichten sich. In den Innenstädten fallen zunehmend Gebäude und Areale brach, im Umland entstehen Einfamilienhausgebiete, Gewerbeparks und Einkaufszentren. Eine Entwicklung, die sich in Detroit seit den 50er Jahren vollzogen hat. Dort leben nunmehr 80% der Bevölkerung im suburbanen Raum jenseits der Stadtgrenze, während weite Teile des Stadtgebiets sich mit ihren unzähligen grassbewachsenen Brachflächen zu einer quasi ländlich Idylle entwickelt haben. Vor einem solchen Hintergrund stellt sich etwa die Frage nach öffentlichem Raum neu. So sehr wir von alten Stadt-, Markt- und Kirchplätzen schwärmen mögen, sind solche Orte in schrumpfenden Städten meist ausgestorben und verlassen. Ein öffentliches Leben ist hier eher auf Parkplätzen oder an Tankstellen zu finden. Oder auch in Shopping Malls - und so hat man in den USA für die Jugendlichen, die hier abhängen, längst einen Terminus gefunden: Sie heißen „Mall’ies”. Auch in anderer Hinsicht werfen schrumpfende Städte Fragen auf: Wie gehen


SCHRUMPFENDE STÄDTE

wir mit dem Überschuss an Räumen und Bauten um? Was stellt den Zusammenhang einer Stadt her, wenn kein bauliches Kontinuum mehr existiert? Wie können nicht geplante städtische Strukturen im Alltag genutzt werden? Schrumpfende Städte sind anders. Hier scheitern unsere tradierten Vorstellungen und Handlungskonzepte. Während klassische Formen der Stadtplanung oder Arbeitsmarktpolitik versagen, gibt es zuweilen überraschende Eigenentwicklungen. Am greifbarsten wird dies bei subkultureller Jugendmusikkultur. Es ist auffällig, dass aus vielen schrumpfende Städte wichtige neue Musikkulturen hervorgegangen sind - in Detroit wurde der Techno erfunden und aus Manchester und Sheffield ist ein Großteil des britischen Punk, Hip Hop und House seit den späten 70er Jahren hervorgegangen. Dies hat sich in der Stadtentwicklung niedergeschlagen. So wäre die Revitalisierung der Manchester Innenstadt ohne die Musikszene nicht denkbar gewesen, hat sie doch den Imagewandel von der einer heruntergekommenen Industriezentrum zu einer kulturellen Dienstleistungsmetropole eingeleitet und getragen. Schrumpfende Städte machen deutlich, wie wichtig ‚weiche Faktoren’ für eine Stadtentwicklung sind. Insofern ist es fatal, das die Debatte in Deutschland der letzten Jahre sich fast ausschließlich mit Fragen von Leerstand und Abriss beschäftigt hat. Die politische Debatte kam erst auf Druck der Lobby der Wohnungsunternehmen zustande und deren wirtschaftlichen Interesse hat sie seither geprägt. So ist das Programm für den Stadtumbau Ost hiervon gekennzeichnet und dient vornehmlich dem Abriss von überschüssigen Wohnungen. Dies ist notwendig aber unzureichend, zumal der Leerstand schneller wächst als abgerissen wird, so dass wir 2010 trotz 2,5 Mill. Euro Investitionen vermutlich mehr Leerstand haben werden als heute. Die Planungen für den Abriss machen zudem das Dilemma heutigen Städtebaus deutlich: Wo etwas abgerissen wird, entscheidet sich weniger nach der Frage, was städtebaulich wünschenswert ist, sondern ist ein Resultat von Sachzwängen, Rechtslagen und früherer Entscheidungen: Wie ist die Eigentümerstruktur? Wo liegt die Infrastruktur? Wo wurde in den letzten Jahren investiert, auf welchen Immobilien liegen Hypotheken? Welche Subventionen sind verfügbar? Usw. Mehr noch als in wachsenden Städten entzieht sich die bauliche Entwicklung und Gestalt schrumpfender Städte einem planerischen Zugriff. Sie unterliegen vielmehr einem komplexen Wirkungsgeflecht von wirtschaftlichen, politischen, technischen und kulturellen Einflüsse

und sind damit eine ungeplante Nebenfolge allgemeinerer gesellschaftlicher Prozesse. Sie sind ein Beispiel par excellence für Wirkungsmechanismen und Entscheidungsprozesse in unseren heutigen Gesellschaft, wie es Ulrich Beck und Anthony Giddens mit ihrem Modell einer reflexiven Modernisierung beschreiben. Hieraus sind zwei Schlussfolgerungen zu ziehen: Zum einen müssen wir die Idee einer heroischen Stadtplanung aufgeben, die das zwanzigste Jahrhundert so geprägt hat. Nicht der Planer macht einen Entwurf, über den die Politiker oder Investoren entscheiden und der dann ausgeführt wird. Sondern aufgrund der gesellschaftlichen Rahmenbedingungen entwickeln sich Städte in einer eigenen Logik, worauf wir modifizierend Einfluss nehmen können. Stadtplanung wird damit nicht überflüssig, sondern geht von einer anderen Vorraussetzung aus und setzt andere Mittel ein. Zunächst geht es darum, die Eigenentwicklung der Städte zu verstehen, um in diese Prozesse intelligent eingreifen zu können. Insofern könnte man von einer ‚schwachen Planung’ sprechen. Und diese schwache Planung wird sich zunehmend ‘weicher Werkzeuge’ bedienen. Denn oft ist es weniger die bauliche Gestaltung als kulturelle Entwicklung, Formen der Kommunikation oder die Entstehung von sozialen Netzwerken und Prozessen, welche die Stadtentwicklung prägen. Die zweite Schlussfolgerung ist grundsätzlicher Art: Einige der sich auf die Entwicklung schrumpfender Städte auswirkenden gesellschaftlichen Grundsätze offenbaren hier ihre Fragwürdigkeit. Was ist von einem Eigentumsrecht zu halten, das wünschenswerte städtebauliche Entwicklungen verhindert? Was ist von einem Einwanderungsrecht zu halten, das zur Problematik einer demografischen Zeitbombe wesentlich beiträgt? Was ist von Subventionen für Mobilität und suburbanen Neubau zu halten, wenn hierdurch bestehende Ressourcen brach fallen und Städte fragmentieren? Was ist von gesellschaftlichen Strukturen zu halten, wenn trotz gravierender Probleme der Mut fehlt, neue Wege zu beschreiten? Schrumpfende Städte sind eine kulturelle Herausforderung. Sie stellen bisherige Werte in Frage, sie bringen neue Stadtkulturen hervor und erfordern innovative Handlungsmodelle. Sie sind potentiell Keimzelle des Neuen.

Philipp Oswalt architect in Berlijn en Hoofd van het initiatiefproject ‚Schrumpfende Städte’ van de Cultuurstichting in Duitsland

juli 2004 - Atlantis

7


CTRL-SHIFT-DEL

De herstructurering van naoorlogse woonwijken vormt momenteel een van de meest ingrijpende bouwopgaven van Nederland. Van de ruim zes miljoen woningen in Nederland is ruim een kwart gebouwd in de periode jaren ’50 – ’70 (Hulsbergen en Westrik, 1998).

Control - Shift - Insert Herstructurering naoorlogse woonwijken Afstudeerprojecten Hilke Batist (Den Haag Zuidwest) Suzanne Maas (Hoogvliet)

Den Haag Zuidwest: 620 ha 32.500 won 62.000 inw Hoogvliet: 1072 ha 17.256 won 36.446 inw

Begeleiding: ir. John Westrik dr. Sybrand Tjallingii dr. Edward Hulsbergen

Een groot deel van het naoorlogse woningbestand is technisch verouderd of voldoet niet meer aan huidige maatschappelijke normen en eisen. Naast deze architectonische veroudering is er in veel naoorlogse wijken ook sprake van stedenbouwkundige veroudering. Veel wijken kennen een monofunctionele opbouw en een eenzijdig woningaanbod. Er is een overvloed aan openbare ruimte aanwezig en er is sprake van een eenzijdige bevolkingssamenstelling. De herstructurering van de naoorlogse stad staat de laatste jaren dan ook hoog op de politieke agenda. Gemeenten en corporaties volgen hierbij vaak een zelfde tactiek: sloop-nieuwbouw ofwel, control – shift - delete. Delen van de woningvoorraad met potenties worden behouden en/of vernieuwd; de rest wordt gesloopt. ‘Delete’ heeft echter de overhand; binnen naoorlogse wijken en buurten wordt vaak zonder enige strategie een groot deel van de woningen gesloopt. De originele stedenbouwkundige structuur van buurt of wijk is hierdoor nauwelijks meer te herkennen. Dat het ook anders kan willen wij laten zien aan de hand van onze afstudeerplannen voor Den Haag

Slooplocaties Meeuwenplaat Hoogvliet

8

Atlantis - juli 2004

Zuidwest en Hoogvliet. Beide steden kampen met de typisch-naoorlogse-stad-problemen. In beide gevallen kiezen gemeente en corporaties ervoor grote delen van het bestaande woningaanbod te slopen en te vervangen door nieuwe woningen. In onze projecten verkiezen wij echter een andere tactiek: control – shift - insert. Binnen de stedenbouwkundige structuur van de naoorlogse wijken zoeken we naar ruimte voor vernieuwing.

Er ontstaat ruimte voor 3800 woningen zonder er een te slopen Den Haag Zuidwest Centraal De herstructurering van Zuidwest aangekruist Den Haag Zuidwest is één van de grootste naoorlogse wijken van Nederland. Het ligt aan de rand van de stad Den Haag. Door de huidige uitbreidingen van de stad en veranderingen in de regio verandert de positie van Zuidwest ten opzichte van de regio. Zuidwest is op dit moment minimaal aangesloten op de directe regio, zowel ruimtelijk, sociaal als economisch. Daarnaast is de stedenbouwkundige structuur verouderd. De groenstructuur sluit niet aan bij de huidige vraag, hiërarchie in de infrastructuur ontbreekt, de voorzieningen kampen met leegstand en aan de vraag van doorstroming binnen Zuidwest kan niet worden voldaan. Naast de ruimtelijke problemen is er sprake van een slechte sociaal-economische situatie, die om grote veranderingen vraagt. De herstructurering vanuit de gemeente en corporaties richt zich tot nu toe op kleine locaties in Zuidwest en maar in geringe mate op de stedenbouwkundige structuur. De aansluiting op de regio is voor de verschillende ingrepen een startpunt. Voor de infrastructuur zijn nieuwe verbindingen gemaakt en bestaande


CONTROL-SHIFT-INSERT

Oude en nieuwe stedenbouwkundige structuur (DLC arcitectuur historici, 2000)

verbeterd zowel voor de auto, het openbaar vervoer als het langzaam verkeer. Deze verbindingen zijn de dragers van de infrastructuur binnen Zuidwest. Veranderingen in de infrastructuur bieden plaats aan nieuwe ontwikkelingen. Voor het realiseren van een bruikbare groenstructuur moeten verschillende groengebieden met elkaar verbonden worden, zowel op regionale schaal als in Zuidwest zelf. De verschillende groengebieden worden op dit moment slecht gebruikt. Naast de slechte verbinding wordt dit veroorzaakt door de invulling van de groengebieden. Semi-openbare functies, sportvelden en volkstuinen, nemen een grote plaats in en zorgen voor een eenzijdig gebruik van de ruimte. Door deze gebieden te herontwikkelen kan er een beter te gebruiken groenstructuur ontstaan, die ruimte biedt aan nieuwe ontwikkelingen. In de groenstructuur kan nieuwbouw plaatsvinden. Dit zorgt voor het vergroten van de diversiteit in de woning- en functievoorraad. Binnen de groenstructuur worden

verschillende functies gecombineerd voor een diverse en flexibele ruimte. De huidige semi-openbare functies worden opgenomen in de openbare ruimte. De uitwerking van het Groene Assenkruis laat zien wat de mogelijkheden zijn voor herstructurering van groengebieden. De nieuwe invulling zorgt ervoor dat het Groene Assenkruis weer een structurerend element wordt voor Zuidwest. Ook het watersysteem geeft structuur aan de wijken door een duidelijke hiĂŤrarchie, en zorgt daarnaast voor kwaliteit en waterberging. De verbindingen met de directe regio zorgen ervoor dat de regio ook gebruik gaat maken van de voorzieningen van Zuidwest. Het huidige centrum kan worden uitgebreid en inspelen op de nieuwe vraag, diversiteit en flexibiliteit. Het combineren van verschillende functies zorgt ervoor dat ze elkaar versterken, de goede bereikbaarheid speelt hierbij een belangrijke rol. Naast de nieuwe regionale vraag, is de vraag naar buurtvoorzieningen sterk afgenomen.Groene Assenkruis en waterstructuur

juli 2004 - Atlantis

9


CTRL-SHIFT-DEL

Hoofdveld in openbare ruimte tussen bouwblokken

De buurtcentra zullen grotendeels verdwijnen en een herverdeling van centra zorgt voor hiërarchie en beter gebruik. De ingrepen vergroten de diversiteit van de woningen functievoorraad. Hierdoor is Zuidwest niet langer een goedkoopte eiland en wordt de eenzijdigheid in de bevolkingssamenstelling aangepakt. De veranderingen in de stedenbouwkundige structuur kunnen worden gekoppeld aan de nieuwe verbindingen met de regio. Op deze manier worden twee vliegen in één klap geslagen. Van hieruit kunnen de wijken worden ontwikkeld. De wijken hebben een zeer hoge dichtheid dus binnen de wijken zelf is weinig ruimte voor nieuwbouw. De nieuwbouw buiten en aan de randen van de wijken zorgt ervoor dat er eerst gebouwd wordt voordat er gesloopt gaat Woningen met eigen skybox

de ondergrond, terwijl het stedelijk weefsel zelf juist extreem veel samenhang bezit. Hierdoor is het niet in staat veranderende maatschappelijk eisen in zich op te nemen. Hoogvliet kampt de laatste jaren dan ook met problemen van fysieke, sociaal-culturele en economische aard. Gemeente en corporaties zijn daarom een grote vernieuwingsslag begonnen. Hiertoe worden ruim 4700 woningen (bijna eenderde deel van het totale woningbestand van Hoogvliet!) gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Met deze tactiek concentreren gemeente en corporaties zich op incidentele projecten binnen buurten, wat een fragmentarisch beeld tot gevolg heeft. Een overkoepelende visie voor heel Hoogvliet ontbreekt. Hoogvliet is opgebouwd uit negen buurten, die concentrisch gerangschikt zijn rondom het stadscentrum. Alle buurten kennen een eigen structuur en bebouwingstypologie en zijn naar binnen georiënteerd. Veel buurten hebben kwalitatief slecht en onveilig groen. Bovendien worden de buurten onderling gescheiden door breed uitgelegde infrastructuur aangekleed met groen. Deze ruimten worden ‘de voegen van Hoogvliet’ genoemd; ze zijn de dragers van het model van de stad. De voegen kennen een lage bebouwingsdichtheid. Het groen in de voegen is veelal versnipperd en kent geen gebruiksfunctie. De bebouwing langs de voegen is vaak verkeerd georiënteerd. Bovendien is de verkeersfunctie in een aantal voegen niet meer van belang. De voegen van Hoogvliet vormen daarom als dragers van het stedelijk weefsel bij uitstek de plek om de vernieuwing van Hoogvliet in te zetten.

worden. In het Groene Assenkruis kunnen er al 5000 nieuwe woningen worden toegevoegd zonder er één te hoeven slopen. Hop-and-Shop <> Stop-and-Drop Herstructurering van Hoogvliet Hoogvliet is een naoorlogse satellietstad van Rotterdam, gelegen ten zuidwesten van Rotterdam aan de Oude Maas. Hoogvliet kent een interessante historische ontwikkeling; de stad is namelijk vrijwel geheel gepland. Opvattingen over het gezin en de maatschappij hebben vanaf de jaren ‘50 de verschijningsvorm en de ontwikkeling van Hoogvliet bepaald. De stad heeft nauwelijks enige relatie met Voegen en buurten van Hoogvliet

10

Atlantis - juli 2004


CONTROL-SHIFT-INSERT

Het masterplan voor Hoogvliet versterkt de ligging van Hoogvliet in de regio Rijnmond door twee nieuwe netwerken te introduceren. De Hop-andShop-as is een voorzieningen-as, gelegen binnen de voegenstructuur van de stad. Het Stop-andDrop-netwerk is een netwerk van groenblauwe structuren, dat de verschillende buurten van Hoogvliet verbindt. Beide dragers kennen een eigen karakter. Op de Hopand-Shop-as staan snelheid, effectiviteit en gemak voorop. Het Stop-and-Drop-netwerk staat juist voor onthaasten, recreatie en ontspanning. De Hop-and-Shop-as verbindt de bestaande snelwegaansluiting van Hoogvliet op de A15 met een nieuwe aansluiting op de toekomstige A4 zuid. Langs deze as worden kantoren, winkels, woningen, voorzieningen etc. geplaatst. De ruimte hiervoor wordt verkregen door de bestaande voegen van Hoogvliet opnieuw te profileren. Infrastructuur wordt gebundeld en snippergroen wordt verwijderd. Door het toevoegen van nieuwe bebouwing ontstaat tevens de mogelijkheid de oriëntatie van de randbebouwing te wijzigen en Hoogvliet een aantrekkelijke stadsentree te geven. Het Stop-and-Drop netwerk bestaat uit groen- en waterstructuren, die de buurten van Hoogvliet met

elkaar verbinden. Aan het Stop-and-Drop-netwerk zijn doorgaande langzaamverkeerroutes gekoppeld. Het netwerk biedt ruimte aan nieuw oppervlaktewater en is bovendien aangesloten op grotere groengebieden op IJsselmonde.

Masterplan Hoogvliet

Winsten uit de realisatie van nieuwbouw kunnen worden geïnvesteerd in de bestaande woningvoorraad Met het project ‘Hop-and-Shop <> Stop-and-Drop’ wordt een alternatief geboden voor het huidige sloopnieuwbouw beleid van gemeente en corporaties. In tegenstelling tot de huidige buurtgerichte aanpak wordt het vizier gericht op de dragers van Hoogvliet, namelijk de voegen. Hiermee wordt de huidige structuur en opzet van de buurten gerespecteerd. Wel wordt het individuele karakter van de afzonderlijke buurten aangepakt door een nieuw groenblauw netwerk te introduceren. Door het transformeren van de voegen wordt ruimte gecreëerd voor de bouw van zo’n 3800 woningen, zonder er één te slopen! Bovendien krijgt Hoogvliet met deze aanpak een aantrekkelijke stadsentree; Hoogvliet geeft haar visitekaartje af en kan terug op de kaart worden gezet!

juli 2004 - Atlantis

11


CTRL-SHIFT-DEL

Herprofilering voegen

Control, Shift, Insert Zowel binnen Den Haag Zuidwest als binnen Hoogvliet liggen kansen om de stad stedenbouwkundig te transformeren. Met de huidige aanpak concentreren gemeenten en corporaties zich slechts op kleine, individuele plekken binnen de buurten of wijken. Enerzijds is dit begrijpelijk. Herstructurering is immers een moeilijk te voorspellen, risicovol en complex proces. Maar met deze werkwijze concentreren ze zich enkel op de zwakke punten; slechte woningen, onveilige buurten en verwaarloosd groen worden aangepakt. Sterke punten, kansen binnen de stad, blijven zo onbenut. Zowel het plan voor Den Haag Zuidwest als het plan voor Hoogvliet kennen een andere strategie. Het

accent ligt hierbij niet op het slopen (delete), maar juist op het toevoegen van nieuw programma (insert). Dit nieuwe programma wordt geplaatst in de ruimte tussen de wijken of buurten. Het grote verschil tussen bruto- en netto-dichtheid binnen deze steden toont aan dat hier de ruimte ligt! Voor Den Haag Zuidwest betekent dit de herinrichting van het assenkruis. Voor Hoogvliet komt dit neer op het herprofileren van de voegen. Deze aanpak kent een groot aantal voordelen ten opzichte van de huidige control–shift-delete werkwijze. Door het bestaande stedelijk weefsel op deze plekken te verdichten kan het landschap rondom de stad open blijven. Bewoners van nieuwe woningen binnen de stad kunnen bovendien gebruik maken van bestaande voorzieningen, wat het draagvlak van deze voorzieningen ten goede komt. De grondopbrengsten, die worden behaald door grond uit het assenkruis of uit de voegen uit te geven kunnen worden ingezet om de openbare ruimte van Den Haag Zuidwest of Hoogvliet opnieuw in te richten. Een zelfde tactiek kan gevolgd worden door woningcorporaties; behaalde winsten uit de realisatie van nieuwbouw in het assenkruis of in de voegen kunnen geïnvesteerd worden in de revitalisatie van de bestaande woningvoorraad. Beide mogelijkheden komen ook ten goede aan huidige bewoners.

Vogelvlucht masterplan

12

Atlantis - juli 2004

Bovendien is het mogelijk om binnen deze tactiek de bestaande, vaak goedkope woningvoorraad van zowel Den Haag Zuidwest als Hoogvliet te


CONTROL-SHIFT-INSERT

behouden. In het assenkruis en in de voegen kunnen nieuwe woningtypologieën worden toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad, zodat de woningdifferentiatie van Den Haag Zuidwest en van Hoogvliet wordt vergroot. Op deze manier is het bovendien niet langer noodzakelijk huidige bewoners van kleine, relatief goedkope huurwoningen te dwingen (tijdelijk) te verhuizen. Door het toevoegen van nieuwe woonmilieu’s in het assenkruis of in de voegen wordt de keuzemogelijkheid voor inwoners vergroot. In beide plannen wordt bovendien kwalitatief slecht, onveilig en functieloos (privaat) groen verwijderd en vervangen door gevarieerd, veilig en bereikbaar (openbaar) groen. In Den Haag Zuidwest worden private sportvelden en volkstuinen verplaatst en opgenomen in de openbare ruimte van het Groene Assenkruis. De combinatie van verschillende functies en een nieuwe manier van beheer van de openbare ruimte zorgen hier voor nieuwe woonvormen in het groen. In Hoogvliet wordt het snippergroen tussen de rijstroken in de voegen verwijderd. Ter compensatie worden binnen de buurten nieuwe groenblauwe structuren aangelegd, die beter bereikbaar en bruikbaar zijn voor bewoners en bovendien de relatie tussen de buurten verbeteren. Binnen onze afstudeerprojecten hebben wij getracht een alternatief te vinden voor het huidige sloop-nieuwbouw beleid van gemeenten en corporaties. Door knelpunten én kansen binnen de huidige stedenbouwkundige structuur aan te pakken creëren wij voorwaarden voor verbetering van de maatschappelijke, economische en sociale positie van de stad. Niet of slechts beperkt slopen en toevoegen van programma in loze ruimten zorgt voor nieuwe, positieve impulsen voor de stad. Wij stellen daarom voor ‘control–shift–delete’ te deleten en te kiezen voor control–shift–insert!

Hulsbergen, E. en J. Westrik (1998) De vernieuwing van de naoorlogse wijken: renoveren of transformeren, in: eds. (1998) Stedelijke Transformaties (Delft) DUP DLC Architectuurhistorice (2000) Invullen en Uitbreiden, een cultuurhistorische verkenning van naoorlogse wijken in Den Haag 1945-1965 (Rotterdam)

juli 2004 - Atlantis

13


CTRL-SHIFT-DEL

Fotoreportage Ctrl-Shift-Delete-Rdam 14

Atlantis - juli 2004


juli 2004 - Atlantis

15


CTRL-SHIFT-DEL CTRL-SHIFT-DELETE

16

Atlantis - juli 2004


FOTOREPORTAGE

juli 2004 - Atlantis

17


CTRL-SHIFT-DEL

Ondanks miljardeninvesteringen na de Duitse hereniging is Oost-Duitsland ook anno 2004 nog een achterstandsgebied. Dat uit zich in massale leegstand van woningen en bedrijventerreinen en het sluiten van voorzieningen als scholen. De steden, die eigenlijk de regionale ontwikkeling hadden moeten aanjagen, zijn voorlopig vooral concentraties van sociale en economische problemen. Na de naïeve euforie van de eerste jaren na de hereniging luidden de Oostduitse steden de noodklok. Het schrikbeeld van de krimpende stad domineert de laatste jaren de discussie over stadsontwikkeling. Hoe lang kan een stad krimpen voordat deze onleefbaar wordt? En is krimp eigenlijk wel zo erg? Een bericht van het front in de pionierende stad Leipzig. Marco Bontje

Krimpende steden in OostDuitsland: ramp of uitdaging? In een stad waar de economie al jaren stagneert en leegstand en hoge werkloosheid hardnekkige problemen zijn, besef je pas goed hoe vanzelfsprekend ‘groei‘ in de Westerse wereld is geworden. Stedelijke ontwikkelingsvisies zijn bijna zonder uitzondering gebaseerd op economische die op de een of andere manier ruimtelijk geaccommodeerd moet worden. Bedrijven moeten uitbreiden en inwoners kunnen en willen meer besteden aan woonruimte, vervoer en vrije tijd. De stad moet ‘dus’ steeds weer nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, winkelcentra en leisurecomplexen bouwen en/of verouderde stadsdelen herontwikkelen. In gebieden als WestNederland waar open ruimte schaars geworden is leidt dat (vaak) tot heftige conflicten tussen functies of (soms) tot creatieve oplossingen als meervoudig ruimtegebruik. Voor Nederlandse planners en stedebouwers is de ‘omgekeerde wereld’ bijna onvoorstelbaar: steden die inwoners en werkgelegenheid verliezen en met een teveel aan woningen, bedrijfsruimte, infrastructuur en voorzieningen achterblijven. Er zijn minstens drie redenen waarom het naïeve geloof in eeuwige groei en dynamiek erg kortzichtig is. Reden één ligt nog maar een jaar of dertig achter ons. De Nederlandse grote steden liepen toen heel hard leeg richting de suburbs en groeikernen. Wie het zich maar enigszins kon veroorloven liet de stad met zijn drukte, criminaliteit en onveiligheid achter zich. Het tij werd uiteindelijk redelijk snel gekeerd met stadsvernieuwing. De grote populariteit van vooral de 19e-eeuwse wijken bij jonge singles en kinderloze

18

Atlantis - juli 2004

stellen en de voorkeur van veel allochtonen voor stedelijk wonen deden de steden weer snel vollopen. Maar wie zegt dat deze groepen niet ooit ook willen suburbaniseren? Reden twee ligt in de toekomst: de vergrijzing en ontgroening van de Nederlandse bevolking leidt uiteindelijk (over twintig tot dertig jaar) tot een sterfteoverschot. Als ook nog eens (nu al) de immigratie tot een minimum beperkt wordt, zal de Nederlandse bevolking niet langer groeien, maar krimpen. Dit leidt òf tot een bevolkingsafname in alle delen van Nederland inclusief de grote steden, òf tot een harde concurrentiestrijd om de steeds schaarser wordende bewoners. Reden drie om twijfels aan ons groeigeloof te hebben speelt zich nu op maar 500 km van Nederland af. Ook al ligt het fenomeen ‘krimpende steden’ voor Nederland (en het grootste deel van Europa) misschien nog in een vrij verre toekomst, het is toch de moeite waard om nu al een kijkje te nemen bij onze oosterburen. Hoe gaat men in Oost-Duitsland met stedelijke krimp om?

In de eerste drie jaar na de Duitse hereniging werden bijna alle industriebedrijven gesloten Hoe het zo ver kwam Hier gaat nog een vraag aan vooraf, namelijk hoe het eigenlijk zo ver gekomen is dat vrijwel alle Oostduitse steden al vijftien jaar, en sommige steden zelfs al veel langer, inwoners kwijtraken.1 Een groot deel van de verklaring ligt in de rampzalige economische ontwikkeling van Oost-Duitsland sinds de Duitse hereniging. De omschakeling van socialistische


KRIMPENDE STEDEN IN OOST-DUITSLAND: RAMP OF UITDAGING?

planeconomie naar marktkapitalisme bleek een moeizaam proces. De ‘blühende Landschaften’, die bondskanselier Kohl in de verkiezingsstrijd van 1990 beloofde, bleken al snel luchtkastelen. In de eerste drie jaar na de Duitse hereniging werden bijna alle industriebedrijven gesloten. Alternatieve werkgelegenheid voor de honderdduizenden die plotseling op straat kwamen te staan ontstond slechts langzaam. Velen zochten hun heil in West-Duitsland, dat aanzienlijk meer toekomstperspectief en hogere lonen bood. Diegenen die wel een goedbetaalde baan in de Oost-Duitse steden vonden, kozen naar Westduits voorbeeld massaal voor een ruimere woning in het groen. Deze voor de Oostduitse steden nadelige processen werden nog versterkt door beleidsfouten van voor én na de Duitse hereniging. In de DDR waren de oude stadswijken systematisch verwaarloosd. Hoewel de bevolking van veel steden ook toen al stagneerde of terugliep, werden aan de stadsranden grootschalige flatwijken gebouwd. Deze flats pasten beter in het ideaalbeeld van de ‘socialistische stad’ dan de arbeiderswijken van de 19e en vroege 20e eeuw. Na de hereniging werd suburbanisatie jarenlang via aantrekkelijke fiscale regelingen gesubsidieerd. Toen de fiscale voordelen afgeschaft werden bleek het kunstmatige karakter van de suburbanisatie. De trek van de steden naar de randgemeenten werd eind jaren ’90 weer ingeruild voor een trek naar het westen. Helaas is er ook op langere termijn nauwelijks sprake van herstel van de bevolkingsgroei. In de onzekere eerste jaren na de ‘Wende’ daalde het geboortencijfer spectaculair: in 1991 werden 45% minder kinderen geboren dan in 1988.2 Inmiddels is het geboortencijfer in Oost-Duitsland weer dichtbij dat van West-Duitsland gekomen, maar het ‘gat’ van de vroege jaren ’90 werkt door in toekomstige generaties. Het selectieve karakter van de migratie

naar West-Duitsland, waarbij vooral de jongeren en hoger opgeleiden vertrekken, versterkt de vergrijzing en op de langere termijn de bevolkingsafname. Demografische prognoses waarschuwen voor een halvering van de Oost-Duitse bevolking in de komende 50 jaar. Ook steden waar het nu relatief goed mee gaat als Berlijn, Leipzig, Dresden en Erfurt moeten dus serieus met een aanzienlijke verdere krimp rekening houden. Het Oost-Duitse krimpende stedendebat Aanvankelijk werd de leegloop van de Oostduitse steden nog als een kort-termijnontwikkeling gezien. De stadsontwikkelingsplannen van de jaren ’90 waren dan ook gericht op groei en stonden vol met uit West-Duitsland gekopieerde strategieën. Er werd veel geld gestoken in het opknappen van oude stadswijken en het moderniseren van de infrastructuur. De steden zetten het tegenoffensief in tegen de suburbane woonwijken, winkelcentra en bedrijventerreinen die net over de gemeentegrens als paddestoelen uit de grond schoten. Dit gebeurde niet alleen door stadsvernieuwing en herontwikkeling van stadscentra en industriegebieden, maar ook en vooral door nieuwbouw aan de stadsrand. Met suburbane woonwijken en winkelcentra net binnen de stedelijke gemeentegrens probeerden de steden de concurrentie met de randgemeenten aan te gaan. Hoewel het merkwaardig mag klinken dat ondanks enorme leegstand nog steeds grootschalige nieuwbouw plaatsvond, gebeurde dit dus in de overtuiging dat de krimp maar van korte duur was. Eind jaren ’90 bleek dit niet het geval: de krimp was structureel, en het proces was niet langer lokaal (stedelijk), maar regionaal. Het gevolg van de groeieuforie in de jaren ’90 is nu een overschot aan woningen, winkelcentra en bedrijfsruimte in de steden én in de suburbs. 3

juli 2004 - Atlantis

links Berlin-Marzahn: de overblijfselen van een dorpje tussen de socialistische hoogbouw. rechts Frankfurt an der Oder: de teloorgang van de detailhandel in het stadscentrum.

19


CTRL-SHIFT-DEL

Het debat over de omgang met structureel krimpende steden is nog in volle gang. 4 Voorlopig tekenen zich drie strategieën af. Er is nog altijd een groep steden die hardnekkig ontkennen een langetermijnprobleem te hebben. Hun stadsontwikkeling is dus nog altijd gericht op groei. Deze steden richten hun hoop bijvoorbeeld op positieve effecten van de uitbreiding van de Europese Unie. Vooral grenssteden zien zichzelf ineens als ‘strategisch gelegen’, hoewel de situatie van de gebieden aan de overkant van de grens niet bepaald reden tot juichen geeft. Een tweede groep lijkt in doemdenken te verzinken en te berusten in krimp. Deze groep steden heeft nauwelijks een stadsontwikkelingsvisie en ziet sloop van de minst populaire wijken (meestal de socialistische flatwijken) als enige ‘oplossing’. Beide groepen worden echter kleiner, omdat andere steden met meer fantasie laten zien dat het anders kan. Deze derde groep steden accepteert dat groei er voorlopig niet in zit, maar onderneemt wel pogingen om de woonomgeving aantrekkelijker te maken en de economie nieuwe impulsen te geven. Ook wordt krimp door deze steden niet alleen als bedreiging, maar ook als kans gezien. Omdat ‘krimp’ negatief klinkt zijn de afgelopen jaren door onderzoekers en beleidsmakers alternatieve termen gelanceerd. Zo is er bijvoorbeeld het concept ‘lean city’ (‘slanke stad’): een visie waarin krimp geaccepteerd wordt, maar ondanks die krimp ook nieuwe ontwikkelingen in gang gezet worden

Paunsdorf Center: Leipzigs stadsrandconcurrent voor de suburbane winkelcentra.

20

Atlantis - juli 2004

die in een groeiende stad niet mogelijk waren geweest. Het is een soort ‘tegenmodel’ tegenover het gangbare groeirecept: de prioriteiten zijn het vasthouden in plaats van aantrekken van bewoners, de zorg voor de bestaande stad in plaats van het bouwen van uitbreidingen, het stimuleren van lokale bedrijfjes in plaats van het aantrekken van nieuwe bedrijven, en kwaliteit in plaats van kwantiteit. 5 Twee andere veel besproken modellen gaan deels van dezelfde principes uit en vertalen dit in een ruimtelijke strategie. Het Berlijnse onderzoeksen adviesbureau Empirica pleit voor het creëren van een familievriendelijke stad, door suburbane woonwijken op verlaten industrieterreinen en in leegstaande stadswijken te bouwen. Opnieuw suburbaan bouwen dus, maar dit keer niet aan de stadsrand, maar midden in de stad! 6 Het Leipzigse Büro für urbane Projekte lanceerde het model van de ‘geperforeerde stad’: de stad met (kleine) gaten in de bebouwing, die bijvoorbeeld in tuinen, parkjes of pleintjes omgetoverd kunnen worden. 7 Op de situatie in Leipzig, een van de toonaangevende steden in het krimpende-stedendebat, wordt nu nader ingegaan. Leipzig als pionier Vergeleken met veel andere Oost-Duitse steden doet Leipzig het de laatste jaren relatief goed. Nadat in de jaren ’90 de bevolking met ruim 100.000 ofwel zo’n twintig procent terugliep, is er nu sprake van stabilisatie. In sommige wijken rond het stadscentrum was vanaf 2000 zelfs weer sprake van een bescheiden


KRIMPENDE STEDEN IN OOST-DUITSLAND: RAMP OF UITDAGING?

Een negatieve kijk op Plagwitz, het oude industriehart van Leipzig: veel vervallen oude industrieglorie

bevolkingsgroei. Hier treedt ‘gentrification’ op: de terugkeer van de middenklasse in architectonisch aantrekkelijke oude binnenstadswijken. 8 Ook de hardste klappen op economisch gebied lijken met de sluiting van driekwart van de oude industriebedrijven vlak na de ‘Wende’ achter de rug. Hier stonden positieve ontwikkelingen als het aantrekken van nieuwe autofabrieken (Porsche en BMW), de wederopstanding van de roemruchte Leipziger Messe, de opening van een nieuw vliegveld en een bloeiende media-industrie tegenover. Desondanks is de stad nog lang niet uit de problemen. Nog altijd heerst er immers een woningsleegstand van een kleine twintig procent, terwijl het werkloosheidscijfer ook hardnekkig hoog en stabiel rond twintig procent blijft. Verder liggen door de hele stad bedrijventerreinen braak, vooral in de voormalige industriewijk Plagwitz en op het oude Messeterrein. 9

Leipzig is in 2006 een van de speelsteden van het WK voetbal Het stadsbestuur van Leipzig erkent het structurele karakter van de stagnatie en gaat de confrontatie met het fenomeen krimp niet uit de weg. In een reeks van acht discussiebijeenkomsten werd met onderzoekers, adviesbureaus en beleidsmakers uit binnen- en buitenland gezocht naar de kansen die krimp ook biedt. Krimp biedt bijvoorbeeld ruimte voor innovatieve, creatieve milieus en startende

bedrijfjes. Met bedrijfsruimte voor het oprapen tegen afbraakprijzen is voor het starten van een eigen bedrijf maar een bescheiden investering nodig. Ook kunstenaars en subculturen vinden in Leipzig de ruimte om te experimenteren die hen in West-Duitse steden nauwelijks gegund wordt. Een andere kans om de stad tot een aantrekkelijker woon- en werkplek te maken ligt in de herinrichting en uitbreiding van de openbare ruimte. Verlaten bedrijfsterreinen kunnen fraaie parken worden en door het slopen van vervallen huizenblokken ontstaat wellicht een mooi pleintje of plantsoen. Vooral in de arbeiderswijken ten oosten van het centrum, waar in hoge dichtheden met weinig groen gebouwd is, biedt dit perspectieven. In plaats van het opgeven van de bestaande stadsstructuur en het slopen van hele wijken, geeft het stadsbestuur vooralsnog de voorkeur aan de sloop van individuele panden of blokken. Mocht dit niet volstaan, dan wordt wellicht de stadsstructuur van zo’n honderd jaar geleden als uitgangspunt genomen. Op de langere termijn zou dan weer de compacte stad terugkomen die Leipzig ooit was, omringd door kleine voorsteden en dorpen in een groene omgeving. Hoe open en gedurfd de Leipzigse discussie ook geweest is, de voorgestelde oplossingen zijn vooral fysieke ingrepen. Een aantrekkelijker woonomgeving en het herinrichten van de openbare ruimte levert niet automatisch een beter functionerende stad op. Zo lang er te weinig arbeidsplaatsen zijn, lukt het

juli 2004 - Atlantis

21


CTRL-SHIFT-DEL

niet nieuwe bewoners aan te trekken of de huidige bewoners vast te houden. De laatste jaren neemt het stadsbestuur daarom allerlei initiatieven om Leipzig op de Duitse en Europese kaart te zetten. Hier wordt het verhaal wat schizofreen: in tegenstelling tot het ruimtelijk en woningbouwbeleid dat zich aanpast aan krimp, is het economisch beleid grotendeels nog steeds een groeiverhaal, ondanks gebrek aan groeiperspectief. De stad hoopt door evenementen en reclamecampagnes een positiever imago te creëren en daarmee werkgevers, investeerders en toeristen aan te lokken. Niet zonder succes: in 2006 is het een van de speelsteden van het WK voetbal. Als het aan het stadsbestuur gelegen had, waren zelfs de Olympische Spelen van 2012 naar Leipzig gehaald. Dit bleek duidelijk te hoog gegrepen: in mei 2004 besliste het IOC dat New York, Londen, Moskou, Parijs en Madrid de einige serieus te nemen kandidaten waren. Argumenten die tegen Leipzig aangevoerd werden waren dat de stad te klein was, de infrastructuur tekort schoot en de economische toekomst te onzeker was. Hopelijk leidt deze gevoelige nederlaag bij het stadsbestuur tot meer realiteitsbesef en een bescheidener economische ontwikkelingsstrategie. Wellicht kan het ‘lean city’-concept, hoewel nog vaag en nauwelijks in praktische maatregelen uitgewerkt, hierbij inspiratie bieden. Om een groter deel van de bevolking aan werk te helpen en daarmee voor de stad te behouden zou Leipzig meer op het ondersteunen van bestaande bedrijvigheid en het stimuleren van nieuwe lokale bedrijven moeten inzetten. Het aantrekken van grote Westduitse of internationale bedrijven zal nog moeilijker worden dan de afgelopen jaren, nu de EU-uitbreiding de toegang tot de middenEuropese landen vergemakkelijkt heeft en de Duitse subsidies voor het ‘Aufbau Ost’-programma sterk onder druk staan. Leipzig zal met een bescheiden omvang en bescheiden rol genoegen moeten nemen. Er lopen genoeg creatieve mensen in de stad rond om vertrouwen te hebben in een positieve ontwikkeling, zonder dat hiervoor per se groei nodig is.

Marco Bontje is onderzoeker en docent aan de Afdeling Geografie en Planologie van de Universiteit van Amsterdam. Van januari 2002 tot juli 2004 woonde en werkte hij in Leipzig als ‘Marie Curie host fellow’ aan het Leibniz-Institut für Länderkunde.

22

Atlantis - juli 2004

Ook een positieve kijk op Plagwitz met veel water en groen Noten 1 Bontje, M. (2003): Oost-Duitsland, blijvend op achterstand?, Geografie, Vol. 12, Nr. 4, pp. 6-10. 2 Paul, L. (2003): ‘Uns gab’s nur einmal’. Mecklenburg-Vorpommern voor en na de Duitse hereniging, Delft, Eburon. 3 Herfert, G. (2002): Disurbanisierung und Reurbanisierung, polarisierte Raumentwicklung in der ostdeutschen Schrumpfungslandschaft, Raumforschung und Raumordnung, Vol. 60, pp. 334-344. 4 Glock, B. (2002): Schrumpfende Städte, Berliner Debatte Initial, Vol. 13, nr. 2, pp. 3-10. 5 Lang, T. & E. Tenz (2003): Von der schrumpfenden Stadt zur Lean City. Prozesse und Auswirkungen der Stadtschrumpfung in Ostdeutschland und deren Bewältigung, Dortmund, Dortmunder Vertreib für Bau- und Planungsliteratur. 6 Pfeiffer, U. & L. Porsch (2004): Szenarien für Leipzig, In: E. Lütke Daldrup & M. Doehler-Benzadi (red.), Leipzig Plus Minus – Stadt im Wandel, pp. 17-31, Wuppertal, Müller + Bussmann. 7 Doehler-Benzadi, M. & B. Schiffers (2004): Eine Dichte-Geschichte, In: E. Lütke Daldrup & M. Doehler-Benzadi (red.), Leipzig Plus Minus – Stadt im Wandel, pp. 32-48, Wuppertal, Müller + Bussmann. 8 Hill, A. & K. Wiest (2004): Gentrification in ostdeutschen Cityrandgebieten? Theoretische Überlegungen zum empirischen Foschungsstand, Berichte zur deutschen Landeskunde, Vol. 78, Nr. 1, pp. 25-39. 9 Bontje, M. (2004): Facing the challenge of shrinking cities in East Germany: the case of Leipzig, GeoJournal, Vol. 60 (verschijnt binnenkort).


(advertentie)

PO L I S FO N D S voor stedebouw

De oprichting Polis, podium voor stedebouwkunde heeft in 2000 het PolisFonds opgericht tijdens de viering van het tweede lustrum van Polis in het NAi. Het PolisFonds Het PolisFonds is een fonds dat individuele en kleinschalige initiatieven, die voortkomen uit de dagelijkse stedebouwpraktijk of de wetenschap financiert. Dat betekent dat ook initiatieven van buiten Polis een plek krijgen op het podium voor stedebouwkunde. Bij de initiatieven valt te denken aan publicaties, onderzoeken op basis van actuele vraagstukken of tentoonstellingen. Subsidies worden toegekend aan aanvragen die aansluiten op de doelstellingen van Polis, zoals het stimuleren van het vakgebied stedebouwkunde en het bevorderen van contact en uitwisseling tussen wetenschap en praktijk. Op het podium van Polis zullen de initiatieven hun weerklank vinden in onder andere lezingen, symposia, excursies, studiereizen en de stedebouwweek. Het magazine Atlantis zal een belangrijke en aanvullende rol spelen in het verder uitdragen van de activiteiten mogelijk gemaakt door het PolisFonds Opzet van het PolisFonds De subsidieaanvragen kunnen worden ingediend met behulp van een aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij Polis, Podium voor stedebouwkunde. Een commissie, bestaande uit mensen met verschillende stedebouwkundige invalshoeken, beoordeelt de aanvragen. Deze commissie verandert jaarlijks van samenstelling maar heeft een vaste opbouw qua discipline. - een bestuurslid van het algemeen bestuur van Polis, Ruud Ummels (vice-voorzitter Polis) - een stedebouwkundige uit het onderwijs, Miranda Reitsma (redactie tijdschrift Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening) - een projectontwikkelaar, Thom Wolf (adjunct-directeur Dura Vermeer Amsterdam) - een overheidsstedebouwkundige, Maarten Schmitt (stadsstedebouwer gemeente Den Haag) - een bureaustedebouwkundige, Roy Bijhouwer (stedebouwkundige Quadrat, atelier voor stedebouw, architectuur en landschap, Rotterdam)

Het PolisFonds ondersteunen! Polis heeft een klein startkapitaal vrij kunnen maken voor het PolisFonds. Dit is slechts het begin! Wil het PolisFonds succesvol zijn, dan is uiteraard ook uw donatie noodzakelijk! Als het mede mogelijk maken van kleinschalige stedebouwkundige initiatieven u aanspreekt, dan kunt u een bijdrage overmaken op girorekeningnummer 8522358 o.v.v. PolisFonds. Hiermee zal een vakinhoudelijke verdieping en verbreding tot stand gebracht kunnen worden zowel binnen de wetenschap als de praktijk.

juli 2004 - Atlantis

23


CTRL-SHIFT-DEL

De Hollandse krimp Column J. M. Schrijnen

In de Nederlandse periferie is van krimp al een tiental jaren sprake. Verminderende bevolking en geen of een geringere economische groei. In grote delen van Zeeland werd onlangs het contouren beleid opgeheven omdat er geen verstedelijkingsdruk meer is. De subsidie stromen naar een aantal ruimtebepalende agrarische sectoren belemmeren het zicht op de werkelijke ruimtelijke en economische toekomst van grote delen van ons landschap. Zonder die subsidie zouden grote delen van Nederland nu al in een nieuwe wildernis veranderen. In de Randstad en andere meer stedelijke zones groeien bevolking en economie nog. Hoe lang nog, en wat is een denkbaar scenario? Ik associeer even vrij. De ultieme krimp van Holland komt aan het einde van deze eeuw, als blijkt dat het Europese Parlement de kosten voor de verdediging van onze delta te hoog vindt, omdat onze bijdrage aan het bruto Europees product zo laag is geworden dat de Europese regering er geen middelen meer aan heeft willen spenderen. Hoe is het zover gekomen? In het begin van de een en twintigste eeuw wordt Nederland bedreigd door drie zaken: het water, een economische lethargie en een sociaal-culturele crisis als gevolg van de snelle immigratie en de globalisering. Om met dat laatste te beginnen. Als de grenzen niet weer open gaan zal er geen toestroom meer zijn van hoogopgeleide, maar ook laaggeschoolde arbeid, en zal onze economie (en bevolking) krimpen. Een krimp die nog zal versnellen

24

Atlantis - juli 2004

door de uittocht van productie naar Oost Europa en Azië, door de veroudering van de bevolking en een te trage toename van onze productiviteit. De economische lethargie is zichtbaar bij Shell en Ahold, zichtbaar in de kwaliteit van ons onderwijs, zichtbaar in onze niet toekomst vastte arbeidsmoraal. Voor wat betreft de ruimtelijke investeringen is het beleid dat wij ons klaar moeten maken voor een Europese oriëntatie, maar Nederland heeft grote moeite de juiste ruimtelijke condities en investeringen daarvoor te scheppen. Denk aan het ontbreken van de HSL naar Keulen/Frankfurt en Berlijn, aan het ontbreken van een goederen lijn naar Antwerpen, aan de moeizame discussies over de Tweede Maasvlakte, die er gelukkig nu eindelijk komt, en aan de veel te lage investeringen in het metroploitane netwerk en de moeizame ontwikkeling van top knooppunten in de Deltametropool. Het welbevinden van onze natie en de consumptie gerichtheid breken ons op. Als er geen heldere toekomst vanuit onszelf wordt beschreven en geëntameerd voor de dragers van onze economie zal dat leiden tot een verdere outsourcing van onze traditionele internationale ondernemingen. KLM is verkocht aan Air France, Schiphol groeit Europees naar Zaventem en mogelijk andere luchthavens, en als we teveel last krijgen van het lawaai rond Schiphol en te weinig metropolitaan aanbod in de Delta creëren kiezen KLM/AirFrance definitief voor Parijs als Hub. Een poging om nog een Benelux Airport te realiseren in Zeeuws Vlaanderen, als onderdeel van een nieuw opgerichte Rijn Schelde


Delta Harbours Authority die tegenspel moet bieden tegen deze ontwikkeling zal te laat komen. De Rotterdamse en Antwerpse haven zullen verzelfstandigen en fuseren tot zo’n Delta Harbours Authority, met een taakverdeling: doorvoer haven voor containers in Rotterdam en toegevoegde waarde in Antwerpen. Vervolgens ontstaat er grootschalige leegstand in de Rotterdamse haven omdat de gehele energie voorziening overgenomen wordt door zonneenergie en windenergie. Het water komt van alle kanten. Van boven, vanuit de bergen, waar de gletsjers sterven en waardoor onze rivieren regen rivieren worden en grote calamiteiten veroorzaken. De veengebieden zijn leeg en verlaten door gebrek aan beheerders en dorpen zijn deels onbewoonbaar geworden door de hoge waterstanden. De Hollandse natuur herstelt zich en verovert het cultuurlandschap terug. Delen van de Hollandse kust en het achterland worden voortdurend bedreigd door hoog water. Tot zover een zwartkijkend scenario. De actuele Nota Ruimte gaat nog nauwelijks in operationele zin op dit soort vraagstukken in. Eigenlijk is het een uitvoeringsnota bij een deel van het nog niet gerealiseerde programma van de Vierde Nota/Vinex, aangevuld met een geactualiseerde verstedelijkingsbehoefte en nieuwe thema’s zoals het watervraagstuk. Wat vooral nieuw is, is de sturingsfilosofie voor de ruimtelijke regie. Het Rijk

bemoeit zich met de echte nationale en internationale vraagstukken. De agenda daarvoor is echter om budgettaire reden nog nauwelijks gearticuleerd, vandaar dat ik een pessimistisch scenario als bovenstaand kan schrijven, omdat veel van de echte toekomst vragen niet meer aan de orde zijn gesteld bij de compositie van de Nota Ruimte. De kernvragen voor de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland worden al wel in de perspectieven en ontwerpen van onze afstudeerateliers zichtbaar: ontwerpen voor de Hollandse kust (Pauline Bron), ontwerpen voor een nieuwe natte Krimpenerwaard (Jeanette de Waard ) en ontwerpen voor een gelaagde nieuwe infrastructuur voor de Deltametropool (Irma de Ligny). Hoopvolle ontwerpen die er van uit gaan dat het programma daarvoor reeds nu geschreven zou kunnen en moeten worden en dat het lange termijn beleid van onze staat zich moet bezighouden met toekomstvaste ruimtelijke investeringen voor grote opgaven.De grote ruimtelijke vragen over water, kust en infrastructuur maken dat noodzakelijk. Misschien een taak voor ons nieuwe jonge Ruimtelijk Planbureau om zich als echt planbureau te gedragen en na te denken met de andere planbureaus over de gewenste en noodzakelijke omvang van de ruimtelijke investeringen die lokale krimp stimuleren, maar nationale ontwikkeling bevorderen. Om te voorkomen dat wij achter gesloten grenzen in het grotere nieuwe Europa marginaliseren.

juli 2004 - Atlantis

25


CTRL-SHIFT-DEL

Waterproef? Waterproof! Ontwerpend onderzoek naar de mogelijkheden van ontwerpen op regionaal schaalniveau; een nieuwe ronde van verandering, geïnitieerd door het water, ingezet om stedelijke en landschappelijke structuren te versterken en/of door te ontwikkelen Afstudeerproject van Annick van Tilburg Begeleiding: Dirk Frieling (Stedebouwkundig ontwerpen op grote schaal; Stad en regio) Willem Hermans (Stedebouwkundig ontwerpen op kleine schaal) Bert van der Heuvel (Landschapsarchitectuur) Afstudeerdatum 26 maart 2004 ‘Waterproef? Waterproof!’ is de titel van mijn afstudeerproject waarin ik heb gewerkt aan het maken van een ontwerp voor de inpassing van de ruimtebehoeftevraag van water, waarbij het water als kans wordt gezien om de fysiek-ruimtelijke aspecten van de lokatie te versterken, alsook de landschappelijke en stedelijke structuren. Hiertoe is in het N-Hollands Noorderkwartier een proef gedaan om aan te tonen of het gebied waterproof is.

De inventarisatiefase bestaat uit een uitgebreide analyse van het gebied, het programma en de oplossingsmogelijkheden. De strategiefase bestaat uit het aanwijzen van generieke deelgebieden, mogelijke scenario’s en hun implicatie in de deelgebieden. De uitkomstfase bestaat uit het uitwerken van de deelgebieden op basis van een pakket aan keuzes en het samenvoegen der delen om zo een totaalbeeld te creëren.

Het vraagstuk van de ruimtebehoeftevraag van water is er een, welke, mijns inziens, het best op regionaal schaalniveau kan worden aangepakt. Een nationaal beleid is reeds gevormd, maar kan slechts enkele pilotprojecten aanwijzen die direct tot uitvoering leiden, de gemeentelijke schaal is een te kleine schaal waarbij het NIMBY-effect zal optreden en elk initiatief in de kiem zal smoren. Dat is de reden waarom dit type om een regionale aanpak vraagt. Er worden echter al veel regionale plannen gemaakt, doch slechts weinigen worden uitgevoerd. Dat heeft enerzijds een reden op bestuurlijk vlak, maar het

Als testcase is gekozen voor de Zuidelijke helft van het Noord-Hollands Noorderkwartier. Dit gebied strekt zich uit tussen Het IJ en Alkmaar, de zee en het IJsselmeer. Enerzijds kan deze keuze als opmerkelijk worden beschouwd; het gebied ligt net buiten de bestaande contouren van de Deltametropool en net buiten het directe invloedsgebied van de delta. Anderzijds is dat juist de kracht van het gebied en deze studie. Er wordt namelijk gestreefd naar uitbreiding van de dynamiek en invloedssfeer van beiden, en daarnaast is het een gebied met een grote landschappelijke variatie op een relatief

heeft ook zeker een reden op ontwerptechnisch vlak. Het regionaal ontwerpen heeft tot op heden geen goed format kunnen vinden om zich te manifesteren in een ontwerpmethodiek. Daartoe is in deze studie een methodiek ontwikkeld om om te gaan met het ontwerpen op regionaal schaalniveau. Een nieuwe benadering; een verkenning van de mogelijkheden, waarbij niet meer wordt uitgegaan van een top-down benadering, maar van een buttom-up. Hierin kan de burger zijn wensen duidelijk maken en het spel van beleid worden gespeeld.

klein oppervlak en met een probleem op het gebied van water. Dit gebied heeft de potentie de keerzijde van de Deltametropool te worden. De rustieke pool, complementair aan de jachtige zijde van de metropool in wording. Een plaats waar het landschap, water en wonen elkaar ontmoeten en versterken.

De methode bestaat uit 3 stappen, de inventarisatiefase, de strategie en de uitkomst.

26

Atlantis - juli 2004

Voor het programma met betrekking tot de hoeveelheid water is in deze studie uitgegaan van het waterprogramma zoals dat beschreven wordt in de Deelstroomsgebiedvisie van het Noord-Hollands Noorderkwartier. Hierin wordt aangegeven dat er tot 2050 ongeveer 212 miljoen m3 water geborgen dient te worden (waarvan slechts 10% voor overlast,-


en 90% voor droogtebestrijding). Aangezien het studiegebied de helft van het NoordHollands Noorderkwartier beslaat wordt uitgegaan van een te bergen waterprogramma van ongeveer 100 miljoen m3. (Opmerkelijk is dat in NRO5 de waterbehoeftevraag slechts wordt beschreven in ha, terwijl dat niets zegt over de hoeveelheden. De aangegeven 490.000 ha kan namelijk net zo goed 490 miljoen m3 water bevatten, als 49 miljoen m3, afhankelijk van de mogelijke peilfluctuatie. Daarom is in deze studie, net als in de Deelstroomgebiedsvisie uitgegaan van m3.) Wanneer men een doorsnede over het gebied maakt stuit men op 7 typen landschappen. In de studie worden echter slechts 5 landschapstypes behandeld: het duinlandschap, de geestgronden, de strandwallen, de veengebieden en de droogmakerijen. De twee andere landschapstypes, Noordzee en Ijsselmeer, vallen buiten deze studie. Enerzijds omdat volgens het nieuwe type waterbeheer zoals dat in ‘Waterbeheer 21e eeuw’ wordt voorgestaan, geen waterproblemen af mogen worden gewenteld op de buitenwateren; door deze twee gebieden buiten de studie te laten, wordt dit voorkomen. Anderzijds omdat in deze studie door de inzet van water de stedelijke en landschappelijke structuren dienen

te worden versterkt. Deze structuren zijn op de Noordzee en de Ijsselmeer slechts in geringe mate aanwezig. Om de hoogteverhoudingen in het gebied en tussen de landschapstypes te bestuderen, is in stappen van 50 cm aangegeven welke delen onder water zouden staan als het water de vrije loop zou krijgen en het hele gebied 1 peilniveau zou krijgen. Hoewel dit natuurlijk in principe niet mogelijk is, geeft deze reeks wel een goed beeld van de verhoudingen, waarbij een aantal kritieke punten zijn aangewezen. Het betreft hier momenten waarop ineens grote veranderingen zichtbaar zijn. Deze punten zijn bij het ontwerpen in acht genomen. Ze zullen op enkele lokaties moeten worden gemeden om veiligheid te verzekeren, maar zullen ook op enkele andere lokaties juist aangegrepen kunnen worden om de dynamiek tussen bijvoorbeeld zomer en winter te optimaliseren. Wanneer we de 5 landschapstypes bekijken zien we in elk van deze een bepaalde vaste structuur terug die het hele gebied eigenlijk kan beschrijven. Deze structuur is eigenlijk gebaseerd op de generieke kenmerken die het gebied bezit. Door een deelontwerp-gebied te kiezen wat qua grootte zo

juli 2004 - Atlantis

27


CTRL-SHIFT-DEL

28

Atlantis - juli 2004


klein mogelijk is, maar daarmee toch alle generieke aspecten in zich heeft, is een typologische studie gemaakt, welke een beeld schept over de totale ontwikkeling van het hele landschapstype-gebied wat voldoet aan dezelfde kenmerken. Om een beeld te kunnen scheppen van de mogelijke toekomsten van elk van de gebieden zijn 3 scenario’s ontwikkeld. Deze zijn vernoemd naar politieke voorkeuren om aan te duiden wat zij inhouden. Ze hebben daarnaast ieder hun speerpunten, wat wellicht als ondertitel bij de naam moet gelden, om elke misinterpretatie te voorkomen. Links, natuur en welzijn; midden, het gezin, boeren en welvaart; rechts, winst en ondernemerschap. Op basis van opgedane kennis uit de inventarisatiefase en de verschillende aspecten van de strategie, is een serie ontwerpmogelijkheden en programmaverkenningen gedaan. Hierbij is voor alle deelgebieden op basis van de 3 scenario’s een beeld geschept van de mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Op deze wijze zijn dus de 15 deelontwerpen tot stand gekomen. Omdat de gekozen gebieden generieke kenmerken bezitten worden deze oplossingsrichtingen als leidend gezien voor de ontwikkelingen binnen dat hele landschapstype. Daarom is de hoeveelheid water bepaald wat in elk van de scenario’s op die lokatie geborgen kan worden en een cumulatieve berekening gemaakt, naar de programmatische gevolgen voor het hele generieke deelgebied.

het gebied en er, ook met het oog op een verdere toekomst dan de gekozen planningshorizon tot 2050, voldoende mogelijkheden zijn voor rek in het systeem. Door het inpassen van de ruimtevraag naar water op basis van het aantal kubieke meters, is een nieuwe stap gezet in deze discussie en is een wijze getracht te vinden om om te gaan met deze hoeveelheden. Door de inpassing van de gevraagde 100 miljoen m3 kan de structuur van het landschap en de stad versterkt worden en kan het imago van de Deltametropool versterkt worden. Het water wordt weer zichtbaar gemaakt en nieuwe programma’s, typologieen en strategieen vinden hun plaats in een steeds sterker wordende samenhang; de Deltametropool. Dit verhoogt ook de woonkwaliteit en levensstandaard. Differentiatie, gedragen door een gezamelijk aspect; het water! Door de grote schakering aan mogelijkheden, en dus flexibiliteit in de planvorming die op deze studie zou kunnen volgen, leent de studie zich goed voor het bestuderen en aanpassen van de mogelijkheden. Naarmate allianties verschuiven en andere aspecten de aandacht vragen, kan namelijk een andere samenvoeging der delen gemaakt worden, welke altijd nieuw onderwerp van discussie wordt! Op deze wijze wordt dus geen compleet plan gepresenteerd, maar een proces, waarvan slechts de eerste stappen zijn gezet...

De generieke delen kennen natuurlijk echter ook grote verschillen, waardoor ook zoveel schakeringen aan opties, kenmerken en differentiaties zijn, dat er niet eenduidig kan worden vermenigvuldigd om een eindbeeld te krijgen. Het water heeft op een aantal punten in het gebied knelpunten, zoals is uiteengezet in de inventarisatiefase. Die knelpunten vragen om een snelle en adequate oplossing, wat de keus voor het scenario heeft beinvloed. Anderzijds kan het water elders ook andere ongewenste ontwikkelingen voorkomen, of gewenste ontwikkelingen juist stimuleren. Hiertoe heb ik de generieke totaaldeelgebieden ook weer onderverdeeld op basis van de aspecten uit de inventarisatiefase. Zo ontstaan kleinere eenheden en kan een ontwikkelingsbeeld van het totaalgebied worden geschept. Dat heeft in dit geval geleid tot een eindbeeld, waarin indicatief 112 miljoen m3 water is geborgen. Waarmee kan worden geconcludeerd dat het vastgestelde programma kan worden geborgen in

juli 2004 - Atlantis

29


CTRL-SHIFT-DEL

Public Trans-Port IJmeer Een stedenbouwkundig ontwerp voor een strategische, landschappelijke inpassing van de IJmeerlijn en een architectonisch ontwerp voor de integratie van de lijn in een multimodaal vervoersknooppunt Mathilde Peen, Afstudeerprojecten Stedenbouwkunde & Architectuur Begeleiders: Prof.ir. D.H. Frieling (Stedenbouwkundig Ontwerpen) Prof.dr.ir. T.M. de Jong (Ruimtelijke Planning) Prof.ir. S.U. Barbieri (Architectonisch Ontwerpen) Ir. B. Gremmen (Bouwtechnisch Ontwerpen) Afstudeerdatum: 4 juni, 2004 De ruimtebehoefte van het stedelijke netwerk van de noordelijke Randstad zal de komende decennia behoorlijk toenemen. De stad Almere is aangewezen als belangrijkste potentiële uitbreidingslocatie in deze Noordvleugel. Een verbetering van de bereikbaarheid is voor Almere een vereiste voor een goede anticipatie op het groeiscenario. Op dit moment wordt binnen de uitbreidingsdynamiek op de lijn Schiphol/Almere een goede ontsluiting van de stad gefrustreerd door congestie op het wegennet, maar ook door capaciteitstekorten op het spoor. In dit afstudeerproject is naar nieuwe mogelijkheden gezocht om het regionale OV tussen Almere en Amsterdam te verbeteren. Niet alleen wonen, werken en infrastructuur, maar ook water, natuurontwikkeling en recreatie vragen meer en meer ruimte. Het conflict dat groeiende infrastructuur heeft met deze andere vormen van grondgebruik wordt in de ruimtelijke ordening over het algemeen als een groot probleem ervaren. Als uitgangspunt van dit ontwerpend onderzoek is dit conflict niet langer genegeerd, maar juist benut als inzet van strategisch en ruimtelijk ontwerp. Er is onderzocht hoe de infrastructuur zo kan worden Ruimtelijke beleving IJmeer

30

Atlantis - juli 2004

ontworpen dat zij bijdraagt aan de verbetering van de positie van Almere en de verrijking van het IJmeergebied. De logica en directheid van de technische, infrastructurele ingreep staan hierbij op gespannen voet met de kwetsbaarheid van het omliggende landschap. Deze spanning is in het project volledig onderkend. Door middel van een zorgvuldige interventie is er binnen de opgave geprobeerd recht te doen aan de unieke kwaliteiten, en het karakter van het plangebied. Bouwactiviteiten rond Amsterdam, en een mogelijke verdubbeling van het aantal inwoners van Almere zorgen voor een herorganisatie van de ruimtelijke inrichting van de regio. Voor Almere is dit een aanknopingspunt voor een betere aansluiting op zijn omgeving. Een voorwaarde hierbij is, dat Almere zich in westelijke richting verder ontwikkelt. Een logische stap, gezien Almere’s ligging in de stedenband van de Randstad, de kritische massa van de agglomeratie Amsterdam, en randvoorwaarden die worden gesteld door natuur- en Belvédèregebieden. Daarbij is het een unieke kans voor Almere haar historische wens, contact met het ‘buitenwater’, te verwezenlijken.


De basis voor het cultuurlandschap rond het IJmeer wordt gevormd door de aqua- en ecologische hoofdstructuur. De betekenis van het IJmeer voor de natuur is gebaseerd op processen en ruimtelijke patronen in het gehele Markermeergebied. Hier is door de aanleg van de Houtribdijk en Flevoland een mobiele sliblaag ontstaan, die er voor zorgt dat de in potentie aanwezige productiviteit van meer dan de helft van het bodemoppervlak voor bodemdieren niet wordt benut. De steile oevertaluds en vlakke bodem, ontstaan door erosie en sedimentatie, zijn ongunstig voor natuurontwikkeling. Vogels maken gebruik van het IJmeer (en met name de oeverzones) als doortrekgebied, pleisterplaats, foerageergebied en ruigebied. Voor hen zijn de relaties tussen de verschillende leefgebieden rond het meer van belang. Toenemend menselijk gebruik zal het ecologisch functioneren van het IJmeer beïnvloeden. Om knelpunten te voorkomen dienen toekomstige ontwikkelingen in dit multifunctionele gebied aan te sluiten bij een progressief natuurbeleid. De infrastructuur van auto-, spoor- en waterwegen vormt een regionaal sturend netwerk. Op afstanden tussen 10 en 30 km worden de belangrijkste concentraties van woon- en werkgelegenheid in de Noordvleugel ontsloten. In de gebiedsanalyse is aan de hand van verschillende aspecten het strategisch mobiliteitsbelang van het regionale OV vastgesteld. Het IJmeer, met een oppervlakte van meer dan 7500 Ha, in een regio met meer dan één miljoen inwoners, is samen met het Markermeer een samenhangend watersport-kerngebied van meerzijdige aard en een (inter)nationaal expansiegebied. Het

gebruik van het meer blijft (zeker in vergelijking met andere watersportgebieden in en rond de Randstad) achter bij de capaciteit van het gebied. Bij toenemende bevolkingsdruk en voldoende welvaartsniveau zal er een toenemende behoefte zijn aan vaar-, lig- en havenfaciliteiten. Hier moeten duidelijke inrichtingsvoorstellen gedaan worden. Ontwikkelingen als IJburg en Almere Poort gaan immers gewoon door. Het is nodig dat het nu nog ongedefinieerde (en dus kwetsbare) IJmeer wordt ingericht om multifunctioneel gebruik in de toekomst op een veilige manier te kunnen garanderen. Het IJmeerlandschap speelt op regionale schaal een belangrijke rol als herkenbare en karakteristieke omgeving. Door in zijn ruimtelijke verschijningvorm een aantal te handhaven kernkwaliteiten aan te wijzen blijft de identiteit van het IJmeergebied bij toekomstige ontwikkelingen gewaarborgd. Deze identiteit is in principe gebaseerd op de fysischgeografische ondergrond. Rondom het IJmeer bestaat er hierin een verschil tussen het veengebied van Noord-Holland en de strak geordende polders van Flevoland. In de analyse is de nadruk gelegd op de watereenheden en de kustlijnen, die de dragers vormen van afwisselende en samenhangende ruimtelijke eenheden. Het IJmeer manifesteert zich vanuit de steden in de noordelijke Randstad als een voorportaal. Het ligt als een schakel in een ruimtereeks tussen de binnenwateren en het Markermeer, het IJsselmeer en de Waddenzee. Het IJmeer is niet dusdanig groot dat de kustlijn wegvalt achter de horizon. Elementen binnen een bepaalde afstand van de dijk worden er optisch tegen aangedrukt. De ruimtelijke beleving van de randen

Metrovariant schematisch (links) Strategisch concept IJmeer (rechts)

juli 2004 - Atlantis

31


CTRL-SHIFT-DEL

Ruimtelijk concept IJmeer (boven) Ontwerp IJmeerlijn (onder)

32

van dit ‘waterplein’ bestaat dan ook uit silhouetten. Het meer vormt een centrale open ruimte, maar mist in het noorden een duidelijke begrenzing en is onder meer door onduidelijkheid over de inrichting van de Markerwaard nooit definitief vormgegeven. De glooiende kusten aan de zuidoevers staan in contrast met de grote vormen van de rechte dijklichamen van Flevoland, die een scherpe begrenzing vormen van land en water. Vanuit de analyse zijn verschillende varianten ontworpen om het OV op de lijn Almere-Schiphol te verbeteren. Variant I bestaat uit een logistieke verbetering van het conventionele spoornetwerk, waardoor er een meer efficiënt, sneller en frequenter netwerk ontstaat. Het ontwerp van de tweede variant omvat een nieuwe metro-/sneltramlijn die bij Diemen aansluit op het bestaande metronet van Amsterdam, en die via IJburg en Pampus Almere ontsluit. Wat betreft de afstand die wordt overbrugd (+15 km) is de lijn is vergelijkbaar met metrolijnen rond Londen en Parijs. Variant III (a en b) betreft een magneetzweefbaan. Uitvoering IIIa kruist het IJmeer op dezelfde wijze als de metro. Uitvoering IIIb bereikt Almere via ‘t Gooi. Om tot de ideale oplossing te komen zijn de varianten vergeleken op grond van functionele, ruimtelijke en technische criteria. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de metrovariant het meest geschikt is voor het type

Atlantis - juli 2004

stedelijk netwerk dat in de toekomst aanwezig zal zijn rond Almere. De stad is niet langer totaal afhankelijk van de enige ontsluiting naar de Randstad bij de Hollandse Brug. Daarbij kan de metro een rol spelen in het oplossen van knelpunten in het interne verkeer van Almere. De metro heeft (in tegenstelling tot de magneetzweefbaan) voldoende draagvlak om al in een vroeg stadium aangelegd te worden en te functioneren als sturend mechanisme in de verstedelijking rond het IJmeer. De schaal waarop de metro opereert past bij de verwachte groei van interacties tussen subcentra in de regio. Dit is ook juist de schaal, waar de ruimtelijke effecten (op bijvoorbeeld IJburg en Almere) van de infrastructuur mee gaan wegen. Een magneetzweefbaan is meer geschikt voor een hoogstedelijke context of over lange afstanden. Doordat er slechts één halte mogelijk is in Almere sluit het systeem functioneel en ruimtelijk niet aan bij de kernenstad. Een verbetering van het kernnet van de NS is gezien de huidige problematiek ontoereikend, maar wel nuttig op de relatie ‘t Gooi/Utrecht. Zeker als ook Almere in de toekomst de ruimtevraag van Utrecht gaat oplossen. In een strategisch concept dat past bij de dynamiek van de moderne maatschappij is het zonder verdere overweging wegstoppen van de lijn een gemiste


kans. De kosten van een complete tunnel onder het IJmeer zijn geschat op minstens het viervoudige van een bovengrondse verbinding. Binnen deze laatste optie is er ruimte om meer te doen dan het aanleggen van een kale brug of dijk alleen, zodat het infrastructurele werk kwalitatief aansluit bij de benodigde financiële middelen. Bereikbaarheid is gesteld als één van de belangrijkste voorwaarden voor het bestaan van de stad, en in dit project keert zij dan ook de infrastructuur niet langer de rug toe. Ter plaatse van de scheepvaartroute tussen de Randmeren en Amsterdam wordt de metrolijn deels ondergronds aangelegd. Zo blijven toekomstige scheepvaartuitbreidingen mogelijk en wordt de horizon vanuit Muiden niet onnodig dichtgezet. Met de binnendijkse uitbreidingen van Almere moet de metro worden aangelegd op een moment dat over uitbreiding buitendijks nog geen duidelijk beeld bestaat. Vanuit een faseringsvoorstel is het tracé van de lijn zo gekozen dat het kan anticiperen op mogelijke variatie in inzicht in de toekomst. Aan het metrotracé is in principe geen autoverbinding richting Amsterdam gekoppeld. Hierbij zou het verkeerstechnisch zwaartepunt van Almere worden verlegd van de snelweg A6 naar de westelijke ring en dijk richting IJburg, hetgeen milieutechnisch gezien bezwaarlijk is. (Een tunnel onder het Markermeer, aansluitend bij de A7 zou als tweede ring boven Amsterdam een betere optie zijn). Voor het plangebied ontstaat een meerwaarde door de nieuwe vervoersader te integreren met andere functionele lagen, waardoor de katalyserende werking van de metrolijn zich manifesteert op verschillende niveaus. Een natuurvriendelijke vooroever, aangelegd voor het metrotracé, kan onderdeel uit gaan maken van de waterkering, waardoor dijkverzwaring ter plaatse niet nodig is. Voor deze vooroever kan zand gebruikt worden dat vrij komt bij vaarwegverdieping. Extra zandputten doen ook het mobiele slib neerslaan, wat ten goede komt aan het onderwaterleven in het Markermeer. Bij Pampushaven (gunstig gesitueerd ten opzichte van voedsel- en rustgebieden) is kunstmatig luwte gecreëerd op de grens met het Markermeer. Wat zeer wenselijk is gezien de intensivering van recreatie op het IJmeer. Natuurontwikkeling aan deze diepe kant van het IJmeer is relatief duur, maar wordt nu mogelijk door functiecombinaties met infrastructuur en recreatie. Er ontstaat een nieuwe vorm van vruchtgebruik en beheer van landschap door reizigers en recreanten. De minimale functie-invulling van de nieuwe vooroevers op korte termijn is recreatief, waarbij

woningbouw voor de lange termijn niet is uitgesloten. Pampushaven vormt een uitstekende locatie voor een nieuwe jachthaven met zo’n 1000 ligplaatsen. Watersporters zijn ontevreden over de inrichting van de kusten van Flevoland. Het landschappelijk décor hier is noch afwisselend noch functioneel beschikbaar. Het IJmeer is een relatief open meer met een ronde vorm en een groot wateroppervlak. Sterk gelede plassen hebben een veel grotere capaciteit en zijn functioneel attractiever. Met deze vormfactor is het dus voor de benodigde capaciteitsvergroting zaak de (bruikbare) oeverlengte te vergroten. Uit een projectie van Zuid-Hollandse plassen in het IJmeer is duidelijk hoe enorm veel oeverlengte nog kan worden toegevoegd voordat het IJmeer daadwerkelijk zijn ‘openheid’ verliest. Om ongewenste drukte en onveiligheid te voorkomen is zonering noodzakelijk. Het IJmeer is met meer oevers, een verkleind oppervlak en regulerende doorvaarthoogtes geschikt voor de groeiende kleine watersport. Grote boten verkleinen de vaarcapaciteit en zullen moeten en willen uitwijken naar het Markermeer. Daar vindt, door deze rustige tak van de watersport, ook de minste natuurverstoring plaats. Bij de landschappelijke verankering van de infrastructuur gaat het zowel om het ontwerp van het traject als route en de beleving daarvan, als om het ontwerp van de plek, en de verhouding tussen die twee. Er is gestreefd naar harmonie tussen de karakteristiek van de ruimtelijke context en de beeldbepalende infrastructuurlijnen. Door de bovengrondse verbinding ontstaat er een vernieuwd Nederlands (man-made) landschap. Vanuit het ruimtelijke gebaar dat de infrastructuur hierin maakt, kan de metro als stedelijk element een in Almere nog gemiste identiteit verwerven. Landschappelijk gezien doet het dynamische en gecompartimenteerde tracé recht aan het bestaande historische en ruimtelijke verschil tussen het oude

juli 2004 - Atlantis

Plattegrond ontwerp Pampushaven

33


CTRL-SHIFT-DEL

Zuiderzeeland en de strakke polders. Door zijn relatieve transparantie speelt de infrastructuur geen directe rol in de versnippering van de ruimte (alleen ongecontroleerde verstedelijking langs de lijn zou dit effect kunnen hebben). In het open landschap van silhouetten, vormt de metrolijn wel een visuele grens aan de horizon. Door zijn beperkte hoogte en gedeeltelijke afwezigheid ontneemt de infrastructuur het zicht naar het Markermeer niet geheel, maar vormt het een omsloten, meer intiem en visueel begrensd IJmeer. Een tunnel laat (anders dan een hoge, extravagante brug) de historisch centrale betekenis van Pampus intact. De ondieptes rond het forteiland vormen de basis voor de tunnel langs de zandwinputten, die is gekoppeld aan een opgespoten landstrip die onderdeel uitmaakt van één van de verlengde golfbrekers op Pampus. Vóór Pampus richting IJburg, en na de tunnel richting Almere Pampus lopen de metrosporen over bruggen. De vormgeving hiervan is onder andere bepaald door doorvaarthoogtes en waterstromingen. De metro gaat niet direct als er iets moois aankomt ondergronds, maar maakt het cultuurlandschap rond het IJmeer zichtbaar voor de reiziger. Beweging, als belangrijk ordenend principe van de lijn, komt tot uitdrukking in het tracé van flauwe bochten, bruggen en tunnels. Plotse panorama’s zoomen in op de stad, het meer of het open polderlandschap; curven worden onder andere bepaald door vergezichten op Zuiderzeestadjes. Juist op de kruising van de lijn met de polderdijk is deze op zijn hoogste punt. Dit biedt vanuit de metro zichtlijnen naar zowel Marken, Uitdam, Amsterdam en Pampus. In de polder van

Doorsnede multifunctionele oever

34

Atlantis - juli 2004

Almere Pampus daalt het metrospoor af richting Pampushout, waar de lijn aansluit op station Almere Muziekwijk. Vanaf hier duikt de metro nogmaals onder de grond om (voorlopig) te eindigen onder het centraal station in Almere Stad. Om natuurbouw te kunnen laten bestaan naast expansie van waterrecreatie is zonering in tijd noodzakelijk. Het watersportseizoen bereikt zijn hoogtepunt in de zomermaanden, terwijl het IJmeer voor de natuur in de winter de grootste betekenis heeft. De vooroever van de metro is in plaats en tijd een multifunctioneel raamwerk. Op de grens tussen water en land, in Pampushaven, is potentie aanwezig is voor een integrale ontwikkeling en meervoudig ruimtegebruik. Hier is het ontwerp verder uitgewerkt, waarbij er een aantal ruimtelijke ingrepen zijn gedaan. De laatst behouden zichtlijn langs de IJmeerdijk en de vooroever naar Uitdam vormt de nieuwe visuele grens van het IJmeer. De karakteristieke bocht in de dijk blijft behouden als historisch cultuurtechnische vastlegging van de natuurlijke omgeving. Ter plaatse van de huidige strekdam schuift de vooroever de bestaande haven in zodat er overheen een nieuwe doorkijk ontstaat op Marken. De opbouw van de oever regisseert het verloop in visueel contact tussen de dijk en het IJmeer en Markermeer. Onder de metrobrug door bevindt zich een relatief beschutte binnenruimte, waar kleinschalige waterrecreatie een plaats vindt. Ten behoeve van de grootschalige watersport is er aan de oostzijde een opening in de (versterkte) strekdam voor een directe verbinding met het Markermeer.


Nabij de jachthaven zijn extra recreatieve verblijfsfuncties georganiseerd, zoals bijvoorbeeld een zandstrand aan de zonnige zuidwestzijde, beschermd tegen storm. Aan de windluwe kant van de vooroever is natuurontwikkeling mogelijk op een flauw hellend talud dat is beschermd tegen erosie. Het is een steunpunt rustgebied voor vogels in de vorm van een schaars begroeide zandplaat die zich verder kan ontwikkelen. Voor langzaam verkeer rond Pampushaven en naar de vooroever zijn extra mogelijkheden gecreëerd nabij de metrobrug. Er is in het ontwerp ook ruimte gereserveerd voor toekomstig lokaal autoverkeer naar de vooroever. De metro halteert (in de toekomst) in het gebied, en maakt een snelle verbinding mogelijk met Almere. De brughoogte van de metro stuurt de watersport, en plaatselijk delen ondiepten, drijflijnen en luwte, maar ook waterplanten en verdedigingsconstructies het gebied verder in. Het in detail ontwikkelen van de oevers draagt verder bij aan de geschiktheid voor water- en oeverrecreatie. Economisch en functioneel heeft Pampushaven zich nog nauwelijks ontwikkeld. Met name in de zomer is duidelijk dat het ondanks de rommelige en ongeschikte omgeving een aantrekkelijke plaats is voor mensen om te verblijven. De oever van de dijk is gedifferentieerd in hoogte waardoor verschilende activiteiten worden aangemoedigd. De speciale plaats die Pampushaven als oud werkeiland inneemt in de lange dijklijn naar de Blocq van Kuffeler en Lelystad is verder uitgebouwd. Door deze uitwerking sluit het gebied aan bij een meer kleinschalige beleving van het IJmeer. Zowel functioneel als visueel vormt het gebied rond de dijk

nu een poort van het IJmeer naar het Markermeer, en van Almere naar de Randstad. De infrastructuur is ontworpen vanuit het landschappelijk décor, en vervult hiermee zijn functie in het IJmeer als toekomstig stedelijk plein met een geheel eigen dramatiek. De detailuitwerking van de oevers is hierbij een randvoorwaarde voor het slagen van het planconcept. Het IJmeergebied wordt (inter)nationaal aantrekkelijker door vergroting van de kwaliteit en belevingsmogelijkheden van landschap, cultuurhistorie en natuur. Het integrale ontwerp voor de metrolijn is een eerste stap naar een meer gedifferentieerd en functioneel gedefinieerd IJmeer zonder dat er sprake is van extensief ruimtebeslag. Met ruimtelijke ontwikkelingen in de verre toekomst (of dit nu natuur-, recreatie- of woninguitbreidingen zijn), kan het IJmeer vanuit deze landschappelijke drager verder worden ingericht. Voor het goed functioneren van de lijn is het essentieel dat deze efficiënt verknoopt wordt met bestaande vervoersstromen in Almere. Aansluitend op de stedenbouwkundige ingreep is dit het aanknopingspunt voor het architectonische ontwerp, dat zich toespitst op de complete transformatie van Almere CS tot een goed georganiseerde en comfortabele vervoersknoop. Hierin krijgt de infrastructuur als vanouds, ter plaatse van het station, een meer nadrukkelijke expressie die ruimtelijk en bouwtechnisch verder is uitgewerkt.

Internet: www.bk.tudelft.nl/afstuderen/bk644390/internet

Impressie ontwerp architectuur

juli 2004 - Atlantis

35


CTRL-SHIFT-DEL

Dit keer weer een ander werelddeel: Amerika. In onze derde aflevering van Reisje Reijke treffen jullie enige bespiegelingen aan over Mexico en in het bijzonder over een plaats waar de Noord- en Latijnsamerikaanse cultuur een wat eigenaardige vermenging hebben ondergaan: Cancún. Ellen Holleman en Remco Rijke

Reisje Reijke Aflevering 3: Cancún Zoals bekend hebben de Spanjaarden en Portugezen de twijfelachtige eer op hun naam staan de Amerika’s ‘ontdekt’ te hebben. Zij hebben grote delen van dit continent veroverd en honderden jaren in bezit

een groeiende toeristenmarkt. Daarvoor was het een vissersdorpje met (volgens de verhalen) de schitterendste palmenstranden. Inmiddels groeit het meer en meer uit tot één van de grote steden van

gehouden. De nalatenschap van deze overheersing is nog alom aanwezig: om te beginnen natuurlijk in de taal, maar vooral ook in de gebouwde omgeving. De Spanjaarden en de Portugezen hebben in de Amerika’s vele steden gebouwd, gebaseerd op hun ‘Iberische’ stedenbouwkundige principes: het gridmodel. Naast deze vorm van stedenbouw hebben zij een architectonische stijl geïntroduceerd die nu nog in vele steden terug te vinden is. Wel hebben grid en met name architectuur in alle verschillende landen veranderingen ondergaan onder invloed van autochtone tradities.

Mexico waar mensen vanuit alle delen van het land naar toe trekken op zoek naar een beter leven.

Cancún, verguisd door de Europeanen en geliefd bij de Noord-Amerikaanse toeristen Ook in Mexico zijn veel van de steden gebouwd volgens deze traditie, met het ‘oorspronkelijke’ grid herkenbaar in het centrum. Daarbuiten, in de ‘modernere’ wijken is veelal het grid losgelaten en wordt het een onontwarbaar kluwen van straten en bebouwing. Ontstaan van een stad Een belangrijke uitzondering op deze ontstaanswijze is Cancún, één van de jongste steden en belangrijkste toeristische trekpleister van Mexico, verguisd door de Europeanen en geliefd bij de Noord-Amerikaanse toeristen. Cancún is een bijzondere stad. De stad is in de jaren ‘60 bedacht en ontstaan om te voorzien in

36

Atlantis - juli 2004

De geschiedenis van Cancún Een wetenschappelijk verantwoord verhaal over de geschiedenis van deze stad kunnen we helaas niet aanbieden, aangezien daar (nog) heel weinig informatie over te vinden is. Zoeken naar een boek over Cancún, waarin verteld wordt over het ontstaan van die stad en haar bezienswaardigheden - zoals vrijwel elke zichzelf respecterende stad heeft - is als zoeken naar de spreekwoordelijke speld.


REISJE REIJKE

Het overgrote deel aan boeken die je over Cancún vindt vertellen in één alinea hoe de stad ontstaan is en de rest gaat over de prachtige stranden, de hotels, restaurants, winkelcentra, discotheken en toeristische bestemmingen. Gelukkig hebben we toch nog wel wat informatiefs kunnen vinden om onze bevindingen te staven.

Cancún is ook niet zó bijzonder interessant Cancún is in hoofdzaak een toeristische bestemming. Met dit oogmerk is de stad gesticht: eind jaren ´60 is er door de Mexicaanse overheid besloten dat er ergens in Mexico een nieuw toeristencentrum moest komen, als alternatief voor autofabrieken en andere sterk vervuilende industrieën. Zij kwamen tot de conclusie dat het vissersdorpje Cancún (betekent in maya ‘slangennest’) de beste plek was. Gelegen aan de Caribische zee met een lange kuststrook fantastische palmenstranden en een prachtige lagune, omringd door regenwoud. Nu klinkt dit wel wat mooier dan het in werkelijkheid was; deze zone was van origine een uitzonderlijk onherbergzame streek: een extreem klimaat met een brandende zon, nauwelijks drinkwater te vinden, riffen waar in de loop der tijd talloze schepen op zijn gestrand en dan hebben we het nog niet over de muggen en andere insecten en bacteriën waar een mens last van kan hebben. De Spanjaarden is het nooit gelukt om hier blijvend een stad te stichten! Er moest dus wel het een en ander gebeuren om van dit onherbergzaam gebied een toeristisch paradijs te maken! Vóór er gebouwd kon worden moest de smalle landstrook waar nu het toeristisch centrum gevestigd is worden opgehoogd en op sommige plaatsen verbreed. Dit gebeurde met een mix van zand uit de kuststrook en modder uit de lagune. Verder waren de opkomst van de commerciële

luchtvaart, de beschikbaarheid van antibiotica (voor de behandeling van toeristen) en bovenal het opkomende massa-toerisme voor de levensvatbaarheid van het ‘concept-Cancún’ van groot belang. Met behulp van een lening van de Internationale Ontwikkelings Bank kon een begin gemaakt worden met de ontwikkeling. Vervolgens is de stad Cancún hoofdzakelijk gefinancierd door ‘Mexicaans geld’. Volgens schattingen (officiële cijfers zijn er nauwelijks) is circa 70 % van de hotels eigendom van Mexicanen, veelal lokale inwoners. Er werd een vliegveld gebouwd, de benodigde infrastructuur werd aangelegd en in ‘74 opende het eerste hotel. In de daarop volgende jaren werden gemiddeld 2 á 3, soms 4 nieuwe hotels per jaar geopend. In ’84 waren er 30 hotels in de hotelzone en 12 in het stedelijk gebied, wat toen nog ‘pueblo de apoyo’ (ondersteundend dorp) genoemd werd. Vanaf 1985 maakt Cancún een explosieve groei door: in tien jaar tijd verdrievoudigt het aantal hotels (van 6340 hotelkamers in ’84 naar 19310 in ’94) en wordt Cancún de drukst bezochte plaats in de Cariben, met zo’n 2 miljoen bezoekers per jaar. Inmiddels heeft Cancún volgens officiële bronnen circa 700.000 inwoners (volgens officieuze zeker 1.000.000) en een hotelzone van bijna 19 kilometer hotels, disco’s, restaurants, bars en shopping malls (de rode draad in onze reeks! hierover verderop meer). De stad bestaat grofweg uit twee delen: ‘Cancúnstad’, gelegen op het vaste land, en de ‘Hotelzone’, gelegen op een smalle landstrook langs de kust. Door de hotelzone loopt een weg met aan beide zijden (hoofdzakelijk toeristische) voorzieningen. Tussen de stad (vaste land) en de hotelzone ligt de lagune ‘Nichtupé’. Aan de zuidkant van de hotelzone, waar de landstrook weer bij het vaste land uitkomt, ligt het vliegveld. Bij aankomst worden de meeste toeristen vanaf het vliegveld rechtstreeks naar hun hotels gebracht,

juli 2004 - Atlantis

architectuur met ‘maya’-naise (links) ‘piramides’ aan het strand (rechts)

37


CTRL-SHIFT-DEL

waarbij het dus niet nodig is om via Cancún-stad te gaan. Historische en culturele bezienswaardigheden zijn er nauwelijks (wat kan je verwachten in een stad die nauwelijks 30 jaar oud is?!). Ook qua voorzieningen is het niet echt nodig om de stad in te gaan. En verder is Cancún, om heel eerlijk te zijn, ook niet zó bijzonder interessant, dat het de moeite loont de warmte te trotseren voor een bezichtiging van de stad. Het centrum is volledig ingericht met nog meer voorzieningen voor toeristen; min of meer hetzelfde aanbod als in de hotelzone maar dan kleinschaliger. Het meest onderscheidende ten opzichte van de hotelzone zijn de (autochtone) markten, maar daar komen de meeste toeristen nou juist weer niet. En als ze er wél komen, wat met één markt (mercado 28) het geval is, dan is het binnen een aantal jaren veranderd van een authentieke markt met producten en eetgelegenheden voor de locale bevolking tot een verzameling uitbaters die dezelfde toeristenprullaria verkopen als in alle overige shoppingmalls in de hotelzone. Dat Cancún in een razend tempo vanuit het niets heeft kunnen uitgroeien tot een forse stad is onder andere het gevolg van het feit dat ‘bouwen’ een enorm populaire aangelegenheid werd. (Alhoewel oorzaak en gevolg hier wat onduidelijk zijn). Maar met name in de tweede helft van de jaren ’80 was succes bijna verzekerd en het is dan ook begrijpelijk dat hierdoor vele goudzoekers werden aangetrokken. Regels voor het bouwen waren er nauwelijks. Door de ontwerpers van het Masterplan is wel gepoogd een complete anarchie te vermijden; in de ontwerpcriteria werd daarom vermeld dat het wenselijk was ‘een stedelijk beeld, gebaseerd op de karakteristieken van de regionale en Caribische architectuur, te bereiken’. In het plan werd een strategie voorgesteld om te komen tot een “harmonisch, geordend, begrijpelijk en afwisselend geheel”, maar al na 20 jaar bleken de voorgestelde maatregelen in rook te zijn opgegaan. Esthetische criteria waren er niet, alleen enkele voorschriften met betrekking tot bebouwingsdichtheid en maximum bouwhoogtes in de hotelzone. In de praktijk was elk project welkom, van op maya-piramides gelijkende bouwsels tot moderne wolkenkrabbers. De minst of juist de meest Mexicaanse stad? De algemene opinie is dat in Cancún meer slechte dan goede architectuur te vinden is. De kwalificaties en benamingen voor de bonte verzameling aan gebouwen zijn bijna even divers als de stad zelf is maar de beste omschrijving is wel: chaotisch.

38

Atlantis - juli 2004

Er wordt ook vaak beweerd dat Cancún niet Mexicaans is. Dat is waar in de zin dat het op vrijwel geen enkele andere Mexicaanse stad lijkt, maar om Fernando Martí, de kroniekschrijver van de stad, aan te halen: de steden die er wél Mexicaans uitzien (zoals Oaxaca, Puebla, Campeche) zijn eigenlijk Spaans-koloniaal. Van de moderne Mexicaanse steden kun je je afvragen welke er echt Mexicaans uitzien; ze hebben weliswaar allemaal wel iets Mexicaans maar eigenlijk bestaat er geen model van een Mexicaanse stad. Martí poneert dan ook de stelling dat Cancún – ook al ziet het er niet Mexicaans uit - misschien wel de meest authentieke synthese is van de Mexicaanse manier van steden bouwen: “De mix van stijlen, de exuberante creativiteit, de afwezigheid van eenvormigheid en de klaarblijkelijke wanorde is niet een probleem van Cancun: het is een nationale karaktertrek.”1

Het kan gebeuren dat je het hele strand voor jezelf hebt... Een echte stad De hotelzone is voor Cancún dé bron van inkomsten en de grootste werkverschaffer. Van heinde en verre trekken mensen naar Cancún op zoek naar werk en geluk. Wat lang niet altijd lukt, zodat er ook voortdurend weer mensen vertrekken, terug naar huis en familie (velen komen alleen, laten hun families achter en sturen geld zodra ze daar kans toe zien). De mensen die in de hotelzone werken, wonen allemaal in de stad, grotendeels in de wijken buiten het centrum. Dat is waar je nauwelijks een toerist tegenkomt en waar de stad zichzelf als het ware maakt: Cancún leeft van Cancún. Al die mensen die hun geld verdienen in de hotelzone moeten ook gewoon leven en hebben dus voorzieningen nodig. Langzaam maar zeker komen die voorzieningen steeds meer op het niveau van een middelgrote tot grote stad. Daarnaast is inmiddels de eerste generatie ‘Cancuñensen’ opgegroeid tot jong volwassenen en is er sinds een paar jaar een universiteit. Dit betekent vermoedelijk dat het ook niet lang meer zal duren voor er een zeker cultureel en intellectueel klimaat in de stad zal ontstaan. Met voorzieningen die niet meer alleen, of althans niet in de eerste plaats, op het toerisme gericht zijn. Zo is er inmiddels al een ‘Casa de Cultura’, met activiteiten voor en door inwoners van Cancún, in de hotelzone is een theater gebouwd, een nieuw theater wordt gebouwd in de stad, er is een kathedraal gebouwd en hopelijk komt er binnenkort ook eindelijk een fatsoenlijke boekenwinkel.


REISJE REIJKE

Toeristengedrag Zoals overal ter wereld gedraagt ook hier de toerist zich volgens bijzonder voorspelbare en uitermate vaste patronen. Het aardige is, dat je hier het onderscheid kunt zien tussen de NoordAmerikaanse en de Europese toerist. Voor de toerist uit Europa is Cancún niet ‘authentiek’ genoeg, die weet dus niet hoe snel ‘ie zich uit de voeten moet maken. En gaat dan naar Playa del Carmen, Tulum of Akumal, allemaal plaatsen aan de Caribische kust ten zuiden van Cancún, die in navolging van Cancún zijn ontwikkeld tot toeristische pleisterplaatsen, de zogenaamde ‘Maya-Rivièra’. En waar in feite hetzelfde aangeboden wordt maar dan wat kleinschaliger. Dat wil zeggen, dat was zo. Inmiddels is langzaam maar zeker de hele kust volgebouwd en raken voorheen relatief kleine badplaatsen ook aardig uit de kluiten gewassen. De Noord-Amerikaanse toerist daarentegen blijft lekker in de hotelzone van Cancún. Waar alles naar zijn smaak is gebouwd (op z´n Mexicaans dan wel natuurlijk...). Met alles waar hij in zijn vakantie gebruik van zou willen maken. Zelfs het strand hoeft hij eigenlijk niet persé op, want elk zichzelf enigszins respecterend hotel heeft een zwembad waar je de hele dag aan kan liggen. En als de hotelgast al naar het strand gaat, dan is het naar het lapje zand direct grenzend aan het hotel waar parasols en ligbedden klaarstaan en de drankjes worden geserveerd2. Zo kan het dus gebeuren dat je op het stukje strand bij een verlaten hotel het hele strand voor jezelf hebt... Een nogal veel voorkomend verschijnsel trouwens die verlaten hotels, huizen en andere gebouwen. Grondgebruik In tegenstelling tot Nederland, waar de laatste jaren noodgedwongen meer en meer gezocht wordt naar oplossingen om optimaal gebruik te maken van de spaarzaam beschikbare grond, is hier grond in overvloed aanwezig. Tenminste, dat lijkt de leidende gedachte van planners en beleidsmakers te zijn. Als een bedrijf failliet gaat, een hotel niet functioneert of om wat voor reden dan ook een huis of gebouw verlaten wordt, blijft het gewoon leeg staan. Zo staan er dus in de hotelzone hotels leeg, zijn er verlaten gebouwen in de hoofdstraten van het centrum en op diverse andere plaatsen in de stad. Een merkwaardige verschijnsel waarmee de dynamiek van de stad op een nogal confronterende wijze zichtbaar wordt.

koloniale architectuur in Oaxaca

La Isla-Shoppingmall met uitzicht op de lagune

Palapas op het strand

Winkels Ook verbazingwekkend is het enorme aantal megasupermarkten. En met mega bedoelen we ook echt

juli 2004 - Atlantis

39


CTRL-SHIFT-DEL

verlaten hotels

mega! Velen kennen waarschijnlijk wel de enorme supermarkten in bijvoorbeeld Frankrijk en Spanje, die veelal buiten de stad zijn gelegen. Beeld je nu zo’n supermarkt in, maar dan ongeveer twee, drie keer zo groot! Aan de andere kant, zo heel verbazingwekkend is de afmeting van deze supers nou ook weer niet, want hier is alles van een megaformaat. Ook de hotels zijn van afmetingen die je je nauwelijks kan voorstellen. Het ene hotel nog groter dan het andere, sommigen met heuse tropische binnentuinen die in Artis niet zouden misstaan. Eén van deze supers is een nieuwe Chedraui (één van de ketens) die recent is gebouwd in één van de, bij met name de locale bevolking, populairste shopping malls van Cancún, de ‘Plaza las Americas’. De hele shopping mall is door Chedraui gefinancierd en ontwikkeld. Dat is dan ook een verschil met de supermarkten in andere landen, waar ze vaak in het midden van niets gebouwd zijn en waar verder niet zo veel te beleven valt. Hier worden ze veelal gebouwd ofwel ín de stad, in de buurt van andere voorzieningen, ofwel net buiten de stad en worden er voorzieningen bij ontwikkeld. Dit zijn dan hoofdzakelijk andere (grootschalige) commerciële voorzieningen, maar ook kleinschaliger, eettentjes bijvoorbeeld. Ín de super zelf zijn altijd allerlei kleine winkeltjes tot aan bankloketten en pinautomaten. Van deze mega supers waren er begin jaren ’90 een stuk of 5, in 2002 telden we er zeker 10 en dat waren ze vast nog niet allemaal. Ook het aantal shopping malls is opmerkelijk.

40

Atlantis - juli 2004

Begin jaren ’90 waren er 4 in de hotelzone en 1 in het centrum, inmiddels is dat aantal ook bijna verdubbeld. In tegenstelling tot de shopping malls in veel andere landen is een aantal van de malls hier redelijk plezierig, aangenaam opgezet. Bijvoorbeeld de mall ‘La Isla’ (vooral populair bij toeristen en jonge, welgestelde Cancuñensen). Deze is grotendeels open, met ruime binnenstraten, veel schaduw en uitzicht op de lagune. Architectuur In tegenstelling tot wat we in de eerste aflevering vertelden over Monte Casino in Johannesburg wordt hier nauwelijks geprobeerd stijlen uit het buitenland te kopiëren maar wordt vol trots geput uit het maya-verleden. Helaas levert ook dit niet al te veel interessants op. Wat er feitelijk gebeurd is dat concepten voor malls, maar ook hotels, uit de Verenigde Staten worden geïmporteerd en overgoten met een dikke, vette ‘maya-saus’. Maar wat je vooral tegen komt in Cancún is de ‘piramide’. In navolging van de maya’s wordt het karakteristieke profiel van de prehispaanse bebouwing volop gekopieerd. Dit resulteert voornamelijk in het werken met schuine lijnen die de associatie met het prehispaanse verleden moeten opwekken. Een ander aspect van de maya-architectuur dat in de toeristencentra langs de gehele ‘Maya-Rivièra’ met misschien nog wel meer enthousiasme wordt toegepast is de ‘palapa’. Op het hele schiereiland en dus ook grotendeels de Caribische kust van Mexico

p


REISJE REIJKE

overheerst, buiten de steden, de maya-bouwstijl. In de dorpen wonen de mensen veelal in ‘cabañas’ of ‘palapas’; hutjes met daken van palmbladeren. Oorspronkelijk werden (en worden) deze gebouwd met houten palen, eventueel dichtgesmeerd met klei. Het meest geschikte hout is afkomstig van de Zapote, een boom waar latex uit wordt gewonnen3. Het hout van de Zapote is heel hard maar ook buigzaam en heeft het grote voordeel niet uit te zetten bij een veranderende luchtvochtigheid. Afhankelijk van de financiële mogelijkheden van de bewoners worden ze ook wel gebouwd met gemetselde of betonnen wanden of, de armoedige variant, van houten platen of golfplaat (wat ook vaak voor het dak wordt gebruikt). Het zijn ingenieuze bouwsels. In de traditionele bouwmethode zijn geen spijkers nodig, de constructie wordt met intelligente houtverbindingen gemaakt en met touw vastgebonden. Dit soort constructies is erg sterk en over het algemeen beter bestand tegen stormen en orkanen dan de ‘moderne’ constructies waarbij het hout met spijkers tegen elkaar wordt getimmerd. Het bouwen van de palapa een delicaat proces: het moment waarop het hout gerooid wordt, de oriëntatie van het bouwsel (langs de kust is de meest voorkomende windrichting veelal bepalend), het gewicht van het houten skelet en de helling van het dak (meestal circa 45°) bepalen uiteindelijk de veiligheid en het comfort die het onderkomen biedt. Het interessante van deze bouwstijl is dat het ook bij de rijke bovenklasse populair is, weliswaar in een veel grotere uitvoering dan de ‘gewone’ woningen. Maar ook voor hotels en restaurants wordt ‘á la

pretpark Mexico Magico (halverwege jaren 90 failliet gegan Noten: 1 Cancún, el paraíso inventado; Fernando Martí 1996 2 Uit onderzoek is gebleken dat van elke 100 vakantiegangers er minder dan 50 gaan zonnen op het strand en slechts 22 (!) zich in zee baden. De anderen (=de meerderheid) blijft op de terrassen van de hotels waar de Caribische zee en de lagune slechts dienen als decoratie. 3 voorheen gebruikt voor o.a. de productie van kauwgom

palapa’ gebouwd. Het grote voordeel van deze bouwsels is namelijk dat je ze aan alle mogelijke vormen van gebruik kan aanpassen; de wanden kunnen open of dicht zijn (voor een restaurant laat je de wanden gewoon open en je hebt een fantastisch geventileerde en tegen zon en regen beschermde ruimte) en de grootte en het afwerkingsniveau bepalen de mate van luxe van het bouwsel: wel of geen verharde vloer, afgewerkte muren, één kamer of meerdere ruimtes, wel of geen badkamer en ga zo maar door. In de hotels van Cancún is de palapa alom vertegenwoordigd. Meestal niet simpelweg in de traditionele vorm maar geëvolueerd tot bouwsels die in vorm en maat volledig afwijken van de mayabouwstijl.

Cancún, misschien wel de meest Mexicaanse stad van Mexico Meer naar het zuiden, bijvoorbeeld in Xcalak, echter wordt ineens de invloed van Belize duidelijk merkbaar; de bouwstijl is hier een stuk ‘Caribischer’ dan langs de kust vanaf Cancún; hier overheersen de houten huisjes (soms op palen) geschilderd in vrolijke kleuren. Tot slot Met de bespiegelingen van deze keer hebben we jullie een beeld geschetst van de stedelijke ontwikkelingen in Mexico en dan met name Cancún, misschien wel de meest Mexicaanse stad van Mexico. Niet direct een ‘city in decline’, maar een stad die het zich kan permitteren delen van het grondgebied te laten verwaarlozen en tot op heden nog steeds nieuwe plekken vindt om ruimte te geven aan de ontwikkelaar met in zijn kielzog de op steeds meer luxe (en steeds minder beweging) beluste toerist. De commercie lijkt hier leidend en of dat nu altijd de beste keuze voor een stad is… Verder blijkt dat nieuw niet altijd beter hoeft te zijn. Traditionele constructietechnieken blijken vaak beter bestand tegen extreme klimaten dan de moderne methoden. Ondanks dat we natuurlijk allemaal vooruit willen, is het dus misschien zo slecht niet om af en toe eens achterom te kijken.

Ellen Holleman is beeldend kunstenaar en werkzaam bij L.O. Studio, Remco Reijke is stedenbouwkundige en werkzaam bij R.R. Stedenbouw.

juli 2004 - Atlantis

41


CTRL-SHIFT-DEL

Die ostdeutsche Schrumpfungslandschaft Schrumpfende und stabile Regionen, Städte und Wohnquartiere Günther Herfert Das Phänomen der Schrumpfung in Ostdeutschland wird heute in erster Linie als wohnungswirtschaftliches Problem wahrgenommen. Der überdimensionale Wohnungsleerstand in den Städten ist jedoch nur ein Symptom des ostdeutschen Schrumpfungsprozesses, der im internationalen Vergleich eine neue Qualität von Deökonomisierung und Depopulation anzeigt. Zudem begrenzt sich der ostdeutsche Schrumpfungsprozess nicht nur – wie im aktuellen Diskurs weit verbreitet – auf die Städte bzw. auf einzelne urbane Wohnquartiere, sondern tritt in regionaler Dimension hervor. Darüber hinaus ist er, zumindest was die demographische Entwicklung betrifft, kein kurzzeitiges zyklisches Phänomen, da er im Osten Deutschlands für die nächsten Jahrzehnte deutlich vorgezeichnet ist – weitaus gravierender als in den alten Bundesländern. Deshalb wird der mutige Blick voraus, nicht nur bis 2010, sondern auf die nächsten 30-40 Jahre nötig sein, um frühzeitig die Weichen für die Zukunftsfähigkeit Ostdeutschlands zu stellen. Das schließt ein, die vielfach noch bestehende Tabuisierung der Schrumpfungsproblematik in der Politik aufzubrechen und auf Grundlage einer ehrlichen Bestandsaufnahme neue strategische Ziele für den Aufbau Ost zu formulieren. Zugleich ist es nötig, Schwarzmalereien empirische Fakten gegenüberzustellen, weil sich gegenwärtig in der Öffentlichkeit das Bild der generell schrumpfenden ostdeutschen Stadt festgesetzt hat und Negativ-Szenarien in Form einer Abwärtsspirale vom wachsenden Wohnungsleerstand über die schwindende ökonomische Basis bis zur steigenden Abwanderung Konjunktur haben. Das ostdeutsche Schrumpfungsphänomen ist jedoch keine Einbahnstraße sondern durch ein Nebeneinander von Schrumpfung und Wachstum gekennzeichnet. Zunehmend polarisierte Raumentwicklung Für die demographische Entwicklung zeichnen sich nach Untersuchungen am Leibniz-Institut für Länderkunde Leipzig zunehmend differenzierte Entwicklungspfade in den ostdeutschen Städten ab. War das Raummuster der 90er Jahre noch durch wachsende Suburbanisierungsringe um die Städte gekennzeichnet, so ist Anfang des neuen Jahrhunderts eine weitgehend flächendeckende demographische

42

Atlantis - juli 2004

Schrumpfungslandschaft entstanden – selbst die suburbanen Räume verlieren wieder Bevölkerung. Gleichzeitig polarisiert sich der Raum: Neben wenigen Stabilitätsinseln – sie als Wachstumsinseln zu bezeichnen, würde falsche Er wartungen erwecken – entstehen regionale Cluster starken Bevölkerungsverlustes. Diese wenigen Stabilitätsinseln sind die Stadtregionen Berlin, Dresden, Leipzig und die thüringische Städtereihe. Das negative Pedant dazu bilden Bänder von altindustriellen Regionen, von zu DDR-Zeiten industrialisierten ländlichen Räumen und von Regionen in peripheren Lagen. Sie sind die potenziellen Problemräume der zukünftigen Entwicklung. Verursacht werden diese Polarisierungstendenzen vorrangig von den sich in den letzten Jahren regional differenzierenden Abwanderungsströmen in die alten Länder. Während die Stabilitätsinseln aufgrund ihres positiven Images und ihrer relativen Arbeits-/Ausbildungsplatzattraktivität nur geringe Wanderungsverluste aufweisen, verlieren z.B. die Oberzentren Cottbus, Halle und Dessau durch die Westwanderung jährlich 2 Prozent ihrer Bevölkerung. Diese Verluste an Humankapital, sollten sie langfristig anhalten, sind stark zukunftsgefährdend. In Extremfällen wie in Weißwasser mit jährlich 4,3 Prozent (2001) ist das kritische Maß bereits weit überschritten. Generell sind es in Ostdeutschland die Städte, sowohl Groß-, Mittel- als auch Kleinstädte, gestreut über alle Regionstypen, die besonders unter der erneuten Westdrift leiden, nicht der „eigentliche“ ländliche Raum, der bereits vor der Wende große Bevölkerungspotenziale durch Abwanderung verloren hat. Dies hat zur Folge, dass in großen Teilen Ostdeutschlands eine flächenhafte Deurbanisierung und somit ein aus der Sicht der Raumplanung sehr negativ zu bewertender Entwicklungstrend eingesetzt hat: eine Dekonzentration der Bevölkerung bei anhaltender demographischer Schrumpfung in Städten wie auch Landgemeinden. Dennoch gibt es neben den Stabilisierungsinseln einen weiteren Lichtstreifen am Horizont. Nach dem seit Ende der 90er Jahre ausgelaufenen Suburbanisierungsprozess sind erste Anzeichen für eine kleinräumige Reurbanisierung erkennbar, d.h., es wandern


zunehmend wieder mehr Menschen aus dem Umland in die Stadt. Neben den jungen Ausbildungswanderern gibt es Anzeichen für eine Neuorientierung auf dem stadtregionalen Wohnungsmarkt, da erste Haushalte unter dem Blickwinkel der wachsenden Lebenshaltungskosten, des sich abzeichnenden Wertverlustes ihrer Wohnimmobilien und nicht zuletzt der neuen Attraktivität des städtischen Wohnungsmarktes wieder in die Stadt ziehen. Städtische Wohnquartiere zwischen Gentrification und Abwärtsspirale Die beginnenden Reurbanisierungstendenzen in den ostdeutschen Stadtregionen setzen sich in Form von räumlichen Konzentrationsprozessen in vielen ostdeutschen Städten fort, verbunden mit dem Aufwertungsprozess innenstadtnaher Wohnquartiere. Seit Ende der 90er Jahre haben sich deutliche zentripetale Umzugsströme ausgeprägt, wodurch die sanierten gründerzeitlichen Quartiere wieder deutliche Bevölkerungsgewinne verzeichnen. Hier ist – nach der wendebedingten Westdrift und der nachfolgenden Suburbanisierungswelle – eine dritte große Mobilitätswelle in den ostdeutschen Stadtregionen eingetreten. Dieses rasante Umzugsgeschehen innerhalb und zwischen den kernstädtischen Wohnungsmärkten – in Leipzig zog angesichts des ausgeprägten Mietermarktes allein im Jahre 1998 fast jeder 5. Einwohner um! – beschleunigte soziale Entmischungsprozesse und trieb damit die soziale Polarisierung zwischen den Stadtteilen voran. Zu den Gewinnern dieser Entwicklung zählen vor allem die gehobenen innenstadtnahen Gründerzeitquartiere, in denen deutliche Gentrifizierungsprozesse einsetzten. Zu den aktuellen Verlierern mit steigenden Leerstandsquoten gehören viele einfache Gründerzeitquartiere, selbst innenstadtnah gelegene, und insbesondere die Plattenbaugebiete, wenngleich man hier vor starken Pauschalisierungen warnen muss. Es sind speziell die peripher gelegenen Großsiedlungen, in denen das Zufriedenheitspotenzial der Haushalte mit der Wohnung und insbesondere dem Wohnumfeld sehr gering sowie das Wegzugspotenzial sehr hoch sind – sogar die nach 1990 Zugezogenen wollen mehrheitlich wieder wegziehen Hier hat die soziale Abwärtsspirale bereits eingesetzt, konzentriert sich trotz allgemeiner Kinderarmut heute schon eine „Armut durch Kinder“. Der Blick voraus Der Blick voraus ist mit vielen Unabwägbarkeiten verbunden. Die wahrscheinlichste Variante der demographischen Entwicklung in den neuen Ländern könnte jene mit einer Ost-West-Anpassung der Fertilität und Mortalität und mit geringen Außenwanderungsgewinnen sein, während die

Westwanderung in Abhängigkeit von der wirtschaftlichen Entwicklung stark variieren dürfte. Dieses Szenario würde bei der 2001 erreichten Westwanderungsrate von -7,1‰ fast zu einer Halbierung der ostdeutschen Bevölkerung bis 2050 führen. Berücksichtigt man dabei die regionale Differenzierung – die Spannweite reicht zwischen den Ländern von -5,9‰ (Thüringen) bis -9,1‰ (Sachsen/Anhalt), zwischen den großen Städten von 4,3 ‰ (Jena) bis -43 ‰ (Weißwasser) – so würden große Teile Ostdeutschlands auf weit mehr als die Hälfte schrumpfen, wenn sie nicht bereits vorher ein Niveau erreichen, wo alle herkömmlichen Versorgungssysteme zusammenbrechen. Dieses Beispiel ist angesichts der aktuellen Entwicklungstendenzen kein Horrorszenario. Selbst bei Halbierung der Westwanderung würde Ostdeutschland bis 2050 immer noch ca. 5 Mio. Einwohner verlieren. Generell erfordert dieser Blick voraus einen konsequenten Paradigmenwechsel in der ostdeutschen Raumplanung vom Wachstum zur Schrumpfung, ein nachhaltiges Schrumpfungsmodell zur räumlichen Konzentration ökonomischer und demographischer Potenziale und ein intensives Nachdenken über vernünftige Rückzugsstrategien aus der Fläche. Es wird notwendig sein, Teile von Regionen einer neuen Raumnutzung zuzuführen, sie weitestgehend zu entsiedeln, ja selbst Städte sterben bzw. auf ein siedlungsstrukturell vertretbares Maß schrumpfen zu lassen. Generell wird sich in fast allen Städten infolge demographischer Schrumpfung das städtebauliche Erscheinungsbild ändern. Die perforierte (durchlöcherte) Stadt wird eine neue Facette der europäischen Stadt werden, da sich die entstehenden Abrisslücken wegen fehlender Nachfrage nicht mehr füllen werden – hier zeigen sich beim Stadtumbau bereits Alternativen. Ansatzpunkte für eine Unterstützung der räumlichen Konzentrationsprozesse in Ostdeutschland bilden die Reurbanisierungstendenzen in den Stadtregionen als auch die zentripetalen Wanderungsströme in den Städten. Diese Tendenzen gilt es nachhaltig zu fördern. Insbesondere die Leistungsfähigkeit ausgewählter Zentren, die Träger der Regionalentwicklung sind, ist ökonomisch – als hinreichende Bedingung für die Verringerung der Abwanderung – zu stärken. Die Trennung von der Vision einer gleichmäßigen Entwicklung aller Teilregionen Ostdeutschlands hatte bereits Bundestagspräsident Thierse auf der Verleihung des MPW-Journalistenpreises 2001 gefordert. Bleibt nur die Hoffnung, dass die Politik mehr als zuvor den Mut hat, solche langfristigen Prozesse rechtzeitig anzugehen, die Bevölkerung ausreichend zu informieren und dann auch partiell unpopuläre Entscheidungen zu treffen. •

Günther Herfert is verbonden aan het Leibniz Institut für Länderkunde in Leipzig.

juli 2004 - Atlantis

43


CTRL-SHIFT-DEL

Agenda Activiteiten Polis

Activiteiten Elders

Polisrede 2004 / 3e Lustrum: Grenzeloos

De plek als opdrachtgever 4 juni – 29 augustus Deze zomer organiseert de Stichting voor Kunst en Cultuur Gelderland (SKCG) onder de titel ARCHIPUNCTURALE 2004 een project op het gebied van architectuur en ruimtelijke ordening in de Gelderse regio De Achterhoek. Het project omvat onder andere een tentoonstelling, een publicatie en een symposium omvatten.

23 oktober 2004, Designdocs Rotterdam Het thema van deze editie van de Polisrede is ‘Grenzeloos’. In de redes die worden uitgesproken verkennen we de rol die de stedebouwkundige heeft als mediator tussen andere vakgebieden. Tijdens de PolisRondeTafel gesprekken, die aansluitend op de redes worden gehouden, gaan we dieper in op de vraag waar de grenzen van de stedebouw liggen en hoever de overlap tussen stedebouwkunde en andere vakgebieden is. Na de Polisrede is er, ook in de Design Docs, een groot feest om de verjaardag van Polis te vieren. Een uitnodiging en inschrijfformulier voor de Polisrede en het feest ontvangen jullie eind augustus/begin september, maar opgeven via e-mail kan nu natuurlijk ook al.

Activiteiten NAI Inbetween OAP 2004 De openbare ruimte opnieuw in kaart gebracht Tentoonstelling: 18 juni - 29 augustus 2004, NAI Rotterdam De Omgevingsarchitectuurprijs (OAP) is de enige Nederlandse prijs die exclusief geldt voor de vormgeving en inrichting van de publieke buitenruimte. De tentoonstelling ‘INbetween’ in Zaal 3 van het NAi toont de winnaar en een selectie van de voor de OAP 2004 ingezonden projecten. Verschillende soorten kaarten, zoals een verzakkingskaart of een kauwgumkaart waarop sporen van gebruik zijn aangegeven, brengen de sociale en culturele kanten van de openbaar omgeving voor het voetlicht. Ook zijn er plannen van studenten voor de buitenruimte te zien. INbetween toont een selectie van de inzendingen van de Omgevingsarchitectuurprijs (OAP) 2004, die variëren van brug tot plein, van landschap tot bank. Naast deze projecten toont INbetween de sporen van gebruik en nieuwe vormen van noteren en kaarten maken. In eerste instantie los van architectonische- en stedenbouwkundige context. De

44

tentoonstelling is ontworpen in samenwerking met grafisch vormgeefster Minke Themans en architect Duzan Doepel.

Atlantis - juli 2004

15 ontwerpen Van 4 juni tot en met 29 augustus worden de ontwerpen van de 15 deelnemers tentoongesteld in De Hutten Noord, aan de Hutteweg te Ulft (gemeente Gendringen). De tentoonstelling is te bezoeken van donderdag t/m zondag van 13.00 tot 17.00 uur. De Hutten Noord is onderdeel van het voormalige DRU-complex. De expositie wordt ingericht door het Arnhemse bureau SODA (www.soda.nl). Op deze lokatie wordt tevens op 4 juni het symposium georganiseerd. (www.archipuncturale.nl) Governance for Urban Change 48th IFHP World Congress Oslo, Norway, 5 - 8 September 2004 The 48th IFHP World Congress will focus on the governing challenges faced by urban communities as they try to achieve sustainable development. It will examine a variety of governance strategies that cities have established to deal with their situation. Public authorities have an important responsibility as policy initiators and organisers. Yet the interplay of traditional and non-traditional urban actors is so complex that new strategies are needed to balance interests and develop common solutions. The congress will look at how urban governance can produce a shared platform for actors ranging from state and municipal authorities to private companies, individual citizens and civic organisations. What role will public authorities play in the future? What institutional changes are needed to achieve good governance and maintain democratic legitimacy? Presentations will examine many of the dilemmas that beset urban planning and development. The common


AGENDA

thread will be efforts to modify city governance in order to improve coordination between the various actors so that sustainability and quality become hallmarks of the urban future. (www.oslo.kommune.no/ifhp2004) Management of Urban Regions 40th World Congress, Geneva, 19-22 september One of the most important transformations faced by cities at the beginning of the 21st century is the emergence of urban regions. Innovative strategies are being developed to promote cooperation among major cities, which take advantage of their complementarities in order to construct a sustainable urban environment. In 2004, the 40th Annual ISoCaRP Congress will return to Switzerland, to the city of Geneva, with the theme of “Management of Urban Regions”. Thanks to its strategic location and international profile, Geneva is truly at the heart of Europe. It is therefore the ideal city in which to discuss the challenges faced by our cities in the 21st century. At this year’s Congress, we plan to host a United Nations/ ISoCaRP Joint Session, and for the first time a Mayors’ Summit, which will bring together innovative city leaders from around the world. (www. Isocarp.org)

niet de architectuur, maar de verweving tussen stedenbouw en landschap centraal. ‘Hybrid Landscapes’ draait om drie stedenbouwkundige projecten - Prinsenland (1982-1984), Leidsche Rijn (1994-1995) en Maastricht Belvédère (1999-2009) - en een toekomstscenario. De ontwerpen zijn tot stand gekomen in een periode waarin harde grenzen werden gesteld tussen stad en land uit angst voor een compleet verstedelijkt Nederland. Hoewel de projecten binnen duidelijk aangegeven stedelijke contouren zijn ontworpen, behandelen ze stad en land niet langer als tegenpolen, maar als elkaar versterkende entiteiten.

Hybride Landschap, Architectuurbiënnale Venetië Integratie van Stad en Land als Nederlandse Ontwerpopgave 1980-2004 Tentoonstelling in het Nederlands Paviljoen tijdens de architectuurbiënnale in Venetië van 5 september t/m 7 november 2004 Nergens ter wereld wordt een kunstmatig verkregen landschap zo gekoesterd en tot inzet van een nieuw ontwerp gemaakt als in Nederland. In het Nederlands Paviljoen dat het NAi voor de negende keer inricht tijdens de architectuurbiënnale in Venetië, staat

Vooruitblik De volgende Atlantis is gepland net na de vakantie en heeft nog geen thema, maar zal ongetwijfeld ingaan op het derde lustrum van Polis en de 15 jaren geschiedenis die het heeft geschreven. Maar Atlantis blijft natuurlijk vooral naar de toekomst kijken. In ieder geval, eerst vakantie, daarna weer Atlantis.

juli 2004 - Atlantis

45


CTRL-SHIFT-DELETE CTRL-SHIFT-DEL

Uw bureaulogo hier? Word lid! 46

Atlantis - juli 2004


PARTNERS VAN POLIS

Al lid en nog geen logo? Mail polis@bk.tudelft.nl juli 2004 - Atlantis

47



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.