EDITIE 407
2016年12月15日 新 天地 華僑
C U LT U U R
B17
EDITIE新 225 天 地 2006年04月06日 華僑
Mijn eerste kerst in Nederland (1986) – deel II --- vervolg op voorgaande editie ---
Naarmate we zijn woning naderden, werd Sjefs borst boller van trots. Hij wees naar de glooiende groene lijnen van de Sint Pietersberg, naar het kerkhof met de groen aangeslagen grafstenen en naar het kasteel met de koperen koepel ernaast – het was zijn ideaal: in laatstgenoemde woonde hij en in eerdergenoemde wilde hij begraven worden. Ik keek mijn ogen uit de kassen: hij bemande met zijn vrouw Ria een kasteel, groot genoeg om tweehonderd man te heropvoeden en in gevangenschap te houden. Alleen al de hal naar de zitzaal was breed genoeg om twee koetsen parallel naar binnen te laten rijden. Ria veegde haar handen af om mij welkom te kunnen heten. Mijn eerste teleurstelling ging ik tegemoet toen ik de zitzaal betrad. Aan de gigantisch hoge en brede muren hing een hoop aan elkaar geknoopte draden…wat moesten ze met dat visnet? “Blablablablabla”, zei Sjef – hij sprak de Europese naam veel te snel uit – “een kunstwerk uit zijn latere periode.” Uit zijn gelaatsuitdrukking maakte ik tot mijn verontrusting twee dingen op. Ten eerste, hij had er een kapitaal voor neergeteld. Ten tweede, hij geloofde werkelijk een kunstwerk in huis te hebben gehaald in plaats van bewijsmateriaal van oplichterij. Stiekem fronste ik mijn wenkbrauwen: wat was ik blij dat ik zo’n dure grap niet kon waarderen! Een doek met een paar strepen plus een heleboel spetters kostte hier een fortuin. Hoe verzonnen ze het! Op de banken en stoelen leunde, lag en zat een leger mannen en vrouwen. Sjef stelde me één voor één aan hem voor. De oudste heette alweer Ria, tweevoudig getrouwd en gescheiden. Haar onchristelijke gedrag had ertoe bijgedragen dat ze pas sinds de vorige kerst weer toegelaten werd tot het ouderlijk huis. De volgende heette ook Sjef – acht keer achtereen in een afkickcentrum opgenomen, twee keer een sociale woning toegewezen gekregen en weer afgenomen. De derde luisterde naar de naam Jos, een psycholoog. De vierde betrof Marianne, alternatief genezeres. De vijfde was Jacques, een drummer in een band. De zesde was Roos, zij was advocate. De zevende was student economie, de achtste studente informatica en de negende zat in het derde jaar van het VWO. “Ik kan wat de Rode Gardisten in de jaren zestig tegen de intellectuelen aanrichtten niet waarderen”, zei Sjef junior. “Ik ook niet”, bitste ik terug. “Schrijven jullie Chinezen niet allemaal met een rode pen?” “Alleen als we rood staan op de bank”, klonk mijn antwoord. En ik ging verder: “Hoezo? Waarom vroeg je dat?”
“Jullie zijn toch rode rakkers? Ik dacht dat jullie ook met een rode pen schreven.”
van slank. En deze Marianne beweerde dat er niet genoeg geld voor voedsel was?!
Ik stond met mijn mond vol tanden.
Het feestmaal bestond uit twee kalkoenen, twee schalen bloemkool en een pot aardappelen. En als dessert werd er chocolademousse geserveerd. Vervolgens was er koffie en sterke drank. Moeder Ria draafde af en aan tussen keuken en eetzaal – ze zag er gelukkig uit.
Marianne knipoogde naar mij. Meteen begreep ik de boodschap: ik had te kampen met iemand bij wie een steekje los zat. Ik hoefde me dus niet op te winden over zijn opmerkingen. Sjef senior kwam mij halen en gaf mij een rondleiding door zijn kasteel. Tot mijn grotere teleurstelling waren de andere kamers al even sober, koud en zuinig ingericht als de zitkamer van daarnet. Waarom kochten ze zo’n mooi huis om hun zuinigheid tentoon te spreiden? Opeens realiseerde ik me dat dit geen uitzondering vormde. Zelfs topambtenaren, geslaagde zakenlieden en dergelijke kleedden hun woning summier en eenvoudig aan vergeleken met hun Chinese collega’s met dezelfde hoogte van inkomsten. Het was het geloof, werd mij verteld, dat hun leerde dat je moest lijden in dit leven op de aarde, bij wijze van vooruitbetaling op het Paradijs. Wacht maar tot je naar Holland emigreert, werd mij gezegd met opgeheven vinger: daar zijn ze nog soberder dan hier. “Het kasteel is meer dan tweehonderd jaar oud”, klopte Sjef zich op de borst. Ik knikte en toverde zoveel mogelijk bewondering op mijn gezicht, terwijl ik heimelijk dacht aan mijn geboorteland, waar niemand het in zijn hoofd zou halen met een oude woning te pronken. Pronken deed je met een moderne flat, één met een eigen badkamer en toilet. “Kijk naar de berg waarop ons kasteel is gebouwd: strategisch gezien was dit destijds een ideale plek voor bandieten – de bokkenrijders gebruikten dit jaren lang als hun hoofdkwartier. Toen we onze keuken verbouwden, vonden we twee lijken met een mes in hun buik onder de betegelde vloeren.” Ik knikte. “We hebben zelfs zwaarden aangetroffen in de kelder. Van de beste kwaliteit.” De lange eettafel was gedekt. Vanavond bad Sjef extra langdradig. Tenminste, zo vertelde Marianne, die naast mij zat. Ze was aan het lijnen en roerde haar bord nauwelijks aan. Dat was maar goed ook, zei ze. Toen ze klein was, ging het hele lerarensalaris van pa naar het opknappen van het kasteel, dat hij voor een prikkie had gekocht – niemand wilde in dit bouwval wonen. De maaltijden thuis waren altijd karig geweest. Ik bekeek de familie: Sjef was welvarend dik. Ria was uitbundig dik en de kinderen waren verre
Na het eten mocht ik met de jongste zoon, de VWO’er, naar de kelder afdalen. Ook hier was ruimte genoeg om een honderdtal intellectuelen uit te nodigen voor een aanklachtensbijeenkomst. Hij deed het licht aan: mijn hemel, dit was een rasechte discotheek! De jongen bediende twee rijen drums helemaal in zijn eentje en liet mij het verschil horen tussen jazz en blues. Maar mijn kennis van de westerse muziek stopte nu eenmaal bij Debussy – nagenoeg niemand in mijn land wist iets van de jaren zestig, zeventig en tachtig, want de grenzen waren gesloten sinds het uitbreken van de Culturele Revolutie. Vol gemeende bewondering keek ik naar de handen van de VWO’er, die de wonderbaarlijkste klanken produceerden. Ik nam mij voor mijn zoon, mocht ik er ooit een krijgen, ook naar drumles te sturen. Natuurlijk wist ik dat dit nooit zou gebeuren: ik was te vol van wat ik vroeger had doorgemaakt, van de cultuurshock die ik hier in Nederland beleefde, en van mijn wens ondanks mijn verleden iets van mijn leven te maken, om aan een tweede generatie te denken, laat staan dat ik eraan werkte. Er belde iemand aan. Ditmaal een échte blondine, met blonde wenkbrauwen. Toen zij de zitzaal binnenkwam steeg er een gejubel op: de dochter van Sjefs nepblonde zus kwam op bezoek! Ze studeerde rechten in Utrecht en had geen zin gehad met haar ouders naar Spanje te gaan. Het was met name Jos, de psycholoog, die er ineens extra opgewekt uitzag. Hij sprak geanimeerd met zijn beeldschone nicht. Ze zaten op de bank, schouder aan schouder, en ze lonkten naar elkaar terwijl ze over Jung en diens libido discuteerden.
de tijd, opdat zijn nicht en hij langer bij elkaar konden blijven. Ik zat tussen hen in en benijdde de frankheid waarmee ze elkaar hun genegenheid overseinden. Toen Jos het niet meer kon maken om nog meer ommetjes te rijden stopte hij voor de deur van Rachels huis. En – hoeps! – hij draaide zich om en leunde voorover, als een luipaard dat zijn prooi bespringt. Mmmmwah! Ze zoenden elkaar de lippen van de mond, pal voor mijn hete adem. Ik dacht aan Jianmin, mijn eerste geliefde op de Universiteit van Peking. Drie jaar had het geduurd voordat we elkaars handen durfden vastpakken en nog eens een jaar of twee voordat we een kus uitwisselden. Een maand later was hij afgestudeerd. De partij stuurde hem naar de stad Xi’an, zowat duizend kilometer verderop. Als de maatschappelijke en politieke omgeving ons had toegestaan om als Jos en Rachel te werk te gaan, dan zouden we al lang gelukkig getrouwd zijn geweest. Nu wist ik niet eens of Jianmin nog leefde en zo ja waar, hoe en met wie. Opeens realiseerde ik me wat het was dat mij zo aantrok in Nederland: de vrijheid waarmee mensen elkaar beminden en zich lieten beminnen. Sinds dat moment voel ik me thuis in het koude kikkerland. Ondanks het karig menu, ondanks de sobere inrichting van hun woningen, ondanks de gewoonte om cadeaus te bewaren voor die ene dag in het jaar, en ondanks de snoepfobie. Op tweede kerstdag vroor het. De straten waren spekglad, maar ik liep pijlsnel. Ik was een Maastrichtse geworden. © Lulu Wang, Den Haag, 2000
Ik gaapte. Het was over negenen. Maar niemand toonde enig teken van vermoeidheid. Sjef bood aan mij met de auto naar huis te brengen. Jos sprong overeind “Nee, pap”, zie hij, “ik breng Lulu wel thuis!” Hij knipoogde naar zijn knappe nicht. “Rachel woont vlak naast Lulu. Zo hebben beide dames vervoer naar huis.” “Maar. . . maar ik ben op de fiets.” Rachel had al spijt op het moment ze de zin uitsprak. “Die kan wel in de kofferbak. Ik heb een sedan.” Ik had net zo goed naar huis kunnen lopen: Jos reed ommetjes en ommetjes en wilde de bestemming maar niet bereiken. Zo rekte hij
Auteur van Nederland, wo ai ni (verschijnt in 2012), Lotusvingers (Matchboxboekje, 2011), Wilde rozen (2010), Heldere maan (2007), Bedwelmd (2004), Het Rode Feest (2002), Seringendroom (2001), Het Witte Feest (2000), Het tedere kind (1999), Brief aan mijn lezers (1998), Het lelietheater (1997) Dagelijks blog: www.luluwang.nl Facebookpagina:http://www.facebook.com/pages/LuluWang-roman-auteur/148088645246170