6 minute read

8.3 Sporen in het landschap

voor een snelle daling van het maaiveld, waardoor nederzettingen vanwege wateroverlast herhaaldelijk dienden te worden verplaatst in de richting van de nog niet ontgonnen delen van het veen. In de loop van de 12de-13de eeuw kwamen de dorpen op hun huidige plaats te liggen. De huidige miedengebieden bestonden vanaf toen hoofdzakelijk uit hooiland. Reeds vanaf de Late Middeleeuwen is op tal van plekken turf gegraven in deze gebieden, waarbij grote delen van het landschap veranderden in niet of nauwelijks te gebruiken ‘onland’. De veenontginning in de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw liet sporen na in de vorm van complexen petgaten. Pas in de eerste helft van de 20ste eeuw zijn deze gebieden na grondverbetering weer in gebruik genomen. Zeer ingrijpende gevolgen voor de huidige natuurwaarden van het gebied had de modernisering van de landbouw in de tweede helft van de 20ste eeuw. Grootschalige ontwatering, intensivering van de bemesting en bodembewerking zorgden voor een sterke teruggang van traditionele extensieve, kleinschalige beheerssystemen en de daaraan gepaarde planten- en diersoorten. Wel bleef de middeleeuwse landschapsstructuur (verkavelingspatroon e.d.) tot op de dag van vandaag in belangrijke mate gehandhaafd (zie afb. 8.5).

Afb. 8.5. Landschapsreconstructie van de miedengebieden in de Volle Middeleeuwen. Vanuit de inbraakgeulen wordt het hoogveen door de mens in cultuur gebracht, waarbij een kenmerkende opstrekkende verkaveling ontstaat. Op de achtergrond zijn nog onontgonnen restanten van het hoogveen zichtbaar (tekening Rob van Eerden, nog in bewerking).

Advertisement

Fase 6: Natuurgebied (ca 1960 – nu)

Na een periode van meer dan 1000 jaar landbouwkundig gebruik kregen grote delen van de Noordoost-Friese miedengebieden in de laatste decennia van de 20ste eeuw een geheel nieuwe functie: die van natuurgebied. Hoewel het beheer van de hooilanden in bepaalde opzichten een voortzetting betekent van het vroegere agrarische beheer, zijn de verschillen toch dermate groot dat we met recht van een geheel nieuwe fase in de landschapsgeschiedenis van de mieden kunnen spreken, temeer daar delen van het gebied een complete metamorfose in de richting van moerasgebied ondergaan. Anderzijds zijn veel van de huidige natuurwaarden direct of indirect het product van het agrarische verleden van het gebied, met name tijdens de laatste vijftig jaar, waardoor de breuklijn met het verleden ook niet al te scherp dient te worden gezien.

8.3 Sporen in het landschap

Elke fase in de landschapsgeschiedenis heeft zijn sporen achtergelaten in het huidige landschap, deels bovengronds, deels ondergronds. De sporen van elke afzonderlijke fase zijn steeds aan het einde van de hoofdstukken 2 t/m 7 opgesomd. Hieronder geven we een overzicht van de belangrijkste relicten, uitgesplitst per sector: aardkunde, archeologie, historische geografie en natuur. In veel gevallen zijn er ook belangrijke samenhangen aan te wijzen tussen aardkundige verschijnselen enerzijds en cultuurhistorische verschijnselen anderzijds.

Aardkundige relicten

De belangrijkste geologische, geomorfologische en bodemkundige relicten uit de pleistocene en holocene geschiedenis van de miedengebieden en hun directe omgeving zijn: • de talrijke zichtbare pingo-ruïnes (inclusief randwallen) in de omgeving van Twijzel en Buitenpost, waarbij de archiefwaarde van de nog grotendeels met gyttja en veen opgevulde pingo-ruïnes zeer hoog dient te worden aangeslagen (koppeling met paleobotanie en archeologie);

• de met veen en knipklei afgedekte pingo-ruïnes in de Twijzelermieden, Polder

Rohel, Buitenpostermieden, Drogehamstermieden en Surhuizumermieden (hoge archiefwaarde); • het markante dekzandreliëf ter plekke van de Tjoele (Polder Rohel), Opperkooten (Drogehamstermieden) en De Hoge Oerd (Zwagermieden) (koppeling met archeologische waarden); • de met knipklei afgedekte dekzandkopjes in de Twijzelermieden,

Buitenpostermieden en Surhuizumermieden (koppeling met archeologische waarden) • het microreliëf van de bovenloopsystemen van laat-pleistocene smeltwatergeulen in de Twijzelermieden en Drogehamstermieden; • de ondiepe keileemopduikingen die zichtbaar zijn in het reliëf en de vegetatie van de Zwagermieden; • de sterk meanderende en hoog in het landschap liggende inversieruggen (vroegere getijdegeulen) van de Kleine Zwemmer, Oude Ried en Lauwers; • door knipklei of middeleeuwse gebouwen (kerken) afgedekte hoogveenresten in de ondergrond van zowel de lagere als de hogere delen van het landschap.

Archeologische relicten

Vanwege de geringe hoeveelheid archeologische vindplaatsen die tot op heden in de mieden zijn aangetroffen, is het niet mogelijk om een zeer concreet overzicht van archeologische waarden te geven. We beperken ons daarom tot de vermelding van een reeks landschappelijke zones waarin archeologische vindplaatsen te verwachten zijn: • de randwallen van zichtbare en afgedekte pingo-ruïnes hebben een relatief hoge verwachting aan Steentijd-vindplaatsen (Mesolithicum, Neolithicum); • waar ze niet zijn uitgegraven voor turfwinning kan een geheel of gedeeltelijk gave organische vulling van pingo-ruïnes aanwezig zijn die vanwege de daarin opgeslagen klimaatshistorische en landschapshistorische informatie een belangrijke archiefwaarde heeft; • hogere dekzandruggen en keileemopduikingen (al dan niet afgedekt door holocene sedimenten) in de onmiddellijke nabijheid van voormalige smeltwatergeulen en beekdalen (Lauwers, Oude Ried, Kleine Zwemmer en hun bovenlopen) hebben een relatief hoge archeologische verwachtingswaarde met betrekking tot Steentijd-vindplaatsen; • in de middeleeuwse veenontginningen tussen de voormalige getijdegeulen van Oude Ried en Lauwers enerzijds en de huidige dorpen anderzijds kunnen plaatselijk sporen van middeleeuwse bewoning uit de 10de – 12de eeuw in de ondergrond verborgen liggen; hun exacte locatie is vooralsnog onbekend of onvolledig bekend, behalve in het geval van Lutjepost; • in de ondergrond van middeleeuwse kerken en andere historische gebouwen in de huidige dorpen kunnen sporen van vroegere bewoning verwacht worden; plaatselijk zouden zij ook gecomprimeerde hoogveenpakketten uit de Middeleeuwen kunnen bevatten met een belangrijke landschapshistorische archiefwaarde.

Historisch-geografische relicten

De belangrijkste geologische, geomorfologische en bodemkundige relicten uit de pleistocene en holocene geschiedenis van de miedengebieden en hun directe omgeving zijn: • de cultuurhistorische hoofdstructuur van de mieden, bestaande uit een opstrekkende strokenverkaveling met ontginningssloten, elzensingels, achterkaden en zijkaden en een afwijkende blokverkaveling op de inversieruggen van Kleine Zwemmer, Oude Ried en Lauwers.;

• de in het landschap vaak nog zeer goed zichtbare grenzen tussen de historische dorpsgebieden, parochies en/of grietenijen (dorps/parochiegrenzen, oa. Zwadde,

Homeer en Oude Dijk); • de vroegere locatie en restanten van middeleeuwse kerkhoven en voormalige middeleeuwse bewoningszones in de Twijzelermieden, Polder Rohel (Tjoele en

Lutjepost), IJzermieden (St. Gangulphus) en in de Surhuizumermieden bij de

Uiterweg; • de dekzandopduikingen van de Triemen en de Hoge Oerd die een rol hebben gespeeld in de middeleeuwse bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de

Zwagermieden; • de na maaiveldsdaling in de veengebieden aangelegde secundaire hoofdafwateringskanalen en –sloten (o.a. Langweer, Petsloot, Zandsloot,

Twijzelervaart, Oude Vaart en Dijkhuistervaart); • de inversieruggen van Kleine Zwemmer, Lauwers en Oude Ried die als middeleeuwse ontginningsbases hebben gefungeerd; • de talrijke petgaten en poelen (brakken/brekken) die het relict vormen van de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne turfwinning in de miedengebieden (deels later drooggelegd); • de wijken en kanalen waarover in het verleden turf is afgevoerd, m.n. in de

Surhuizumermieden; • de sporen van vroegere eendenkooien, o.a. bij Surhuizum; • historische hooiwegen door de mieden (verbinding dorpen met hooilanden); • historische voetpaden door de mieden (verbinding diverse dorpen en gehuchten); • de historische patronen van boomsingels in de Drogehamstermieden, bij de

Tjoele, aan de randen van de Zwagermieden en in delen van de

Surhuizumermieden; • sporen van vroegere zandwinning bij Drogeham;

Natuurwaarden

De belangrijkste natuurwaarden van de onderzochte miedengebieden worden vertegenwoordigd door: • het voorkomen op diverse plaatsen van kwelafhankelijke vegetaties als blauwgraslanden, dotterbloemhooilanden en trilveenvegetaties; • kwelgevoede vegetaties in petgaten en pingo-ruïnes; • de weidevogels in de open laaggelegen miedengebieden; • flora en fauna van elzensingels in de hogere pleistocene delen van het landschap.

Anders dan in het geval van de cultuurhistorie bieden de miedengebieden naast actuele waarden ook potenties voor toekomstige ontwikkeling van natuur. Zowel de huidige als de potentiële natuurwaarden in de miedengebieden zijn niet alleen afhankelijk van hydrologie en bodem, maar ook van het beheer en dus van de effecten van de landbouwkundige ontwikkelingen in de laatste ca. 50 jaar (de periode van modernisering van de landbouw). Onder meer het al lange tijd gevoerde graslandbeheer heeft in sterke mate het landschap en de natuurwaarden van de miedengebieden beïnvloed. In een aantal gevallen hebben de ontwikkelingen onomkeerbare gevolgen gehad. Zo heeft de drooglegging, waardoor inklinking van het veen optrad, geleid tot veranderingen in de hoogteligging. Ook hebben waterhuishoudkundige ingrepen binnen én buiten de miedengebieden geleid tot wijzigingen in de hydrologische omstandigheden, die in veel gevallen niet zijn terug te draaien. Dit legt beperkingen op aan de toepassing van historisch-ecologische referentiebeelden in het toekomstige natuurbeheer.

This article is from: