Nr 8 nov

Page 1

Nummer 8, november 2014

Magazine

Hot item in onderzoek Celblaasjes vol beloften

Ingrijpende gebeurtenissen Misdiagnose van klein leed De Anatomische Les Alle kleine beestjes helpen


Korte berichten AMC Fellowship Dr. Chun Xia Yi heeft het AMC Fellowship 2014 gekregen. Dit fellowship wordt jaarlijks uitgereikt aan een excellente onderzoeker met een vernieuwend onderzoeksvoorstel. Deze krijgt 700.000 euro voor vijf jaar om een eigen onderzoeksgroep op te bouwen. Yi zal de afdeling Inwendige Geneeskunde-Endocrinologie gaan versterken. De titel van haar onderzoeksvoorstel luidt: ‘Dysregulation of hypothalamic neural-microglial network in obesity and diabetes’. Centraal in haar research staat de hypothalamus, een essentieel hersengebied voor de regulatie van de energiebalans en de glucosestofwisseling. Recent zijn er aanwijzingen verkregen dat pathologische processen in de hypothalamus kunnen bijdragen aan het ontstaan van obesitas (ernstig overgewicht) en diabetes. Met name de interactie tussen neuronen (zenuwcellen) in de hypothalamus en microglia (immuuncellen in de hersenen) staat in de belangstelling. Yi gaat met haar fellowship de hypothese onderzoeken dat een calorierijk dieet deze interactie verstoort, waardoor de ontwikkeling van obesitas en diabetes worden bevorderd.

UvA stijgt op de wereldranglijst Wat zijn wereldwijd de beste plekken om te studeren? Ieder jaar maakt de onafhankelijke website www.topuni­ versities.com de QS World University Rankings bekend, een top 100 van de allerbeste universiteiten. De Nederlandse universiteiten doen het goed dit jaar; ze zijn bijna allemaal een paar plekken naar boven opgeschoven. De Universiteit van Amsterdam steeg met acht plaatsen naar nummer 50 en is daarmee de beste ­Nederlandse universiteit op de QS-lijst, die wordt ­aangevoerd door het Massachusetts Institute of Technology te Boston. De wereldranglijst kan uitgesplitst worden op faculteit en op onderwerp. Op het onderwerp ‘Genees­ kunde’ behaalt de UvA de 44e plaats. Daarboven staan nog de Erasmus Universiteit (27e) en de Universiteit Leiden (36e).

Doel van de QS World University Rankings is om studenten te helpen bij het vergelijken van internationale studiemogelijkheden. De lijst verscheen voor het eerst in 2004 en vergelijkt ruim 800 universiteiten op zaken als onderzoek, onderwijs, internationale uitstraling en employability (de optimale inzetbaarheid van mensen). Er worden zes indicatoren gebruikt: academische reputatie, reputatie onder werkgevers, faculteit/ student-ratio, citaties per faculteit, internationale diversiteit onder de studenten en internationale diversiteit onder de staf binnen de faculteiten.

Personalia Op 7 oktober is dr. J.P.W.R. Roovers benoemd tot hoogleraar Gynaecologie in het bijzonder de Urogynaecologie. Prof. dr. John Kastelein, hoogleraar Inwendige ­Geneeskunde in het bijzonder de genetische aspecten van vasculaire aandoeningen, heeft op 7 oktober de Huibregtsenprijs 2014 ontvangen uit handen van staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hij kreeg de onderscheiding voor zijn bijdrage aan de eerste geregistreerde gentherapie ter wereld, waaraan hij meer dan een kwart eeuw werkte. De prijs – € 25.000 en een bronzen sculptuur – is bestemd voor een onderzoeksproject dat wetenschappelijk vernieuwend is en zicht biedt op een maatschappelijke toepassing. Met zijn wetenschappelijke publicatie ‘Fractures of the upper extremities’ won dr. Job Doornberg de Mathijsen­prijs 2014 van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV). Doornberg is assistent in opleiding tot orthopedisch chirurg en als post-doc verbonden aan de afdeling Orthopedie van het AMC. De Mathijsenprijs is in het leven geroepen om wetenschappelijke arbeid in de vorm van een publicatie en/of proefschrift te stimuleren.

Colofon AMC Magazine is een uitgave van het ­Academisch Medisch Centrum. Het verschijnt 9 maal per jaar. Oplage: 11.000 exemplaren. AMC Magazine wordt toegezonden aan huisartsen, specialisten, gezondheids­zorg­ instellingen in de regio Amsterdam, Het Gooi en Almere en aan (oud)medewerkers van het Academisch Medisch Centrum en de in het AMC gevestigde onderzoeksinstituten. Verder ontvangen alle Nederlandse ziekenhuizen en de landelijke advies- en beleidsorganen op het terrein van de gezondheidszorg het magazine, evenals de pers, de rijksoverheid en relaties van het AMC in het bedrijfsleven.

Redactie Frank van den Bosch (hoofdredacteur), Irene van Elzakker (eindredacteur), Marc van den Broek, Jasper Enklaar, Edith Gerritsma, Andrea Hijmans en Simon Knepper Aan dit nummer werkten mee Rob Buiter, Riëtte Duynstee, John Ekkelboom, Pieter Lomans, Tineke Reijnders en Govert Schilling Fotografie en illustraties Herman Geurts (illustraties), Tom Haartsen (fotografie werken AMC Collectie), Marieke de Lorijn/Marsprine (fotografie), Len Munnik (illustratie De Stelling) en Henk van Ruitenbeek (illustraties)

Foto omslag Marieke de Lorijn/Marsprine

Druk Drukkerij Wilco bv

Redactie-adres AMC, afdeling Interne en Externe Communicatie Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam 020 566 2421, magazine@amc.nl

Copyright © AMC Magazine. ISSN: 1571-411x Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie zijn de publicatierechten geregeld met Pictoright te Amsterdam. © 2014 c/o Pictoright Amsterdam

Abonnementen Abonnementen-administratie: zie redactieadres Een jaarabonnement kost €20 Ontwerp Vandejong Amsterdam


Inhoud 10 Behandeling kanker Opwarmen voor het beste resultaat

4 Ingrijpende gebeurtenissen Misdiagnose van klein leed

5 Tropische ziektes Influenza is een toerist

20 AMC Collectie Geen popconcert

12 De Anatomische Les Alle kleine beestjes helpen

22 Orthopedie Topsport voor gewone mensen

15 Volleybal Slaan is ongezond

24 De Stelling Knijpen voor een liefdesband

6 Hot item in wetenschappelijk onderzoek Celblaasjes vol beloften

9 Wetenschap kort Over veilig bewegen, stollingsfactoren, serious games en de beste aanpak voor patiĂŤnten met een bouwfout in het hart

16 De aap die kan blozen Kunst omdat het moet


Ingrijpende gebeurtenissen

Illustratie: Herman Geurts

Er is te weinig aandacht voor traumatische gebeurtenissen bij kinderen. Ze blijven daardoor onnodig lang steken in het circuit van jeugdzorg en hulpverlening. ‘Veel kinderen krijgen ten onrechte de diagnose ADHD of autisme’, zegt Eva Verlinden, orthopedagoog en onderzoeker bij Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Door Riëtte Duynstee

Trauma bij kind niet altijd herkend Wanneer is een gebeurtenis poten­ tieel traumatisch? In DSM-5 (Handboek voor classificatie van psychische stoornissen) staat dat nauwkeurig omschreven. Het komt erop neer dat het slachtoffer betrokken is geweest bij fysiek of seksueel geweld, een (dreigend) overlijden of een ernstige verwonding. ‘Er is al jarenlang discussie over die definitie’, zegt promovenda Eva Verlinden. ‘Zo valt een natuurlijk overlijden van een opa buiten de definitie van een traumatische gebeurtenis. Maar voor kinderen kan zoiets wel degelijk traumatisch zijn. Net als de dood van een huisdier, de scheiding van ouders of gepest worden op school.’ Verlinden vindt dat er moet worden nagedacht over een passende definitie, en dat er meer aandacht moet komen voor de subjectieve beleving van ingrijpende gebeurtenissen bij kinderen. Verlinden: ‘We zien veel kinderen die jarenlang hebben gezworven in het circuit van jeugdzorg en hulpverlening. Vaak krijgen ze onterecht de diagnose ADHD of autisme. Ze komen veel te laat bij ons in het centrum voor Trauma en Gezin van de Bascule.’

Screeningslijst

Om een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of klachten als gevolg van een trauma te kunnen herkennen, wordt gebruik gemaakt van een screeningslijst: de CRIES-13. Er is een kinder- en een ouderversie. In de kinderversie worden vragen

4

gesteld als: ‘Denk je eraan zonder dat je het wil, schrik je sneller dan voorheen en zie je er plotseling beelden van in je hoofd?’ Ze maken de typische PTSS-symptomen inzichtelijk: herbeleving, vermijding en verhoogde prikkelbaarheid. Voor haar promotie-onderzoek heeft Verlinden de bestaande screeningslijst toegepast bij 395 kinderen van 7 tot 18 jaar die één of meer traumatische ervaringen hebben. Het onderzoek vond plaats bij verschillende psychotraumacentra in Amsterdam, Utrecht, Leiden en Haarlem, en ook de Bureaus Jeugdzorg uit de regio’s zijn erbij betrokken. Het instrument blijkt voldoende betrouwbaar en valide te zijn. Wel heeft Verlinden enkele aanvullende vragen toegevoegd. Verlinden: ‘PTSS is het gevolg van een éénmalige traumatische gebeurtenis. Maar bij kinderen die systematisch gepest, mishandeld, of buitengesloten zijn, of die langdurig getuige zijn geweest van ruzies in het gezin, zijn de symptomen complexer. Die kinderen vertonen bijvoorbeeld meer tekenen van angst, depressie of gedragsproblemen. In onze aangepaste screeningslijst wordt daar óók naar gevraagd. Want wij vinden dat deze kinderen eveneens behandeld moeten worden in een gespecialiseerd psycho­ trauma­centrum.’

Hyperactief of teruggetrokken

Verlinden, die 23 oktober promoveerde, meent dat zorgverleners de screeningslijs-

ten veel vaker zouden moeten gebruiken. De aangepaste versie met aanvullende vragen wordt komend jaar geïntroduceerd. ‘Een trauma wordt heel vaak verwaarloosd’, zegt ze. ‘Vanwege gebrek aan kennis, tijdsdruk en bezuinigingen, maar ook omdat zorg­ verleners soms niet durven te vragen naar traumageschiedenis en traumaklachten uit vrees om iets pijnlijks op te rakelen. Soms missen ze eenvoudigweg de hulpmiddelen; ze kennen de screeningslijst niet.’ Verlinden en haar collega’s gaan daarom komend jaar zorgverleners wijzen op het bestaan van de lijst. Ook bij opleidingen en nascholing moet er meer aandacht zijn voor trauma, en huisartsen en leerkrachten op school moeten er alerter op zijn. Verlinden: ‘Als een kind plotseling veel ruzie maakt, hyperactief wordt of zich juist terugtrekt. Als er plotseling concentratieproblemen ontstaan waaronder schoolprestaties lijden. Dan zou er sprake kunnen zijn van een trauma.’ De screeningslijst is volgens de promovenda niet alleen een instrument om traumagerelateerde klachten te signaleren, maar biedt ook handvatten om het trauma bespreekbaar te maken. Verlinden: ‘We zien hier veel jongeren met eet- en gedragsstoornissen of met ernstige depressies. Ze hebben heel vaak een traumageschiedenis. De meeste kinderen zullen het onderwerp zelf niet snel ter sprake brengen. Dat moet de zorgverlener doen. De screeningslijst helpt daarbij.’

november 2014


Tropische ziekte

Illustratie: Herman Geurts

Vrouwelijke en jonge tropenreizigers hebben een verhoogde kans op het krijgen van diarree. Het intensieve reisverkeer van en naar de tropen levert bovendien een belangrijke bijdrage aan de wereldwijde verspreiding van griep. Dat blijkt uit onderzoek van GG&GD-arts SanneMeike Belderok. Door John Ekkelboom

Ik ga op reis en neem mee… Reizen naar tropische en subtropische landen vormen niet alleen een verrijking, ze brengen ook risico’s met zich mee wat betreft ziekten. Om die risico’s zoveel mogelijk te beperken, bezoeken alleen al in ­Amsterdam jaarlijks zo’n 25.000 mensen de GG&GD voor vaccinaties en adviezen. Het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigers­ advisering (LCR) heeft daarvoor richtlijnen opgesteld. Om te kijken of die richtlijnen nog up-to-date zijn en tijdens de trip naar de tropen voldoende worden nageleefd, volgde Sanne-Meike Belderok 1800 reizigers die zich bij de GG&GD Amsterdam meldden voor advies. Tweederde van hen ging maximaal dertien weken op pad, de rest maximaal een jaar.

Bloed en dagboek

Belderok, huisarts-in-opleiding en tijdens het onderzoek arts-reizigersadvisering van de afdeling Infectieziekten van de GG&GD in Amsterdam, liet van alle deelnemers zowel voor als na de reis bloed afnemen. Verder moest iedereen een dagboek bijhouden tijdens de trip. De onderzoekster, die op 7 november hoopt te promoveren aan de Universiteit van Amsterdam, richtte zich op een beperkt aantal reizigersziekten, waaronder malaria, influenza (griep) en diarree. ‘We hebben voor malaria en influenza de bloedsamples van voor en na de reis met elkaar vergeleken. Daarbij letten we op een stijging van bepaalde bloed-

5

waarden. Voor reizigersdiarree waren we uitsluitend aangewezen op de reisdagboeken.’ De reizigers slikten keurig hun malaria­pillen. Ongeveer 84 procent volgde de adviezen van de GG&GD op. Belderok: ‘Deze mensen gingen vooral naar Afrika en wisten dus dat daar het risico het grootst is. Ze gebruikten ook muggenwerende middelen zoals DEET. Wat ik wel zag, is dat mensen die langer dan een maand op reis gingen, de adviezen na verloop van tijd iets minder nauw namen. Uiteindelijk raakten vier personen besmet met malaria. Maar doordat zij de malariaprofylaxe volgens voorschrift hadden genomen, werden ze niet ziek.’

Geen antibiotica

Reizigersdiarree is daarentegen een omvangrijk probleem. De dagboeken lieten zien dat maar liefst de helft van het aantal mensen in risicogebieden – Azië spant de kroon – hiermee één of meerdere keren werd geconfronteerd. Bij langverblijvers is dat aandeel zelfs 83 procent. Opvallend is dat vrouwen en jongeren een groter risico lopen. Waarom dat zo is, kon de promovenda met dit onderzoek niet achterhalen. ‘Het kan zijn dat zij het vaker rapporteren, meer in contact komen met de lokale bevolking of dat hun afweersysteem anders reageert.’ Dat de Nederlandse richtlijn geen antibio­ tica voorschrijft om mee op reis te nemen,

zoals in Canada en de Verenigde Staten standaard gebeurt, vindt Belderok verstandig. ‘Een diarree-episode duurt twee tot drie dagen. Met antibiotica verkort je die misschien met een halve dag. Bovendien kunnen bacteriën resistentie tegen die middelen ontwikkelen als je te veel antibiotica voorschrijft. Alleen mensen met een verstoorde afweer, zoals patiënten met hiv of de ziekte van Crohn, geven we antibiotica mee.’

Griepprik overbodig

De Nederlandse richtlijn stelt evenmin voor om alle tropenreizigers te vaccineren tegen influenza. Dat beleid behoeft volgens Belderok geen aanpassing. Ze licht toe dat in Nederland mensen eveneens het virus kunnen oplopen. Van alle reizigers in het onderzoek kregen er 86 griep, van wie de meesten Azië als reisbestemming hadden. Van degenen die ziek werden, bleek de helft besmettelijk tijdens de terugvlucht of thuis, na een incubatietijd van een tot vijf dagen. Belderok: ‘Gezien de vele miljoenen mensen die jaarlijks reizen, betekent dit dat de verspreiding van influenza over de ­wereld ontzettend snel gaat.’

AMC Magazine


Focus

Hot item in onderzoek Celblaasjes vol beloften

Celblaasjes worden handmatig in het lab ge誰soleerd voor verder onderzoek.

Foto: Marieke de Lorijn/Marsprine

Door Pieter Lomans


Focus

Afgesnoerde stukjes cel zijn lang geleden ontdekt, maar werden tot voor kort vrijwel genegeerd. De laatste jaren neemt de belangstelling voor deze celblaasjes sterk toe omdat ze misschien te gebruiken zijn voor diagnostiek, preventie, behandeling en medicijnvervoer. Op naar concrete resultaten. ‘We weten al heel lang dat ze bestaan’, zegt Rienk Nieuwland van het Laboratorium voor Experimentele Klinische Chemie. Met ‘ze’ bedoelt hij celblaasjes; kleine stukjes cel die door de cel zelf worden gevormd en afgestoten. Midden vorige eeuw verschenen ze voor het eerst ten tonele. Nieuwland: ‘Als je alle cellen uit het bloed haalt, inclusief de bloedplaatjes, blijft er toch een sterke stollingskracht achter in de resterende bloedvloeistof. Oorzaak? De enorme hoeveelheid celblaasjes in die vloeistof, die de stolling aanjagen.’ Daarna was het heel lang stil. Pas in de jaren negentig kwamen de celblaasjes voorzichtig weer in beeld. Hoe langer en beter werd gekeken, hoe vaker ze werden gevonden. Niet alleen in bloed, maar ook in urine en andere lichaamsvochten. Zelfs oceaanwater blijkt boordevol celblaasjes van bacteriën te zitten. Nieuwland: ‘Let je alleen op de celblaasjes, dan zie je nauwelijks verschil tussen urine en oceaanwater.’

‘Voor zover we nu weten, bemoeien die blaasjes zich met twee belangrijke biologische processen: stolling en infecties’ Langzaam maar zeker schuiven de celblaasjes op naar het centrum van de wetenschappelijke belangstelling. Want waarom snoeren cellen dergelijke blaasjes eigenlijk af? Hebben ze misschien een bepaalde functie? ‘Een paar jaar geleden hebben we aangetoond dat celblaasjes in speeksel de stolling bevorderen’, zegt Nieuwland. ‘Daarom stoppen mensen waarschijnlijk onbewust hun bloedende vinger in de mond. Bloed met speeksel vormt een soort tweecomponentenlijm, waarmee wondjes sneller worden gedicht. Voor zover we nu weten, bemoeien die blaasjes zich met twee belangrijke biologische processen: stolling en infecties.’ Het onderzoek naar celblaasjes is hot en boo­ ming. ‘Maar we kampen nog wel met een belangrijk probleem’, zegt hoogleraar Biomedische Fysica Ton van Leeuwen. ‘Die celblaasjes zijn heel erg klein; ergens tussen de 30 tot 1000 keer een miljoenste millimeter. Dat zijn afmetingen waardoor we ze met bestaande technieken niet snel en op grote schaal uit vloeistoffen kunnen vissen of in beeld kunnen brengen. Het meest

7

geschikte apparaat – de flowcytometer – krijgt nog wel vat op de allergrootste blaasjes, maar de bulk is veel kleiner en ontsnapt aan detectie.’ Met metrologie-instituut VSL in Delft en andere kennisinstellingen, inclusief een grote producent van flowcytometers, wordt hard gewerkt aan verbetering van de opsporingsmethoden. Standaardisatie, betrouwbaarheid en snelle karakterisering van grote hoeveelheden celblaasjes zijn essentieel om het onderzoek een solide fundament en stevige boost te geven. Ook hier geldt: meten is weten. ‘Maar het is niet zo dat we werkeloos toekijken tot die technieken klaar zijn’, zegt Van Leeuwen. ‘Parallel aan de verbetering van detectietechnieken werken we ook aan inhoudelijk, en waar mogelijk klinisch toepasbaar onderzoek.’ Een mooi voorbeeld daarvan is trombose­ research bij kankerpatiënten. Nieuwland: ‘Veneuze trombose is een van de belangrijkste doodsoorzaken bij sommige groepen kankerpatiënten. De vraag is welke patiënten daar last van krijgen. Het AMC probeert met enkele andere ziekenhuizen te voorspellen – onder andere met behulp van die celblaasjes – wie het grootste risico lopen op trombose. Kankercellen maken namelijk ook celblaasjes die bloedstolling, en dus trombose, bevorderen.’ ‘Bij pancreaspatiënten krijgt ongeveer de helft last van een bloedprop. Dus kijken we nu met een test bij wie de stollingsneiging het grootst is. Vervolgens houden we in de gaten of deze patiënten ook degenen zijn die daadwerkelijk trombose krijgen. Is dat zo, dan kunnen op basis van die test de juiste patiënten preventief op antistolling worden gezet.’

Communiceren op afstand

Onderzoeker Frank Coumans van de afdeling Biomedical Engineering & Physics, is vooral in de communicatie van de celblaasjes geïnteresseerd. Eerder dit jaar kreeg hij daarvoor een Veni-subsidie toegekend. ‘We zoeken antwoord op een aantal fundamentele vragen, zoals hoeveel blaasje er bijvoorbeeld in bloed zitten, welke grootte ze hebben, van welke cellen ze afkomstig zijn en wat er zoal in zit. We weten dat de blaasjes vaak worden gemaakt door cellen die gestrest zijn, die onder druk staan. En dat ze die blaasjes selectief vullen met stoffen die ze kwijt willen, alsof ze een vuilniscontainer aan de weg zetten. Misschien gebruiken ze de celblaas-

AMC Magazine


Focus

Foto: Carol & Mike Werner/Visuals Unlimited/Corbis

Illustratie van een opengewerkte menselijke cel. Aan weerszijden, ter hoogte van het midden, zijn kleine rondjes zichtbaar met een dikke groene of witte rand. Dat zijn door de cel zelf gemaakte vesicles die klaar zijn om te worden afgescheiden.

jes ook voor gerichte communicatie, maar dat weten we nog niet goed.’ Maar of het nu vuilnis of een bericht is, in beide gevallen communiceren de blaasjes – via bloed of andere lichaamsvloeistoffen – op afstand met weefsels en cellen. Coumans: ‘Dat doen ze met receptoren en andere stoffen op de wand van de blaasjes, maar ze kunnen hun inhoud – die eiwitten en fragmenten genetisch materiaal kan bevatten – ook lozen in andere cellen waarmee ze samensmelten. Het maakt celblaasjes in één klap tot een fascinerend nieuw onderzoeksveld.’ De vergelijking met de ‘normaalkaartjes’ bij een bloedtest duikt op. Coumans: ‘Een arts die je bloed laat onderzoeken, ziet meteen of een van de onderdelen buiten de normaalwaarde valt. Die afwijking geeft meteen aan in welke richting je de aandoening moet zoeken. Zoiets is op termijn ook voorstelbaar met celblaasjes. Afwijkingen van het normale profiel aan celblaasjes kunnen dan wijzen op een immuunstoornis, een infectie of een beginnende tumor. Lange tijd werden celblaasjes genegeerd, maar de laatste jaren zijn ze opgeschoven naar het centrum van de belangstelling. Steeds meer onderzoekers krijgen het idee dat deze blaasjes wel eens heel belangrijk kunnen gaan worden. The Next Big Thing.’ Verder inzoomen op deelverzamelingen kan nog meer specifieke informatie opleveren. Nieuwland: ‘Vergelijk het met witte bloedcellen. Er zijn veel verschillende witte bloedcellen met allemaal andere functies. We denken dat iets dergelijks ook met de blaasjes het geval kan zijn. Dan is op basis van hun samenstelling bijvoorbeeld na te gaan van welke cellen ze afkomstig zijn en welke “boodschap” of functie ze bevatten. Of de cellen die hen buiten de deur hebben gezet gezond of ziek zijn. Als we de celblaasjes echt goed kunnen identificeren en isoleren, dan zijn ze waarschijnlijk ook geschikt voor dergelijke diagnostiek. De nieuwste

8

test voor Downsyndroom is in feite al gebaseerd op in celblaasjes verpakt genetisch materiaal van de foetus dat in het bloed van de moeder zweeft. Ook zwangerschapsvergiftiging zou wel eens te maken kunnen hebben met de (overdadige) aanwezigheid van celblaasjes van de foetus in het bloed van de moeder.’

‘Er zijn proeven gedaan bij muizen met Alzheimer die celblaasjes met kleine stukjes RNA kregen ingespoten’ Als het lukt om de communicatie van celblaasjes te ontrafelen, kan die ook worden bijgestuurd. Dan zijn ze in principe te gebruiken voor de behandeling van aandoeningen en mogelijk als medicijnkoeriers. Nieuwland: ‘Dat wordt nu al mondjesmaat geprobeerd. Er zijn proeven gedaan bij muizen met Alzheimer die celblaasjes met kleine stukjes RNA kregen ingespoten. Die blaasjes lijken de bloedhersenbarrière te passeren en met het RNA vervolgens enkele genen uit te schakelen die betrokken zijn bij de vorming van Alzheimer.’ Of neem het voorbeeld van patiënten met een tumor bij wie je witte bloedcellen afneemt en die in het laboratorium opkweekt tot cellen die de afweer aanzetten om de tumorcellen te vernietigen. Nieuwland: ‘Uit dat kweekmateriaal haal je dan de celblaasjes om ze vervolgens terug te geven aan de patiënt. Daar worden nu studies mee gedaan. Met de nodige mitsen en maren, maar er zijn aanwijzingen dat het bij een aantal patiënten werkt. Net als bij Alzheimer nog heel prematuur allemaal. Het is een fascinerend onderzoeksveld, vol mooie vergezichten die we de komende jaren concreet moeten invullen.’

november 2014


Wetenschap kort

Veilige buurt maakt actief Als je de veiligheid in een buurt verbetert, kan dat ertoe leiden dat meer volwassenen gaan fietsen en sporten in hun vrije tijd. In achterstandswijken gaan ze ook meer wandelen. Dat concludeert Daniëlle Kramer in haar proefschrift waarop zij 12 november hoopt te promoveren. Kramer wilde weten in hoeverre buurtveiligheid samenhangt met lichamelijke activiteit bij volwassenen. Daarnaast onderzocht ze de wijkenaanpak, een initiatief van de overheid om de leefbaarheid in de veertig meest achtergestelde wijken van Nederland aan te pakken. Deze wijken krijgen extra aandacht in de vorm van uiteenlopende maatregelen, zoals renovatie van woningen, meer arbeidsparticipatie en het betrekken van de bewoners bij allerlei activiteiten. De promovenda ging na welke invloed de aanpak had op de veiligheid en lichamelijke inspanning. Ze vond aanwijzingen dat de wijkenaanpak volwassenen in achterstandswijken kan stimuleren om meer te bewegen in hun vrije tijd. Vooral wandelen is populair omdat parken en wandelpaden minder eng, rustgevender en meer gebruiksvriendelijk worden. Het lijkt erop dat de integrale aanpak, waarbij oplossingen worden ingevoerd voor een breed spectrum aan buurtproblemen, de sleutel vormt tot het succes. Foto: Marcel van den Bergh / Hollandse Hoogte

Bloedstolling: de X-factor De huidige therapie voor trombose (een bloedprop die een bloedvat afsluit) is effectief, maar gaat gepaard met bijwerkingen waarvan bloedingen de meest gevreesde zijn. Daarom wordt gezocht naar andere behandelingen. Promovendus Maurits van Montfoort ging op zoek naar een nieuw geneesmiddel tegen trombose. Hij vond een mogelijk alternatief dat bij muizen veelbelovend is. Trombose-medicatie is gericht tegen de aanmaak van bepaalde stollingsfactoren door de lever. Daardoor stolt het bloed minder snel. Dat is gunstig om bloedklonters weg te krijgen, maar er kunnen wel bloedingen ontstaan. Bloedingen vormen een groot probleem bij patiënten die een trombosebehandeling ondergaan. Van Montfoort, die 14 november hoopt te promoveren, koos een nieuw aangrijpingspunt voor een middel tegen trombose: stollingsfactor XI. In het lab en bij muizen ging hij na of remming van factor XI even effectief is als de huidige behandeling voor trombose. De nieuwe therapie bleek net zo goed te werken, terwijl er geen bloedingen optraden. Remming van factor XI is dus wellicht een veilig alternatief. Maar de weg naar een mogelijk nieuw medicijn is nog lang. Eerst moet de remming van factor XI ook bij gezonde vrijwilligers en vervolgens bij patiënten in klinische trials worden toegepast. Foto: Corbis

Serious games in de chirurgen­ opleiding Serious games vormen een valide instrument om chirurgen-in-opleiding te trainen buiten de operatiekamer om. Serious gaming en virtual-reality-simulatie kunnen op verschillende momenten in de opleiding worden toegepast om het leerproces te ondersteunen en de chirurgische zorg veiliger te maken. Dat concludeert Maurits Graafland in zijn proefschrift waarop hij 19 november hoopt te promoveren. Een serious game is een spel dat niet louter bedoeld is voor vermaak. Een doel kan zijn dat het inzicht biedt, bepaalde informatie overdraagt of onderwijst. Serious games kunnen medische vervolgopleidingen speelser en uitdagender maken. Medisch specialisten kunnen er gemakkelijk en op geautomatiseerde wijze mee getraind worden zonder dat er een echte ­patiënt aan te pas komt. Het gaat dan niet alleen om technische vaardigheden, zoals bijvoorbeeld handvaardigheid bij operaties, maar bijvoorbeeld ook om communicatieve, sociale en procedurele vaardigheden. Opleidingen besteden steeds meer aandacht aan deze niet-technische kant van het vak. Maar die is eigenlijk alleen op de werkvloer (in de vorm van contacten met patiënten) goed te oefenen. Verder zijn er weinig trainingsmethoden beschikbaar om deze vaardigheden onder de knie te krijgen. Daarom is het AMC gaan samenwerken met Dutch Game Garden, Taskforce Innovation regio Utrecht en TNO. Zij organiseerden een serious game Bootcamp, waar startende gamebedrijven drie medische serious games ontwikkelden voor trainingsdoeleinden. Deze games werden door studenten, arts-assistenten en medisch specialisten getest op hun validiteit. Graaflands proefschrift omvat de resultaten van validatie-onderzoek naar twee nieuwe serious games en twee simulatiecurricula voor het verbeteren van de opleiding binnen de minimaal-invasieve chirurgie.

Bewegen met een bouwfout Patiënten die zijn geopereerd vanwege een aangeboren hartafwijking waarbij de long- en lichaamsslagader zijn verwisseld, verbeteren hun vooruitzichten als zij regelmatig sporten. Bij sommigen is medicatie tegen hartfalen zinvol. Een transpositie van de grote vaten is een bouwfout van het hart die al bij de foetus ontstaat. De twee slagaders die uit het hart komen zijn omgewisseld. Baby’s die hiermee geboren worden, hebben een afwijkende bloedsomloop, die alleen door middel van een operatie kan worden hersteld. Gevolg van deze ingreep is dat de rechterhartkamer voortaan als linkerhartkamer fungeert en de ­lichaamscirculatie moet gaan ondersteunen. Daar is de rechterkamer niet helemaal op gebouwd, wat bij veel patiënten later tot klachten leidt. Zij hebben onder meer verminderde inspanningstolerantie, hartritmestoornissen, hartfalen en overlijden eerder. Teun van der Bom hoopt 27 november te promoveren op de behandeling van deze patiënten. Van der Bom onderzocht of medicatie die standaard aan mensen met hart­ falen wordt gegeven, ook zinvol is voor transpositie-patiënten. Hoewel de geneesmiddelen de functie van het hart niet verbeteren, lijken ze wel structurele veranderingen af te remmen die verergeren en tot problemen kunnen leiden. Bij patiënten die klachten hebben, verbeterde de functie van het hart wel. Daarnaast ontdekte Van der bom dat lichaamsbeweging een positief effect op de inspanningstolerantie heeft en complicaties, zoals hartritmestoornissen, kan voorkomen. Foto: Corbis

Foto: Rob Huibers / Hollandse Hoogte

9

AMC Magazine


Hyperthemie Foto: Marieke de Lorijn/Marsprine

Winst met warmte Chemotherapie en bestraling zijn veel effectiever als je de tumoren eerst ‘­opwarmt’. Daarom begon het AMC bijna 30 jaar geleden met het toepassen van hyperthermie. Ondanks toenemend wetenschappelijk bewijs dat het werkt, is de behandeling relatief onbekend gebleven. ‘Het heeft de geur om zich heen van een alternatieve geneeswijze.’ Door Irene van Elzakker

Fysicus Hans Crezee toont een kamer met een opstelling die zo in een lab had gekund. Een door de afdeling zelf gebouwd apparaat met losse snoeren en metertjes – daaraan zakken water bevestigd die de huid van de patiënt koelen terwijl de tumor wordt opgewarmd. Ernaast een ventilator en erboven een tv. Zo brengt de patiënt al liggend bijna anderhalf uur door. Dat is even andere koek dan tien minuten bestraald worden. Maar tijd is in dit geval de vriend van de arts: hoe langer de tumor verwarmd wordt, des te beter het resultaat. In de belendende ruimte staat een strakkere, moderner ogende versie van het AMC-­ ontwerp: dezelfde techniek, maar dan door een fabrikant voor commercieel gebruik vervaardigd. Onlangs werd hier, op de afdeling Radiotherapie, de 2500e patiënt verwelkomd die in een van deze ruimten hyperthermie onderging.

Koorts opwekken

Meer dan honderd jaar geleden wist men al dat warmte een gunstige invloed kan hebben op kanker. Sommige vormen van kanker genazen een enkele keer spontaan als de patiënt een infectieziekte met hoge koorts had doorgemaakt. Artsen sloegen toen aan het experimenteren met bacteriën of andere middelen om koorts op te wekken. Ideaal was dat natuurlijk niet. De ­patiënt werd daar erg ziek van, terwijl de stijging van de lichaamstemperatuur niet goed te controleren was.

10

Tegenwoordig zijn er veel betere methoden om de temperatuur van het ­lichaam op de juiste hoogte te krijgen. Voor de verhitting van de tumor wordt microgolfstraling gebruikt, dezelfde straling waarmee je in de magnetron voedsel opwarmt. Tegelijkertijd wordt de huid gekoeld met zakken water van 12 graden om brandplekken te voorkomen. Het principe wordt toegepast bij oppervlakkige tumoren en bij diepe tumoren, die zich meer dan vier centi­ meter onder de huid bevinden. Bij deze laatste toepassing duurt het zo’n twintig minuten om de juiste temperatuur van ongeveer 42 graden te bereiken. Vervolgens wordt de tumor een uur lang verhit.

Zonder extra bijwerkingen

Na de warmtebehandeling volgt zo snel mogelijk bestraling of een chemokuur. ‘Daardoor versterk je het effect van deze therapieën’, zegt Crezee. Wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien hoe dat komt. Sommige kankercellen zijn hypoxisch, legt Crezee uit, wat inhoudt dat ze weinig zuurstof bevatten. ‘Daardoor zijn ze relatief ongevoelig voor bestraling, maar kunnen ze niet zo goed tegen opwarming. Ook verbeter je met hyperthermie de doorbloeding van de tumor, waardoor de chemotherapie deze beter kan bereiken.’ Bovendien: de warmte vernietigt het herstelmechanisme waarmee tumorcellen schade aan hun ­eigen DNA kunnen repareren. En bestraling en chemotherapie zijn juist gericht op het

toebrengen van dergelijke schade. Bij sommige vormen van kanker is inmiddels bewezen dat de combinatie met hyperthermie tot een beter resultaat leidt. ­Bestraling en chemokuren zijn daardoor gemiddeld veertig procent effectiever – en dat zonder extra bijwerkingen. Tot nu toe is aangetoond dat het verwarmen van tumoren zinvol kan zijn bij (eerder behandelde) melanomen (huidtumoren), baarmoederhalskanker, uitzaaiingen in het litteken­ gebied na een borstamputatie vanwege borstkanker, kanker van de weke delen en bij mesothelioom (borstvlieskanker). Er lopen onderzoeken om na te gaan of hyperthermie ook tot betere resultaten leidt bij endeldarmkanker en sommige bottumoren. In het AMC is een studie gaande naar het gebruik van warmte bij blaastumoren. ­Crezee: ‘Daarnaast zijn we enkele jaren geleden begonnen met een trial onder vrouwen bij wie de borstkanker is terug­ gekeerd. Zij kunnen niet meer zo krachtig bestraald worden als tijdens de eerste reeks behandelingen. Daarom combineren wij de bestraling tegenwoordig standaard met hyperthermie en willen we nu kijken of de toevoeging van chemotherapie nog betere resultaten geeft.’ Crezee toont nog even een andere ruimte met een nieuw futuristisch ogend apparaat dat over twee armen beschikt. Het AMC ontwikkelde het samen met een Italiaans bedrijf voor oppervlakkige warmte­ behandelingen, meestal van borstkanker.

november 2014


Foto’s: Marieke de Lorijn/Marsprine

Hyperthemie Ondanks dat er stevig aan de weg wordt getimmerd en er mooie wetenschappelijke resultaten zijn, is hyperthermie nog steeds een relatief onbekende behandelmethode.

‘Er zijn bedrijfjes die alleen deze behandeling aanbieden, dus niet samen met chemo­ therapie of bestraling’ Hoewel je al vanaf de jaren zeventig in Amsterdam en Rotterdam terecht kunt voor de therapie, denken mensen nog steeds dat het een nieuwe behandeling is, zegt radiotherapeut Willemijn Kolff, die betrokken is bij de studie naar teruggekeerde borsttumoren. ‘Het heeft de geur om zich heen van een alternatieve geneeswijze’, vult haar collega Geert-Jan van Tienhoven aan. ‘Er zijn bedrijfjes die alleen deze behandeling aanbieden, dus niet samen met chemotherapie of bestraling. Dan doet het natuurlijk niet zo veel. Hier in Amsterdam zit een instituut dat de behandeling los aanbiedt tegen vormen van kanker waarvoor geen bewijs bestaat dat het helpt. Dat levert verwarring op onder zowel verwijzers als patiënten. Sommigen scharen de behandeling daarom onterecht in de alternatieve hoek.’

Uitbreiding

In Nederland kunnen patiënten momenteel op drie plekken terecht voor hyperthermie: het AMC, het Erasmus MC in Rotterdam en het Instituut Verbeeten te Tilburg. ‘Wij denken dat er ruimte is voor uitbreiding’, zegt Van Tienhoven. ‘Er zijn tot nu toe 27 gerandomiseerde klinische studies gedaan, waarvan er 24 een positief resultaat laten zien.’ De radiotherapeuten merken ook dat patiënten eerder worden doorverwezen, wat meer kans op succes geeft. Van Tienhoven: ‘We krijgen nog steeds wel veel patiënten met kanker in een vergevorderd stadium. Maar tegenwoordig wordt preventieve bestraling na de verwijdering van de tumor steeds vaker gecombineerd met hyperthermie.’ En als patiëntenstudies laten zien dat nog veel meer vormen van kanker effectiever behandeld kunnen worden met warmte, is er genoeg ruimte voor een vierde aanbieder van de therapie. ‘Daarom is het mooi dat het Medisch Spectrum Twente in Enschede serieuze plannen heeft om eveneens hyperthermie aan te bieden’, aldus Van Tienhoven.

11

Van boven naar beneden: het apparaat voor oppervlakkige warmtebehandeling van tumoren, de commerciële versie van het apparaat voor diepe warmte­ behandeling en daaronder het eigen AMC-ontwerp.

AMC Magazine


De Anatomische Les

Foto: Corbis

Hou je bacteriën te vriend

Wat hebben keizersnedes en antibiotica met elkaar gemeen? Ze vormen een bedreiging voor de bacteriën die ons lichaam bevolken. Professor Martin Blaser, prominent onderzoeker op het gebied van infectieziekten en micro­ biologie, vertelt tijdens de Anatomische Les op 13 november in het Concert­ gebouw in Amsterdam hoe dat tot allerlei moderne kwalen kan leiden. Door Irene van Elzakker

De maagbacterie Helicobacter pylori.

In het Veterans Affairs Hospital te New York maakt Martin Blaser een snelle ronde door zijn lab. Hij bespreekt de laatste details van een wetenschappelijke publicatie met een jonge onderzoeker en feliciteert een andere researcher die een lang gewenste studie eindelijk kan gaan uitvoeren. Anderen nodigt hij uit om later die dag in zijn kamer langs te komen om hem bij te praten over hun onderzoeksresultaten. Dan gaat de witte jas aan – Blaser is niet alleen onderzoeker, maar ziet ook nog steeds ­patiënten – en snelt hij naar een patiënt­ bespreking. Na afloop verdwijnen stropdas en jas naar de kapstok van zijn kleine

12

k­ amer. Klaar voor een middagje besprekingen met een lange stoet onderzoekers van zijn afdeling. Waarmee de gerenommeerde wetenschapper maar wil zeggen dat hij zonder al die medewerkers nergens zou zijn. Zijn research draait om ons ‘microbioom’, de biljoenen bacteriën die ons ­lichaam bevolken. Ze zitten overal: op de huid, in de darmen, in neus en mond. ­Onzichtbaar voor het menselijk oog, en tegelijkertijd goed voor anderhalve kilo lichaamsgewicht. Bacteriën kunnen ons goed ziek maken, maar de soorten die we al heel lang bij ons dragen, zitten daar niet voor niks. Ze beschermen ons tegen

kwalen, helpen bij de spijsvertering en tal van andere lichaamsprocessen. In zijn onlangs verschenen boek ‘De beestjes in ons’ (Engelse titel: ‘Missing microbes’) uit Blaser zijn zorgen over het tempo waarin we onze eigen, nuttige bacteriën uitdunnen; volgens de infectioloog-­ internist zijn de gevolgen daarvan nu al zichtbaar. Zo legt hij een verband tussen allerlei moderne kwalen en de afnemende variatie in ons microbioom. ‘Vijftien jaar geleden bedacht ik de hypothese dat aandoeningen als obesitas (ernstig over­ gewicht), diabetes, astma, allergieën en inflammatoire darmziekten veroorzaakt

november 2014


Foto: VA Hospital New York

De Anatomische Les worden door het verlies van onze bacteriële inwoners’, zegt de hoogleraar tussen twee korte besprekingen door.

Astma en nierstenen

Blasers belangstelling voor het micro­ bioom begon in de jaren zeventig, met één bacterie die zijn aandacht trok en vervolgens niet meer losliet: Helicobacter pylori. Australische onderzoekers toonden aan dat deze microbe betrokken is bij het ontstaan van maagzweren. Blaser zelf wist ook een verband te leggen met maagkanker, en sindsdien is de bacterie vogelvrij verklaard. ‘De enige onschadelijke H. pylori is een dode H. pylori’, zegt hij. ‘Zo denken artsen er over.’ ‘Maar hoe meer ik die bacterie, die de mens al minstens honderdduizend jaar bij zich draagt, bestudeerde, hoe meer ik begon in te zien dat hij ook goede eigenschappen heeft.’ Met het verdwijnen van H. pylori in de magen van de westerse bevol­king zie je een toename in refluxziekte (oprispingen) en slokdarmkanker. Blaser vond aanwijzingen dat de bacterie een beschermend effect heeft op deze aandoeningen. Daarnaast zag hij een verband met astma. Dragers van de maagzweerbacterie hebben 30 tot 40 procent minder kans op astma in de kindertijd. Vervolgens vond hij aanwijzingen dat de microbe ook be­ schermt tegen huidallergieën en hooikoorts. In zijn boek zegt Blaser: ‘Het lijkt erop dat H. pylori een positief effect heeft op het vermogen van het afweersysteem om een allergische reactie te onderdrukken. En wel op een bijzondere manier: de bacterie geeft het immuunsysteem de instructie om T-remmercellen in te scha­ kelen. Die onderdrukken een allergische ­reactie én de nei­ging van het afweer­ systeem om H. pylori aan te pakken. ’ Een win-win situatie. Tijdens het gesprek wijst Blaser glimlachend naar een nummerbord waarmee hij rondreed toen hij in Tennessee woonde: HPYLORI. Nog steeds zijn favo­ riete microbe. Maar zijn research bestrijkt inmiddels veel meer bacteriesoorten. ‘Het verdwijnen van H. Pylori – het is inmiddels onomstotelijk vastgesteld dat dat zo is – heeft mijn kijk veranderd. Want als de teloorgang van één micro-organisme al gevolgen kan hebben voor de gezondheid, wat gebeurt er dan als andere bacteriën hetzelfde overkomt? Kijk bijvoorbeeld naar Oxalobacter formigenes. We denken dat het verdwijnen van deze microbe ervoor zorgt dat steeds meer mensen last hebben van nierstenen.’

13

Martin Blaser in zijn lab met een van zijn onderzoekers.

‘Antibiotica zouden wel eens verantwoordelijk kunnen zijn voor de epidemie van over­ gewicht bij kinderen’ Waarom die bacteriën steeds minder aanwezig zijn? Voor een deel door een betere hygiëne: waterzuivering, riolering. Blaser kijkt met name naar de rol van antibiotica. Die doden vaak niet alleen de bacterie waartegen ze worden voorgeschreven, maar nemen tegelijkertijd een hoop onschuldige en voor ons nuttige exemplaren mee. ‘Mijn vrouw Maria Gloria Dominguez werkt mee aan onderzoek bij Latijns-Amerikaanse bevolkingsgroepen die nog nooit in aanraking zijn geweest met antibiotica. Hun microbioom is veel gevarieerder dan dat van inwoners van de VS. Als je hun bacte­ riën als gouden standaard neemt, dan is de diversiteit bij ons westerlingen al met 35 tot 40 procent afgenomen.’ Blaser zocht daarin de verklaring voor enkele moderne kwalen. Om te beginnen het verschijnsel dat we steeds dikker worden. ‘Boeren geven al jarenlang continu lage doses antibiotica aan hun veestapel om de groei te bevorderen. De dieren worden er zwaarder van. Onze kinderen slikken dezelfde medicijnen. En dat in een cruciale periode waarin de organen en fysiologische systemen zich ontwikkelen. Voor mij was het heel aannemelijk dat antibiotica wel eens verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de epidemie van overgewicht bij kinderen.’ Om het harde bewijs hiervoor te ­leveren, concentreert Blasers research zich op muizen die twee soorten antibioticaregimes krijgen. Het ene regime bestaat uit

langdurige antibioticakuren in lage hoeveelheden (STAT) en het andere komt dichter bij de dagelijkse praktijk van een korte kuur met enkele hoge, geneeskrachtige doses (PAT). Na een vetrijk dieet werden de STAT-muizen veel dikker dan soortgenoten die geen antibiotica kregen. En toen de darmbacteriën van de STAT-muizen werden overgebracht naar steriele muizen, werden die ook dik. ‘Het PAT-regime leerde ons dat er zelfs na een korte periode van antibiotica­ gebruik structurele veranderingen optreden. Je ziet slechts een tijdelijke vermindering van de variatie aan bacteriën in de darmen. Maar enige tijd later treedt een wijziging op in de vetsamenstelling die blijft’, vertelt Blaser. ‘Onze experimenten hebben duidelijk bewezen dat het toe­ dienen van antibiotica in een vroege levensfase van invloed is op de ontwikkeling van muizen, doordat ze hun microbioom veranderen. Maar muizen zijn nog geen mensen. Momenteel werken we er hard aan om ook de link te leggen tussen overgewicht bij kinderen en het slikken van antibiotica op jonge leeftijd.’ Een eerste aanwijzing vond Blaser in een Britse bevolkingsstudie. Kinderen die in de eerste zes maanden antibiotica hadden gekregen, waren dikker dan de rest. Datzelfde onderzoek bracht nog een ander verband aan het licht: kinderen die via een keizersnede ter wereld kwamen, hebben eveneens meer kans op overgewicht. Ook daar ziet Blaser een link met de samenstelling van het microbioom. Vlak voor de bevalling verandert de bacterie­ samenstelling in de vagina van de zwangere vrouw. De baby komt daarmee in contact tijdens de geboorte en begint met de opbouw van een eigen bacteriepopulatie waarin de bacteriën van de moeder terug

AMC Magazine


De Anatomische Les te vinden zijn. Een baby die via een snede in de buik geboren wordt, krijgt deze bacillen van de moeder niet mee en heeft een heel ander microbioom. Volgens Blaser is dat de reden waarom onderzoeken verbanden aan het licht hebben gebracht tussen keizersnedes en obesitas, astma en allerlei allergieën.

Diabetes

Antibiotische winter

‘Maar voordat we over oplossingen gaan praten, moeten we eerst maatregelen nemen om die moderne kwalen te voorkomen’, benadrukt Blaser. En dat betekent: alleen een keizersnede uitvoeren als het echt noodzakelijk is en het gebruik van antibiotica in mens en dier beperken. Het komt regelmatig aan bod in zijn boek – wat dat betreft is Blaser een man met een missie. Ook tijdens het gesprek moet hij zijn

boodschap even kwijt. ‘Heb je kinderen?’ Euh, een zoon van elf. ‘Hoeveel antibioticakuren heeft hij gehad? Eén maar? Wat dat betreft lopen Nederland en Scandinavië voorop; ze zijn erg terughoudend met het voorschrijven van antibiotica. Maar hier in de VS krijg je voor elk koutje een kuur. Vóór hun twintigste hebben Amerikaanse kinderen gemiddeld 17 antibioticakuren gehad. Zowel artsen als patiënten moeten hun verantwoordelijkheid nemen en zich realiseren dat je niet voor elk wissewasje anti­ bio­tica hoeft te gebruiken.’ In zijn boek waarschuwt Blaser voor de antibiotische winter: ‘Ik bedoel daarmee een plaag waaraan veel mensen zullen sterven. Omdat ze de bacteriën niet meer bij zich dragen die hen beschermen tegen allerlei aandoeningen. Ze zijn door de verstoring van hun microbioom kwetsbaar geworden voor onheil van buitenaf. Wanneer zo’n plaag er zal komen? Dat weet ik niet. Als het morgen gebeurt, zijn we te laat. Maar als het over vijftig jaar gebeurt, hebben we de kans gehad om het te voorkomen.’ De Anatomische Les wordt georganiseerd door het AMC, het VUmc en de Volkskrant. Vanwege de grote belangstelling zijn er geen kaarten meer beschikbaar.

Foto: ANP/Micropia/Maarten van der Wal

Tijdens het gesprek komt Doug binnen, een graduate student die onderzoek doet bij STAT-muizen en de laatste hand legt aan zijn proefschrift. ‘Hij heeft de dikste muizen van het lab’, introduceert Blaser hem joviaal. ‘En ze beginnen diabetes te krijgen.’ Een andere moderne kwaal die Blaser in verband brengt met de aantasting van het microbioom. De eerste aanwijzing daarvoor werd geleverd door een studie bij slanke muizen die in een voorstadium van diabetes zaten: een korte, krachtige antibioticakuur leidde er bij deze dieren toe dat ze sneller suikerziekte kregen. Dougs onderzoek borduurt daar op voort. Hij zoekt uit welke bacteriën ‘verraden’ of er sprake is van insuline-resistentie (het begin van diabetes). ‘Als we eenmaal weten welke bacteriën ertoe doen’, verduidelijkt Blaser, ‘kunnen we later bepalen welke exemplaren we kunnen toedienen om de ziekte te remmen.’ Want hoewel er nu aan het verlies van bepaalde bacteriën

niets te doen is – weg is weg – wordt er in zijn lab wel degelijk nagedacht over oplossingen. Hoe kunnen die moderne kwalen voorkomen of uitgesteld worden? Zo loopt er een studie bij vrouwen die een keizersnede moeten ondergaan. Vlak voor de bevalling wordt een gaasje in de vagina aangebracht om de aanwezige bacteriën op te nemen. Die worden na de keizersnede rond de mond en op het lichaam van de baby aangebracht in een poging om de zuigeling de ‘juiste’ bacteriën mee te geven. Een andere oplossing is om de ver­ dwenen bacteriën via probiotica aan te ­vullen. ‘Maar dan niet de drankjes die nu te koop zijn’, zegt Blaser. ‘De échte probiotica moeten we nog ontdekken.’ En welke bacteriën daar dan precies in moeten? ‘Dat proberen we nu uit te vissen. Wat voor jou goed is, hoeft voor mij niet per se nuttig te zijn.’

Kweekjes van diverse microben (bacteriën, schimmels).

14

november 2014


Volleybal

Zaal vs zand

Foto: Daan van de Pol

In 2015 komt het WK Beach­ volleybal naar Nederland. Een uitgelezen kans voor promovendus Daan van de Pol en hoogleraar Radiologie Mario Maas om genoeg deelnemers te vinden voor een diepgaand onderzoek naar vaatproblemen in de schouders van topvolleyballers. ‘Want’, stelt Maas, ‘topsport is wel gezond, maar niet voor het bewegings­ apparaat.’ Door Rob Buiter

Van over de hele wereld hingen ze aan de telefoon toen geneeskundestudent Daan van de Pol en Mario Maas in 2012 in het tijdschrift American Journal of Sports Medi­ cine publiceerden hoe topvolleyballers zichzelf koude, blauwe en bleke vingers smashen. ‘Veel sportartsen en topsporters bleken de problemen te herkennen’, zegt Maas. ‘We kregen bijvoorbeeld een mail uit Egypte van een voormalig topvolleyballer die zelfs een vinger heeft moeten laten afzetten vanwege de vaatproblemen.’ Maas en diens promovendus Van de Pol begonnen hun zoektocht vier jaar terug met een inventariserend onderzoek: hoe vaak komen deze klachten voor? ‘Daaruit kwam al de eerste verrassing’, herinnert Van de Pol zich. ‘Niet minder dan één op de drie mannelijke volleybalspelers op het hoogste niveau in Nederland blijkt last te hebben van koude of verkleurde vingers in de slaghand tijdens het volleyballen. De grootste risicofactoren bleken de duur van de sportbeoefening te zijn en het al dan niet doen van krachttraining. Hoe meer krachttraining, hoe meer problemen.’ Uit eerder onderzoek was gebleken dat de problemen niet uit de hand zelf komen, maar uit een bloedvat in de schouder. ‘Door beknelling tussen de spieren en het bovenarmbeen kan vernauwing van dat vat ontstaan. Vóór die vernauwing krijg je juist een verwijding door stuwing’, legt Maas uit.

15

‘In die verwijding ontstaan makkelijk stolsels die tijdens bovenhandse bewegingen, zoals bijvoorbeeld het smashen bij volleybal, los kunnen raken en vervolgens de vaten in en rond de hand kunnen verstoppen.’

Spelpositie

Het probleem met de vaten in de schouders van één op de drie volleyballers is relatief eenvoudig te verhelpen, stelt Maas. ‘Je kunt het betreffende bloedvat in de schouder opereren of opvullen via interventie-radio­ logie en dichthechten. Andere vaten zijn prima in staat om de bloedvoorziening op te vangen. Ik ken diverse sporters die na zo’n operatie weer gewoon op topniveau hebben gespeeld, al houden de meesten nog wel restverschijnselen.’ Die behandeling was evenwel niet de eerste interesse van de onderzoekers. ‘We hebben dit probleem ook onderzocht bij beachvolleyballers’, vertelt Van de Pol. ‘Daaruit bleek dat mannelijke beachvolleyballers minder vaak deze problemen hebben dan hun collega’s in de zaal, maar de vrouwen juist vaker. Om te kijken of er een duidelijke relatie is met de spelpositie in de zaal – spelverdeler, libero, of juist aanvaller aan het net – hadden we te weinig deelnemers aan het onderzoek. Ook voor andere vragen hebben we nog meer sporters nodig. Die hopen we onder andere komend jaar te strikken, wanneer de internationale

top van het beachvolleybal naar Nederland komt voor het WK.’

Echo-onderzoek

Uiteindelijk gaat het de onderzoekers vooral om het bredere verhaal. ‘Begrijp me goed’, zegt Maas, ‘bewegen en sporten is gezond. Maar topsport is voor het bewegingsapparaat helaas vaak niet gezond. Binnen het Amsterdam Center for Evidence based Sports medicine, ACES, willen wij graag bijdragen aan goede wetenschappelijke kennis over sport en blessures. Ook andere sporten kunnen van dit onderzoek leren. Zo ben ik zelf erg benieuwd of de werpers in het honkbal ook dit soort problemen hebben. En een volgende promovendus, Laura Cox, zal met een beurs van het AMC gaan kijken naar specifieke blessures aan de polsen van turners. We willen er met goed wetenschappelijk onderzoek naar diagnose en preventie aan bijdragen dat je dit soort problemen kunt voorkómen.’ Van de Pol heeft, naast een proefschrift, nog een ander tastbaar doel voor ogen. ‘Het zou mooi zijn als een sportarts straks met een simpele vragenlijst en daarnaast een eenvoudig protocol voor een echo-onderzoek binnen vijf minuten kan vaststellen of een topsporter vaatproblemen heeft of niet.’

AMC Magazine


De aap die kan blozen nr. 12

Mooie boel

Illustratie: Henk van Ruitenbeek

Wat maakt ons mens? In welke opzichten springen we er ĂŠcht uit binnen het dierenrijk? Wetenschapsjournalist Govert Schilling onderneemt een achttiendelige zoektocht naar onderscheid en uniciteit.

16

november 2014


De aap die kan blozen nr. 12

Iedereen is een artiest, en we zijn allemaal complexe prieelvogeltjes, volgens kunsthistoricus Wilfried van Damme. ‘Ape art, robotkunst, computerkunst – van mij mag het allemaal.’ ‘Nou ja, zeg.’ Slechts één vrouw op het perron durft commentaar te geven op de brutale actie van de graf­fitikunstenaar. Op het moment dat de intercity station ­Duivendrecht binnenrijdt, stapt hij naar voren, spuitbus in de aanslag. Nog voordat de trein stil staat is de zijkant versierd met een zilverkleurige golflijn. Midden op de dag, tijdens de avondspits. Vijf seconden later is de capuchon-jongen verdwenen – opgelost in de mensenmassa. Een dag eerder zou ik een relatief onschuldige vandaal aan het werk hebben gezien. Maar nu kom ik net van mijn interviewafspraak met Wilfried van Damme vandaan – universitair docent World Art Studies in Leiden. Sinds een paar uur zie ik elk visueel menselijk product dat mijn aandacht weet vast te houden als kunst. En daarmee is opeens iedereen een beetje kunstenaar. Mooi hoor.

‘De mens is van nature een esthetisch wezen. Dat is iets universeels’ Eerder die middag heeft Van Damme mijn aandacht vooral weten vast te houden door het gesproken woord. Ja, hij laat wat plaatjes zien op zijn computerscherm, maar zijn werkkamer is sober ingericht – geen enkel schilderij aan de muur, geen enkele sculptuur in de vensterbank. Alleen een groot boek over Picasso en een slordig weggezet Europees volkskunstobject verraden zijn vakgebied. Het zijn vooral de verhalen van spraakwaterval Van Damme die het werk doen; ik heb nauwelijks gelegenheid om tussendoor nog vragen te stellen. Geeft niks, want wat is er nou mooier dan een privécollege over de evolutionaire oorsprong van kunst? Waarbij dus wel meteen aangetekend moet worden, zegt Van Damme, dat er over de definitie van (visuele) kunst al tweeënhalfduizend jaar wordt gesteggeld, sinds de tijd van de oude Grieken. Zijn eigen omschrijving – alle door mensen gemaakte visuele objecten die de aandacht weten te trekken – is ook maar een poging. Toen aan Picasso ooit werd gevraagd wat kunst is, antwoordde de Spaanse meester: ‘Ik weet het niet, en als ik het wist zou ik het niet vertellen.’ Feit is dat ons hedendaagse, westerse beeld van kunst en kunstenaars, met persoonlijke boodschappen en particuliere zieleroerselen, vrij recent is. ‘Voor minstens negentig procent van de kunst in de wereld geldt

17

dat helemaal niet’, zegt Van Damme, die in Gent een vrij unieke – want wereldwijd georiënteerde – studie ‘kunstgeschiedenis en oudheidkunde’ volgde, en vooral geïnteresseerd is in de antropologische aspecten en de sociaal-culturele context van visuele kunst. Of, nog ruimer, van de esthetica. ‘De mens is van nature een esthetisch wezen. Dat is iets universeels.’ Zelf groeide ik in de jaren zestig op in een behoudend milieu waarin kunst synoniem geacht werd te zijn aan schoonheid, het afbeelden van naakt taboe was, en ­abstracte schilderijen steevast konden rekenen op de ‘dat kan een aap ook’-reactie – waarover later meer trouwens. Mijn beeld is in de afgelopen decennia gelukkig flink bijgesteld, maar toch voelt het goed om Van Damme te horen uitleggen dat visuele kunst wel altijd geassocieerd is met een bepaalde vorm van affectie, al roepen sommige kunstwerken ook gevoelens van afstoting, verontrusting of intimidatie op. Kunst ‘doet je iets’; je ‘hebt er iets mee’.

Volgens David Summers valt het begin van de kunstgeschiedenis samen met de opkomst van Homo habilis, tweeënhalf miljoen jaar geleden Desmond Morris – de inmiddels hoogbejaarde Britse zoöloog en publicist die in 1967 furore maakte met zijn boek en tv-serie The Naked Ape – kwam najaar 2013 met zijn nieuwe boek The Artistic Ape, waarin hij de menselijke fascinatie met kunst omschrijft als een van de unieke kenmerken van de mens, en op zoek gaat naar de evolutionaire wortels ervan. Three Million Years of Art, luidt de ondertitel. ‘Dat klopt volgens mij niet,’ zegt Van Damme, ‘maar ik begrijp wel wat hij bedoelt.’ Drie miljoen jaar? Kunst-nitwit als ik ben zit ik met mijn oren te klapperen. Bij de oorsprong van de kunst denk ik aan de rotstekeningen van Lascaux, en het rubensiaanse Venusbeeldje uit Willendorf. Hooguit dertigduizend jaar oud of zo. Werd er echt honderd keer langer geleden al kunst gemaakt? En door wie dan? Van Damme start zijn Powerpoint op. ‘Niet gemáákt,’ legt hij uit, terwijl hij op zoek gaat naar de juiste foto, ‘maar wel herkend.’ Bij Makapansgat in ZuidAfrika is een grote kiezelsteen gevonden, die door een

AMC Magazine


De aap die kan blozen nr. 12 Australopithecus africanus naar zijn grot is gebracht, kennelijk omdat hij de aandacht trok en vast wist te houden. Door natuurlijke verwering heeft de steen namelijk veel weg van een mensengezicht, met twee ogen en een mond. Hij kan zo op de I see faces-pagina van fotowebsite Flickr. ‘Pareidolie’ wordt het wel genoemd: onze bijna ziekelijke aandrang om gezichten of dieren te herkennen in toevallige natuurlijke vormen. Australopithecus africanus gebruikte geen werktuigen. Maar de voorlopers van Homo sapiens die zo’n vierhonderdduizend jaar geleden bij Tan-Tan in het zuiden van Marokko woonden, deden dat wel. Daarmee diepten ze een natuurlijke groef in een langgerekte steen verder uit, zodat het zes centimeter hoge ‘beeldje’ nog meer op een mensfiguur ging lijken. Okerresten op de steen doen vermoeden dat hij bovendien werd beschilderd. Visuele fascinatie, motivatie om de aantrekkingskracht te versterken, motorische vaardigheden, maar vooral werktuigen – volgens de Amerikaanse kunsthistoricus en Renaissance-specialist David Summers valt het begin van de kunstgeschiedenis samen met de opkomst van Homo habilis, tweeënhalf miljoen jaar geleden, toen er onder hominiden voor het eerst ‘maakgedrag’ ontstond, en de eerste stenen werktuigen vervaardigd werden. Zelf kijkt Van Damme liever niet veel verder terug dan een half miljoen jaar, toen symmetrie – en dus ­esthetica – een rol begon te spelen bij de vervaardiging van vuistbijlen door de voorouders van Homo sapiens. ‘Er werd moeite gedaan om ze bijzonder te maken. Dat was echt voor het mooi; voor het gebruik ervan maakte het niets uit. Sommige fraaie symmetrische vuistbijlen vertonen zelfs in het geheel geen gebruikssporen. Andere zijn onwaarschijnlijk klein, of juist onpraktisch groot.’ Eind jaren negentig kwamen wetenschapsjournalist Marek Kohn en archeoloog Steven Mithen met hun ‘sexy vuistbijl-hypothese’: vrouwen zouden zich seksueel sterker aangetrokken hebben gevoeld door mannen die zulke mooie voorwerpen konden maken. Die móesten namelijk wel betere genen hebben. Ze hadden kennelijk veel vrije tijd, wat erop wijst dat ze efficiënte jagers waren; ze beschikten over indrukwekkende manuele vaardigheden, en ze konden plannen en vooruitdenken. De vuistbijl als seksueel statussymbool van het Pleistoceen. En hoe zit het dan met Lascaux en dat Venusbeeldje? Allemaal achterhaald, zegt Van Damme. Tenminste, als oudste voorbeelden van visuele kunst. ‘Ooit sprak men wel van een creatieve explosie in het Europa van pakweg dertigduizend jaar geleden, maar het is nu wel duidelijk dat Afrika niet alleen de bakermat van de mens is, maar ook van de kunst. Er is daar alleen nog steeds relatief weinig archeologisch onderzoek gedaan, dus er zijn veel minder vondsten dan hier.’ Ook lichaamsversieringen, zoals halskettingen, zijn waarschijnlijk al minstens honderdduizend jaar oud, zo blijkt uit de vondst van zorgvuldig doorboorde schelpjes. Dat ‘artistiek gedrag’ werd simpelweg ­meegenomen toen de mens zich zo’n zestigduizend

18

jaar geleden vanuit Afrika over de wereld begon te verspreiden.

‘Het zou mij niet verbazen als onze artistieke bezigheden toch vooral een soort neveneffect zijn’ Goed, dus Homo artisticus verscheen al eerder ten tonele dan Homo sapiens. Maar hoe en vooral waaróm dat gebeurde, is nog grotendeels onopgehelderd. Het produceren van kunst kost tijd en energie, dus de voor de hand liggende conclusie luidt dan – traditiegetrouw – dat er op de een of andere manier sprake moet zijn van een evolutionair voordeel. ‘Maar het valt allemaal niet echt hard te maken’, zegt Van Damme. ‘Vooral onder kunstwetenschappers is deze theorie populair, misschien toch ook wel een beetje uit eigenbelang: als een soort rechtvaardiging van de eigen bezigheden.’ Er zijn twee manieren voorgesteld waarop kunstzinnigheid ontstaan zou kunnen zijn als een evolutionaire adaptatie. De eerste is de eerder genoemde ‘sexy vuistbijl-hypothese’, waarbij kunst een rol speelt in de seksuele selectie, en de artistieke kwaliteiten van een mannetje gezien worden als maatstaf voor de partnerkeuze door een vrouwtje. De tweede speelt meer op samenlevingsniveau: lichaamsversieringen, maskers en sieraden zouden in een rituele context tot een sterker groepsgevoel leiden, wat weer van pas komt bij zaken als verdediging en het vergaren van voedsel. ‘Maar’, zegt Van Damme, ‘het zou mij niet verbazen als onze artistieke bezigheden toch vooral een soort neveneffect zijn. Esthetische appreciatie kan heel goed adaptief zijn, maar het vervaardigen van objecten en ‘kunstvoorwerpen’ zou daar een min of meer toevallig bijproduct van kunnen zijn, mede mogelijk gemaakt door werktuiggebruik.’ Volgens cognitiewetenschapper Steven Pinker is het misschien zelfs nóg basaler: het produceren en consumeren van kunst zou gewoon een van de manieren zijn om onze genotscentra te prikkelen – een onschadelijke drug. Van Damme wijst er op dat de mens zelf nog altijd het belangrijkste object is van onze esthetische evaluatie; misschien is dat wel het logische gevolg van het feit dat het evolutionair gezien heel handig is om je soortgenoten – en dus je mogelijke seksuele partners – direct te herkennen. Dat de meeste mensen rood een mooie kleur vinden, zou best eens kunnen komen doordat het ook de kleur is van rijpe vruchten. Van Damme: ‘Je ziet het bij ons schoonheidsoordeel over lichaamsvormen. Dat mannen zich aangetrokken voelen door een zandlopervormig vrouwen­ lichaam, blijkt universeel te zijn; het heeft niets met de sociaal-culturele context te maken. Er is zelfs ontdekt dat een waist to hip ratio van 0,7 door iedereen het mooist gevonden wordt. Mogelijk is het geen toeval dat alleen gezonde, vruchtbare vrouwen die ideale maten hebben.’ Maar, vraag ik me dan toch af, als de biologi-

november 2014


De aap die kan blozen nr. 12

Foto: Marieke de Lorijn/Marsprine (foto genomen in Rijksmuseum Volkenkunde te Leiden)

Wilfried van Damme (1960) studeerde kunstgeschiedenis en oudheidkunde in Gent en sociale en culturele antropologie in Leuven. Naast universitair docent World Art Studies aan de Universiteit Leiden is hij ook bijzonder hoogleraar Etnoesthetica aan de Universiteit van Tilburg. Van Damme woont in Hulst. Zijn antwoord op de vraag ‘Wat maakt ons mens?’: ‘Ons vermogen om fictieve werelden te creëren en te ervaren.’

sche evolutie onze voorouders – op welke manier dan ook – al zo lang geleden opzadelde met artisticiteit, waarom zie je dan hetzelfde niet gebeuren bij andere dieren? Waar blijven de schilderende varkens, de ­kralenrijgende dolfijnen en de beeldhouwende kraaien? Het antwoord ligt natuurlijk enorm voor de hand: voor het produceren van kunstvoorwerpen, hoe eenvoudig ook, heb je niet alleen cognitieve maar ook manuele vaardigheden nodig. ‘Die combinatie kom je bij andere dieren hooguit in zeer rudimentaire vorm tegen’, aldus Van Damme. ‘Je moet echt wel wat in huis hebben.’

‘Chimpansees schilderen uitsluitend in gevangenschap, en vrijwel nooit zonder dat ze daartoe door een experimen­ tator worden gestimuleerd’ En zo komen we dan vanzelf op de schilderende chimpansee Congo, die eind jaren vijftig – onder het toeziend oog van de jonge Desmond Morris – een paar honderd tekeningen en schilderijen maakte. Inderdaad, dat kan een aap ook. Ze zijn zelfs geëxposeerd en voor goed geld verkocht; Picasso had een echte Congo in zijn atelier hangen. Toch is het hele ape art-verhaal weggezakt in de wetenschap, zegt Van Damme. ‘Het was ook best dubieus allemaal. Chimpansees schilderen uitsluitend in gevangenschap, en vrijwel nooit zonder dat ze daartoe door een experimentator worden gestimuleerd. Bovendien trokken Morris en zijn collega’s het papier weg wanneer ze tevreden waren met de resultaten, die ook nog eens goed aansloten bij het abstract expressionisme van die tijd. Als je Congo zijn gang liet gaan, ging hij door tot het één grote kliederboel werd.’ Aan de andere kant: het gaat natuurlijk wel om ‘visuele objecten die de aandacht weten te trekken’. Volgens Van Dammes eigen definitie is er dan dus sprake van kunst. Of moet de maker van een kunstwerk zelf

19

ook de intentie hebben gehad om echt kunst te produceren? Is het vermogen tot zelfbewustzijn en reflectie op het eigen gedrag een noodzakelijke voorwaarde? Van Damme denkt lang na. ‘Moeilijk...,’ zegt hij dan. ‘Maar wat mij betreft is dat niet noodzakelijk. Ape art, robotkunst, computerkunst – van mij mag het allemaal.’ En zo zitten we aan het eind van het interview nog bijna een halfuur te filosoferen over misschien wel het meest kunstzinnige dier naast Homo sapiens: Amblyornis inor­ natus, ofwel de vogelkop-prieelvogel uit Nieuw-Guinea. Die maakt – uitsluitend in de paartijd – de prachtigste prieeltjes om indruk op vrouwtjes te maken. Compleet met symmetrisch gerangschikte takjes, vruchten, steentjes en kleine voorwerpen. Door kleinere steentjes achterin te leggen, speelt hij zelfs met het perspectief, en ziet het prieel er nog veel indrukwekkender uit dan het al is. En nee, het is geen nest; de enige functie is het trekken en vasthouden van de aandacht van potentiële partners. Ook kunst, volgens Wilfried van Damme. Ik ben niet overtuigd. Dan zouden immers alle (mannelijke) prieelvogels kunstenaars zijn, terwijl het kunstenaarschap bij Homo sapiens een vrij zeldzame aangelegenheid lijkt – we zijn immers niet allemaal Picasso’s. Toch wel, meent de antropologische kunsttheoreticus, en dan doelt hij niet op het feit dat hij in een grijs verleden ook wel eens portretjes en landschapjes schilderde. Nee, denk aan folk art, aan beschilderde autobussen in derdewereldlanden, aan makeup, aan woninginrichting. Ik doe nog één poging. De prieelvogel wordt gestuurd door zijn instinct. Hij kan niet halverwege denken: ik vind het wel goed zo, ik laat het hierbij. Is juist die keuzevrijheid niet ook een essentieel aspect van het kunstenaarschap? Maar nog geen week na mijn gesprek met Van Damme lees ik een interview met succesvol beeldend kunstenaar Armando, die sinds kort weer aan het schrijven is. ‘Ik kan er niet van leven’, zegt hij, ‘maar ik moet. Het kan niet anders.’ Wie weet gold dat ook wel voor die spuitbuskunstenaar op station Duivendrecht. De mens als extreem gecompliceerd prieelvogeltje. Ook adembenemend mooi eigenlijk.

AMC Magazine


AMC collectie

Tanja Deman Ask uit de serie Collective Narratives, 2013 Archival pigment print op archival papier 135 x 90 cm

Achterhaald optimisme Door Tineke Reijnders 20

november 2014


AMC collectie Je rijdt door het donker, je ziet de lampen van een ­stadion, en je weet: hier gebéurt iets. Hier zijn mensen samengekomen om iets te beleven. De middelpuntzoe­ kende kracht van het vertier wordt verbeeld door de auto’s op de voorgrond. Als ijzerslijpsel op een magneet plakken ze tegen hun bestemming aan. Hier en daar licht een carrosserie op in het schijnsel van een lantaarnpaal. Verderop schijnt de stadionverlichting op de voorstelling, maar voor het overgrote deel heerst duisternis. Het donkere beeld valt samen met de zwart-wit uitvoering van de foto. Tanja Deman werkt graag in zwart-wit , eerder dit jaar was dat nog te zien in de Brummelkampgalerie van het AMC. Ze toonde er onder de titel ‘Topography of Wonder’ haar panoramische foto’s uit de reeksen ‘Grotten’ en uit de ‘Collectieve Vertellingen’ waar deze foto ‘Stadion’ voor de collectie uit kon worden verworven.

Rauw landschap

In het hart van de foto vindt het spektakel plaats. Je oog wordt er vanzelf naar toe getrokken. De kolossale schijnwerpers sturen de aandacht naar de gebeurtenis binnen de ring van de arena. Maar daar waar we een voetbalwedstrijd of misschien een popconcert verwachten, doemt iets heel anders op. Onverwacht stuit je op een brok rauw landschap. Daar zal niet snel een wave voor worden ingezet. Deze rotsvallei is geen idylle en ongeschikt om doorheen te wandelen. Verstoken van enige begroeiing nodigt de stenen kloof alleen uit tot kijken, tot een stille beschouwing – niet van een evenement met explosieve momenten, maar van gestolde tijd. Zo’n botsing van tegenstrevende grootheden – de kale natuur tegenover verstedelijking – is de rode draad in de serie ‘Collectieve Vertellingen’. Tanja Deman voegt de onderdelen in de computer samen en zet de absur­ distische fotocollage in om de kijker aan te sporen opmerkzaam te zijn op onze omgeving. Ze wil dat we met nieuwe ogen om ons heen kijken en over de stedelijke omgeving na gaan denken. De tegenstelling natuur – ­bebouwing is een eenvoudig gegeven met grote psycho­ logische implicaties. Overal in de wereld botsen de twee, maar Deman benadert de problematiek vanuit een speciale fascinatie voor architectuur.

Verlaten Utopie

Misschien is deze kunstenares wel extra gevoelig voor de zeggingskracht van architectuur omdat ze is opgegroeid in Split en Zagreb. Ze studeerde in 2006 als beeldhouwer af aan de kunstacademie te Zagreb. Te jong om de socialistische levensstijl in Kroatië te hebben ondervonden die tussen 1953 en 1989 de samenleving overheerste. Niettemin raakte ze in de ban van de stedelijke geschiedenis zoals die valt af te lezen aan de gebouwde omgeving. Ze deed er onderzoek naar omdat ze er te weinig van af wist en ontdekte dat er ook niet over was geschreven. Het bleek haar dat Bauhausachtige, modernistische en futuristische bouwwijzen waarop mensen hun fantasie en illusies projecteerden niet specifiek tot de eigen identiteit behoorden, maar van elders waren overgenomen. De heldere esthetiek van deze architec-

21

tuur is nog steeds indrukwekkend. Maar nu, geruime tijd na het neerhalen van het ijzeren gordijn, roept die utopische internationale stijl in het voormalige oostblok zozeer associaties op met een beroerde periode, dat men de monumenten van vooruitgangsgeloof liever kwijt dan rijk is. Tanja Deman wijdde er in 2010 een tentoonstelling en een kunstenaarsboek aan, veelzeggend getiteld ‘Deserted Utopia’, Verlaten Utopie. Ook in haar serie ‘Fernweh’ en ‘Abode of Vacancy’ blijft ze beelden van mooie gebouwen koppelen aan historisch optimisme. Ze doet dat buitengewoon overtuigend, haar werk kenmerkt zich door een verbazingwekkende helderheid. Het is ruimtelijk en ondernemend, het ademt grandeur. Demans werk ondervindt veel waardering en wordt veelvuldig in tentoonstellingen opgenomen. Haar oeuvre bestaat niet alleen uit foto’s, maar ook uit lichtinstallaties en videowerken. Alleen al dit jaar exposeert Deman ge­ lijktijdig verschillende reeksen in tal van internationale kunstcentra en musea. Het Amsterdamse publiek heeft haar foto’s op Unseen kunnen bewonderen, de internatio­ nale fotobeurs die afgelopen september voor de derde keer werd georganiseerd. Deze keer zijn haar foto’s op billboards in de buitenlucht getoond nadat ze op de twee eerdere versies door een galerie werden gebracht.

Mensen hebben rare rituelen, Tanja Deman dient ze op in een atmosfeer vol raadselachtigheid In 2011 kwam de Kroatische naar Rotterdam, waar ze deelnam aan de masteropleiding van het Piet Zwart Instituut. Toevallig of niet, sindsdien doen het theater en de arena hun intrede in haar werk. In de serie ‘Collective Narratives’ werkt Deman een fascinatie uit die ook in eerder werk al aan de dag was getreden: de collectieve blik. Ze is geboeid door de gezamenlijkheid van bepaalde manieren van kijken, door massale aandacht, gebundeld in een identieke blikrichting. Ze verwondert zich over de aantrekkingskracht van sommige spektakels. Vreemd eigenlijk dat daar speciale bouwwerken voor zijn ontworpen, bestemd voor wisselende evenementen, maar met een vaste focus. Mensen hebben rare rituelen, Tanja Deman dient ze op in een atmosfeer vol raadselachtigheid. Ze daagt uit tot een vertraagd en nadenkend kijken. Enerzijds koppelt ze de arena aan de natuur en laat het rotsachtige ravijn in deze foto ‘Stadion’ acteren als een heftig contrapunt, een obstakel dat als een verkeersdrempel de snelheid uit het kijken haalt. En tegelijk hult ze de foto in nachtelijke duisternis. Waarmee ze ons verleidt tot ingespannen turen. Er is heel veel te zien op deze foto en het geeft zich pas geleidelijk prijs. Zodat ook wij, toeschouwers en beschouwers, op onze beurt als ijzervijlsel aan de voorstelling blijven plakken. ‘Stadion’ gaat over kijken en veroorzaakt kijken. Het een gebeurt collectief, het ander is een puur persoonlijke aangelegenheid. Wie met aandacht kijkt, schept zijn onvervreemdbaar eigen evenement.

AMC Magazine


Orthopedie

Foto: Marieke de Lorijn/Marsprine

Bewegen maakt gelukkig

Op 7 november spreekt hoogleraar Orthopedie, in het bijzonder sporttraumatologie, Gino Kerkhoffs zijn oratie uit. Zijn doel: de beste zorg bieden aan patiÍnten met een ernstig probleem aan het bewegingsapparaat – zowel de bakker om de hoek als de sporter op weg naar Olympisch Goud. Door Marc van den Broek 22

november 2014


Orthopedie Hoe toepasselijk is de titel van de oratie van kersverse AMC-hoogleraar Gino Kerkhoffs (42): Patiëntenzorg is topsport. Onze afspraak is om negen uur in de ochtend. Het wordt iets later. ‘Vannacht deed ik twee spoedoperaties en om zeven uur vanmorgen had ik een consult met twee topsporters. Nu heb ik nog een volle dag met ­patiënten op de poli voor de boeg.’ Wat is het aandachtsgebied van een topsportdokter? ‘Mijn pakket is de enkel, de knie, spierletsels en stress­ facturen. Bij enkel en knie is de chirurgie aan kraakbeen en banden veeleisend. Spierletsels vormen een grote groep blessures binnen de sport; 20 procent van de letsels bij voetballers heeft met de enkel te maken, 20 procent met de knie en bijna een kwart met de spieren. De rest zijn onbegrepen klachten. Zoals de stressfactuur, een vermoeidheidsbreuk van het bot, een vaak laat onderkend probleem, dat tot lange afwezigheid van het sportveld kan leiden. Over de origine en de ideale behandeling weten we nog weinig.’ Hoe valt dat te rijmen; snelle zorg voor topsporters en zorg voor ‘gewone’ patiënten met in uw geval wachttijden voor een operatie van een jaar? ‘Topsporters zijn voor mij belangrijk, vakinhoudelijk dan, want van hen leer ik veel. Zie het als het Formule 1-principe: coureurs gaan met driehonderd kilometer door de bocht, de gewone sterveling met honderd. Als ik leer problemen bij die hoge snelheid op te lossen, dan kan ik mensen die honderd rijden gemakkelijker op de weg houden. Los daarvan geeft het me als dokter en sportliefhebber voldoening als ik een steentje kan bijdragen aan de lange weg die een sporter moet afleggen om op één moment te pieken.’ Maar topsporters krijgen voorrang? ‘Nee, dat is niet zo. We hebben een topsportpoli waar sportarts, radioloog, fysiotherapeut, traumachirurg en orthopeed samenwerken. De spoedconsulten van een topsporter doe ik om zeven uur in de ochtend in mijn eigen tijd, zodat andere patiënten daar geen last van hebben. NOC-NSF eist dat sporters met een A-status binnen 24 uur een diagnose en een behandelplan krijgen en een operatie binnen één week. “Gewone” patiënten – de bakker op de hoek die niet meer goed kan staan of het kind dat niet kan gymmen – kunnen altijd met hun probleem bij mij aankloppen.’ Wordt u het nieuwe AMC-sportboegbeeld, opvolger van de beroemde enkeldokter Niek van Dijk die tegen zijn pensioen aan loopt? ‘Ik werk al vijftien jaar samen met Niek en heb een hoop van hem geleerd. We hebben de afgelopen jaren een grove verdeling gemaakt. De voetballers gaan naar Van Dijk en de Olympische sporters naar mij. Het raakt nu weer met elkaar vermengd.’ U treedt aan als hoogleraar, zijn er ideeën om de orthopedie anders te organiseren? ‘Ik zie een versmelting met traumachirurgie. We hebben

23

in het AMC twee gedreven clubs specialisten die vanuit een verschillende achtergrond praktisch hetzelfde doen. Trauma-artsen krijgen problemen op hun bord, na een ongeluk of een schietpartij, die ze meteen moeten oplossen, maar ze verzorgen ook relatief eenvoudige fracturen en andere problemen van het bewegingsapparaat, net als ik. Er is al overlap. Vannacht had ik dienst als orthopedisch traumachirurg, waarbij ik een patiënt met een schotwond en een patiënt met een gecompliceerde enkelfractuur na een scooterongeluk moest helpen. Ik voorzie een hechte samenwerking, waarna het VUmc kan aansluiten in onze structuur. Het is uniek in Nederland dat trauma en orthopedie zo samen gaan.’ Wat wordt de wetenschappelijke uitdaging? ‘De expertise die we hebben opgebouwd op het gebied van enkel en achtervoet zal worden uitgebreid. Ik voorzie internationale samenwerking om in grote trials het effect van nieuwe behandelingen te bewijzen. We hebben een nieuwe behandeling voor kraakbeenletsels ontwikkeld en een unieke operatiemethode om een enkel vast te zetten. Beide technieken lijken succesvol.’ Wat is de ambitie met topsport in het AMC? ‘Er is een goede samenwerking tussen de afdelingen Orthopedie, Radiologie en Traumachirurgie van het AMC en we hebben het ACES (Academic Center for Evidence based Sportsmedicine) opgericht om de zorg voor de topsporter te verbeteren, en wetenschap en onderwijs naar een hoger plan te tillen. Binnen het ACES wordt gekeken naar samenwerking met partners binnen het AMC, zoals het Hartcentrum, en buiten het AMC, zowel sportmedisch als op het gebied van sportmanagement. Uiteindelijk mikken we op de IOC-accreditatie Center of excellence. Een alliantie met onder meer AMC, VUmc en de gemeente Amsterdam heeft een goede kans op een topvijf plek in de wereld van sportwetenschappen. Dit moet in 2020 bereikt zijn, een enorme eer als het zover komt.’ Maar dan komen er nog meer topsporters? ‘Ja, als het goed gaat, werkt dat soms een beetje tegen je. Je moet dus zo exact mogelijk selecteren welk stukje topreferente zorg je aanbiedt om de kwaliteit hoog te houden. Zo doe ik sinds een jaar geen schouders en ellebogen meer.’ Is al dat bewegen wel gezond? ‘Bewegen is leven, zoveel is duidelijk. Een bewegende mens is een gelukkig mens. Bewegen heeft een gunstige invloed op alle organen. Maar er is een grens en dan liggen de problemen vaak bij het bewegingsapparaat. Om met judoka Henk Grol te spreken: “Topsport is absoluut ongezond”. Dit geldt bij uitstek voor sporten als judo, turnen, rugby en voetbal. Voor gewone mensen die bewegen, dat zijn er in Nederland zes miljoen voor zichzelf en drie miljoen in een team, is een half uur per dag prima om fit te blijven. Wil je meer, dan kan het bewegingsapparaat gaan slijten. Zwemmen en fietsen is dan zo slecht nog niet, voor hardlopen geldt dat wat minder.’

AMC Magazine


De stelling

Velgtruc smeedt liefdesband

‘Bandenlichters zijn net zo onzinnig als fonteinen en trekdrop.’ Tiende stelling bij het proefschrift van René Besseling (Maastricht UMC) over MRI-onderzoek naar ­cognitieve problemen bij kinderen met epilepsie. René is een sleutelaar, zodoende. Altijd al geweest. Maar waar hij zich tegenwoordig ontfermt over Franse oldtimers, ging hij in zijn studiejaren aan de Technische Universiteit Eindhoven met name fietsen te lijf. ‘Onder medestudenten liet ik me op een onbewaakt ogenblik ontvallen dat ik nooit bandenlichters gebruikte’, zegt Besseling. ‘Vonden ze grappig, dus ze haalden me

24

over er een stukje aan te wijden in het blad van de studievereniging.’ Onder de montere titel Klussen met René verklaarde de jonge sleutelaar zich nader. ‘Ik legde uit dat bandenlichters óf van kunststof zijn, dus slap en onhandig, óf van ijzer, zodat je er nieuwe gaten mee maakt. Ze zijn ook nergens voor nodig. De truc is gebruik te maken van het midden van de velg, het diepste gedeelte. Je laat de binnenband leeglopen en vervolgens knijp je de hielen van de buitenband goed in die groef, over een flink deel van de velg. Dan heb je voldoende ruimte om de binnenband er met de hand uit te wippen.’

Nou ja, dat kwam dus allemaal in dat verenigingsblad. Inclusief de vermakelijke zinsnede ‘Bandenlichters zijn net zo onzinnig als fonteinen en trekdrop’, die onverwachte mechanismen in werking zette. Besseling: ‘Mijn tegenwoordige vriendin, toen nog gewoon een van mijn vrienden, vond die zin zo aardig dat ze dacht; wat is het toch eigenlijk een leuke jongen. Dat heeft ze me pas veel later verteld hoor, toen we allang een relatie hadden.’ Waarin bandenlichters en trekdrop natuurlijk buiten de deur worden gehouden. Maar wel degelijk met fonteinen van klare liefde.

november 2014

Illustratie: Len Munnik

Door Simon Knepper


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.