d i a g n o s e
A l z h e i m e r
Hoogtechnologische schijn bedriegt Voor (bijna) alles bestaat een apparaat. Het stellen van de diagnose ‘ziekte van Alzheimer’ kan zelfs met diverse apparaten, de één nog geavanceerder (en duurder) dan de andere. De meerwaarde van al die techniek valt echter tegen. Bij patiënten ouder dan 75 jaar blijkt een diagnose op basis van alleen neuropsychologisch onderzoek even goed als een liquortest of PET-scan. Nu alleen nog de beroepsgroep overtuigen.
A ndrea Hijmans
‘Aanhoudend radeloos angstig’, zo typeerde neuroloog Aloïs Alzheimer de 52-jarige vrouw die in 1901 werd opgenomen in de psychiatrische kliniek waar hij werkte. Behalve bang was deze Auguste Deter ook verward en onrustig en kampte ze met steeds ernstiger geheugenproblemen. Ze leed aan wat bekend is geworden als de ziekte van Alzheimer. Na haar dood (in 1906) vond Alzheimer abnormale eiwitafzettingen in haar hersenen, zogeheten plaques en tangles. Tegenwoordig weten we dat die bestaan uit de eiwitten bèta-amyloïd en tau. Af braakproducten die normaal gesproken worden afgevoerd via onder andere het hersenvocht, de liquor (spreek uit: liekwor). Het ‘badwater waar de hersenen in drijven’, aldus hoogleraar Neurologie Pim van Gool. ‘Zo’n twintig jaar geleden vatte de gedachte post: als de hersenen vol zitten met amyloïd dan geldt dat waarschijnlijk ook voor dat badwater.’ Het idee voor een nieuwe diagnostische test was geboren. Daarbij wordt via een ruggenprik een klein beetje liquor afgenomen en geanalyseerd. Bij afwijkende concentraties bèta-amyloïd en tau – de zogeheten ‘Alzheimer-handtekening’ – gaan de seinen op rood. Maar hoe betrouwbaar is deze methode? En wanneer is zo’n ruggenprik zinvol? Niet-pluis-gevoel
Auguste Deter was, zo weten we nu, geen doorsnee Alzheimerpatiënt. De meeste mensen die deze vorm van dementie krijgen, zijn immers veel ouder. Alzheimer is
18
AMC M aga zine juni 2012
een typische ouderdomsziekte; de kans op de aandoening neemt sterk toe met de leeftijd. Tegenwoordig gaan wetenschappers er dan ook vanuit dat er waarschijnlijk twee vormen bestaan, zeg maar: Alzheimer type I (dat vooral mensen jonger dan 65 treft) en type II (de reguliere variant bij ouderen). Dat onderscheid heeft ook consequenties voor de diagnostiek, ontdekten onderzoekers van het AMC*. Zij gebruikten data uit het Alzheimer’s Disease Neuroimaging Initiative (ADNI), een samenwerkingsverband tussen zo’n zestig medische centra in de VS en Canada dat gegevens voor onderzoekers uit de hele wereld vrijelijk ter beschikking stelt. Belangrijkste vraag: zijn de diverse beschikbare diagnostische tests even betrouwbaar bij jongere als bij oudere Alzheimerpatiënten? Het antwoord is simpel: nee. Bij patiënten boven de 75 heeft het afnemen van liquor of beeldvorming met behulp van geavanceerde PET-scans geen toegevoegde waarde. Het levert geen betere diagnose op dan alleen klinisch onderzoek door de (huis)arts in combinatie met neuropsychologische tests en eventueel een MRI. ‘Bij “jongere” patiënten is de liquor wel vaak afwijkend’, zegt AMC-neuropsycholoog Ben Schmand, tevens hoogleraar Klinische Neuropsychologie aan de UvA, ‘maar meestal zie je al in de spreekkamer dat er waarschijnlijk iets aan de hand is. Ook dan kun je je dus afvragen of zoiets als een liquortest wel nodig is.’ Belangrijkste conclusie van het onderzoek: bij oudere mensen verliezen biochemische biomarkers, zoals de