Een Zwevegemse heks - Amantine van Thieghem

Page 1

EEN ZWEVEGEMSE HEKS AMANTINE VAN THIEGHEM

Kathleen PATTYN

Uit het tweede jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring Frans van Halewijn (1988)



EEN ZWEVEGEMSE HEKS AMANTINE VAN THIEGHEM DIE "... VAN TFAICT VAN TOOVERIE ALZO ZUVERE ES ALS HET KERCKHOF VAN DOODE LIEN..." (1) Kathleen PATTYN Voor het onverklaarbare zocht men in het verleden een verklaring. Vooral vrouwen werden met de vinger gewezen en werden het slachtoffer van de heksenvervolging, die een hoogtepunt kende in West- en Midden-Europa tijdens de 16° en de 17° eeuw. ( 2 ) Ook de streek van Kortrijk werd geconfronteerd met dit fenomeen. In de periode 1540-1665 werden voor de Kortrijkse stadsschepenbank 34 'heksenprocessen' gevoerd waaronder 12 in de periode 1596-1605 ( 3 ) . Omdat de Kortrijkse schepenbank ratione personae en ratione materiae een ruime bevoegdheid bezat, konden ook niet-stedelingen gedagvaard worden (4 ) . Slechts van 4 hekserijbeklaagden is met zekerheid geweten dat zij Kortrijkse inwoners waren , de overige waren dit vermoedelijk niet ( 5 ) . Onder die 34 beklaagden bevonden zich 23 vrouwen ( 6 ) . In de bewaarde Kortrijkse processtukken komt vooral het volkse of traditionele hekserijconcept tot uiting. Het beeld dat het 'gewone' volk in die tijd voor ogen had betreffende een heks, was iemand die door middel van 'bovennatuurlijke' krachten schade kon aanrichten of voorspoed kon bewerken. Er werd niet de minste aandacht geschonken aan de aard en de oorsprong van die 'bovennatuurlijke' machten waardoor deze verschijnselen veroorzaakt werden. De duivel kwam als het ware niet aan de bak in dit concept ( 7 ) . De demonologische leer daarentegen stelde dat de heks een verbond gesloten had met de duivel, 'omgang' had met hem tijdens de sabbat en in diens opdracht opereerde. De vermeende gevolgen, het aanrichten van schade, waren van ondergeschikt belang. Dit geleerde of demonologische hekserijbegrip, was een kunstmatig gecreëerd concept dat in de late Middeleeuwen ontstond. Behalve invloed van de volkse opvatting hebben ook filosooftheologen, moralisten en de Inquisitie hun steentje bijgedragen tot de vorming ervan. Voora l de sociale elite heeft zich dit geleerde begrip eigen gemaakt, terwijl het nauwelijks teruggevonden wordt bij het volk ( 8 ) . De Kortrijkse schepenen waren, vermoedelijk omwille van hun niet -academische vorming, weinig vertrouwd met de demonologie zodat zij de gevoerde heksenprocessen niet in die zin interpreteerden ( 9 ) . Te Kortrijk kwam er dan ook geen enkele heks om het leven op de brandstapel. ( 1 0 ) Tot voor kort werd zelfs aangenomen dat van het geleerde hekserijbegrip geen spoor terug te vinden was in de Kortrijkse processtukken. Een recent geklasseerd 16° eeuws pijnigingsverslag van een aangeklaagde 'heks' -Amantine van Thieghem- weerlegt deze stelling. ( 1 1 ) Amantine van Thieghem, een vermeende heks uit Zwevegem, liet heel wat sporen na in de gerechtsregisters van de Kortrijkse schepenbank, waardoor zij heden 'bekend' is als dé beruchte heks uit Zwevegem. ( 1 2 ) Identiteitsgegevens van deze Amantine zijn vrij schaars. Uit de verschillende processtukken kan afgeleid worden dat Amantine gehuwd geweest is met een zekere Andries de Costere alias Blomme met wie ze zeker twee zonen had. Haar woonplaats was Zwevegem maar toen omstreeks 1580-1587 de kasselrij Kortrijk getroffen werd door een krisis, verbleef zij een tijdje te Anseyn (huidige Annezin). (1 3 ) Jaren voór haar proces begon te lopen (1598-1599), 'genoot' Amantine van Thieghem reeds de faam een tooveresse te zijn. Deze geruchten waren zelfs doorgedrongen tot bij de Kortrijkse rechtbank. Toen de schepenen op 9 oktober 1596 de hekserij-verdachte Joossyne de Raedt examineerden, vroegen zij haar welke haar connecties waren met deze Amantine uit Zwevegem. ( 1 4 ) 1


Toch zou het nog tot 7 mei 1598 duren eer een Kortrijkse griffier de eerste getuigenissen ten laste van Amantine te noteren kreeg. Guillaume de Cantere betichtte toen Amantine ervan zijn vrouw - Mergriete Casiers - ziek getoverd te hebben. Mergriete kwam dit ook verklaren voor de Kortrijkse rechters en preciseerde dat het 'kwaad' geschied was door een schouderslag en door het geven van een appel. Vreemde symptonen hadden zich daarna gemanifesteerd. Mergriete voelde leevende beesten in haar lichaam bewegen, die een piepend geluid maakten en dit vooral bij regenachtig weer. Daardoor dacht ze dat het paddekens waren. Hulp zocht ze bij geestelijken maar ook bij Aman tine zelf. Doch, niks mocht baten. Wellicht daarom zocht het echtpaar de Cantere zijn toevlucht tot een rechtsinstantie. Kon Mergriete niet meer genezen, dan moest diegene die dit haar had bezorgd, gestraft worden. Het vermoeden rijst dan ook dat zij de fo rmele aanklagers waren die het hele proces aan het rollen brachten.

Heksen die melk betoveren (houtsnede uit Vindier, Tugendspiegel, 1486)

Enkele dagen later, namelijk op pinksteravond (10 mei 1598) werd Amantine te Zwevegem gevangen genomen en naar de Kortrijkse gevangenis overgebracht. Op de hoogte gesteld van bovenvermelde betichtingen, ontkende Amantine alles en bemerkte dat beide getuige n verwant waren en dus de getuigenis van een derde vereist was. En die kwam er! Op 11, 13 en 14 mei verschenen in het totaal vijf nieuwe getuigen onder wie twee echtparen. De belastende feiten waren de gewone beschuldigingen: het betoveren van kinderen en dieren. Demonologische elementen kwamen in de getuigenissen niet voor. Op 14 mei 1598 werd Amantine geconfronteerd met het echtpaar de Cantere. Zij bleef de door hen ten laste gelegde feiten ontkennen. De Kortrijkse schepenen besloten daarop nog dezelfde dag tot een pijniging over te gaan om zo een bekentenis af te dwingen. De leperse beul werd met dit karwei belast. ( 1 5 ) Alvorens hij de tortuur aanvatte, heeft hij eerst Amantine geheel geschoren. Normaal werd een beklaagde geschoren om te onderzoeken of die geen middeltjes bij zich droeg die 'gevoelloosheid' verwekten ofwel om hekserijver dachten te onderzoeken op 2


de aanwezigheid van duivelsmerken. Demonologen geloofden namelijk dat de duivel bij het sluiten van een pact een merk plaatste op zijn volgeling. Dit stigma diabolica kon volgens hen op om het even welk lichaamsdeel aangebracht zijn , vandaar de totale ontharing. Werd een lichaamsvlek ontdekt, dan werd die met naalden doorprikt. Bleek het een gevoelloze vlek te zijn waar geen bloed uit vloeide, dan was de kans groot dat ze als duivelsmerk ge誰 nterpreteerd werd. Demonologisch ge誰nspireerde rechters beschouwden de aanwezigheid van zo'n vlek als een belangrijke aanwijzing van het bestaan van een verbond met de duivel. ( 1 6 ) De gedetailleerde onkostennota van de leperse beul bevat geen aanwijzing dat hij een onderzoek naar duivelsmerken uitvoerde Misschien werd deze taak aan een ander overgelaten of vond er helemaal geen visitatie plaats. Wat er ook van zij, na de scheerbeurt werd Amantine gepijnigd. Voor deze pijniging is er een rechterlijk verslag bewaard dat ons vrij uitvoerig inlicht over deze tortuur. Dit officieel document vertoont echter enkele tekortkomingen. Zo werd naarmate de pijniging vorderde enkel de antwoorden van Amantine genoteerd en niet de gestelde vragen. Ee n tweede probleem is het precies chronologisch reconstrueren van deze tortuur die vijf dagen en vier of vijf nachten duurde. Bovendien werden er folio's verkeerd ingebonden en ontbreken er ook enkele. Ondanks deze beperkingen is dit verslag een uiterst belangrijke bron. Het is tot op heden het enige beschikbare pijnigingsverslag van een hekserijverdachte die voor de Ko rtrijkse schepenbank verscheen. ( 1 7 ) De tortuur startte op 14 mei en duurde tot en met 18 mei. Al die tijd zat Amantine met de handen op de rug gebonden en het hoofd in een halsbant voor een vuur. Naarmate de vermoeidheid - in de hand gewerkt door de warmtebron - groter werd, werd het moeilijker rechtop te blijven zitten. Daardoor drukten de pinnen van de band alsmaar dieper in de hals van de beklaagde. ( 1 8 ) Op de eerste dag van de pijniging (14 mei) concentreerden de vragen van de Kortrijkse schepenen zich vooral op betichtingen die in de getuigenissen naar voor waren gekomen. De gestelde vragen hoorden dadelijk thuis in het volkse hekserijconcept. Vermoedelijk werden ze op voorhand genoteerd vermits het de enige volledige vragenreeks is die in het verslag voorkomt. Deze vragenreeks werd een tweede maal overlopen. Wanneer dit precies gebeurde is niet geweten (nacht van 14 op 15 mei of 15 mei?). Duidelijk is dat de tweede reeks antwoorden door een andere hand werd neergepend. Wat nu de antwoorden zelf betreft, wist Amantine op die eerste dag de meeste betichtingen te ontkennen of er een plausibele uitleg voor te geven. Zo bekende ze bijvoorbeeld een appel gegeven te hebben aan Mergriete Casiers, maar ontkende dat zij daardoor Mergriete had betoverd. Toch bleek Amantine reeds op de eerste dag van haar pijniging niet eenvormig te zijn in haar antwoorden. Zaken die ze aanvankelijk ontkende bekende ze even later dan toch. Demonologische antwoorden vielen er die eerste dag niet, wat niet verwonderlijk is gezien de aard van de vraagstelling. De nacht van 14 op 15 mei 1598 bleef Amantine in haar foltertuig zitten. Of zij tijdens die nacht ondervraagd werd, valt niet op te maken uit het bronnenmateriaal. Op 15 mei, de tweede dag van de pijniging, vertoonde Amantine duidelijk sporen van afmatting. Haar weerstandsvermogen zwakte af. Ze kreeg waanvoorstellingen en beweerde dat eenen douck werck voor haer ooghen speelt inden houck vanden herde. Bekentenissen volgden. Ze verklaarde de appel die ze aan het kind van Pieter Baekelandt gegeven had, thuis in een lade gelegd te hebben waar quaet pour lag. Dit vormde de a anzet voor de schepenen om meer gegevens te verkrijgen over dit poeder wat samenstelling en bewaarplaats betrof. Tevens was men ge誰nteresseerd in de identiteit van de persoon die het poeder aan Amantine had bezorgd. Vooral deze laatste vraag werd beklemtoond. Het is mogelijk dat de schepenen met deze vraagstelling 3


tot het demonologische concept wilden komen. Het bezit van een vreemd poeder was immers een empirisch vast te stellen feit waaruit volgens de demonologie het bestaan van hekserij kon afgeleid worden. Ook de vraag naar diegene die haar het poeder bezorgde, kon naar de duivel leiden. ( 1 9 ) Nadat Amantine beweerd had het poeder gekregen te hebben van mensen uit haar omgeving, gaf ze na verdere pijniging toe dat ze met upghesetten guaden wylle en gedreve n door de quaede opinie van den guaden inghele de betoveringen verricht had. Het is vreemd dat de schepenen na deze bekentenissen hun aandacht in eerste instantie toespitsen op het poeder en pas daarna de vraag stellen van wi en zij den raet ghehat heeft o m zulck quaet te doene. Amantine maakte geen melding meer van .den quaden inghele en verklaarde op eigen initiatief gehandeld te hebben. Tot diep in de nacht van 15 mei bleef men over dat poedertje doorbomen.

Heks onderweg naar de sabbat (Albrecht D端rer, circa 1500)

4


De derde dag van de tortuur (16 mei), verliep in dezelfde sfeer als de dag voordien. Reeds in de vroege ochtend, met name om ĂŠĂŠn uur, begon men haar opnieuw vragen te stellen over het poedertje: de samenstelling en de persoon die haar dit recept had bezorgd, waren de prangende vragen. Na voortdurend met deze vragen geconfronteerd te zijn, gaf Amantine uiteindelijk te kennen dat zij handelde op quaeden raet die haer den quaden viant innen gaf. Net als de vorige dag gingen de Kortrijkse schepenen niet rechtstreeks in op het thema van den quaden viant maar bleven andermaal bij dat poeder stilstaan. In de loop van die ochtend maakte Amantine meerdere malen de opmerking groote pyne te lyden zonder verdienste. Toch vond ze nog de kracht de beschuldigingen te ontkennen. Ze verklaarde niet te kunnen toveren en ook niet te weten wat toverij inhield. Deze ontkenning vergde wellicht haar laatste krachten want kort daarop begaven haar zenuwen het. Ze barstte in een lachen uit dat - ondanks aangebrachte wijzigingen in haar tortuur - drie uur aanhield (9 uur tot 12 uur). Haar weerstand nam zienderogen af. In de nacht van 16 mei werd de pijn zo ondragelijk dat zij om 23 uur jammerlick creytende vroeg haar handen los te maken terwijl ze eraan toevoegde gee n kwaad gedaan te hebben. Het verzoek was tevergeefs! De schepenen begrepen wellicht dat een kritieke fase aangebroken was: de weerstand van Amantine was zo goed als geheel gebroken. In de vroege morgen van de vierde dag (17 mei) was het zover. Amantine vroeg om een getuige ten laste - Jan van den Berghe - te mogen spreken. Dit werd haar evenwel geweigerd. In haar wanhoop begon ze daarop aan een demonologisch relaas. Van vijf uur tot acht uur bekende ze diverse demonologische elementen: duivelsverbond, had conversatie met haar duivel Chaerles, had zich al vliegend naar de nachtelijke bijeenkomsten (sabbat) begeven, gaf namen op van andere 'heksen', bekende diverse malificia of kwaad verricht te hebben tegen een vast tarief en gaf uitleg omtrent de tovermiddeltjes. ( 2 0 ) Deze verklaring leverde haar na vier dagen tortuur een korte rustperiode op van drie uur (17 mei van 9 uur tot 12 uur). Amantine werd uit de halsband gehaald, van de touwen ontdaan en ze kr eeg de toelating om te slapen. Na enkele uren slaap werd zij gewekt en begon men haar opnieuw te ondervragen. De rechters wilden de namen horen van de personen die door haar bestempeld waren als zijnde toovenaers ende tooveressen. Denunciaties van hekserijverdachten konden immers leiden tot nieuwe processen. ( 2 1 ) Amantine liet het echter zover niet komen. Nadat ze drie personen met naam noemde, trok zij haar beschuldigingen tegenover hen in en verklaarde haar bekentenissen tijdens de pijniging onwaarachtig. Daarop besloot men haar opnieuw aan een pijniging te onderwerp en (17 mei om 13:30 uur). Deze tortuur werd aangehouden tot Amantine andermaal een demonologische verklaring aflegde. Ondertussen was het wel reeds 18 mei geworden! Eens uit haar foltertuig, trok Amantine haar bekentenissen opnieuw in. Hierdoor kwam ze in dezelfde rechtspositie terecht als had ze geen bekentenis afgelegd. ( 2 2 ) Omdat Amantine haar ontmoetingen met de duivel en het uitvoeren van enkele van zijn opdrachten gesitueerd had in de periode dat ze in de omgeving van Bethune verbleef, werd vanuit Kortrijk een bode gestuurd naar die stad. Een licentiaat in de rechten en de stadspensionaris van Bethune kregen een vergoeding uitbetaald. Het blijft echter een open vraag welke informatie zij verstrekten aan de Kortrijkse bode. In de loop van de maanden mei (19 en 20 mei) en juni (25 juni) 1598 werden nieuwe beschuldigingen uitgesproken ten laste van Amantine. De betichtingen lagen opnieuw in de lijn van het volkse hekserijconcept. Amantine zelf werd op 26 juni nogmaals ondervraagd omtrent de afgelegde bekentenissen tijdens de tortuur. Zij bleef alles evenwel ontkennen. Op 30 juni en 9 juli verschenen de laatste getuigen voor de Kortrijkse schepenbank die een aanklacht formuleerden. In het totaal hadden 15 personen een bezwarende verklaring afgelegd. 5


Met deze stand van zaken wisten de Kortrijkse schepenen niet wat aan te vangen. Daarom werd de Kortrijkse griffier Pieter van der Plancke samen met stadspensionaris Willem van Ryckeghem naar de Raad van Vlaanderen te Gent gestuurd om er te consulteren met ghele erde. Een preciese datum kan op dit gebeuren niet gekleefd worden. Rekening houdend met de einddatum van de stadsrekening waarin dit gegeven vermeld staat, zou de Kortrijkse delegatie voor 28 februari 1599 raad gaan inwinnen zijn. Wat er precies uit de bus kwam is evenmin duidelijk. De eerstvolgende (bewaarde?) documenten die ons van Amantines proces resten, dateren van 6 oktober 1599. Op die dag werd Amantine, op advies van rechtsgeleerden, aan een nieuwe pijniging onderworpen. Dit gebeurde evenwel pas nadat zij nogmaals in het schepencollege had bevestigd bij haar ontkenning te blijven. Volgens het verslag dat bewaard is gebleven, duurde de tortuur maar één dag. De manier van pijnigen was echter duidelijk complexer dan die in 1598. Diverse technieken werden op haar toegepast. Amantine werd op de pijnbank vastgemaakt en uitgerokken, kreeg op het hoofd het roozecransken gezet en de duimschroeven werden ook bovengehaald. ( 2 3 ) Ondanks deze wrede pijnigingen wist ze aanvankelijk haar onschuld staande te houden. Doch na enige tijd ging ze alweer door de knieën en bekende demonologische zaken. Toen zij echter een half uur buiten tortuur was, trok zij - in aanwezigheid van twee schepenen haar bekentenis in en herhaalde dit een uur later voor het hele schepencollege . Enkele dagen later, met name op 9 oktober 1599, spraken de schepenen haar vonnis uit. Op basis van groote indiciën suspicien ende belastinghen veroordeelde men haar tot een twintigjarige verbanning uit het Graafschap Vlaanderen. De Kortrijkse rechters ha nteerden op dat ogenblik de bewijsleer waarbij men ervan uitging dat er op basis van zware vermoedens een straf mocht uitgesproken worden, weliswaar een kleinere straf dan wanneer het misdrijf ontegenspre kelijk vast was komen te staan. ( 2 4 ) Onweerlegbare bewijzen waren er tijdens het proces van Amantine niet gevallen. Ze had immers, eens buiten tortuur, telkens de bekentenissen die zij tijdens de pijniging had afgelegd, terug ingetrokken. Hierdoor ontsnapte zij mogelijks aan de brandstapel. Amantine gaf echter binnen de vooropgestelde termijn geen gevolg aan haar ban. Daarom werd ze opnieuw opgepakt. Op 27 oktober 1599 diende de hoogbaljuw van Kortrijk reeds een nieuwe schriftelijke eis in en op 6 november velden de shepenen haar tweede vonnis. In overeenstemming met wat in haar eerste sententie was vastgelegd, werd Amantine eerst met scherpe roeden gegeseld alvorens haar opnieuw dezelfde ban op te leggen. Deze keer werd ze wel verbannen op straffe van galg! Ondanks deze dreigende sanctie hield Amantine haar verbanning nauwelijks twee jaar vol. Op Goede Vrijdag 1601 (20 april 1601) werd zij te Moen door twee Kortrijkse baljuwssergeanten gevangen genomen. De dag na de arrestatie brachten de gerechtsofficieren haar met een kruiwagen naar de Kortrijkse stadsgevangenis over. Volgens een aantekening in de baljuws rekening en een rekest van de luitenant-hoogbaljuw verklaarde Amantine dat zij met geweld uit Henegouwen was verdreven. De inwoners van Pottes en omgeving bij wie ze bedelend haar voedsel probeerde bijeen te krijgen, zouden haar in de Schelde geworpen hebben. Deze handeling lijkt verdacht veel weg te hebben van de waterproef waaraan hekserijverdachten eertijds onderworpen werden om schuld of onschuld te bewijzen. Deze proef bestond erin de verdachte met vastgebonden armen en benen in het water te werpen. Bleef hij of zij bovendrijven, dan was het bewijs van schuld gevallen. Het zuivere water stootte het onzuivere element van zich af. Ging men daarentegen kopje onder, dan was het bewijs van onschuld geleverd. Het kwam er dan wel op aan tijdig uit het water gehesen te worden. Hoewel deze proef 6


bij het begin van de 17° eeuw niet meer toegelaten was in onze gewesten, lijkt het er sterk op dat de inwoners van Pottes en omgeving het recht zelf in handen namen en to t de identificatie overgingen van die vreemde indringster die haar slechte naam en faam met zich mee bleef dragen. ( 2 5 ) De toenmalige Kortrijkse luitenant-hoogbaljuw Gherolf van de Haeghe die het relaas van Amantine vernam, was ook de mening toegedaan dat z ij omwille van haere ghewoonlicke tooverie verdreven was. ( 2 6 ) Hij stuurde brieven naar Pottes, Bethune en Helkijn om nader geïnformeerd te worden over deze zaak. Onderwijl diende hij opnieuw een schriftelijke eis in (22 juni 1601) concludeerde de eiser (hoogbaljuw) op 17 juli de zaeke int advuys. Amantine bleef in de Kortrijkse gevangenis zitten zonder dat er een vonnis geveld werd. Op 12 juni 1603 werd zij door de schepenen naar een toren in de stadsmuur overgebracht, wat in feite neerkwam op een stilzwijgende veroordeling ad perpetuis conceribus (eeuwige opsluiting). Een vrij on gewone maatregel voor die tijd. ( 2 7 ) De Kortrijkse schepenen waren duidelijk niet van plan Amantine wegens haar banbreuk te veroordelen tot de galg zoals in haar sententie van 6 nove mber 1599 bepaald stond. Haar ouderdom impotentie ende debiliteyt werden door de Kortrijkse rechters ingeroepen als verzachtende omstandigheden. Zij beschouwden haar wellicht als een zwakzinnige. De Kortrijkse hoogbaljuw ging echter niet akkoord met deze z ienswijze van de schepenen en wendde zich daarom tot de Raad van Vlaanderen te Gent. ( 2 8 ) Hij diende er een rekest in met het verzoek de Kortrijkse schepenen aan te manen recht te spreken in de zaak Amantine van Thieghem. Maar de schepenen se monstrayent retyfs en gaven geen gevolg aan het bevel. De hoogbaljuw diende daarom een tweede rekest in bij de Gentse raadsheren. Opgeschrikt door een tweede bevelschrift, besloot men te Kortrijk een delegatie van de schepenbank naar Gent te sturen. Tegelijk werd de Kortrijkse luitenant-hoogbaljuw er ook ontboden. Beide partijen konden er hun standpunt uiteenzetten. De raadsheren kwamen tot een tweevormig besluit. Ofwel moest Amantine veroordeeld worden volgens de bepaling die in haar sententie van 6 november 1599 was vastgelegd: d.w.z. de galg; ofwel dienden de Kortrijkse schepenen een speciale toelating te vragen aan de Aartshertogen Albrecht en Isabella om Amantine te mogen blijven opsluiten. De afgevaardigden van de Kortrijkse schepenba nk keerden met dit besluit huiswaarts. Er werd echter geen gevolg aan gegeven. De toestand bleef als voorheen. Dit betekent dat Amantine op een 'onwettige' wijze in haar toren opgesloten bleef. Drie jaar later, met name in januari 1606 kwam Amantine bij een brand in de toren om het leven. Mayken Everaerdt die toen belast was met de verzorging van Amantine werd door de Kortrijkse schepenen ondervraagd omtrent de oorzaak van de brand. Zij suggereerde dat Amantine mogelijks onvoorzichtig was omgesprongen met haar vierslach. Recent werd de mogelijkheid naar voor geschoven dat Amantine zichzelf in brand. (29) Naar ons oordeel zijn er echter té weinig gegevens voorhanden om er een hypothese uit af te leiden. In ieder geval is duidelijk dat de gemeenschap Amantine zelfs na haar dood geen rust gunde. De schepenen besloten haar immers in ongewijde grond te laten begraven. (30)

7


EINDNOTEN 1. RAK, OSAK, Nr. 12.200, Vertoog ten laste van Amantine van Thieghem, f° 2v°-3r°. 2. Enkele belangrijke werken van binnen- en buitenlandse onderzoekers inzake de heksenjacht van de late Middeleeuwen en de 16° en 17° eeuw: N. COHN, Europe's Inner Demons. An Inguiry Inspired by the Great Witch-Hunt. Paladin - St. European Witch Trials. Their Albans, 1976; R. KIECKHEFER, European Witch Trials.Their Foundations in Popular and Learned Culture, 1300-1500, Londen, 1976; R. MUCHEMBLED, La sorcière au village. (XV°-XVIII° siècle). Parijs, 1979; M. DUPONT-BOUCHAT-W. FRIJHOFF- R. MUCHEMBLED, Prophètes et sorciers dans les Pays-Bas XVI°-XVIII° siècle, Parijs, 1978; L. DRESEN- COENDERS, Het verbond van heks en duivel. Een waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd van de vrouw en als symptoom van een veranderende situatie middel tot hervorming der zeden, Baarn, 1983; J. MONBALLYU, De houding van de rechters tegenover hekserij in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 15° tot 17" eeuw. - Standen en Landen, 86(1987)11-36. 3. Zie K. PATTYN, Heksenprocessen voor de Kortrijkse schepenbank (XVI°-XVII' eeuw). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, KUL, 1987. Het gedachtengoed van voornoemde studie en van dit artikel werd ons bijgebracht door prof. J. Monballyu die ons ook welwillend heel wat gegevens betreffende hekserij in het Kortrijkse meedeelde. We bedanken hem hiervoor uitdrukkelijk. In deze context wijzen we ook op volgende artikels die J. Monballyu gewijd heeft aan enkele Kortrijkse heksenprocessen: J. MONBALLYU, Een heks te Waregem in het begin van de 17° eeuw. - Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "de Gaverstreke", 8(1980)7-12; IDEM, Toverij en hekserij te Kortrijk en te Brugge in het jaar 1596, - Volks-kunde, 81(1980)183-196. 4. Over de bevoegdheid van de Kortrijkse schepenbank: J.MONBALLYU, Het gerecht in de Kasselrij Kortrijk (1515-1621). Onuitgegeven doctoraal proefschrift, KUL, 1976, II, p. 306-407. 5. De vier heksen'jverdachten die in Kortrijk woonden waren: Jaenken van Tyghem, Zegheryne Hoornaert, Regyne van Grysperre en Marten Verloigne. 6. In Kortrijk liep het aandeel van de vrouwen op tot 67*. Onderzoekers kwamen tot de algemene vaststelling dat drie vierde tot zelfs vier vijfde van de heksen'jvervolgden vrouwen waren. Tabellen met cijfergegevens die deze stelling onderlijnen, vinden we o.m. bij R. MUCHEMBLED, La sorcière au Ylllage fXV'-XVIII' siècle). Parijs, 1979, p. 123-124; F. VAN HEMELRIJCK, Heksenprocessen in de Nederlanden. Leuven, 1982, p. 151-152; H. BELIEN en P. VAN DER EERDEN, Satans Trawanten. Heksen en heksenvervolging. Haarlem, 1985, p. 167. 7. Over dit volkse heksen'jconcept: R. KIECKHEFER, o.c. .p. 47-72; N. COHN, o.c. p. 251-252; R. MUCHEMBLED, O.C. p. 23-69. Aangezien dit concept vooral leefde bij net gewone volk, komt het best tot uiting in de belastende verklaringen van de getuigen. De Kortrijkse bronnen leenden zich uitermate goed tot een degelijke analyse van dit beeld: K. PATTYN, .C. p. 74-163. 8. Over de vorming en de inhoud van dit demonologische hekserijbegrip : N. COHN, o.c.. p. 99-102; J. TOUSSAINT-RAVEN, Heksenvervolging, Bussem, 1972, p. 16-39; L. DRESEN-COENDERS, o.c. . p. 11 en p. 84-99; R. MUCHEMBLED, o.c. p. 17-19 en p. 74-122. Dit geleerde begrip wordt niet aangetroffen bij de getuigen maar wel bij de oordelende rechters. Maar, en daar moet de nadruk op gelegd worden, evenwel niet bij alle rechters. Slechts indien de rechters zich boven het magische gedachtengoed van het volk hadden uitgewerkt, was er een kans dat zij het demonologische begrip in hun cultuurpatroon integreerden. Dit geleerde concept heeft niet echt deel uitgemaakt van het gedachtengoed van de Kortrijkse rechters : K. PATTYN, o.c. p. 203-233. 9. Op het ogenblik dat de heksenvervolging te Kortrijk het hevigst was (1596-1605) blijkt dat van de 35 personen die in de loop van die 10 jaar in de Kortrijkse schepenbank zetelden, slechts van een drietal met zekerheid achterhaald kan worden dat ze een universitaire opleiding hadden genoten. Wat de vorming van die overige Kortrijkse schepenen uit die jaren was, blijft een open vraag: Ibidem, p. 203-204. 8


10. De vuurdood was de typische straf voor een heksenproces dat demonologisch gekwalificeerd werd: zie P. WIELANT, Practycke criminele cap 46, 8, uitg. J. MONBALLYU, De houding van de rechters. Standen en Landen, 86(1987)34. 11. Dit pijnigingsverslag van Amantine van Thieghem werd slechts geklasseerd terwijl ons onderzoek nog volop bezig was (RAK, OSAK, nr. 12.200). Dankzij de aanwijzing van de heer Maddens, archivaris van het Rijksarchief te Kortrijk, konden wij gebruik maken van dit uiterst waardevolle document. 12. De bewaarde of geklasseerde rechtsdocumenten, die gebruikt werden om deze uiteenzetting omtrent het verloop van Amantines proces te reconstrueren zijn: ARA, Rekenkamer, nr. 13.833, Baljuwsrekening (11.7.1593-10.7.1599), f 27r°, f' 32r°; ARA, Rekenkamer, nr. 13.834, Baljuwsrekening (10.7.1599-10.7.1602), f° 7v°-8r°, f 9v°, f° 13v"; ARA, Rekenkamer, nr. 13.835, Baljuwsrekening (10.7.1602-10.7.1605), f° 14v°-16v°; ARA, Rekenkamer. Acquiten van de Rijselse Kamer, nr. 63 (portefeuille); RAK, OSAK. nr. 2049 (1591-1628), f 59 v°-60r°, f 62r°, f 75r°; RAK, OSAK. nr. 963A, f 21r°; RAK, OSAK. nr. 2067 (1598-1605), f 20v°-25v', f° 30r°-31v°, f 35r°-37v°, f° 42r°-44v°, f 48r°-v°, f° 55r°-v°, f' 87v°; RAK, OSAK. nr. 2068 (1605-1610), f 2v°-3v°; RAK, OSAK, nr. 12.200, Tortuurverslag Amantine van Thieghem, f° 4r°-17v°; RAK, OSAK, nr. 12.200, getuigenis Mergriete van den Bogaerde, f° 2r°~3v°; RAK, OSAK. nr. 12.200, Vertoog ten laste van Amantine van Thieghem, f° 1r°-6v°; RAK, OSAK. nr. 1787, Stadsrekening (1.3.1598-28.2.1599), f 71r', f 84r°, f 85v°-86r°, f 87r°, f 88v°, - RAK, OSAK. nr. 1792, Stadsrekening, (1.3.1600-28.2.1601), f 57v'; RAK, OSAK. nr. 1795,Stadsrekening (1.3.1603-29.2.1604), f° 64v°; RAK, OSAK, nr. 1790, Stadsrekening (1.3.159929.2.1600), f° 58v°. 13. Over deze crisis: N. MADDENS, De krisis op het eindvan de XVI' eeuw in de kasselrij Kortrijk. - LG, 1(1959)75-93; IDEM, De omvang van de veestapel en van het bouwland in de kasselrij Kortrijk in 1586-1587. -LG, 18(1976)273-279; C. VANDENBROEKE, Evolutie van de land- en bedrijfspacht in de streek van Kortrijk. Van de late 16° tot het begin van de 19°eeuw. - LG, 27(1985)33-54; M. BACKHOUSE, De crisis in de stad en kasselrij Kortrijk tijdens de tweede helft van de XVI"eeuw (15801586). De graan- en broodordonnanties. - HGOKK,47(1980)29-52. 14. Joossyne de Raedt van Tielt werd ervan beticht mens en dier betoverd te hebben. Ze werd in augustus 1596 door de schepenbank van haar woonplaats uitgeleverd aan de Kortrijkse schepenbank. Waarom Joossyne doorverwezen werd is niet duidelijk, we vonden haar niet terug in de Kortrijkse buitenpoorterslijsten. Joossyne werd onderzocht naar stigma diabolica en onderworpen aan een pijniging. Ze bekende evenwel niks, waardoor het Kortrijkse schepencollege op 11 januari 1597 besloot Joossyne vrij te laten mits verplichte residentie te Tielt: K. PATTYN, o.c. p. 211-215; J. MONBALLYU, Toverij en hekserij te Kortrijk en te Brugge in het jaar 1596. - Volkskunde, 81(1980)183-196. 15. Hoewel Kortrijk op dat ogenblik een eigen stadsbeul had, werd er een beul uit een naburige stad bij gehaald. Een gebruik dat zich in het begin van de 17° eeuw ook voordeed. Toen werd de Gentse scherprechter aangesproken voor de pijniging van hekserijverdachten: K. PATTYN, o.c. p. 216. De reden hiervoor kan afgeleid worden uit een onkostennota van deze 'gast-beul'. Hij stelt namelijk dat hij ter hulp werd geroepen omwille van 'la veilesse et indisposition' van de Kortrijkse scherprechter: ARA, Rekenkamer, nr. 13.835, Baljuwsrekening (10.7.1602-10.7.1605), f 11 r". 16. In de demonologie was nauwkeurig bepaald op basis van welke vast te stellen feiten een rechter kon besluiten dat de vervolgde een satanssupoost was: J. MONBALLYU, De houding van de rechters tegenover hekserij in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 15" tot 17° eeuw. - Standen en Landen, 86(1987)30-32. Informatie over het scheren van het lichaam en het onderzoek naar stigma diabolica bij heksen zie: R. MUCHEMBLED, o.c. . p. 106-108; T. PENNEMAN, Heksenprocessen in Vlaanderen inzonderheid in het Land van Waas 1538-1692. -Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 79(1976)21-22. 9


17. Dit pijnigingsverslag is in het Kortrijkse rijksarchief geklasseerd in OSAK. nr. 12.200. Over de tekortkomingen en het belang van deze bron zie : K. PATTYN, o.c., p. 172. 18. Over deze wijze van pijnigen zie: F. VAN HEMELRIJCK, Misdadigers tussen rechter en beul, 14001800. Antwerpen-Amsterdam, 1984, p. 40 en J. MONBALLYU, Een heks te Waregem in het begin van de 17° eeuw. - Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "de Gaverstreke", 8(1980)11-12. 19. zie verwijzing voetnoot 16. 20. Een analyse van de demonologische bekentenissen van Amantine kan teruggevonden worden in K. PATTYN, o.c., p. 177-183. 21. De verschillende manieren waarop een heksenproces kon aangebracht worden, worden uitvoerig besproken door: R. MUCHEMBLED, o.c. p. 88-95. 22. "De bekentenis op de pijnbank zelf had geen rechtskracht indien zij niet vierentwintig uur na de bevrijding van de pijnbank werd bekrachtigd.": J. MONBALLYU, De houding van de rechters tegenover hekserij in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 15° tot 17° eeuw. - Standen en Landen, 86(1987)28; J. LANGBEIN, Torture and the Laws of Proof. Europe and England in the Ancien Régime. Chicago, 1977, p. 14-16, p. 48. 23. Is het pijnigingsinstrument het 'roozecransken' hetzelfde als de zogenaamde 'paternoster' of Pommerse muts? Over dit laatste instrument: F. VAN HEMELRIJCK, o.c. p. 42: "Dit was een rond koepeltje, gemaakt met koorden en voorzien van grote, gepinde bollen. De 'paternoster' werd rond het voorhoofd of de polsen gelegd en steeds vaster toegedraaid bij middel van één of twee stokjes." 24. Meer gegevens over deze bewijsleer: J. LANGBEIN, o.c. p. 47-49 (Punishment without Full Proof) en J. MONBALLYU, Machtsmisbruik in heksenvervolgingen. Het proces tegen Tanneken Sconynx te Gottem in 1602-1603. - Volkskunde, 82(1981)64. 25. Informatie over de waterproef treft men aan bij: R. MUCHEMBLED, o.c. p. 173-182. 26. Franchois Damant, de toenmalige Kortrijkse hoogbaljuw, duidde - hoewel hij in feite verplicht was zijn ambt persoonlijk uit te oefenen - een luitenant aan die hem moest bijstaan en vervangen. In 1599-1600 werd Gherolf van der Haeghe hiervoor aangesproken. Mogelijks betreft het dezelfde Gherolf van der Haeghe die in 1585 hoogbaljuw te Harelbeke was. Indien deze veronderstelling klopt - en er zijn nog te weinig gegevens om het met zekerheid te kunnen stellen - dan had de Kortrijkse hoogbaljuw een licentiaat in de rechten in dienst genomen. Mogelijks was de vorming van deze luitenant oorzaak van zijn grote ijver inzake heksenvervolging: K. PATTYN, o.c., p. 227. 27. Opsluiting werd door de wereldlijke rechtbanken niet beschouwd als een strafmaatregel als dusdanig. Over de functie van de opsluiting tijdens de Middeleeuwen en begin Nieuwe Tijd: J. LANGBEIN, o.c. p. 28-29. 28. De Kortrijkse hoogbaljuw - Franchois Damant - en/of zijn luitenant - Gherolf van der Haeghe - namen in het begin van de 17° eeuw een hardere houding aan inzake de heksenvervolging. Hiermee stonden ze lijnrecht tegenover de Kortrijkse schepenen die niet geneigd waren zich te laten meeslepen in de 'heksenwaan' en het been dan ook stijf hielden. Deze dualiteit bracht heel wat spanningen met zich mee. Meer gegevens hierover: K. PATTYN, o.c. p. 227-233. 29. Zie MONBALLYU, De houding van de rechters tegenover hekserij in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 15° tot de 17° eeuw. - Standen en Landen, 86(1987)11. 30. Werd deze maatregel genomen omwille van haar heks-zijn of werd er gedacht aan zelfdoding? "Zelfdoding werd als een zwaarder misdrijf beschouwd dan moord. Daarom worden hem kerkelijke gebeden en een begraving in gewijde aarde ontzegd": F. VAN HEMELRIJCK, o.c. p. 150; zie ook: L. VANDEKERCK-HOVE, Van straffen gesproken: de bestraffing van zelfdoding in het oude Europa. Tielt, 1985.

10


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.