Roos Geesink Book

Page 1



Rozet winnaar De RoosGesinkprijs 2003


Juryrapport De RoosGesinkprijs 1997


Uitnodiging De RoosGesinkprijs 2003


Uitnodiging De RoosGesinkprijs 2004


Juryrapport De RoosGesinkprijs 1998


Juryrapport De RoosGesinkprijs 1998


Juryrapport De RoosGesinkprijs 1998


Juryrapport De RoosGesinkprijs 1998


Uitnodiging De RoosGesinkprijs 2004


12


ArtEZ Press

13



INHOUD 14, 16 WOORD VOORAF 19 1. EEN GRENSVERLEGGENDE KUNSTPRIJS 33 2. WINNAARS 34 Peter Hopman, ontwerper 40 Vicky Derks, danseres en fysiotherapeut 46 Ivonne Zijp, fotograaf en beeldend kunstenaar 53 Vera Westera, zangeres 59 Patrick Mathurin, acteur en bokser 66 Martine van ’t Hul, modeontwerpster 72 Jan Taminiau, modeontwerper 79 Riina Huhtanen, danseres en choreograaf 86 Irene van Doesburg, modeontwerpster 92 Alfons Hooikaas, grafisch ontwerper 119 3. DE PRIJS VAN ERVARING 129 4. DE KUNST VAN HET CREATIEVE ONDERNEMEN

15


WOORD VOORAF Willem Hillenius voorzitter College van Bestuur ArtEZ hogeschool voor de kunsten

Kunstopleidingen zijn sterk gericht op ontwikkeling en ontplooiing van de artistieke kwaliteiten van hun studenten. Studenten leren vaardigheden waarmee creatieve concepten worden vertaald naar een overtuigende vormgeving in materialen, muziek, theater of dans. Ze maken kennis met de actuele opvattingen en ontwikkelingen binnen

16

hun vakgebied en proberen zich daarin te positioneren. Na de opleiding blijkt vaak dat artistiek talent weliswaar een voorwaarde, maar geen garantie is voor een succesvolle carrière in de kunsten. Om te slagen als kunstenaar moet je beschikken over een groot doorzettingsvermogen en de durf veel geld en tijd te investeren in je kunstenaarschap. Menig kunstenaar kan na de opleiding daarbij een steun in de rug gebruiken. Met medewerking en financiÍle steun van de Stichting De Roos-Gesink ondersteunde ArtEZ hogeschool voor de kunsten tien jaar lang talentvolle studenten met een hogeschoolprijs. Jaarlijks werd een student gehonoreerd met 10.000 gulden (later 5000 euro), te besteden aan de ontwikkeling van zijn kunstenaarschap. ArtEZ is de stichting hiervoor veel dank verschuldigd. Aan de hand


van interviews met de tien prijswinnaars worden in Winnaar in de kunst de factoren beschreven die kunnen bijdragen aan een succesvolle carrière in de kunsten. Inmiddels kent ArtEZ meerdere vormen van ondersteuning, zoals het recent opgerichte Art Business Centre, dat (oud-)studenten van ArtEZ begeleidt bij het creatieve ondernemen. Ook binnen het onderwijs is meer aandacht voor de maatschappelijke en economische rol die artistieke kwaliteit in onze huidige samenleving kan bieden. Samen met de HAN Hogeschool Arnhem/ Nijmegen heeft ArtEZ het Arnhems Centrum voor Creatieve Economie & Innovatie opgericht: een kenniscentrum dat zich ten doel stelt een brug te slaan tussen ondernemende kunstenaars en de traditionele sectoren van de economie, in de overtuiging dat cultuur en creativiteit de concurrentiekracht en

het innovatievermogen van bedrijven versterken. Ook dit boekje, speciaal bedoeld voor de afstudeerders van ArtEZ hogeschool voor de kunsten, zien we als een bescheiden steun in de rug voor alle ambitieuze kunstenaars die aan het begin staan van een lange, moeilijke maar uiterst uitdagende weg naar een professioneel kunstenaarschap. Ik wens hun daarbij al het succes van de wereld toe.

17


WOORD VOORAF Bestuur Stichting De RoosGesink, Hans van het Loo, voorzitter, Wim van Heugten, secretaris Matthieu de Roos, penningmeester, RenĂŠ Nijhof, lid Alexander de Roos, lid

De weg die tot het instellen van de De Roos-Gesinkprijs leidde is even toevallig als kenmerkend voor de manier waarop de Stichting De RoosGesink haar doelstelling wil bereiken. In de loop van 1993 ontstond in het bestuur van de stichting het plan om iets voor de gemeente Arnhem te doen. Dat het een kunstwerk moest zijn lag min of

18

meer voor de hand. Weldra kwam het idee op voor een drinkfontein, te plaatsen op of nabij de Rijnkade, de plek waar de familie van de naamgeefster van de stichting voor de Tweede Wereldoorlog woonde. De toenmalige voorzitter ir. Theo Theijse legde contact met de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Gevraagd werd of er studenten waren die een ontwerp wilden maken; wie wilde kon meedoen. Daarop kwam een zevental schetsontwerpen binnen. Een adhocjury bestaande uit bestuursleden en docenten beoordeelde deze ontwerpen. De keuze viel op het voorstel van Hetty Keiren. In 1994 werd de drinkfontein aan de Rijnkade tegenover de Sabelspoort te Arnhem geplaatst. Boven het waterfonteintje een doorkijkje vanuit de stad naar de Betuwse oever van de Rijn en dichtregels van T. Luijten:


Met het risico teloor te gaan in herinnering probeer ik het detail te isoleren. In het ontstaansproces van het kunstwerk zijn de elementen van de latere De RoosGesinkprijs al te herkennen: een uitdaging geven aan jonge mensen, het wedstrijdelement door de resultaten te laten beoordelen door een deskundige jury. Bij de realisatie van het kunstwerk realiseerde het bestuur zich het belang van een financiele ondersteuning van jonge kunstenaars voor het verwezenlijken van hun artistieke ideeĂŤn. Daarom is bewust gekozen de prijs uit te reiken aan een eindexamenkandidaat die op het punt staat een eigen leven als kunstenaar of ontwerper te beginnen. Toen de eerste prijsuitreiking voorbij was, kwam daar nog de voorwaarde bij dat het prijsbedrag aangewend

diende te worden voor de verdere kunstzinnige ontwikkeling van de winnaar. In dit boek wordt verslag gedaan van tien maal De Roos-Gesinkprijs. Het is bedoeld als een terugblik, waarbij de ervaringen van de laureaten centraal staan. Tevens worden lijnen duidelijk die bij een toekomstige prijs gevolgd zouden kunnen worden. Dat bij de vormgeving en illustraties studenten van ArtEZ zijn betrokken, spreekt haast vanzelf.

19


1. 20


Een grensverleggende kunstprijs

EEN GRENS VERLEGGENDE KUNSTPRIJS 21


Tien jaar lang, van 1995 tot en met 2004, reikte de Stichting De Roos-Gesink in samenwerking met ArtEZ hogeschool voor de kunsten de gelijknamige prijs uit aan de talentvolste kunststudenten van ArtEZ. De prijs was in zijn vorm uniek in Nederland en op diverse manieren grensverleggend. De juryleden moesten een grensoverschrijdend kwaliteitsoordeel uitspreken over kandidaten afkomstig uit verschillende kunstdisciplines. Om in aanmerking te komen voor de hoofdprijs moesten de kandidaten aantonen dat zij in staat zijn de artistieke grenzen van hun vakgebied te overstijgen. Een terugblik op het ontstaan en de ontwikkeling van een unieke stimuleringsprijs.

22

EEN STIMULERINGSPRIJS De Stichting De Roos-Gesink is in 1986 opgericht en ontleent haar naam aan mevrouw J.W. de Roos-Gesink (1864-1946). Conform haar wens wil de stichting met de revenuen van haar vermogen initiatieven op het gebied van kunst en cultuur financieel ondersteunen. De stichting heeft met de toekenning van subsidies talrijke en zeer diverse projecten mede mogelijk gemaakt, zoals de publicatie Hommage aan Hans G. Kresse, tekenaar en geestelijk vader van de stripheld Eric de Noorman, het Woordenboek van de Gelderse dialecten voor de Veluwe van Harrie Scholtmeijer en de opera St. Louis Blues van de voormalige theaterwerkplaats InDependance en orkest De Ereprijs uit Apeldoorn, die in 1995 ter gelegenheid van vijftig jaar


bevrijding van Nederland in wereldpremière ging. In 1994 financierde de stichting de uitvoering van een drinkfontein, geplaatst aan de Rijnkade tegenover de Sabelspoort in Arnhem. Hetty Keiren ontwierp de fontein in het kader van een prijsvraag onder studenten van ArtEZ hogeschool voor de kunsten in Arnhem. Het ontwerpen en de realisatie van de fontein waren voor de stichting een eerste kennismaking met de mogelijkheden en moeilijkheden die getalenteerde kunststudenten ondervinden bij het realiseren van hun ideeën. De stichting besloot op basis van deze ervaring aankomende en getalenteerde jonge kunstenaars van ArtEZ structureel te ondersteunen door middel van een stimuleringsprijs. De stichting stelde jaarlijks 13.000 gulden (later 6500 euro) aan prijzengeld beschikbaar. Alex de Vries,

hoofd Interne en Externe Betrekkingen van ArtEZ in Arnhem, werd benoemd tot secretaris van de De RoosGesinkprijs; hij was verantwoordelijk voor de organisatie van de jurering en de prijsuitreiking.

UNIEKE FORMULE In overleg met de stichting besloot Alex de Vries dat de vier faculteiten van de kunsthogeschool in Arnhem – Beeldende Kunsten, Bouwkunst, Muziek en Theater – elk één eindexamenstudent zouden nomineren voor de prijs. Van 1994 tot en met 2004 werden steeds vier – in 1995 drie, omdat Theater geen student had genomineerd – kandidaten voorgedragen. De faculteit Theater nomineerde afwisselend een student van de theaterschool en een van de dansacademie. Het interdisciplinaire karakter – kandidaten die afstuderen in

23


verschillende kunstvormen worden gelijktijdig en gelijkwaardig beoordeeld – maakte de prijs uniek in Nederland. De faculteiten waren vrij om te bepalen hoe zij een eindexamenstudent zouden nomineren. Om deelname aantrekkelijk te maken was elke genomineerde student verzekerd van een prijs van 1000 gulden, later 500 euro. De winnaar zou de hoofdprijs ontvangen van 10.000 gulden of 5000 euro. De stichting stelde als voorwaarde dat deze prijs moest worden besteed aan de ontwikkeling van een professionele carrière als kunstenaar. Een onafhankelijke jury zou jaarlijks de eindexamenpresentaties van de genomineerde studenten bezoeken. Tussen 1995 en 1999 bestond de jury uit een vaste kern van (oud-)bestuursleden van ArtEZ, die kennis en ervaring hadden in de diverse kunstdisciplines van de

24

genomineerden, zoals Rudi Oxenaar (oud-directeur Museum Kröller-Müller), Hans Hierck (oud-directeur van Het Gelders Orkest en indertijd zendercoördinator van Radio 4), Jan van den Bosch (directeur van Schouwburg Deventer) en architect Jeanne Brommer. Tijdens hun eindexamenpresentaties lichtten de genomineerden hun werk toe en beantwoordden ze vragen van juryleden over hun artistieke uitgangspunten en toekomstplannen als kunstenaar. De jury beoordeelde de kandidaten onder meer op de verzorging van de presentatie, de artistieke kwaliteiten, oorspronkelijkheid en vakkennis. Tijdens een besloten juryberaad kozen de juryleden de winnaar. De uitreiking van de prijzen vond na het zomerreces plaats in een feestelijke setting, waarin het werk van de student(en) werd toegelicht. In 1995 werd de eerste De Roos-


Gesinkprijs uitgereikt door Jan Terlouw, commissaris van de koningin in Gelderland.

PUBLIEKE JURERING In 2000 kregen jurering en prijsuitreiking een andere vorm. Jeroen van den Eijnde, die in 1997 Alex de Vries was opgevolgd als secretaris van de De Roos-Gesinkprijs, besloot in overleg met de stichting tot een openbare jurering, direct gekoppeld aan de prijsuitreiking. De genomineerden presenteerden hun werk dus niet alleen voor de juryleden, maar ook voor een publiek. Dat bestond uit medewerkers, docenten en studenten van de hogeschool, familie, vrienden en kennissen van de genomineerden, lokale pers en ge誰nteresseerden. De studenten gaven in ongeveer dertig minuten een samenhangende presentatie

van hun eindexamenwerk of voerden (een deel van) hun muziek-, dans- of theatervoorstelling op. Juryleden werden vooraf ge誰nformeerd over het werk van de kandidaten en de motivatie van de faculteitsstaf om de betreffende student voor de prijs te nomineren. De jury stelde de kandidaten en public vragen over hun werk en beoordeelde hun artistieke prestaties. Ook de samenstelling van de jury onderging een wijziging. Vanuit het idee dat jonge, talentvolle kunstenaars gebaat zijn bij een kritische beoordeling door en een gefundeerd commentaar van ervaren vakgenoten, werden jongere juryleden gerekruteerd, die werkzaam waren, bij voorkeur als praktiserend kunstenaar, in de beeldende kunst, vormgeving, architectuur, muziek, theater of dans. Bovendien werd de jury vanaf dat jaar in overleg

25


met de faculteiten samengesteld, waarbij steeds gekeken werd of op basis van de genomineerden specifieke expertise was gewenst voor een goede beoordeling. In 2000 beoordeelde een geheel nieuwe jury de kandidaten; de enige constante factor in de jury was de secretaris van de stichting, die aan alle juryberaden heeft deelgenomen. Het voordeel van jaarlijks wisselende juryleden – een betere afstemming van hun expertise op de studierichting van de kandidaten – bleek al meteen in 2000. Voor het eerst nomineerde de faculteit Muziek een student van de opleiding Schoolmuziek, niet alleen vanwege zijn muzikale talent, maar ook op basis van zijn didactische kwaliteiten. Op advies van de faculteit Muziek nodigde de organisatie een muziekpedagoog uit die zijn sporen had verdiend aan diverse

26

Nederlandse conservatoria. Na 2000 trad dan een bont palet aan juryleden aan om het talent van ArtEZ te beoordelen, onder wie bekende namen als grafisch ontwerper Anthon Beeke, jazzdrummer Pierre Courbois, acteur en fotograaf Thom Hoffman, zanger/ tekstschrijver Henk Hofstede, danseres/theatermaker Karin Post, gitarist/componist Harry Sacksioni, ontwerper Gillian Schrofer, architect Lars Spuybroek en danser/ choreograaf Hans Tuerlings.

APPELS EN PEREN De De Roos-Gesinkprijs was een stimuleringsprijs, die de winnaar nadrukkelijk wilde aanzetten een rol van betekenis te spelen binnen zijn vakgebied. De jury beoordeelde in al die jaren vooral de potentie van de student om zich binnen de beroepspraktijk een gepro-


fileerde plaats te verwerven. Het juryrapport van 2002 verwoordde nog eens expliciet wat de juryleden van een winnaar verwachtten: ‘Belangrijk criterium bij de beoordeling is of de geldprijs kan bijdragen aan een beloftevolle artistieke ontwikkeling van de student en daarmee ook van het vakgebied waarbinnen hij/zij werkzaam is. Dat impliceert dat de prestaties van de studenten grensverleggend moeten zijn en reflectief ten aanzien van de specifieke kennis en kunde van het vak. De studenten moeten in staat zijn om boven hun vakkennis uit te stijgen en, met inventiviteit en het lef om huis en haard te verliezen, iets spannends te maken dat boven het normale uitstijgt.’ Ondanks dit beoordelingscriterium bleek al snel dat het niet eenvoudig was om kandidaten afkomstig uit de verschillende kunstdis-

ciplines gelijkwaardig te beoordelen. Al in het eerste juryrapport van 1995 werd geschreven dat ‘de opzet van de De Roos-Gesinkprijs het de jury niet gemakkelijk maakt, omdat er verschillende disciplines vanuit deels verschillende criteria moeten worden beoordeeld. (…) Vooral het verschil tussen uitvoerende kunstenaars (musici, dansers, acteurs) en beeldende kunstenaars – het verschil dus tussen in meer of mindere mate actieve of statische presentaties – maakt de beoordeling er niet eenvoudiger op.’ Het vergelijken van appels en peren zou een rode draad worden in alle jurybesprekingen. Vanaf 1996 koos de jury ervoor de kandidaten nadrukkelijk in de context van hun eigen vakgebied te beoordelen. In de woorden van het juryrapport: ‘De afzonderlijke eindexamenpresentaties worden zo veel mogelijk beoordeeld op de

27


waardeschaal van de afzonderlijke discipline. Daarmee wordt geprobeerd de onderlinge kwaliteit al enigszins in perspectief met elkaar te brengen. Omdat de De RoosGesinkprijs een stimuleringsprijs is, wordt daarnaast gekeken wie bij gelijke kwalitatieve beoordeling het meeste baat heeft bij deze financiële stimulans.’ Uit de juryrapporten blijkt dat vooral een kwalitatieve vergelijking tussen enerzijds de uitvoerende podiumkunstenaars (acteurs, dansers, musici) en anderzijds de beeldende kunstenaars (autonome kunstenaars, ontwerpers en architecten) regelmatig op problemen stuitte. In 1997 constateerde de jury dat ‘een vergelijking tussen uitvoerende en beeldende kunstenaars buitengewoon moeilijk is omdat de vakmatige kwaliteiten, die bij muziek en dans een grote rol spelen, nauwelijks zijn af te wegen tegen de artistieke

28

concepten die belangrijk geacht worden in de beeldende kunst en architectuur’. Ondanks deze moeilijkheden was er doorgaans een grote consensus over de uiteindelijke winnaar. Slechts enkele keren werden twee kandidaten kwalitatief gelijkwaardig beoordeeld. De jury hanteerde in die gevallen andere criteria voor het bepalen van de uiteindelijke winnaar, zoals: Welke kandidaat kan het geldbedrag het best gebruiken ter ondersteuning van zijn/haar artistieke carrière? Binnen welk vakgebied zal het talent van de kandidaat het best tot zijn recht komen? In 1999 ging de strijd tussen acteur Patrick Mathurin en productontwerper Bart Schoonderbeek. De jury was van mening dat beide kandidaten een gelijkwaardige kwaliteit in hun werk hadden laten zien. ‘Bovendien’, zo stelde de jury, ‘wisten beide kunstenaars hun werk


op een heldere en intelligente wijze te beargumenteren.’ De patstelling wordt doorbroken met het argument dat ‘het winnende bedrag besteed dient te worden aan de eerste schreden op het pad van de beroepsuitoefening’. Omdat Schoonderbeek een vervolgopleiding aan de Architectural Association in Londen zou gaan volgen, koos de jury Mathurin – die wel in het ‘zwarte gat’ van de kunstenaarspraktijk stapte – tot winnaar. De jurering van 2002 liet eveneens een nek-aan-nekrace zien, ditmaal tussen danseres Riina Huhtanen en modeontwerpster Els Rosenboom. De discussie spitste zich toe op de kwaliteit van de presentaties. Volgens de jury was ‘de presentatie van Huhtanen overtuigender, maar onderdeel van haar vakgebied. Roseboom kan de presentatie van haar werk in de toekomst overlaten aan

een agent.’ De jury vroeg zich af in hoeverre de kwaliteit van de presentatie onderdeel moest zijn van een artistieke beoordeling. Uiteindelijk gaf jurylid Thomas van Leeuwen de doorslag toen hij stelde dat een deel van Rosenbooms presentatie, zoals de keuze van de muziek en de regie van de modellen – in zijn ogen nadrukkelijk onderdelen van het artistieke concept – slecht was uitgewerkt. Huhtanen won de prijs en het juryrapport liet niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘Ofschoon de essentie van de artistieke kwaliteit van de studenten in de eerste plaats in het werk moet zitten, acht de jury meer aandacht voor presentatie bij de modestudent en bouwkunststudent wenselijk.’ Gert Staal, publicist, oud-hoofdredacteur van Items en voormalig projectleider/adjunct-directeur van het Nederlands Vorm-

29


gevingsinstituut (thans Premsela geheten, naar de vormgever Benno Premsela), heeft vier maal gejureerd voor de De Roos-Gesinkprijs en enkele malen als juryvoorzitter gefungeerd. Hij kijkt daar met veel plezier op terug. Hij is van mening dat de De Roos-Gesinkprijs uniek is in Nederland, juist vanwege die vermenging van kunstdisciplines. Staal: ‘De prijs was in ieder geval bijzonder leuk voor de jury. In de jurybesprekingen beoordeel je de studenten vanuit diverse perspectieven. Dat is erg interessant. Ik had het gevoel dat we de criteria om de kwaliteit van studenten te beoordelen opnieuw moesten uitvinden.’ Staal vond het destijds buitengewoon plezierig dat er een prijs was waarbij je als jurylid steeds gedwongen werd je beoordeling te verantwoorden buiten de gebruikelijke beoordelingskaders van het eigen vakgebied.

30

DE PRIJS EN DE MEDIA De De Roos-Gesinkprijs heeft landelijk nooit veel aandacht gekregen. Ofschoon er nooit onderzoek naar is verricht, kunnen we daar wel een aantal redenen voor aanwijzen. Nederland kent vele kunstprijzen, die veelal aansluiten bij een specifieke kunstdiscipline. Een prijs die zich richt op zowel architectuur, beeldende kunst, dans, muziek, theater en vormgeving, laat zich niet gemakkelijk inbedden in het rijke landschap van de kunstprijzen. Bovendien is het vanuit een nationaal perspectief veelgevraagd om aandacht te besteden aan (een van de vele) schoolprijzen die zich slechts richten op de eigen studentenpopulatie. Academieprijzen zullen eerder worden gezien als pr-instrument voor het kunstonderwijs dan als een serieuze selectie van Nederlands kunsttalent.


Of zoals Gert Staal het verwoordt: ‘De meeste academieprijzen zijn er voor de school, niet voor de winnaars.’ Een van de weinige studentenprijzen die wel succesvol aandacht weten te genereren, is de Archiprix. De kracht schuilt enerzijds in de beperking tot één kunstdiscipline (architectuur) en anderzijds in de breedte van de prijs: alle Academies van Bouwkunst in Nederland nemen eraan deel. Wie de bekendheid van de De Roos-Gesinkprijs onderzoekt aan de hand van een korte surfactie op internet, kan concluderen dat de prijs alleen genoemd wordt wanneer de winnaar daarna veel succes heeft. Dan wordt het winnen van de prijs keurig in het cv vermeld. De media maken hiervan dankbaar gebruik als bewijs van het talent van de kunstenaar. Uit de interviews met de winnaars blijkt dat het vermelden

van een prijs in een cv prestigeverhogend kan werken, maar dat de status van de prijs binnen het beoefende vakgebied niet moet worden overschat. De De Roos-Gesinkprijs blijkt in de tien jaar dat hij is uitgereikt vooral van betekenis te zijn geweest voor de hogeschool zelf en de directe regio. Regionale media hebben altijd in meer of mindere mate aandacht aan de prijs besteed. Hoogtepunt was de samenwerking met TV Gelderland in 2001. De regionale omroep maakte in dat jaar gefilmde portretten van de vier genomineerden en een reportage van de prijsuitreiking. Binnen ArtEZ is de aandacht voor de prijs wisselend geweest. De vernieuwde opzet met openbare presentaties en jurybeoordeling genereerde weliswaar meer publiek, maar dat waren toch vooral persoonlijk betrokkenen, zoals docenten,

31


studenten, vrienden en familie van de genomineerde kandidaten. Het ArtEZ-tijdschrift De Kunsten zorgde wel voor een bredere bekendmaking van de prijs binnen en buiten de hogeschool; de meeste winnaars zijn in de loop der jaren in dit tijdschrift geportretteerd. Volgens voormalig jurylid Gert Staal was de De Roos-Gesinkprijs vooral interessant binnen de hogeschool omdat daardoor de vraag werd opgeroepen waarin ArtEZ nu eigenlijk goed is: ‘Je ziet dan toch dat bijvoorbeeld een Academie van Bouwkunst kwalitatief achterblijft bij de modeopleiding.’

TOEKOMST ArtEZ hogeschool voor de kunsten is in 2000 ontstaan uit een aantal fusies met als doel het hbo-kunstonderwijs in Oost-Nederland samen te brengen in één organisatie. Sinds 2002

32

wordt het kunstonderwijs in Arnhem, Enschede en Zwolle niet meer door afzonderlijke kunstscholen verzorgd, maar door ArtEZ. Tot en met 2004 werd de De Roos-Gesinkprijs uitgereikt namens alle kunstopleidingen in Arnhem. Langzaam maar zeker werd duidelijk dat de prijs niet langer op een logische wijze was ingebed in de nieuwe organisatiestructuur van ArtEZ. De vraag deed zich voor of de prijs niet namens alle onderwijssteden van ArtEZ georganiseerd zou moeten worden. In overleg met de stichting werd in 2004 besloten met de De Roos-Gesinkprijs na tien jaar pas op de plaats te maken. Het jubileumjaar leek een geschikt moment om de prijs kritisch onder de loep te nemen en na te gaan in hoeverre de oorspronkelijke doelstellingen zijn waargemaakt. De interviews met de winnaars en de betrokkenen en een


enquĂŞte onder ArtEZ-medewerkers die in deze publicatie zijn opgenomen, zullen hopelijk inzicht verschaffen in de rol die een kunstprijs in de toekomst kan spelen ter ondersteuning van de grootste creatieve talenten van ArtEZ.

33


2. 34 34


WINNAARS

35


Ontwerper

Peter Hopman Jaar: 1995 Jury: – Jan van den Bosch (directeur Schouwburg Deventer) – Jeanne Brommer (architect) – Wim van Heugten (bestuurssecretaris Stichting De Roos-Gesink)

– Hans Hierck (oud-directeur Het Gelders Orkest, zendercoördinator Radio 4) – Rudi Oxenaar (oud-directeur Museum KröllerMüller) Genomineerden: – Peter Hopman (Product Design)

– Thomas Meyer (Lichte Muziek) – Huib Ribbens (Bouwkunst) Uitreiking door: Jan Terlouw, juryvoorzitter en commissaris van de koningin Provincie Gelderland

SUCCESVOL EENMANSBEDRIJF

Peter Hopman (1968) werkt onder de naam Bureau Lakenvelder als zelfstandig ontwerper aan producten en interieur- en architectuuropdrachten. In samenwerking met architectenbureau MVRDV werkte hij aan spraakmakende interieuropdrachten, zoals Villa VPRO in Hilversum (1995), het

36


Nederlands paviljoen voor Expo 2000 in Hannover en de renovatie van het Lloyd Hotel in Amsterdam (2004). Samen met Bureau Strijkers ontwierp hij het interieur van het verbouwde en uitgebreide poppodium en café-restaurant Rotown in Rotterdam. Een aantal van zijn productontwerpen is opgenomen (geweest) in de befaamde collectie van Droog Design, dat eind jaren negentig uitgroeide tot het internationale vlaggenschip van de Nederlandse productvormgeving. De laatste jaren realiseert Hopman ook architectuurprojecten, zoals een aantal woonhuizen in Amersfoort voor Schipper Bosch projectontwikkeling. Bureau Lakenvelder is sinds de start in 1997 een eenmansbedrijf, dat bij grotere projecten samenwerkt met stagiaires en freelancers.

SCHULDSANERING

Toen Peter Hopman in 1995 de De Roos-Gesinkprijs won, was hij in veel opzichten een veelbelovend ontwerper. Hij studeerde cum laude af met een project dat nog zelden op een kunstacademie was vertoond: een ontwerp voor een vernieuwend keukenconcept, uitgevoerd als een functionerend prototype in samenwerking met een aantal industriële bedrijven die het project tevens sponsorden. De jury was onder de indruk van de combinatie van een gedurfde ontwerpopvatting en praktische haalbaarheid, getuige de woorden uit het juryrapport: ‘Het is met name de discrepantie tussen vrije creativiteit annex fantasie en de praktische haalbaarheid die door Peter Hopman overtuigender wordt tenietgedaan dan door de andere genomineerden.’ Voorafgaand aan zijn ontwerpopleiding in Arnhem volgde Hopman al een mbo-opleiding meubelmaken in Rotterdam, met stages bij gerenommeerde bedrijven als

37


UMS Pastoe, Pieter Zaanen Architecten en Landmark Design & Consultancy. De toekenning van de De Roos-Gesinkprijs ervaart Hopman als een belangrijke erkenning van zijn talent en een beloning voor zijn doorzettingsvermogen om het eindexamenproject gerealiseerd te krijgen. Maar hij is de eerste die de waarde van de prijs relativeert. ‘Het is toch vooral je werk waarmee je moet spreken’, zegt Hopman. Het prijzengeld kwam hem goed van pas. Voor zijn eindexamen had Hopman een fors geldbedrag geleend, dat hij met het prijzengeld terug kon betalen. Het eindexamen was voor Hopman niet alleen een financiële aderlating, maar deed ook mentaal een groot beroep op hem. De term is dan nog niet algemeen bekend, maar Hopman spreekt nu van een jeugdige burn-out. ‘Het eindexamen beleef je in een roes, het is dag en nacht werken om alles op tijd gereed te hebben. Daarna kon ik helemaal niets meer.’ Na enkele maanden pakte de ontwerper de draad weer op. Hopman ging werken voor DMD in Voorburg. DMD is een jong bedrijf, dat ontwerpen van talentvolle ontwerpers doorontwikkelt voor productie en in samenwerking met andere partijen op de markt brengt. Het bedrijf werkte op dat moment veel samen met ontwerpers die geselecteerd werden voor het designlabel Droog Design. Na twee jaar werken bij DMD besloot Hopman zijn eigen ontwerpbureau te starten. Hij werd daartoe in staat gesteld door een startstipendium van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (Fonds BKVB).

38


DROMEN VAN EEN DREAM TEAM

Volgens Hopman is het belang van een goede eindexamenpresentatie groot. ‘Als student moet je daarin veel tijd en geld investeren’, zegt Hopman. ‘Ik hoorde in mijn eindexamenjaar wel eens van een medestudent: dat kost me tachtig gulden, dat doe ik dus niet. Ik merk dat studenten vaak geen geld kunnen of durven uitgeven aan een eindexamen. Maar het is ontzettend belangrijk. Het is je eerste visitekaartje.’ Als Hopman verantwoordelijk zou zijn voor de ontwerpopleiding, zou hij niet schromen studenten te verplichten gedurende hun studie te sparen voor de kosten van hun eindexamen. ‘Je bent zo een paar duizend euro kwijt aan een goed eindexamen en als je op dat moment over een eigen fonds beschikt, kun je veel professioneler afstuderen.’ Volgens Hopman heeft de student dan ook meer behoefte aan geld vóór zijn eindexamen dan erna als erkenning van zijn talent. Een geldprijs vindt hij eigenlijk niet meer van deze tijd. ‘Natuurlijk, geld is altijd handig, maar ook vrij besteedbaar. De verleiding is misschien groot om het zomaar ergens in te steken en niet optimaal te besteden.’ In zijn ogen zou een academieprijs veel meer een platform moeten bieden voor jonge talentvolle kunstenaars. Een plek waar ze contacten kunnen leggen en aan een netwerk kunnen bouwen. ‘En het moet natuurlijk allemaal publicitair heel goed ondersteund worden. Zonder publiciteit ben je niet zichtbaar.’ De realiteit is wel dat het succes van een ontwerper voor een belangrijk deel afhangt van de publiciteit die hij weet te genereren bij opdrachtgevers en consumenten.

39


Hopman: ‘Naar aanleiding van mijn eindexamenproject ben ik in een uitzending geweest van het NPS-televisieprogramma Kunstmest. Jaren later herinneren mensen zich dat nog. De impact van televisie is enorm.’ Hopman vraagt zich hardop af of het zinvol is om een podium voor (ontwerp)talenten te beperken tot één hogeschool. Hij vindt het veel interessanter om al die academietalenten bij elkaar te brengen, zoals ook gebeurt bij Archiprix, de landelijke prijs voor het spraakmakendste afstudeerproject van alle Academies van Bouwkunst in Nederland. ‘Een brede scoop is belangrijk,’ zegt Hopman, ‘dan krijg je ook meer het idee van een nieuwe, talentvolle lichting per jaar in Nederland. Daarmee genereer je ook meer publiciteit.’ De erkenning van dat talent zou volgens Hopman niet alleen uit een geldprijs moeten bestaan. Het lijkt hem ideaal als het geld zou worden besteed aan het initiëren van een dream team: een team van professionals dat de student na zijn afstuderen begeleidt in zijn ambities. Zo’n team zou samengesteld moeten worden uit mensen die de studenten op verschillende gebieden kunnen begeleiden, zoals zakelijk/financieel voor het opzetten van een eigen bedrijf, en juridisch voor bijvoorbeeld zaken met betrekking tot intellectueel eigendom of contractafspraken met bedrijven. Er zijn diverse organisaties die zich toeleggen op dit soort begeleiding van jonge kunstenaars en ontwerpers, zoals de Beroepsvereniging Nederlandse Ontwerpers (BNO) en Kunstenaars & Co. Hopman zegt dat hij regelmatig contact heeft met de BNO over de zakelijke en juridische aspecten van zijn vak. Deze organisatie is te weinig ‘op de huid gesneden’, zoals Hopman het noemt. Er wordt volgens

40


hem te weinig rekening gehouden met de persoonlijkheid van de verschillende ontwerpers en de diversiteit van de producten die ze ontwerpen en op de markt willen brengen. ‘Het is belangrijk een netwerk te hebben dat is toegesneden op jouw specifieke situatie. Op school heb je die contacten wel via de docenten en studiegenoten, maar na de studie valt dat weg. Het draait tegenwoordig allemaal om een goed netwerk. Het alumnibeleid van de hogeschool zou daar een belangrijke rol in kunnen spelen.’ Hopman beseft dat hij nu meer over schoolbeleid praat dan over de juiste besteding van geld dat aan jonge kunstenaars wordt gedoneerd. Maar zijn overtuiging is dat het geld ingezet moet worden voor directe carrièrebegeleiding. Ook met een bescheiden bedrag kun je al een hoop dingen doen. ‘Professionaliseren is ook aandacht voor de kleine dingen, bijvoorbeeld goede foto’s laten maken van je werk. Dat kost veel geld, maar is erg belangrijk.’ Voor muziek, suggereert Hopman, zou het geld bijvoorbeeld ingezet kunnen worden voor het maken van een goede cd-opname in een professionele studio. ‘Je zou als school voor elke kunstdiscipline een persoonlijk dream team kunnen samenstellen.’ Hopman zou het wenselijk vinden dat de school, meer dan nu het geval is, haar oud-studenten omarmt en ondersteunt, zodat er een goede uitwisseling plaatsvindt van kennis en contacten.

41


Danseres en fysiotherapeut

Vicky Derks Jaar: 1996 Jury: - Rudi Oxenaar (oud-directeur Rijksmuseum Kröller-Müller) - Jan Taat (directeur Het Gelders Orkest) - Jan van den Bosch (directeur Schouwburg Deventer)

- Jeanne Brommer (architect) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De Roos-Gesink) Genomineerden: - Eric ten Brummelhuis (Bouwkunst) - Vicky Derks (Dans)

DANSCARRIÈRE MET EEN BREUK

- Dick van Hoff (Product Design) - Cornelia Roth (Klassieke Muziek) Uitreiking door: - mevrouw M.J. Louppen-Laurant (Gedeputeerde Cultuur Provincie Gelderland)

Op internet is een afstudeerscriptie uit 2006 gepubliceerd van de opleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool Utrecht met de titel Het effect van conservatieve behandeling van lumbale spondylolyse bij sporters. De auteur is Vicky Derks (1974). Voor wie twijfelt of de auteur dezelfde is als de danseres Vicky Derks die in 1996 de De Roos-Gesinkprijs won,

42


laat de inleiding van de scriptie geen twijfel bestaan: ‘Vanuit mijn grote liefde voor het menselijk lichaam bewandelde ik twee wegen. De ene voerde naar het theater, de wereld van de magie. Een wereld waarin het lichaam geen grenzen lijkt te kennen. Op de andere weg, de weg van de fysiotherapie, ging ik juist op zoek naar de beperkingen van dat lichaam en naar de mogelijkheden daar wat aan te doen.’ Derks constateert in haar scriptie dat de ‘fysieke mogelijkheden van dansers over het algemeen uitzonderlijk groot zijn. De belasting is erg hoog. Vaak zo hoog dat deze voortdurend de belastbaarheid dreigt te overschrijden.’ Derks kan het weten: zeven jaar na haar afstuderen scheurde ze bij een acrobatische sprong haar kruisbanden en meniscus. Een jaar van revalidatie volgde. De tournee die ze op dat moment deed met danstheater Aya, moest ze stopzetten. In dezelfde periode werkte ze ook voor Harlekijn Danstheater van Herman van Veen, waar ze een jaar na haar afstuderen was gaan werken. Van Veen bleek een uitmuntende werkgever en maakte geen probleem van een danseres die mank op het podium stond. Maar revaliderend met krukken maakte Derks van de nood een deugd en ging meer achter de schermen werken als choreograaf. Enkele choreografieën van Harlekijn staan op haar naam. De sfeer bij Harlekijn onderscheidde zich volgens Derks sterk van de gebruikelijke concurrentiestrijd in de danswereld. ‘Toen ik aan mijn knie geblesseerd raakte kreeg ik weinig mededogen van mijn danscollega’s. Die denken gewoon: weer een concurrent minder bij de audities.’ Een danscarrière is een leven vol audities. Derks: ‘Je reist er de hele wereld voor af, constant op zoek naar nieuwe audities. Dat is niet altijd leuk. Soms voel je je een stuk vee dat gekeurd wordt. Ik heb een keer meegemaakt dat ik met honderden dansers in een zaal stond

43


waarin je je nauwelijks kon bewegen. Daar moet je dan auditeren. Achteraf hoor je dat zo’n auditiedag alleen maar is georganiseerd als verantwoording voor een subsidie. De dansers waren allang van tevoren geselecteerd.’ Die harde strijd bepaalt ook de stemming onder dansers die geen deel uitmaken van een vast gezelschap. Derks trainde dagelijks in een Amsterdamse accommodatie waar freelancedansers gezamenlijk hun techniek en conditie op peil hielden. Het was een plek waar belangrijke contacten werden gelegd en auditiemogelijkheden werden besproken. Maar het was ook de plek waar de concurrentiestrijd werd geleverd en de frustraties van de vele dansers die niet door de audities kwamen, voel- en zichtbaar waren. ‘En dat kan’, volgens Derks, ‘een hele negatieve sfeer opleveren.’ Om aan die negatieve sfeer onder freelancedansers te ontsnappen en haar brede interesse in andere, niet-klassieke dansvormen te volgen ging ze andere wegen bewandelen. Ze stortte zich onder andere op capoeira, een uit Brazilië afkomstige combinatie van gevechts- en danstechnieken en acrobatiek. Uit capoeira haalde Derks het plezier van nieuwe, onbekende dansvormen als tegenwicht tegen de harde concurrentiestrijd binnen het danstheater.

REVALIDEREN ALS VAK

Na haar fatale capoeirasprong en een jaar revalidatie bezon Derks zich op haar toekomst als danseres. Een professionele danser heeft, met of zonder blessures, niet het eeuwige dansleven. De periode van revalidatie gaf haar de tijd om zich te oriënteren op een leven na een intensieve danscarrière. Via haar revalidatie kwam ze in aanraking met fysiotherapie. Het vak boeide haar en ze besloot – inmiddels nagenoeg volledig hersteld van haar blessure – een verkorte

44


studie fysiotherapie te doen aan de Hogeschool Utrecht. ‘Een zware periode’, volgens Derks, ‘waarin ik studie en dans moest combineren. Ik was hersteld van de blessure. De grote sprongen kan ik niet meer maken, maar ik dans nog steeds op redelijk hoog niveau.’ Na afronding van haar studie in 2006 werkte ze eerst vier dagen per week in een revalidatiecentrum in Wijk aan Zee. Maar een werkweek van vier dagen liet zich nauwelijks combineren met haar dansambities. Ze genoot wel van de sociale kant van het vak fysiotherapie, iets wat ze in de danswereld vaak mist. Recent is ze gevraagd om te komen werken in de praktijk Fysiotherapie Keizersgracht in Amsterdam. Derks kende de praktijk van een stage en wist dat er veel wordt gewerkt met geblesseerde dansers van Het Nationale Ballet, het Nederlands Danstheater en de Theaterschool van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Ze werkt er vijf halve dagen. Ze heeft het gevoel dat werken en dansen nu in de juiste balans zijn. Financieel hoeft ze zich ook geen zorgen meer te maken. In het dansen richt ze zich, behalve op capoeira, ook op salsa- en showdansen en zouk: een muziek- en dansstijl afkomstig van de Caribische en Kaapverdische eilanden. Ze geeft workshops en shows op internationale danscongressen, waar honderden fanatieke amateurdansers aan deelnemen.

EEN REISFONDS

In 1996 won Vicky Derks de De Roos-Gesinkprijs met een dansduet in een choreografie van Hlíf Svavarsdóttir, de toenmalige artistiek directeur van de ArtEZ Dansacademie. De jury was ‘gefrappeerd door de technische vaardigheid, de accuratesse in de uitdrukkingsmogelijkheden en het persoonlijke bewegingskarakter van danseres Vicky Derks.

45


(…) Deze danseres is een aanwinst voor het theater. Als theaterpersoonlijkheid moet zij vanzelfsprekend nog groeien, maar zij heeft het in zich om in de danskunst in meerdere opzichten tot de besten te gaan behoren.’ Derks beschouwt de prijs als een eervolle erkenning van haar talenten en zegt: ‘Het doet je wel wat als je in het juryrapport een “theaterpersoonlijkheid” wordt genoemd. Dat geeft veel zelfvertrouwen en dat heb je als danser hard nodig.’ Vertrouwen in de eigen kwaliteiten is volgens haar zelfs een voorwaarde om te overleven in de harde danswereld. Het leven van een beginnende danser bestaat uit vele keren per dag trainen, audities doen en creatief zijn om in je levensonderhoud te voorzien. ‘Je hebt echt een drive nodig. Ik wilde honderd procent voor de dans gaan.’ Met het geld van freelanceprojecten kon ze voor een tijdje in haar levensonderhoud voorzien. ‘Ik liet me soms ook later of in fasen uitbetalen, zodat ik mijn inkomsten een beetje kon spreiden. En een kort dienstverband betekende vaak ook weer een tijdje recht op een uitkering. Zo kon ik de eindjes aan elkaar knopen.’ Ze werkte samen met onder meer Introdans, beeldend danstheater Telder in Arnhem en Ted Brandsen, die na zijn danscarrière bij Het Nationale Ballet in 1991 eigen choreografieën ging maken. Derks besefte dat de geldprijs van 10.000 gulden een kostbaar bezit is. Ze besloot om het geld voorlopig in beheer van de Stichting De Roos-Gesink te laten en rustig na te denken over hoe het te besteden. Ze gebruikte het geld in de daaropvolgende jaren vooral als een soort reisbeurs waaruit ze steeds kon putten. De eerste reis die ze gedeeltelijk met het geld betaalde, ging in 1998 naar Canada. In Montreal volgde ze een maand lang een intensieve workshop bij O Vertigo, een gezelschap voor nieuwe dans dat in 1984

46


door danser/choreograaf Ginette Laurin was opgericht. Later reisde ze naar Israël, een land waarin Derks was geïnteresseerd mede door de danstraditie van de vermaarde Batsheva Dance Company, opgericht in 1964 door Martha Graham en barones Batsheva De Rothschild. Het beroemde gezelschap was echter op een internationale tournee, maar via een open auditie kon Derks wel dansen bij de recent opgerichte Kibbutz Contemporary Dance Company van artistiek leider Rami Be’er.

PERSOONLIJKE COACH

Derks is ervan overtuigd dat ze ook zonder de De RoosGesinkprijs de genoemde reizen had gemaakt. De waarde van de prijs in een danscarrière acht ze niet erg groot: ‘Een stage bij het Nederlands Danstheater heeft meer waarde. Maar geld biedt natuurlijk wel de vrijheid om dingen te doen. Maar je kunt geen geld geven aan een choreograaf om een project te doen. Dansers kiezen geen choreografen. Het is de choreograaf die de dansers kiest.’ Wil je jong danstalent echt ondersteunen, dan gelooft Derks veel meer in een persoonlijke coach. ‘Na je studie word je losgelaten, in het diepe gegooid. Op dat moment heb je behoefte aan iemand die je feedback kan geven op vragen als: Zit ik op de goede weg? Is dit project van belang voor mijn carrière?’ De coach zou een soort ‘spiegeloog’ moeten zijn: een psycholoog die de dansers voortdurend een spiegel voorhoudt van wat ze kunnen en moeten doen. ‘Van je collega’s krijg je geen eerlijk oordeel, die zijn te veel concurrenten. Je wilt iemand die eerlijk en reëel kan beoordelen wat je doet. Daar heb je als danser veel behoefte aan. Bovendien zou zo iemand het netwerk goed moeten kennen. Je hebt een podium nodig om gezien te worden.’

47


Fotograaf en beeldend kunstenaar

Ivonne Zijp Jaar: 1997 Jury: - Carelt Alons (directeur Rotterdamse Schouwburg) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De Roos-Gesink) - Hans Hierck (oud-directeur

Het Gelders Orkest, zendercoördinator Radio 4) - Rudi Oxenaar (oud-directeur Rijksmuseum Kröller-Müller) - Joan Risseeuw (architect) Genomineerden: - Daniel Albanese (Dans) - Frank van

Haarlem (Bouwkunst) - Danny Schröteler (Lichte Muziek) - Ivonne Zijp (Vrije Kunst) Uitreiking door: - mevrouw A. E. Verstand (Burgemeester Zutphen, voorzitter adviescie. BKV Gelderland)

TWEE KANTEN VAN DEZELFDE MEDAILLE

Ivonne Zijp (1971) werkt als beeldend kunstenaar vooral met fotografie en videofilm. Haar foto’s en films zijn het resultaat van zowel vrij, experimenteel werk als commerciële opdrachten. Zijp trekt geen scherpe grens tussen ongebonden en opdrachtgebonden werk; in veel gevallen komen haar

48


opdrachten direct voort uit het vrije werk. Het grootste verschil is volgens Zijp dat je met je vrije werk nauwelijks iets verdient. ‘Maar het is een goede investering in mensen en contacten. Je investeert in samenwerking en betrokkenheid. Op die manier kun je laten zien wat je als kunstenaar kunt en daardoor krijg je weer commerciële opdrachten.’ Een goed voorbeeld van een opdracht die ze verwierf op basis van haar vrije werk, was het project Inside + Inside uit 2006. Het project was een opdracht van het De Baak Management Centrum VNO-NCW voor een serie fotoportretten van curatoren die verantwoordelijk waren voor de kunstcollecties van gerenommeerde bedrijven als AEGON, AKZO Nobel, De Nederlandsche Bank en KPMG. Zijp fotografeerde de curatoren met een door henzelf gekozen werk uit de kunstcollectie. Zijp noemt zichzelf een professionele beeldenmaker, die via fotografie en film háár blik op de wereld kan tonen. Naar aanleiding van Inside + Inside stelde Zijp in een interview: ‘Kunstenaars zijn nergens aan gebonden en nemen dus een eigenzinnige positie in. Zij zijn vaak voorlopers die door hun kunst een nieuw perspectief bieden op de wereld. Ik vind het een aanlokkelijk beroep, omdat er zoveel uitdagingen in zijn.’ Die eigenzinnige positie staat een goede samenwerking in opdrachtsituaties niet in de weg. ‘Door dit soort series te maken leer ik veel mensen, en ook mezelf, op een bijzondere manier kennen. Je gaat samen een gek avontuur aan, dat beide personen, mij en de geportretteerde, verrijkt. Als fotograaf heb ik een dienstbare rol, ik ben de luisteraar, en ik zeg ook vaak: “Het is jouw feestje.” Daarnaast ben ik ook sturend, ik breng samen en kies uit hun suggesties wat we gaan doen. Als kunstenaar kopieer

49


ik een stukje werkelijkheid en leg er andere betekenislagen in.’ De wisselwerking tussen vrij en toegepast werk – twee kanten van dezelfde artistieke medaille – typeerde de kunstenaar Zijp al tijdens haar studietijd aan de kunstacademie. Daar verwierf ze opdrachten van de afdeling Communicatie en de Toneelschool om portretten en reportages te maken van belangrijke (gast)docenten, theater- en muziekvoorstellingen en kunstprojecten voor diverse onderwijspublicaties en het hogeschooltijdschrift De Kunsten. Ze leerde op die manier al tijdens haar studie hoe ze haar artistieke aspiraties kon combineren met werk in opdracht. Naast het praktisch werken als kunstenaar is Zijp actief als organisator van kunstprojecten en -manifestaties, waarbij veelal digitale fotografie, video en computerkunst centraal staan. Sinds enkele jaren geeft ze fotografielessen aan de opleiding Vrije Kunst in Arnhem en recent aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam. De coördinator van de afdeling Media & Design in Rotterdam heeft Zijp onlangs gevraagd een nieuw leerplan te schrijven voor een vierjarige opleiding digitale fotografie die zich richt op commerciële opdrachten voor fotografen, maar dan vanuit een autonome houding als kunstenaar. Zijp is hoofddocent van deze nieuwe opleiding.

ONDOGMATISCHE NIEUWSGIERIGHEID

Toen Zijp in 1997 hoorde dat ze was genomineerd voor de De Roos-Gesinkprijs, besloot ze op advies van haar hoofddocent Tjoe Fang King om voor de jury een speciale presentatie

50


te maken en niet, zoals gebruikelijk, alleen haar eindexamenwerk te laten zien. Ze beschouwt deze presentatie als haar eerste solo-expositie, en ze heeft er veel van geleerd. Zijp: ‘Je moet op zo’n moment heel goed nadenken over wat je wilt vertellen. Meer dan het eindexamen was deze presentatie de reflectie van vier jaar kunstacademie.’ Zijp had geen idee wie de genomineerden van de andere faculteiten waren. Liever zou ze de strijd zijn aangegaan met directe vakgenoten, met wie je meer affiniteit hebt. ‘Maar zo’n competitie is ook meteen ambitie’, zegt Zijp. ‘Wat dat betreft was de De Roos-Gesinkprijs lekker luchtig en relaxed. Dat was erg prettig.’ Ze beschouwde de jurypresentatie als een unieke kans haar werk te presenteren in een periode dat galeries en musea nog relatief weinig aandacht hadden voor (digitale) foto- en videopresentaties. De jury voelde de zorgvuldigheid waarmee de presentatie was voorbereid en concludeerde in haar rapport dat Zijp ‘met een groot inlevings- en observatievermogen de wereld tegemoet treedt, waarin zij met een ondogmatische nieuwsgierigheid en een groot mededogen de mensen observeert. (…) De jury is van mening dat zij met haar eigen visie en onderzoekende geest langzaam maar zeker haar weg zal vinden.’ Zijp vindt de prijs en de woorden van de jury een belangrijke erkenning van haar talenten. ‘Als jonge kunstenaar is het heel moeilijk in te schatten waar je staat met je werk. Bij deze prijs is het de eerste keer dat anderen buiten de academie een oordeel vellen over je werk. Bovendien is het belangrijk voor je cv. De prijs heeft misschien geen grote bekendheid, maar het feit dat je een prijs hebt gewonnen betekent toch een erkenning van het autonome werk.’

51


Niet alleen de erkenning, maar ook het prijzengeld werd in dankbaarheid aanvaard. ‘Met film en fotografie bezig zijn kost kapitalen. Ik heb er destijds apparatuur van gekocht en goede afdrukken van mijn werk laten maken. Het was een bedrag waar je echt wat mee kon in een tijd dat je nauwelijks geld had. Ik weet nog dat ik, voordat de prijswinnaar bekend was gemaakt, zat te wachten bij een bushalte en een dubbeltje zag liggen. Ik twijfelde of ik het op zou rapen. Mijn moeder zei altijd: wie het kleine niet deert, is het grote niet weerd. Dus heb ik het opgepakt met het idee dat het mijn geluksmuntje zou worden en dat er binnenkort wat extra nullen achter die 10 cent zouden staan.’ Enkele weken later ontving ze uit handen van de jury een cheque ter waarde van één miljoen centen. Behalve aan apparatuur en de realisatie van nieuw werk besteedde Zijp het geld aan een tweejarige vervolgopleiding aan de kunstacademie van Groningen. Ze is een van de eerste studenten die Media GN volgden, een master gericht op digitale fotografie en film. In 1999 studeerde ze in Groningen af en begon ze haar carrière als beroepsfotograaf. Ze werkte freelance aan diverse projecten en in baantjes die direct of indirect met haar vak te maken hadden. Na de academie in Arnhem werkte Zijp al voor de architectuurfotograaf Thea van den Heuvel, die ze kende van de tijd dat Thea assistent was op de fotografiewerkplaats van de Arnhemse kunstacademie. Kort na haar studie in Groningen werkte Zijp als dtp’er op de fotoredactie van het Nieuwsblad van het Noorden en deed ze digitale beeldbewerking en drukwerkvoorbereiding voor onder meer Het Parool in Amsterdam en bij Lukkien Digital Studios in Ede. Het waren werkzaamheden waardoor Zijp de dagelijkse prak-

52


tijk van fotografie en beeldbewerking goed leerde kennen, iets dat je op de academie volgens haar onvoldoende leert. Voor haar vrije werk zoekt ze actief naar mensen met wie ze kan samenwerken. ‘Ik heb altijd een goed netwerk om me heen gehad voor mijn autonome werk. Ik stap snel op mensen af wanneer ik een idee heb. Ik investeer in samenwerking en betrokkenheid. Vooral betrokkenheid van mensen bij mijn projecten vind ik erg belangrijk.’ Voor diverse door Zijp geïnitieerde projecten ontving ze projectsubsidies van de provincie, onder ander voor de fotoserie ‘Kunstenaars in hun atelier’.

IDEEËN VOOR EEN NIEUWE PRIJS

Wanneer Zijp wordt gevraagd wat volgens haar een goede ondersteuning zou zijn voor jonge beeldend kunstenaars, heeft ze daar uitgesproken ideeën over. ‘Het geld van de prijs zou aan twee zaken besteed moeten worden: een investering in nieuw werk, bijvoorbeeld het maken van een cd, een fotoboek en dergelijke, en het opbouwen van een netwerk van contacten waarmee je toekomstige projecten kunt realiseren.’ Ze vindt het jammer dat nu voor veel mensen onzichtbaar blijft wat de winnaars met het prijzengeld doen. ‘Wanneer je met het geld een project realiseert, dan heb je iets tastbaars in je oeuvre dat je met anderen kunt delen en waarop je kunt terugkijken. Een dergelijk project zou een logisch vervolg op het eindexamen moeten zijn. Het eindexamen is een soort reflectie op vier jaar academietijd. De conclusies daarvan kun je gebruiken om een nieuw project te formuleren. Zo val je niet in het

53


bekende zwarte gat.’ Zijp ziet het maken van nieuw werk binnen een project als de ultieme mogelijkheid om met professionals samen te werken. Het biedt de mogelijkheid om vooraanstaande mensen in het vakgebied als een soort coach te koppelen aan het project, waardoor kennis en ervaring gedeeld kunnen worden. Bovendien kan op basis van een concreet resultaat eenvoudiger media-aandacht worden gegenereerd. Zijp: ‘Het prijzengeld zou dan besteed kunnen worden aan het opzetten van een project. De academie zou de rol op zich moeten nemen om het netwerk en de contacten te organiseren.’ Zijp ziet een logische link met een alumnibeleid van de academie. ‘Als kunstenaar wil je graag je kennis delen met vakgenoten. Ik zit niet te wachten op een reünie van mijn klas of opleiding. Maar ik ontmoet graag mensen die mij kunnen vertellen over belangwekkende ontwikkelingen in hun vakgebied.’

54


Zangeres

Vera Westera Jaar: 1998 Jury: - Jan van den Bosch (directeur Schouwburg Deventer) - Jeanne Brommer (architect) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De

Roos-Gesink) - Hans Hierck (oud-directeur Het Gelders Orkest, zendercoรถrdinator Radio 4) - Frank van de Schoor (conservator moderne kunst, Museum Het Valkhof

Nijmegen) Genomineerden: - Jiska Nooijen (Dans) - Edwin de Rooij (Modevormgeving) - Marco van der Wel (Bouwkunst) - Vera Westera (Lichte Muziek)

MUZIKAAL LEVEN

Vera Westera (1972) is een veelzijdige zangeres, die zingt in diverse stijlen en met veel verschillende begeleidende musici. Ze engageerde zich met diverse bands en projecten, waaronder popgroep B1, het akoestische ensemble Biyuya, het Nopera-project van pianist/componist Michiel Braam

55


en de jazz-bigband Groove Troopers onder leiding van Martin Fondse. Westera debuteerde in 2003 als leadzangeres van de Groove Troopers op het North Sea Jazz Festival in Den Haag. In 2004 maakte ze met deze band een kleine tournee door Zuid-Afrika. Haar laatste concert met de Groove Troopers dateert van 2007 in de Paradox in Tilburg. Daarover schreef Erno Elsinga op www.jazzenzo.nl: ‘De mengeling van jong en ervaren talent, elektronica en bigband valt samen met de fabelachtige stem van Vera Westera. De niet aan een stijl gebonden Westera – balkan, pop en jazz zijn haar niet vreemd – vocaliseert erop los. Als een instrumentalist infiltreert ze in de arrangementen en kleurt ze als een impressionist, moeiteloos en met een loepzuivere stem laverend door de octaven. De meermaals onderscheiden Westera geeft cachet aan de Troopers, waardoor de groep kans ziet aan zichzelf te ontstijgen.’ In 2007 gaf ze met het orkest De Ereprijs zeven buitenconcerten in Gelderland en zong ze in het succesvolle en eigenzinnige muziektheaterstuk Nopera in Rotterdam, Amsterdam, Wenen en Middelburg. Ondertussen deed ze in hetzelfde jaar Brussel en New York aan voor een zangcompetitie en samenwerking met vooraanstaande buitenlandse jazzmusici. Bijna elke weekend heeft ze wel een optreden. En alsof dat nog niet genoeg is vertelt Westera dat ze daarnaast ook te vinden is in opnamestudio’s, muziekworkshops geeft en als zangdocent verbonden is aan het kunstencentrum Het Domein in Arnhem. Sinds kort verzorgt ze daar niet alleen de zanglessen aan volwassenen, maar ook aan kinderen. In 2005 vatte ze het plan op een eigen cd te produceren in samenwerking met componist, arrangeur en gitarist Bojan Vuletic. Het was een lang traject van

56


brainstormen, muzikanten bij elkaar brengen, nieuwe stukken schrijven, spelen en de cd produceren. In 2008 kwam de cd uit en in het voorjaar van 2009 doet Westera een promotietoer. Alle werkzaamheden van Westera staan in het teken van de muziek, en ze zegt verontschuldigend: ‘Ik kan geloof ik niks anders.’ Toch ziet ze zichzelf niet als een zangeres met heel hoge ambities. Het leven bevalt haar op deze manier wel. Drie of vier keer per week optreden zou te veel van het goede worden. Bovendien dwingt haar huidige situatie – ze is enkele maanden zwanger van haar eerste kind – haar het wat rustiger aan te doen.

PRIJSWINNARES

In 1998 won Vera Westera de De Roos-Gesinkprijs. Ondanks dat ze pas laat een muziekcarrière begon – pas op haar twintigste meldde ze zich bij het conservatorium in Arnhem om zich professioneel met zang bezig te gaan houden – viel ze al snel op met haar talenten. Michiel Braam, coördinator van de opleiding Lichte Muziek, nomineerde Westera voor de De Roos-Gesinkprijs vanwege haar ‘uitzonderlijke stem en power’. Tijdens haar eindexamenoptreden wist Westera de ogen op zich gericht van maar liefst drie beoordelende commissies: de eindexamencommissie, de toelatingscommissie van de Messiaen Academie (masteropleiding Muziek) en de jury van de De Roos-Gesinkprijs. Het optreden overtuigde de jury al snel van haar uitzonderlijke talenten. Volgens het juryrapport wist Westera ‘ogenschijnlijk moeiteloos over te schakelen van klassieke klanken tot rauwe blues, die soms uit haar tenen leek te komen. Van grote kwaliteit achtte de jury de manier waarop ze na een aantal

57


nummers met vocaal geweld, haar optreden besloot met een gevoelige ballade van Kurt Weil. Hiermee toonde ze niet alleen haar stembeheersing, maar ook het lef om een dergelijk moeilijk werk op zo’n moment te zingen. (…) Met een uitstekend gevoel voor timing en humor, en het flirten met haar fascinatie voor de Amerikaanse cultuur, verzorgde Westera in de ogen van de jury een oorspronkelijk optreden.’ Ook de toelatingscommissie was positief en liet Westera toe tot de eerste lichting van de Messiaen Academie. Twee jaar later studeerde Westera cum laude af. Het winnen van de De Roos-Gesinkprijs gaf Westera de mogelijkheid in 2000 een internationale workshop te volgen bij The Banff Centre for the Arts in Canada. Daar kreeg ze les van bekende jazzmusici als Dave Holland, Kenny Werner, Joe Lovano en Judy Silvano. Haar reis naar Canada combineerde ze met twee weken in New York, waar ze concerten en jamsessies wilde doen. Van het resterende prijzengeld kocht ze een minidiscspeler. Volgens Westera was de reis een ‘superervaring’ met workshops van hoog niveau. Achteraf gezien was ze destijds misschien wel wat jong voor de workshops en zou ze met haar zangervaring van nu mogelijk meer profijt hebben gehad. De reis leverde een aantal leuke contacten op, die inmiddels zijn verwaterd. ‘Ik had nog geen computer en e-mail en dan is een goed contact onderhouden op die afstand lastig.’ Na haar afstuderen en voorafgaand aan haar reis naar de Verenigde Staten en Canada won Westera in 1999 het Nederlands Jazz Vocalisten Concours in Zwolle. Ze ontving zowel de eerste prijs van de jury als de publieksprijs. Een jaar later won ze in Leiden de solistenprijs van de VSB

58


Music Award. In 2006 deed ze mee aan de Brussels International Young Jazz Singers Competition. Ze wist door te dringen tot de semifinales met een combinatie van eigen liedjes, jazz standards en traditionals.

KILOMETERS MAKEN

Het belangrijkste in het muziekvak is volgens Westera dat je veel podiumervaring opdoet. ‘Je moet kilometers maken’, zoals ze het frequent optreden noemt. Maar het moeilijkste in het vak is volgens Westera juist het organiseren van een goede toer met veel optredens. Het kost veel geld en vraagt om een professionele organisatie. Wanneer je dat professioneel wilt doen, moet je als muzikant een manager in de armen nemen. Vanwege de hoge investeringskosten, maar ook, zoals ze zelf zegt, bij gebrek aan echte ambitie heeft ze zelf nooit voor een manager gekozen. ‘Ik ben niet het type dat er helemaal voor gaat en alles wil opgeven voor de muziek. Ik ben niet naar de Randstad vertrokken, terwijl het beeld toch is dat daar de contacten met musici en managers makkelijker zijn te leggen. Mensen zijn moeilijker te bewegen om naar het oosten te komen. Als je hier blijft zitten, word je niet altijd serieus genomen.’ Contact met diverse medestudenten van het ArtEZ Conservatorium heeft ze nog wel. Gezien het relatief grote aandeel Duitse studenten is het soms eenvoudiger optredens in Duitsland te organiseren dan in de Randstad. Via dat netwerk komt ze in aanraking met musici in andere delen van het land. Uiteindelijk blijkt het een kleine wereld te zijn. Die contacten zijn belangrijk om een scene op te bouwen. Het biedt Westera de mogelijkheid om dingen muzikaal uit te proberen en met bepaalde musici

59


een trede hoger op de ambitieladder te spelen. Dat vindt ze ook zo leuk aan het winnen van het jazzconcours: ‘Zo’n prijs is, net als de De Roos-Gesinkprijs natuurlijk, een erkenning van je kunnen, maar als winnaar van het jazzconcours mocht je optreden met zeer goede musici.’ Door omstandigheden is echter maar een klein deel van die toer doorgegaan. ‘Maar je doet wel podiumervaring op en dat is belangrijk.’ In haar ogen zou een toekomstige prijs meer aandacht kunnen besteden aan het realiseren van optredens en samenwerking met goede muzikanten.

60


Acteur en bokser

Patrick Mathurin Jaar: 1999 Jury: - Jan van den Bosch (directeur Schouwburg Deventer), - Jeanne Brommer (architect) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De Roos-Gesink) - Hans Hierck

(oud-directeur Het Gelders Orkest, zendercoรถrdinator Radio 4) - Frank van de Schoor (conservator moderne kunst, Museum Het Valkhof Nijmegen) Genomineerden: - Patrick Mathurin (Theater)

- Bart Schoonderbeek (Product Design) - Jasper Slotboom (Klassieke Muziek), - Paul Wolters (Bouwkunst) Uitreiking door: - Willem Hillenius (algemeen directeur ArtEZ Arnhem)

DE GROOTSTE ALLER TIJDEN

Op het curriculum vitae van Patrick Mathurin (1972) prijkt een indrukwekkende prijzenlijst in de bokssport. In 2002 en 2003 nam hij voor het eerst deel aan de New York Daily News Golden Gloves, een open bokskampioenschap in de Verenigde Staten. Verder dan de tweede ronde kwam hij toen nog niet. In 2004 won hij zijn eerste prijzen als bokser

61


in Nederland, onder meer goud voor nieuwelingen en zilver in de B-klasse op het Nederlandse bokskampioenschap. In 2006 en 2007 wierp Mathurin zich opnieuw in de ring bij de New York Daily News Golden Gloves, met als resultaten respectievelijk een plaats in de kwartfinale en een bronzen medaille. Een ongekende sportprestatie van de in Haïti geboren, maar in Nederland getogen en in Arnhem opgeleide acteur en theatermaker. De kortstondige bokscarrière van Mathurin staat niet los van zijn ambities als theaterman. Integendeel, zelf noemt hij zijn boksprestaties een ‘uit de hand gelopen voorbereiding op een nieuw theaterstuk’. Mathurin heeft zijn zinnen gezet op een bijzonder soloproject onder de titel Ali. The Greatest of All Times. Het wordt een stuk dat niet alleen is gebaseerd op Mathurins bewondering voor de legendarische Amerikaanse bokser Mohammed Ali, maar het toont eveneens de strijd van een zwarte acteur die de hoogste toppen van het theater wil bereiken. Mathurin: ‘Als Nederlander bokskampioen worden in de Verenigde Staten is een enorme prestatie. Ik moest het doen. Het is me net niet gelukt. Maar als ik straks op het podium Ali speel, ben ik zelf de grootste aller tijden. Niet alleen omdat ik Ali speel, maar ook omdat ik mijn eigen project heb gerealiseerd.’ Het project typeert de mens en theatermaker Mathurin: ambitieus, compromisloos, in volledige overgave en een theaterman met een politieke boodschap. Zijn eerste theaterstuk na zijn terugkomst uit de Verenigde Staten was De Apologie, gebaseerd op een tekst van de Griekse filosoof Plato, waarin Socrates zich voor een Atheense jury verdedigt, maar uiteindelijk ter dood wordt veroordeeld. Mathurin koos ervoor het stuk op 4 en 5 mei te spelen op het gere-

62


noveerde Max Euweplein – de plek van een voormalige gevangenis, waar nu klassieke tempelzuilen een architraaf dragen met de tekst in potjeslatijn Homo sapiens non urinat in ventum (Een wijs man plast niet tegen de wind in). Bij gebrek aan voldoende financiële middelen voor onder meer publiciteit was de voorstelling maar voor een deel geslaagd. ‘Ik zie het meer als een try-out. Ik wil het nog een keer doen, beter voorbereid en met meer geld tot mijn beschikking. Het liefst zou ik het in het Engels doen en het stuk ook in het buitenland opvoeren. Maar dan moet ik nog wel een goede klassiek-Engelse scholing volgen. Ik ben nog lang niet klaar met mijn ontwikkeling als acteur.’

EEN VREEMDELING IN NEW YORK

De Apologie was ook het theaterstuk waarmee Mathurin in 1999 de De Roos-Gesinkprijs won. De voorstelling maakte een verpletterende indruk op de jury. Mathurin begon zijn stuk gezeten op de tribune tussen het theaterpubliek, dat hij, toen hij opstond, aansprak met ‘Atheners’. Daarmee veranderde hij het publiek van passieve beschouwers onmiddellijk tot actieve juryleden, die in het volgende anderhalf uur moesten beslissen over zijn leven of dood. Aan het plafond hing een monitor, waarop de 96 minuten van het hele proces tot 0 werden afgeteld. Het zichtbaar aftellen van de minuten gaf de voorstelling een bijzondere spanning. Zal de acteur zijn tekst zo goed beheersen dat hij op de minuut nauwkeurig kan spelen? Zijn 96 minuten verdediging voldoende om zich tegen alle aantijgingen van het publiek

63


te verdedigen? Het juryrapport vermeldt dat ‘ondanks het historische onderwerp en de oudere vertaling Mathurin van Socrates een moderne man weet te maken die de schijnzekerheden – waarmee mensen zich graag omringen om zich in het dagelijks leven staande te houden – met scherpzinnige argumenten ondermijnt’. Mathurin was zeer vereerd met zijn nominatie en de uiteindelijke prijs. Hij waardeerde de betrokkenheid, interesse en onafhankelijke opstelling van de juryleden. Toen hij in hetzelfde jaar in een stuk van Botho Strauss met zijn jaargenoten deelnam aan het Internationaal Theaterschool Festival in Amsterdam, was de mening van Mathurin over de jury heel wat kritischer. ‘Bij de ITS-prijs was het alleen maar vriendjespolitiek. De jury was niet onafhankelijk. Het waren de directeuren van castingbureaus die daar de dienst uitmaakten.’ Na het winnen van de De Roos-Gesinkprijs diende Mathurin een uitgebreid plan in voor de besteding van het prijzengeld. Hij wilde zich verder ontwikkelen en zag als acteur vooral mogelijkheden in de Verenigde Staten, waar in tegenstelling tot Nederland een traditie van black theatre bestaat. Bovendien was hij geïnteresseerd in zijn geboorteland Haïti en wilde hij zich verdiepen in personen die voor de zwarte gemeenschap een belangrijke rol hebben gespeeld, zoals Martin Luther King en Mohammed Ali. In 1999 werd Mathurin uitgenodigd deel te nemen aan de conferentie Actor Training. International Perspectives in het Amerikaanse Knoxville, Tennessee. Hij legde er zijn eerste contacten met diverse theateropleidingen en -instellingen. Op basis van deze contacten besliste hij om niet een lange, universitaire theateropleiding te gaan doen, maar gedurende vijf maanden in New York een aantal intensieve cursussen

64


en workshops te volgen, in combinatie met een reis naar Haïti. Hij volgde een workshop aan The Actors Center en deed audities en trainingen bij de Actors Studio in Manhattan, in de hoop het eerste Nederlandse lidmaatschap van deze befaamde theaterorganisatie te verkrijgen. Daarnaast volgde hij enkele zomercursussen, zoals die van Dell’Arte Summer Workshops van Daniel Stein in Blue Lake, Californië, en de SITI Company van Anne Bogart in Saratoga Springs, New York. Zijn acteertalent bleef niet onopgemerkt en Mathurin ontving in 2001 de NAF/Fulbright Fellowship, een geldbeurs die hij tussen 2001 en 2003 besteedde aan diverse cursussen van The Actors Center, met docenten als Viatcheslav Dolgachev, Brian Murray, Ron van Lieu en Earl Gister.

IN NEDERLAND

Met de erkenning van zijn talenten door middel van een prijs en een studentenbeurs en zijn acteerervaring in New York leek Mathurin in Nederland een goede kans te maken op een succesvolle acteercarrière. Maar volgens Mathurin is niets minder waar: ‘In Nederland worden prijzen en internationale erkenning niet gewaardeerd. Je prestaties als acteur tellen hier helemaal niet. In Amerika en Engeland krijg je veel meer erkenning, zeker als je prijzen wint. Het is de arrogantie van de castingbazen. Zolang je niet voor het hele grote publiek speelt, zijn zíj de echte sterren, niet de acteurs.’ Ondanks zijn kritiek op de macht van castingbureaus bouwde Mathurin ook in Nederland een aardige staat van dienst op. Hij speelde onder andere bij het Theater van het Oosten in Angelo & Rosanna van Lodewijk de Boer (1999) en stond op de podia van het Festival aan de Werf en van

65


het interculturele festival Hollandse Nieuwe, dat zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld tot het belangwekkendste festival voor toneelschrijvers en nieuw repertoire. In 2001 speelde Mathurin de rol van Polyneikes in Creon van de Nationale Reisopera en was hij als acteur betrokken bij de twee producties van Peter Sellars en Pierre Audi voor De Nederlandse Opera. Hij speelde diverse (gast)rollen in films, reclamecommercials en tv-series, waaronder Westenwind (1999), Baantjer (2003), Parels & Zwijnen (2005) en Rozegeur & Wodkalime (2005). Hij zegt dat hij als donkere acteur wel last heeft van typecasting. Zwarte acteurs in Nederland zijn nog altijd een grote minderheid. ‘Toen ik in Arnhem toelatingsexamen deed, werd ik in eerste instantie afgewezen. Ik heb toen een boze brief geschreven en ben alsnog aangenomen. Het is een beetje mijn carrière in een notendop.’ In 2003 auditeerde Mathurin voor de rol van Simba in de door Joop van den Ende geproduceerde musical The Lion King. Hij werd niet gekozen. De keuze viel op een jongere, minder ervaren acteur, die bij Mathurin advies kwam vragen over zijn nieuwe rol. Mathurin kon hem maar één advies meegeven: ‘Denk niet dat de wereld nu aan je voeten ligt. Je wordt gebruikt voor deze musical, maar daarna begin je weer bij nul. Baseer geen verkeerde verwachtingen op het succes dat je nu hebt.’ Volgens Mathurin is Van den Ende de grote ster, de man met power. ‘Het is net als bij het spelen in soapseries, de acteur verdient nauwelijks iets en moet maar blij zijn dat hem een mogelijkheid tot spelen wordt geboden. Heel slim van ze.’ De theaterwereld is een harde wereld. Audities zijn volgens Mathurin een verschrikking. ‘Soms auditeer je, terwijl achteraf blijkt dat allang duidelijk is wie het gaat

66


worden. Natuurlijk kun je alles doen om de bazen te behagen en die rol in de wacht te slepen. Maar dat zal ik niemand adviseren. Je moet uitgaan van je eigen kracht, jezelf profileren. Je raakt anders gefrustreerd en gedemotiveerd.’

ADVIES AAN JONG TALENT

Het is een wereld die op de academie nog ver weg lijkt, volgens Mathurin zelfs onzichtbaar is. ‘Op de toneelschool word je vooral artistiek opgeleid, je hebt nauwelijks contact met het beroepsveld. De school neemt weinig verantwoordelijkheid voor begeleiding na school.’ Hij begrijpt de keuze van de docenten, maar terugkijkend beoordeelt hij de opleiding toch als te weinig naar buiten gericht, te beschermd. Studenten zouden beter voorgelicht moeten worden over de praktijk en de financiële mogelijkheden van theater maken. ‘Het belangrijkste is’, zegt Mathurin, ‘dat je tijdens je studie al goed weet wat je wilt. Je moet jezelf niet alleen als acteur zien, maar ook als een regisseur die zijn eigen projecten kan initiëren. Je moet de power ontwikkelen om zelf aan de slag te gaan. Anders ben je veroordeeld tot het krabben van andermans kont. Dat klinkt bitter, maar het is de realiteit. Het is een zware weg, waarop je je eigen keuzes moet maken. Je moet je niet afhankelijk maken van anderen.’ Met een enigszins jaloerse blik kijkt hij naar de stand-upcomedians in Nederland. ‘Die hebben zich goed georganiseerd en geprofileerd. Ze zijn onafhankelijk van castingbureaus en producenten.’ Zijn beste advies aan jonge acteurs is: volg je eigen route. Daaraan kan het geld van een prijs of een goede begeleiding na school een belangrijke bijdrage leveren, maar uiteindelijk moet je het allemaal zelf doen.

67


Modeontwerpster

Martine van ’t Hul Jaar: 2000 Jury: - Ernie Mellegers (architectuurhistoricus, redacteur De Architect) - Karin Post (choreograaf/ danseres) - Gert Staal (publicist, hoofdredacteur Items, voormalig projectleider/

adjunct-directeur Nederlands Vormgevingsinstituut) - Dirk de Vreede (muziekpedagoog, fagottist), – Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De Roos-Gesink) Genomineerden: - Michel

Berendsen (Schoolmuziek) - André Beumer (Bouwkunst), - Birgit Gunzl (Dans) - Martine van ’t Hul (Modevormgeving) Uitreiking door: - Willem Hillenius (algemeen directeur ArtEZ Arnhem)

ITALIAANS AVONTUUR

Martine van ’t Hul (1975) werkt als modeontwerpster vier dagen per week in dienst van Turnover in Amsterdam. In 2007 werd ze, mede op basis van haar werkervaring in Italië en bij Claudia Sträter in Amsterdam, voor deze functie gescout. In Milaan en Amsterdam leerde ze alle onderdelen

68


kennen van het ontwerpen en produceren van modeartikelen: het bedenken van kledingconcepten, het maken van mood boards en kleurkaarten, het ontwerpen van (gebreide) kleding, prints, stoffen en de productie in de fabriek. Het avontuur in Italië begon in 2002, toen Ronald van der Kemp, een van haar docenten aan het Fashion Institute Arnhem, Van ’t Hul vroeg om zijn assistent te worden. Van der Kemp had een eenmansbedrijf in Milaan en Van ’t Hul zag een kans haar blikveld te verruimen: ‘Nederland is op modegebied een klein land en relatief van weinig betekenis.’ Bovendien betekende het werken in een klein bedrijf leerervaring in het hele ontwerp- en productieproces van kleding. Al na één jaar besloot Van der Kemp zijn bedrijf te verhuizen naar Parijs. Van ’t Hul bleef in Milaan en probeerde als freelancer een bestaan op te bouwen. Ze hield het twee jaar vol, geholpen door financiële ondersteuning van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (Fonds BKVB). Ze werkte onder meer voor Zes Studio, die trendboeken maakt, en voor Larus Miani, een bedrijf voor stofontwerpen. In 2005 keerde ze terug naar Nederland. Het freelancen moe zocht Van ’t Hul in Nederland naar een loondienstverband. Door een oud-docent werd ze benaderd om voor Claudia Sträter te komen werken. Anderhalf jaar later stapte ze over naar Turnover. Naast haar werk als modeontwerpster heeft Van ’t Hul sinds haar academietijd vrij werk gemaakt met borduurtechnieken als uitgangspunt. Sinds 2005 werkte ze onder meer samen met kunstenaar Fleur van Maarschalkerwaart, waarbij computertekeningen werden gecombineerd met borduurwerk. Hun werk werd geëxposeerd in Amsterdam, Den Haag, New York en Parijs. Volgens Van ’t Hul is haar

69


artistieke werk nog niet in evenwicht met de commerciële werkzaamheden voor Turnover. Ze zou meer tijd willen besteden aan het vrije borduurwerk. ‘Eén dag in de week is te weinig. Je kunt het werk niet verder uitdiepen.’ Al op de academie had ze moeite met de vergankelijkheid van mode en de snelle wisselingen van collecties. Liever zou ze met mode iets willen creëren dat de seizoensgebonden trends overstijgt. Ze twijfelt nog steeds of ze niet definitief moet kiezen tussen mode en kunst. Langzaam maar zeker dringt het besef door dat beide aspecten bij haar passen, mits ze er gelijkwaardig aandacht aan kan besteden. Voor een goede balans overweegt ze weer als freelancer te gaan werken, zodat ze meer vrijheid heeft over de indeling van haar werktijd.

TUSSEN KUNST EN COMMERCIE

Dat Van ’t Hul moeilijk kan kiezen tussen vrije beeldende kunst en toegepaste modevormgeving, was al te zien in haar eindexamencollectie, waarmee ze in 2000 de De RoosGesinkprijs won. Die collectie, getiteld Mi-Confectionné, was ontstaan uit een vernieuwend onderzoek dat niet direct was gericht op draagbare confectie, maar vooral op de visuele effecten. ‘Martine beweegt zich in de marge tussen beeldende kunst en modevormgeving’, schreef de staf van de modeopleiding in de toelichting op de nominatie van Van ’t Hul. ‘Ofschoon menigeen het belang van dit soort onderzoeken voor de ontwikkeling van de modevormgeving onderkent, zijn ze commercieel weinig interessant. Resultaat zijn monumentale en sculpturale kledingstukken die

70


van een afstand spectaculair zijn om te zien, maar ook van dichtbij schitterende details tonen. Het zijn niet enkel kledingstukken, maar tevens objecten die ook hun betekenis krijgen buiten de context van de mode.’ De docenten constateerden een paradox die Van ’t Hul nog steeds niet naar bevrediging heeft opgelost, namelijk hoe ‘de snelheid en vergankelijkheid van de modevormgeving te koppelen aan vormen die iets blijvends en onveranderlijks uitstralen’. De jury waardeerde de positie van Van ’t Hul, die volgens haar ‘een bewuste keuze is voor autonomie, in plaats van gewillig tegemoet te komen aan de wensen van de klant’. Maar tegelijkertijd sprak de jury de wens uit dat een definitieve keuze voor de modevormgeving snel zou volgen. Die keuze maakte Van ’t Hul toen ze besloot het prijzengeld in te zetten voor een vervolgstudie aan het Fashion Institute Arnhem. De verantwoording die Van ’t Hul aan de stichting moest schrijven voor de besteding van het prijzengeld, dwong haar na te denken over de toekomst. ‘Ik vond het goed dat ik een plan moest schrijven. Anders gaat dat geld maar zwemmen. Nu moet je echt nadenken wat je ermee gaat doen.’ Met het geld ontwikkelde Van ’t Hul een nieuwe collectie, die meer dan haar eindexamencollectie op het lichaam was ontworpen, maar nog altijd met de intentie om ‘een vorm te zoeken voor mijn behoefte iets blijvends neer te zetten, iets wat niet direct gevoelig lijkt voor het vaste ritme van de mode’. Haar collectie overtuigde Ronald van der Kemp ervan dat Van ’t Hul in staat was als modeontwerpster een zinvolle bijdrage te leveren aan zijn eenmansbedrijf in Milaan.

71


DE FAMILIE OVERTUIGD

Van ’t Hul was in 2000 enigszins bekend met de prijs. In 1998 bezocht ze de prijsuitreiking waarvoor studiegenoot Edwin de Rooij was genomineerd. Ze was vereerd met de nominatie en gelukkig met het feit dat ze op basis hiervan al 500 euro won. De bekroning volgde enkele weken later toen ze de hoofdprijs in ontvangst mocht nemen. ‘Dat was alleen al prettig voor mijn familie. Die had toen zoiets van: als anderen zeggen dat ze goed is, dan zal ze het wel redden.’ Zelf ervoer ze de prijsuitreiking als een inspirerende bijeenkomst met de kandidaten van Bouwkunst, Muziek en Dans. ‘Misschien vond ik het ook wel zo leuk, omdat ik in mijn eigen werk de grensgebieden met beeldende kunst en architectuur opzoek.’ Ook op het cv misstaat de De RoosGesinkprijs niet: ‘Ik denk dat het bij de toelating voor het Fashion Institute een aantoonbare erkenning van je talent is. En laatst heb ik nog meegewerkt aan een boek waarbij je gevraagd wordt om de prijzen op te geven die je hebt gewonnen. Dan is het toch fijn dat je deze prijs kunt vermelden.’

ONDERSTEUNEN VAN JONG TALENT

Martine van ’t Hul laat er geen twijfel over bestaan dat het prijzengeld haar als jonge talentvolle modeontwerpster goed van pas is gekomen. Toch is ze niet onverdeeld positief over het financieel ondersteunen van jonge kunstenaars. Volgens haar worden jonge kunstenaars in Nederland een beetje verwend met de vele subsidiemogelijkheden. In Milaan

72


zag ze modeontwerpers van het Central Saint Martins College of Art and Design in Londen die, in tegenstelling tot Van ’t Hul, zonder een beurs aan de slag moesten. ‘Die ontwerpers hebben toch een heel andere mentaliteit. Zij beginnen van de grond af aan. Wij Nederlanders denken nog wel eens met een prijs of beurs op zak dat we het allemaal beter weten.’ Maar de werkelijkheid is volgens van ’t Hul dat je, met of zonder geld, jezelf altijd als ontwerper moet waarmaken. Iedereen begint na de academie bij nul en alleen door hard te werken en met vallen en opstaan krijg je het vak onder de knie. Van ’t Hul: ‘Na de academie kom je in een zwart gat. Maar je moet zelf leren daar weer uit te komen. Dat hoort bij het proces. Ik vond Milaan heel zwaar, maar voor mij was het uiterst leerzaam.’ Ze vindt het moeilijk om suggesties te doen voor een succesvolle ondersteuning van jonge modeontwerpers. Juist door gebrek aan ondersteuning treedt er een wijze van selectie op die gunstig is voor de echte doorzetter. Ze beaamt dat in dat ontwikkelingsproces een coach of adviseur prettig kan zijn. Vooral voor de zakelijke kanten van het vak zou ze best iemand naast zich willen hebben. Als je voor het prijzengeld een jaar lang iemand kan betalen voor de commerciële en publicitaire ondersteuning van het eigen bedrijf, zou Van ’t Hul ervoor tekenen.

73


Modeontwerper

Jan Taminiau Jaar: 2001 Jury: - Fred van Duijnhoven (musicus) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De Roos-Gesink) - Ernie Mellegers (architectuurhistoricus, oudredacteur De

Architect, docent Academie van Bouwkunst Rotterdam) - Gert Staal (publicist, hoofdredacteur Items, voormalig projectleider/ adjunct-directeur Nederlands Vormgevingsinstituut)

- Thomas Verbogt (auteur/ toneelschrijver) Genomineerden: - Rob Schoutsen (Bouwkunst) - Mathijs Verboom (Theater) - Jan Taminiau (Modevormgeving) - Yonga Liebertz (Lichte Muziek)

HAUTE COUTURE

Modeontwerper Jan Taminiau (1975) kan met zijn passie voor ambachtelijke productietechnieken, hoogwaardige materialen en een uitgesproken esthetiek met recht een couturier worden genoemd. Zijn kwaliteiten als ontwerper werden door de modewereld snel gesignaleerd: al tijdens zijn studie

74


aan de modeopleiding in Arnhem kocht het Gemeentemuseum Den Haag een couturestuk van zijn hand, en in 2001 won hij de De Roos-Gesinkprijs en presenteerde hij zijn collectie Unfolding tijdens de modeweek in Parijs en in de etalages van de befaamde Parijse modewinkel Colette. In 2005 werd zijn werk getoond in de beroemde Fondation Cartier te Parijs. Zijn presentaties ontlokten de modepers lovende kritieken, onder meer in de Amerikaanse Elle van september 2005. Sinds 2003 ontwerpt hij zijn kleding onder het label JAN TAMINIAU. Momenteel is hij druk bezig om een prêt-à-portercollectie te ontwikkelen voor zomer 2009. Dat betekent naast het creatieve ontwerp een intensieve zoektocht naar investeerders, productiefaciliteiten en verkooppunten.

COMPETITIE

Toen Taminiau in 2001 de De Roos-Gesinkprijs won, was de jury vol lof over zijn werk: ‘De jury is aangenaam verrast door de hoge kwaliteit van zijn ontwerpen; ze zijn meesterlijk, authentiek en sluiten bovendien aan op een actueel modebeeld. De ontwerpen getuigen van een intelligente benadering waarbij een zeer complex concept in de uitvoering een grote vanzelfsprekendheid krijgt.’ Wat Taminiau liet zien was volgens de jury vernieuwend voor het vak en van een ‘autistische schoonheid’. Taminiau toonde een rijkdom aan ontwerpen ‘die men niet of nauwelijks aantreft bij het eindexamen van een kunstacademie’. De jury sprak de verwachting uit dat Taminiau een rol van betekenis ging spelen in de internationale modewereld. Taminiau onderscheidde zich in die periode duidelijk van zijn medestudenten. De studie in Arnhem was een welbe-

75


wuste keuze na een zoektocht die hem leidde langs de Europese School voor Antiquairs in Antwerpen en de kunstacademie St. Joost in Breda. Na een wereldreis van twee jaar besloot hij, mede op basis van een gesprek met Susan Train die in Parijs voor het Amerikaanse Vogue werkte, zijn studie te vervolgen aan de opleiding Modevormgeving in Arnhem. Gemotiveerd en vastberaden als hij was, verbaasde hij zich over wat hij nu ‘het trauma van de opleiding’ noemt. ‘Iedereen heeft dezelfde droom op de academie: ontwerper worden. Maar niemand weet wat dat werkelijk betekent. Je wordt heel zwaar aangepakt tijdens de opleiding, maar studenten beseffen zelden waarom. Ze krijgen geen duidelijke spiegel voorgehouden van hun toekomstmogelijkheden.’ Zelfs de Collectie Arnhem, een derdejaarsproject waarin studenten alle aspecten leren van het ontwerpen, monsteren, produceren en verkopen van een modecollectie, blijft volgens Taminiau te veel een schoolopdracht waarbij iedereen de kans krijgt te blijven geloven in die ene droom. ‘Maar juist binnen zo’n opdracht moet je studenten durven vragen: wie ben je nou eigenlijk, wie wil je zijn en wat kom je hier doen? Welke rol ambieer je na je studie? Laat studenten dan ook werkelijk hun ambities uitspreken.’ Volgens Taminiau zal dan snel blijken dat niet iedereen de droom kan of wil waarmaken: ‘Een studentengroep is zeer divers, alles en iedereen mag er zitten. Eigenlijk zou je voor al die verschillende ambities verschillende scholen moeten hebben. Ik vind dat de kunstacademie vooral een plek is voor studenten die mode zien als een vorm van leven en niet als een loondienstbaan.’ In zijn ogen is bijvoorbeeld de modeopleiding in Antwerpen veel meer geprofileerd, met als gevolg dat de selectie van studenten veel strenger is.

76


De De Roos-Gesinkprijs beschouwt Taminiau als een welkome vorm van kritische reflectie op het werk dat je als student maakt, iets wat naar zijn mening te veel ontbreekt in de opleiding. De vergelijking van het artistieke niveau met dat van studenten in andere kunstdisciplines vindt hij interessant: ‘Ik had bij de De Roos-Gesinkprijs het gevoel dat ik op mijn artistieke basis werd beoordeeld, op mijn artistieke uitgangspunten, mijn gedachten over het ontwerpen.’ Volgens Taminiau past het bij een kunstopleiding om de beoordeling niet exclusief te baseren op de zichtbare prestaties, maar juist op de achterliggende concepten. En dan maakt het, volgens Taminiau, niet meer uit of het over muziek, beeldende kunst, bouwkunst of dans gaat. Na zijn cum laude afstuderen en het winnen van de De Roos-Gesinkprijs besloot Taminiau een vervolgopleiding te doen. Hij twijfelde tussen een master aan het Central Saint Martins College of Art and Design in Londen en het Fashion Institute Arnhem (FIA). Uiteindelijk gaf het kleinschalige, familiaire karakter van het FIA de doorslag en startte hij in januari 2001 zijn masterstudie in Nederland. Het prijzengeld gebruikte hij voor de productie van de nieuwe collectie die hij in het kader van zijn master ontwierp. ‘Het geld gaf me de mogelijkheid me volledig op de collectie te concentreren. Ik was vrij om het experiment aan te gaan en kon uitgebreid onderzoek doen. Mijn studiegenoten moesten hun aandacht vaak verdelen tussen ontwerpen en bijbaantjes. Ik had een luxepositie.’

77


INVESTEREN IN DE TOEKOMST

Elke jonge modeontwerper die zijn droom wil waarmaken, zal welbewust moeten investeren in de toekomst. Taminiau gebruikte de inkomsten uit de verkoop van couture aan particuliere klanten direct als investering voor nieuwe collecties. Door hard te werken en creatief te ondernemen slaagde hij erin nieuwe collecties te realiseren. ‘Je moet creatief zijn op alle fronten. Een modebedrijf runnen is niet alleen ontwerpen, maar ook op een slimme manier je productie regelen, publiciteit genereren, met je personeel omgaan.’ Taminiau komt uit een ondernemersfamilie en is vertrouwd met de risico’s van personeel, uitbesteding van productie en financiële onzekerheden. Desondanks heeft hij bewust veel kennis en ervaring op willen doen door middel van stages bij zelfstandige modeontwerpers als Olivier Theyskens en Oscar Süleyman en in Parijs bij Hubert Barrere en Hurel. ‘Je moet als modeondernemer overal bij aan kunnen haken. Veel oud-studenten vragen zich af waarom het bij hen niet lukt, maar het ontbreekt hun vaak aan ondernemerszin. Ik hoor collega’s wel eens zeggen dat ze bang voor de pers zijn. Dat spel moet je meespelen. Je moet je ook verdiepen in de zakelijke kanten van het bedrijf.’ Taminiau behartigde anderhalf jaar lang zijn eigen zakelijke belangen omdat hij ‘wilde weten waarover het gaat. Je moet mee kunnen praten. Op een bepaald moment werd de druk te groot en ontstond de behoefte om de creatieve en de zakelijke kant te scheiden. Bovendien moet je als schoenmaker bij je leest blijven. Ik heb bijvoorbeeld geen goede onderhandelingsvaardigheden.’ Taminiau ging op

78


zoek naar een zakelijke partner en sprak iedereen in zijn netwerk aan op geschikte kandidaten. Toen zijn bedrijf groeide, lagen niet alle taken meer exclusief bij Taminiau. Dat betekende een nieuwe fase in de bedrijfsvoering, die hijzelf typeert als ‘leren baas te spelen’. ‘Je weet zelf heel goed wat je wilt, maar dat moet je ook goed kunnen delen met je medewerkers. De grootste fout is om je eigen logica te volgen. Je moet niet alleen van jezelf uitgaan, maar je ideeën en visie met iedereen communiceren in het belang van het bedrijf.’ Inmiddels heeft Taminiau met zijn nieuwe zakelijk partner een bedrijfsplan uitgewerkt voor de toekomstige prêt-à-portercollecties. In tegenstelling tot haute couture, waarbij je direct aan de klant kunt verkopen, vraagt een prêt-à-portercollectie om een lang voortraject van ontwerp, productie, distributie en verkoop met forse investeringen. Hij is bezig om productie te organiseren in Nederland, België, China en India. ‘Een ton is niks’, zegt Taminiau, ‘en met de kredietcrisis is het maar afwachten of de banken geld willen verstrekken. Maar er ligt een gedegen plan, dat gebaseerd is op hard werken.’ Met alle vertrouwen ziet hij de toekomst tegemoet.

NATUURLIJKE SELECTIE

Jonge, ambitieuze modeondernemers zouden gebaat zijn bij een goed investeringsklimaat. Het Vlaamse Cultuurinvest is een participatiemaatschappij die zich richt op kredietverstrekking in de creatieve sector, van musicals tot beeldende kunst. Veel Vlaamse modeontwerpers kloppen aan bij Cultuurinvest. Ondanks de relatief hoge rente die ze vraagt, is Cultuurinvest een lucratieve partij voor finan-

79


ciering omdat ze met veel expertise de jonge ondernemers begeleidt en hun vertrouwen geeft in hun ondernemingsplannen. Modeontwerpers worden bijvoorbeeld voor minimaal vier of vijf seizoenen ondersteund bij het realiseren van nieuwe collecties, omdat vaak dan pas een punt wordt bereikt dat er winst gemaakt wordt. Taminiau vraagt zich af of zo’n investeringsmaatschappij in Nederland zou functioneren. ‘In Vlaanderen werkt het omdat er al een zeer strenge selectie heeft plaatsgevonden voordat ontwerpers bij de bank aankloppen. Dat begint al bij de opleiding.’ Maar ook de Belgische ontwerppraktijk is niet zo rijk gezegend met subsidiemogelijkheden als Nederland. En ook Cultuurinvest selecteert zeer streng de ondernemers met wie ze in zee wil gaan op basis van zowel artistieke talenten als ondernemingsgeest. Volgens Taminiau ontbreekt in Nederland een scherp selectiesysteem en hierin speelt de opleiding een cruciale rol. ‘Er worden in Nederland bij ontwerpers verwachtingen gecreëerd die helemaal niet waargemaakt kunnen worden. Bovendien heeft Nederland in vergelijking met België zeer beperkte productiemogelijkheden.’ Volgens Taminiau kent de opleiding een belangrijke taak in de bewustwording van de studenten van hun toekomstmogelijkheden. ‘De academie zou twee sporen moeten volgen: een artistiek onderzoek en een onderzoek naar wie je bent en wie je als ontwerper wilt zijn.’ Daar moet de basis voor het succes worden gelegd. ‘Want succes’, zegt hij, ‘is het samenvallen van alle elementen op de juiste plaats. En je moet het vooral zelf doen, maar daarbij moet je precies weten wat je tekortkomingen zijn. Die tekortkomingen moet je op een goede manier aanvullen. Dat zou een academie je kunnen leren.’

80


Danseres en choreograaf

Riina Huhtanen Jaar: 2002 Jury: - Thomas van Leeuwen (architectuurhistoricus) - Harry Sacksioni (gitarist/componist) - Gert Staal (publicist, hoofdredacteur

Items, voormalig projectleider/ adjunct-directeur Nederlands Vormgevingsinstituut) - Hans Tuerlings (danser/choreograaf, artistiek leider dansgroep RAZ)

Genomineerden: – Jos de Jong (Bouwkunst) – Krischan Frehse (Lichte Muziek) – Riina Hutanen (Dans) – Els Roseboom (Modevormgeving)

OUDE CONTACTEN, NIEUW WERK

In februari 2009 danste de in Finland geboren Riina Huhtanen (1975) op het Festival Les Antipodes in Brest de première van Teach Us to Outgrow Our Madness, een dansvoorstelling van choreograaf Erna Ómarsdóttir en de componisten Vladimir Johansson en Lieven Dousselaere. De IJslandse

81


Ómarsdóttir, opgeleid bij de particuliere Belgische dansopleiding PARTS van Anna Teresa De Keersemaeker, werkte voordat ze haar eigen gezelschap begon bij vooraanstaande, vernieuwende theatergroepen als Troubleyn van Jan Fabre en Les Ballets C. de la B. Teach Us to Outgrow Our Madness is in 2009 te zien op festivals en in theaters in diverse Europese steden. Huhtanen manifesteerde zich in haar prille loopbaan niet alleen als danseres, maar ook als choreograaf. In 2008 maakte ze voor het Teatteri Takomo in Helsinki een choreografie voor het theaterstuk Leipäjonoballadi. Een jaar eerder choreografeerde ze in dezelfde stad een stuk voor theater Puoli-Q. Beide theatervoorstellingen waren tot stand gekomen in samenwerking met regisseur Heidi Räsänen. Räsänen is een oude vriendin van Huhtanen die zij, na vier jaar buitenland, weer ontmoette toen ze in 2006 terugkeerde naar haar geboorteland. Beiden hadden, voordat ze een professionele kunstopleiding gingen volgen, gewerkt in het amateurtheater van Helsinki. Räsänen studeerde op het moment van weerzien aan de regieopleiding van de theateracademie in Helsinki. Ze vroeg Huhtanen of ze als choreograaf met haar wilde samenwerken voor haar schoolprojecten. Het werk aan de schoolprojecten was onbetaald, maar het bleek een belangrijke investering te zijn in een langdurige en vruchtbare samenwerking. Ze maakten ieder jaar samen één grote productie. Naar aanleiding van de samenwerking met Räsänen werd Huhtanen, eveneens door een contact uit het theatercircuit, gevraagd voor een dansproductie in Helsinki. De bal begon te rollen, de producties volgden elkaar snel op: ‘If you are seen in one show’, zegt Huhtanen, ’you are often asked for something

82


else after that. I have been working in dance and theatre in Finland and Holland and now in Belgium.’ Momenteel werkt ze samen met Räsänen aan een voorstelling over de alledaagse armoede in het huidige Finland. Een thema dat door de huidige kredietcrisis en economische recessie uiterst actueel is geworden.

EIGENZINNIG TALENT

Huhtanen is met haar talenten voor dans en choreografie zowel een uitvoerend als een scheppend kunstenaar. Beide kwaliteiten werden al tijdens haar studie aan de ArtEZ Dansacademie in Arnhem door de artistiek leider Hlíf Svavarsdóttir daarvan herkend. Volgens Svavarsdóttir worden aan haar dansstudenten ‘moeilijke en vaak tegenstrijdige eisen gesteld: van een kunststudent wordt immers verwacht dat ze origineel zijn én gedisciplineerd, om te kunnen volgen en initiatieven te kunnen nemen, om zowel uitvoerend als scheppend te zijn’. Huhtanen is in haar ogen zo’n danseres die deze ogenschijnlijk tegenstrijdige kwaliteiten in zich verenigt. Tijdens de jurypresentatie toonde Huhtanen al haar kwaliteiten in een solostuk, dat ze zelf choreografeerde en danste. De juryleden waren vol lof over de presentatie, waarin volgens het juryrapport ‘tekst, beweging en muziek tot een geheel eigen stuk waren samengesmeed en waarin de grenzen van theater en dans nadrukkelijk zijn opgezocht’. Jurylid en dansspecialist Hans Tuerlings prees de eigenzinnige benadering van Huhtanen: ‘Ik vind het zeer verbazingwekkend dat iemand die nog op de academie zit durft af te wijken van wat nog steeds de gangbare norm van de choreografie is, namelijk de muziek als uitgangspunt te

83


gebruiken. Zij ontwikkelt eerst haar eigen bewegingsidioom en vervolgens kiest ze er muziek bij.’ Volgens Tuerlings beschikte Huhtanen over de uitstekende choreografische kwaliteiten die dansers in de hedendaagse danswereld moeten hebben om overeind te blijven. Direct na haar studie werkte Huhtanen samen met de Belgische choreograaf Jens van Daele aan een duet, dat opgevoerd werd in Theater Lantaren/Venster in Rotterdam. In hetzelfde jaar danste ze ook in de dansfilm Rakkauden Toipilaat van choreograaf Hanna Brotherus. Een jaar later werkte ze opnieuw met Van Daele aan een dansvoorstelling voor Theaterwerkplaats Generale Oost in Arnhem. Het resultaat daarvan, Perfecti, toerde van januari tot en met april 2004 door Nederland. Huhtanen beschouwt het als een grote gunst om zo kort na haar afstuderen aan deze projecten te hebben kunnen meewerken: ‘It was a great opportunity to be able to start to work immediately, I avoided the difficult shift from school to the working world.’

GEZIEN WORDEN

Voor Huhtanen brak pas een moeilijke periode aan toen ze besloot terug te keren naar Finland. Na vier jaar afwezigheid merkte ze dat het moeite kostte daar werk te vinden, omdat ze geen netwerk in de theaterwereld had. In deze periode kon Huhtanen het geld van de De Roos-Gesinkprijs goed gebruiken. Ze werd niet gedwongen een betaalde baan te zoeken naast haar artistieke activiteiten en haar pogingen contact te leggen met oude kennissen en vrienden uit het circuit van amateur- en semiprofessioneel theater. Ze ontmoette enkele afgestudeerde theaterstudenten die ook op zoek waren naar werk. Ze besloten gezamenlijk een

84


productie te maken, die werd getoond op een open avond in het theater van Zodiak in Helsinki. Zodiak Center for New Dance was een dansproductiehuis dat jong talent de kans bood producties te maken en te presenteren. Huhtanen beschouwt de presentatie in Zodiak als een belangrijke stap in haar carrière: ‘I think it was a good step to make, since in this business you just need to be seen and introduced. I participated actively in all kinds of courses and workshops to get to know people. So I spent some of the De Roos-Gesinkprijs on those projects.’ Het prijzengeld gebruikte Huhtanen ook om in haar onderhoud te voorzien gedurende het eerste, onbetaalde schoolproject met Heidi Räsänen. De waarde van het prijzengeld ligt volgens Huhtanen in de mogelijkheid projecten te doen die in eerste instantie geen geld opleveren. Huhtanen: ‘The price definitely gave me benefits, compared to other people in the same situation. In the beginning of your career you need to do a lot of work that you are not paid for, and with the help of that money I could concentrate on my projects, without needing to find a job outside the dance business.’ Huhtanen werd vervolgens gevraagd deel te nemen aan diverse dansproducties. Ze hoefde er niet voor te auditeren. Huhtanen: ‘I have been lucky in that sense, because I haven’t had to do so many auditions. During school time I did some auditions in Belgium and Holland and I really didn’t enjoy that. In Finland I was invited to one audition and I was chosen, and I still work with the same choreographer. Smaller auditions make much more sense. But most of my work I obtained in other ways. I was asked or was seen in a workshop or performance and so on.’ En zo

85


danst Huhtanen in 2009 zonder te auditeren een jaar lang de voorstelling Teach Us to Outgrow Our Madness.

VOLG JE EIGEN PAD

Op basis van haar eigen ervaringen adviseert Huhtanen jonge dansers om zich niet in het mondiale circuit van audities te storten. ‘I personally really think that auditions are not the best way’, zegt Huhtanen, ‘because they don’t work for everybody. I think it is very important to go on workshops and just contact with people that interest you and who are possibly in the same situation.’ Dansers hebben tijdens en na hun studie vaak een te idealistisch beeld van een danscarrière, dat de top bereikt kan worden door intensieve training. Maar volgens Huhtanen maakt een dagelijkse training iemand niet tot professioneel danser. Veel belangrijker vindt ze het ‘to develop and try out your ideas even if it means a lot of unpaid work in the beginning of the career (and throughout the career actually...)’. Voor beginnende dansers is het beter om niet op te kijken naar de smalle top van wereldberoemde dansers, en zich vooral te laten leiden door de eigen interesse en mogelijkheden. ‘The important thing is to be interested in what you do. School is such a safe environment and working is something else, and the transitional period is always difficult. It is important not to hang onto the past and old habits, but to accept the change and look for your own path.’ Die weg lijkt misschien lang, maar volgens Huhtanen moet je bedenken dat succes altijd met kleine stappen komt. Het is bovendien een weg die voor iedere danser menigmaal gestremd zal worden door financiële problemen. In 2009, zeven jaar na haar afstuderen, hoopt Huhtanen voor het

86


eerst een maandelijkse subsidie te ontvangen voor haar danswerk van ongeveer 1750 euro per maand. Maar de concurrentie voor deze subsidie is groot. Ondanks de beperkte financiële middelen blijft het belangrijk om je als danser en choreograaf te concentreren op het ontwikkelen en uitvoeren van je eigen ideeën. Huhtanen vindt de dans- en theaterwerkplaatsen daarvoor ideaal. Maar ook open podia, zoals Zodiak in Helsinki, bieden Huhtanen de mogelijkheid om producties te maken, zonder de druk te voelen een meesterstuk te moeten afleveren. De werkplaatsen vormen een belangrijk centrum voor contacten met andere dansers, choreografen en theatermakers. Dansers worden gedurende het productieproces begeleid, ondersteund en inhoudelijk bekritiseerd. Bovendien bieden deze werkplaatsen de mogelijkheid contacten te leggen met internationale kunstenaars met wie dansers en choreografen willen samenwerken. Huhtanen vindt dat er in Nederland en België goede mogelijkheden zijn om in werkplaatsen aan de slag te gaan, bijvoorbeeld de theaterwerkplaats Generale Oost onder leiding van Dorine Cremer. In de theaterwerkplaatsen worden talent en ervaring gedeeld en artistieke samenwerkingsverbanden gesmeed, vaak ook voor toekomstige projecten. In 2007 was Generale Oost opnieuw de ontmoetingsplaats voor Huhtanen en Jens van Daele. Huhtanen danste in het stuk Gula. Gula, Latijn voor gulzigheid, was een stuk uit een serie waarin de zeven hoofdzonden centraal staan. Na Ira (woede, 2005), Invidia (jaloezie, 2006) en Gula zouden nog vier stukken volgen. Vooralsnog hoeft Huhtanen zich geen zorgen te maken over haar artistieke toekomst.

87


Modeontwerpster

Irene van Doesburg Jaar: 2003 Jury: - Pierre Courbois (jazzdrummer, componist) - Frans Haks (oud-directeur Groninger Museum) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris

stichting De Roos-Gesink) - Thom Hoffman (acteur, filmmaker, fotograaf) - Gilian Schrofer (ontwerper Concrete Architectural Associates) Genomineerden: - Leon Brokers (Bouwkunst)

VOORUITKIJKEN

- Christoph Knapmeyer (Lichte Muziek) - Irene van Doesburg (Modevormgeving) - Koen Wouterse (Theater) Uitreiking door: mevr. P.C. Krikke, Burgemeester van Arnhem

Irene van Doesburg (1981) werkt sinds 2005 als freelanceartdirector en ontwerper voor het Stijlinstituut in Amsterdam. Ze ontwerpt mee aan diverse kledingcollecties, maakt stijl- en trendboeken, styling scripts en kleurkaarten en selecteert stoffen op beurzen. Daarnaast krijgt ze als

88


freelancer regelmatig opdrachten van Krouwels Fashion Concepts in Amsterdam en De Bijenkorf. Die opdrachten zijn divers: de styling van kledingcollecties, het ontwerpen en ontwikkelen van kleding en modeaccessoires, het bedenken van nieuwe dessins en prints voor onder meer stropdassen en tassen, het maken van technische ontwerptekeningen. Of zoals ze zelf zegt: ‘Ik houd me vooral bezig met forecasting en trendwatching.’ Ondanks haar drukke freelancewerkzaamheden vindt Van Doesburg de tijd rijp om aan een eigen collectie modeaccessoires te werken. Onder de labelnaam Anne Irene ontwerpt, produceert en verkoopt ze tassen en broches. Met haar eigen collectie nam ze in 2006, 2007 en 2009 deel aan de expositie SuperStore in de Modefabriek – de jaarlijkse modevakbeurs van de Benelux in Amsterdam RAI. Het ontwikkelen en verkopen van een eigen collectie accessoires is lastig. Van Doesburg: ‘Vooral tijd is nu een probleem. Het is moeilijk om naast je freelanceopdrachten tijd te vinden voor het ontwikkelen van een collectie. Het is ook een onbekende stap. Ik zou wel een agent willen hebben of mensen die kunnen helpen een collectie in de markt te zetten. Maar misschien is het daar nog te vroeg voor. De collectie moet zich nog verder ontwikkelen, zodat ik zelf beter weet wat ik wil maken en voor wie.’

TUSSEN KLANT EN KUNST

Tijdens haar studie was Van Doesburg in de ogen van haar docenten een ‘ideale student’. Ze werkte georganiseerd en gestructureerd aan opdrachten, kon goed samenwerken en stond open voor feedback. Ze viel vooral op door haar bijzondere gevoel voor materiaal en kleur, dat vooral tot

89


uiting kwam in heldere, grafische beelden voor zowel dessins en prints als ontwerpen voor breisels en kleding. Haar talent werd ook buiten de academie erkend toen ze in haar eindexamenjaar de tweede prijs won met tienerondergoed voor de HEMA-ontwerpwedstrijd. In dezelfde periode werd Van Doesburg genomineerd voor de De Roos-Gesinkprijs. ‘Ik kende de prijs en vond het erg spannend. Er hadden eerder al twee modeontwerpers gewonnen. Dus elk jaar was er wel de vraag op de afdeling wie er genomineerd zou worden.’ Van Doesburg vond de jurering en prijsuitreiking een bijzonder leuke gebeurtenis, en de samenwerking met de andere genomineerden inspirerend. ‘Tijdens de studie heb je weinig contact met de andere opleidingen. Ik kreeg nu veel te horen over de inhoudelijke achtergrond van hun werk. Het leken me allemaal goede kunstenaars, maar het is lastig te beoordelen hoe goed ze in hun eigen discipline zijn.’ De jurering – in de vorm van een publieke presentatie van het eindexamenwerk – was voor Van Doesburg bovendien zeer leerzaam. ‘Het was de eerste keer dat ik alles zelf moest regelen voor een show: de modellen, de techniek, de visagisten. Voor je eindexamen moet je dat natuurlijk ook doen, maar dan krijg je toch veel hulp van anderen. Nu moest ik echt alles zelf regelen, zoals vijftien modellen, van wie een deel op het laatste moment weer afzegt.’ Het winnen van de De Roos-Gesinkprijs zal volgens Van Doesburg niet bij iedereen in de modewereld evenveel indruk maken. Landelijke bekendheid ontbreekt. ‘Het is vooral een mooie persoonlijke erkenning en heeft vooral betekenis in en voor de hogeschool.’ Uiteraard bood het

90


prijzengeld Van Doesburg wel de mogelijkheid een goede start te maken. ‘Het is een groot bedrag, waar je echt wat mee kunt. Het heeft me vooral de ruimte gegeven om niet meteen afhankelijk te zijn van werk waarmee ik mijn geld moet verdienen.’ Van Doesburg koos ervoor het geld te investeren in onder andere materialen, gereedschappen, stoffen en fournituren om op een professionele manier aan nieuwe collecties te kunnen werken. Ze schafte van het geld onder meer een lockmachine en een paspop aan. Ze had vijf jaar na het winnen van de prijs nog niet het volledige bedrag besteed. Onlangs heeft ze het geld nog aangewend voor ontwerp en productie van een nieuwe website (www. anne-irene.nl), waarop ze haar nieuwe collectie modeaccessoires presenteert. Ofschoon Van Doesburg het geld investeerde om geheel zelfstandig aan een eigen collectie te werken, wilde ze ook buiten haar eigen atelier ervaring opdoen. Direct na haar afstuderen werkte ze enkele maanden in Arnhem voor het ontwerpersduo Gerrit Uittenbogaard en Natasja Martens van het modelabel G + N. Haar eindexamencollectie werd geselecteerd voor de grote overzichtstentoonstelling Academie Arnhem 50 jaar in mode in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem. In het kader hiervan maakte ze op basis van haar collectie draagbare items, die tijdens de expositie te koop waren. In dezelfde tijd kon ze voor uitgeverij KosmosZ&K aan de slag als illustrator van boeken. Ze werkte ruim een jaar als freelancedessinontwerper voor Turnover Pure in Amsterdam, voordat ze bij het Stijlinstituut ging werken. Van Doesburg volgt in haar prille carrière twee sporen, waarvan er één gedomineerd wordt door commercieel werk dat in dienst staat van voorspelde trends en

91


wensen van klanten. Het andere spoor ligt meer in het verlengde van haar studie aan de kunstacademie en leidt naar een eigen collectie, waarin Van Doesburg haar fascinatie voor mode kwijt kan. Van Doesburg: ‘Op de academie was je heel erg vrij en ruimtelijk met mode bezig. Je kon er mooie dingen maken. Werken voor De Bijenkorf is totaal anders. Het is een switch van object naar kleding. Je maakt je dienstbaar aan trends en klanten. Ik mis nu heel erg het zelf dingen doen. In het commerciële werk maak je verhalen voor iemand anders in plaats van dat je een eigen verhaal vertelt. Ik wil ook een eigen verhaal vertellen zonder dat ik me iets hoef aan te trekken van klanten. Mijn collectie zou voor een kunstgalerie gemaakt kunnen worden. Het belangrijkste is dat het mijn ding is.’

ERVARING DELEN

De De Roos-Gesinkprijs heeft Van Doesburg een unieke kans geboden haar carrière te beginnen zonder de directe druk van het geld moeten verdienen. Ze gunt elke talentvolle ontwerper deze mogelijkheid. Ze vindt een fonds waar studenten na hun afstuderen een beroep op kunnen doen een beter idee dan een prijs. ‘Met een fonds bereik je een bredere groep studenten, die op basis van een goed plan geld kunnen krijgen. Dat wedstrijdgevoel hoeft voor mij niet zo erg. Na je studie kun je nog aan genoeg wedstrijden deelnemen. Bovendien blijft het moeilijk om uit al die verschillende kunstenaars één winnaar te kiezen. Met een fonds kun je gewoon het plan voor besteding van het geld beoordelen.’ Op basis van de ervaring met haar eigen collectie ziet Van Doesburg veel in een goede begeleiding door mensen

92


die weten hoe de modewereld werkt en die kunnen adviseren over het in de markt zetten van kleding en accessoires. Volgens Van Doesburg hoeven dat niet per se topontwerpers te zijn. ‘Het kunnen ook jonge mensen zijn die nog relatief dicht bij je staan, maar net een stap verder zijn in hun loopbaan. Het is belangrijk dat je hun ervaring kunt delen, zij kennen de valkuilen voor jonge ontwerpers.’ Van Doesburg zou in deze fase van haar eigen label graag feedback willen hebben van ontwerpers die een vergelijkbare route hebben gevolgd. De academie biedt daarvoor geen mogelijkheden aan oud-studenten. Van Doesburg heeft geen behoefte aan alumni-activiteiten, maar als de hogeschool concrete begeleiding kan bieden in het succesvol opzetten van een eigen label, zal ze daar gebruik van maken. Vooralsnog probeert ze zelf wat het beste is.

93


Grafisch ontwerper

Alfons Hooikaas Jaar: 2004 Jury: - Anthon Beeke (grafisch ontwerper) - Wim van Heugten (bestuurssecretaris stichting De Roos-Gesink) - Henk Hofstede (zanger The NITS) - Lars Spuybroek

(architect, directeur bureau NOX) - Leo Spreksel (directeur/ programmeur KORZO) Genomineerden: - Alfons Hooikaas (Grafisch Ontwerpen), - Yoram Mosenzon (Dans/Theater-

maker) - Jedi Noordegraaf (Bouwkunst) - Clemens Schweikhart (Licht Muziek) Uitreiking door: mevr. P.C. Krikke, Burgemeester van Arnhem

VLIEGENDE START

De laatste winnaar van de De Roos-Gesinkprijs, grafisch ontwerper Alfons Hooikaas (1979), heeft al een indrukwekkende lijst van projecten, publicaties en websites waaraan hij heeft meegewerkt. In de afgelopen drie jaar ontwierp hij onder andere een serie shirts voor de zomercollectie

94


van Karl Lagerfeld, logo, visitekaartjes en de website voor het Curatoren Trainingsprogramma van galerie De Appel in Amsterdam, de catalogus van Archiprix 2008, de tentoonstellingscatalogus voor de Koninklijke Prijs voor de Vrije Schilderkunst, een tentoonstellingsinrichting voor het Van Abbemuseum in Eindhoven en animaties, banieren en de tentoonstellingscatalogus voor Noach’s Ark, het project van cineast en kunstenaar Peter Greenaway. Zijn werk bleef niet onopgemerkt en verscheen in diverse vaktijdschriften en kranten. Kort na het winnen van de De Roos-Gesinkprijs won Hooikaas ook de prijs van het Gerrit Jan Thieme Fonds, die jaarlijks wordt uitgereikt aan de talentvolste student grafisch ontwerpen in Nederland. Tweemaal (2005, 2008) ontving hij van het Fonds voor beeldende kunst, vormgeving en bouwkunst (Fonds BKVB) een startstipendium. In 2008 werd Hooikaas genomineerd voor het Chaumont Festival International de l’Affiche et du Graphisme. Tijdens het juryberaad van de De Roos-Gesinkprijs verzuchtte jurylid en grafisch ontwerper Anthon Beeke: ‘Was ik maar zo goed. Alfons staat nu al hoog op de schouders. Hij kookt in zijn keukentje de lekkerste dingen en daar wil je graag iets van proeven.’

ERKENNING

Al tijdens zijn opleiding Grafisch Ontwerpen in Arnhem onderkenden de docenten zijn ontwerptalenten. Volgens hoofddocent Rein Houkes onderscheidde Hooikaas zich met ‘een oorspronkelijke en scherpzinnige blik, waarmee hij tot bijzondere resultaten komt. Alfons weet een persoonlijke ziens- en benaderingswijze in te zetten zonder de communicatieve doeleinden uit het oog te verliezen. Met zijn

95


helder analytisch en beeldend vermogen en zijn scherp redactioneel inzicht weet hij op overtuigende wijze complexe ontwerpvraagstukken zowel conceptueel, visueel als typografisch naar zijn hand te zetten.’ Tijdens en na zijn studie liep hij zowel in Nederland als in het buitenland stage, respectievelijk bij Maureen Mooren & Daniël van der Velden in Amsterdam en bij Nick Bell Design in Londen. Hooikaas hield tijdens de publieke jurering een bijzondere presentatie. Zich bewust van het feit dat het presenteren van grafische vormgeving een heel andere benadering vraagt dan een muziek- of dansoptreden, bedacht hij een vorm waarin zijn vrije en zijn opdrachtgebonden werk in de juiste context werden geplaatst. Hij maakte daarbij gebruik van een videopresentatie, waarop hij van tevoren de toelichtende teksten had ingesproken. Het resultaat oogde als een aangename performance, die niet onderdeed voor de presentaties van de podiumkunstenaars. Hooikaas: ‘Ik vond het erg goed van de prijs dat je jezelf moest presenteren met je werk. Daar leer je heel veel van. Je wordt gedwongen goed na te denken over hoe je het publiek duidelijk kunt maken waarmee je bezig bent. Het werd echt een event.’ Hooikaas waardeert ook het open karakter van de jurering: ‘Je hebt het gevoel dat er niet achter gesloten deuren over je kwaliteiten beslist wordt. Dat is erg prettig.’ Over de waarde van de prijs denkt Hooikaas genuanceerd: ‘Natuurlijk ervaar je het als een erkenning van je ontwerpkwaliteiten. Als ontwerper wil je erkend worden. Een prijs helpt daar heel erg aan mee. Bovendien krijg je het gevoel dat de school iets voor jou doet.’ Voor de ontwikkeling van je loopbaan als ontwerper heeft de prijs vol-

96


gens Hooikaas veel minder belang. ‘Het winnen van de prijs klinkt leuk aan de koffietafel met je vrienden. Maar binnen het vakgebied heeft deze prijs geen status. Het helpt je wel met het opbouwen van een cv. Maar niet elke prijs is interessant voor elk opdrachtgever.’ Hooikaas won in 2005 de vakprijs van het Gerrit Jan Thieme Fonds, maar het verkrijgen van de De Roos-Gesink Prijs vond hij veel leuker: ‘Voor de Thiemeprijs kreeg ik een telefoontje met de vraag of ik langs wilde komen om de prijs van 1500 euro op te halen. Het is wel een prijs die meer dan de De Roos-Gesinkprijs impact binnen het vakgebied heeft. Maar het prijzengeld van de De Roos-Gesinkprijs is aanzienlijk hoger en biedt je meer mogelijkheden als startende ontwerper.’ Volgens Hooikaas is het erg belangrijk dat je na je afstuderen een financiële buffer hebt, zodat je vrij en onafhankelijk dingen kunt doen zonder dat ze direct geld op hoeven te leveren. Met het winnen van twee prijzen en de toekenning van een startstipendium beschikte Hooikaas over meer dan 20.000 euro, waarmee hij de tijd kon ‘kopen’ om projecten te realiseren die hij van belang achtte voor de ontwikkeling van zijn ontwerperscarrière. De investering in deze projecten vindt Hooikaas belangrijker dat de kortstondige, publicitaire aandacht die het winnen van een prijs genereert. Die aandacht is overigens wel van belang, omdat de zichtbaarheid van wat je doet samenwerking met andere mensen gemakkelijker maakt. Hooikaas: ‘Die aandacht is een vorm van erkenning op basis waarvan vakgenoten of opdrachtgevers sneller iets met je willen doen.’

97


ADVIES VOOR NIEUWE PRIJS

Het prijzengeld besteedde Hooikaas deels aan de aanschaf van een nieuwe computer en een deel stak hij in het ontwerpen van een identiteit voor Jut&Jul, een project in Berlijn van modeontwerpers Lotte Noordermeer en Edwin Oudshoorn. Jut&Jul is volgens Hooikaas een goed voorbeeld van een project waaraan je geen geld verdient, maar waarmee je je als ontwerper nadrukkelijk kunt profileren en ervaring opdoet. Zonder het prijzengeld had hij niet in dit soort projecten kunnen investeren. Maar het zijn wel de projecten die nieuwe, vaak ook betaalde opdrachten opleveren. Hooikaas concludeert dat voor de startende ontwerper drie zaken van belang zijn: geld om je eigen dingen te kunnen doen zodat je je als ontwerper verder kunt ontwikkelen, publieke aandacht en publiciteit om je zichtbaar te maken voor interessante samenwerkingsverbanden, en contacten met een netwerk van vakgenoten en potentiĂŤle opdrachtgevers. Hooikaas zou het daarom interessant vinden als het winnen van een geldprijs gekoppeld zou worden aan het creĂŤren van opdrachtsituaties. Hij noemt het voorbeeld van de Archiprix, de prijs voor het beste afstudeerproject van alle Academies van Bouwkunst in Nederland, waarbij de winnaar de mogelijkheid krijgt om in samenwerking met een opdrachtgever een project te realiseren. Hooikaas ziet ook wel wat in een schoolfonds, waar eindexamenstudenten na hun studie een beroep op kunnen doen. Het zou volgens hem de school enorm sieren om op

98


die manier een verantwoordelijkheid te nemen voor de oud-studenten. ‘Er gebeurt nu heel weinig op dat gebied. De school kent geen alumnibeleid of faciliteiten om oudstudenten in hun beroepspraktijk te ondersteunen.’ Hooikaas ziet voordelen om oud-studenten te organiseren in een vereniging waarin kennis en ervaring uitgewisseld kunnen worden. Nog interessanter zou hij het vinden als je als ontwerper terug kunt vallen op een organisatie, die de meest actuele stand van zaken kent binnen het vakgebied en ontwerpers informeert over bijvoorbeeld relevante wetenschappelijke onderzoeken, nieuwste ontwikkelingen op het gebied van materialen en productietechnieken of belangrijke maatschappelijke tendensen. ‘Binnen de wetenschap is zoiets heel gebruikelijk’, zegt Hooikaas ‘maar binnen de ontwerpwereld is het nauwelijks te vinden.’ Het lijkt hem een wenselijke plek, waar jonge ontwerpers zich door de nieuwste inzichten kunnen laten inspireren.

99


Winnaar


Peter Hopman


Winnaar


Vicky Derks


Winnaar


Ivonne Zijp


Winnaar


Vera Westera


Winnaar


Patrick Mathurin


Winnaar


Martine van’t Hul


Winnaar


Jan Taminiau


Winnaar


Riina Huhtanen


Winnaar


Irene van Doesburg


Winnaar


Alfons Hooikaas


3. 120


De prijs van ervaring

DE PRIJS VAN ERVARING

121 121


Als jonge kunstenaar weet je vaak niet wat je na de opleiding te wachten staat. Heb je voldoende artistieke talenten en vaardigheden om je weg te vinden in het grillige landschap van kunst en cultuur? Het winnen van een academieprijs kan je een goede steun in de rug bieden. Je voelt je erkend, onderscheiden van je medestudenten, en het prijzengeld biedt je de mogelijkheid te investeren in je toekomst als kunstenaar. Maar hoe belangrijk is een prijs of, in meer algemene zin, erkenning van je talenten voor een succesvolle carrière in de kunsten? Zijn er andere of betere middelen die kunnen bijdragen aan een goed en professioneel kunstenaarschap? Op basis van deze vragen is onder alle ongeveer duizend ArtEZ-medewerkers een klein onderzoek gehouden naar de betekenis en waarde van een hogeschoolprijs en de mogelijkheden om talent-

122

volle studenten te ondersteunen bij de start van hun carrière (zie bijlage). De resultaten van dit onderzoek worden hier besproken en gecombineerd met citaten uit een interview met Gert Staal, momenteel lid van de Raad voor Cultuur en veelgevraagd jurylid onder andere voor de De RoosGesinkprijs.

DE SCHOOL KRIJGT EEN PRIJS

Nederland is rijk aan academieprijzen en kent een woud aan kunstprijzen en -erkenningen, waarvan een belangrijk deel is gericht op jong, aanstormend artistiek talent. Vooral het beeldendekunstonderwijs kent een eeuwenlange traditie om talentvolle studenten in de schijnwerpers te zetten door het toekennen van prijzen. Elke zichzelf respecterende kunstacademie in


Nederland kent wel een prijs, zoals de Rotterdam-Maaskant Academieprijs van de Willem de Kooning Academie Rotterdam, de René Smeets Prijs van de Design Academy Eindhoven, de Klaas Dijkstra Academie Prijs van de opleiding Autonome Beeldende Kunst van de Academie Minerva in Groningen en de Gerrit Rietveld Academieprijs in Amsterdam. Je kunt je afvragen of er in Nederland niet meer prijzen zijn dan kunsttalent. Gert Staal beweert dat al die academieprijzen er niet zijn voor het kunsttalent in Nederland, maar in de eerste plaats geïnitieerd worden met als doel de school in de schijnwerpers te zetten. Staal: ‘In de meeste gevallen is een academieprijs een pr-instrument van de school. Academies geven vooral zichzelf een prijs.’ Staal is van mening dat er veel te veel prijzen zijn voor jonge kunstenaars: ‘In Nederland

zijn we veel te lief voor kunststudenten. Voor iedereen is wel een prijs te winnen. Het is de vraag of je daarmee het echte talent voldoende ondersteunt. De waarde van een academieprijs is voor de carrière van een talentvolle student beperkt. Een academieprijs toont vooral waar een school goed in is. Prijswinnaars profileren de kwaliteiten van het onderwijs. Op die manier kan een academieprijs reflectief werken op het eigen onderwijsaanbod.’ Als we die bewering laten gelden voor de De Roos-Gesinkprijs, kan worden geconcludeerd dat vooral de modeontwerpers er positief uitspringen. Van de tien prijsuitreikingen was de winnaar drie maal afkomstig van de opleiding Modevormgeving. Daarentegen hebben tien nominaties van de Academie van Bouwkunst Arnhem nooit een winnaar opgeleverd.

123


In weerwil van de kritische opmerkingen van Staal over de academieprijzen in Nederland blijkt uit het onderzoek dat ArtEZ-medewerkers een hogeschoolprijs willen die primair het talent van de studenten ondersteunt. Een grote meerderheid (88 procent) vindt het belangrijk dat een kunsthogeschool een eigen prijs heeft voor haar (oud-)studenten. Als belangrijkste doelstelling van een dergelijke prijs ziet 63,4 procent ‘het ondersteunen van talentvolle ArtEZ-studenten bij de start van hun carrière’. Andere doelstellingen van de prijs, zoals de buitenwereld kennis laten maken met de kwaliteit van ArtEZ-studenten (14,9 procent) of de naamsbekendheid en reputatie van ArtEZ vergroten (8,9 procent), scoren beduidend lager. Nog lager (3 procent) scoort de meer intern gerichte doelstelling om studenten, docenten en medewerkers van de hogeschool kennis te la-

124

ten maken met de kwaliteit van ArtEZ-studenten. Pas wanneer gevraagd wordt naar het op één na belangrijkste doel, scoren het zichtbaar maken van de kwaliteit van ArtEZ-studenten en het vergroten van de naamsbekendheid en de reputatie van de school hoger. Het wekt geen verbazing dat vooral de centrale diensten (directie en ondersteunende afdelingen als Communicatie, Kwaliteitszorg & Onderwijsontwikkeling, enzovoort) relatief meer waarde hechten aan een prijs als instrument ter vergroting van de reputatie van de hogeschool. Staal merkt op dat hij de De Roos-Gesinkprijs als een uitzondering ziet op de vele academieprijzen: ‘Ik heb nooit het gevoel gehad dat de prijs primair als een pr-middel was opgezet. Het was een bijzondere prijs omdat er zoveel disciplines bij betrokken waren. Dat was echt uniek.’


INTERDISCIPLINAIRE KUNSTPRIJS Nederland kent geen andere (academie)prijs waarbij kunstenaars afkomstig uit verschillende disciplines gelijkwaardig worden vergeleken en beoordeeld. De enige vergelijkbare prijs die Nederland heeft gekend is de landelijke NPS Cultuurprijs, die tussen 1996 en 2000 is uitgereikt. De meeste winnaars van de De RoosGesinkprijs hebben het interdisciplinaire karakter als inspirerend en verfrissend ervaren, ofschoon bij hen ook onmiddellijk de vraag opkwam hoe zulke diverse kwaliteiten gelijkwaardig beoordeeld konden worden. Hoe uniek en inspirerend een interdisciplinaire prijs ook is, de waarde ervan voor het eigen vakgebied moet volgens de winnaars sterk worden gerelativeerd. Een prijs die namens het eigen

vakgebied of de eigen kunstdiscipline wordt toegekend, sorteert doorgaans meer effect op de carrièreladder. Ook het onderzoek onder de ArtEZ-medewerkers laat zien dat met het oog op de belangrijkste doelstelling van de prijs, het ondersteunen van talentvolle ArtEZ-studenten bij de start van hun carrière, het merendeel (56,4 procent) het liefst een prijs zien namens één kunstdiscipline, al verschilt dit percentage per faculteit. Van de faculteit Theater wil maar liefst 70,6 procent een specifieke theaterprijs. Bij de faculteiten Beeldende Kunst & Vormgeving en Muziek zijn voor- en tegenstanders van een interdisciplinaire prijs nagenoeg in evenwicht. Van het totale aantal respondenten is 63,4 procent van mening dat de studenten zelf het meest gebaat zijn ‘met een prijs namens het vakgebied waarin ze komen te werken’.

125


De resultaten van het onderzoek zouden een keuze voor een hogeschoolprijs gericht op één (jaarlijks wisselende) kunstdiscipline rechtvaardigen. Gert Staal verzet zich echter hevig tegen het plan het unieke interdisciplinaire karakter van de prijs op te geven. Staal: ‘Bij alle kunstopleidingen zie je een tendens tot vernauwing, verkokering. Combinaties van film, beeldende kunst, muziek, dans en dergelijke zijn interessant, maar nauwelijks nog terug te vinden in de hedendaagse opleidingen. Daarnaast zie je een sterke marktgerichtheid. Niet alleen bij de opleidingen, maar ook bij de onderwijsinstituten zelf. Alles wordt pr. Een interdisciplinaire prijs past daar niet goed in. Maar vanuit een idealisme en de overtuiging dat kunstenaars veel van andere kunsten kunnen leren en onbekende gebieden moeten opzoeken,

126

pleit ik voor meer interdisciplinaire samenwerking. Faciliteer met het prijzengeld een interdisciplinair project. Geef niet één winnaar een hoop geld, maar zorg dat de genomineerden gezamenlijk aan een project kunnen werken. Dat is interessant voor kunstenaars, ze doen ervaring op met het realiseren van een productie. Dat levert meer op dan alleen publiciteit voor een school. Als je kiest voor één kunstdiscipline, dan gooi je het unieke karakter van de prijs weg. Dan wordt de De Roos-Gesinkprijs een gewone studentenprijs en daar zijn er al veel te veel van.’ Het onderzoek laat zien dat een meerderheid van de ArtEZ-medewerkers (57,4 procent) geen ‘gewone studentenprijs’ wil, maar een hogeschoolprijs die zich nadrukkelijk onderscheidt van de bestaande academieen vakprijzen. Het is de paradox van de De Roos-


Gesinkprijs: in het belang van de student lijkt een prijs gericht op één kunstdiscipline doeltreffender, maar daarmee verdwijnt het unieke karakter ervan.

GELD OF ERVARING? Uit de interviews met de tien winnaars komt naar voren dat het winnen van een geldprijs op zich niet zoveel betekenis heeft voor de ontwikkeling van het kunstenaarschap. Pas als het geld ingezet kan worden om nieuw werk te realiseren en je talenten zichtbaar te maken, werpt het zijn vruchten af. Ook Gert Staal is van mening dat een geldprijs vooral interessant is als er een mogelijkheid aan is gekoppeld voor het opdoen van professionele ervaring. Staal: ‘Ik vind een geldprijs voor een student pas nuttig als er een professioneel circuit aan vastzit. Daar is

behoefte aan. Bijvoorbeeld door er opdrachten aan te koppelen of een engagement bij een dans- of theatergezelschap.’ Het onderzoek laat in eerste instantie zien dat een groot deel van de ondervraagde ArtEZ-medewerkers (67,8 procent) in een geldprijs een goede ondersteuning ziet van jonge artistieke talenten. Over het prijzengeld van 5000 euro zijn de meeste respondenten (76,2 procent) tevreden, een enkeling (5 procent) vindt het te hoog en een klein deel, vooral bij de faculteit Theater (18,8 procent) zou het prijzengeld willen verhogen. Doorvragen levert echter een genuanceerder beeld op van het nut van het toekennen vaneen geldbedrag. Op de vraag ‘Wat is volgens u van het meeste belang voor een succesvolle start van een student na zijn opleiding?’ scoort het antwoord ‘Verkrijgen van eigen financiële

127


middelen om onafhankelijke keuzes te kunnen maken’ relatief laag (19,8 procent). Twee zaken worden veel belangrijker gevonden, namelijk: Snelle erkenning door het beroepsveld onder meer door aandacht in relevante media, winnen van prijzen, ontvangen van subsidies enzovoort (36,9 procent); Opbouwen van een relevant netwerk door samenwerking met vakgenoten (31,5 procent). Een geldprijs zou dus geen doel op zich moeten zijn, maar een middel om nieuw werk te realiseren, erkenning te verwerven binnen je vakgebied en een netwerk op te bouwen voor (toekomstige) samenwerking. Een goede ondersteuning van jonge kunstenaars zou al deze factoren moeten bevatten.

128


129


4. 130


De kunst van het creatieve ondernemen

DE KUNST VAN HET CREATIEVE ONDERNEMEN

131


Na het afronden van een kunstopleiding ligt er zelden een pasklare baan op je te wachten. De meeste kunstenaars proberen op basis van hun creatieve talenten een professioneel kunstenaarsschap op te bouwen. Na het eindexamen moet je een eigen carrière gaan vormgeven. Of je wilt of niet, al snel ben je een creatieve ondernemer die met artistieke kwaliteiten de markt wil veroveren. In dit hoofdstuk komen enkele organisaties aan de orde waar je als ondernemende kunstenaar terecht kunt voor informatie en financiële middelen.

132

ART BUSINESS CENTRE ARTEZ

Onderlangs 9 6812 CE Arnhem www.artez.nl (onder menukeuze ‘ondernemen’) abc@artez.nl Sinds 2008 kent ArtEZ het Art Business Centre (ABC), dat zich richt op het stimuleren en faciliteren van de ‘ondernemende kunstenaar’. Dat is een breed begrip: van een beeldend kunstenaar die zelfstandig een kunstopdracht uitvoert, een theatermaker die

een eigen productie op de planken wil brengen tot een kunstdocent die een educatief project initieert of een componist die zijn werk wil uitgeven. Het Art Business Centre fungeert onder meer als kenniscentrum met betrekking tot kunst en ondernemerschap: het adviseert (oud-) studenten over het opzetten van een eigen onderneming, het geeft publicaties uit over ondernemerschap en het werkt aan een passend netwerk voor ondernemende kunstenaars. Het Art Business Centre is betrokken bij het project GO! (Gelderland Onderneemt!), een samenwerkingsproject van ArtEZ,de Radboud Universiteit Nijmegen en de Hogeschool Arnhem/Nijmegen, met als doel jonge ondernemers te


ondersteunen in het opzetten van een eigen bedrijf. Als jonge starter van ArtEZ kun je in aanmerking komen voor een Start & Go! Pas. De pas geeft recht op een coachingstraject, inclusief een aantal gratis gesprekken bij vooraf geselecteerde accountants, bedrijfsadviseurs en fiscalisten. Kijk voor meer informatie op de website van GO! (www.gelder land-onderneemt.nl) of neem contact op met het Art Business Centre. Het Art Business Centre heeft ook een startersdesk voor studenten die een eigen bedrijf willen beginnen. Hier kun je al je vragen kwijt over rechtsvormen (stichting, bv, vennootschap onder firma, e.d.), VAR-verklaringen, btw en het maken van offertes en facturen. Binnen enkele dagen

krijg je antwoord op je vragen. Het Art Business Centre biedt ook competentiescans, waarmee studenten kunnen achterhalen of zij over de competenties beschikken die een creatieve ondernemer nodig heeft.

ARNHEMS CENTRUM VOOR CREATIEVE ECONOMIE & INNOVATIE

Onderlangs 9 6812 CE Arnhem www.arcci.nl info@arrci.nl Het Arnhems Centrum voor Creatieve Economie & Innovatie (ARCCI) is een samenwerkingsverband tussen ArtEZ hogeschool voor de kunsten en Hogeschool Arnhem/ Nijmegen en staat onder leiding van de lectoren Dany Jacobs (Kunst, Cultuur & Economie) en JosĂŠ Teunissen (Mode-

133


vormgeving). ARCCI is een kenniscentrum dat zich richt op de economische en innovatieve waarden van creatieve ondernemers. ARCCI onderzoekt de mogelijkheden om een brug te slaan tussen ondernemende kunstenaars en de traditionele sectoren van de economie, in de overtuiging dat cultuur en creativiteit de concurrentiekracht en het innovatievermogen van bedrijven versterken. Daarnaast onderzoekt ARCCI de rol van creatieve ondernemers binnen een stedelijke economie; het werkt hierbij nauw samen met de gemeente Arnhem. ARCCI houdt regelmatig lezingen waarin onderzoeken op dit gebied worden gepresenteerd, onder meer over verdienmodellen voor kunstenaars, de functie

134

van kunstenaars binnen de creatieve stad en de rol die kunstenaars kunnen spelen bij innovatieprocessen in het bedrijfsleven.

FONDSEN

Nederland kent een groot aantal particuliere en overheidsfondsen waarop kunstenaars een beroep kunnen doen voor individuele subsidies of subsidie voor diverse soorten projecten, tentoonstellingen en publicaties. Soms kun je als kunstenaar zelf een subsidie aanvragen, maar in veel gevallen lopen de aanvragen via een bestaande juridische rechtsvorm (bijvoorbeeld een stichting of vereniging). Het kan


zinvol zijn om activiteiten van een groep kunstenaars onder te brengen in een stichting met een artistieke, ideĂŤle doelstelling om de mogelijkheden van subsidieaanvragen te vergroten. Subsidies worden meestal toegekend op basis van artistieke kwaliteit. Het geld dat je krijgt hoef je niet terug te betalen. Meestal moet je wel voor- of achteraf verantwoorden wat je met het geld doet.

De belangrijkste landelijke fondsen voor individuele kunstenaars zijn:

eniging van Fondsen in Nederland (www. verenigingvanfondsen. nl) in samenwerking met Walburg Pers te Fonds voor beelden- Zutphen. In het boek de kunsten, vormge- zijn ca. 650 fondsen ving en bouwkunst, opgenomen, waaronAmsterdam der veel kunst- en (www.fondsbkvb.nl) cultuurfondsen, inclusief contactgegevens Nederlandse Fonds en voorwaarden voor voor de Film, aanvragen. Elke onderAmsterdam nemende kunstenaar (www.filmfund.nl) moet dit boek in de kast hebben staan. Nederlands Fonds Fondsenboek en disk voor Podiumkunzijn te bestellen bij sten+, Den Haag Walburg Pers in Zut(www.nfpk.nl) phen (0575-513882). Naast de in het Stimuleringfonds boek genoemde fondvoor Architectuur, sen kennen de meeste Rotterdam steden en provincies (www.archfonds.nl) eigen kunst- en cultuurfondsen, die soms Het meest complete gericht zijn op indivioverzicht van fondsen duele kunstenaars, maar in Nederland geven vaak ook op kunsthet Fondsenboek en producties voor prode Fondsendisk, die jecten, manifestaties jaarlijks worden uiten festivals. Voorgegeven door de Ver- waarden om in aan-

135


merking te komen voor deze subsidies zijn meestal een afgeronde hbo-kunstopleiding en woon- en/of werkzaam zijn in de betreffende stad of provincie. Het is raadzaam om een middag te besteden aan de cultuurfondsen in jouw woonplaats en provincie.

EEN EIGEN BEDRIJF STARTEN

Een relatief groot deel van de afgestudeerde kunststudenten besluit hun artistieke activiteiten onder te brengen in een eigen bedrijf. Veelal zijn dit kleine bedrijven zonder personeel in dienst, de zogenaamde ZZP’ers (Zelfstandige Zonder Personeel). Maar ook al heb je geen personeel in dienst, je zult je als een professioneel ondernemer moeten organiseren met een gedegen boekhouding, aangifte van omzet-

136

en inkomstenbelasting, het voeren van acquisitie voor opdrachten, het schrijven van offertes, subsidieaanvragen en facturen, enzovoort. De Kamer van Koophandel (www. kvk.nl) is doorgaans de aangewezen partner voor het starten van een eigen bedrijf. De meeste kunstenaars die voor zichzelf beginnen vallen in de categorie van vrije beroepsbeoefenaren. Tot 1 juli 2008 was de vrije beroepsbeoefenaar niet verplicht om zich in te schrijven bij de Kamer van Koop- handel. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Handelsregisterwet moeten ook ondernemende kunstenaars zich per 1 januari 2009 inschrijven bij de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel organiseert regelmatig cur-


sussen en bijeenkomsten ter ondersteuning van jonge starters. De Kamer van Koophandels van Centraal Gelderland, MiddenNederland en OostNederland hebben de krachten gebundeld in het project ‘Ik Start Smart©’ (www.ik startsmart.nl). Dat helpt beginnende ondernemers bij het maken van een succesvolle start, biedt nuttige informatie voor ondernemers en brengt je in contact met ervaren coaches, relevante cursussen en trainingen en andere beginnende ondernemers. Kennis over het ondernemerschap is ook te vinden bij Syntens (www.syntens.nl). Syntens is een onafhankelijk klankbord voor kleine en middelgrote ondernemers, de zogenaamde

MKB-ondernemers. Syntens adviseert ondernemers voornamelijk op het gebied van innovatie, zowel productinnovatie als vernieuwing in productieen distributieprocessen en marktstrategieën. Zowel de Kamer van Koophandel als Syntens hebben de laatste jaren meer oog gekregen voor startende creatieve ondernemers en hun specifieke bedrijfsproblemen, zoals de sterke subsidieafhankelijkheid en moeilijkheden bij het verkrijgen van zakelijke geldleningen.

GELD LENEN

Wie creatief wil ondernemen, moet soms flinke investeringen doen. Dat betekent dat je geld moet lenen. In Nederland zijn er bij banken hiervoor beperkte mogelijkheden. Beginnende creatieve ondernemers kunnen vaak niet terecht bij traditionele banken. Banken hebben doorgaans weinig ervaring met de creatieve industrie en de kans op financieel succes wordt vaak (te) laag beoordeeld.

137


Een bank die zich wel profileert met leningen in de culturele sector, is de Triodos Bank (www.triodos.nl). Triodos Bank heeft een uitgebreide portefeuille kunst en cultuur en financiert uiteenlopende initiatieven van individuele kunstenaars en kunstenaarscollectieven. Er worden onder andere financieringen verstrekt voor de aankoop van een atelier of een atelierverzamelgebouw, een muziekinstrument en materialen. De kredietaanvragen voor de Triodos Bank verlopen via Kunstenaars&Co (www.kun stenaarsenco.nl, zie onder menukeuze ‘cultuurlening’). Een mogelijkheid voor kredietverstrekking aan startende creatieve ondernemers wordt ook geboden door het Amsterdamse Sofa (www.creativein dustrysofa.com).

138

Als professioneel beeldend kunstenaar, architect of ontwerper kun je een beroep doen op een renteloze lening bij het Materiaalfonds (www.mate riaalfonds.nl). Het geld kan ingezet worden voor uiteenlopende projecten en producties. Rotterdam kent een specifiek Fonds voor de Film en Audiovisuele Media (www.rff. rotterdam.nl), dat renteloze leningen verstrekt voor het maken van speelfilms, documentaires en tvproducties die geheel of gedeeltelijk in de regio Rotterdam worden geproduceerd. En natuurlijk kun je met een goed ondernemersplan altijd naar een gewone bank stappen voor het aanvragen van een lening.

BEROEPSVERENIGINGEN

Een beroepsvereniging stelt zich ten doel de eigen branche te professionaliseren en te optimaliseren. Ze fungeert vaak als een belangrijke lobby naar de landelijke politiek en behartigt de belangen van haar leden. Diverse kunstdisciplines kennen hun eigen beroepsverenigingen, die de leden cursussen aanbieden ter professionalisering van de beroepspraktijk of hierover publicaties uitgeven, onder meer over boekhouden, ac-


quisitie voeren, juridische aspecten zoals beeld- en auteursrecht, contractafspraken met opdrachtgevers en het hanteren van standaard uurtarieven wanneer in opdracht wordt gewerkt. Hieronder staan enkele belangrijke beroepsverenigingen vermeld. Op hun sites kun je zien of ze je relevante kennis kunnen bieden: Beeldende kunst en vormgeving Beroepsvereniging van Beeldend Kunstenaars BBK, Amsterdam (www.bbknet.nl) Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers BNO, Amsterdam (www.bno.nl) Beroepsvereniging Nederlandse Interieurarchitecten BNI, Amsterdam (www.bni.nl)

Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers NBF, Amsterdam (www.nbf.nl)

Architectuur Bond van Nederlandse Architecten BNA, Amsterdam (www.bna.nl)

Fotografenfederatie, Amsterdam (www. fotografenfederatie.nl)

Muziek Beroepsvereniging van Improviserende Musici BIMPRO, Amsterdam (www.bimpro.nl)

Beroepsfotografen Nederland BFN, Apeldoorn (www.bfn- Koninklijke Nederlandfotografen.nl) se Toonkunstenaars Vereniging KNTV, AmGKf Beroepsverenisterdam (www.kntv.nl) ging van Fotografen, Amsterdam (www. Nederlandse Toongkf-fotografen.nl) kunstenaarsbond, Amsterdam PANL Photographers (www.ntb.net) Association of the Netherlands, Amster- Dans dam (www.panl.nl) NBDK, Organisatie voor Dansprofessionals, SVFN Vereniging Sa- Nijmegen (www.nbdk.nl) menwerkende Vakfotografen Nederland, Theater Den Haag (www.svfn.nl) ACT, Amsterdam (www. acteursbelangen.nl) Kunstenaars & Co, Amsterdam (www. kunstenaarsenco.nl)

139


SECTORINSTITUTEN

Nederland kent voor verschillende kunstsectoren zogenaamde sectorinstituten. Deze centra hebben als doel relevante kennis voor de sector te documenteren en archiveren, reflectie op en onderzoek naar de sector te bevorderen en/of te initiĂŤren, informatie ter beschikking te stellen aan belanghebbenden en de sector (inter)nationaal te promoten onder meer door tentoonstellingen en presentatie van individuele kunste-

140

naars in binnen- en buitenland. De sectorinstituten organiseren regelmatig activiteiten als lezingen en debatten om actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied onder de aandacht te brengen. Via nieuwsbrieven en publicaties worden geĂŻnteresseerden op de hoogte gehouden. De belangrijkste Nederlandse sectorinstituten zijn: Mondriaan Stichting, Amsterdam (www. mondriaanfounda tion.nl) Muziekcentrum Nederland, Amsterdam (www. muziekcentrumne derland.nl) Nederlands Architectuurinstituut NAi, Rotterdam (www.nai.nl)

Premsela, stichting voor Nederlandse vormgeving, Amsterdam (www.premsela.org) Theater Instituut Nederland, Amsterdam (www. theaterinstituut.nl) Virtueel Platform, Amsterdam (www. virtueelplatform.nl)


PRODUCTIEHUIZEN

op het gebied van theater, dans en muziek. Samenwerking tussen diverse kunstdisciplines wordt gestimuleerd. Productiehuizen vormen een belangrijke schakel tussen de kunstopleiding en het professionele kunstcircuit. Voor jonge kunstenaars een uitstekende plek om aan een relevant netwerk Nederland kent tal van te bouwen. Enkele theaterwerkplaatsen en belangrijke producproductiehuizen waar tiehuizen zijn: jonge kunstenaars onder professionele Productiehuis Brabegeleiding ervaring bant, Den Bosch kunnen opdoen met (www.productiehuis.nl) het maken van eigen producties. De proHet huis van Bourductiehuizen hebben gondië, Maastricht; meestal eigen theater- (www.huisvanbour zalen of werken nauw gondie.nl) samen met lokale schouwburgen en BonteHond, Almere theaters. Het zijn pro- (www.bontehond.net) ductieplekken waar volop geëxperimenTheaterproductiehuis teerd kan worden Zeelandia, Middelmet nieuwe ideeën burg (www.theater zeelandia.nl)

Productiehuis Rotterdam, Rotterdam (www.schouwburg. rotterdam.nl/ productiehuis)

141

Productiehuis Frascati, Amsterdam (www. theaterfrascati.nl) Theaterwerkplaats Generale Oost, Arnhem; (www.generaleoost.nl) Productiehuis Popcultuur Groningen, Groningen (www. productiehuispopcul tuurgroningen.nl)


BIJLAGE

Beeldende Kunst & Vormgeving (30,1 Het onderzoek naar procent). De faculteit de waarde van een Theater (15,8 procent) hogeschoolprijs voor en de ondersteunende talentvolle kunststu- diensten (18,8 procent) denten is in oktober scoren aanzienlijk lager. 2008 online uitgevoerd De faculteit Bouwkunst onder alle ca. 1000 zond slechts één formedewerkers van ArtEZ mulier in. hogeschool voor de kunsten in Arnhem, Iets minder dan de Enschede en Zwolle. helft van de responIn totaal stuurden denten (47,4 procent) 133 medewerkers het is bekend met de De enquêteformulier in- Roos-Gesinkprijs. Het gevuld retour. Het betreft vooral docenten grootste deel van de die werkzaam zijn in respondenten (71 Arnhem, de locatie procent) is docent of waar de prijs altijd is coördinator van een georganiseerd. Het opleiding aan een van grootste deel van de de faculteiten van mensen die bekend ArtEZ hogeschool zijn met de prijs heeft voor de kunsten: beel- een of meerdere keren dende kunst en vorm- een prijsuitreiking geving, bouwkunst, bijgewoond (36,5 theater en muziek. De procent). Hieronder meeste respondenten enkele resultaten uit zijn afkomstig van de het onderzoek. faculteit Muziek (34,6 procent), gevolgd door de faculteit

142 142


Tabel 1 Vindt u het belangrijk dat een kunsthogeschool een eigen prijs heeft voor haar (oud-)studenten? answered question – 133 / skipped question – 0 Nee – 12.0%

Ja – 88,0%

Tabel 2 Wat vindt u het belangrijkste doel van zo’n prijs? answered question – 101 / skipped question – 32 Anders, namelijk: – 6.9% De buitenwereld kennis laten maken met de kwaliteit van de ArtEZ-studenten – 14.9% Studenten, docenten en medewerkers van de hogeschool kennis laten maken met de kwaliteit van ArtEZ-studenten – 3.0%

Het ondersteunen van talentvolle ArtEZ-studenten bij de start van hun carrière – 63.4%

Vergroten van naamsbekendheid en reputatie van instituten/ opleidingen van ArtEZ – 3.0%

Vergroten van naamsbekendheid en reputatie van ArtEZ als kunsthogeschool – 8.9%

143


Tabel 3 Wat vindt u naast het belangrijkste doel óók een belangrijk doel van de prijs? answered question – 101 / skipped question – 32 Anders, namelijk: – 4% Het ondersteunen van talentvolle ArtEZ-studenten bij de start van hun carrière – 25,7%

De buitenwereld kennis laten maken met de kwaliteit van de ArtEZ-studenten – 32,7%

Vergroten van naamsbekendheid en reputatie van ArtEZ als kunsthogeschool – 20,8%

Studenten, docenten en medewerkers van de hogeschool kennis laten maken met de kwaliteit van ArtEZ-studenten – 5%

Vergroten van naamsbekendheid en reputatie van instituten/ opleidingen van ArtEZ – 11,9%

Tabel 4 De De Roos-Gesinkprijs is een stimuleringsprijs. Vindt u een geldprijs de beste vorm om (eindexamen) studenten van ArtEZ te ondersteunen? answered question – 115 / skipped question – 18

Nee – 32,2%

144

Ja – 67,8%


Tabel 5 Zo niet, wat vindt u een meer geschikte vorm om talent te ondersteunen? answered question – 37 / skipped question – 96 Anders, namelijk: – 18.9%

Een eigen hogeschoolfonds waar alle studenten na hun eindexamen een beroep op kunnen doen i.h.k.v. hun beroepsontwikkeling. – 8.1%

Het aanbieden van mogelijkheden voor meer artistieke verdieping (bijv. door workshops/masterclasses e.d.) – 16.2% Het aanbieden van mogelijkheden voor meer praktische kennis op het gebied van praktijkvoering voor kunstenaars (bijv. door workshops/cursussen e.d.). – 10.8%

Het in contact brengen met relevante netwerken voor het verkrijgen van opdrachten, optredens, productiemogelijkheden, exposities, e.d. – 45.9%

Tabel 6 Wat is volgens u van het meeste belang voor een succesvolle start van een student na zijn opleiding? answered question – 111 / skipped question – 22 Anders, namelijk: – 11.7%

Verkrijgen van eigen financiële middelen om onafhankelijke keuzes te kunnen maken – 19.8%

Opbouwen van een relevant netwerk door samenwerking met vakgenoten – 31.5%

Snelle erkenning door het beroepsveld onder meer door aandacht in relevante media, winnen van prijzen, ontvangen van subsidies, etc. – 36.9%

145


COLOFON

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openAuteur en redactie baar gemaakt door Jeroen van den middel van druk, foEijnde tokopie, microfilm of op welke wijze ook, Correctie zonder voorafgaande Lucy Klaassen schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft erFotografie naar gestreefd de rechIvonne Zijp ten met betrekking tot de illustraties volgens Vormgeving de wettelijke bepalingen Planet ~ Earth te regelen. Degenen (Alfons Hooikaas en die desondanks menen Adriaan Mellegers) zekere rechten te kunm.m.v. Pinar Demirdag nen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de Lithografie en druk uitgever wenden. De Raddraaier, Amsterdam

Š 2009 ArtEZ Press en de auteur

ArtEZ Press

Jan Brand, Minke Vos Postbus 49 6800 AA Arnhem www.artez.nl/ artezpress ArtEZ Press maakt deel uit van ArtEZ hogeschool voor de kunsten. Deze publicatie is tot stand gekomen met financiĂŤle steun van de Stichting De Roos-Gesink, het Arnhems Centrum voor Creatieve Economie & Innovatie en het Art Business Centre van ArtEZ hogeschool voor de kunsten. St. De Roos-Gesink

ArtEZ Art Business Centre

146



Tien jaar lang reikte ArtEZ hogeschool voor de kunsten namens de Stichting De Roos-Gesink de gelijknamige prijs uit aan haar talentvolste eindexamenstudenten. Aan de hand van interviews met de tien prijswinnaars worden in Winnaar in de kunst de factoren beschreven die bijdragen aan een succesvolle carrière in de kunsten. Artistiek talent is een voorwaarde, maar geen garantie voor succes. Een succesvolle kunstenaar is vooral een gedreven per-

soonlijkheid, een creatieve ondernemer die durft te investeren in zijn talenten, in een artistiek netwerk en in samenwerking met andere professionals. Dit boekje, tot stand gekomen in samenwerking met het Arnhems Centrum voor Creatieve Economie & Innovatie (ARCCI) en het Art Business Centre van ArtEZ, wil een bescheiden handreiking bieden aan ArtEZ-studenten die hun eerste schreden zetten op weg naar het professionele kunstenaarschap.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.