2. Het boek van het oerwoud Tijm ligt in bed. Hij kan niet slapen. Hij hoort pap door de keuken lopen. Pap smeert brood en bakt eitjes. Morgen gaan ze al op reis. Eerst met de trein. Dan met het vliegtuig. En dan nog een stuk met de boot. Ze zijn nog nooit zo ver weg geweest. Ze gingen wel eens naar een huisje aan zee. Of naar een hut in een bos. Maar nooit met de tent! Ze hebben er wel ĂŠĂŠn. Maar daar zit een gat in. Zo oud is de tent al. Tijm knipt de lamp aan. Hij pakt zijn boek over het oerwoud. Het is een heel tof boek. Er staan veel wilde dieren in. Tijm leest over slangen. En over hun gif.
7