2015

Page 1

WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 65

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

01-2015 omslag.indd 1

1

FEBRUARI 2015

w EN NOG VOOR DE SLACHTMAAND DROEG DE GRAAF ZIJN HUIS WEER AAN ZIJN HUISBEWAARDER OVER w PAARDENTUIG EN EEN HANDSCHOEN w KERAMIEK, KOEHANDEL EN TONNENVLEES w GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…HET 'GROENE HART'

03-02-15 11:03


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.1, FEBRUARI 2015

Website AWN www.awn-archeologie.nl

Redactioneel .................................................................... 1

Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutsela an 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Weesperstraat 86, 2574 VW Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl

Bob Beerenhout met dank aan Franka Kerklaan en Michel Groothedde En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over .................................. 2

Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2015. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel

COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE Vlaardingen rond 1000 immigrantenstad...................... 9 Marloes Rijkelijkhuizen Paardentuig en een handschoen Enkele laatmiddeleeuwse leervondsten uit Gorinchem....... 10 Michiel Bartels & Sander Gerritsen Keramiek, koehandel en tonnenvlees ............................ 14 BOVEN WATER De verloren kiel.............................................................. 21 H.J.J. Kauw Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla ........................................................... 22 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…HET 'GROENE HART' Tussen Heicop en Bijleveld Het ontstaan van de buurtschap en het dorp Kockengen (gemeente Stichtse Vecht) . .......................... 31

DE VERENIGING Verenigingsnieuws ....................................................... 50 Werk in Uitvoering ....................................................... 56 COLUMN ...................................................................... 64 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

01-2015 omslag.indd 2

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 088-8585102 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl

• J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

LITERATUURRUBRIEKEN ............................................. 41

ISSN 0166-4301

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

FOTO OMSLAG: Zoekactie aan de zeedijk bij Waarde, provincie Zeeland. Foto: Leo den Heijer (uit Zuidwesterheem, zie p. 58).

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

03-02-15 11:03


Redactioneel

Zoals u ongetwijfeld al gezien heeft: Westerheem heeft een nieuw uiterlijk. De inhoud blijft onveranderd gaan over de bijzondere, fascinerende en ontroerende ontdekkingen in de Nederlandse archeologie. Verbazingwekkend blijft het hoe de archeologie voortdurend nieuwe historische verhalen levert. Nieuwsuitzendingen en dagbladen brachten vorig jaar een breed publiek op de hoogte van opmerkelijke vondsten en de bijbehorende verhalen. Ik noem hier de ontdekking van de schaal van Oegstgeest en van het Romeinse grafveld in Huissen, maar er zijn er nog meer. Het zijn niet alleen de nieuwe ontdekkingen die tot de verbeelding kunnen spreken. Dankzij ontwikkelde technieken zijn nieuwe analyses van archeologisch vondstmateriaal mogelijk. In het voor u liggende nummer van Westerheem staat een aantal bijzondere voorbeelden van wat dit voor verbluffende resultaten op kan leveren. We nemen u mee naar het barre Nova Zembla. Hier speelde zich één van de meest aansprekende historische verhalen van Nederland af, die zelfs een verfilming (2011) waard bleek. Een groep Nederlandse schipbreukelingen overwinterde daar in de 16e eeuw. Na maanden slaagden de mannen erin om in een zelfgemaakte sloep het gebied te verlaten en uiteindelijk Nederland te bereiken. Archeologisch onderzoek eeuwen later leverde een brokje houtteer op. Jack Kauw vertelt over wat de chemische analyse van dit nietige brokje aan informatie oplevert over de toenmalige omstandigheden. Technieken staan centraal in de nieuwe rubriek “Cold cases in de archeologie”. Het gaat hierin met name om de infor-

matiewaarde van oud botmateriaal en hoe die door inzet van nieuwe onderzoeksmethoden groter kan worden. In de eerste af levering van de serie laat Tim de Ridder zien dat we dankzij isotopenonderzoek meer weten over de bevolkingssamenstelling in Vlaardingen in de vroege 11e eeuw. Verder nemen we u mee naar mooie archeologische ontdekkingen in Zutphen, Gorinchem, Cuijk, Bovenkarspel en Kockengen. In Zutphen zat in een gevonden bottendump van slacht- en eetafval zoveel informatie, dat Bob Beerenhout en zijn team een mogelijke reconstructie van het adelijke eetpatroon uit de 12e eeuw kunnen presenteren. In Gorinchem kwamen verschillende mysterieuze deels incomplete leren voorwerpen uit de bodem tevoorschijn, met als topper de teruggevonden handschoen uit de 14e eeuw. Marloes Rijkelijkhuizen laat u kennismaken met deze bijzondere vondsten. Over een onderwatervondst die de moeite waard is berichten Peter Seinen en Joost van de Besselaar in de rubriek “Boven water”. Via handelscontacten kwamen fraaie zaken naar Nederland. Michiel Bartels en Sander Gerritsen beschrijven de vondst en de betekenis van een uniek stuk Deens sieraardewerk dat gevonden is in Bovenkarspel. Peter de Boer toont in de reeks “Rondom de stad” aan hoe archeologisch onderzoek heeft bijgedragen aan de kennis over de geschiedenis van het Utrechtse dorp Kockengen. Namens de hele redactie wens ik u veel leesplezier in dit eerste nummer van de 64e jaargang van Westerheem. Akke de Vries-Oosterveen Redactioneel |

01-2015 binnenwerk.indd 1

1

03-02-15 10:47


En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over Bob Beerenhout met dank aan Franka Kerklaan en Michel Groothedde1

Zutphen is een oude stad met wortels in de Vroege Middeleeuwen. Net als het nabijgelegen Deventer ligt Zutphen aan de IJssel, eens deel van een belangrijke scheepvaartroute tussen Noord-Europa, de Oostzee en het Rijnland. In 1946 en tussen 1993 en 1999 zijn op en rond het plein van de Gravenhof opgravingen uitgevoerd. Daarbij werd een adellijke residentie uit de 11e en 12e eeuw na Christus met voorlopers aangetroffen.

Afb.1 Locatie grafelijke keuken achter de ringwal. Bron: Groothedde 2013, afb. 8.86.

Opvallend is een representatief tufstenen gebouw dat de kenmerken van een aula regis heeft, reden het complex op te vatten als een van de vele vorstelijke verblijfplaatsen (palatium of palts) uit de tijd dat landsheren nog rondreisden en geen vaste residentie hadden. De keuken van de graaf van Zutphen die tijdens dergelijke en andere bezoeken volop in bedrijf moet zijn geweest, kwam ook te voorschijn. Toen bleek ook, dat men het keukenafval tussen de verdedigingswal en de zijkant van het losstaande gebouw gedeponeerd had met een grote bottendump tot gevolg (vondstnummer Zu-St 862). Die bottendump uit de 12e eeuw werd samen met andere dierlijke resten van elders binnen het wooncomplex door archeozoรถlogen onderzocht. Hier-

2

|

uit bleek dat men toen op de palts vooral jonge varkens at. Jachtwild ontbreekt niet, maar komt nauwelijks voor. Resten van gevogelte waren slechts schaars vertegenwoordigd met voor de kip een dominante plaats. Dit in tegenstelling tot een overvloed aan visresten, die getalsmatig het merendeel van het botmateriaal uitmaakten.2 Vraagstelling Archeozoรถlogisch onderzoek moet informatie verschaffen over de vleesconsumptie in vroeger tijden. Centrale vraag daarbij is, wat er gegeten werd en of de consument misschien zekere voorkeuren had. Voorkeur naar vleesproducent of misschien wel voor een van diens specifieke lichaamsdelen. In dit artikel

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 2

03-02-15 10:47


staat vis centraal, waarbij ook de vraag gesteld wordt of de visconsumptie in overeenstemming stond met de status van de graaf. Visconsumptie Om bovenstaande vraag goed te kunnen beantwoorden is het van belang te weten hoe het met de visconsumptie gesteld was in de tijd dat de graaf nog niet beschikte over een prestigieuze stenen, maar over een houten residentie. Met meerdere vastendagen in de week, moet in die voorgaande tijd de visconsumptie even aanzienlijk zijn geweest als in de periode dat een kostbaar, stenen gebouw verblijfplaats was. Uit de 11e eeuw zijn ook botresten aangetroffen en bestudeerd. Hoewel hun totale aantal veel lager is dan alleen al het aantal resten naast de 12e-eeuwse keuken, is op grond van het minimum aantal individuen (MAI) in de onderzochte assemblage toch een voorzichtige conclusie te trekken. Het consumptiespectrum veranderde en werd meer prestigieus. Lag in de 10e en 11e eeuw het accent bij de slachtdieren nog op het rund, gevolgd door het varken en op afstand het schaap, in de 12e eeuw ging het vooral om jonge varkens. De betekenis van het rund is dan sterk afgenomen. Wat vis betreft, gaat het in de 11e eeuw om voornamelijk vis die in

de omgeving van Zutphen algemeen voorkomt. De status van de graaf komt tot uitdrukking door de aanwezigheid van steur (in die tijd een vroonvis) en door geconserveerde haring. De steur was waarschijnlijk aangevoerd uit Holland, de haring af komstig uit de langeafstandshandel tussen Zweden, het Rijnland en Vlaanderen. Haring was toen een duur product. Daar komt in de 12e eeuw geen verandering in, maar nu wordt ook de niet-inheemse, in vijvers gekweekte karper van elders aangevoerd. De aanvoer van levende karper en mogelijk andere kweekvis3 moet een kostbare aangelegenheid geweest zijn. Status Welstand van een huishouding komt tot uitdrukking in de keuze van de voedingsmiddelen. Wie het zich kan veroorloven, kiest voor steeds grotere diversiteit, waarbij successievelijk duurdere producten de voorrang krijgen. 4 Daarvan lijkt hier zeker sprake, want in de 11e eeuw gaat het om 9 soorten, waaronder 3 uit de brasemfamilie (Cyprinidae): de brasem, de winde en de blankvoorn. Uit de 12e eeuw worden achter de keuken zeker 17 soorten aangetroffen, mogelijk zelfs drie meer. Vooral de brasemfamilie5 is dan goed vertegenwoordigd met naast brasem de blei, de winde, de serpeling, de blank- en riet-

Afb. 2 Doorsnede van de sterk gelaagde en dus langdurig veelgebruikte haardplaats van de grafelijke keuken. Bron: Groothedde 2013, afb. 8.92.

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 3

|

3

03-02-15 10:47


vroonvissen komt tot uitdrukking in de rangorde van hun aanwezigheid: als zeldzame en voorbehouden vis nemen zij ten opzichte van algemene soorten een lage positie in.

Afb. 3 Karper; 17e eeuwse gravure. Bron: in bezit auteur.

4

|

voorn, de zeelt en de karper. Met status zijn veelal voorrechten verbonden. In de Middeleeuwen zijn dat de heerlijke of vroonrechten. Op sommige vissoorten rustte zo’n vroonrecht. In principe was een dergelijke vis eigendom van de landsheer, die zowel vis, visserij als visrecht kon verpachten of wegschenken. Onder het vroonrecht vielen de steur en de zalm. De aanwezigheid van beide soorten bevestigt de maatschappelijke status van de graaf van Zutphen. Waarschijnlijk was de status van deze soorten nauw verbonden met hun relatieve zeldzaamheidswaarde en hun grootte. Beide soorten paaien in het zoete water, maar komen tot wasdom in zee. Eenmaal volwassen trekken zij op vaste tijden vanuit zee de riviermondingen binnen om een paaiplaats te zoeken. Daarna verdwijnen zij weer, de zalm sterft veelal door uitputting. Beide soorten kunnen ook echt groot worden. De zalm tot rond 120 cm, de steur aanzienlijk groter. Bij grote vissen is de verhouding tussen botgewicht (‘afval’) en vleesgewicht veel gunstiger dan bij kleine vissen. Kortom, grote vissen zijn schijnbaar minder graterig en makkelijker te consumeren. Daardoor hebben grote vissen altijd meer status dan kleine6, terwijl ze minder voorkomen. Waarschijnlijk hadden ook andere trekvissen min of meer dezelfde status als de zalm en de steur, zoals de houting en de grote marene uit de zalmfamilie die zich samen met zalm onder het afval naast de 12e-eeuwse keuken bevinden. De status van de

Visgrootte Als visgrootte een belangrijk middel is om status tot uitdrukking te brengen wanneer er bezoek aan tafel wordt genood, dan is het van belang na te gaan of ook daadwerkelijk grotere vissen zijn aangeschaft door de keukenmeesters van de graaf. Lengtereconstructies zijn niet voor alle soorten mogelijk en af hankelijk van het aantreffen van specifieke skeletelementen. Hierdoor is de uitkomst slechts indicatief. Uiteraard zijn er veel meer vissen geconsumeerd dan in tabel 2 zijn opgenomen. Brasem is dan wel een heel algemene vis, maar kan van de inheemse witvissen echt groot worden tot maximaal 90 cm. Van de brasem zijn de meeste resten teruggevonden, ook bij het vondstmateriaal uit de 11e eeuw. Echt kleine brasems komen nauwelijks voor, in tegenstelling tot de blankvoorn die idealiter 45 cm kan worden. Roofvissen worden in het algemeen vanwege hun goede smaak hoog gewaardeerd. Wordt een baars soms meer dan 55 cm, de snoek meer dan twee keer zo lang.7 De volwassen snoek leidt een solitair leven. Desondanks is de soort goed vertegenwoordigd met de nadruk op middelgrote vissen. Een klein exemplaar is echt een uitzondering. Het skelet van zalm vergaat snel. Desondanks bleek het mogelijk de aanwezigheid van twee individuen van aanzienlijke grootte vast te stellen. Wordt de blankvoorn bij de discussie betrokken, dan is er de stellige indruk dat er zowel kleine als grote vissen in de assemblage voorkomen. Dat geldt niet voor de aangevoerde karper, hoewel ook die in verschillende groottes voorkomt met het accent op 25 tot 30 cm en een enkele uitzondering naar meer dan 55 cm.8 Dat lijkt voor de karper aan de kleine kant, maar de ‘oer-vorm’ was aanzienlijk kleiner dan het latere, verwilderde kweekproduct. Jammer genoeg is er

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 4

03-02-15 10:47


geen regressieformule voor handen om de lengte van de karper vast te stellen en moet het bij een indruk blijven. De data van de paling in tabel 2 vragen een toelichting. Immers wordt het minimum aantal palingen (in de assemblage in tabel 1) op 31 gesteld. Dat aantal is het resultaat van een voorzichtige raming op grond van de aanwezigheid van een beperkt aantal unieke botelementen en een overmaat aan wervels, waarbij rekening gehouden is met het feit dat een paling zo’n 120 wervels heeft. De lengte van een paling is te benaderen door een vuistregel uit de biologie te gebruiken, die dient te worden toegepast op een rompwervel. In tabel 2 staat nu elke meting voor één paling. Er zijn dus 775 metingen uitgevoerd - een nergens in Nederland geëvenaard aantal. Omdat het niet onmogelijk is, dat sommige rompwervels van dezelfde vis afkomstig zijn, zou van een maximaal aantal individuen kunnen worden gesproken. Overigens is dit het resultaat van een groot zeefmonster uit een gigantisch zeefresidu. Zeker is daarom, dat paling veel en graag gegeten werd. Uit de lengteherleidingen van de aange-

SOORTENSPECTRUM VIS 11e eeuw 12e eeuw familie- aantal- mai % mai rang- aantal- mai % mai rangniveau resten orde resten orde steur 4 1 4,2 7 8 1 0,9 7 paling 17 4 16,7 3 1675 31 27,7 2 haring 4 2 8,3 5 30 2 1,8 6 brasem 234 9 37,5 1 2189 63 56,2 1 snoek 38 5 20,8 2 197 8 7,1 3 zalm 1 1 4,2 6 122 3 2,7 5 baars 17 2 8,3 4 125 4 3,6 4 315 24 100 4346 112 100

troffen soorten wordt duidelijk, dat er in het algemeen f linke vissen werden aangeschaft, maar er zijn ook kleine exemplaren. Het eerste is in overeenstemming met de status van de eigenaar van de palts, het tweede wijst erop dat achter de keuken ook keuken- en maaltijdafval werd gedeponeerd dat van het personeel af komstig was. Hier is sprake van een centrale keuken voor heer en personeel. Voor het personeel speelde grootte geen enkele rol, net zo min als bij de werkende klasse in de nederzetting en op het platteland. Zij leefden in het algemeen niet in welstand en hadden hun prestige niet op te houden.

Tabel 1 De onderlinge verhoudingen tussen de aangetroffen vissoorten als reflectie van het aanschafbeleid van de grafelijke keuken. Bron: auteur. Tabel 2 De herberekende grootte van de aangetroffen vissoorten met hun gezamenlijke gewicht per lengteklasse. Bron: auteur.

BRASEM BLANKVOORN SNOEK BAARS ZALM PALING Abramis brama Rutilus rutilus Esox lucius Perca fluviatilis Salmo salar Anguilla anguilla lengte- aantal totaal aantal totaal aantal totaal aantal totaal aantal totaal aantal totaal klasse vissen gewicht vissen gewicht vissen gewicht vissen gewicht vissen gewicht vissen gewicht (gram) (gram) (gram) (kg) (kg) (kg) (cm) 10-15 0 4 0,105 0 0 0 0 15-20 1 0,06 2 0,145 1 0,02 1 0,10 0 7 0,15 20-25 1 0,08 0 0 4 0,55 0 92 3,29 25-30 7 1,23 1 0,20 2 0,29 1 0,39 0 239 13,94 30-35 17 6,34 0 8 1,91 1 0,40 0 210 17,26 35-40 17 9,70 0 7 2,47 0 0 116 14,59 40-45 14 10,56 0 4 2,12 0 0 31 5,55 45-50 6 6,96 0 7 5,57 0 0 23 6,07 50-55 3 4,37 0 6 6,37 0 0 24 8,26 55-60 0 0 1 1,20 0 0 10 4,01 60-65 1 3,00 0 0 0 0 10 5,62 65-70 0 0 0 0 0 5 3,72 70-75 0 0 1 3,20 0 0 4 3,43 75-80 0 0 0 0 0 4 4,34 85-90 1 4,77 105-110 1 8,00 67 42,3 7 0,45 37 23,14 7 1,44 2 12,77 775 90,235

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 5

|

5

03-02-15 10:47


35

PALING: VERDELING OVER DE LENGTEKLASSEN

procentuele aanwezigheid

30 25

Zutphen numeriek

20

Zutphen mai 2 cm 15

Deventer numeriek

10 5 0 23-25 25-30 30-35 35-40 40-45 45-50 50-55 55-60 60-65 65-70 70-75 75-80 80-85 85-90

lengteklassen in cm

Grafiek 1 De grootte van de geconsumeerde paling in het centrum van Deventer en op de Grafenhof van Zutphen. Bron: auteur.

Afb. 4 Vissen met de zeeg in de IJssel. Bron: Heslinga et al. 1985, p. 153: gravure G. Hogenberg of S. v.d. Heuvel 16e eeuw met zicht op Kampen (uitsnede).

6

|

Opmerkelijk: de graaf is afwezig in de slachtmaand Het grote aantal lengteherleidingen voor de paling maakt het mogelijk de lengteklassen in een grafiek (grafiek 1) uit te zetten om na te gaan waar in de grafelijke keuken de voorkeur naar uitging. Naar verwachting vooral naar grote paling. Omdat lengte, sexe, opgroeigebied en paaigedrag nauw met elkaar verbonden zijn, was de uitkomst opmerkelijk. Mannelijke palingen groeien in het kustgebied op om bij een lengte tussen 40 en 45 cm paairijp te worden en naar zee te trekken. Palingen die dieper het zoete water binnentrekken, zijn vrouwelijke individuen die later paairijp worden, daardoor langer doorgroeien en dus groter zijn dan hun mannelijke soortgenoten. Zij beginnen hun paaitrek bij een lengte tussen 45 en 50 cm. Vinden zij daarbij belemmeringen, dan

groeien zij door in afwachting van een nieuwe gelegenheid in een ander jaar. Die paaitrek van beide sexen vindt massaal plaats in de herfst. Zutphen ligt in de 12e eeuw ver van zee. De Zuiderzee bestaat nog niet en het Almere is zoet. In de wijde omgeving van Zutphen moeten dus vooral vrouwelijke palingen voorkomen die zich tot volwassenheid ontwikkelen om uiteindelijk als volwassen jaarklasse massaal het opgroeigebied te verlaten, in groten getale in de fuiken terecht te komen en uiteindelijk op de markt te belanden. Juist die grote, prestigieuze schiere vrouwelijke alen ontbreken in de bottendump naast de grafelijke keuken, althans op een enkele na. Als eerder opgemerkt heeft elke meting in de numerieke benadering de waarde 1 gekregen, terwijl het mogelijk is dat van hetzelfde individu meerdere wervels teruggevonden zijn die mogelijk bij elkaar horen. Om aan dit probleem tegemoet te komen, is de lange reeks lengtereconstructies opgedeeld in eenheden van 2 cm, waarbij die meeteenheid 1 individu representeert. Worden beide benaderingen van de gegeten palingpopulatie met elkaar vergeleken, dan blijkt toch het accent op kleine, nog onvolwassen palingen te liggen tussen 25/30 en 40 cm. Wordt de uitkomst vergeleken met de bevindingen van het vis-

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 6

03-02-15 10:47


onderzoek van het eveneens aan de IJssel gelegen 10e-eeuwse Deventer9 en die burgerlijke nederzetting - waar ieder zich op de lokale vismarkt ongeacht zijn afkomst van grote en kleine vis voorzag - als norm van het lokaal gevangen palingaanbod wordt aangehouden, dan is de uitkomst van de grafelijke hof nog opmerkelijker. Volwassen paairijpe paling komt immers in de keuken van de graaf nauwelijks voor, maar wel in Deventer. Als er een verband wordt gelegd met het paaigedrag, de normaliter massale vangst van grote paling in de herfst en de daarmee verbonden visleveranties, dan moet de conclusie zijn dat paling weliswaar graag op het hof gegeten werd, maar niet in de herfst. Blijkbaar had de graaf tegen die tijd zijn hof verlaten en was hij naar elders vertrokken (wat nog niet eerder aangetoond is). Reden van vertrek De bottendump stamt uit de periode 1125 tot 1175 na Christus. Dat is de verblijfsperiode van de eerste graaf van Zutphen ĂŠn Gelre, graaf Hendrik I (11381181), die van het van oorsprong bestuurlijke centrum mede een bescheiden handelsplaats maakte en de ringwalburg met een nieuwe wijk f link uitbreidde. Ook zijn opvolger Otto I heeft tot zijn dood in 1207 Zutphen als residentie gebruikt. Daarna gaven de Zutphense graven volgens de historische bronnen de voorkeur aan een van hun grotere handelscentra als Arnhem, Roermond of Venlo. Uit het visonderzoek blijkt nu, dat de graven blijkbaar niet het hele jaar in Zutphen vertoefden, maar zich in de winter elders ophielden. Als daarvoor een verklaring gezocht wordt, kan voeding en status een belangrijke rol gespeeld hebben. Uit het botonderzoek blijkt, dat de runderen die in Zutphen worden aangetroffen opmerkelijk klein zijn. Runderen planten zich langzaam voort en het duurt enige jaren voordat het ideale slachtgewicht wordt bereikt. Het zijn vooral jonge stieren, die opgefokt worden om na 3 tot 6 jaar geslacht te wor-

den, want koeien leveren melk, belangrijk voor het maken van boter en kaas. Om de melkgift op gang te houden, liet men de koeien jaarlijks kalveren, waarna het jonge vee merendeels in de loop van het jaar geslacht werd. Kalfsvlees werd zeer gewaardeerd. Heel anders gaat het er bij varkens aan toe. Dat zijn echte vleesproducenten en een zeug werpt jaarlijks een f link aantal snelgroeiende biggen. Het is in deze situatie niet verwonderlijk dat de graaf, naarmate zijn status toeneemt, zich meer en meer van mals varkensvlees laat voorzien. Bovendien zal hij voor de leverantie geen groot beroep hoeven te doen op zijn pachters. Als eigenaar van de eikenbossen rondom Zutphen, zal hij daar lieden hebben aangesteld die zich bezig hielden met het fokken van varkens, die in het najaar werden vetgemest voor zover ze niet al gedurende het jaar waren opgegeten. Echt uitgestrekt lijken die bossen in het rivierlandschap niet te zijn geweest. Mogelijk was de voedseleconomische draagkracht van het territorium rond Zutphen te beperkt voor een ver-

Afb. 5 Een adellijk gezelschap tijdens de drijfjacht op een wild zwijn. Bron: Clason 1977, p. 133.

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 7

|

7

03-02-15 10:47


blijf gedurende de winterperiode. In november werden op de hoeven de meeste dieren geslacht en werd een wintervoorraad vlees in de vorm van worsten, hammen en gezouten of door azijn geconserveerde produkten aangelegd. Daar viel voor de keukenmeesters nog maar weinig te halen. De jacht op de grafelijke domeinen was een heerlijk recht, waarmee prestige kon worden afgedwongen. Wat leverde meer aanzien op dan in aanzienlijk gezelschap op drijfjacht te gaan op zoek naar groot wild? Op de Grafenhof komt met uitzondering van wat resten van een edelhert geen groot wild voor, wel wat klein wild als haas en eend. Of er wilde varkens in de bossen voorkwamen, is onbekend.

Het onderscheid tussen een wild en een gedomesticeerd varken is in de 11e en 12e eeuw zo gering, dat niet kan worden vastgesteld of er op de hof ook wilde varkens gegeten zijn. Als de jachtmogelijkheden beperkt zijn en daarmee het uitnodigen van hooggeplaatste edelen voor een goede jachtpartij op weinig respons kan rekenen en bovendien de voedselleverantie onder druk komt te staan, wat ligt dan meer voor de hand dan nog vóór de jachtperiode (oktober-januari) naar elders te verhuizen om zich daar te vermaken en de maatschappelijke status te onderstrepen? [afb. 5] Maasveldstraat 1 5943 AT Lomm

Noten 1 B. Beerenhout is als ichthyo-archeoloog actief onder de naam Archaeo-Zoo en gastonderzoeker aan het AAC, Universiteit Amsterdam; F. Kerklaan voerde als stagiair/masterstudent de metingen aan de palingwervels uit. M. Groothedde, gemeentelijk archeoloog van Zutphen, stelde historische informatie ter beschikking. 2 Het botonderzoek (zoogdieren en vogels) werd in 2011 uitgevoerd door C. Cavallo, N. Eeltink, R. Maliepaard, E. Rompelman en in 1998 door T. Spitsers. Het visonderzoek door auteur m.m.v. F. Kerklaan. Voor de synthese zie M. Groothedde 2013 §10 botcomplexen. Het artikel in Westerheem is een bewerking van Beerenhout 2012 (aanvullend onderzoek). 3 Mogelijk zeelt en snoek als ‘bijteelt’. 4 Beerenhout 2006, § 2.7. 5 In het spraakgebruik wordt de brasemfamilie de witvisfamilie genoemd en in moderne literatuur de karperfamilie. Dat laatste is historisch gezien onterecht en kan in archeologische context tot verwarring leiden, aangezien de karper geen inheemse vissoort is en pas sedert rond 1200 na Chr. in onze buitenwateren inburgert. 6 Dam, van 2003. 7 Informatie uit Nijssen & De Groot 1987; Ned. hengelrecord brasem 84 cm (1979), blankvoorn 43,5 cm (1972), snoek 140 cm (1978), baars 56,5 cm (1986), paling 118 cm (1977). 8 Schatting aan de hand van in de vergelijkingscollecties van AAC/Archaeo-Zoo opgenomen individuen. 9 Beerenhout, B. & M. Rijkelijkhuizen 2011. Literatuur Beerenhout, B., 2006: Het onderzoek op het terrein van de voormalige Winston bioscoop te Hoorn. (Verslagen van de Archeologische Dienst Hoorn 4), 39-66. Beerenhout, B. & M. Rijkelijkhuizen, 2011: Onderzoek aan dierlijke resten van het Burseplein in Deventer, Amsterdam/ Leiden (intern rapport Archaeo-Zoo/Elpenbeen). Beerenhout, B., 2012: Keuzes maken in de archeo-zoölogie; casus het adellijke hof te Zutphen in de 12e eeuw, Amsterdam (intern rapport Archaeo-Zoo). Clason, A.T., 1977: Jacht en veeteelt van prehistorie tot middeleeuwen, Haarlem. Dam, P. J.E.M. van, 2003: Feestvissen en vastenvissen; culturele, ecologische en economische aspecten van de visconsumptie in de Nederlanden in de Late Middeleeuwen, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 4, 467-496. Groothedde, M., 2013: De vorstelijke palts van Zutphen; de uitwerking van de opgravingen van 1946 en 1993 t/m 1999 op en rond het plein ’s-Gravenhof te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 66). Heslinga, M.W, A.P de Klerk, H. Schmal, T. Stol & A.J. Thurkow, 1985: Nederland in kaarten; verandering van stad en land in vier eeuwen cartografie, Ede. Nijssen, H. & S.J. de Groot, 1987: De vissen van Nederland, Utrecht.

8

|

En nog voor de slachtmaand droeg de graaf zijn huis weer aan zijn huisbewaarder over

01-2015 binnenwerk.indd 8

03-02-15 10:47


COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE

Vlaardingen rond 1000 immigrantenstad Tim de Ridder1

Afb. 1 Houtresten van een vikingschip die gebruikt waren om de grafkuil van een man mee af te dekken. Foto: A.H.L. Vredenbregt, VLAK; bewerking: E. van der Linden, VLAK. Het is zondagochtend 17 februari 2002. Op de hoek van de Vlaardingse Markt zijn archeologen in een kleine put van amper 5x5 meter bezig met hun archeologische onderzoek waarbij ruim veertig begravingen uit de periode 1000-1050 aan het licht zouden komen. Een bijzondere periode omdat Vlaardingen dan onder leiding van graaf Dirk III uitgroeit tot één van de belangrijkste plaatsen van het graafschap dat later Holland zou gaan heten. Aan de uiterste rand van de begraafplaats vinden de archeologen een wat rommelig graf. Het skelet ligt in een kuil dat enkel afgedekt is met wat op het eerste gezicht oud schroothout lijkt. In de planken zijn klinknagels zichtbaar waarvan direct duidelijk is dat ze voor het graf geen functie hebben. Nader onderzoek maakt duidelijk dat het gaat om scheepshout dat afkomstig is van een Deens Vikingschip dat in Engeland is gebouwd. Er blijken in het grafveld nog meer resten aanwezig te zijn van oude Vikingschepen. Wie waren deze Vlaardingers die hier begraven lagen? Van de opgraven skeletten kwamen er 26 in aanmerking voor isotopenonderzoek, waarbij we ons hier concentreren op het herkomstonderzoek dat verricht werd door onderzoekers van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op grond van de zuurstof- en strontiumisotopen konden deze specialisten vaststellen dat van de 26 mensen er zeker twaalf van elders afkomstig waren. Een exacte locatie valt niet aan te geven, maar duidelijk is wel dat tien mensen uit verschil-

lende gebieden afkomstig moeten zijn: Zuidwest-Engeland, Ierland, het zuiden van Noorwegen of Normandië. Opvallend is dat het naast drie volwassen mannen en twee volwassen vrouwen, ook om vijf kinderen gaat. Opmerkelijk is ook dat de enige persoon die in een boomkist begraven was, een 52- tot 61-jarige man, van buiten Vlaardingen afkomstig moet zijn geweest. Deze man kwam uit de omgeving van York, Schotland, of Duitsland. Een andere 30- tot 40-jarige man blijkt een vreemdeling onder de vreemdelingen. Waar hij vandaan komt, blijkt niet uit het onderzoek. Hij kwam in ieder geval niet uit Vlaardingen. Van drie individuen was het onzeker of ze van lokale herkomst of van elders afkomstig waren. Binnen de onderzochte groep van 26 mensen kwamen er dus relatief veel mensen van buiten Vlaardingen. Vlaardingen ontwikkelde zich aan het begin van de 11e eeuw tot een belangrijke handelsplaats waar blijkbaar niet alleen handelaren de Vlaardingse haven aandeden, maar er zich ook vestigden met hun gezinnen en zo bijdroegen aan de groei van één van de Hollandse bakens. t.de.ridder@vlaardingen.nl

Noot 1 Tim de Ridder is stadsarcheoloog van Vlaardingen

Cold cases in de archeologie

01-2015 binnenwerk.indd 9

|

9

03-02-15 10:47


Paardentuig en een handschoen Enkele laatmiddeleeuwse leervondsten uit Gorinchem Marloes Rijkelijkhuizen1

In 2011 voerde Hollandia Archeologen een opgraving uit op het terrein van het gesloopte ‘Bluebandhuis’ op de hoek van de Arkelstraat en de Rosmolensteeg. De locatie is gelegen in het historische centrum van Gorinchem en er zijn sporen van de vroegste bewoning van de stad aangetroffen (laatste kwart 13e eeuw) en van een rosmolen die hier vanaf de tweede helft van de 15e eeuw (mogelijk zelfs vanaf de 14e eeuw) tot aan het begin van de 19e eeuw in gebruik was2. Op de opgraving zijn ruim dertig voorwerpen van leer gevonden. De meeste objecten betreffen schoenen, maar er zitten ook enkele unieke leren voorwerpen bij. Twee onbekende leren voorwerpen kennen geen directe parallellen in binnen- en buitenland en een handschoen uit de 14e eeuw is eveneens een zeldzame vondst. In dit artikel worden deze bijzondere vondsten en enkele mogelijkheden voor de functie en het gebruik van de voorwerpen beschreven.

Afb. 1 Het grootste onbekende voorwerp. Tekening: Drs. R. Timmermans.

10

|

Een merkwaardig groot leren voorwerp was vanaf het moment van opgraven tot aan het onderzoek onderwerp van discussie en de functie blijft een groot raadsel (af b. 1). Het stugge, dikke rundleer leek op het eerste gezicht ongeschikt te zijn voor een functie als kledingstuk en nader onderzoek wees uit dat het inderdaad onmogelijk een kledingstuk kon zijn. Aanvankelijk was de vondst vanwege de grote omvang en de mogelijkheid dat het gaat om een soort opbergsysteem omschreven als container. Bij het onderzoek aan de leren vondsten bleek een tweede, kleiner exemplaar aanwezig te zijn dat vergelijkbaar is met het grote voorwerp. Beide voorwerpen zijn gedateerd in de tweede helft van de 15e eeuw. Het eerste, grote voorwerp is gemaakt van twee stukken rundleer, aan elkaar genaaid om een grote rechthoekige lap leer te verkrijgen. Vervolgens werd de lap dubbelgevouwen en aan de lange zijden aan elkaar genaaid, zodat een kokervormig object ontstond. Door middel

Paardentuig en een handschoen

01-2015 binnenwerk.indd 10

03-02-15 10:47


van een leren band, die door beide lagen van het leer is geregen, is het voorwerp in twee compartimenten verdeeld, een breed en een smal. Doordat de onderzijde ontbreekt, is het onzeker of de onderzijde (deels) gesloten of open was. Het voorwerp had een lengte van ten minste 55 cm. Aan de bovenzijde was waarschijnlijk een dunne leren veter geregen, mogelijk was deze onderdeel van een open-en-sluit-mechanisme. Het tweede, kleine exemplaar is eveneens uit twee stukken leer gemaakt. Ook hier is waarschijnlijk een rechthoekig stuk leer dubbelgevouwen en aan elkaar genaaid. Het voorwerp is net als het grote voorwerp in twee compartimenten verdeeld met een leren band. De band is niet aangebracht over de volledige lengte van het voorwerp en ontbreekt aan de bovenzijde. Aan beide zijden van het voorwerp is een stukje leren band geknoopt onder de band die het voorwerp in twee compartimenten verdeelt. De functie hiervan is onbekend, maar mogelijk werd hieraan iets bevestigd of opgehangen. Tussen de beide leren banden is ter versteviging een extra stukje leer vastgezet. Aan de bovenzijde is deels een dunne veter geregen die mogelijk deel uitmaakt van een open-en-sluitmechanisme. De lengte van het fragment is 41 cm. De breedte is niet duidelijk, maar is aanzienlijk smaller dan het grote exemplaar.

en een breedte van 15,5 cm. Twee kleinere zijn circa 29,5 cm lang en 7,5 cm breed. Deze dateren in de tweede helft van de 16e eeuw. Een functie als container voor wapens, zoals een zwaard, pijl en boog of vuurwapen wordt overwogen, maar niet waarschijnlijk geacht, omdat de kleine containers te kort zijn voor pijlen en de naden niet sterk genoeg lijken voor zware wapens4 . In Damascus worden enkele leren en houten met leer overtrokken voorwerpen echter wel geïnterpreteerd als containers voor een pijl en boog; deze zijn af komstig uit een militaire context. Fragmenten van de leren exemplaren waren 29,6 tot 43,8 cm lang5.

Parallellen Er zijn geen directe parallellen bekend van dergelijke voorwerpen met meerdere compartimenten, maar er zijn wel enkele grote leren voorwerpen gevonden die omschreven zijn als containers. Goubitz beschrijft in zijn boek Purses in pieces bij de ‘mysterieuze voorwerpen’ een fragment van een cilindrische container uit Haarlem. Het fragment was 14 bij 25 cm, maar de complete afmetingen, vorm en functie bleven onbekend. Ook deze container is gemaakt van dik leer 3 . In Londen zijn maar liefst drie cilindrische containers aangetroffen. De eerste heeft een lengte van 67,5 cm

Container of paardentuig? Helaas zijn de beide voorwerpen incompleet en weten we niet of de onderzijde gesloten was en de voorwerpen inderdaad gebruikt werden om iets in op te bergen of dat de onderzijde misschien open was en de voorwerpen daardoor een compleet andere functie hadden. Een interpretatie die tot nu toe is geopperd voor beide voorwerpen betreft een functie als opbergsysteem op basis van vergelijkbare archeologische voorwerpen die zijn geïnterpreteerd als container. Maar mogelijk zitten wij met deze interpretatie op een verkeerd spoor. Een andere mogelijkheid is dat de leren

Afb. 2 Afbeelding van een gareel uit de 15e eeuw. Bron: Très Riches Heures of the Duke of Berry (maand oktober), collectie van Domaines de Chantilly.

Paardentuig en een handschoen

01-2015 binnenwerk.indd 11

|

11

03-02-15 10:47


troffen, maar het is niet duidelijk of deze van een handmolen of een mechanische molen af komstig zijn6. De leren vondsten uit de waterput betreffen fragmenten van een zestal schoenen, een zwaardschede, een gordelbeurs en een handschoen. De vondst van een handschoen uit de 14e eeuw is uniek, omdat leren handschoenen slechts sporadisch worden gevonden.

Afb. 3 Kalfsleren handschoen. Foto: auteur.

voorwerpen te maken hadden met de rosmolen. De twee voorwerpen, die geen directe parallellen kennen, kunnen specifiek voor het gebruik in de rosmolen gemaakt zijn. Zo is bijvoorbeeld bekend dat in schepen leer gebruikt werd om de lijnen te beschermen tegen slijtage door wrijving. Een nieuwe interpretatie is dat de voorwerpen onderdeel zijn van het paardentuig of de tuigage van de rosmolen. Door de smalle compartimenten zou mogelijk touw of een stok hebben gelopen. Het grote voorwerp vertoont gebruikssporen die erop duiden dat het voorwerp iets is krom gebogen, mogelijk door touw. De voorwerpen zouden daarom inderdaad deel kunnen hebben uitgemaakt van paardentuig, bijvoorbeeld een gareel of voor de bescherming van de touwen die het gareel en de balk van de molen verbinden (af b. 2). Er zijn tot nu toe geen vergelijkbare voorwerpen opgegraven. De handschoen De waterput op het terrein van het Bluebandhuis was rijk aan vondsten. De inhoud is aan de hand van de keramiekvondsten gedateerd in de tweede helft van de 14e eeuw. In de waterput zijn ook enkele maalsteenfragmenten aange-

12

|

Een handschoen van kalfsleer De vijfvingerige rechterhandschoen is gemaakt uit een enkel stuk kalfsleer met een apart ingezette duim (af b. 3). Het patroon werd uitgesneden en daarna aan de zijkanten binnenstebuiten aan elkaar genaaid. Daarna werd de handschoen omgedraaid, met de nerfzijde van het leer naar de buitenkant gericht. De duim werd apart ingezet, maar is niet meer aanwezig. Het apart inzetten van de duim was gebruikelijk bij handschoenen en wanten. Het deel dat de handpalm bedekt en enkele vingerdelen ontbreken. Er zijn slechts enkele handschoenen bekend uit de 14e eeuw, waaronder één uit Zwitserland7 en één uit Zweden8. Uit de periode hierna en met name vanaf de 16e eeuw zijn er wat meer leren handschoenen en wanten gevonden9, maar het is geen alledaagse vondst. In Nederland is een duim van een handschoen of want gevonden in Kampen10 en in Middelburg en Dordrecht een handschoen zonder duim11. Functie Leren handschoenen kunnen gebruikt zijn voor meerdere doeleinden, ter verwarming of bescherming van de hand, maar het kan ook een uiting zijn van de status van een persoon. Vooral vanaf de 16e eeuw worden handschoenen afgebeeld op schilderijen van hooggeplaatste personen. Bij welke activiteiten de handschoen werd gedragen, is nog niet duidelijk. De handschoen lijkt te dun te zijn voor zware werkzaamheden en hij was zeker niet het bezit van een arme arbeider. Er zijn bovendien geen duide-

Paardentuig en een handschoen

01-2015 binnenwerk.indd 12

03-02-15 10:47


lijke slijtagesporen gevonden. Nader onderzoek naar zulke handschoenen is noodzakelijk om meer zicht te krijgen op de functie en bezitters van handschoenen. Een dergelijke vrij complete handschoen is dan ook een aanvulling op de schaarse informatie over handschoenen uit deze periode.12 Da Costastraat 101 2321 AM Leiden info@elpenbeen.nl

Noten 1 Marloes Rijkelijkhuizen is werkzaam als specialist bewerkte dierlijke en natuurlijke materialen en is als gastonderzoeker verbonden aan de UvA. 2 Hoogendijk, in voorbereiding. 3 Goubitz 2007/2009, 109-110. 4 Egan 2005. 5 Nicolle 2011. 6 Hoogendijk, in voorbereiding. 7 Volken & Volken 2006. 8 Fredricksson / Zerpe 1982. 9 O.a. Groenman-Van Waateringe 1988; Schnack 1998; Egan 2005. 10 Barwasser & Goubitz 1990. 11 Goubitz 1994 & Goubitz 2008. 12 Met dank aan Tim Hoogendijk, Toos Busch, Roy Thompson, Marquita Volken, David Nicolle, Al Saguto, Arne Focke en Raf Timmermans. Literatuur Barwasser, M. & O. Goubitz, 1990: Leder, hout en textiele vondsten, in: H. Clevis & M. Smit, Verscholen in vuil: archeologische vondsten uit Kampen, 1375-1925, Kampen, 70-99. Egan, G., 2005: Material culture in London in an age of transition. Tudor and Stuart period finds c 1450-c 1700 from excavations at riverside sites in Southwark. MoLAS Monograph 19. Fredriksson, M., & B. Zerpe, 1982: Skor och andra läderförmål, in: G. Dählback (eds.), Helgeandsholmen - 1000 år i Stockholms ström, (Monografier av Stockholms kommun), Stockholm: 84-91. Goubitz, O., 1994: Leer. In: R.M. van Heeringen, O. Goubitz & J.J.B. Kuipers, Geld uit de belt. Archeologisch onderzoek in de bouwput van de gemeentelijke parkeerkelder en het belastingkantoor aan de Kousteenseweg te Middelburg. Vlissingen. Goubitz, O., 2008: Leder. In: T.H.L. Hos, D.B.S. Paalman e.a., Onder straatniveau! Archeologisch onderzoek op de “Grote Markt” te Dordrecht, Gemeente Dordrecht, 67-72. Goubitz, O., 2009: Purses in pieces. Archaeological finds of late medieval and 16th century leather purses, pouches, bags and cases in the Netherlands. Zwolle. Groenman-van Waateringe, W., 1988: Leather from medieval Svendborg. Odense. Hoogendijk, T., in voorbereiding: Laatmiddeleeuwse bewoning op de locatie van het Bluebandhuis in Gorinchem. Hollandia Reeks. Nicolle, D., 2011: Late Mamluk military equipment. (Travaux et Études de la Mission Archéologique Syro-Française Citadelle de Damas (1999-2006) volume III). Schnack, C., 1998: Die mittelalterlichen Lederfunde aus Schleswig – Futterale, Riemen, Taschen und andere Objekte. Ausgrabungen in Schleswig, Berichte und Studien 13. Volken, S. & M. Volken, 2006: Schuhe, Tasche und weitere Lederfunden. In: Das Bürgerasyl in Stein am Rhein. Geschichte eines mittelalterlichen Spitals. Schaffhauser Archäologie 7, 128-137. Paardentuig en een handschoen

01-2015 binnenwerk.indd 13

|

13

03-02-15 10:47


Keramiek, koehandel en tonnenvlees

Een interpretatie van de vondst van zeldzaam Deens slibversierd aardewerk uit Husum (D.) in Bovenkarspel, 1570-1590

Michiel Bartels & Sander Gerritsen1

De West-Friezen waren in de Gouden Eeuw (1575-1675) zeer ondernemend en kwamen zo tot grote welstand. De bevolking legde zich onder meer toe op vrachtvaart, grondstoffenhandel, houthandel, landbouw en veeteelt. Mestvee werd in de 16e en 17e eeuw op grote schaal geïmporteerd vanuit Jutland (Denemarken) en vervolgens op de grazige West-Friese weides vetgemest. In tegenstelling tot veel historische bronnen zijn er tot onlangs maar zelden materiële zaken in de bodem aangetroffen die op deze handelsbetrekkingen duiden.

De archeologische opgraving ten oosten van het postkantoor aan de Hoofdstraat te Bovenkarspel heeft dit veranderd. Hier werden twee grote fraai gedecoreerde borden gevonden die aanvankelijk niet te plaatsen waren.2 Na een half jaar literatuuronderzoek en navragen bij de collega’s in Noordwest Europa is de herkomst ervan gevonden: het vroegere Deense stadje Husum aan de Waddenzee. Het stadje vormde een centrale plaats voor de veehandel in Zuid-Jutland en SleeswijkHolstein. Dit waren juist de markten waar West-Friese schippers in opdracht van de veehandelaren ossen (gecastreerde stieren) van 4-5 jaar oud ophaalden. Behalve ossen werd, zo blijkt na het onderzoek in Bovenkarspel, ook incidenteel sieraardewerk meegebracht.3

Afb. 1 De locatie van de opgraving in Bovenkarspel aangeven door de rode stip op de kaart van Johannes Dou (1651). Bron: Archeologie West-Friesland.

14

|

De opgraving naast het Postkantoor In de winter van 2010 en het voorjaar van 2012 groef intergemeentelijke organisatie Archeologie West-Friesland een terrein aan de noordzijde van de Hoofdstraat in Bovenkarspel op. Voorafgaand aan de bouw van een cultureel centrum ‘Het Postkantoor’ en een aantal woonhui-

Keramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 14

03-02-15 10:47


zen, werd het eens dichtbewoonde gebied aan de oorspronkelijke doorgaande weg tussen Hoorn en Enkhuizen onderzocht (afb. 1). Deze doorgaande weg vormde het eindpunt van de middeleeuwse ontginningen in de voormalige wildernis van West-Friesland. Uit de periode 1175-1350 werden percelen en delen van huizen teruggevonden. Resten uit de Late Middeleeuwen, 1350-1500, waren ook hier schaars. Overblijfselen van gebouwen, erven en afvaldumps uit de Gouden Eeuw waren daarentegen veel ruimer vertegenwoordigd. Omdat het terrein na 1850 regelmatig was verstoord door werkzaamheden, werd bij het archeologisch onderzoek pas onder de 1 m dikke toplaag het eerste vlak aangelegd. Bij het verdiepen naar het eerste vlak werd vanaf 90 cm onder maaiveld een 30 cm diepe afvalkuil met een doorsnede van 80 cm herkend. Deze was gevuld met diverse keramiek en een oude zilveren munt afkomstig van het eiland Gotland. De op 30 m ten noorden van de straat gelegen afvalkuil lag op het achtererf van een huis of vroege stolpboerderij aan de Hoofdstraat. Hiervan werd een deel van de fundering van de voor- en achtergevel teruggevonden (afb. 2). De inhoud van de afvalkuil in Bovenkarspel De dump van het afval bevatte minimaal 28 objecten van gebruiksaardewerk. Vijftien objecten bestaan uit typisch Nederlands roodbakkend aardewerk met helder loodglazuur als pispotten, koppen en grapen. Drie objecten zijn van Nederlands witbakkend aardewerk in vergelijkbare vormtraditie. Drie borden van het reeds lang geleden geïdentificeerde Weser aardewerk vormen samen met een fragment van een relatief vroeg Italiaans polychroom tinglazuur bord uit Montelupo (1500-1550) de groep direct herkenbare importen. Het Weser aardewerk ontbreekt in complexen van vóór 1570 maar komt daarna in grote hoeveelheden voor. Drie steengoed kannen, een grijsbakkende onversierde kan uit Raeren en twee helder witbakkende geglazuurde en ver-

sierde kannen uit Siegburg, zijn een bekende verschijning in West-Friesland. Eén van de appliques laat een rond medaillon met een buste zien en de letters “..ALL...”. Deze kannen worden in de periode 1570-1590 gedateerd. De vondst van drie grote borden van roodbakkend aardewerk die qua vorm en decor afwijken van de gebruikelijke Noord-Hollandse, Nederrijnse en Goudse borden, zorgde voor een verrassing. Omdat veel voorkomende keramiekgroepen als het zeer herkenbare korenblauwe Ligurische faience (Berretino) uit Italië, Werra aardewerk uit het Duitse Werragebied en Enkhuizen en bijvoorbeeld ook Chinees porselein in de dump ontbreken, kan op basis van de aan- en afwezigheid van keramieksoorten de inhoud van de afvalkuil in de periode 1570-1590 worden gedateerd.

Afb. 2 De opgraving aan de Streekweg in het voorjaar van 2012. De baksteen vierkanten zijn de poeren van een grote 17e-eeuwse stolpboerderij. Bron: Archeologie West-Friesland.

Roodbakkend en slibversierd Met slib gedecoreerd roodbakkend aardewerk, North Holland Slipware, komt in de bodem van West-Friesland in grote hoeveelheden en zeer algemeen voor. Het is herkenbaar aan een baksteenrode scherf, de plompe uitvoering en een decoratie met aan de bovenzijde helder loodglazuur met tinten groen en opliggende witte slibdecors. Deze zijn als het ware met de slagroomspuit dik op het leerharde ongebakken bord aangebracht. Door de vele studies van dit materiaal, bestaan hierover weinig geheimen meer. In de laatste jaren zijn in West-Friesland Keramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 15

|

15

03-02-15 10:47


Afb. 3a Het rood aardwerken bord (r-bor-46) uit de afvalkuil met wilde bloemversiering en groene accenten. Bron: Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Noord-Holland. Afb. 3b Coupetekening van bord 1 (ø 42,6 cm). Bron: Archeologie West-Friesland.

16

|

steeds meer systematische opgravingen verricht waarbij de aandacht kwam te liggen op minder bekend en afwijkend roodbakkend slibversierd materiaal. Dit leverde verrassende vondsten op uit bijvoorbeeld Devonshire in Zuidoost Engeland, maar ook slibversierde borden van nog niet nader geïdentificeerde herkomst. De toevloed aan slibgedecoreerd Nederrijns keramiek dateert pas vanaf het midden van de 17e eeuw en maakte een eind aan de lokale productie van slibaardewerk. Ook het materiaal uit Ochtrup, vlak over de grens bij Winterswijk, vond zijn weg naar West-Friesland, maar dit heeft afwijkende kenmerken zoals een scherpe standring, figuratieve decors en een vuurrode ongeglazuurde onderzijde. Des te opmerkelijker was de vondst van drie borden in een enkele kuil in Bovenkarpsel. De vorm en decoratiewijze daarvan waren nog niet eerder waargenomen in het gebied. Betekende dit een nieuw soort importmateriaal?

Drie borden met bloemen Twee van de drie borden zijn nagenoeg compleet, roodbakkend met een oranjerode kleur en een fijn baksel zonder herkenbare zandmagering of ijzerpartikels. De fijne draairingen geven aan dat het aardewerk op de schijf is vervaardigd. Het eerste bord heeft een diameter van 42,6 cm, is 10,5 cm hoog met een diameter van het standvlak van 15,8 cm. De rand is hamerkopvormig, het standvlak iets uitgekraagd (afb. 3a en 3b). Voorafgaand aan het bakken van de vorm zijn van onder naar boven aan de rand twee gaten gestoken. Bij het decoreren is geen rekening gehouden met de locatie van de ophanggaten omdat het paneel asymmetrisch ten opzichte van de gaten zit. De onderkant van het bord is ongeglazuurd. Wel zijn hier spetters loodglazuur, enige witte slib en leksporen van groen glazuur te zien. Tevens zijn de afdrukken van langwerpige ovensteunen aanwezig. Indrukwekkend is de robuustheid en kracht van het met veel vaart aangebrachte bloemdecor op de vlag en spiegel van de borden. De zeer dunne sliblaag van de ringeloordecoratie wijkt duidelijk af van de ‘slagroomdikke’ ringeloor van het North Holland Slipware. De drie concentrische cirkels van witte slib op de rand, overgang vlag naar spiegel en de rand van de spiegel zijn aangebracht voordat het getekende ringeloor slibwerk werd opgezet. De eerste concentrische cirkel bevindt zich op rand van het bord en bestaat uit witte slib. Deze sliblaag is in twee parallelle horizontale banen van 3 mm breed uitgekrast met daaroverheen een uitgekraste lijn van korte golven die deze voor ongeveer 10 cm overlapt. De tweede cirkel op de overgang van spiegel naar vlag is anders van techniek. Deze bestaat uit drie banen slib. De binnenste en buitenste lopen concentrisch. De middelste lijkt uit een vlechtende golflijn te bestaan, waarvan de open plekken tussen de vlechten soms weer zijn opengekrabd. Daardoor ontstaan een soort ponsgaten van 6-12 mm lang. De derde cirkel bestaat eveneens uit drie concentrische lijnen van witte slib op de overgang van

Keramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 16

03-02-15 10:47


spiegel naar de centrale spiegel. De middelste lijn is de breedste en is uitgekrabd zodat een aaneensluiting van ponsgaten ontstond. De invulling op de vlag is aangebracht met een ringeloor. Gebruikte elementen zijn vier parallelle verticale lijnen die gesloten groene ruiten of ruiten in wafeldecor opdelen. Voorafgaand bestond geen systematisch plan want de decorateur kwam aan het eind niet uit. Hier werden twee wafelruiten met daartussen drie lijnen geplaatst. 4 Het decor houdt eveneens geen rekening met de hoofdvoorstelling in drie panelen. De hoofdvoorstelling bestaat uit drie grote bloemen met grote koppen en kelken voorzien van twee grote bladeren.5 Net zoals de dichte ruiten zijn de bloemen geheel of gedeeltelijk voorzien van loodglazuur met kopervijlsel. De bloemen hebben eerder verwantschap met de grote chrysanten uit de Wanli traditie dan met de Hollandse tulpdecors. De drie bloemen worden door nogal scheve scheidingspanelen opgedeeld. Deze panelen bestaan uit twee lijsten van naar buiten gekeerde groene en gele zaagtanden, twee horizontale sliblijnen en een meanderlijn. In de spiegel is een vierbladige bloem met groene kelkbladen getekend, opgedeeld door ruitbloembladen. Over de hele vorm is na het aanbrengen van de slib en de groene accenten een helder loodglazuur gelijkmatig verdeeld. Wel is het groen deels opgelost in het loodglazuur, waardoor het voor het bakken nog is gaan hangen en is uitgezakt over het bord. Door deze hangers is ook duidelijk dat de ophanggaten niet voor tijdens maar voor na het productieproces waren bedoeld. Het tweede bord heeft een diameter van 38,5 cm, een hoogte van 8 tot 9 cm en een standvlak van 14 cm. Het bord is daarom nogal scheef. Ook dit bord heeft ophanggaten. Afdrukken van oveninventaris en glazuurspetters zijn niet te zien op de achterzijde. Het decor is iets zorgvuldiger opgezet dan bij het eerste bord en bevat vergelijkbare kenmerken. Ook dit

bord heeft drie concentrische slibbanden op dezelfde plaatsen als het eerste bord. De buitenste concentrische band is op vergelijkbare wijze opgezet. De ander twee zijn met een kam concentrisch uitgekrabd zodat zes tot zeven parallelle groeven zijn ontstaan (afb. 4a en 4b). Na het aanbrengen van de concentrische banden is de voorstelling getekend. Op de vlag zijn dit elf bladen die in lichtgroen en donkergroen over het midden zijn verdeeld en om en om zijn aangebracht, waardoor een afwisselend licht en donker spel ontstaat. De donkergroene delen bestaan uit rode slib dat op dezelfde manier als het witte slib is aangebracht, waardoor het effect van het koperglazuur wordt geaccentueerd. Tussen de bladeren zijn, zoals bij de druif de ranken en wijnstokken aangebracht, wat een speels effect geeft. Dit is mogelijk een verwijzing naar Jezus die uitlegt aan de mensen dat God de wijnstok is en zij de ranken (Johannes 15: 1-17). Tussen centrale spiegel en vlag van de schotel zijn ook hier

Afb. 4a Het rood aardewerken bord (r-bor-46) uit dezelfde afvalkuil met groen loodglazuur, druivenranken en gestileerde bloemen. Bron: Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Noord-Holland. Afb. 4b Coupetekening van bord 2 (ø 38,5 cm). Bron: Archeologie West-Friesland.

Keramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 17

|

17

03-02-15 10:47


Afb. 5 De route van het rundveetransport over Noordzee en Waddenzee, ster = Husum, stip = Bovenkarspel. Bron: Archeologie West-Friesland.

in panelen vier grote bloemen opgezet met eveneens twee grote bladeren. De bloem en kelkbladen zijn meer tulpvormig dan op het andere bord. De panelen worden gescheiden door een meander. Centraal staat een abstract bloemmotief met een punt in het midden en afwisselend bladvormige en kelkvormige bladen. Bijzonder aan dit bord is dat het loodglazuur geheel over de bovenzijde van het bord is gegoten, waardoor het hele bord groen is geworden. Op de plekken van het witte slib vertoont de koperloodglazuur kleine putjes. Dit geeft aan dat er een reactie tussen het kopervijlsel en de kalk van het slib heeft plaatsvonden. Bij de rode slib van de donkergroene delen is dit niet het geval. Wel hechtte de rode slib minder goed en zijn enige stukken afgebladderd. Het derde bord is dermate incompleet dat wel vast te stellen valt dat het om een vergelijkbaar exemplaar gaat, maar dat een beschrijving van het decor niet mogelijk is. Twee borden zijn nagenoeg compleet en

18

|

gaaf, de borden zijn niet afgesleten. Op de rand ontbreken ‘chips’ (lichte schade door stoten) de standvlakken zijn niet afgesleten noch is het decor beschadigd door gebruik, brand of vorst. Alleen door verwering in de bodem en primaire breuk zijn de borden beschadigd. Het gaat zodoende om echte sierborden. Mogelijk hingen deze in een Bovenkarspels huishouden met een touw of ijzerdraad aan de wand of stonden zij rechtop op een plank in het huis. Iets heeft ertoe geleid dat drie borden samen met de overige keramiek in de afvalkuil zijn beland. Herkomst Nadat was vastgesteld dat de borden niet uit de voor West-Friesland gebruikelijke productiecentra kwamen, werd verder gezocht. De zoekrichting ging naar de plaatsen waar de West-Friese scheepvaart de Bovenkarspelers in de 17e eeuw bracht. Er werd gedacht aan Noorwegen, waar een geringe maar zeer Nedersaksische productie aanwezig is en waarvandaan veel hout van de fjorden naar WestFriesland werd gehaald.6 Ook aan de

Keramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 18

03-02-15 10:47


Pruisische kusten aan de Oostzee werd gedacht vanwege de graanhandel, de ‘moedernegotie’. Borden uit het huidige Litouwen hebben eveneens slibdecors, abstracte tulpen, golf lijnen en tinten koperglazuur maar zijn soberder van opzet.7 Ook uit Danziger beerputten zijn weer eigen varianten roodbakkende borden met tulpdecor bekend.8 Navraag in Zuid-Zweden, Polen en Mecklenburg leverde weinig op. Wel werd enigszins vergelijkbaar materiaal langs de Sont en in Kopenhagen gevonden, maar zonder treffende overeenkomst. Het spoor van Kopenhagen leidde naar Jutland en uiteindelijk zuidelijk Jutland en NoordFriesland. Sterk vergelijkbare borden bleken daar in 1991 te zijn opgegraven bij het onderzoek van de productiestort van een pottenbakkerij in Husum.9 Husum was tot in de 19e eeuw een deel van zuidelijk Denemarken. Het ligt sinds 1864 in Noord-Duitsland en vormt een deel van Nordfriesland. Vondsten uit de tuin in Husum Husum is een kleine stad aan de Waddenzee. Het was ooit opgetrokken in een fraaie renaissance bouwstijl. De Hollandse invloed is niet alleen in Husum te zien maar ook in nabij gestichte steden als Friedrichstadt en Tönning. In de periode na 1550 beleefde de stad een grote bloei vanwege deelname aan de handel over zee, landbouw en veeteelt. Tot de grote overstroming van 1634 kende de stad ongeveer 4000-6000 inwoners. Bij die stormvloed gingen veel graanpakhuizen verloren en stierf een deel van de bevolking, waarna het gunstige tij weerkeerde. De inkwartiering later van 7000 soldaten en de schatting die de bevolking moest betalen, deden de eens bloeiende stad definitief de das om. Juist in de korte periode tussen 1550 en 1634 waren er veel pottenbakkers actief. Uit de bronnen blijkt het bestaan van een pottenbakkersgilde; op basis van archiefbronnen kan tussen 1581 en 1655 het ambacht worden aangetoond. De opgegraven stort van het atelier aan de Süderstrasse 11 vertoont een algemeen spec-

trum aan rood aardewerk met de nadruk op schotelgoed. De decors zijn typerend; een Hollands-Noordduitse hybride. De twee borden uit Bovenkarspel vertonen dezelfde decoratiewijze als de objecten uit dat productieafval.10 De periode van het productieafval ligt echter in de tijd rond 1620-1630, terwijl de vondsten nabij het Postkantoor in Bovenkarspel ongeveer veertig jaar eerder te dateren zijn. Dat hoeft echter geen bezwaar te zijn, aangezien de productie in Husum eerder is gestart dan het aardewerk van de opgegraven pottenbakkerij. Hieruit valt af te leiden dat de vormen en decors aan weinig ontwikkeling onderhevig zijn geweest, iets wat in veel andere ateliers elders ook waar te nemen valt. Koehandel en tonnenvlees Zuidelijk Jutland en Nordfriesland staan en stonden bekend om de grootschalige veeteelt van met name runderen. Wanneer de ossen vier tot vijf jaar oud waren, gingen zij per hoef maar ook regelmatig per schip op weg naar Holland en WestFriesland. Uit de studie van Gijsbers blijkt overduidelijk dat de West-Friese kustvaarders in tjalken, wijdschepen en andere schepen grote hoeveelheden ossen inlaadden.11 Deze kwamen na een veelal angstige reis aan in bijvoorbeeld Enkhuizen buiten de Drommedaris, bij de Denenburg en de Ossenmarkt, om daar te worden verhandeld (afb. 5). Daarna raakte het mestvee verdeeld over de landerijen achter de West-Friese stolpboerderijen. Nadat ze op gewicht waren gekomen, werden de ossen geslacht om na te zijn gezouten en gekuipt als zout ‘tonnenvlees’ mee te gaan op de vloot. Husum was een belangrijk laadstation van rundvee. De veehandel was lucratief en bracht kooplieden en veeboeren goede opbrengsten. Aanwijzingen voor de handel in rundvee zijn in West-Friesland met name in de straatnamen en de archiefstukken terug te vinden. Soms resteert het botmateriaal van begraven, wellicht zieke dieren. De geïmporteerde ossen zouden nog herkenbaar in de bodem aanwezig kunnen zijn; de DeenKeramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 19

|

19

03-02-15 10:47


se runderen hadden grotere en meer uitstekende horens dan de Hollandse.12 Ze zijn vooralsnog niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Naast de historische gegevens is er nu ook een archeologische onderbouwing voor de import van vee: de vondst van Husumer aardewerk vervaardigd in de plaats waar de vele runderen scheep gingen en vervolgens worden aangetroffen op de plek waar de runderen de wei in gingen of werden geslacht. De streek kende zowel veel handelscontacten als veel immigranten uit Noordwest-Europa. Wie de sierborden meenam of cadeau kreeg, is niet duidelijk. Wel is helder dat het aardewerk een aangename verfraaiing van het binnenhuis vormde en de goede handelsrelatie met Nordfriesland bevestigde. Dit sluit aan bij de

vele archeologisch teruggevonden snuisterijen en exotica in West-Friesland, de souvenirs van zeevarenden na een lange reis. Het is te hopen dat binnen de massa slibgedecoreerd aardewerk uit postmiddeleeuwse opgravingen, dit interessante soort beter zal worden herkend en dat daarmee handelsstromen en relaties duidelijker kunnen worden benoemd. Verzoek: mocht in andere opgravingen dit materiaal ook zijn gevonden, dan horen wij dat graag.13 Michiel Bartels: m.bartels@hoorn.nl Sander Gerritsen: s.gerritsen@hoorn.nl www.archeologiewestfriesland.nl

Noten 1 Sander Gerritsen is projectleider bij Archeologie West-Friesland en voerde dit onderzoek uit, Michiel Bartels is gemeentelijk archeoloog voor de Westfriese Gemeenten en gespecialiseerd in laat- en postmiddeleeuwse aardewerk 2 Gerritsen & Schrickx, 2014, 95-97, 158-159. 3 De jydepotten, het gebruiksaardewerk uit Jutland, komen in West-Friesland veel vaker voor. Of de contexten hier ook te maken hebben met kustvaart en veehandel, zou opnieuw kunnen worden bekeken. 4 Witte, 2014, 122, Abb. 108. 5 Witte, 2014, 120, Dekor 6b, 126, Dekor 3a 6 Reed, 2009, 120, 126-127. 7 Genys & Songailaité, 2010, 93-97. 8 Oniszczuk, 2013. Deel 2, catalogus nr. 396, 434. 9 Witte, 2014, 10. 10 Witte, 2014, 122. 11 Gijsbers, 1999, 117-129. In bijvoorbeeld 1589 worden 2.153 ossen uit Husum over zee geëxporteerd naar Holland en West-Friesland: bijlage 4, 488 en toelichting 490. 12 Gijsbers, 1999. 152-153. 13 Dank aan: Rikke Kristiansen (Archeologische Dienst Gemeente Kopenhagen, DK), Jette Linaa (Moesgård Museum, Århus, DK) en Frauke Witte (Museum Sødnerjylland, Arkæologi, Haderslev, DK). Literatuur Genys, J. & L. Songailaité, 2010: Klaipèdos pilies ir senamiescio buitine keramika, XIV a. Vid. –XIXa. Klaipeda, Litouwen. Gerritsen, S., 2013: Oude molenresten bij opgraving Hoofdstraat 23-27 te Bovenkarspel. In: Jaarboek Oud Stede Broec 2012, 117-119. Gerritsen, S. & C.P. Schrickx, 2014: Kringgreppels onder de Leeuwenhalm. Archeologische onderzoek naar resten uit de Bronstijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd op het terrein van het Postkantoor (Hoofdstraat 17-19 en 23-29) in Bovenkarspel, gemeente Stede Broec (West-Friese Archeologische Rapporten 60). Hoorn. Gijsbers, W., 1999: Kapitale ossen, de internationale handel in slachtveer in Noordwest-Europa (1330-1750). Hilversum. Oniszczuk, A., 2013: Zycie odbite w naczyniu. Konsumpcja luksusowa I codzienna w Gdansku w XVII – XIX wieku na podstawie naczyn ceramicznych z terenu centrum Dominikanskiego i kwartalu Dlugi Targ - Powroznicza. Gdansk (2 delen). Reed, I., 2009: Trønderkeramikk, ‘Adskillige sorter Krustøj. Trondheim. Witte, F., 2006: Slesvig-Holstensk keramik i renæssancen. In: Sønderjysk Månedsskrift, 3, 109-114. Witte, F., 1998: Scherben als Zeugen der Stadtgeschichte, die frühneuzeitliche Töpferei in der Husumer Süderstraße, Haus nr. 11. In: Beiträge zur Husumer Stadtgeschichte 6, 1-11. Witte, F., 2014. Bemalte Teller im Garten. Eine Töpferei der Renaissance in Husum. Husum.

20

|

Keramiek, koehandel en tonnenvlees

01-2015 binnenwerk.indd 20

03-02-15 10:47


BOVEN WATER

De verloren kiel Peter Seinen en Joost van den Besselaar1

Afb. 1. Loden kiel met houten balken en stalen bevestigingspennen. Schaalverdeling 10 cm. Tekening: Peter Seinen. De hier besproken vondst is misschien niet echt onze allermooiste vondst, maar wel een bijzondere. Toen het Romeinse brugproject in Cuijk in 1994 op zijn eind liep, werden nog tal van grote natuurstenen bouwfragmenten geborgen, die nu in Museum Ceuclum zijn te bezichtigen. Naast een grote steen met resten van een ijzeren ring lag een dikke houten plank met een metalen rand, waarschijnlijk een oude rijplaat. Besloten werd om het object te verwijderen met behulp van een hefballon. Een ogenschijnlijk eenvoudig karweitje dat echter zelfs met de grootste ballon niet lukte. Slechts met de inzet van zwaar materieel van Rijkswaterstaat kwam het object met grote moeite op de oever. Toen bleek waarom eerdere pogingen wel moesten falen: de metalen rand van de rijplaat (het grijze vlak in de afbeelding) was in werkelijkheid een massief loden kielverzwaring van circa 180 kg. Hiermee worden sommige houten rivierschepen uitgerust om ze in het water stabiel te houden. Het loden blok was met vier stalen pennen (de vier donkerbruine pennen in de afbeelding) aan de kiel van het schip verbonden. Om de kielverzwaring effectiever te laten werken (hefboomwerking) waren zes houten balken (lichtbruine vlakken) over de stalen pennen tussen het loden blok en de kiel van het schip gemonteerd (afb. 1). Uit de wijze waarop de stalen pennen waren verbogen,

kon worden afgeleid dat deze waren afgebroken door een zijwaartse kracht op de kielverzwaring. Waarschijnlijk voer de onfortuinlijke schipper met de kielverzwaring op een van de grote steenblokken van de Romeinse brug, kon deze het gewicht van het schip niet dragen en brak af. Het vervolg kennen we: de vondst en de berging van de kiel door duikers van Mergor in Mosam. De houten resten waren helaas ongeschikt voor dendrodatering, zodat we slechts kunnen gissen wanneer het ongeluk plaatsvond. Misschien vinden we ooit nog iets in de krantenarchieven over dit ongeluk. mergor.in.mosam@gmail.com

Noot 1 De auteurs zijn verbonden aan de Stichting Mergor in Mosam. Deze stichting voor duikende amateurarcheologen werkt aan archeologische verkenningsprojecten onder water, voornamelijk in het oostelijk rivierengebied. Het doel van de stichting is bijdragen aan de archeologische kennis. Dit streeft de stichting na door een actief beleid.

Watervondst

01-2015 binnenwerk.indd 21

|

21

03-02-15 10:47


Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla H.J.J. Kauw1

Zonder Gerrit de Veer was de overwintering van Willem Barentsz en bemanning op Nova Zembla van 1596-1597 nooit zo bekend geworden. Een jaar na hun terugkomst in Nederland werd De Veer’s dagboek uitgegeven. Hierin werd een gravure opgenomen waarop te zien is hoe een overwinteraar met houtteer bezig is. Voor het waterdicht maken van de sloepen is houtteer essentieel; zonder zouden ze niet van Nova Zembla hebben kunnen vertrekken. Nabij de resten van Het Behouden Huys werd in 1995 een stukje houtteer gevonden. Een chemische analyse aan dat monster moet duidelijk maken wat voor houtteer werd gebruikt en of het wellicht ter plaatse uit aangespoeld hout werd gemaakt.

Afb. 1 Het werken aan een sloep in 1597. Bron: L’Honoré Naber, S. P., 1917, Reizen van Willem Barents, Jacob van Heemskerck, Jan Cornelisz. Rijp en anderen naar het Noorden 1594-1597. Deel I, Den Haag.

22

|

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 22

03-02-15 10:47


Tijdens de derde en meest bekende reis van Willem Barentsz in 1596 naar het Noordpoolgebied kwam het schip bij IJshaven op Nova Zembla in het ijs vast te zitten. Nadat duidelijk werd dat het schip niet meer los zou komen, werd het beroemd geworden Behouden Huys gebouwd. Na de koude winter maakte de bemanning zich op voor de terugtocht. In het late voorjaar van 1597 werd daarvoor een sloep aangepast en een tweede werd uit beschikbaar hout gebouwd. Voor het waterdicht maken van de sloepen was onder andere houtteer of houtpek nodig. Het werken aan een van de sloepen is op een gravure in De Veer’s uitgegeven dagboek afgebeeld (af b. 1). Op die gravure is te zien hoe een bemanningslid bij een ketel met walmend houtteer bezig is. Niet alleen om met de sloepen van Nova Zembla te kunnen vertrekken was teer nodig, maar ook voor reparaties onderweg. De Veer maakt tijdens die terugreis op twee data melding van dat de beschadigde sloepen met teer werden opgekalefaterd. Op 18 juni 1597 schreef hij: “Den 18. Iunij hebben wy onse schuyten wederom gherepareert ende versien, wantse seer ghecrenckt ende gherabraeckt waren deur de gheweldighe ys schuwinghen, allen de naeden hebben wy mede moeten versien ende dicht maecken, ende diversche presendinghe2 legghen, daer toe ons God de Heere middel van hout gaf, dat wy het peck mochten smelten, ende alles toebereyden daer toe dienende”. En op 2 juli 1597: “…, ginghen d’ander ses bet nae’t landt toe, om eenich hout te soecken so mede eenighe steenen met haer te brengen, diemen opt ys souden op malcanderen leggen om daer vier op te maecken om’t Teer te smelten datmen tot de schuijt hebben moesten,… “. Het houtteer heeft dus een belangrijke rol gespeeld in het welslagen van de terugreis. Het zal op een houten zeilschip ruim voorradig zijn geweest en uit Nederland zijn meegebracht. Toen ze in het pakijs vast kwamen te zitten is het houtteer waarschijnlijk van boord gehaald en op land bewaard. Ze kunnen

het echter in nood ook zelf hebben gemaakt. Een eerste aanwijzing daarvoor is de houding van de overwinteraar bij de teerketel op de eerder genoemde gravure (af b. 1). Nabij het Behouden Huys op Nova Zembla is in 1995 door prof. G. Maat een beetje houtteer gevonden. Ondanks dat het een vaste stof is, ruikt het zelfs na ruim vier eeuwen nog sterk naar houtteer. Die geur is een tweede aanwijzing dat het wellicht ter plaatse is gemaakt. Door een chemische analyse is dat te achterhalen (af b. 2). In dit artikel wordt eerst beschreven waarom de gravures in De Veer’s dagboek aanleiding zijn geweest voor het onderzoek aan het gevonden houtteer. Dan volgt de reden waarom bomen hars produceren en hoe die kleverige stoffen door droge destillatie van hout worden omgezet tot houtteer. Ook de toepassingen ervan komen aan bod. Voor dit onderzoek is op verschillende manieren zelf geprobeerd om houtteer te maken. Met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC/MS) zijn verschillende teren geanalyseerd. De chromatogrammen leveren informatie over welke stoffen in de verschillende houtteren aanwezig zijn en samen met andere informatie wordt getracht de vraag te beantwoorden of de overwinteraars op Nova Zembla zelf houtteer maakten of dat ze de

Afb. 2 Een deel van het houtteer dat in 1995 bij Het Behouden Huys op Nova Zembla is gevonden. Foto: auteur.

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 23

|

23

03-02-15 10:47


Afb. 3 De overwinteraar bij de walmende teerketel. Bron: L’Honoré Naber, S. P., 1917, Reizen van Willem Barents, Jacob van Heemskerck, Jan Cornelisz. Rijp en anderen naar het Noorden 15941597. Deel I, Den Haag.

beschikking hadden over uit Nederland meegebracht houtteer. Het dagboek en de gravures uit 1598 Bij de Amsterdamse uitgever Cornelis Claesz verscheen in 1598 het boek met als titel: “Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort”. Het werd door Gerrit de Veer, een van de bemanningsleden, geschre-

ven. Hij beschrijft de drie expedities die tussen 1594 en 1597 ondernomen werden. Het doel van die reizen was om via het hoge noorden een doortocht naar Azië te vinden. De eerste twee reizen zijn vooral als inleiding op de spectaculaire derde reis geschreven. Die laatste reis van 1596-1597 resulteerde in de ontdekking van Beereneiland en Spitsbergen en de bekend geworden overwintering in Het Behouden Huys op Nova Zembla. Dankzij het dagboek weten we nu vrij precies hoe de overwintering aldaar verliep, maar ook welke barre omstandigheden ze moesten trotseren om van dat noordelijke eiland met kleine sloepjes terug te keren naar de bewoonde wereld. Willem Barentsz behoorde niet tot de overlevenden die in het najaar van 1597 in Amsterdam terugkeerden. Behalve het dag-tot-dagverslag van De Veer werden ook verscheidene gravures in het boek opgenomen. Deze geven de lezers van toen en nu een mooi beeld van hoe het er destijds aan toe ging. Zo is bijvoorbeeld te zien hoe het schip in het ijs vast kwam te zitten en hoe Het Behouden Huys werd gebouwd. Verschillende gravures zijn gewijd aan de terugkeer naar de bewoonde wereld.

Afb. 4 Het afweren van een ijsbeer met hellebaarden. Bron: L’Honoré Naber, S. P., 1917, Reizen van Willem Barents, Jacob van Heemskerck, Jan Cornelisz. Rijp en anderen naar het Noorden 15941597. Deel I, Den Haag.

24

|

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 24

03-02-15 10:47


Daarvan is die van het bouwen van een extra sloep voor dit onderzoek erg belangrijk. In de kantlijn staat een overwinteraar bij een walmende ketel getekend. Hij houdt een stukje hout in zijn hand. Als de prent nauwkeurig wordt bekeken dan valt de houding van de arm en hand op. Het lijkt er meer op dat hij het stukje hout in de walmende ketel werpt dan dat hij er in aan het roeren is (af b. 3). Bij hoge temperaturen zal hout ontleden en ontstaat tegen de wand van de ketel het houtteer. Ook zou dat gevormd kunnen worden door condensatie van de walm tegen de vrijwel rechtopstaande plank. Als windscherm staat die plank, gezien de richting van de rook, aan de verkeerde kant. Waarom zouden we echter die details zĂł serieus mogen nemen? In december 2011 hield dhr. T. Mostert, conservator van het Rijksmuseum in Amsterdam, een presentatie over de overwintering op Nova Zembla. Hij liet gevonden voorwerpen van Het Behouden Huys zien die ook op de gravures zijn afgebeeld. Een goed voorbeeld zijn de gebruikte gereedschappen tijdens het werken aan de sloep en de hellebaarden op een gravure van een ijsbeeraanval. De afgebeelde

beitel, hamer, avegaar en hellebaarden zijn alle in de 19e eeuw op Nova Zembla teruggevonden. Tussen wat op de gravures te zien is (af b 3 en 4) en dat wat is teruggevonden (af b. 5 en 6) is de overeenkomst groot. Wellicht heeft De Veer ten tijde van de overwintering gedetailleerde schetsen gemaakt die de graveur later gebruikt heeft. Als we aannemen dat de gravures een vrij nauwkeurige weergave van de werkzaamheden van toen geven, zou de overwinteraar bij de walmende ketel wellicht houtteer aan het maken zijn. Waarom anders zou het stukje hout en de stand van zijn hand en arm zo getekend zijn? Het roeren in een stroperige vloeistof als houtteer zal door vrijwel elke graveur anders worden weergegeven. Houtteer Als een boom beschadigd raakt, is op die kwetsbare plek vaak uitstromend hars waar te nemen. Deze stof beschermt de boom tegen onder andere schimmels en kevers. Vanwege de antiseptische werking van hars werd deze vroeger ook toegepast als middel tegen huidaandoeningen. Door droge destillatie van hout komen deze harsen maar ook andere

Afb. 5 Verschillende teruggevonden gereedschappen. Foto: Rijksmuseum Amsterdam.

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 25

|

25

03-02-15 10:47


Afb. 6 Op Nova Zembla teruggevonden hellebaarden. Foto: Rijksmuseum Amsterdam.

Afb. 7 Productie van houtteer in Zweden rond 1600. Bron: Hjulström 2006.

26

|

vluchtige componenten en ontledingsproducten in grote hoeveelheden vrij. Houtskool blijft als bijproduct achter. Al naar gelang de temperatuur tijdens het productieproces ontstaat bruin tot zwartgekleurd vloeibaar of vast houtteer. Door vloeibaar houtteer te destilleren verdampen de vluchtigste componenten (het terpentijn). Als residu blijft vaste pek over. Al in de Prehistorie werd houtteer gebruikt. Zo zijn er vondsten

die wijzen op het gebruik van houtteer voor het waterdicht maken van kleding, schoeisel en kano’s; als lijm voor het vastzetten van vuursteen in been; en om netten voor visserij en jacht te verduurzamen. Ook in de tijd van Willem Barentsz werd houtteer in de scheepvaart gebruikt om touwen en hout tegen invloeden van buitenaf te beschermen en naden waterdicht te maken. In een scheepvaartmuseum is de rokerige geur van houtteer alom aanwezig en karakteristiek voor een collectie van historische houten schepen. Om houtteer te produceren wordt hout in een afgesloten ketel verhit en een vuur rondom die ketel zorgt voor het ontstaan van houtteer. Onderin de ketel bevinden zich kleine openingen. De vloeibaar geworden fractie stroomt door zo’n opening in een opvangvat. De meeste en hoogste kwaliteit houtteer kwam in die tijd uit Zweden. Het werd door boeren als bijverdienste uit het naaldbomenhout geproduceerd. Vooral de harsrijke wortels van de grove den werden gebruikt. Het product stond bekend als’ Zweedse’ of ‘Stockholmer Teer’ en is ook nu nog onder die naam verkrijgbaar. In de 19e eeuw kwam steenkoolteer als alternatief in de handel. Het heeft weliswaar vergelijkbare eigenschappen om hout tegen invloeden van buitenaf te beschermen, maar bestaat uit erg giftige verbindingen en ruikt ook niet naar rook (de karakteristieke geur van houtteer). Vanwege de andere samenstelling is steenkoolteer oplosbaar in hexaan of benzine en niet in aceton. Voor houtteer is dat juist andersom en het kan zo eenvoudig

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 26

03-02-15 10:47


onderscheiden worden (af b. 7). Bij de productie van houtteer uit naaldbomenhout wordt een product verkregen dat rijk is aan abietinezuur en dehydroabietinezuur. De verhouding waarin deze twee harsen in het teer voorkomen is enigszins af hankelijk van de temperatuur bij de droge destillatie en beïnvloedt ook de mate van stroperigheid. Bij gebruik van andere houtsoorten komen andere harsen vrij zodat de samenstelling van het teer een indicatie is voor welke houtsoort bij de teerfabricage is gebruikt. Op 4 km van het vastzittende schip vonden de overwinteraars op Nova Zembla veel aangespoelde boomstammen. Deze werden gebruikt als brandhout en voor de onderkant van Het Behouden Huys. Het hout is gedetermineerd als Siberisch naald- of larikshout3 (Larix gmelinii). Als in 1597 ter plaatse houtteer is gemaakt, dan ligt het voor de hand dat ze dat met het hout van de aangespoelde boomstammen hebben gedaan. In 1933 meldde de Rus Miloradovitsj dat de bodem, op enkele meters van de zuidwestkant van de resten van Het Behouden Huys, bedekt was met een laag van goed gebleven, ooit uitgegoten pek. In de nabijheid lagen twee

houten duigen met peksporen. 4 Het houtteer van Nova Zembla dat wij ter beschikking hadden, is echter gevonden op zo’n 15 m ten zuiden van de hut. Het werd opgeraapt en meegenomen als zijnde een stukje steenkool, maar het bleek later houtteer te zijn.5 We hebben zelf geprobeerd om in een open ketel, gevuld met grof dennenhout, houtteer te maken. Tijdens de verhitting was door condensatie aan de minder hete bovenkant teervorming uit de walm waarneembaar. Deze vloeide naar beneden en verkoolde, net zoals het onderin gevormde teer. In een ander experiment6 is de walm opgevangen en gecondenseerd waardoor hij niet kon verkolen. Het product was een licht viskeuze vloeistof met de karakteristieke geur van houtteer. Tenslotte is op de gangbare manier uit hout van de grove den en van Siberisch lariks een ruime hoeveelheid houtteer gemaakt. Daartoe werd een blik met het betreffende hout gevuld, met een deksel afgesloten en de bodem met een paar gaatjes doorboord. Een ander blikje werd onder het met hout gevulde blik geplaatst en ingegraven. Het met hout gevulde blik stak boven de grond uit en werd anderhalf

Figuur 1 Gaschromatogram van het houtteer van Nova Zembla. Bron: auteur.

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 27

|

27

03-02-15 10:47


Figuur 2 Gaschromatogram van uit grove dennenhout verkregen houtteer. Bron: auteur.

28

|

uur verhit in een houtvuur. In het onderste blikje werd een relatief grote hoeveelheid houtteer aangetroffen. De chemische analyse Bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) op Texel is naast het Nova Zembla monster ook modern pek en de zelf gemaakte houtteren uit grove dennen- en Siberisch larixhout onderzocht.7 Om deze monsters geschikt te maken voor de analyse met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC/MS) werden de teren opgelost in ethylacetaat, geschud en gecentrifugeerd om zo de onoplosbare koolstofdeeltjes te verwijderen. De ethylacetaat-oplossing werd ingedampt en het residu werd behandeld met BSTFA. Het temperatuurprogramma was van 70oC naar 130oC met 20oC/min. en daarna met 4oC/ min. naar 300oC en die temperatuur werd 10 minuten aangehouden. Met GC/ MS worden de stoffen uit het monster in een capillaire kolom gescheiden en de afzonderlijke componenten komen er op volgorde van vluchtigheid uit. Een quadropool massaspectrometer is de detector die in staat is om zowel de relatieve

hoeveelheid van de componenten te bepalen als ook om de stoffen te identificeren. Dat laatste vindt plaats aan de hand van het massaspectrum. Van de drie belangrijkste monsters zijn de chromatogrammen afgebeeld. Daarin zijn de pieken van harsachtigen met massaspectrometrie geĂŻdentificeerd en in de chromatogrammen met de letters a t/m e gelabeld8 (figuur 1-3). Discussie De gaschromatogrammen van het op Nova Zembla gevonden houtteer en de zelfgemaakte uit grove dennenhout vertonen in het gebied van de harsachtige componenten veel overeenkomsten.9 Het chromatogram van het zelfgemaakte houtteer vertoont wel meer vluchtige componenten die vrijkomen bij de onvolledige verbranding of ontleding van hout en zij zijn verantwoordelijk voor de kenmerkende geur van houtteer. Ook het uit de gecondenseerde walm verkregen houtteer (chromatogram niet afgebeeld) is rijk aan deze vluchtige verbindingen. De harsachtigen zoals abietinezuur zijn daarin niet detecteerbaar; deze zijn minder vluchtig en zullen door

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 28

03-02-15 10:47


condensatie tegen de binnenwand van de ketel naar de bodem van de ketel stromen om daar, wanneer ze niet worden afgetapt, te verkolen. De grote rechtopstaande plank in de gravure bij de ketel (af b. 3) heeft daarom dienst gedaan als windscherm en niet om de walm daarop te laten condenseren. Het chromatogram (niet afgebeeld) van modern pek10 laat een patroon zien dat vrijwel overeen komt met dat van Nova Zembla. Pek wordt gemaakt door houtteer te verwarmen om zo de vluchtige componenten te verwijderen en het teer viskeuzer te maken. In het Nova Zembla monster zijn echter wel vluchtige verbindingen aangetoond. De concentraties zijn weliswaar laag, maar blijkbaar meer dan voldoende om het na ruim vier eeuwen nog sterk te laten ruiken. Het chromatogram van houtteer van Siberisch larikshout vertoont weinig overeenkomsten met dat van het Nova Zembla monster. Het bevat weliswaar dehydroabietinezuur en abietinezuur, maar de andere harsachtige componenten zijn niet aanwezig. De overwinteraars zullen, als ze al ter plekke zelf houtteer hebben geproduceerd, daar geen aange-

spoeld larikshout voor hebben gebruikt. Het is onwaarschijnlijk dat het op Nova Zembla teruggevonden houtteer ter plekke met een open ketel is gemaakt. Houtteer blijkt vrij simpel gevormd te worden zoals eerder is beschreven met een afgesloten ketel. Onbekend is of de overwinteraars met deze techniek bekend waren. De plek dichtbij Het Behouden Huys, waarvan de grond bedekt was met een laag van goed gebleven en ooit uitgegoten pek, zou de plaats van zo’n type productieproces kunnen zijn geweest. Het ligt echter niet voor de hand om zo’n proces met open vuur op enkele meters van hun houten noodonderkomen uit te voeren. De overwinteraar op de gravure is waarschijnlijk bezig met het verwarmen of indikken van het teer om het te kunnen verwerken bij het waterdicht maken van de sloepen.

Figuur 3 Gaschromatogram van uit Siberisch Larixhout verkregen houtteer. Bron: auteur.

Conclusie Het bij Het Behouden Huys op Nova Zembla gevonden houtteer is chemisch onderzocht. Het heeft een hoge concentratie aan harsachtige stoffen zoals abietinezuur en dehydroabietinezuur. Gezien de resultaten van het zelf maken van

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 29

|

29

03-02-15 10:47


houtteer, de analyseresultaten en de kwaliteit van het op Nova Zembla gevonden teer is het waarschijnlijk professioneel uit het hout van de grove den (Pinus sylvestris) gemaakt. Daarmee ligt het voor de hand dat het als ‘Stockholmer Teer’ is geïmporteerd en op het schip uit Nederland is meegebracht. Ter plaatse zal het niet uit Siberisch larikshout, dat op Nova Zembla ruimschoots aanwezig was, zijn gemaakt en zeker niet zoals te zien is op een gravure uit 1598. Het lijkt er sterk op dat de eind 16e-eeuwse graveur het tafereel van de overwinteraar bij de walmende teerketel wat onnauwkeurig heeft weergegeven. De ijsbeer op een andere gravure is ook weinig natuurgetrouw getekend. De

afbeeldingen kunnen dus niet altijd even letterlijk worden genomen. Dat het gereedschap en de hellebaarden wel correct zijn weergegeven komt wellicht omdat de graveur bekend was met deze voorwerpen in Nederland. Desalniettemin heeft de graveur er juist aan gedaan om het verwarmen van de teerketel in een gravure op te nemen. Zonder het teer was het vertrek van Nova Zembla en de terugreis naar de bewoonde wereld voor 13 van de 15 overwinteraars waarschijnlijk niet succesvol verlopen. Oosterstraat 18 1723WJ N-Scharwoude hjjkauw@gmail.com

Noten 1 Jack Kauw studeerde Scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam en is nu docent scheikunde op een havo/ vwo-school in Zaandam. 2 Zware afdekkleden. 3 Braat 1998, 126. 4 Braat 1998, 92 + 97. 5 Volgens prof. dr. G.J.R. Maat. 6 Met dank aan dhr. N. van Os en M. Bicker. 7 Met dank aan mevr. M. Baas en prof. dr. J.W. de Leeuw van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee. 8 Pimariczuur (a); isopimariczuur en methyldedihydroabietaat (b); methyldehydroabietaat (c); dehydroabietinezuur (d); en abietinezuur (e). 9 Hetzelfde patroon is waargenomen in het gaschromatogram van modern ‘Stockholmer Teer’ van het merk Tenco en door Egenberg 2002. 10 Het vaste pek is afkomstig van een minstens 50 jaar oude teerklomp van de TESO scheepswerf. Met dank aan fam. Vonk op Texel. Literatuur Braat, J., J.H.G. Gawronski, J.B. Kist, A.E.D.M. van de Put en J.P. Sigmond, 1998, Behouden uit het Behouden Huys, Amsterdam. Egenberg, I.M., J.A. Aasen, A.K. Holtekjølen en E. Lundanes, 2002, Characterisation of traditionally kiln produced pine tar by gas chromatography-mass spectrometry, Journal of Analytical and Applied Pyrolysis 62, 143–155. Hjulström, B., S. Isaksson en A. Hennius, 2006, Organic geochemical evidence for pine tar production in middle Eastern Sweden during the Roman Iron Age, Journal of Archaeological Science 33, 283-294. Kubiak-Martens, L., L.I. Kooistra en J.J. Langer, 2008, Mesolitische teerproductie in Hattermerbroek, BIAXiaal 387. Regert, M. en C. Rolando, 2002, Identification of archaeological adhesives using direct inlet electron ionization mass spectrometry, Analytical Chemistry 74(5), 965-975. De Visser, I., 2006, Kleur op boerderijen in het groene hart van Holland, Hardinxveld-Giessendam.

30

|

Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla

01-2015 binnenwerk.indd 30

03-02-15 10:47


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

HET ‘GROENE HART’

Tussen Heicop en Bijleveld Het ontstaan van de buurtschap en het dorp Kockengen (gemeente Stichtse Vecht) Peter C. de Boer1

De nederzettingsgeschiedenis van het ‘Groene Hart’ lijkt op het eerste gezicht redelijk eenduidig te zijn. Immers in grote delen van dit gebied zijn de middeleeuwse zogenaamde cope-ontginningen het ordenende principe geweest. Aan de hand van de casus Kockengen hoop ik aan te tonen dat voor dit gebied nog steeds veel vragen niet zijn beantwoord en dat het onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van kleine kernen al snel raakvlak heeft met meer regionale of zelfs landelijke thema’s.

In de Nederlandse archeologie is in het verleden voor wat betreft het tijdvak van de Middeleeuwen vooral de nadruk gelegd op de studie van stadsvorming. De vorming van de talloze dorpen en gehuchten heeft veelal minder de aandacht gekregen. Toch is men bij de stadsarcheologie veelal ook op zoek naar de prestede-

lijke kern om inzicht te krijgen in de oorsprong en ontwikkeling van de stad. Bij de huidige dorpen, die dus niet zijn uitgegroeid tot steden, ligt een belangrijke sleutel tot ons begrip van deze steden. Laten we bovendien niet vergeten dat die dorpsvorming op zichzelf al de moeite van het bestuderen waard is. Een dorp Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 31

|

31

03-02-15 10:47


Afb. 1 Het onderzoeksgebied gezien vanuit de lucht. Bron: www.google maps. nl.

ontstaat nooit zomaar spontaan. Hierop zijn verschillende factoren van invloed geweest die de keuze van mensen om in de nabijheid van elkaar te gaan leven heeft beïnvloed. In de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) is voor West-Nederland in de Middeleeuwen specifiek aangegeven dat er een kennishiaat is in de dorpsvorming op de strandwallen.2 Dit veronderstelt dat de dorpsvorming in de ontgonnen (klei-op-)veengebieden bekend is en dat hier geen vraagstelling (meer) op van toepassing is. De zogenaamde cope-ontginningen,3 met hun rationele min of meer standaard kavelbreedte en -lengte, zijn op het eerste gezicht inderdaad een duidelijk ordenend principe geweest dat het laaggelegen (klei-op-)veengebied tot op de dag van vandaag heeft gevormd en nog steeds grotendeels als zodanig in het landschap is te herkennen. Toch zijn er hier nog wel degelijk raadsels op te lossen. In dit artikel wil ik u meenemen in een zoektocht naar het ontstaan van de buurtschap en het dorp Kockengen in de gemeente Stichtse Vecht (afb. 1). De grote ontginning In de Middeleeuwen maakte het huidige grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht onderdeel uit van een gebied dat wij nu de Hollands-Utrechtse laagvlakte

32

|

noemen. Het was een laaggelegen veenmoeras dat werd doorsneden door smalle kronkelende veenriviertjes waar bos langs groeide. Het was zo nat dat afgestorven planten niet vergingen en zo veen vormden. Van tijd tot tijd deed de zee van zich spreken en deze zette vanuit het westen via de grote rivieren en deze veenriviertjes lagen klei op dit veen af. We spreken hier dan ook wel van een ‘klei-op-veen gebied’. Over het algemeen gaat men er in de wetenschap van uit dat een combinatie van factoren er de oorzaak van was dat men vanaf circa 950 na Chr. begon met het ontginnen van deze ‘woeste gronden’. Een belangrijke reden hiervoor is dat in de 10e eeuw een klimaatsverandering heeft plaatsgevonden. Het werd warmer en de rivieren voerden bovendien, nog meer dan voorheen, water af. Hierdoor kwam de bovenste laag van het moerasgebied droog te liggen en kon deze worden betreden. In die periode nam ook de bevolking sterk toe en met meer monden te voeden was ook de behoefte aan voedsel en dus akkerland toegenomen. Een belangrijke motor achter de ontginningen vormde de verlening van landrechten door de Duitse keizer aan de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland. Deze landsheren konden deze schenkingen alleen te gelde maken als de gronden werden ontgonnen en men hier heerlijke rechten over kon gaan voeren. Dit alles leidde er toe dat de bisschop en de graaf onderling een competitie begonnen om voor de uitbreiding van hun machtsgebied, en uiteraard het financiële gewin, zo veel mogelijk grond te ontginnen. Het resultaat van deze ‘landhonger’ was dat binnen slechts enkele eeuwen vrijwel de gehele Hollands-Utrechtse laagvlakte in cultuur is gebracht. Dit wordt daarom ook wel ‘De Grote Ontginning’ genoemd. Kockengen behoort tot de bisschoppelijke ontginningen die vanaf de oever van de rivier de Vecht in zuidwestelijke richting zijn opgeschoven. De ontginningen werden veelal geleid door een centrale persoon, een zogenaamde locator. Deze verzorgde de con-

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 32

03-02-15 10:47


tracten tussen de landsheer en de ontginners, de zogenaamde copebrieven (hiervan is het huidige werkwoord ‘kopen’ afgeleid). Bij de inrichting van het landschap ging men uiterst planmatig te werk. De ontginners kapten de begroeiing en vanaf een ontginningsbasis (bijvoorbeeld de rivier of een kade) werden de kavelsloten met uiterste precisie uitgezet door landmeters. Hierbij werkte men volgens een vaste maatverdeling en in blokken (een zogenaamde cope-ontginning). De sloten werden vervolgens door de ontginners uitgegraven en er werden om het ontginningsblok kaden opgeworpen. Soms liet men bewust een strook veen langs het blok staan als een natuurlijke barrière. Dit wordt ook wel een ‘brede zijdwende’ genoemd. 4 Om ontginners aan te trekken werden sommige ontginningen voorzien van aantrekkelijke namen. De naam Kockengen vormt hiervan in Nederland toch wel het mooiste voorbeeld omdat dit is afgeleid van het denkbeeldige Land van Kokanje (= Luilekkerland). De aanleg van de Heicop en de Bijleveld Na de ontginning van het landschap trad maaivelddaling op en was er al snel sprake van wateroverlast. De aanleg van de weteringen (kanalen) de Heicop en de Bijleveld maakte het mogelijk om dit overtollige water van naburige polders

naar het noorden af te voeren. Ten noorden van het dorp vormt de voormalige Joostendammersluis de scheiding tussen de beide waterlopen, die daarna ieder een andere richting gaan volgen. De Heicop, ook wel Groote Heicop of Lange Vliet geheten, loopt van daar haaks om naar het oosten en loosde zijn water vroeger in de Vecht bij Breukelen. De Bijleveld vervolgt zijn weg naar het noorden en mondde vroeger bij Nessersluis uit in de Amstel. Via de boezem van Amstelland kwam het overtollige water van de Utrechtse polders uiteindelijk in het IJ en de voormalige Zuiderzee terecht. De beide vaarten ontlenen hun namen aan de polders waar vandaan het initiatief tot de aanleg kwam. De polder Heicop, ten zuiden van De Meern, was Stichts gebied en kreeg in 1385 van de bisschop van Utrecht toestemming om deze watergang aan te leggen.5 De aanleg van deze kilometers lange weteringen is op het eerste gezicht nogal een merkwaardig staaltje waterstaatsgeschiedenis omdat zij voor een groot deel parallel aan elkaar zijn aangelegd. Dit is veroorzaakt door het feit dat het Groot-Waterschap van Woerden in oorsprong de waterstaatkundige belangen van de polders aan weerskanten van de Oude Rijn tussen Bodegraven en Utrecht behartigden. De polderbestuurders van de polders Heicop,

Afb. 2 De locatie van de ontginningsbasis volgens Manten en Laméris (links) en volgens Blijdenstijn (rechts). Bron: www.google maps.nl.

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 33

|

33

03-02-15 10:47


van de tijd is hier een ingewikkeld systeem van afwateringssloten ontstaan vanwege de aanwezige hoogteverschillen: als een afwateringssloot uit een hoger gelegen gebied door een lager gebied voerde, zou dat lage gebied vol water lopen. Het gevolg was, dat vrijwel ieder gebied een eigen wetering aanlegde. Op sommige plaatsen lagen daarom wel vijf van die weteringen naast elkaar, onderling gescheiden door wallen (zogenaamde capretons).7 In het geval van de Heicop en de Bijleveld is het goed denkbaar dat ook hier hoogteverschillen een rol hebben gespeeld in de keuze voor het gescheiden aanleggen van de vaarten. Immers de beide polders waterden af op verschillende locaties waarvan de waterstand vermoedelijk niet gelijk zal zijn geweest. Het is ook niet uit te sluiten dat de eigendomssituatie ter plaatse een rol heeft gespeeld. Afb. 3 De Spengen stroomrug (rood) in de ondergrond van Kockengen, in blauw is de begrenzing van het archeologisch monument (de historische dorpskern van Kockengen) aangegeven, in zwart het onderzoeksgebied van RAAP. Bron: Jordanov 2006.

34

|

Reijerscop en Bijleveld gingen al gauw een eigen koers varen en traden in 1363 uit het Groot-Waterschap. De polders hadden al enige tijd hun water geloosd op de zuidelijk gelegen Hollandsche IJssel, waar de waterstanden door de afdamming in 1285 aanzienlijk waren gedaald.6 Lang duurde deze gunstige situatie niet. De Hollandsche IJssel slibde dicht, zodat men aan het einde van de 14e eeuw al weer naar nieuwe oplossingen moest zoeken. Het bestuur van de polder Bijleveld (Hollands gebied) wilde toen de afwatering weer via de Oude Rijn in noordelijke richting regelen. Dit mocht niet van het bestuur van het Hoogheemraadschap Rijnland en er moest dus een andere oplossing gezocht worden. Die werd gevonden door het water op de boezem van Amstelland te lozen. Dat een dergelijke verdubbeling van de aanleg van vaarten geen onbekend fenomeen is, kan worden opgemaakt uit een inventarisatie van waterlopen in de Overbetuwe. Hier zijn vanaf het moment waarop de laaggelegen gebieden als wei- en hooiland in gebruik kwamen, maatregelen genomen om de ontwatering te verbeteren. In de loop

De historie van Kockengen In de meest recente overzichtsliteratuur blijken twee sterk afwijkende hypothesen te bestaan ten aanzien van de oorsprong van Kockengen (afb. 2). Manten en Laméris plaatsen de aanleg van de nederzetting Kockengen in de periode rond 1150. Zij gaan er van uit dat de Heicop is aangelegd op de locatie van de oude voorwetering van het ontginningsblok Kockengen; in feite betreft het een verbreding van een bestaande gegraven waterloop. Toen men de Bijleveld heeft aangelegd zijn de aan de kopse kant gelegen boerderijen van hun langgerekte percelen afgesneden. Dit leidde volgens hen in de daaropvolgende jaren tot de verplaatsing van veel boerderijen van de oever van de Heicop naar de westzijde van de Bijleveld zodat opstallen en boerenland weer één geheel werden. Daarmee kwam op de locatie tussen de Heicop en de Bijleveld ruimte vrij voor de aanleg van andere bebouwing en daarom kon Kockengen uitgroeien van een buurtschap in lintbebouwing naar een echt dorp.8 Volgens Manten en Laméris ontstond hier rond 1350 een parochie, maar had deze parochie toen nog geen eigen kerk. De bouw

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 34

03-02-15 10:47


van de eerste kerk plaatsen zij in de tweede helft van de 14e eeuw.9 Volgens Blijdenstijn echter, is Kockengen net als bijvoorbeeld Kamerik in de gemeente Woerden, een voorbeeld van een nederzetting die tijdens de grote ontginning in de 12e eeuw op de locatie van een kleirug is aangelegd.10 In het geval van Kockengen is dat de Spengenstroomgordel. Deze waterloop was bovenstrooms met de Oude Rijn verbonden en benedenstrooms met de Oud-Aa. Mogelijk is deze rond 700 v. Chr. ontstaan als een crevasse-doorbraak vanuit de Oude Rijn en heeft de crevasse-geul zich kunnen ontwikkelen tot een kleine rivier die uitmondde in de Angstel-restgeul. Het wordt beschouwd als een avulsie (verlegging) die niet is doorgezet. Het riviertje de Spengen werd rond 350 v. Chr. inactief en zal door ongelijkmatige bodemdaling steeds beter zichtbaar zijn geworden als een hoger gelegen rug in het landschap11 (afb. 3). De hypothesen opnieuw bekeken Wanneer we de bodemgegevens bestuderen dan valt in ieder geval al direct op dat

het huidige boerderijlint aan de westzijde van de Bijleveld (en binnen het ontginningsblok Kockengen) inderdaad voor een groot deel op de Spengen stroomgordel ligt. Dit pleit voor de zienswijze van Blijdenstijn, maar kan de hypothese van Manten en LamĂŠris evenmin uitsluiten. Indien er namelijk inderdaad sprake is geweest van een verplaatsing van de oorspronkelijke lintbebouwing langs de voorwetering op de locatie van de latere Heicop, dan zal men ook daarbij hebben gekozen voor de hoogste delen van het landschap. Bovendien zal door de ontginning en exploitatie van het land het maaiveld aanzienlijk zijn gedaald en kwam met het vorderen van de tijd de stroomgordel steeds prominenter als een verhoging in het landschap te liggen.12 Als we naar de luchtfoto en het kadastrale minuutplan 1811-1832 (afb. 5) kijken dan zien we dat zowel de ontginningsblokken Spengen, Kockengen als Portengen voldoen aan het klassieke beeld van een cope-ontginning die bestaat uit kavels met een min of meer vaste lengteen breedteverhouding en met de erven op de kopse kant van het blok. Het ont-

Afb. 4 Het onderzoeksgebied op de kadastrale minuut van 18111832 met in dikke zwarte lijnen enkele te onderscheiden ontginningsblokken (Cope-ontginningen) aangegeven. Bron: www.hisgis.nl.

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 35

|

35

03-02-15 10:47


Afb. 5 Kockengen op het AHN. De rode streep geeft de locatie van de doorsnede aan. Bron: www.ahn.nl.

ginningsblok ‘Kockengen’ heeft, gerekend vanaf de achterwetering tot aan de Bijleveld, aan de noordzijde een lengte van circa 1360 m en aan de zuidzijde een lengte van circa 1350 m. Echter de afstand tot aan de Heicop bedraagt aan de noordzijde 1480 m en aan de zuidzijde circa 1400 m. Hiermee vertoont de polder Kocken­gen een min of meer rechthoekig grondplan als we de Bijleveld als ontginningsbasis nemen en een trapeziumvormig grondplan als we de Heicop als ontginningsbasis nemen. Aangezien een rechthoek meer voor de hand ligt dan een trapezium, lijkt dit de meest duidelijke aanwijzing voor de zienswijze van Blijdenstijn. Aan de oostzijde van de Heicop is klaarblijkelijk ook een dergelijk ideaal nagestreefd want ook hier zijn enkele sterk eenvormige min of meer rechthoekige ontginningsblokken te herkennen. Dat de Bijleveld door het slotenpatroon van het oorspronkelijk ontginningsblok ‘Spengen’ heen is gegraven, kan worden Afb. 6 Detail erf van Johan (Jan) Coenraad Duuring (met dikke zwarte lijn aangegeven) gelegen op een zichtas ten opzichte van het knikpunt van de Heicop. Bron: www.hisgis.nl.

36

|

afgeleid uit het feit dat enkele sloten ter plaatse doorlopen in het nu tussen de beide vaarten in liggende perceel. Een belangrijke consequentie van deze zienswijze is dat er een lang en smal, min of meer zandlopervormig restperceel, overblijft met een afwijkend slotenpatroon. Volgens De Bont zijn dergelijke restpercelen op te vatten als brede zijdwenden die veelal eigendom zijn van de bij de ontginning betrokken ambachtsheer of kerkelijke instelling. Een dergelijke zijdwende werd (nog) niet ontgonnen en fungeerde als een natuurlijke barrière tussen de ontginningsblokken die als waterkering fungeerde. Vaak werden na verloop van tijd op dergelijke restlocaties kerken of kastelen gesticht. Kockengen lijkt hiervan een schoolvoorbeeld te vormen.13 Op dit restperceel is namelijk een kerk gebouwd en is het dorp Kockengen ontstaan. De naam van het ontginningsblok en de buurtschap Kockengen lijken hier dus overgegaan te zijn op deze jongere nederzettingskern. De archeologie van Kockengen De historische dorpskern staat op de Archeologische Monumentenkaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangegeven als een terrein met een hoge archeologische waarde. Ook op de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Breukelen (nu deel uitmakend

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 36

03-02-15 10:47


van de gemeente Stichtse Vecht) heeft deze kern een hoge archeologische waarde meegekregen.14 In Kockengen en de omliggende buurtschappen is tot op heden nog nauwelijks archeologisch onderzoek verricht. Voor wat betreft de dorpskern zijn twee onderzoeken relevant. Het eerste is een bureau- en booronderzoek dat in 2006 is uitgevoerd door onderzoeksbureau RAAP op een nieuwbouwlocatie langs de Heicop, ten zuiden van de Koningstraat en in de nabijheid van de rooms-katholieke kerk. Bij het booronderzoek is hier ontdekt dat zich tot op een diepte van circa 1,7-2,5 m beneden het maaiveld een dikke puinrijke ophogingslaag in de ondergrond bevindt. Enkele boringen stuitten op ondoordringbare puinlagen die volgens de onderzoekers vermoedelijk met de aanwezigheid van een wegdek, de aanwezigheid van puinhoudende stortlagen of een geïsoleerde bakstenen structuur, zoals een beerput of waterput, te maken kunnen hebben. RAAP dateert de aanleg van dit ophogingsdek, op basis van de in de boringen gevonden fragmenten aardewerk, op zijn vroegst in de 16e eeuw.15 Eén van de opgeboorde scherven kan wellicht nog ouder worden gedateerd (14e-16e eeuw), maar dit betreft waarschijnlijk opspit omdat op een dieper gelegen niveau jonger te dateren aardewerk is gevonden. Het tweede archeologische bureau- en booronderzoek is door Vestigia uitgevoerd voor een locatie op het achtererf van Voorstraat 10, aan de zuidzijde van de hervormde kerk. Ook hier stuitten enkele boringen op een puinrijke laag. Het ophogingspakket was hier meer dan 2,0 m dik. Slechts in één boring was het mogelijk om tot in de natuurlijke bodem te boren. De aangetroffen afzettingen (sterk kleiig veen tot sterk humeuze klei) duiden erop dat het plangebied naast de Spengen-stroomgordel ligt. De stroomgordel zelf moet vermoedelijk verder naar het westen (ter hoogte van de Voorstraat en het woonhuis aan de Voorstraat 10) worden gezocht. Het oudste aardewerk uit de boringen dateert uit de periode

1650-1850 na Chr.16 Als we op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) kijken dan zien we dat Kockengen zich als een verhoging in het landschap vertoont (maaiveld op circa 0,20 m -NAP).17 Dit hoogteverschil bedraagt ten opzichte van de ontginningsblokken aan weerszijden circa 1,2 m. Dit geldt niet alleen voor de bebouwde kom, maar ook voor de onbebouwde delen. Het archeologisch booronderzoek in de dorpskern heeft, zoals eerder aangegeven, uitgewezen dat zich in de bebouwde kom tot op een diepte van circa 2-2,5 m beneden het huidige maaiveld een door mensenhand opgebrachte puinrijke ophoging bevindt (af b. 5). Een belangrijke vraag is dan ook of in de bebouwde kom nu juist een sterkere maaivelddaling heeft plaatsgehad (door de neerwaartse druk van de aanwezige bebouwing en ophoging?) dan hier buiten en dat dit de verklaring is voor de aanwezige puinrijke ophogingslagen in de ondergrond die dieper liggen dan het maaiveld in de polders. Een ander opvallend fenomeen betreft de bebouwing in het meest noordelijke puntje van het tussen de Heicop en de Bijleveld gelegen perceel Wagendijk 69 (waar nu brasserie ‘Het eiland in het Weiland’ is gelegen). Op de kadastrale kaart uit de periode 1811-1832 is te zien dat het hoofdgebouw exact in de zichtas is gelegen van de locatie waar de Heicop naar het noordoosten omknikt richting de Vecht18 (af b. 6). In die periode is het bewuste ‘huis, erf en tuin’; de ‘kade als bosch’; twee percelen ten westen van de Bijleveld; en het water daartussen in eigendom van ambachtsheer Johan (Jan)

Afb. 7 Detail uit de kaart van Rijnland door Floris Balthasar & Balthasar Florisz. van Berckenrode uit 1615 met daarop Kockengen. De locatie van de Joostendam is hierin aangegeven met een pijl. Bron: Visser & Quack 2011.

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 37

|

37

03-02-15 10:47


Afb. 8 Detail uit kaart ‘Afbeeldingh van het waterschap genaemt de Lange Vliet…’, etc. uit 1645 door Johannes A. Dou. Bron: Maartense & De Graaf 2011, 42-43.

Afb. 9 Mogelijke locatie Joostendam en redoute op de kadastrale minuutkaart 1811-1832. Bron: www.hisgis.nl.

38

|

Coenraad Duuring. De twee westelijk van de Bijleveld gelegen percelen worden gescheiden door een sloot die behoort tot de oudste verkaveling. Ook een overtuin aan de oostzijde van de Bijleveld en de noordzijde van de Heicop behoort dan tot het bezit van de ambachtsheer. De locatie van het bewuste erf kan verband houden met de eertijdse aanwezigheid van de ‘Joostendam’ die de beide waterlopen van elkaar scheidde. Op een kaart uit 1523 is door een onbekende kaartmaker in de punt tussen de twee vaarten al wel schetsmatig een vierkant terreintje weergegeven.19 Uit de kaart van de Van Berckenrodes uit 1615 is de exacte locatie van de dam niet duidelijk genoeg op te maken door enkele slordige penseelstreken (afb. 7 en 8). Het perceeltje op de locatie van de eerder genoemde overtuin was klaarblijkelijk voorafgaand aan de dijkaanleg ook al aanwezig, gezien het feit dat de dijk de contouren hiervan volgt en ter plaatse iets uitspringt. Van Es wijst er op dat de Joostendam vanuit waterstaatkundig oogpunt een strategische plaats was in de Hollandse Waterlinie. In 1673 is op deze locatie een eenvoudig aarden verdedigingswerk (redoute) aangelegd.20 Wellicht dat op deze locatie de redoute van de Joostendam kan worden gezocht. De huidige Joostendam21 is van relatief jonge oorsprong, want deze staat niet aangegeven op de kadastrale minuut 1811-1832 en ligt meer oostelijk (af b. 9).22 In 1865 maakt Kuyper op zijn kaart van de gemeente Kockengen melding van de ‘Joostendammersluis’. Dan staat echter de bebouwing niet (meer?) aangegeven (afb. 10). Tot besluit In de beschrijving van de historie van Kockengen is vaak sprake van naamsverwarring. Enerzijds gaat het namelijk om de buurtschap Kockengen die als lintbebouwing op de kopse kant van een ontginningsblok volgens het cope-systeem is ontstaan en anderzijds gaat het hier om het dorp Kockengen dat is ontstaan na de aanleg van de Heicop en/of de Bijleveld.

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 38

03-02-15 10:47


Als alternatief voor de door Manten en Laméris geopperde ontstaansgeschiedenis (waarbij de buurtschap Kockengen is ontstaan langs de voorwetering de Heicop) lijkt het meer voor de hand te liggen dat de buurtschap Kockengen is ontstaan langs de voorwetering op de locatie van de latere Bijleveld. Dit is gelegen in het feit dat de boerenerven waren gelegen op de kleirug van de Spengen-stroomgordel en dan zou de Bijleveld teruggaan op de ter plekke aanwezige voorwetering. Het belangrijkste argument hiervoor is dat dit meer in overeenstemming is met de geconstateerde gelijkmatige rationele ‘cope-afmetingen’ van dit ontginningsblok. Omdat de ontginningsblokken Portengen en Kortrijk ook zeer gelijkmatige afmetingen bezitten blijft hiertussen een restperceel over. Hiermee is ook de locatie van de kerk te verklaren. Deze lag namelijk nog juist op de uiterst oostelijk gelegen buitenbocht van de Spengenstroomrug. Hiermee kan de kerk onlosmakelijk deel uit hebben gemaakt van de buurtschap en is deze in de tweede helft van de 14e eeuw gebouwd op een braakliggende locatie toen de parochie werd gevormd. In 1385 werd de achterwetering van de ontginningsblokken Portengen en Kortrijk verbreed tot een deel van de waterloop de Heicop. Wellicht dat door de verbeterde bereikbaarheid en de daarmee samenhangende mogelijkheden voor de handel toen al een verdichting van de bebouwing rondom de kerk heeft plaatsgevonden. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat bij het aanleggen van zowel de Heicop in 1385, als later bij de Bijleveld in 1413, zoveel als mogelijk de heersende eigendomsrechten werden gerespecteerd. In dit model past geen verplaatsing van een compleet ontginningslint van boerenerven, maar men zal dit ‘op eigen terrein’ hebben opgelost. Als we er vanuit gaan dat het restperceel binnen de begrenzing van de cope-ontginningen in handen was van één heer, dan kon dit inderdaad op een efficiënte wijze worden uitgevoerd. Als bijkomend voordeel kon daarmee de handel en de hiermee

Afb. 10 Locatie Joostendammersluis. Bron: Kuyper 1865.

gepaard gaande tolheffing worden bevorderd. Ook zou het een stimulans voor de vorming van een dorp rond de kerk hebben gevormd. In dat licht bezien zou het complex bij de samenkomst van de Heicop, Bijleveld en Lange Vliet als spin in het web van vaarwegen een belangrijke rol gespeeld kunnen hebben bij eventuele tolheffing. Door de hier gepresenteerde historische en archeologische informatie te overzien, kunnen enkele hoofdvragen richtinggevend zijn bij toekomstig archeologisch onderzoek: - Is de kern van het dorp Kockengen gelegen op een restperceel/lange zijdwende of is deze gelegen op de locatie van het oorspronkelijke (verplaatste) ontginningslint langs een voorwetering? - Wie is de initiatiefnemer tot deze ontginning? - Wat zijn de leidende elementen in deze dorpvorming geweest? Is de kerk ontstaan bij een bewoningsconcentratie, of is deze kern rond de kerk ontstaan? - Hoe is de ophogingsgeschiedenis binnen de historische dorpskern te karakteriseren? - Hoe oud is de kerk en tot hoe ver strekken de kerkhofbegrenzingen zich uit? - Wanneer is het erf in de noordelijke punt van de Bijleveld en Heicop aangelegd en hoe kan dit complex worden gekarakteriseerd? Is hier sprake van een tolkamer? - Is op de locatie van de 19e-eeuwse overtuin een veldschans uit 1675 gelegen? - Zijn er resten van de Joostendam in de ondergrond (inclusief de waterbodem) aanwezig? Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 39

|

39

03-02-15 10:47


Met deze bijdrage hoop ik te hebben aangetoond dat onderzoek naar kleine kernen (‘kleine vragen’) ook bredere historisch landschappelijke thema’s raakt en deze kan beantwoorden en juist ook deze vragen kan oproepen.

Postbus 13101 3507 LC, Utrecht erfgoed@odru.nl

Noten 1 Is sinds 2009 werkzaam als archeologisch adviseur bij een gezamenlijke uitvoeringsdienst van gemeenten in de regio Utrecht (Omgevingsdienst regio Utrecht, voorheen Milieudienst Zuidoost-Utrecht). 2 www.noaa.nl. 3 De naam ‘Cope’ is afgeleid van het contract tussen de landheer en de ontginner. 4 Zie bijvoorbeeld: De Bont 2009. 5 Haartsen 2005, 146-149. 6 De polders Bijleveld en Heicop maakten vanaf 1292 en 1298 gebruik van deze afwateringsmogelijkheid (Van Es 2009, 41). 7 Renes 1998, 50-55. 8 Manten & Laméris 2008, 42-45. 9 Manten & Laméris 2008, 39 en 62. 10 Visser & Quak 2011, 14; Blijdenstijn 2005. 11 Krist & De Jager 2006, naar Berendsen & Stouthamer 2001. 12 Van een dergelijk fenomeen wordt door De Bont (2009, 109) een voorbeeld beschreven. Dit betreft echter een landschappelijk andere situatie. 13 De Bont 2009, 180-198. 14 Boer, A. de, A. Botman, N. de Jonge, J. Dijkstra & S. van der A: 2010. 15 Jordanov 2006. 16 Het toekomstige adres Kerkplein 5a (Visser & Quak 2011). 17 www.ahn.nl; Illustratief voor deze hogere ligging is de informatie op de website van brasserie ‘Het eiland in het weiland’: “Doordat het eiland hoger ligt dan de omringende weilanden, kijkt men als het ware ‘in’ het weiland, wat een bijzonder mooi uitzicht geeft.” (http://www.heteilandinhetweiland.nl/informatie.htm). 18 www.hisgis.nl. 19 Maartense & De Graaf 2011, 22. 20 Van Es 2004, 62; Redoute: een kleine geheel omsloten veldschans met alleen uitspringende en geen inspringende hoeken. 21 www.voetveren.nl/sub-overzicht/detail/Ut-0021.htm. 22 www.watwaswaar.nl. Literatuur Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001: Palaeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands, Assen. Blijdenstijn, R., 2005: Tastbare Tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, Utrecht. Boer, A. de, A. Botman, N. de Jonge, J. Dijkstra & S. van der A: 2010: De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeenten Maarssen, Loenen, Abcoude en Breukelen, (ADC Heritage rapport H032), Amersfoort. Bont, C. de, 2009: Vergeten land. Ontginning, bewoning en waterbeheer in de westnederlandse veengebieden (8001350),( Alterra Scientific Contributions 27), Wageningen. Es, J. van, 2004: Limes en linie. Twintig eeuwen verdedigingswerken tussen de Oude Rijn en de Hollandsche IJssel, (Stichts-Hollandse Bijdragen 31), Woerden. Es, J. van, 2009: Grenswater. Geschiedenis van het Groot-Waterschap van Woerden 1226-1995, Utrecht. Haartsen, A., 2005: De bizarre geschiedenis van Bijleveld en Heicop, (Historisch Geografisch Tijdschrift, 23e jaargang, nr.4 ), 146-149. Jordanov, M.S., 2006: Plangebied Heicop, nabij RK-kerk in Kockengen, gemeente Breukelen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek met veldtoets, (RAAP-rapport 1674), Amsterdam. Krist, J.S. & S. de Jager 2006: Kockengen, Portengen 103, (BAAC briefrapport 06.077), ’s-Hertogenbosch. Kuyper, J. , 1865: Gemeente Atlas van Nederland. Maartense, K. & F. de Graaf, 2011: De conste van geometria. Vijf eeuwen cartografie in het land van Woerden, Alphen aan den Rijn/Woerden. Manten, A. A. & M. Laméris 2008: Monumenten-Inventarisatie Provincie Utrecht. Breukelen. Geschiedenis en architectuur, Utrecht. Renes, H., 1998: De Linge en de afwatering van de Overbetuwe, (Historisch Geografisch Tijdschrift 16e jaargang, nr. 1), 5055. Visser, C.A. & R.J.J. Quak, 2011: Woningbouw aan het Kerkplein 5a te Kockengen, gemeente Stichtse Vecht. Ruimtelijk advies op basis van archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, (Vestigia-rapport V853), Amersfoort.

40

|

Rondom de Stad

01-2015 binnenwerk.indd 40

03-02-15 10:47


LITERATUURRUBRIEKEN

RECENSIES

Frauke Witte, Bemalte Teller in Garten, eine Töpferei der Renaissance in Husum, 2014. Husum-D. ISBN 978-3-89876689-0. Full colour, hardback, 144 pag., € 19,95. Soms denk je dat we alle keramische importen uit de tijd van de expansie van De Nederlanden wel hebben gezien, maar dat blijkt keer op keer toch niet zo te zijn. Productieplaatsen worden bij toeval ontdekt, uit opgravingen komt afwijkend nieuw materiaal tevoorschijn en de collega’s in het buitenland publiceren met enige regelmaat vondsten van pottenbakkerijen en afvalplaatsen. Zo werd in het Nordfriese Husum in 1991 een stort van een pottenbakkerij ontdekt die in 1999 door de dienst van de deelstaat Sleeswijk-Holstein systematisch werd opgegraven (af b. 2-4). Na een aantal voorberichten is onlangs de publicatie verschenen. Witte deelt het onderzoek op in twee delen: het veldwerk en de historische achtergrond gevolgd door een soort van catalogus. De opgraving werd, zoals in Duitsland gebruikelijk is, uitgevoerd door middel van kleine werkputten achter in de tuin van Süderstrasse 11. Hierdoor was het lastig om een goede indruk van de archeologische structuren te krijgen en konden alle diepe sporen als zodenputten en de uitgloeiingen van een oven worden vastgesteld. Op basis van de ruimtelijke indeling kon toch de plaats van het atelier, de

droogschuur en de afvalkuilen gevuld met misbrand worden vastgesteld. Totaal werd 1500 kg misbrand, keramiek en oveninventaris opgegraven. Op basis van historische gegevens kon worden vastgesteld dat op het perceel tussen 1570 en 1656 aardewerk is gemaakt. De inhoud van de afvalputten met misbrand kon op basis van het bijgaande huishoudelijk afval en borden met jaartallen en initialen van de maker rond 1632 worden gedateerd. Husum beleefde in de periode 1550-1634 een grote bloei, vergelijkbaar met veel Nederlandse steden met zeehavens. Daarna ging het door diverse oorzaken bergafwaarts. De culturele en economische band met de Lage Landen weerspiegelde zich in de architectuur van de stad, de samenstelling van de bevolking en in het bijzonder de handelscontacten, met name de runderen. Op een enkele uitzondering na is al het geproduceerde materiaal roodbakkend. Het gaat behalve om kacheltegels vooral om alledaags vaatwerk. Het overgrote deel is versierd, en dat zorgt voor herkenbaarheid van het Husummateriaal. De kommen, borden en koppen zijn op een krachtige en expressieve wijze wild en uitbundig versierd. Waar bij het North-Holland Slipware, dat in onze contreien veelvuldig wordt gevonden, nog enige precisie is betracht door een combinatie van slib, kras en kleuraccenten, is bij het Husum materiaal vooral de ringeloor gebruikt voor concentrische cirkels zoals in de Nederrijn-

Afb. 1 Omslag. Bron: Bemalte Teller.

Literatuurrubrieken |

01-2015 binnenwerk.indd 41

41

03-02-15 10:47


Afb. 2 Gedecoreerd bord uit productieafval Husum. Bron: Frauke Witte in Bemalte Teller in Garten.

Afb. 3 Gedecoreerd bord uit productieafval Husum. Bron: Frauke Witte in Bemalte Teller in Garten.

se traditie en de ringeloor invulling zoals in de Hollandse decoratiewijze. In Husum is geen sprake van ‘slagroomspuit’ dikke slib maar van een nette dunne laag. Combinaties bestaan uit geometrische, non-figuratieve decors met parallelle zigzags en chevrons zoals ook in Ochtrup en het Wesergebied plaatsvindt, maar ook met Bijbelse voorstellingen als herten, vissen, duiven en granaatappels met een meanderende ringeloor rand (= laufender Hund) zoals uit de Hollandse rood-aardewerk traditie. Kenmerkend is daarbij de vlakverdeling van bloemmotieven als tulpen, chrysanten en distels op de vlag; een knipoog naar de majolica en een verbastering van het porselein uit deze tijd. De likken groen uitgelopen koperglazuur geven de decors nog meer dynamiek. Juist dit element maakt het aardewerk uit Husum herkenbaar. Het ontbreken van een systematiek voor keramiekbeschrijving in het Duitse Noordzee- en Oostzeegebied, maakt dat elke onderzoeker, net zoals in Nederland tot 25 jaar geleden voor de komst van het Deventer-systeem (1989), het wiel opnieuw aan het uitvinden is. De proefschriften van Annika Mertens (2011) over Hamburg en Lüneburg en het al wat oudere werk van Bernd Thier (1993) over de keramiek aan de monding van de Weser en Elbe zijn daar een voorbeeld van. Ook bij Witte is er sprake van warrige volkskundige termen (Doppelhenkelschüssel) die worden gecombineerd met natuurwetenschappelijke precisie als het op hardheden (Mohs), kleuren (RAL) en mageringen aankomt. Een beschrijving op meso-niveau met een begrijpelijke mnemonische basis binnen een algemeen aanvaarde systematiek,

zoals binnen het Deventer-systeem, ontbreekt ook in de studie van Witte. Het was wellicht beter geweest om op de Deense traditie aan te sluiten, waar, alhoewel er slechts in geringe mate publicaties van keramiek uit de Late en Post-Middeleeuwen zijn, toch naar enige uniformiteit door middel van ‘Regin’ wordt gestreefd. Daarmee lijkt de publicatie enigszins op het pionierende maar richtinggevende onderzoek naar de Werra-pottenbakkerij van Spiegel in Enkhuizen, materiaal gepubliceerd in 1992. Witte keert haar blik voor parallellen vooral naar het Nedersaksische binnenland waar vanzelfsprekend massaal het geometrisch versierde Weser aardewerk en het met figuratieve voorstellingen gedecoreerde Werra aardewerk werd vervaardigd. De roodbakkende productie van Husum past echter veel meer in een Noordzee traditie, gezien het gebruik van slibdecors met tulpen, granaatappels, druivenranken en de vormen van de borden. Deze producten zijn bekend uit juist de plekken waar de intensieve handelscontacten lagen. Hoe het verspreidingsgebied van het Husum aardewerk er uit komt te zien, zal pas na bredere bekendheid van deze publicatie duidelijk worden. Behalve de omliggende Nordfriese Waddeneilanden en het nabije achterland, zullen de lijnen van de handelscontacten moeten worden gevolgd. Dan komen we uit in Holland, West-Friesland of misschien wel Engeland of Noorwegen. De onderzoekers uit deze gebieden zullen dit materiaal wellicht wel eens gezien, maar niet herkend hebben. Daarom is het boek een aanrader voor elke postmiddeleeuwse materiaalspecialist. Michiel Bartels

Afb. 4 Gedecoreerd bord uit productieafval Husum. Bron: Frauke Witte in Bemalte Teller in Garten.

Afb. 5 Steelgrape gedecoreerd met engelenkopje, uit productieafval pottenbakker Husum D.). Bron: Frauke Witte in Bemalte Teller in Garten

42

| Literatuurrubrieken

01-2015 binnenwerk.indd 42

03-02-15 10:47


SIGNALEMENTEN

H.A.P. Veldman, Langs de Romeinse weg in Rimburg. Een noodopgraving uit 1970 (Rapport 3713), ADC Archeoprojecten Amersfoort 2014. ISSN 1875-1067. Geïll., 80 pag. Eind oktober 2012 overhandigde het Provinciaal Depot van Limburg aan ADC ArcheoProjecten een aantal tekeningen, vondsten en andere documentatie van een opgraving in Rimburg uit 1970. De doelstelling was het materiaal van die opgraving uit te werken alsof deze net was afgerond. Op de locatie Rimburg-Palenbergerweg is reeds in 1948 onder leiding van Brunsting en in 1970 door Bloemers archeologisch onderzoek uitgevoerd. Over het veldwerk van Brunsting is weinig bekend, want van die opgraving is alleen kaartmateriaal voorhanden. Van het nauwkeurig uitgevoerde onderzoek uit 1970 zijn tekeningen, vondsten, dagrapporten, enkele foto’s en afschriften uit het vondstenboek bij de Provincie Limburg gedeponeerd. Tijdens het onderzoek aan de Palenbergerweg zijn sporen ontdekt en vondsten gedaan van een Romeins wegdorp. Bij het onderzoek is de Romeinse weg aangesneden. Aan weerszijden ervan trof men restanten aan van woningen uit die periode. De gebouwen liggen aan de Via Belgica, de Romeinse weg tussen Boulogne-sur-Mer en Keulen. De bewoning kent meerdere fasen; het gaat hier om hout- en steenbouw. Te oordelen naar de oversnijdingen op vlakniveau is sprake van elkaar opvolgende gebouwen die binnen een periode van circa 100 jaar op dezelfde locatie zijn gebouwd. De Romeinse weg dateert van rond het begin van de jaartelling, de bewoningssporen dateren vanaf het midden van de 1e eeuw.

omstreeks 1680; - Nederlandse tegeltableaus uit omstreeks 1690 met de daarop afgebeelde bloemenvazen uit paleis Wilanów (Warschau, PL); - 6.700 Hollandse tegels van omstreeks 1700 in het Casa do Paço, Figuira da Foz (P); - De beschrijving van tegels en hun achtergrond met afbeeldingen van een melaatse bedelaar (circa 1640), van Petrus en zijn kraaiende haan, en van een stadsgezicht. ** *

Arnold Carmiggelt en Patrick Ploegaert, Onder de Markthal. Middeleeuwse bewoning in het hart van Rotterdam (Ontdek! Archeologie in Rotterdam 2). Bureau Oudheidkundig Rotterdam (BOOR) 2014. ISBN 978-90-802118-6-5. Geïll., 60 pag., € 8,-. ‘Ontdek! Archeologie in Rotterdam’ is de naam van een pas opgestarte reeks publieksboekjes over het archeologische onderzoek in Rotterdam en omgeving. Als eerste nummer in de serie verscheen in 2011 een publicatie over de opgegraven VOC-werf in Delfshaven. Het nu verschenen tweede nummer gaat over het diepgravende onderzoek dat in 2009 en 2010 in het hart van Rotterdam is uitgevoerd (afb. 6). Daarbij zijn sporen en resten van talrijke huizen teruggevonden, daterend uit de middeleeuwse beginfase van Rotterdam. Op de onderzochte locatie, aan het veenriviertje de Rotte, ontstond immers omstreeks 1270 een dorpje dat uiteindelijk tot de huidige

Afb. 6 Erotisch insigne van een wandelende penis met daar bovenop een pikkende vogel en een vrouw (waarvan het hoofd helaas ontbreekt), die een kruiwagen met penissen voortduwt, lood-tin, 15e eeuw; bodemvondst Markthal Rotterdam. Bron: Onder de Markthal.

Jan Coenraadts

Tegel nr. 42, 2014. ISSN 0920-4539.

** *

Het jongste jaarboek van de Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum bevat korte bijdragen over onder andere: - 17e-eeuwse tegels uit een huis aan de Boterbrug te Delft; - In blauw en geel uitgevoerde tegels met zeewezens uit een villa in Laren, daterend van

Literatuurrubrieken |

01-2015 binnenwerk.indd 43

43

03-02-15 10:47


havenmetropool is uitgeroeid. Met schematische en meer realistische afbeeldingen wordt stapsgewijs aangegeven hoe die ontwikkeling is verlopen; tal van foto’s illustreren de archeologische werkzaamheden, vondsten en sporen. In de enorme markthal zelf die inmiddels ter plaatse is verrezen en waarin zich een overdekte markt, winkels, woningen en een ondergrondse parkeergarage bevinden, zijn de archeologische vondsten te zien. Ze worden er geëxposeerd in De Tijdtrap, een initiatief van de gemeente Rotterdam/BOOR en Provast, de ontwikkelaar van de Markthal. De Tijdtrap is gesitueerd in het trappenhuis van de Markthal, onderaan de roltrappen beginnend met 1299, oplopend tot 2014 bovenin. De Tijdtrap is een laagdrempelige en gratis toegankelijke attractie en draagt, samen met dit boekje bij aan de (historische) beleving van de binnenstad. Dit tweede deel in de serie Ontdek! Archeologie in Rotterdam is verkrijgbaar bij het BOOR (boor@rotterdam. nl) en kost € 8,- inclusief verzendkosten. ** *

BOORnieuws nr. 20, najaar 2014. ISSN 1874-0561.

Afb. 7 Vensterpot uit Mahlstedt met glasscherf gezien vanuit de binnenkant (rechtsboven) en vanaf de onderzijde (rechtsonder). Bron: Ingo Eichfeld, Mahlstedt.

Ook in deze nieuwsbrief van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam aandacht voor de ‘tijdstrap’ (de archeologische presentatie in de onlangs gereed gekomen Markthal), de uitreiking van het rapport Yangtzehaven (als PDF te downloaden op de website van het BOOR, boor actueel / “ Yangtzehavenrapport uitgereikt”), een overzicht van de dertien laatst verschenen BOOR-rapporten en tot slot het bericht dat het hoofd van het BOOR, Marco van Trierum, vanaf 1 juli van een welverdiend pensioen is gaan genieten.

** *

Ingo Eichfeld, Mahlstedt, Ldkr. Oldenburg. Ein Siedlungsplatz der Römischen Kaiserzeit und Völkerwanderungszeit (Studien zur Landschafts- und Siedlungsgeschichte im südlichen Nordseegebiet, Band 5). Rhaden 2014. ISSN/ISBN 1867-2752 / 3-86757-335-1. Geïll., 305 pag., € 59,80. In de jaren 1979-‘83 is bij Wildeshausen (D.) een locatie onderzocht die bewoond is geweest vanaf het begin van de 1e tot en met de eerste helft van de 6e eeuw. De vindplaats valt niet alleen op door de grote hoeveelheid sporen van minimaal twee boerderijen met drieschepige langhuizen, bijgebouwen, haardplaatsen, erfafscheidingen, waterputten, etc., maar ook door de grote hoeveelheid keramiek. De vormgeving en decoratie ervan zijn kenmerkend voor materiaal uit zowel de Germaanse Rijn-Weser-traditie als ook uit de Duitse kustregio. De samensteller van de publicatie is erin geslaagd binnen dat aardewerkspectrum een vijftal fases te onderscheiden, elk met een duur van ongeveer honderd jaar. De studie biedt daarom aanknopingspunten voor datering van materiaal van elders in Noord-West Duitsland. Behalve het lokaal geproduceerde aardewerk is er ook - al dan niet op de draaischijf vervaardigd - aardewerk gevonden dat van elders afkomstig is. Objecten van metaal en glas, aardewerk en natuursteen en overblijfselen van de bewerking ervan, wijzen op lokale ambachtelijke activiteiten. Vergelijkbare vondsten worden in kaart gebracht en zijn ook uit ons land bekend. Dat materiaal, evenals bijvoorbeeld kledingtoebehoren, sieraden en wapentuig, wijzen dan weer op langeafstandscontacten. Het materiaal is typologisch, chronologisch en naar functie en herkomst geanalyseerd. Een opvallende vondst is een (provinciaal-)Romeinse vingerring met de inscriptie “LAR” als bouwoffer. Een ander bijzonder object is een zgn. vensterpot, een kleine urn waarbij een kleine opening in de bodem met een stukje helblauw tot groen glas is afgesloten (af b. 7). Uit ons land zijn ze bekend uit Ferwerd, Midlaren en Wijster, daterend uit de 3e en de 4e/5e eeuw. De auteur gaat uitgebreid in op het fenomeen van het vensterpot, de verspreiding ervan in tijd en plaats, de variatie in vorm en formaat en de mogelijke functie ervan. ** *

44

| Literatuurrubrieken

01-2015 binnenwerk.indd 44

03-02-15 10:47


Archeologie magazine 2015, nr. 05. ISSN 1566-7553 Archeologie magazine besteedt in het september-oktobernummer speciaal aandacht aan de archeologie in Zuid-Holland, met een inleiding door de directeur van het Erfgoedhuis Zuid-Holland, gevolgd door een samenvatting van de geschiedenis van die provincie, zoals die blijkt uit het archeologische onderzoek over een reeks van jaren. Daarna volgt een panorama van archeologisch onderzoek met de beschrijving van de meest in het oog lopende archeologische vindplaatsen en vondsten uit 2013. Dat panorama is in feite een selectie uit de archeologische Kroniek Zuid-Holland over dat jaar. Die kroniek is terug te vinden op www.geschiedenisvanzuidholland.nl. Op die site zijn ook alle oudere jaargangen (vanaf 1974) te bekijken (afb. 8). ** *

Detector Magazine nr. 137, november 2014. ISSN 1386-3955 Een artikeltje over reutelaars of pijpenkrabbers uit de vaderlandse bodem. Ze zijn vervaardigd uit verschillende materialen, gesmeed uit zilver, gevlochten uit koperdraad, gegoten van geelkoper of brons. De pijproker krabde er zijn tabakspijp mee schoon; met hetzelfde doel zijn ook spijkers, stokjes en vogelbotjes gebruikt. Wat uitgebreider gaat Leon Mijderwijk in op de achtergrond van een zeldzame Angelsaksische munt met de beeltenis van koning Aethelberht II (overleden in 794). ** *

Zutphense Pracht, 6, 2014 Veel bovengrondse monumenten en bouwhistorie, maar ook een interessant artikel over het onderzoek van stukken hout waaruit een 13e-eeuwse erfafscheiding was opgetrokken. Voor de constructie ervan is destijds gebruik gemaakt van delen van een koggeschip. De resten van de Kogge uit Zutphen zijn daarmee in ons land de oudst bekende resten van een kogge. ** *

Joris D. Kila, Inactief, reactief of proactief? Misdaden tegen cultureel

Afb. 8 Met 477 zilveren munten gevulde schoen, eind 16e eeuw. Muntvondst achter het Timmerhuis in Rotterdam. Bron: Archeologische Kroniek Zuid-Holland, 45e jrg., 2013 / Archeologie Magazine 2015 nr. 05.

erfgoed in de context van moderne gewapende conflicten (C.J.C. Reuvenslezing 26), Leiden 2014. ISBN 978-90-8932-122-0. GeĂŻll., 64 pag. Met zijn lezing op de 26e Reuvensdagen in Den Haag en het ter gelegenheid daarvan uitgegeven boekje vraagt Joris Kila aandacht voor de toenemende agressie tegen en het misbruik van mondiaal erfgoed, met name in de context van gewapende conflicten en opstanden tussen etnische of religieuze groeperingen onderling waarbij de ene partij de heiligdommen van de ander vernietigt. Ook worden musea en archeologische contexten leeggeroofd en de antiquiteiten verkocht, voor eigen gewin of om daarmee de strijd te kunnen financieren. Voor de bescherming van het erfgoed in kwetsbare gebieden zijn weliswaar internationale verdragen gesloten en zijn op nationaal niveau juridische instrumenten aanwezig, maar te vaak wordt daaraan voorbij gegaan. ** *

Monumenten, 35e jrg., nr. 11, november 2014. Monumenten is een blad dat Top/Com B.V. en de Stichting Monumenten uitgeven in samenwerking met een groot aantal erfgoedgoedorganisaties. Ter gelegenheid van de Reuvensdagen in Den Haag richt dit nummer zich vooral op de aspecten van de archeologie in en om Den Haag. Het bevat onder andere bijdragen van: - Everhard Bulten en Corien Bakker (Archeologie achter de duinen) - Nathalie Vossen (Archeologie in de vuurlinie: interview met Joris Kala); - Corien Bakker (Column: van troetelkind tot kletskous; archeologen onder vuur); - Monica Alkemade en Matthias Benjamins (Zorg voor het bodemarchief in het project Rotterdamse Baan, de nieuwe verbindingsweg tussen het knooppunt Ypenburg en de centrumring van Den Haag);

Literatuurrubrieken |

01-2015 binnenwerk.indd 45

45

03-02-15 10:47


- Corien Bakker (Archeologie en publiek in Den Haag) ** *

SEMafoor (Janus Jochems, Alex Laenen, Ad Maas, Kurt Wayenberg en Jeff van Hout,red.), Karolingers en Ottonen (SEM-reeks Vergeten verleden deel 5). Breda 2014. ISBN 978 90 6728 301 4. Geill., 157 pag. Vanuit drie invalshoeken schetsen de auteurs de betekenis van het tijdperk van de Karolingers en de Ottonen. Op basis van de conventionele bronnen wordt opkomst, verval en ondergang van het Rijk van Karel de Grote uiteengezet. Ook worden de invallen van diverse bevolkingsgroepen breder beschreven dan gewoonlijk gebeurt (het waren immers niet alleen Vikingen), tenslotte wordt aangetoond dat het graafschap Holland kon ontstaan vanuit Vlaamse initiatieven, met daarbij een belangrijke rol voor Karel de Eenvoudige. Vervolgens belicht Michel Groothedde de resultaten van archeologisch onderzoek in het gebied van Zutphen (Elten en Deventer). Daarbij komt naar voren dat Hamaland een zeer interessant en te weinig bekend historisch thema is. In een apart hoofdstuk worden de problemen, maar ook de mogelijkheden van archeologisch onderzoek met betrekking tot de Vroege Middeleeuwen op een rij gezet. Ten slotte wordt de geschiedenis van deze periode belicht vanuit het toenmalige Byzantium. De vroege geschiedenis van Byzantium wordt in enkele rake lijnen geschetst. Daarna komt het leven van Theophano, de Byzantijnse echtgenote van keizer Otto II

Afb. 9 Aardewerk uit de Late Bronstijd, Ekkersrijt. Bron: Opgraving Ekkersrijt.

aan bod, met daarbij een antwoord op de vraag of Nijmegen voor haar een plaats van betekenis is geweest. De rol van haar zoon, keizer Otto III (die achteraf zowel geniaal als waanzinnig werd verklaard), is onderwerp van studie in het laatste hoofdstuk aan de hand van het opmerkelijke proefschrift van Menno ter Braak. En daaruit blijkt ten overvloede dat historische thema’s vaak niets aan actualiteit hebben ingeboet. ** *

Evert van Ginkel, De banierheer van de Graaf. Gemeente Vlaardingen 2014. Geill., 65 pag, € 5,-In het derde boekje van de reeks ‘Archeologische avonturen’, geschreven door Evert van Ginkel, vertelt Ranulf over zijn belevenissen in Vlaardingen tijdens de riddertijd. Hij neemt de jeudige lezer mee op de belangrijkste dag in zijn leven: de Slag bij Vlaardingen! Het spannende verhaal is verzonnen, maar het had echt gebeurd kunnen zijn. De graaf heeft echt bestaan en bij archeologisch onderzoek zijn, ook in Vlaardingen, tal van sporen en voorwerpen uit die tijd tevoorschijn gekomen. Dat leverde dan weer veel illustratiemateriaal op voor dit sympathieke boekje. ** *

Inbrabant, 5e jrg., nr. 4, 2014. ISSN 1879-4599 Dit tijdschrift voor Brabants Heem en Erfgoed bevat een artikeltje van Liesbert Theunissen over de Bronstijd van Baarle. Op een plek waar varkensstallen waren gepland, bleken de opgravingsputten vol te zitten met sporen van boerderijen en bijgebouwen uit de Bronstijd. Opvallend is dat de bronstijdboeren hier keer op keer hun boerderijen op dezelfde plek herbouwden, terwijl er in andere delen van Noord-Brabant sprake is van zwervende erven. Waarom zijn de boeren hier afgeweken van het bekende patroon? Werd dat ingegeven door het natte landschap? Hadden ze weinig keuze omdat de kleine dekzandrug de enige droge plek was om te bouwen? Vooralsnog moet Liesbeth ons het antwoord op die vragen schuldig blijven. ** *

46

| Literatuurrubrieken

01-2015 binnenwerk.indd 46

03-02-15 10:47


Theo de Jong en Sanne Beumer (met bijdragen van Steffen Baetsen, JeanneMarie Vroomans, Henk van Haaste, Tania Oudemans, Hans van der Plicht en Pauline van Rijn), Opgraving knooppunt Ekkersrijt-IKEA, gemeente Son en Breugel, deel 2. Prehistorische bewoning in Ekkersrijt (rapport 52). Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, Eindhoven 2013. ISSN 15705943. Geïll., 299 pag. + CD-ROM. In de ondergrond van een gebied waar een verkeersknooppunt was gepland bevonden zich twee dekzandkopjes die aan één zijde begrensd werden door een beekdal. Uit het onderzoek blijkt dat het gebied tussen 1800 en 900 v. Chr. doorlopend of nagenoeg continu bewoond is geweest. Na een onderbreking van een periode tussen circa 800 en 410 v. Chr. is opnieuw sprake van bewoning. Enkele sporen wijzen op menselijk verblijf in het Mesolithicum en Laat-Neolithicum. vertegenwoordigers uit de Romeinse tijd zijn beperkt tot een munt en wat scherven. In totaal zijn bij het onderzoek in Ekkersrijt sporen teruggevonden van niet minder dan 28 hoofdgebouwen, 80 bijgebouwen, ruim 400 kuilen, twee graf heuvelstructuren (een ronde en een ovale) en acht menselijke crematiegraven (af b. 9). Kortom de resultaten zijn spectaculair te nemen. Zoveel en zo goed geconserveerde gebouwplattegronden uit de Bronstijd zijn in Noord-Brabant nog niet eerder aangetroffen. Het onderzoek levert een complete set aan data van een tot nu toe vrij onbekende archeologische nederzettingscontext uit de Bronstijd. ** *

Germania (Anzeiger der römisch germanischen Kommission des deutschen archäologischen Instituts), 90e jrg, 2012. Frankfurt a/M 2014. ISBN 978-3-8053-4429-6 / ISSN 0016-8874. Geïll., geb., 319 pag., € 30,80 Naast de literatuurbesprekingen en mededelingen bevat dit boekwerk: - Zwei verzierte keramische Nachbildungen von gegossenen Bronzebecken aus der Hünenburg-Außensiedlung bei Watenstedt, Kr. Helmstedt, und deren Verbreitung in der Südzone der nordischen Bronzezeit; - Die Quellbecken des eisenzeitlichen Befestigungsareals auf dem Berg Vladar in

Westböhmen; -E in Holzurnengrab mit bronzenen Zierbeschlägen aus Roseldorf, Niederösterreich, Objekt 39; -Z eugnisse einer römischen villa maritima auf der Insel des Heiligen Clemens, Dalmatien; - Hölzer, Ziegel und Soldaten: nullus locus sine genio. Dea Candida Regina auf einem neuen Altar aus dem vicus von Großkrotzenburg, Hessen; - Das germanische Grab 2536 in Hostivice, Okr. Praha-západ, Tschechien; - Anmerkungen zu jüngsten archäologischarchäometrischen Arbeiten in der wirtschaftshistorischen Forschung zur Gallia Narbonensis. ** *

Leids Jaarboekje nr. 106, Leiden 2014. ISSN 0922-6699. Geïll., 221 pag. Het Leids Jaarboekje 2014 opent met een artikel van Dick de Boer en Christel Brandenburg over de vroegste geschiedenis van Leiden. De resultaten van archeologisch onderzoek hebben daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. Dat dezelfde archeologie ook in staat is om de geschiedschrijving op een verkeerd been te zetten, blijkt uit een artikel van Edwin Orsel over het oudste Leidse lakenloodje. In 1983 zijn bij een archeologische opgraving in de Warmoesstraat in Amsterdam twee lakenloodjes uit Leiden gevonden. Op basis van steengoed uit het Duitse Siegburg uit dezelfde context werden ze gedateerd in het laatste kwart van de 13e eeuw (af b. 10). Publicatie ervan leidde bij de Leidse historici tot de verheugende conclusie dat de aanvang van de stedelijke georganiseerde lakennijverheid in Leiden teruggebracht kon worden tot circa 1275. Andere auteurs zijn daarop voort gegaan. Ten onrechte zo blijkt nu: het begeleidende Siegburg-materiaal is een halve

Afb. 10 De onjuist gedateerde Siegburgse steengoedkan (s1-kan-8) uit de Amsterdamse Warmoesstraat die als gidsfossiel voor het Leidse lakenloodje diende. Uit: Leids Jaarboekje 2014

Afb. 11 Leidse lakenloodje uit Amsterdam, na herziening gedateerd 1300/’25-1350. Uit: Leids Jaarboekje 2014

Literatuurrubrieken |

01-2015 binnenwerk.indd 47

47

03-02-15 10:47


eeuw jonger en moet, evenals de Leidse lakenloodjes in de periode 1300/’25-1350 worden geplaatst (af b. 11). ** *

Vind nr. 16, 2014. Dit nummer omvat onder andere een bijdrage van Sebastiaan Ostkamp over de faience borden van de Haarlemse plateelbakker Willem Verstraeten (circa 1594-1656). Willem is vooral bekend geworden door een zakelijk geschil met zijn zoon Gerrit (circa 1622-1657), waarbij afspraken werden gemaakt over wie wat gaat produceren. Vader Verstraeten vervaardigde in Haarlem onder andere fraaie barokke faience borden met de afbeelding van putti naar Italiaanse voorbeelden (af b. 12). Zijn borden worden regelmatig in de bodem en beerkuilen in vooral West-Friesland, maar ook in Zeeland, teruggevonden. Zij laten fraai zien dat uitingen van katholicisme in een overwegend protestant Nederland, zoals de beschildering op deze borden, een geaccepteerd verschijnsel zijn geweest. ** *

Sanne Beumer en Theo de Jong, Archeologisch onderzoek Helmond - Rond de Heistraat, fase 3. Archeologische begeleiding onder het protocol opgraven (Rapport 79). Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, Eindhoven 2013. ISSN 15705943. Geïll., 54 pag., CD-ROM. Bij het onderzoek in Helmond zijn muurresten van omstreeks 1700 gevonden, evenals een beerkuil uit de 17e eeuw, een uit plaggen opgebouwde 16e-eeuwse waterput, greppels Afb. 12 Faience bord 16451655 uit het atelier van Willem Verstraeten (Haarlem). Bodemvondst NoordHolland. Uit: Vind

uit de Late Middeleeuwen en een neolithische vuursteenkern. Onder een van de muren is het skelet van een rund gevonden dat daar waarschijnlijk in de 16e eeuw is begraven; uit een van de greppels kwam het skelet van een paard tevoorschijn. Het greppelsysteem kan verband hebben gehouden met een weggeleiding of een landweer die er voor moest zorgen dat men Helmond via een nabij gelegen tolpost bereikte. ** *

TGV teksten & presentatie, De archeologische kroniek van NoordHolland 2013. Haarlem 2014. ISSN 2210-2280. Geïll., 143 pag. De nu verschenen kroniek is al weer de zesde in deze reeks en bevat weer een selectie van samenvattingen van de resultaten van ruim 60 onderzoeken die in 2013 in NoordHolland zijn uitgevoerd. Teksten zijn door zowel professionele archeologen als door amateurs aangeleverd en zijn geïllustreerd met tal van foto’s van aardewerkfragmenten; skeletresten; waterputten; munten; penningen en andere metalen voorwerpen; en ook met de foto van de botten van Groenlandse walvissen waarmee ooit in het Wormer- en Jisperveld een straat werd geplaveid. De kroniek is te downloaden op de site van de provincie Noord-Holland. ** *

De Maasgouw, 133e jrg. 2014, nr. 4. ISSN 1380-4170 Onder de titel “Franken aan de Maas” beschrijft Marion Aarts het onderzoek van een Frankisch-Germaanse nederzetting in HoltumNoord (gem. Sittard-Geleen), een bijzondere vindplaats uit de eerste helft van de 5e eeuw na Chr. De vindplaats kan, zo schrijft zij, als een sleutelvindplaats voor die periode worden beschouwd vanwege de vele nieuwe inzichten die hier zijn opgedaan over boeren, Franken en volksverhuizers tijdens de overgang van de Romeinse Tijd naar de Middeleeuwen. Immigranten stichtten er een kleine zelfvoorzienende boerengemeenschap die hun gewoonten en (voedsel)traditie hadden meegenomen, maar ook openstonden voor de Romeinse invloeden uit hun nieuwe omgeving. Gerrit Groeneweg

48

| Literatuurrubrieken

01-2015 binnenwerk.indd 48

03-02-15 10:47


DE VERENIGING Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl) en berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

VERENIGINGSNIEUWS UITNODIGING VOOR DE ALGEMENE LEDENVERGADERING OP 11 APRIL 2015 TE RHENEN Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 11 april 2015 in het Hof van Rhenen, Grutterstraat 17, 3911 KV Rhenen, aanvang 10.30 uur. Het programma Het voorlopige programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 10:00 - 10:30 uur Ontvangst 10:30 - 10:35 uur Opening voorzitter 10:35 - 10:45 uur Welkomstwoord door afgevaardigde van het gemeentebestuur 10:45 - 11:00 uur Gerti de Koeijer zal een lezing geven in kader van haar historische roman ‘Cunera en de macht van de sleutel’. Zij vertelt over de aanval van de Hunnen op het reisgezelschap, waarmee Cunera onderweg was. Gerti de Koeijer is bestuurslid van de AWN werkgroep PR & Communicatie. 11:00 - 12:15 uur Ledenvergadering 12:15 - 13:15 uur Lunch 13:15 - 16:00 uur Middagprogramma: Grebbeberg en/of stad 16:00 - 17:00 uur Afsluiting met een hapje en een drankje in het gemeentemuseum “Het Rondeel” De details van het programma zijn vanaf ca. 1 februari te vinden op de website www.awn-archeologie.nl en in de stukken die na aanmelding worden toegezonden. Toelichting De stad Rhenen ligt met haar laatgotische Cunerakerk

en toren schilderachtig aan de Nederrijn tegen de zuidf lank van de Utrechtse Heuvelrug. Vanwege de fraaie ligging tegen de heuvel en de vele pittoreske hoekjes is Rhenen veelvuldig door kunstenaars van naam bezocht en geschilderd, zoals Jan van Goyen, Rembrandt van Rijn en Jacob van Ruisdael. In gemeentemuseum Het Rondeel zijn enkele van deze schilderijen en etsen te bekijken. Eeuwenlang is Rhenen door rampen en krijgsgeweld geteisterd. Het grootste krijgsgeweld vond plaats in mei 1940 tijdens de Slag om de Grebbeberg. De historische binnenstad werd door Duits geschut grotendeels doelgericht verwoest. Na de vernielingen in de meidagen van 1940 heeft Rhenen, als een van de weinige Nederlandse steden in de oorlogsjaren, gelegenheid gehad aan de wederopbouw van de binnenstad te werken. Karakteristiek is de stijl die de architecten hebben toegepast: de ‘Delftse School’-stijl. In het middagprogramma kan een keuze worden gemaakt uit een wandeling met gids door de stad of samen met een gids naar de Grebbeberg. Hier liggen loopgraven, de bunkers uit WOII en de erebegraafplaats waar vele gesneuvelden liggen begraven. Er zal mede aandacht zijn voor het abrupte einde van dit deel van de in de IJstijd ontstane Utrechtse Heuvelrug. De dag van de ledenvergadering wordt afgesloten met een drankje en een hapje in het gemeentemuseum Het Rondeel aan de Kerkstraat 1 in Rhenen. Het museum geeft een beeld van de rijke geschiedenis van de stad Rhenen, van archeologisch verleden tot de 20e eeuw. Kortom het wordt weer een leerzame, boeiende en gezellige dag. U bent van harte welkom. Deelname Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, worden verzocht zich vóór zaterdag 14 maart 2015 aan te melden met een kaartje, brief of e-mail bij de landelijk secretaris van de AWN, Fred van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, awn@vdbeemt.nl.

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 49

49

03-02-15 10:47


Dieetwensen t.a.v. de lunch graag vermelden alsmede deelname aan het middagprogramma Wandeling Stad óf Wandeling Grebbeberg Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducees welkom) dient men per persoon €17,50 over te maken op bankrekening NL40 INGB 0000 5778 08 t.n.v. Penningmeester AWN.

KENNISMAKEN MET DE WERKGROEP PR & COMMUNICATIE Via dit stukje willen wij als werkgroep ons graag aan u voorstellen. Tevens kunnen we mooi gebruik maken om in het kort uit te leggen wat we de komende tijd van plan zijn. De werkgroep bestaat uit Lotte Visser, Gerti de Koeijer, Matthijs Poelmans en ikzelf, Paul Flos. Daarnaast zijn Isabel van der Velde en Henk Hegeman actief als ad-hoclid. Zo zijn alle leeftijdscategorieën aanwezig in de werkgroep. Sinds september/oktober zijn wij als vrijwilliger actief als WG PR&C binnen de AWN. Terwijl Matthijs zich vooral bezig houdt met de vernieuwing van de website, zijn Lotte, Gerti en ikzelf druk bezig met het opzetten van een Plan van Aanpak om PR & Communicatie binnen de AWN aan te pakken. Hiervoor hebben we wat interne brainstormsessies gehouden, we hebben tijdens de Afgevaardigdendag input van de leden ontvangen en we gebruiken de resultaten uit de scriptie van Lotte die recent is afgestudeerd met een onderzoek over de communicatie binnen en buiten de AWN. Als werkgroep zetten wij ons graag in om de PR & Communicatie binnen de AWN te ordenen en daar waar nodig te verbeteren. We doen dat niet alleen; we maken ook gebruik van de kennis en kunde van PR&C vertegenwoordigers uit de afdelingen. Uiteindelijk doen we het werk voor de leden en die zitten nu eenmaal in de afdelingen. Het Plan van Aanpak omvat de volgende onderwerpen: 1. Communicatieplan Dit plan omhelst datgene wat we willen (korte en lange termijn), hoe we staan in de AWN en daarbuiten. Ook de uitkomsten van Lotte’s scriptie krijgen hier een mooie plek. Het mediaplan (inclusief ledenwerving) valt ook onder dit punt. 2. Communicatiemiddelen Wat hebben we nodig om onszelf te verkopen? Gerti heeft als schrijver hier een zware inbreng, Lotte zorgt voor de gadgets. Doel is herkenbaarheid, naamsbekendheid en het werven van leden. 3. (Social)Media Via welke (sociale) media presenteren we ons en regelen we wat we willen? Matthijs is de websiteman. Hoe we dit alles organiseren, zetten we in het Communicatieplan. 4. Samenwerking met derden Hoe regelen we samenwerking met andere belangenverenigingen en stakeholders (musea, etc.)?

50

5. Diverse Diverse actiepunten voortvloeiend uit de Afgevaardigdendag en andere bijeenkomsten. We zijn net begonnen, maar hopen dat we snel resultaat kunnen laten zien van wat we allemaal aan het doen zijn. Als eerste zal de nieuwe website op gaan vallen. Ook zijn we bezig met een nieuwe wervingsfolder. We zullen onze resultaten via Westerheem en de website met u blijven communiceren. Voor vragen/opmerkingen kunt u terecht via prcommunicatie@awn-archeologie.nl.

PRATEN MET GRONDEIGENAREN IN NOORDHORN (AFB. 1)

Afb. 1 Tussen de auto’s werd er vergaderd. Foto: Fred vd Beemt.

AWN-afdeling Noord-Holland heeft een uitgebreide bureaustudie gemaakt als voorbereiding van een archeologische veldverkenning die in de maanden januari en februari plaatsvindt (plaatsvond) in het gebied waar zich de slag tussen de Spaanse en Staatse troepen in 1581 afspeelde. De veldverkenning omvat vele hectaren aan graslanden; vele eigenaren van deze gronden moesten worden ingelicht en gevraagd toestemming te geven voor de veldverkenning. Eind november 2014 zijn alle 14 grondeigenaren uitgenodigd om uitleg te krijgen over de plannen die in gedachten zijn met betrekking tot het archeologisch veldonderzoek. Isabel van der Velde, voorzitter van AWN-afd. 1 en projectleider van het onderzoek, heeft de grondeigenaren op een enthousiaste wijze geïnformeerd. Zij legde uit dat het archeologisch onderzoek een oppervlaktekartering betreft middels metaaldetectie, waarbij de voorwerpen die de detector aanduidt met ferro of non-ferro, ingemeten zullen worden middels GPS en verder met rust gelaten zullen worden. Alle aanwezige landeigenaren waren enthousiast en willen graag

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 50

03-02-15 10:47


betrokken zijn bij de veldverkenning en van wat mogelijk op hun akkers wordt aangetroffen. Uiteindelijk doel van het onderzoek is de ‘viering’ van de Slag bij Noordhorn met een tentoonstelling, een educatieve documentaire en lesmateriaal voor het basisonderwijs. Op 28, 29 en augustus 2015 slaan de strijdkrachten hun bivak op in Noordhorn om de strijd die plaatsvond op 30 augustus 1581 na te spelen. Fred v.d. Beemt

EERSTE ARCHEOHOTSPOT IS OPEN

Afb. 2 Henk knipt het lint deskundig door. Foto: Harmen Spreen (Opening APM).

Op 10 december is de eerste ArcheoHotspot feestelijk van start gegaan. Het is de hotspot in het Allard Pierson Museum Amsterdam. Met deze opening loopt het project ruim voor op de planning, wat illustratief is voor de alom positieve reacties op deze vorm van publieksarcheologie. Wim Hupperetz, directeur van het Allard Pierson Museum, memoreerde dat in zijn toelichting op het project. Die brede belangstelling was ook te zien door het grote aantal aanwezigen bij deze opening. Een ArcheoHotspot is een combinatie van een ArcheoLab, een ArcheoCommunity en een ArcheoScope. In het ArcheoLab kunt je als bezoeker archeologen aan het werk zien en zelf meehelpen met het wassen en sorteren van vondsten. De ArcheoCommunity verbindt via

Social Media verschillende ArcheoHotspots, archeologen en materiaalspecialisten met elkaar. De ArcheoScope is een interactieve kaart waarop de bezoeker kan zien waar archeologische vondsten zijn gedaan of waar momenteel onderzoek gaande is. De AWN en Erfgoed Brabant zijn naast het Allard Pierson Museum partners in dit project en Wim Hupperetz dankte hen voor hun rol en steun. Een van de mogelijkheden van de ArcheoCommunity is een skype-verbinding met een opgraving. Tijdens de opening was dat, bij gebrek aan een lopende opgraving, niet mogelijk en in plaats daarvan gaf stadarcheoloog Jerzy Gawronski via een filmpje uitleg over een die week afgesloten opgraving in Amsterdam. In de toekomst gaat dit live gebeuren en kunnen ook vragen worden gesteld. Archeoloog Leo Verhart hield de openingsrede. Hij benadrukte het belang van publieke betrokkenheid bij archeologie. Hij verwees naar de Engelse studie ‘Heritage Counts 2014’. Die studie laat zien welke voordelen erfgoed heeft voor individuen, de samenleving en de economie. Met als opvallende uitkomst dat deelname aan erfgoed op individueel niveau veel bijdraagt aan persoonlijke ontwikkeling, welbevinden en gezondheid. De impact op welbevinden is zelfs groter dan die bij deelname aan sport. Leo Verhart leidde daarna een vrolijke archeologiequiz met ‘helm op en helm af’. De winnaar was Henk Hegeman, lid van het AWN-hoofdbestuur. Aan hem de eer het lint ter opening van de eerste hotspot door te knippen (af b. 2). De twee volgende ArcheoHotspots worden ’s-Hertogenbosch en Eindhoven. Er hebben zich al veel nieuwe gegadigden gemeld, waarbij verschillende AWN-afdelingen betrokken zijn. Vrijwilligers zullen een onmisbare schakel vormen bij het realiseren van de ArcheoHotspots. Dat is voor ons als AWN een uitdaging en tevens een kans nieuwe vrijwilligers aan te trekken en aan ons te binden. Die uitdaging moeten we nu enthousiast oppakken. Wie daar meer over wil weten kan contact opnemen met Tonnie van de Rijdt, algemeen voorzitter, vdrijdt@iae.nl.

250 DETECTORAMATEURS ZOEKEN AKKERS BIJ GEES IN DRENTHE AF Het leek op deze vroege zaterdagmorgen 22 november alsof er een invasie plaatsvond. Honderden auto’s werden rondom Restaurant-Partycentrum ‘De Zwerf kei’ tot buiten het dorp geparkeerd. Ongeveer 250 metaaldetectorzoekers ‘gewapend’ met metaaldetectors namen deel aan de jaarlijkse ledendag. Akkers rondom Gees werden afgezocht. De AWN was op deze dag zowel in de Zwerf kei als op de zoeklocatie aanwezig om voorlichting te geven en mogelijke archeologische vondsten te determineren. Door een van de vinders werd een gouden 1/2 Reaal van

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 51

51

03-02-15 10:47


Afb. 3 De kruisboogfibula in de hand van de vinder. Foto: Fred vd Beemt. Philips II (1555-1598) gevonden. Door een andere vinder een bronzen, mogelijk verzilverde, kruisfibula uit ca. de 4e eeuw na Chr. (af b. 3). De aanwezige AWN-leden hebben in de locatie De Zwerf kei voor tal van DDA-leden voorlichting kunnen geven over wat de AWN te bieden heeft voor de detectorzoekers. Fred v.d. Beemt

AWN-TWENTE 40 JAAR

Afb. 4 Gedeputeerde Maij en wethouder bekijken de tentoonstelling. Foto: Fred vd Beemt.

De afdeling Twente bestond op 23 november 40 jaar en dat werd daags daarvoor gevierd met de opening van de jubileumexpositie ‘Archeologische schatten en verhalen - 40 Jaar AWN Twente’. Er waren veel waarderende woorden van mevrouw Hester Maij, gedeputeerde van de provincie Overijssel, voor het werk van de afdeling en het

52

prachtige themanummer ‘Twente’ van Westerheem. Samen met wethouder Cultuur van de gemeente Almelo werd de tentoonstelling met het verwijderen van de AWN vlag feestelijk geopend (af b. 4). AWN-Twente heeft verschillende aansprekende vondsten geselecteerd, waaronder (uit Almelo en omgeving) putringen van het erve Aalderink en urnen en neolithische bijlen (collectie van het Stadsmuseum Almelo), al of niet aangevuld door vondsten van de overleden Almelose amateur-archeologen Eshuis of Kampman. Er zijn ook vondsten te zien van opgravingen in Oldenzaal, onder andere bij het Agnesklooster en in het Twentse buitengebied, zoals De Ridder van Borne en een mesolithisch jachtkampje te Haaksbergen. Uit Mander zijn steentijdvondsten te zien van ruim 40.000 jaar oud. Verder allerlei metaaldetectorvondsten uit de collecties van o.a. Gert Gesink, Patrick Löring en anderen. De jubileumexpositie in het Stadsmuseum van Almelo is geopend tot en met 28 februari 2015.

AFGEVAARDIGDENDAG AWN 8 NOVEMBER 2014 De Afgevaardigdendag werd door 54 leden, incl. het bestuur bijgewoond. Het was een boeiende en gevarieerde bijeenkomst. Paul Flos presenteerde de nieuwe en actieve werkgroep PR en communicatie. Deze bestaat uit Gerti de Koeier, Paul Flos, Matthijs Poelman, Isabel van der Velde en tijdelijk lid Lotte Visser. Matthijs Poelman werkt samen met Dik Bol aan vernieuwing van de website. De werkgroep is ambitieus begonnen. Ledenwerving is het primaire doel. Financieel is het ook nodig dat het ledenbestand op peil blijft. De werkgroep vindt samen met het bestuur dat de doelgroepen verbreed moeten worden wat leeftijd betreft. Er is ook gekeken naar samenwerking met derden. Die is er al grotendeels met professionele organisaties in Nederland zoals met de RCE; er wordt samengewerkt met de uitgever van Archeologie Magazine; verder gaat de werkgroep ook kijken naar uitwisseling van artikelen met anderen; de relatie met de DDA (detectoramateurs); en met het RMO moet aangescherpt worden. In de ogen van Paul is de beeldvorming van de AWN bekend in een professionele omgeving, maar die bekendheid moet breder. De AWN moet de nieuwe VVV gaan worden van archeologisch Nederland. De komende maanden wordt er een lezersonderzoek over Westerheem gehouden. Tijdens deze Afgevaardigdendag werd proefgedraaid. Het onderzoek is bedoeld voor ondersteuning van ledenwerving maar ook om er voor te zorgen dat Westerheem aantrekkelijk blijft onder de huidige leden en de toekomstige lezers. Belangrijk is dat Westerheem het visitekaartje van de AWN blijft. De enquête zal via de afdelingen worden uitgezet. De invulling kan zowel digitaal als per post. ’s Middags vond er een Inspiratiecafé plaats met de thema’s

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 52

03-02-15 10:47


matiesysteem. Het melden van vondsten en het raadplegen daarvan is sterk vereenvoudigd en vooral ook gebruiksvriendelijk van opzet. Nieuw en toe te juichen is dat straks alle digitale rapporten van archeologisch onderzoek zijn te raadplegen. Uitgangspunt van het Ministerie is dat alle informatie uit afgerond onderzoek en uit de meldingen van vrijwilligers in principe openbare informatie is. Soms wordt voor de precieze locatie van bijvoorbeeld vondsten een uitzondering gemaakt om bekendmaking of wel verstoring te voorkomen. Via de website van de RCE kunnen belanghebbenden en belangstellenden in de archeologie zich aanmelden voor het gebruik van Archis 3.0. Afb. 5 Er werd intensief gesproken met vele ideeën als resultaat. Foto: Fred vd Beemt.

a. Ledenwerving, hoe doe je dat? b. Hoe laten we jullie als afdeling zien wat jullie doen? c. Samenwerken met detectorzoekers; d. Wat hebben jullie als afdeling nodig voor PR en communicatie van het landelijk bestuur en van de werkgroep PR&C? Aan zes ronde tafels gingen 5-7 deelnemers met elkaar in gesprek over een thema. Ideeën, wensen en vragen werden op het tafellaken genoteerd. Na een half uur werd van tafel gewisseld en ging een nieuwe groep verder met wat reeds op het tafelkleed was geschreven. En dat laatste gebeurde uitgebreid. Tientallen ideeën werden opgeschreven en zullen worden uitgewerkt (af b. 5). Een ander niet onbelangrijk punt voor bespreking was de besteding van het legaat dhr. P.J. Roda. Een voorstel ‘onderbrenging en besteding legaat P.J. Roda in combinatie met het bestaande Pieter van de Voordefonds’ werd opiniërend besproken. Besluitvorming vindt plaats tijdens de ALV 11 april 2015. Tonnie van de Rijdt bedankte alle afgevaardigden voor hun aanwezigheid en hun grote inbreng. Aansluitend was er een drankje en een hapje, en kon er nog even nagepraat en ‘genetwerkt’ worden. Fred v.d. Beemt

ARCHIS 3.0 NU ZEKERHEID Eindelijk, Archis 3.0 wordt binnenkort operationeel. De streefdatum is 1 april 2015. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft samen met gebruikers, opgravingsbedrijven, de AWN, de provinciale, regionale en stadsarcheologen in klankbordgroepen en expertgroepen Archis 3.0 ontwikkeld. De uitkomsten daarvan zijn verwerkt in een gebruiksvriendelijk Archeologisch Infor-

MYSTERIE ROND AARDEWERKEN POT OPGELOST In Westerheem 2-2013 is een artikeltje verschenen waarin door ADC-archeoloog Roderick Geerts vragen werden gesteld bij een aardewerken pot uit een opgraving bij Boxmeer-Sterckwijk. Deze pot bevond zich in een crematiegraf dat tussen bronstijd- en vroege-ijzertijdgraven lag. De kenmerken van deze pot correspondeerden te weinig met de bestaande typologieën van deze periodes. Door een Duits specialist is de oplossing aangedragen: ver over de grens in Duitsland, in het gebied van de Hunsrück-Eifel-Kultur (afgekort tot HEK) zijn paralellen vindbaar: de kenmerkende versiering met ribbels en schouders, net onder de rand, en de sterke schouderknik van de Boxmeerse pot wordt daar vaak gevonden. Datering: Midden-IJzertijd (fase H van ‘Van den Broeke’ voor OssUssen en Zuid-Nederland). Een artikel van Roderick Geerts, te vinden op http:// www.sidestone.com/library/metaaltijden-vol-i (vanaf bladzijde 151), verstrekt meer informatie. Het artikel heeft de intrigerende titel “Duitse importproducten of reizende vrouwen in Boxmeer?”.

REUVENSDAGEN 2014 De Reuvensdagen zijn een hoogtepunt van het jaar voor menig archeologielief hebber. Dit keer vonden ze plaats in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag. De AWN stond er met een stand (af b. 6) om het gesprek aan te gaan met archeologen, studenten en andere geïnteresseerden en zo een breder draagvlak voor vrijwilligers te creëren binnen de professionele archeologiewereld. We kregen vooral aandacht en vragen van mensen die al contact hadden met de AWN en meer wilden weten over bepaalde activiteiten en over de NJBG. Op de eerste dag kreeg archeoloog Evert van Ginkel uit

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 53

53

03-02-15 10:47


TENTOONSTELLING ’VERBORGEN VERHALEN’

Afb. 6 De stand van de AWN. Foto: Paul Flos.

Leiden, onze vaste columnist in dit blad, een lintje. Hij is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau omdat hij zich inzet om archeologie en geschiedenis onder de aandacht te brengen bij een groot publiek. Naast vreugde was er ook verdriet; we herdachten Caroline Leef lang. Na twee dagen vol lezingen, snuffelen bij de boekenkraam en overige kramen was het vrijdagmiddag tijd voor de topvondsten van 2014. Dat waren: de oudste telescoop van NL, gevonden te Delft , de Neanderthalervindplaats in Den Bosch, Eikenhout met wormspijkers uit Medemblik (het bewijs van de paalwormcrisis), schaal van Oegstgeest van 600 na Chr., de Romeinse wachttoren uit Swifterbant en als laatste de pas gevonden zilverschat uit Den Haag. Bij de afsluiting werd er gesproken over een warme en welkome sfeer. Hopelijk ook in Zwolle de volgende keer.

In het Universiteitsmuseum van Groningen is vanaf 16 januari de nieuwe tentoonstelling ‘Verborgen verhalen. Waarom archeologen bewaren.’ te zien. In samenwerking met het Universiteitsmuseum presenteren 14 studenten een aantal antwoorden op de volgende vragen: waarom bewaren archeologen alles wat ze opgraven, waar bewaren ze dat en (vooral) wat kunnen en moeten ze er nu nog mee doen? De studenten zochten onder begeleiding van twee docenten naar aansprekende objecten en verhalen in de vier collecties van het Groninger Instituut voor Archeologie. Archeologen bewaren nog steeds, maar wel anders dan vroeger. Wat kunnen we leren van oude objecten en wat voor nieuwe gegevens brengen ze nog steeds voort? Nieuwe onderzoekstechnieken worden uitgelegd aan de hand van voorbeelden uit de praktijk. De tentoonstelling is dus te zien in het Universiteitsmuseum Groningen, Oude Kijk in ’t Jatstraat 7a, 9712 EA Groningen, tel. 050 3635562, www.rug.nl/museum.

CASTELLUM DE HOGE WOERD IN DE MEERN (UTRECHT) NADERT VOLTOOIING

Gerti de Koeijer

NIEUWE ERFGOEDWET NAAR DE TWEEDE KAMER In de nieuwe Erfgoedwet veranderen enkele zaken: - het huidige systeem van door de RCE verleende opgravingsvergunningen wordt vervangen door een systeem van certificering; - onder ‘opgraven’ gaat ook vallen: het verplaatsen of verwijderen van een archeologisch monument onder water; - gemeenten krijgen bevoegdheid werkzaamheden stil te leggen bij archeologische (toevals)vondsten; dit betekent dan wel dat alle vervolgkosten voor de gemeente zijn; - in een Algemene Maatregel van Bestuur komt een regeling voor amateurarcheologen/vrijwilligers voor o.a. zoeken met een metaaldetector en zelfstandig opgraven; de AWN wordt door de RCE geraadpleegd bij het invullen hiervan.

54

Afb. 7 Een impressie van de muren van het castellum; de zwarte bekleding wordt nog bedekt met hout. Foto: Marijn Lockefeer. Op zondag 11 januari was er een open dag in het Castellum De Hoge Woerd. Een groot aantal bezoekers bleek benieuwd naar de vorderingen. De opening was immers al in april 2014 gepland! Net zoals ik waren ze vooral verbaasd over de enorme afmetingen, maar ze constateerden ook dat er nog heel wat te gebeuren stond voor april. Architect Yko Buursma vertelde een en ander over het plan, de aanpak en de moeilijkheden (vooral op archeologisch gebied). De in de grond aanwezige archeologische resten mochten immers niet worden aangetast. Door ophoging van het terrein (70 cm) en een praktische oplossing voor het aanleggen van de wallen (geen

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 54

03-02-15 10:47


aarden wallen, zoals oorspronkelijk, maar een houten ommuring) kon de druk op de ondergrond erg worden beperkt en konden bovendien in de houten ommuring allerlei ruimtes worden gecreëerd voor exposities, stallen en andere zaken (af b. 7). De enige inbreuk op het ongestoord conserveren waren de vier heipalen die moesten worden geslagen voor het paviljoen (restaurant, theater). De bodem is op deze vier plekken minutieus onderzocht en leverde, naast f link wat vondsten, ook een prachtige stratigrafie op. In dit paviljoen zal de grootste (letterlijk: 26 meter lang!) blikvanger ongetwijfeld de geconserveerde De Meern 1 zijn. Het enthousiaste verhaal van archeoloog Eric Graafstal maakte iedereen extra benieuwd naar het resultaat. En over enthousiasme gesproken, ook de uitbater van het toekomstige restaurant, de programmeur van het theater en, last but not least, de vriendelijke vrijwilligers die ons over het bouwterrein loodsten, konden er wat van! Marijn Lockefeer

AD VERLINDE ONTVANGT AWN-SPELD (AFB.8)

Afb. 8 Ad Verlinde krijgt zijn onderscheiding opgespeld door afdelingsvoorzitter Kees de Rooij. Foto: Fred v.d. Beemt. Voormalig provinciaal archeoloog Ad Verlinde ontving vrijdagmiddag 21 november tijdens de opening van de AWN expositie 40 Jaar Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Twente, een zilveren speld voor zijn verdiensten op het gebied van de archeologie in Twente en zijn omgang met vrijwillige archeologen. Verlinde stond aan de wieg van de oprichting van de afdeling in 1974 en werkte decennia lang samen met de AWN. In zijn dankwoord roemde Verlinde de `ogen en oren’ van de AWN in het veld. Ook gedeputeerde Hester Maij - die de expositie officieel opende - onderstreepte het belang van een goede samenwerking tussen professionals en de vrijwillige archeologen. Fred v.d. Beemt

ARCHEOLOGISCHE EXCURSIE NAAR LUXEMBURG De Drents Prehistorische Vereniging (DPV) organiseert jaarlijks een archeologische excursie naar één van de ons omringende landen. Aan deze reizen kunnen ook leden van de AWN deelnemen. De excursie van komend jaar wordt gehouden van 4 tot 7 juni 2015 en heeft als reisdoel Luxemburg, een klein land dat veel mooie archeologische monumenten herbergt. Het wordt een afwisselende reis met veel te bezoeken locaties, terwijl er toch niet al te veel gereisd hoeft te worden. Hieronder volgt een greep uit het programma. Veel aandacht is er tijdens de reis voor de sporen die de Kelten en Romeinen in Luxemburg hebben achtergelaten. Er worden enkele Keltische heuvelforten bezocht waaronder de Titelberg, waar zich de hoofdstad van de stam van de Treveren bevond. Uit de Romeinse tijd stammen de fundamenten van een paleisvilla en een GalloRomeins heiligdom. Deze tempel is vergelijkbaar met de tempel die is opgegraven onder de kerk van Elst in de Betuwe, die op de heenweg zal worden aangedaan. Uniek voor NW-Europa is een Romeins systeem om water te winnen, waarvoor een hele berg doorboord werd met tientallen meters diepe schachten die uitkwamen op een 600 m lang ondergronds kanaal. De Middeleeuwen komen aan bod met een bezoek aan twee kerken in Echternach. In één van deze kerken bevindt zich de crypte met het graf van de missionaris Willibrord die rond het jaar 700 het Christendom predikte in Nederland. Op de terugweg wordt in Zuid-Limburg de kerk van Susteren bezocht, oorspronkelijk gesticht door Willibrord. Deze afwisselende reis staat onder leiding van Pieter den Hengst (archeoloog). Gedurende de geheel verzorgde busreis verblijven we voor een schappelijke prijs in een goed hotel. Mocht u belangstelling hebben, ga dan naar www.dpv.nu. De inschrijving sluit op 1 maart 2015. Fred v.d. Beemt

THEMAMIDDAG ‘ARCHEOLOGIE VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG’ In het Nationaal Bevrijdingsmuseum te Groesbeek vond op 20 januari jl. een themamiddag plaats over de Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Meer dan 100 mensen luisterden geanimeerd naar zes sprekers die verschillende aspecten van dit jonge onderwerp in de archeologie presenteerden. Na een introductie door de historicus van het museum, Youri Brentjens, en de voorzitter van de AWN, Tonnie van de Rijdt, gaf professor Ben Schoenmaker van het Nationaal Instituut voor Militaire Historie (NIMH) een overzicht van de diensten en producten van dit instituut voor professionals en

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 55

55

03-02-15 10:47


vrijwilligers. Jan van Doesburg informeerde over wat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voor dit vakgebied doet. Ruurd Kok van het archeologisch adviesbureau RAAP koos voor een alternatieve insteek met een voorstel hoe om te gaan met illegale opgravingen. Aan het slot gaf Paul Klinkenberg van de werkgroep WOII van de AWN-afdeling Nijmegen uitleg over de activiteiten van de werkgroep op de Duivelsberg. Aan het einde van de middag was duidelijk dat nog veel beter kan worden samengewerkt tussen de verschillende groepen die zich met dit onderwerp bezig houden: de overheid (RCE, defensie), beroepsarcheologen, historici en vrijwilligers. De coördinator van de werkgroep WOII van afdeling Nijmegen deed een oproep om rond dit thema een congres te organiseren, waarbij alle stakeholders worden uitgenodigd. Ook zal de AWN onderzoeken of een landelijke werkgroep voor dit onderwerp haalbaar is. Beide ideeën worden meegenomen naar het AWN-hoofdbestuur. Al met al was het een succesvolle middag met boeiende presentaties en vernieuwende inzichten. En last-but-notleast; veel dank aan het museum voor de geweldige ontvangst! De volgende Westerheem (april) kunt u een uitgebreid verslag van deze dag lezen. Paul Flos

provinciaal belang. Het gaat om de Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). Deze avond is de Utrechtse Heuvelrug het onderwerp, schatkamer van de provincie: in het Utrechts-Gelders zandgebied ligt zo’n 30% van de beschermde monumenten in ons land en wel 60% van alle Nederlandse grafheuvels. Na de lezing wordt de Algemene Ledenvergadering gehouden. Plaats: Pieterskerkhof 5 Utrecht Aanvang: 20.00 uur Entree: € 3,00 voor niet-leden en €1,50 voor leden Informatie: tel. 030-6970016. 8 april 2015 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Constance van der Linde: ‘Archeologisch botonderzoek aan de hand van o.a. vondsten uit Utrecht’. De spreekster is fysisch antropoloog en KNA-archeoloog; ze heeft een eigen fysisch-antropologisch onderzoeksbureau ‘Tot op het bot’. Ze vertelt over de methoden van haar vakgebied: opgraven, documenteren en analyseren van menselijk skeletmateriaal. Haar onderzoek richt zich op leeftijdsbepaling, materiaaloorsprong en historische leefmethoden. Constance van der Linde heeft medewerking verleend aan verschillende opgravingen in de stad Utrecht. Voor verdere gegevens: zie lezing van 11 maart hierboven. 11 april 2015 ALV in Rhenen (zie elders in dit Verenigingsnieuws).

AGENDA 9 maart 2015 Afd. Lek- en Merwestreek – voorproefje voor de cursus ‘Kennismaking met de archeologie’. De cursus is bedoeld voor zowel AWN-leden als anderen die met archeologie te maken hebben, zoals gemeenteambtenaren en leden van historische verenigingen. De kennismakingsavond is oriënterend en gratis te bezoeken. Aanmelden bij de secretaris van de afdeling Cor Westra, tel. 078-6350184, e-mail: CorGuzzi@yahoo.com. 11 maart 2015 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Annemarie Luksen (zeven jaar veldarcheoloog bij de gemeente Utrecht): ‘Archeologie van de Utrechtse heuvelrug’. De provincie Utrecht heeft ervoor gekozen om drie gebieden te beschermen als

14 april 2015 Afd. Zeeland – 16e Zeeuwse AmateurArcheologen Dag (ZAAD), met een uitgebreid lezingenprogramma: Middeleeuwse pijpaarden en terracottabeeldjes; Werven en voorhoven: mottekastelen op Walcheren; Laatmiddeleeuws glas uit Sluis; Archeologisch rondje rondom de Oosterschelde; Onderzoek naar de middeleeuwse haven in Axel; en Archeologische kijk op het ontstaan van de stad Brugge (Romeinen, Vikingen?). Plaats: ‘Het Schuitvlot’ te Middelburg Entree: AWN-leden €5,-, anderen €10,- (ter plaatse bij inschrijving te voldoen) Aanmelden tot uiterlijk 6 maart 2015 via e-mailadres zaad@scez.nl. Graag organisatie, adres, e-mailadres, eventueel AWN-lidmaatschap en aantal personen vermelden.

WERK IN UITVOERING WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 5 - 8 - 10 - 11 - 12 - 13 - 17 - 18 - 23 en LWAOW.

Nieuwsbrief, nov. 2014 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Na het programma van de in november in Amstelveen gehouden Studiedag met bijdragen van Jerzy Gawronski,

56

Menno de Boer, Conny Dekker en Ton van Bommel, legt laatstgenoemde uit wat de overdracht van vondsten uit Diemen naar het Provinciaal Depot inhoudt. Het is een

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 56

03-02-15 10:47


Afb. 1 Administratie: binnen en buiten. Foto’s: Ton van Bommel (uit Nieuwsbrief Afd. 5). tijdrovende klus waar acht mensen mee bezig zijn. Gelukkig werkt de ploeg niet altijd binnen maar ook wel eens in de buitenlucht (afb. 1). Na informatie over de aftrap van de ArcheoHotspots in het Amsterdamse Allard Pierson Museum, maakt Ton van Bommel ook hier duidelijk niet echt gelukkig te zijn met de manier waarop de door de RCE georganiseerde discussiedag Grenzen aan graven verliep. Dan volgt een verslag van een excursie naar de terra sigillata-tentoonstelling in Houten met aansluitend een rondgang door Wijk bij Duurstede, uitmondend in Museum Dorestad. Daar kon men onverwacht een kist met een wapenvondst van een rijke ruiter uit Oss bekijken, daterend uit het midden van de 7e eeuw. Hierna vertelt Wiesje Dijkxhoorn over het Romeinenweekend op het Domplein in Utrecht. Wiesje was met Paul Hoogers ook aanwezig bij het 30-jarig bestaan van Hist. Ver. “De Proosdijlanden” in De Ronde Venen. Hierna komt het vakantiewerk van sommige AWN’ers aan bod: in Belginum (Hunsrück) en Aldenhoven: een mooie belevenis zowel wat het archeologische werk als wat de omgeving aangaat. In dit deel van Duitsland ‘ritselt’ het van de Romeinse vondsten. Guus Lindeman bespreekt een in Amstelveen ontdekte Romeinse munt, gevonden bij het Canongebouw, waarvan het echter onduidelijk is of hij met grond van elders is aangevoerd of hier echt door een Romein is verloren. Het gaat om een kleine bronzen munt, waarschijnlijk tussen 375-378 in opdracht van keizer Valens geslagen te Lyon. Valens sneuvelde in 378 bij Adrianopel (Edirne) tegen de Goten en werd opgevolgd door de veel bekender geworden Theodosius I die in 395 het christendom tot staatsgodsdienst verhief. Ook bespreekt Guus een in kleine oplage door de Hollandsche Stoomboot Maatschappij geslagen penning n.a.v. het in 1917 door de Duitsers op de Noordzee tot zinken gebrachte ss Amstelstroom. Het schip werd gestraft, omdat het de geallieerden had bevoorraad, terwijl Nederland een neutrale mogendheid was. Nieuws over exposities en lezingen besluiten de N. Terra Nigra nr. 186, sept. 2014 (Afd. 8 - Helinium) In TN. vind ik weer een grote variatie aan onderwerpen. Voorzitter Guus van de Poel zet op een rijtje wat er allemaal gebeurt binnen de afdeling en hoe leden daaraan kunnen bijdragen. Het programma van activiteiten ziet er goed uit: werkavonden, Helinium-zaterdagen, lezingen, tentoonstellingen, oud eten, een video-avond, het kerstdiner en de Nieuwjaarsborrel. De afdeling deed mee

aan de ‘Maand van de Geschiedenis’ en Carolien van Loon geeft een overzicht van wat er die maand in Vlaardingen in dat kader was te doen. Vervolgens ruimt TN. enkele pagina’s in voor de reactie van Helinium op de Erfgoednota Vlaardingen 2014, eveneens verwoord door Carolien. De gemeente Vlaardingen wil de beleidsnota’s Archeologie en Monumentenzorg herzien en interviewt daartoe zes partijen uit het erfgoedveld, waaronder de AWN. Het gaat daarbij om belangrijke vragen: Hoe kan toekomstig beleid de wenselijke activiteiten van Helinium ondersteunen? Als Helinium bevoegd gezag was en beleid zou moeten ontwikkelen voor het erfgoed van Vlaardingen, hoe zou dat er dan uit zien? Wat werkt volgens Helinium wel in het huidige beleid en wat niet? Welke kansen ziet Helinium als we gebouwd erfgoed, archeologie en landschapsbeleid onder één paraplu samen brengen? Heeft Helinium ideeën om haar aandachtsgebied te promoten en onder de aandacht van anderen te brengen? Hoe creëert het aandachtsgebied van Helinium nu en in de toekomst waarde voor Vlaardingen? Heeft Helinium nog wensen of ideeën voor het traject? Waar liggen de kansen en de valkuilen? De afdeling is positief over het feit dat belangenorganisaties worden geconsulteerd en ziet kansen, ondanks een forse bezuinigingsronde, maar ook valkuilen op het vlak van te hoge verwachtingen van beide kanten. De gemeente hoopt taken over te kunnen dragen, maar overdracht van taken naar vrijwilligers kan knelpunten opleveren vanwege de kennis, vaardigheden en beschikbaarheid van die vrijwilligers. In 2001 groeven het VLAK en Helinium in Vlaardingen een grote hoeveelheid keramiekscherven op, daterend van de 17e tot de 19e eeuw. Daaronder een schenkkan van Delfts aardewerk (1675-1700) waaraan Suzanne Klüver een artikel wijdt (af b. 2). Aan de onderkant is de

Afb. 2 Kan van Delfts aardewerk, 1675-1700. Foto: Suzanne Klüver (uit Terra Nigra).

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 57

57

03-02-15 10:48


heel oude funderingen, maar ook een Romeinse structuur: een geul rond een graf heuvel. Het zeven van het materiaal uit de ring en het middendeel zou meer informatie kunnen opleveren over deze graf locatie. Vlaardingse basisscholen kunnen kiezen uit 3 lespakketten voor de bovenbouw die ook kunnen worden aangepast voor gebruik in de middenbouw: over de Steentijd (Vlaardingen-cultuur), de IJzertijd/Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Ook voor de onderbouw en middenbouw is er een lespakket dat wordt samengevoegd met het AWN-aanbod. De archeologische dienst probeert ook leerlingen van het v.o. te bereiken: brugklassen kunnen het depot bezoeken, de school wordt bezocht en brugklassers kunnen een expositie inrichten. Hierna geeft TN. een samenvatting van een onderzoek door ADC ArcheoProjecten in het plangebied Weverskade te Maassluis, waar sporen uit de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd werden waargenomen, zij het dat uit die laatste periode alleen een paar kuilen en ontginningsgreppels zijn gezien. Boekbesprekingen, nieuws van de bibliotheek en krantenknipsels besluiten TN.

Afb. 3 Selfie in het Prinsenhof. Foto: eigen (uit Terra Nigra).

kan gemerkt met ‘MIS’ en Suzanne vraagt zich af wat dit betekent. Tot nu toe kan geen plateelbakker aan dit merk worden verbonden en dat het MIS slaat op ‘misbaksel’ lijkt niet aannemelijk. Rest de mogelijkheid dat het om een niet-Delftse plateelbakkerij gaat, mogelijk zelfs van buiten de Republiek. Meedenken mag! Suzanne buigt zich ook over een scherf met tinglazuur waarop de letters GWASA in een rechte hoek naast elkaar staan. In het Vlaardings Streekmuseum Jan Anderson is gelukkig een compleet majolica bord aanwezig met de letters AKGWA en AHGSA, geplaatst in een kruis met als snijpunt de letter G. Waarschijnlijk verwijst de figuur naar Psalm 139 en herinnert het bord de lezer aan de alomtegenwoordigheid van God, aangegeven met de G. Naar buiten toe kunnen de letters dan worden gelezen als: God Kent Alles, God Weet Alles, God Siet Alles en God Hoort Alles. Suzanne is conservator in Museum Prinsenhof te Delft en enkele AWN’ers maakten een excursie naar dit museum, waar de afdeling Delfts blauw (met Suzanne’s toelichting) de meeste belangstelling trok. Het gezelschap maakte vervolgens een selfie, staand voor een manshoge vaas (af b. 3). De reis voerde hierna naar het RMO te Leiden waar vooral de exposities Gouden Middeleeuwen en Bij Nader Inzien belangstelling kregen. Enkele AWN’ers assisteerden bij een onderzoek op de plek tussen Delft en Rijswijk waar vóór 1570 het klooster Sion was. De Reformatie betekende het einde voor het klooster. Na enige tijd werd het een buitenplaats, maar met de Franse tijd vond ook die een einde. In de 20e eeuw werd het een tuindersbuurt. Men vond niet

58

Zuidwesterheem nr. 81, dec. 2014 (Afd. Zeeland) Ook Zuidwesterheem wordt voortaan zoveel mogelijk digitaal verspreid. De afdeling organiseerde een excursie naar Hulst en Terneuzen en de deelnemers werden hartelijk ontvangen door Hanneke Stam, wellicht ‘de meest welbespraakte gids van Zeeuws-Vlaanderen’. Ook was er een excursie naar Alphen aan den Rijn, waar het Archeologiehuis van Zuid-Holland en het Archeon werden bezocht. Het waren twee interessante en plezierige excursies. Onder leiding van SCEZ-archeoloog Hans Jongepier maakten 50 belangstellenden een door het OosterscheldeMuseum georganiseerde excursie naar het in de 16e eeuw verdronken Nieuwlande, 3 km ten oosten van Yerseke. Het gaat hier om een natuurgebied, maar de Provincie Zeeland verleende eenmalig toestemming voor de excursie. Aanwezig zijn hier nog de funderingsresten van het kasteel van Nieuwlande, van de kerk, een kerkhofmuur en resten van naar schatting zo’n 50 woningen. Hierna bezocht men het OosterscheldeMuseum in Yerseke, waar o.m. een expositie over verdronken dorpen in Zeeland is te zien. Al meer dan eens kwam in deze rubriek de bouw van het ‘middeleeuwse’ kasteel Guédelon (bij het Bourgondische Treigny) ter sprake. Hier wordt op middeleeuws ambachtelijke wijze een kasteel gebouwd zoals dat in het begin van de 13e eeuw gebeurde. Het doel van het project is om antwoorden te vinden op vragen die opkomen bij de bestudering van de methoden en organisatie van een middeleeuwse bouwplaats. Marc Zwartelé bezocht de bouwplaats en constateerde dat het in alle opzichten een leerproject is, maar dat er tevens sprake moet zijn van een behoorlijke dagopbrengst aan entreegeld. De bouw startte in 1998 en naar verwachting kan de Heer van Courtenay - fictieve opdrachtgever in 1229 - in 2024 zijn kasteel in gebruik nemen. Onder leiding van Dicky de Koning en Leo den Heijer onderzochten kinderen van de basisschool in Waarde

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 58

03-02-15 10:48


Afb. 4 Zoekactie aan de zeedijk bij Waarde. Foto: Leo den Heijer (uit Zuidwesterheem). een terrein aan de zeedijk bij Waarde (af b. 4). Ter verhoging van de motivatie was het terrein tevoren door de leiding archeologisch verrijkt, maar enkele kinderen slaagden erin hier ook echt archeologisch materiaal te vinden, waaronder een middeleeuws spinsteentje. Met de mooiste vondsten maakt de school een tentoonstelling. Leden van de Wg Archeologie Hulst speurden op verzoek van Richard Lensen (student archeologie in Leiden) in Zaamslag het oppervlak af van de kerktuin, het voormalige kerkhof. Tevoren was er contact geweest met het kerkbestuur, de gemeente en de SCEZ en het doel was hier oppervlaktevondsten te vinden van het oudste, middeleeuwse kerkje dat hier ergens moet hebben gestaan. Dat is ondanks ijverig zoeken echter niet gelukt. Regelmatig verkennen AWN’ers van ‘s-GRAVENhage een van de werkgroepen van Afd. Den Haag e.o. - de stuifvalleien in de duinen van Schouwen, vaak gesteund door AWN’ers van Afd. Zeeland. De verkenningen begonnen al in 1911-1940 toen schoolmeester Hubregtse uit Burgh de Schouwse duinen onderzocht op archeologica. In 1992-1994 startte de eerste campagne en de derde campagne in 2012-2014 is net afgesloten. Inmiddels kon de snelheid waarmee de Jonge Duinen het middeleeuwse akkerland overdekten worden bepaald en bewoning in de Midden-IJzertijd worden aangetoond in dit duingebied. Z. eindigt met nieuwtjes, berichten en oproepen. Grondig Bekeken nr. 4, dec. 2014 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Na de Nieuwjaarsbijeenkomst organiseerde de afdeling in februari een excursie naar het Utrechtse DOMunder, terwijl er in maart een kennismakingsavond is voor leden, gemeenteambtenaren en leden van historische verenigingen. Wellicht is deze avond een inleiding tot een cursus archeologie. Er is nog geen zicht op een nieuwe werkruimte na mei 2015 en er wordt dus naarstig verder gezocht. De afdeling kreeg van 20 leden een ingevuld enquête-

formulier terug, meest van mensen die binnen of buiten de afdeling archeologisch actief zijn. De bedoeling van het onderzoek was om vraag en aanbod binnen de afdeling beter op elkaar af te stemmen. Bij GB. is een overzicht bijgevoegd van de gegeven antwoorden en dat leert mij dat bij alle activiteiten wel een of meer mensen opgeven dat zij daarin actief (willen) zijn. Aardig zijn antwoorden op meer vrij te beantwoorden vragen, zoals deze: “Welke suggesties, adviezen of opmerkingen hebt u nog t.a.v. het functioneren van de afdeling?” De opmerkingen variëren van “Geen. Hartstikke leuk dat ik jullie nog nooit ontmoet heb, maar me wel erg welkom voel” via “Ik denk dat onze vereniging zeer goed bezig is” tot “We hebben helaas de uitstraling van een bejaardensociëteit” en “De afdeling is groter dan Dordrecht”. Cees van der Esch struint graag langs rivieren en dat gebeurt steeds meer wat verder van huis. Bij Hurwenen vond hij een complete pijp uit ca. 1650-1660 van pijpenmaker Willem Teeck uit Gorinchem. Teeck was een naar het continent uitgeweken Engelsman, geboren rond 1593. Onvoorstelbaar dat zo’n teer voorwerp van ruim 30 cm bijna vier eeuwen lang heel bleef en het blijkt niet eens de enige te zijn. Ook bij Lent (Nijmegen) vond men aan de oever van de Waal een complete pijp, ditmaal een Goudse uit 1670-1674. Bijzonder is dat de lelieversiering op de steel van de Hurwenense pijp in bas-reliëf is uitgevoerd (af b. 5), meestal zijn de lelies gestempeld. Veruit de grootste bijdrage in GB. is Uit oude dozen van Teus Koorevaar, waarin hij naar aanleiding van zijn bespreking van het proefschrift van Menno Dijkstra Rondom de mondingen van Rijn & Maas oude middeleeuwse vondsten uit het Alblasgebied nog eens nader beziet. Het bleek niet zelden een hele zoektocht. Soms leidend tot de ontdekking dat vondsten niet of maar gedeeltelijk aanwezig waren in het betreffende depot en dat determinering van aardewerk vroeger (jaren ‘60-70 van de 20e eeuw) en nu tot heel verschillende uitkomsten en conclusies kan leiden. Enkele conclusies die Teus trok n.a.v. zijn expeditie wil ik u niet onthouden. Zo toont het onderzoek dat er nog geen bewijs is voor bewoning in het Alblasgebied vóór de 10e eeuw. En dat voor bewijsvoeringen alleen goed gedocumenteerd en/of concreet aanwezig vondstmateriaal moet worden gebruikt. Regionale bekendheid van meldingen, personen en situaties is belangrijk om dit soort zaken terug te kunnen halen; en dat pleit sterk voor een regionaal georganiseerd verband als de AWN. Het is belangrijk dat vondsten wor-

Afb. 5 Pijpensteel met Franse lelie, 1650-1660. Foto: Cees van der Esch (uit Grondig Bekeken).

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 59

59

03-02-15 10:48


Afb. 6 Uitdeelsters op 5 okt. 2014. Foto: Bas & Bep Opmeer (uit Grondig Bekeken).

den geverifieerd door een materiaaldeskundige; mocht dit in de toekomst in Archis 3 achterwege blijven dan wordt dit een zwak punt van het systeem. Er zou meer academische aandacht moeten zijn voor de nederzettingsgeschiedenis van het veenweidegebied, waarbij historische geografie en archeologisch (woonheuvel)onderzoek hand in hand moeten gaan. Zelf voeg ik er aan toe dat deze nauwgezette verificatie van eerdere vondsten zonder de AWN niet zou hebben plaatsgevonden. Rest de vraag: Zou er nu alleen in het Alblasgebied zoveel zijn te ontdekken op het gebied van registratie en determinatie van oude vondsten? Dat zou wel erg toevallig zijn. Een erg leerzaam artikel derhalve. Begin oktober vond de Rumfordse soepuitdeling plaats. In Dordrecht is in 1800 een soephuis opgericht en de in 1801 opgerichte Rumfordse Soep Commissie bestaat nog steeds. Aan het project werkten veel verenigingen en instellingen mee: van Dordtse musea en enkele scholen tot de FNV aan toe. Het Dordts Patriciërshuis stelde de kelder ter beschikking voor de eerste uitdeling en veel mensen genoten van de soep in de door Irmel Dolman en dochter Karin gemaakte soepkommen en soeppotten. Bep Opmeer: “De samenwerking tussen de vrijwilligers van de diverse verenigingen, stichtingen en organisaties was super” (af b. 6). Mooi, ook omdat het in eerste instantie vooral ging om de vraag of de AWN kon samenwerken met anderen. In de Varia stappen AWN’er Alexandre van den Berg en Lizette in de huwelijksboot en gaat Corrie Lugtenburg op bezoek bij fotograaf en beeldend kunstenaar Anja de Jong. Zij maakte een fotografische zoektocht Submersa (= verdronken) naar locaties van tijdens de Sint Elisabethsvloeden in de 15e eeuw verdronken dorpen van de Grote of Zuid-Hollandse Waard. Haar interesse voor dit gebied werd onder meer

60

gewekt door contacten met gemeentelijk archeoloog Jacqueline Hoevenberg en Cees van der Esch, kenner van de Waard. Nieuwsbrief, okt. 2014 (Afd. 12 - Utrecht) In de N. veel aandacht voor publieksactiviteiten. In september was er in Zeist voor de vijfde maal een archeologische dag voor kinderen van 6-12 en hun ouders, mede georganiseerd door de AWN. Het was een Franse dag, waar Franse soldaten vertelden over hun leger en hun verblijf in hun kampement in Austerlitz. Na een salvo uit hun geweren konden de kinderen werken met de metaaldetector, opgraven en Napoleontische steken maken. Ook konden zij zich verkleden als Franse soldaat

Afb. 7 Archeologieles met ijzertijdaardewerk. Foto: Basisschool Kameleon, Den Dolder (uit Nieuwsbrief Afd. 12).

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 60

03-02-15 10:48


en zich zo laten fotograferen. Uiensoep en zelfgebakken broodjes maakten het helemaal af. Kinderen en begeleiders konden bij twee stands informatie krijgen over onder meer de AWN. Veel mensen bezochten deze dag en toonden zich enthousiast. In de gemeente Zeist worden lessen archeologie gemaakt voor de basisschool (groep 4-8) en de lessenserie voor groep 6 Zeist en het zand is al klaar. De eerste twee lessen gaan over de IJstijd, het ontstaan van de Utrechtse Heuvelrug en de vroege bewoning daarop, nog zichtbaar aan graf heuvels. Daarna komt er een les over archeologie en archeologische opgravingen waarvoor de AWN werd benaderd. Voorzitter Henk Rebel bood aan deze les te geven aan 21 groepen kinderen en die vielen goed in de smaak. De kinderen waren op allerlei manieren enthousiast bezig met ijzertijdaardewerk (af b. 7), stelden veel vragen en mochten ook nog een echte ‘gedeselecteerde’ ijzertijdscherf mee naar huis nemen. Aan de hand daarvan konden ze ook hun ouders iets vertellen over hun ervaringen. Bijna onnodig te vermelden dat de lessen langer duurden dan voorzien. In januari was er een excursie naar het Prov. Arch. Depot in Utrecht waar beheerder Mirella de Jong vertelde over voorwaarden van goede opslag en spectaculaire vondsten liet zien. Archeologica Naerdincklant 2014-3 Porselein (Afd. 13 Naerdincklant) De derde Archeologica Naerdincklant gaat over porselein. Alleen op de laatste pagina’s staan wat mededelingen. Voorzitter Anton Cruysheer legt hier uit waarom de afdeling geen losse nieuwsbrieven meer laat verschijnen. Ze werden wel goed gelezen, maar er was te weinig animo om ze te vullen. Het bestuur deed dat een tijdje, maar besloot daar in september mee te stoppen toen duidelijk werd dat er geen vrijwilliger opstond om de nieuwsbrieven te verzorgen. De meest relevante mededelingen worden toegevoegd aan de Archeologica Naerdincklant die meestal driemaal per jaar verschijnt. Voor andere en snelle post zijn er de Naerdincklant Facebookgroep en de e-mail. Hierna volgt een oproep aan auteurs om zich te melden voor een artikel voor de volgende AN. die gaat over artefacten. Helemaal aan het eind zie ik de mededeling dat AWN Naerdincklant begin 2015 een cursus middeleeuws en nieuwetijds aardewerk organiseert: 4 cursusdagen, te beginnen op 18 februari en de laatste op 21 maart. Van deze porselein-special noem ik de auteurs en hun artikel. Via de website van Naerdincklant zult u wel aan deze AN. kunnen komen. AN. bevat de volgende artikelen: Van postzegel tot symposium: het Loosdrechts porselein (Adelheid Smit), Van oost naar west: een introductie op porselein in Nederland (Suzanne Klüver) (af b. 8), De herontdekking van de 18e-eeuwse porseleinfabriek te Loosdrecht (J. Nieuwenhuizen), Hollands porselein in het Gemeentemuseum Weesp (Marjon Kroon), MOL Porselein: datering naar merkteken (Jeannette P. Kuhn), Een Loosdrechts porseleinen theepot met Commedia dell’arte figuren (Rik van Wegen), Datering van Hol-

Afb. 8 Randscherf van porseleinen deksel, China, ca. 1700 Foto: Coll. Gem. Vlaardingen.

lands porselein (Anton Cruysheer), en Een militaire depositie van porselein te Laren (Anton Cruysheer). Nieuwsbrief, nov. 2014 / dec. 2014 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) In oktober vond in het kader van de ‘Dag van de Arnhemse Geschiedenis’ ‘s morgens in het fraaie Rozetgebouw in Arnhem een minisymposium plaats met lezingen door Arjan Bosman, Joris Habraken en Leendert Louwe Kooijmans. Gemiddeld waren er 40-50 toehoorders en na af loop kon onder de koffie nog wat worden nagepraat. De AWN was verder de hele dag aanwezig met een infotafel. Het bestuur is op zoek naar bestuursleden en naar medewerkers in de twee werkplaatsen in Arnhem en Ede en zoekt ook leden en donateurs die goede contacten hebben met historische verenigingen binnen het werkgebied van de afdeling. Vanaf 2015 zullen 4x per jaar minisymposia van 2-3 lezingen worden georganiseerd. De verhuizing van het Arnhemse Depot is uitgesteld tot 2017. AWN en Depot krijgen in die tijd wat meer ruim-

Afb. 9 Afsluiting van het jubileumjaar in het Arnhemse Depot. Foto: Anke Baljet-Peters (uit Nieuwsbrief Afd. 17).

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 61

61

03-02-15 10:48


te, omdat een medegebruiker uit het huidige gebouw vertrekt. Op 22 november sloot de afdeling het jubileumjaar af met een zeer geslaagde bijeenkomst in het Depot (af b. 9), waar na een ruime en smakelijke lunch archeoloog Casper van den Bergh een leuke rondleiding gaf door het depot. Hierna gaven diverse werkgroepen een overzicht van hun activiteiten in de afgelopen jaren. Opvallend is dat in sommige gemeenten AWN’ers nog extra waakzaam moeten zijn om te voorkomen dat archeologisch erfgoed ongezien en/of nodeloos verdwijnt. Toch zijn er ook bemoedigende zaken: de werkgroep Bergh zag kans een stemming van we sturen de politie op je af (een interessant dreigement van mensen en instanties die zich niet aan de wet houden) om te buigen naar enthousiasme, leidend tot een mooi muurtableau als blijvende herinnering aan rijke middeleeuwse vondsten. Nieuwsbrief, okt. 2014 (Afd. 18 Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) De afgelopen maanden onderzocht de AW Apeldoorn een aantal gerooide bospercelen in het Spelderholt. Het eerste perceel leverde uit boomvallen ongeveer 500 scherven op, vooral kogelpot en Pingsdorf uit eind 9e tot eerste helft 10e eeuw (af b. 10). Van een tweede perceel kwamen maar 4 scherven, waarvan eentje waarschijnlijk Romeins. De AWA heeft belangstelling om mee te doen aan een pilotproject van Stichting Probos waarin met vrijwilligers zoveel mogelijk historische informatie over natuurgebieden wordt verzameld, in dit geval gaat het om een terrein van ruim 1000 ha rond Bruggelen. Dit gebied is interessant vanwege de vele graf heuvels, ijzerkuilen, de middeleeuwse gerechtsplaats het Heren-

Afb. 10a Onderzoek Spelderholt. 10a: Hunneschans-aardewerk; 10b: Kogelpotaardewerk met stempel. Foto’s: Harrie Schotman (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

62

hul en Spelderholt. De AW Raalte assisteerde bij een onderzoek door ADC aan de Almelosestraat in Raalte. In de omgeving is eerder een bronstijdnederzetting opgegraven en ernaast bevindt zich een begraafplaats uit de IJzertijd. Ondanks de vele verstoringen door afvalputten en verontreinigingen door olie werden nog 5 paalsporen gevonden en enkele ijzertijdscherven. Op verzoek van de regio-archeoloog deed de AW Lochem waarnemingen bij de bouw van een stal in Almen. Dat leverde een scherf op van wikkeldraadaardewerk en bij elkaar horende scherven ijzertijdaardewerk. Daarnaast waren er middeleeuwse scherven en spiekersporen. Verder bracht de AWL in juni een bezoek aan het Museum Kalkriese (D), waar resten van de Varusschlacht werden bekeken. Daarna bezocht men nog de Darpvenner hunebedden, in Ostercappeln een ‘Haps’ ijzertijdboerderij en in Schwagstorf het museum Schnippenburg. Enkele leden meldden hun collecties archeologica al aan, ook mensen uit Noord-Amerika en Frankrijk en andere provincies dan Overijssel-Gelderland. De RUG heeft vooral belangstelling voor vuursteenvondsten in de omgeving van Deventer. De N. besluit met nieuwtjes, een bericht rond een in Leiden gevonden aanwijsschijfje uit mogelijk de 13e-14e eeuw en de tentoonstellingenlijst. AVKP-actueel nr. 57, nov. 2014 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) De afdeling zoekt vrijwilligers die vondsten van de Espse Hoeve in Bakel en van het kasteel van Eindhoven willen uitwerken. In januari 2015 begint een geleidelijke verhuizing van het Arch. Centrum Eindhoven en Helmond naar het toekomstige Erfgoedcentrum Eindhoven die moet leiden tot een formele opening in april 2015. Ook de AWN verhuist mee. Het Arch. Centrum constateert een opvallende stijging van het aantal vondstmeldingen, dikwijls van vondsten van WO II. In het beekdal van de Kleine Dommel zijn drie nieuwe meanders gegraven, archeologisch begeleid door Jan Roijmans (RAAP). Hier werd onder meer een deel van de gracht van het verdwenen Kasteel van Nuenen ontdekt. In Berichten uit de regio lees ik dat Louis Litjens en Antoon Vissers (Heemkundekring H.N. Ouwerling) bij de Bakelse Aa een rechtervoorbeen van een paard vonden met daarop krassen die geen slachtsporen zijn. Interessant, want in de beekdalen komen resten van paarden voor vanaf de ijstijden. De heren vonden hier ook nog een Zeeuwse koperen duit uit 1766. In Westerhoven werden bij onderzoek door BAAC resten aangetroffen van een laatmiddeleeuws gehucht (11e-14/15e eeuw). Het grootste deel van deze voorloper van het huidige Westerhoven ligt nog onder tuinen en huizen in de directe omgeving. Bijzonder is dat de bewoning doorliep tot de 14/15e eeuw, terwijl bij andere laatmiddeleeuwse gehuchten (Valkenswaard, Dommelen, Eersel) juist opvalt dat ze rond de 13e eeuw werden verlaten. De website van de erfgoedkaart van enkele Zuidoost-Brabantse gemeenten ging over naar de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (http://atlas.odzob.nl/erfgoed/). De website was al actief sinds 2010, maar nog niet meever-

| De Vereniging

01-2015 binnenwerk.indd 62

03-02-15 10:48


het volledige advies van de regio-archeoloog en de zienswijze van de AVKP in de stukken aanwezig waren, waardoor terreinen onterecht zijn vrijgegeven. In overleg met de gemeente probeert de AVKP of er toch nog archeologisch onderzoek kan plaatsvinden.

Afb. 11 Romeinse waterput uit Uden-Noord. Foto: Marc Kocken (uit AVKP-actueel). huisd na de opheffing van de SRE Milieudienst. Eind november organiseerden de AVKP en de AV Limburg in Ospel een PEELDAG met lezingen en een excursie. In januari start de AVKP Archeologische Basiscursus als ‘pilot’ en bij blijvende belangstelling wordt de cursus herhaald en verder ontwikkeld. De cursus bestaat uit 7 theorielessen en 7 praktijkbijeenkomsten. Ook uit de AVKP meldden zich vrijwilligers voor de opgraving in het Gelderse Huissen. In 5 weken tijd onderzochten de vrijwilligers daar onder leiding van het ADC bijna 6000 m2 grafveld met 80 graven, vaak met gave en bijzondere vondsten. De wijze van opgraven, met zoveel vrijwilligers, had ook zijn beperkingen en wordt, samen met het ADC, goed geëvalueerd. In Natuurcentrum De Maashorst is sinds kort een Romeinse waterput uit Uden-Noord te zien (af b. 11). De in 2010 gevonden put (dendro-gedateerd op 101 AD) was in zo’n goede staat dat het de moeite waard was die te conserveren. De gemeente betaalde de conservering op voorwaarde dat de put ook echt te zien zou zijn. Aan deze voorwaarde voldeed De Maashorst graag, zodat de wethouder en projectbegeleider Marc Kocken in september de openingshandeling konden verrichten. Illustrator Kelvin Wilson maakte een fraaie achtergrond. De wethouder kon die middag ook het opgravingsrapport van de opgraving Uden-Noord fase 1 in ontvangst nemen van Tiziano Goossens (Archol), waarna nog van een Romeins buffet kon worden genoten. De AVKP besteedt veel aandacht aan het hooghouden van het archeologiebeleid in de gemeenten. Vaak heeft dat te maken met de verstoringsdiepte, soms ook om ronduit illegale grondbewerkingen, zoals bij de aanleg van een golfterrein in Bladel. Ook de gemeente stelde dit vast, maar bezwaar- en beroepsprocedures van de verstoorder verhinderen vooralsnog het door de gemeente geëiste archeologisch onderzoek. In februari organiseert de afdeling een extra regiodag over handhaving, waar provinciaal archeoloog Martin Meffert en een handhaver van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant aanwezig zullen zijn. Eveneens in Bladel werd een bestemmingsplan door de raad aangenomen zonder dat

Even bijpraten 03, dec. 2014 (LWAOW) Voor de eerste keer verschijnt de LWAOW onder een eigen kopje in WIU. Tot nu toe staat de werkgroep nog niet in het rijtje met afdelingen, maar dat is hij natuurlijk wel en daar kunnen en willen we niet meer omheen. De nieuwsbrief van de LWAOW heet Even bijpraten (Eb.) en hij start met de in februari gehouden Schervendag 2015, waar ook aandacht zal worden gegeven aan het grote botterkerkhof, net buiten de haven van Spakenburg. In oktober organiseerde de Hoogeveense Duikschool born2dive voor de Nederlandse Onderwatersport Bond een tweedaagse Introductie Onderwaterarcheologie. Acht deelnemers werden in aanraking gebracht met allerlei facetten van de (onderwater)archeologie, onder meer door gastspreker en maritiem archeoloog Liselore An Muis. Er waren ook buitensessies en op de tweede dag werd gedoken in de Westerveldse Kolk bij Zwolle en moest de theorie in praktijk worden gebracht. Aan het einde van de dag kregen de deelnemers tijdens een barbecue aan het water de certificaten uitgereikt (af b. 12). De cursusdagen vielen goed in de smaak bij de cursisten, ook bij de mensen die al meer specialisaties hadden gevolgd. Eind mei wordt weer een Introductie Onderwaterarcheologie georganiseerd. Na informatie over de AWN en Westerheem kom ik bij het bericht dat het in 2003 in Vleuten-De Meern opgegraven Romeinse zeilschip kan worden tentoongesteld. Beide helften zijn weer samengevoegd tot één schip en vanaf 2015 is het te zien in Cultuurcentrum Castellum Hoge Woerd. Op de grens van januari en februari was de LWAOW aanwezig op de duikbeurs Duikvaker in Houten om te wijzen op de mogelijkheid met duiken als hobby bij te dragen aan de bekendheid van ons maritiem verleden onder water.

Afb. 12 Cursus Introductie Onderwaterarcheologie: het certificaat. Foto: Wim-Frank Kolk (uit Even bijpraten).

De Vereniging |

01-2015 binnenwerk.indd 63

63

03-02-15 10:48


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Cherchez la femme Afgelopen maart werd in het Thermenmuseum in Heerlen een Vrouwen-in-de-Archeologiedag gehouden. Mannen waren uitdrukkelijk welkom, en des te spijtiger is het dat ik er indertijd niets over heb vernomen, anders was ik zeker gegaan. Want dit onderwerp – de rol van vrouwen in de archeologiebeoefening en in het `archeologisch verhaal’ – biedt voldoende stof voor overdenking en discussie. Toen ik studeerde (goed, meer dan dertig jaar terug), was de Nederlandse archeologie een gedegen mannenbolwerk. Vrouwelijke studenten, docenten en overheidsarcheologen vormden een kleine minderheid. Tegenwoordig zijn er minstens zoveel vrouwelijke als mannelijke studenten. Vrouwelijke onderzoekers domineren de archeozoölogische en archeobotanische disciplines; en ook het moderne fysisch-antropologische en forensische onderzoek. De decaan van de grootste archeologische faculteit (Leiden) is een vrouw, die bovendien verschillende prestigieuze prijzen en beurzen binnenhaalde. Eenderde van de provinciale, regionale en gemeentelijke archeologen is vrouw. Veel van de directeuren van zelfstandige archeologische bedrijven zijn vrouwen, al gaat het vaak om éénpitters – maar dat laatste geldt voor een groot deel van het archeologisch bedrijfsleven. In de zelfstandig uitgevoerde functies op het gebied van technische specialismen en presentatie zijn vrouwen in de meerderheid. En, maar dat wist u al, de voorzitter van de AWN is een vrouw, evenals de hoofdredacteur van het blad dat u nu zit te lezen. Maar nu terug naar de universiteiten. Wie naar de complete staf van de Leidse faculteit kijkt, telt daar ongeveer evenveel vrouwen als mannen. Onder de hoogleraren

64

|

(alle categorieën) liggen de verhoudingen echter anders: vier vrouwen op vijftien mannen. Ook in Groningen is het één op de vier (letterlijk), aan de Vrije Universiteit zijn helemaal geen vrouwelijke hoogleraren archeologie te bekennen. Tussen postdoc en top lijkt dus nog wel een glazen plafonnetje te liggen. In het archeologisch discours, de verhalen die op basis van bodemvondsten worden verteld, is de vrouw ternauwernood zichtbaar. Jagers (m) trekken door de mesolithische wouden, boeren (m) bewerken de ijzertijdakkers, soldaten bevolken de Romeinse castella (uiteraard – hoewel: zie onder), elitekrijgers zorgen voor de Merovingische expansie, monniken en ambachtslieden bepalen de middeleeuwse stadsgeschiedenis. Vrouwen onderscheiden zich vooral doordat ze sieraden meekrijgen in hun graf. Een enkele keer vraagt iemand (v/m) expliciet aandacht voor de rol van vrouwen in het archeologisch reconstrueerbare verleden. In mijn ervaring wordt daar dan wat lacherig op gereageerd, of wordt het vrouwelijk aspect hoogstens gezien als interessante bijzaak. Vrouwen bakten de potten, dat is nu wel algemeen geaccepteerd, en dankzij Carol van Driel-Murray weten we dat er ook vrouwen langs de limes leefden. Maar dan heb je het wel gehad. Gender archaeology wordt, voor zover het nog iemand interesseert, toch vooral gezien als nostalgisch overblijfsel uit de feministische jaren ’70 en ’80. Misschien is het toch nuttig om publicaties als Woman the gatherer, The invisible sex of Gender in de archeologie eens op te vragen. Wie van de lezers (m/v) heeft die wel eens gelezen? Ik óók niet, beken ik ruiterlijk.

Column

01-2015 binnenwerk.indd 64

03-02-15 10:48


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 65

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

02-2015 omslag.indd 1

2

APRIL 2015

    

EN VUURSTEEN KRABBER UIT HET GELDERSE EIBERGEN E DE KLOTENDOLK VAN ERP KERSENPITTEN IN ARCHEOLOGISCHE CONTEXT HAARLEMSE SKELETTEN VERTELLEN GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…BREDA

31-03-15 09:54


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 65 NO.2, APRIL 2015

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Weesperstraat 86, 2574 VW Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2015. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel

Redactioneel ................................................................. 65 Mink W. van IJzendoorn en Alexander Verpoorte Een vuursteen krabber uit het Gelderse Eibergen ......... 66 Nico Arts De klotendolk van Erp Middeleeuws ritueel langs een houten paal?...................... 71 Merit Hondelink Speuren naar sporen Onderzoek naar kersenpitten in archeologische context..... 74 COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE Haarlemse skeletten vertellen...................................... 79 Peter de Boer De zonne-ring uit Woerden Nieuw licht op een oude zonnewijzer................................ 80 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…BREDA ‘Tot behoef van de siecken ende armen’ Archeologisch onderzoek naar het Gasthuis van Breda................................................... 85

DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 100 Werk in Uitvoering ...................................................... 107 COLUMN ..................................................................... 112 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

02-2015 omslag.indd 2

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 088-8585102 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl

• J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

LITERATUURRUBRIEKEN ............................................ 95

ISSN 0166-4301

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

FOTO OMSLAG: Overzichtsfoto van het onderzoek naar het Gasthuis in Breda in 1985. Foto: Gemeente Breda. (zie p. 88)

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

31-03-15 09:54


Redactioneel

De zwart-witfoto op de voorkant van het april-nummer is meer dan een halve eeuw geleden gemaakt. Sindsdien is er veel veranderd in de archeologie, maar veel is ook hetzelfde gebleven. We zien archeologen die met een troffel nauwkeurig en geduldig de beenderen uit de grond graven. Geïnteresseerden die door de hekken turen om te zien welke schatten er uit de bodem komen. Het zijn taferelen die we tegenwoordig vaak tegenkomen. De foto hoort bij het artikel voor onze rubriek Rondom de Stad. Een voormalig gasthuiscomplex in Breda is uitvoerig onderzocht. Binnen een tijdspan van bijna 50 jaar is het complex maar liefst vijf keer archeologische onderzocht. Het alomvattende artikel toont de vele ontwikkelingen van het complex en van het terrein. Het aprilnummer is weer een mooi gevarieerd nummer geworden. Verschillende periodes komen aan bod. We beginnen met een artikel over een vuurstenen krabber uit Eibergen. Het vuursteen is van het soort Grand-Pressigny, oorspronkelijk uit Midden-Frankrijk. Bijzonder dat zo’n voorwerp in Gelderland gevonden is. Daarna maken we een grote sprong in de tijd en belanden we in de Middeleeuwen. Een klotendolk, vernoemd naar de twee ballen aan het handvat, is mogelijk als bouwoffer in de grond gedeponeerd. Vervolgens mogen we jullie plezieren met een archeobotanisch onderwerp: het microscopisch onderzoek op kersenpitten. Door zelf verschillende middeleeuwse recepten uit te proberen komt Merit tot verschillende conclusies. Peter de Boer wijdt een artikel aan een klein, maar interessant voorwerp: de zonne-ring. Een vondst die werd afgedaan als iets moderns blijkt een ingenieuze zonnewijzer te zijn. Evert van Gin-

kel, onze vaste columnist heeft dit keer bijgedragen aan een artikel voor de rubriek Cold Cases. Hij legt ons het belang van strontiumisotopen-onderzoek uit. Evert vraagt zich in zijn column hardop af wat de ‘nieuwe Nederlanders’ (1e-, 2eof 3e-generatie inwoners van niet-westerse af komst) van de Nederlandse archeologie vinden. Of zij zich wel verbonden voelen met het Nederlandse erfgoed. Dit doet mij denken aan de hartverscheurende film die isis-aanhangers halverwege februari op het internet plaatsten. In het museum van Mosul waar vroeger de oude, Assyrische hoofdstad Ninive lag - duwen jihadisten millennia-oude beelden van hun sokkel, ze slaan ze klein met grote hamers en bewerken ze met drilboren. De bewoners van Ninive zijn geschokt en bedroefd. Het is hun verleden en identiteit die daar vernietigd wordt. Sommige ‘nieuwe Nederlanders’ zouden inderdaad de schouders ophalen wanneer het Nederlands erfgoed zo wordt vernietigd. Wanneer het meisje van Yde uit haar glazen kist wordt getild en verbrand, de hunebedden worden verpulverd en alle budgetten voor archeologie worden wegbezuinigd. Maar zouden alle autochtone Nederlanders hier dan wél wakker van liggen? Jacobine Melis

Redactioneel |

02-2015 binnenwerk.indd 65

65

31-03-15 09:52


Een Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen (Gelderland) Mink W. van IJzendoorn en Alexander Verpoorte1

Tussen 2000 en 2005 heeft amateurarcheoloog Herman Schepers vuursteen verzameld op de noordelijke oever van de Berkel bij Eibergen (Gelderland) (afb. 1). De collectie verzameld materiaal bestaat uit tientallen afslagen en klingen. De vondsten zijn afkomstig uit het sediment dat hier gestort is bij het verleggen van de loop van de Berkel2.

Afb.1 Ligging van de vindplaats (ster) in het dal van de Berkel met de belangrijkste geomorfologische eenheden in de omgeving. Tekening: R. van Beek.

66

|

Een Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen (Gelderland)

02-2015 binnenwerk.indd 66

31-03-15 09:52


De artefacten kwamen in 2012 bij de Faculteit der Archeologie in Leiden terecht via Roy van Beek en zijn door de eerstgenoemde auteur verwerkt in een bachelorscriptie. Onder de vondsten bevindt zich een werktuig van een bijzondere vuursteensoort: Grand-Pressigny uit de regio Touraine in Midden-Frankrijk (afb. 2). Eerst zal de vondst beschreven worden. Vervolgens zullen we proberen te achterhalen wat de waarschijnlijke ouderdom is. Tot slot plaatsen we de vondst in de context van de verspreiding van Grand-Pressigny vuursteen. Beschrijving van de vondst Het uitgangsmateriaal bestaat uit een vrij fijne homogene vuursteen. De vuursteen is honingkleurig en bevat kleine beige- tot witgekleurde inclusies. Ook zijn er kleine glinsterende spikkels te herkennen (afb. 3). Het artefact is vergeleken met materiaal uit de vuursteen-vergelijkingscollectie van de Faculteit der Archeologie in Leiden, waaronder twee grote kernen van GrandPressigny. Zowel de kleur als de textuur en insluitsels vertonen zoveel overeenkomsten dat met grote waarschijnlijkheid gesteld kan worden dat het om een artefact van Grand-Pressigny vuursteen gaat3. De uitgangsvorm is een grote dikke afslag van 32 gram met een lengte van 50 mm, een breedte van 44 mm en een dikte van 14 mm. De slagbult is prominent aanwezig en het slagpunt, het slaglitteken en de radiale stralen zijn goed zichtbaar, wijzend op het gebruik van directe percussie met een harde stenen hamer om de afslag te slaan. Het slagvlak bestaat uit een oud verweerd oppervlak (diaclaas) en is aan de dorsale zijde geprepareerd met retouche en crushing van de rand van het slagvlak. Er is geen cortex (natuurlijke buitenkant van een vuursteenknol) aanwezig. De afslag heeft een vrij scherpe hoek tussen slagvlak en dorsale zijde. De afslag lijkt het meest op een afslag ter preparatie van de flank van een zogenaamde livre-de-beurre: de typische grote kernen voor de productie van lange klingen4. De afslag is geretoucheerd tot een ovale krabber. De retouche reikt tot ver op het

oppervlak van de dorsale zijde. Er is geen retouche aanwezig op de ventrale zijde van de afslag (afb. 4). Prof. Dr. A. van Gijn (Laboratorium voor Artefactstudies, Faculteit der Archeologie, Leiden) heeft de krabber onderzocht op gebruikssporen. De krabber blijkt weliswaar een licht glanspatina te vertonen, maar is verder niet gerold of gepatineerd. Er zijn maar weinig gebruikssporen aanwezig, verspreid over de randen en oppervlakken. De sporen zijn te sporadisch om te zeggen met welk materiaal de krabber in contact is geweest. Het wijst er wel op dat de krabber niet intensief gebruikt is. Verder zijn er geen sporen van schachting en ook geen sporen van polijsten aanwezig. Datering van de Grand-Pressigny-krabber Omdat de krabber geen zekere geologische of archeologische context heeft, zijn we voor de datering afhankelijk van parallellen. Tot onze verbazing hebben we in de literatuur eigenlijk geen duidelijke parallellen kunnen vinden voor de specifieke vorm van de krabber. Hij lijkt enigszins op enkele klokbekermessen zoals uit Oldeboorn, Laaghalerveld en Diever5 – overigens geen van alle van Grand-Pressigny vuursteen. Het verschil is dat bij klokbekermessen de slagbult op de ventrale zijde veelal door retouche geheel of gedeeltelijk verwijderd is. Ook buiten Nederland hebben we dit type krabber niet gevonden in beschrijvingen en afbeeldingen van Grand-Pressigny-krabbers. Het is dus niet

Afb. 2 Krabber van Grand-Pressignyvuursteen uit Eibergen (Gelderland), dorsaal (links) en ventraal (rechts) (witte balk is 1 cm). Foto: E. Pop.

Een Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen (Gelderland)

02-2015 binnenwerk.indd 67

|

67

31-03-15 09:52


Afb. 3 Detail van de textuur van het vuursteen. De kleine beige-witte inclusies, glinsterende spikkels en de honingkleur zijn kenmerkend voor Grand-Pressignyvuursteen. Foto: E. Pop. duidelijk waar en in welk stadium van zijn biografie de (preparatie)afslag is omgewerkt tot een krabber; hij zou ook lokaal bijgeretoucheerd kunnen zijn. De beste indicatie voor de datering lijkt daarom het gebruik van Grand-Pressigny vuursteen in Nederland te zijn. De gangbare visie is dat het voorkomen van GrandPressigny vuursteen gerelateerd is aan de Enkelgrafcultuur (Laat-Neolithicum A, 2850-2500 v. Chr.)6. De belangrijkste argumenten zijn enkele vondsten van Grand-Pressigny-dolken in grafheuvels van de Enkelgrafcultuur (soms geassocieerd met standvoetbekers, AOO-bekers en/of strijdhamers)7 en de vondst van een hergebruikt dolkfragment te Mienakker in een nederzetting van de Enkelgrafcultuur8. Het is dan ook aannemelijk dat de Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen uit Afb. 4 (waarschijnlijk de tweede helft van) het Tekening van de Laat-Neolithicum A (2850-2500 v. Chr.) krabber (schaal 1:1). dateert en moet worden toegewezen aan Tekening: auteur. de Enkelgrafcultuur.

68

|

Interpretatie Hoe komt een afslag van Grand-Pressigny vuursteen uit Midden-Frankrijk in Nederland terecht? Welke betekenis kunnen we aan deze vondst toekennen? De context van deze vondst beperkt ons in onze interpretatieve mogelijkheden; we weten niet of de vondst afkomstig is uit een nederzettingscontext, een graf of wellicht een depositie in het beekdal. We weten wel dat uit de omgeving van Eibergen ook andere sporen van de Enkelgrafcultuur zijn aangetroffen zoals twee AOO-bekers en een pseudo-Grand-Pressigny-dolk. Enkele grafheuvels en/of vlakgraven in de omgeving dateren mogelijk uit het Laat-Neolithicum of de Vroege Bronstijd. Het Berkeldal kan ook gezien worden als een bewoonde corridor met droge vestigingslocaties op de dekzandruggen in een veelal natte omgeving9. De vondst is ook in een nog breder beeld te plaatsen. Ten eerste is het Laat-Neolithicum een periode van grote transformaties in Europa met de introductie van ploeg en wagen, de secondary products revolution, veranderingen in grafgebruiken, en sociale en politieke organisatie. Een factor in deze transformaties is de verbinding van gemeenschappen door uitwisselingsnetwerken waarin goederen, ideeÍn en mensen circuleren. Het voorkomen van GrandPressigny vuursteen is een aanwijzing voor verbindingen met zuidelijke gebieden. Een andere indicatie daarvoor is het voorkomen van Romigny-Lhery vuursteen, een andere Franse vuursteensoort vermoedelijk afkomstig uit de omgeving van Reims10. Scandinavisch vuursteen, die ook in Enkelgraf-context gevonden is, wijst op contacten met noordelijke regio’s. Ten tweede is in het Laat-Neolithicum een duidelijke tweedeling in de technologie van vuursteenbewerking zichtbaar. Enerzijds bestaat het vondstmateriaal uit eenvoudige afslagen en zelfs fragmenten, waarbij het in de eerste plaats om bruikbare werkranden gaat en weinig moeite is gedaan om gestandaardiseerde werktuigen te produceren. Anderzijds getuigen de fijn geretoucheerde en soms gepolijste dolken, gemaakt van lange klingen, van

Een Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen (Gelderland)

02-2015 binnenwerk.indd 68

31-03-15 09:52


nauwelijks overtroffen vakmanschap en expertise in het bewerken van vuursteen. Alle Grand-Pressigny vuursteen ten noorden van het Parijse bekken lijkt te passen in het beeld van de grote technische vaardigheden van vuursteenspecialisten. Inventarisaties van Grand-Pressigny vuursteen in Noord-Frankrijk, BelgiÍ en Nederland tonen dat vrijwel uitsluitend grote vuurstenen klingen getransporteerd zijn11. Omdat er geen productieafval zoals afslagen en restkernen gevonden is, is het aannemelijk dat de vuurstenen klingen elders gemaakt en als zodanig getransporteerd zijn. Omdat Grand-Pressigny-klingen in Zwitserland bijvoorbeeld zelden gepolijst zijn, lijkt het erop dat de klingen lokaal geretoucheerd en/of gepolijst zijn. De Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen past in het beeld van de contacten met zuidelijke gebieden, maar wijkt af van de gebruikelijke objecten die in de uitwisselingsnetwerken met het zuiden circuleerden (afb. 5). Het gaat niet direct om een teken van uitzonderlijk vakmanschap zoals de dolken. Toch lijkt het hier ook niet te gaan om een simpele, alledaagse krabber, die na gebruik afgedankt is. Daarvoor zijn er te weinig sporen van gebruik en lijkt de krabber ook te aandachtig geretoucheerd te zijn. Het wijst erop dat vooral de niet-lokale oorsprong van het uitgangsmateriaal van betekenis is geweest – daarbij is het niet duidelijk of de prehistorische bewoners kennis hadden van het feitelijke herkomstgebied of het situeerden in een onbekende en mythische wereld. Conclusie Opgebaggerd sediment uit het Berkeldal bij Eibergen bleek een gave krabber van Grand-Pressigny vuursteen te bevatten. De krabber is gemaakt op een dikke afslag, mogelijk een preparatieafslag van een livre-de-beurre. Er zijn geen sporen van intensief gebruik aangetroffen. De krabber kan toegewezen worden aan de Enkelgrafcultuur. De krabber wijkt af van de gebruikelijke importen van Grand-Pressigny vuursteen, namelijk dolken gemaakt van lange klingen. Ook voor de vorm en zorgvuldige retouche zijn geen directe

Afb. 5 De verspreiding van Grand-Pressigny-vuursteen (gebaseerd op Mallet 1980 en Mallet et al. 2004). Het brongebied is aangegeven met een stip. De vindplaats Eibergen (ster) ligt ongeveer 700 km van de bron. Ver van de bron zijn werktuigen van Grand-Pressigny-vuursteen vrijwel uitsluitend gemaakt op lange klingen (wit in het cirkeldiagram), terwijl bij de grondstofbron ruim 20% van de werktuigen gemaakt zijn op afslagen (zwart). Tekening: J. Porck.

parallellen gevonden. Welke speciale behandeling deze exotische krabber heeft ondergaan en hoe hij precies in het archeologisch bestand terecht gekomen is, blijft helaas speculatie.12 Summary Dredged sediment from the valley of the Berkel near Eibergen (Gelderland, the Een Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen (Gelderland)

02-2015 binnenwerk.indd 69

|

69

31-03-15 09:52


Netherlands) contained a complete scraper made of Grand-Pressigny-flint. The scraper is made on a thick flake, possibly a preparation flake from a so called livrede-beurre. The object has not been used intensively. The scraper can be attributed to the Single Grave Culture (2850-2500 BC.) The scraper differs from the usual imports of Grand-Pressigny-flint, namely daggers made of long blades and their

recycled fragments. There are no unambiguous parallels for the scraper’s morphology. How this scraper ended up in the archaeological record is unfortunately not clear. Mink W. van IJzendoorn: minkvanijzendoorn@hotmail.com Alexander Verpoorte: a.verpoorte@arch.leidenuniv.nl

Noten 1 Het artikel is gebaseerd op de bachelorscriptie (Universiteit Leiden) van Mink W. van IJzendoorn, onder begeleiding van Alexander Verpoorte. 2 Persoonlijke mededeling H. Schepers 2013; de vondsten bevinden zich in de collectie van H. Schepers (Eibergen). 3 Vergelijk Beuker 2010, 50-53 en Giot et al. 1986. 4 Airvaux & Primault 2002. 5 Van Gijn 2010, 150; Lanting 1973, 232-236. 6 Dateringen gebaseerd op Bourgeois 2013. 7 Van der Waals 1991. 8 Peeters 2001; een losse vondst van een vuurslag op een mes wordt toegeschreven aan de Klokbekercultuur (van Gijn 2010, 248). 9 Van Beek 2009. 10 Romigny-Lhéry vuursteen werd in het verleden regelmatig niet herkend en verward met Grand-Pressigny vuursteen. Delcourt-Vlaeminck (2004) gebruikt de neutralere term Franse tertiaire vuursteen, omdat het brongebied voor het vuursteentype niet helemaal zeker is. 11 Mallet et al. 2004; Delcourt-Vlaeminck 2004; van der Waals 1991; van Gijn 2010. 12 De auteurs willen graag H. Schepers en R. van Beek bedanken voor het beschikbaar stellen van het vondstmateriaal, informatie over de vondstomstandigheden en advies. Wij danken A. van Gijn voor het onderzoek naar de gebruikssporen. Literatuur Airvaux, J. & J. Primault, 2002: Considérations sur l’extension géographique du Néolithique final à “livre de beurre” en Touraine et Poitou (France), L’Anthropologie 106, 269-294. Beek, R. van, 2009: Reliëf in tijd en ruimte: interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen, Wageningen. Beuker, J.R., 2010: Vuurstenen werktuigen: technologie op het scherp van de snede, Leiden. Bourgeois, Q., 2013: Monuments on the horizon. The formation of the barrow landscape throughout the 3rd and 2nd millennium BC, Leiden. Delcourt-Vlaeminck, M., 2004: Les exportations du silex du Grand-Pressigny et du matériaux tertiaire dans le nordouest de l’Europe au Néolithique final/Chalcolithique, Anthropologica et Praehistorica 115, 139-154. Gijn, A.L. van, 2010: Flint in focus. Lithic biographies in the Neolithic and Bronze Age, Leiden. Giot, D., N. Mallet en D. Millet, 1986: Les silex de la région du Grand-Pressigny (Indre-et-Loire). Recherche géologique et analyse pétrographique, Revue archéologique du Centre de la France 25-1, 21-36. Lanting, J.N., 1973: Laat-neolithicum en vroege bronstijd in Nederland en N.W. Duitsland: continue ontwikkelingen, Palaeohistoria 15, 215-317. Mallet, N., 1980: F12 Grand Pressigny, Touraine, Dep. Indre-et-Loire, in: G. Weisberger (ed.), 5000 Jahre Feuersteinbergbau. (Veröffentlichungen aus dem Deutschen Bergbau-Museum Bochum 77), Bochum, 483-486. Mallet, N., G. Richard, P. Genty en C. Verjux, 2004: La diffusion des silex du Grand-Pressigny dans le Bassin parisien, Anthropologica et Praehistorica 115, 123-138. Peeters, J.H.M., 2001: Het lithisch materiaal van Mienakker. Technologische organisatie en typologie, in: R.M. van Heeringen & E.M. Theunissen (eds), Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeve van duurzaam behoud van neolithische terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland. (Nederlandse Archeologische Rapporten 21), Amersfoort, 515-625. Waals, J.D. van der, 1991: Silex du Grand-Pressigny aux Pays-Bas, Actes du 14 Colloque Interrégional sur le Néolithique( Blois 1987), 193-200.

70

|

Een Grand-Pressigny-krabber uit Eibergen (Gelderland)

02-2015 binnenwerk.indd 70

31-03-15 09:52


De klotendolk van Erp Middeleeuws ritueel langs een houten paal? Nico Arts1

Een belangrijke activiteit van vrijwilligers in de Nederlandse archeologie is het achterhalen van ooit ontdekte, maar nooit geregistreerde vondsten. Een fraai voorbeeld hiervan is de laatmiddeleeuwse klotendolk van Erp (Noord-Brabant). Dit wapen werd ongeveer twintig jaar geleden gevonden, maar het bestaan ervan werd pas in 2012 bekend. Het lijkt te gaan om een opzettelijk in de bodem begraven voorwerp.

Tijdens de wekelijkse vrijwilligersavonden van het Archeologisch Centrum te Eindhoven is Martien Claassen een van de vaste medewerkers. Hij is zowel lid van de Heemkundekring ‘Erthepe’ (Erp) als van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afdeling 23). Begin oktober 2012 toonde hij aan de auteur een lange ijzeren pin met een houten handvat. Het voorwerp is in of omstreeks 1993 gevonden door Henri Smits tijdens het uit de grond halen van een houten paal bij de verbouwing van diens woonboerderij te Erp. Op het terrein werd eveneens een emmer vol potscherven gevonden, maar die is verloren geraakt. De ijzeren pin is een zogenaamde klotendolk, daterend uit circa 1450-1550. Dergelijke dolken komen in Noord-Brabant slechts sporadisch voor. De vindplaats De dolk is gevonden aan de oostelijke rand van de dorpsbebouwing van Erp (gemeente Veghel, provincie Noord-Brabant) aan de rand van het beekdal van de Aa 2 . Op deze plek stond een uit omstreeks 1835 daterende boerderij, die in 1993 werd afgebroken om plaats te maken voor de huidige woonboerderij. De dolk kwam tevoorschijn bij het uit de grond halen van een dikke houten paal.

Het lijkt hier te gaan om het overblijfsel van een in de bodem gegraven staander van een gebouw, met in de insteek de dolk. Tijdens de werkzaamheden van 1993 werden ook een bakstenen waterput en een bakstenen fundering aangetroffen, die onder de huidige woonboerderij bewaard zijn gebleven. Uit een koopakte blijkt dat op de vindplaats zeker al in 1688 een huis stond en waarschijnlijk ook al veel eerder. De in 1993 afgebroken boerderij werd in 1955 nog ‘Op ’t Hof’ genoemd, het zou op de plaats staan van een afgebroken kasteel3 . In 1775 stond op deze plaats ‘Een schoon stenen huyzinge met aparte stallinge, schuur, schop, bakhuis met hof … vanouds genaamd ’t Hof’4. Op een kaart uit 1830 staat dit tegen elkaar gebouwde U-vormige complex rond een soort binnenplaats. Aannemelijk is dat het hier om hetzelfde gebouw gaat dat omstreeks 1645 ‘Ophoove’ werd genoemd en aan de rivier de Aa lag5. Dit zal hetzelfde gebouw zijn dat ook elders in de literatuur als kasteel wordt vermeld6. Dat kasteel zou in bezit zijn geweest van de familie Rover, die al vanaf omstreeks 1350 bekend is en waarvan verschillende telgen de functie van schout of schepen in ’s-Hertogenbosch hebben vervuld7. Aannemelijk is dat de

Afb. 1 De 372 mm lange klotendolk van Erp. Foto: Henk van den Wassenberg.

De klotendolk van Erp

02-2015 binnenwerk.indd 71

|

71

31-03-15 09:52


Afb. 2 De 372 mm lange klotendolk van Erp. Tekening: auteur en Elly Borgers.

in 1993 gevonden dikke, in de bodem gegraven paal, onderdeel was van het gebouw ‘Ophoove’ alias ’Op ´t Hof’. In het oosten van Noord-Brabant is het opvallend dat U-vormige gebouwcomplexen van boerderijen vaak, of misschien wel altijd, deel hebben uitgemaakt van een kasteelterrein. Meestal gaat het daarbij om bijgebouwen die zich juist buiten het eigenlijke omgrachte kasteel bevonden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het kasteel Cranendonck bij Maarheeze en het kasteel Blaarthem bij Eindhoven. In een enkel geval gaat het om U-vormige boerderijen die na de af braak van een kasteel op het kasteelterrein zijn gebouwd. Dit laatste is in elk geval zeker voor de boerderij ’t Slot te Zeelst (bij Eindhoven), dat op het terrein van het kort na 1800 afgebroken ‘Kasteel’ van Zeelst werd gebouwd.

72

|

De dolk Klotendolken waren met name gedurende de 15e en 16e eeuw populaire persoonlijke wapens van zowel gewone burgers, boeren als soldaten. De naam is ontleend aan twee bolvormige uitsteeksels tussen heft en lemmet. In preutse tijden werd het voorwerp ook wel als ‘nierdolk’ aangeduid8. De typische bolvormige uitsteeksels tussen heft en lemmet (de ‘kloten’) zijn, evenals het heft, meestal van hout en bevestigd aan dwars geplaatste metalen plaatjes. De 372 mm lange dolk van Erp heeft, zoals meestal het geval is bij klotendolken, een driehoekig lemmet met aan één zijde een scherpe kant. Het uiteinde heeft de vorm van een priem. Het lemmet is niet gemerkt. Het voor een groot deel bewaarde heft is van notenhout. In het heft bevindt zich een ondiep merkteken in de vorm van een X. De klootvormige uitsteeksels zelf ontbreken, wel zijn er twee ijzeren pinnen waar ze aan bevestigd waren. Aan de groene kleur te zien, was tegen de onderzijde van het heft een knopplaat bevestigd van koper of een koperlegering. Als archeologische vondst zijn klotendolken in grote hoeveelheden aangetroffen in sommige rivierbeddingen zoals die van de Schelde in Antwerpen9, de Amstel in Amsterdam10 en de Theems in Londen11. Ook in het wrak van het in 1545 bij Portsmouth (Engeland) gezonken oorlogsschip Mary Rose zijn er tientallen gevonden12. In Noord-Brabant zijn het zeldzame archeologische vondsten. De enige elders in deze provincie gevonden exemplaren (of fragmenten daarvan) komen uit Bergen op Zoom 13 , ’s-Hertogenbosch14 en Helmond15. Nagenoeg identieke exemplaren als die uit Erp zijn bekend uit Amsterdam, daar gedateerd in 1450-150016, Londen17 en het wrak van de Mary Rose18. Op grond van die vondsten kan de dolk van Erp in de jaren circa 1450-1550 worden gedateerd. Besluit De klotendolk van Erp is gevonden langs een dikke, in de grond gegraven

De klotendolk van Erp

02-2015 binnenwerk.indd 72

31-03-15 09:52


of geheide houten paal die zal hebben gediend als staander van een gebouw. De schaarse historische gegevens lijken te wijzen op een woning die werd bewoond door voorname personen. Gezien de vondstcontext zou het bij de dolk van Erp kunnen gaan om een bouwoffer. Daarmee wordt een voorwerp bedoeld dat opzettelijk in de bodem werd begraven en waarvan men geloofde dat het een gunstig effect zou hebben, in dit geval wellicht op het voortbestaan van het gebouw. In de regio bestaan de als bouwoffer aangeduide voorwerpen

doorgaans uit in de bodem begraven potten van aardewerk; andere bouwoffers zijn nauwelijks bekend. Uiteraard is het ook mogelijk dat de dolk tijdens het plaatsen van de paal per ongeluk in de bodem terecht is gekomen. In beide gevallen is en blijft het echter een opmerkelijke vondst19. Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond Postbus 90150 5600 RB Eindhoven n.arts@chello.nl

Noten 1 De auteur is stadsarcheoloog van de gemeente Eindhoven en lid van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afdeling 23). 2 Topografische ligging vindplaats: 170.58/401.27. 3 Meuwese 1955, 17. 4 Cornelissen 1990. 5 Meuwese 1955, 17. 6 Onder andere Klapwijk en Martin 1982, 150. 7 Cornelissen 1990, 163; Meuwese 1955, 17-18. 8 Baart e.a. 1977, 431. 9 De Beer red., 1933. 10 Gawronski e.a. 2008. 11 Ward Perkins 1940, 47-48. 12 Richards e.a. 2011. 13 Vermunt en Van der Kallen 2012, 112. 14 Janssen 1983, 261-262; Nijhof 2007, 243-244. 15 Peters en De Jong 2011, 81. 16 Gawronski e.a. 2008, 38. 17 Ward Perkins 1940, Plate IX nr. 1 en p. 48. 18 Richards e.a. 2011. 19 Met dank aan Martien Claassen en Marius Strijbosch (beiden te Erp) voor het leveren van gegevens over de vindplaats. Henri Smits heeft de dolk in oktober 2012 aan de Heemkundekring ‘Erthepe’ te Erp geschonken. Elly Bogers was zo vriendelijk de tekening van de dolk te inkten. Literatuur Baart, J., e.a. 1977: Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Amsterdam. Beer, J. de (red.), 1933: Musée Frans Claes ´De Gulden Spoor.´ Gildes, armes, fouilles, antiquités, folklore, tableaux, sculptures, Antwerpen. Cornelissen, W., 1990: Een kasteel en een konigshof, in: A. Willems, Erp van toen … dat is ook Erp 1980-1990, Erp, 163-178. Gawronski, J., P. Kranendonk en J. Maas, 2008: Chaos of geschiedenis. Archeologie van de Amstel. In: V. van Rossem, G. van Tussenbroek en J. Veerkamp (red.), Amsterdam Monumenten & Archeologie 7, 24-41. Janssen, H.L., 1983: Metaal. In: H.L. Janssen (red.), Van Bos tot Stad. Opgravingen in ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch, 249-270. Klapwijk, P.J. en T. Martin, 1982: Index ‘Kastelen in Brabant.’ In: M.M.A. van Boven (e.a), Kastelen in Brabant. ‘Van burcht tot landhuis’, ’s-Hertogenbosch. Meuwese, A.P.M., 1955: Erp. Gemeente en parochie, ’s-Hertogenbosch. Nijhof, E., 2007: Wapens en paardentuig. In: H.L. Janssen en A.A.J. Thelen (red.), Tekens van leven. Opgravingen en vondsten in het Tolbrugkwartier in ’s-Hertogenbosch, Utrecht, 240-248. Peters, S. en T. de Jong, 2011: Helmond in de middeleeuwen en nieuwe tijd. Overzicht van het archeologisch onderzoek 1980-2005 (intern rapport). Eindhoven. Richards, M., A. Hildred en G. Wilson, 2011: Ballock daggers. In A. Hildred (red.), Weapons of Warre: The Armaments of the Mary Rose, Portsmouth, 774-791. Vermunt, M. en A. van der Kallen, 2012: Opgravingen in Bergen op Zoom. Utrecht. Ward Perkins, J.B., 1940: London Museum Medieval Catalogue 1940. London.

De klotendolk van Erp

02-2015 binnenwerk.indd 73

|

73

31-03-15 09:52


Speuren naar sporen

Onderzoek naar kersenpitten in archeologische context

Merit Hondelink1

Plantaardige resten in archeologische opgravingen worden gebruikt voor het reconstrueren van het landschap waarin mensen leefden. Ook biedt dit type onderzoek de mogelijkheid om het dieet van onze voorouders te achterhalen. Bij stedelijke opgravingen vindt die reconstructie voornamelijk plaats aan de hand van vondsten uit beer- en waterputten. Vaak bevinden zich in deze contexten grote aantallen zaden en vruchten, onder andere van fruit. zeggen over de bereiding van kersen in het verleden.

Afb. 1 Detail van De groenteverkoopsters van Joachim Beuckelaer (1565). Bron: www.rkd.nl.

Een van de fruitsoorten die vaak in grote hoeveelheden wordt gevonden, is kers (Prunus avium/cerasus). De pitten van deze vrucht blijven (zowel compleet als gefragmenteerd) in de bodem onder goede conserveringsomstandigheden honderden tot duizenden jaren bewaard. In dit artikel zal, aan de hand van een pilot study, uiteen worden gezet wat de aanwezigheid van gefragmenteerde kersenpitten kan

74

|

Bewerkingssporen Zoals gezegd worden archeobotanisch materiaal of subfossiele macroresten binnen het archeologisch onderzoek gebruikt om de relatie tussen mens en plant te reconstrueren: die van de vegetatie en de invloed van de mens daarop; en de reconstructie van de voedselbereiding en voedselconsumptie. Bij vegetatiereconstructies wordt vooral gekeken naar de verschillende plantensoorten en de verhoudingen waarin deze worden aangetroffen. Bij onderzoek naar voedselbereiding en -consumptie spelen niet alleen de soorten en aantallen een rol. Ook het plantendeel dat wordt gevonden, is belangrijk. Zo wijst het aantreffen van zaden van venkel op mogelijk medicinaal gebruik, omdat de venkelknol die voor de maaltijd wordt bereid, geen archeobotanische sporen achterlaat.2 Kennis van de plantensoort, de frequentie van de aangetroffen resten en het aangetroffen plantendeel is echter nog niet genoeg om voedselbereiding in het verleden op te sporen en te begrijpen. Bij het bereiden van voedsel worden handelingen verricht die in sommige gevallen herkenbaar achterblijven

Speuren naar sporen

02-2015 binnenwerk.indd 74

31-03-15 09:52


op het oppervlak van subfossiele macroresten: sporen van bewerking. Het onderzoek naar bewerkingssporen op plantendelen binnen de archeobotanie staat nog in de kinderschoenen. Vergelijkbaar onderzoek vindt echter al decennia plaats binnen andere materiaalgroepen. Denk hierbij aan bot, vuursteen, metaal en aardewerk. Het onderzoek naar de aanwezigheid van sporen van bereiding op subfossiele macroresten kan nieuwe kennis opleveren over de voedselbereiding- en consumptie en daarmee ook over de maaltijdsamenstelling. Dergelijk onderzoek was tot op heden slechts eenmalig uitgevoerd in Egypte.3 De sporen van bewerking die op subfossiele watermeloenzaden werden aangetroffen, werden na experimenteel onderzoek toegeschreven aan een specifieke wijze van consumptie. De pilot study Onderzoek naar de aanwezigheid van bewerkingssporen op algemeen voorkomende Nederlandse consumptiegewassen is nog niet uitgevoerd. In een pilot study zijn natgeconserveerde subfossiele macroresten bekeken die afkomstig zijn uit beerputten van een archeologische stadskernopgraving. Het materiaal is gedateerd in de 16e-19e eeuw. De putten zijn gedurende de genoemde periode nagenoeg doorlopend in gebruik geweest. Het bewerkingssporenonderzoek wordt toegepast met de intentie te onderzoeken of en hoe consumptieplanten in het verleden zijn bewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan handelingen als snijden, persen, kraken en het proces van kauwen. Bestudering van de aanwezige sporen kan leiden tot het herkennen en identificeren van dergelijke bewerkingen. Met behulp van een positieve identificatie is het mogelijk de sporen te koppelen aan methoden van bewerking en voedselbereiding. Hiermee kan de consumptiewijze van voedselproducten worden achterhaald. Op deze wijze kan ook een onderscheid worden gemaakt binnen de vulling van beerputten: beer (consumptieafval) en overig afval (waaronder keukenafval, huisvuil, puin, etc.).

BEERPUTVULLINGEN Binnen de archeologische context kan men bij beerputten twee typen vulling onderscheiden: de primaire en de secundaire vulling. De primaire vulling bestaat uit beer. De secundaire vulling omvat het overige materiaal, waaronder keukenafval, huishoudelijk afval, tuinafval en puin. De primaire vulling, beer, bevat onverteerde voedselresten die na consumptie, onder gunstige conserveringsomstandigheden, bewaard blijven. Het secundaire keukenafval bevat resten die bij de voedselbereiding geproduceerd zijn, maar niet geconsumeerd worden. Het overig afval wordt voor dit onderzoek, gezien de oneetbaarheid, buiten beschouwing gelaten..

Archeobotanische resten van consumptiegewassen in beerputten kunnen tot zowel de beer (het consumptieafval) als het keukenafval (van de voedselbereiding) behoren. Indicatief voor het onderscheid in het type vulling zijn de bewerkingssporen die laten zien op welke manier plantendelen zijn bewerkt. Door consequent subfossiele plantendelen met bewerkingssporen in kaart te brengen en te vergelijken met informatie uit kookboeken, levert dit nieuwe inzichten in hoe men in het verleden met voedselbereiding en consumptie omging. Kersen Op veel historische schilderijen worden kersen afgebeeld als appetijtelijke vruchten (af b. 1). Soms wordt ook het

Afb. 2 Keukeninterieur met een vrouw en een jongetje dat kersen eet. Naar Abraham Hendrik van Beesten (1769). Bron: www.rkd.nl.

Speuren naar sporen

02-2015 binnenwerk.indd 75

|

75

31-03-15 09:52


eten van de vruchten afgebeeld (af b. 2). Het is dan ook niet gek dat tijdens het onderzoek honderden kersenpitten werden aangetroffen. Van deze pitten, af komstig uit een groot aantal beerputten, is eerst bepaald of ze compleet of gefragmenteerd zijn. Het bleek dat de resten van zowel complete als gefragmenteerde kersenpitten in de 2,0 en 1,0 mm zeeffractie van de meeste beerputten aanwezig waren. Na het bestuderen van de fragmenten met een stereomicroscoop met vergrotingen tot 80x bleken de complete kersenpitten geen sporen van bewerking te bevatten. Of de gefragmenteerde kersenpitten zelf sporen van bewerking waren, was in eerste instantie niet duidelijk. Het was namelijk niet zeker of de breuken voor, tijdens of na depositie tot stand waren gekomen. Om de oorzaak van fragmentatie te achterhalen, werd experimenteel onderzoek uitgevoerd. Na raadpleging van verschillende historische kookboeken uit Nederland en België (Vlaanderen); en de experimentele toetsing van verschillende methoden van bewerking, waaronder het maken van kersensap en -jam, bleek dat deze handelingen geen sporen van

Afb. 3 Subfossiele, gefragmenteerde kersenpit. Foto: auteur.

76

|

bewerking achterlieten op de kersenpitten. Om de oorzaak van fragmentatie alsnog te achterhalen, werd gekeken naar de kracht die nodig is voor het fragmenteren van kersenpitten. Uit het experimentele onderzoek bleek namelijk dat het lastig was de pitten in een zeef of doek kapot te drukken, een manier waarop vroeger het sap van de vruchten werd verzameld. Om de kersenpitten toch te fragmenteren, werd eerst een knoflookpers gebruikt. Dit vereiste behoorlijke kracht. Het fragmenteren van de pitten met behulp van een vijzel bleek veel minder kracht te kosten. Dat het veel kracht, of goed geplaatste druk vereist om een kersenpit te fragmenteren, werd bevestigd door een experiment aan de faculteit Natuurwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. De proefopstelling betrof een krachtmeter en kersenpitten die diezelfde dag op de markt waren aangeschaft. Na drie tests bleek dat er gemiddeld 239 N (23,9 kg) nodig is om een kersenpit te fragmenteren (grafiek 1). De gefragmenteerde resten van kers die in archeologische opgravingen worden aangetroffen lijken daarom te duiden op intentionele fragmentatie met de nodige kracht (afb. 3). Na gerichtere bestudering van enkele historische kookboeken bleek dat men van kersen zowel het sap als het vruchtvlees gebruikte. In De Keuken uit de Late Middeleeuwen wordt uitgelegd hoe men kersen in hoort te maken. Eenzelfde recept bevindt zich in Een Secreet Boeck: over parfumeren, konfijten en koken. In dit boek bevindt zich ook nog een recept voor Krieckemoes. In De verstandige kok: de rijke keuken uit de Gouden Eeuw staan naast recepten voor konfijten en een recept voor kersenmoes nog twee verschillende recepten voor het maken van een kersentaart. Ten slotte zijn in het Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst-woordenboek van Noël Chomel nog een groot aantal recepten te vinden. 4 Kersenpitten (of het verwijderen ervan) worden echter niet vermeld in de recepten. Slechts één recept vermeldt dat men de

Speuren naar sporen

02-2015 binnenwerk.indd 76

31-03-15 09:52


Grafiek 1 De benodigde kracht (N) uitgezet tegen de rek van de pit (µm). Het punt waarop de curve valt, is het punt van fragmentatie.

pitten van kersen fijn diende te stampen. Dit recept om “Een aangenaame Liqueur van Kerssen; of Kersse-brandewijn te maken” bevindt zich in het werk van Noël Chomel, 1778: “Neemt gedroogde morellen, stampt ze met steenen en al in een vijzel” (af b. 4). Deze wijze van bereiding vormt een aannemelijke verklaring voor de aangetroffen subfossiele fragmenten van kersenpitten in beerputten. De pitten kunnen met een vijzel relatief gemakkelijk gefragmenteerd worden, zoals bleek tijdens het reconstrueren van de handeling. Conclusie Naar aanleiding van het literatuuronderzoek, in combinatie met het experimentele onderzoek, is het aannemelijk dat de kersenpitten intentioneel gefragmenteerd zijn met een bepaalde methode van bewerking. Immers, men zal geen kracht verspillen met het kraken van kersenpitten zonder daar profijt van te hebben. De benodigde kracht om de kersenpitten te fragmenteren, werd naar alle

waarschijnlijkheid geleverd door middel van het gebruik van een vijzel zoals het hierboven genoemde recept opdraagt. Gebruik van een zware pers kan niet uitgesloten worden, al is het fijnstampen met een vijzel een meer aannemelijke methode, aangezien er bronnen zijn waarin deze werkwijze wordt vermeld. Ten slotte kan worden geconcludeerd dat de gefragmenteerde kersenpitten die in de beerput werden aangetroffen, deel uit hebben gemaakt van de secundaire context en het type vulling keukenafval. De gefragmenteerde pitten zijn immers niet geconsumeerd. Verdere resultaten van de pilot study Tijdens het archeobotanisch onderzoek naar bewerkingssporen werden de resten van diverse consumptieplanten bestudeerd. Naast kersen werd er gekeken naar de zaden en vruchten van aalbes, appel, braam, druif, framboos, peer, pruim, vijg, amandel, hazelnoot en walnoot. In de meeste gevallen werden er geen sporen aangetroffen, al Speuren naar sporen

02-2015 binnenwerk.indd 77

|

77

31-03-15 09:52


Afb. 4 Detail van het recept uit het werk van Noel Chomel (1778). Bron: Chomel, N. 1778, 1494.

waren er enige uitzonderingen (op zaden en vruchten van appel, kers, peer, amandel, hazelnoot en walnoot). Een heel enkele keer bleken de bewerkingssporen herleid te kunnen worden naar een handeling (snijden en kauwen/persen) en daarmee een methode van voedselbereiding. Het bewerkingssporenonderzoek toont aan dat het mogelijk is om archeobotanisch materiaal te gebruiken voor onderzoek naar niet alleen de voedselcon-

sumptie maar ook de voedselbereiding. Ook blijkt het, op grond van bewerkingssporen, mogelijk onderscheid te maken tussen primaire (beer) en secundaire (keukenafval) vullingen van beerputten. Hiermee is een nieuwe kijk op het onderzoek naar voedselbereiding en -consumptie in het verleden mogelijk gemaakt. Verder en diepgaander onderzoek is daarom gewenst. mmahondelink@gmail.com

Noten 1 Merit Hondelink is afgestudeerd als archeoloog aan het Groninger Instituut voor Archeologie en gespecialiseerd in het onderzoeken van subfossiele resten van consumptieplanten. Momenteel studeert ze geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. 2 Dodonaeus, R. 1644, 477-479. 3 Veen, M. Van der & A. Cox 2008, 181-189. 4 Jansen-Sieben, R. & J.M. van Winter 1989, recept 156; Cockx-Indestege, E & C. Lemaire 1983, recept 92, 93 & 101; Willebrands, M.E. 2006, recept 131, 132, 185, 186 en 188; Chomel, N. 1778, 1491-1494. Literatuur Chomel, N., 1778: Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konst-woordenboek, vervattende veele middelen om zijn goed te vermeerderen en zijne gezondheid te behouden, met verscheidene wisse en beproefde middelen voor een groot getal van ziektens en schoone geheimen om tot een hoogen en gelukkigen ouderdom te geraken, Leiden. Cockx-Indestege, E & C. Lemaire, 1983: Een Secreet Boeck: over parfumeren, konfijten en koken, Antwerpen. Dodonaeus, R., 1644: Cruydt-Boeck, volghens sijne laetste verbeteringhe: Met Bijvoeghsels achter elck Capitel, uyt verscheyden Cruydt-beschrijvers: Item, in ‘t laetste een Beschrijvinghe vande indiaensche ghewassen, meest ghetrocken uyt de schriften van Carolus Clusius. Nu wederom van nieuws oversien ende verbetert, Antwerpen. Jansen-Sieben, R. & J.M. van Winter 1989: De Keuken van de Late Middeleeuwen, Amsterdam. Jansen-Sieben, R. & M. Willebrands, 1994: Een notabel boecxken van cokeryen, Amsterdam. Schildermans, J., H. Sels & M.E. van der Molen-Willebrands, 2007: Lieve schat, wat vind je lekker? Het Koocboec van Antonius Magirus (1612) en de Italiaanse keuken van de renaissance, Leuven. Veen, M. van der & A. Cox, 2008: Changing foodways: watermellon consumption in Roman and Islamic Quseir alQadim, Egypt, Vegetation History and Archaeobotany 7, 181-189. Willebrands, M.E. van der, 2006: De verstandige kok: de rijke keuken uit de Gouden Eeuw, Bussum. Winter, J. M. Van, 1981: Van Soeter Cokene, Bussum.

78

|

Speuren naar sporen

02-2015 binnenwerk.indd 78

31-03-15 09:52


COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE

Zieken en begijnen uit middeleeuws Haarlem Evert van Ginkel & Marjolein van den Dries1 De naam van het element Strontium (Sr) zal bij veel mensen de lachlust opwekken, maar het is maar aan een enkeling bekend waar die vandaan komt. Hij is afgeleid van het Schotse kustplaatsje Sròn an t-Sithein, verengelst tot Strontian, waar het element in 1790 is ontdekt. Het is een zwaar metaal dat niet alleen in Schotland, maar overal ter wereld in de bodem zit, in heel kleine hoeveelheden en in een variatie aan isotopen. Het zijn de regionaal verschillende verhoudingen van die isotopen, die het mogelijk maken om ook na heel lange tijd uitspraken te doen over de herkomst van een persoon. Alle levende organismen nemen namelijk Strontium op via voedsel en drinkwater die, als ze van lokale herkomst zijn, de plaatselijke Strontiumisotopenverhoudingen weerspiegelen. In vroeger eeuwen was dat natuurlijk de regel, tegenwoordig consumeren we zoveel wat niet uit plaats of streek afkomstig is, dat onze botten niet bepaald meer een plaatselijk Strontiumbeeld opleveren. In de Middeleeuwen was dat nog wel het geval. Daardoor kon onderzoeker Lisette Kootker, verbonden aan de Vrije Universiteit, zich met succes buigen over de skeletten van middeleeuwse Haarlemmers. Ze waren in 2012 opgegraven aan de Botermarkt, op de plek waar ooit het Gangolfgasthuis had gestaan. Dat diende in de Middeleeuwen aanvankelijk als een soort doorgangshuis voor reizigers en goedkoop pension. Later werden er zieken verpleegd. Die laatste functie bleek duidelijk uit het fysisch-antropologisch onderzoek van de skeletten. Onderzoekster Constance van der Linde ontdekte sporen van zware arbeid, vergroeiingen, abcessen en ziekten als syfilis. Ze staken wat dat betreft ongunstig af tegen skeletten die in dezelfde tijd, maar op een andere locatie in Haarlem waren begraven. Die waren afkomstig van het Donkere Begijnhof, van een begraafplaats waar vooral begijnen een laatste rustplaats vonden. Deze alleenstaande vrouwen leidden niet alleen een vroom en kuis, maar verder ook gezond leven. Zouden de zieken uit het Gangolfgasthuis uit Haarlem komen? Er is een 15e-eeuws relaas van een zieke vrouw uit

Afb. 1 Stadsdichter Nuel Gieles leest tijdens de herbegrafenis een speciaal voor de gelegenheid gemaakt gedicht voor. Foto: Marjolein van den Dries Utrecht, die droomde dat ze naar dat gasthuis moest gaan voor genezing en inderdaad hersteld terugliep naar haar woonplaats. Lisette Kootker bestudeerde de verhouding van de Strontiumisotopen uit de tanden van veertien van de opgegraven Botermarktskeletten. Daaruit bleek dat twee mannen en een vrouw niet in Haarlem zijn geboren en getogen. Eén man en de vrouw zouden van de Nederlandse zandgronden afkomstig kunnen zijn, de tweede man komt waarschijnlijk helemaal niet uit Nederland. Zijn ze al op jonge leeftijd naar Haarlem gekomen? Zochten ze in de stad naar werk? Waren het reizigers of pelgrims die genezing zochten bij Sint Gangolf? Dat zullen we nooit weten. We weten wel, hoe het uiteindelijk met ze is afgelopen. De skeletten zijn, nadat ze de wetenschap hebben gediend, plechtig in Haarlem ter aarde besteld, samen met die van de begijnen die zo’n heel ander leven hadden gekend. Over de Haarlemse skeletten verschijnt naar verwachting eind oktober een publiekspublicatie. Noot 1 Evert van Ginkel werkte vanuit bureau TGV mee aan de Cold Cases-tentoonstelling in Haarlem, waar de middeleeuwse skeletten centraal stonden. Marjolein van den Dries is conservator bij het Archeologisch Museum Haarlem en verzorgde samen met TGV de tentoonstelling aldaar.

Cold cases in de archeologie

02-2015 binnenwerk.indd 79

|

79

31-03-15 09:52


De zonne-ring uit Woerden

Nieuw licht op een oude zonnewijzer

Peter de Boer1

Bij het grootschalig archeologisch onderzoek naar de resten van het Romeinse castellum en de historische binnenstad van Woerden is in 2003 op de locatie Kerkplein een zonne-ring, gevonden. In dit artikel wordt deze vondst beschreven en een korte verkenning gedaan naar dit type zonnewijzer. Afb. 1 De ring. Foto: dhr. M. Scheer.

De exacte herkomst van de zonne-ring is helaas niet meer te achterhalen. Wat we wel weten is dat deze afkomstig moet zijn uit een beerput in een zone waarin bij de opgraving relatief veel 16e tot 17e-eeuwse beerputten zijn gevonden.2 Het donkere zogenaamde ‘moeraspatina’ dat de ring heeft wijst er op dat deze eeuwenlang in een vochtige en zuurstofarme omgeving moet hebben gelegen (afb. 1). Tijdens de opgraving is de vondst als recent bestempeld en de heer Mart Scheer (die als vrijwilliger aan de opgraving meewerkte) heeft het, met toestemming van de archeologen, voor de zekerheid mee naar huis genomen. Na het afspoelen van de vondst bleek dat er aan de buitenzijde letters en aan de binnenzijde cijfers waren

80

|

ingegraveerd. Recentelijk kwam hij er pas achter, door een bezoek aan Museum Boerhaave in Leiden, dat het hier toch wel eens om een bijzondere vondst zou kunnen gaan. In de expositie lag namelijk exact zo’n voorwerpje en dit werd beschreven als een zonnewijzer. Nu, ruim een decennium na de vondst, heeft hij de zonne-ring daarom alsnog bij de gemeente Woerden gemeld. Het raadsel was dus deels opgelost, maar hoe werkt dit instrument nu eigenlijk en hoe oud is het? Ik heb in de loop der jaren, door enkele mooie zonnewijzervondsten tijdens opgravingen, een meer dan gemiddelde interesse voor zonnewijzers ontwikkeld. Daarbij kende ik tot op heden echter uit archeologische context alleen maar (lei-) stenen zonnewijzers en zakzonnewijzers. Het werd daarom de hoogste tijd om eens in deze ‘cold case’ te duiken! De eerste actie was om contact op te nemen met De Zonnewijzerkring. Dit is een vereniging die zich bezig houdt met de beoefening van de zonnewijzerkunde (Gnomonica).3 Deze vereniging probeert kennis te verwerven van en inzicht te verkrijgen in de werking van zonnewijzers en aanverwante instrumenten (berekening, constructie en vormgeving). De heer Frans Maes leverde de informatie dat het hier gaat om een zonne-ring (ook wel ‘Boerenring’ genoemd), een eenvoudig hoogtemetend zonnewijzertje. Deze apparaatjes blijken tegenwoordig nog

De zonne-ring uit Woerden

02-2015 binnenwerk.indd 80

31-03-15 09:52


gewoon als replica verkrijgbaar te zijn. 4 Hij gaf tevens de tip dat op basis van de gebruikte metaallegering wellicht iets zou kunnen worden gezegd over de ouderdom. De heer Bertil van Os van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) bleek hier inderdaad uitsluitsel over te kunnen geven. Door middel van de door hem uitgevoerde XRF-analyse is informatie verkregen over de samenstelling van de toegepaste metaallegering. Het gaat hier om messing (vaak ook wel ‘geelkoper’ genoemd) met een relatief hoog ijzergehalte (ca. 6%). Dit metaal voegt geen duidelijke meerwaarde aan de koperlegering toe en zal dan ook niet met opzet zijn toegevoegd. Het gemeten ijzergehalte wijst er daarom eerder op dat men gebruik heeft gemaakt van kopererts dat van nature een bijmenging met ijzererts had. Dit wijst er op zijn beurt weer op dat hier vermoedelijk sprake is van een Zweedse her-

komst van het erts. In de periode 16101620 hadden de Zweden namelijk een monopoliepositie in de export van koper(erts) naar de Nederlanden.5 Deze datering sluit dus aan op de globale datering van de beerputten in de zone waar de ring vermoedelijk vandaan is gekomen (afb. 2). Beschrijving en interpretatie De ring is gemaakt uit twee onderdelen, namelijk een binnen- en een buitenring. De binnenring is gemaakt van een strip met een lengte van 85 mm, een breedte van 11,5 mm en een dikte van 1,5 mm. Deze heeft aan de buitenzijde in het midden, over de gehele lengte, een verdieping. Daarin bevindt zich op zijn beurt weer plaatselijk een sleufje met een lengte van 25 mm en een breedte van 1 mm. Dit sleufje is aan de beide uiteinden spitsvormig en deze vorm wijst er op dat het

Afb. 2 De door de heer Scheer vermoede vondstlocatie geprojecteerd op het vereenvoudigde sporenoverzicht van een deel van het opgravingsgebied op het Kerkplein. Bron: Blom & Vos (red.) 2008, 78.

De zonne-ring uit Woerden

02-2015 binnenwerk.indd 81

|

81

31-03-15 09:52


Afb. 3 de onderdelen van de zonne-ring zoals in uitgevouwen staat verondersteld (niet op schaal). Tekening: auteur.

Afb. 4 Het handvat (links: van de zijkant gezien; rechts van boven gezien). Foto’s: RCE, dhr. B. van Os.

82

|

is ingeslepen met behulp van een slijpwieltje. Aan de buitenzijde van de strip zijn zowel boven als onder het sleufje inscripties ingeslepen. Aan de bovenzijde, van links naar rechts, de letters: ‘IFMAMI’ en aan de onderzijde, van rechts naar links, de letters: ‘IASOND’. De letters aan de onderzijde zijn van elkaar gescheiden door kleine streepjes. Deze tekst laat zich eenvoudig verklaren. Het zijn de beginletters van de maanden van het jaar en het betreft dus een datumschaal. Hierbij is voor wat betreft de maanden januari, juni en juli een oude schrijfwijze gehanteerd waarbij de ‘i’ isgebruikt. Een dergelijke schrijfwijze komt men vooral tegen in 17e - 18e-eeuwse geschriften (afb. 3).6 De strip is tot een ring gebogen en heeft, buitenwerks gemeten, een diameter van 25 mm. De delen van de uiteinden die het dichtst bij elkaar lagen zijn vanaf de binnenzijde aan elkaar gesoldeerd. Buiten het ringoppervlak steekt geen soldeer uit en er zijn ter plekke ook geen vijlsporen zichtbaar. Het lijkt er daarom op dat men hier het door verhitting vloeibaar gemaakte soldeermiddel (veelal een tinlegering) in de overgebleven tussenruimte heeft laten vloeien. De buitenring is gemaakt van een stripje met een onbekende lengte, een breedte van 3 mm en een onbekende dikte. Deze dikte zal, gezien de

dikte van de binnenring, niet veel meer dan circa 1 mm bedragen. Aan de bovenzijde is het stripje licht bolvormig en aan de onderzijde is het waarschijnlijk recht van vorm. Dit is echter niet exact te bepalen zonder de ring te demonteren en daarmee te beschadigen. De buitenring is ingelaten in het sleufje van de binnenring en de uiteinden zijn, gezien de radiaal verlopende spleetjes en de evenwijdig aan elkaar lopende krassen, in elkaar gedraaid en vervolgens tot een afgeronde knop gevijld (breedte 2,5 mm). Dit knopje diende als handvat waarmee de buitenring ten opzichte van de binnenring kon worden gedraaid (afb. 4). De beide ringen zitten nu helaas aan elkaar vastgekoekt. Direct tegenover het knopje is aan de buitenzijde van de buitenring een ellipsvormig sleufje met scherpe hoeken ingeslepen. De lengte hiervan is 10 mm en de grootste breedte 1 mm. Centraal hierbinnen is een ronde doorboring aangebracht met een diameter van 1 mm. Dit gaatje bevindt zich nog steeds in de positie zoals het door de eigenaar is verloren, namelijk ter hoogte van het sleufje in de binnenring. Het is namelijk niet toevallig dat aan de binnenzijde van de binnenring, aan de overzijde van de sleuf én het gaatje, inscripties zijn aangebracht. Dit betreft een tijdschaal opgebouwd uit een rij van cijfers (van links naar rechts: 4 t/m 11) met daaronder een rij van negen cirkeltjes met aan de rechterzijde daarvan het cijfer ‘12’ en tenslotte daaronder weer een rij cijfers (van rechts naar links: 1 t/m 8). Het valt op dat de ‘7’ in het bovenste rijtje in spiegelbeeld is weergegeven, maar dit schijnt in de vroeg-moderne tijd ook een geaccepteerde schrijfwijze te zijn. De gravering is vermoedelijk aangebracht op het moment dat de ‘ring’ nog een strip was en pas daarna opgerold tot een ring. Het lijkt namelijk onmogelijk om de voor het inslijpen van de letters benodigde hoek te kunnen maken indien deze al was omgebogen. Het viel mij bovendien op dat de maandletters en de uurcijfers omgekeerd staan. In eerste instantie dacht ik dat dit met een rechts- of links-

De zonne-ring uit Woerden

02-2015 binnenwerk.indd 82

31-03-15 09:52


handigheid bij het gebruik van doen had, maar dit is niet logisch en toen ik een poging deed om de ring te tekenen, bleek dat als je de ‘strip’ omdraait de letters en cijfers dezelfde kant op staan. Ook dit pleit er voor dat deze inscripties zijn aangebracht toen de strip nog niet tot een ring was omgevormd. Naar analogie van andere zonne-ringen zal ook deze een ophangpunt hebben gehad dat aan de binnenring was bevestigd. Hiervoor zijn echter geen aanwijzingen gevonden in de vorm van een afgebroken oog, resten van soldeer of een slijtplek. Waarschijnlijk werd de ring dan ook met behulp van een eenvoudig touwtje opgehangen en afgelezen. De werking De zonne-ring is een hoogtemeter. De werking is als volgt. Het gaatje in de buitenring wordt naar de betreffende maandletter op de buitenzijde van de binnenring gedraaid. Met behulp van de lijntjes tussen de onderste maandletters kan men er ook voor kiezen om deze in te stellen op het begin, midden of eind van de maand. Het idee hierbij is dat een maand niet één punt is, maar een periode (dit is overigens, gezien de onnauwkeurigheid van dit principe, een schijnnauwkeurigheid). Vervolgens wordt de zonne-ring opgehangen waarbij het gaatje naar de zon toe wordt gekeerd. Omdat de zon geconcentreerd door het gaatje schijnt, verschijnt er aan de binnenkant van de binnenring een lichtbundel ter hoogte van de urencijfers. Bij het opgaan van de zon dient de tijd te worden bepaald door de lichtbundel van het bovenste rijtje cijfers af te lezen vanaf 4 uur tot en met de hoogste stand (en tevens het keerpunt) van 12 uur. Met het dalen van de zon dient vanaf het keerpunt vanaf het onderste rijtje van 12 tot en met 8 uur te worden afgelezen. Een test wees uit dat de lichtbundel eigenlijk alleen goed leesbaar is wanneer het onbewolkt is en de zon direct op de ring schijnt (afb. 5). Parallellen Een, overigens niet uitputtende, zoek-

tocht op het internet heeft, naast Nederlandse exemplaren, vooral zonne-ringen opgeleverd uit Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten (dit laatste land als voormalige Britse kolonie). Op de Duitse Wikipedia staat aangegeven dat het een uitvinding uit de 15e eeuw betreft en deze wordt gekoppeld aan de Duitse wiskundige, astronoom en uitgever Johann(es) Müller (1436-1476).7 De Nederlandse term ‘Boerenring’ is een letterlijke vertaling van het Duitse Bauernring en het Franse Anneau paysan.8 Het oudste exemplaar dat ik tegenkwam is aanwezig in de eerder gememoreerde collectie van Museum Boerhaave. Dit exemplaar wordt gedateerd in de periode 1545-1555.9 Een ander exemplaar uit deze collectie draagt een inscriptie met het jaartal 1731.10 De Amerikaanse conservator Moorhouse beschrijft enkele van deze vondsten en stelt daarbij dat de uitvinding rond 1600 door de Engelse wiskundige William Oughtred is gedaan en zich daarna over Europa heeft verspreid.11 Op de veel bekendere horizontale (liggende) of verticale (hangende) zonnewijzers staan vaak spreuken of gezegdes die met de tijd te maken hebben. Hiervoor is ook een parallel gevonden op een zonne-ring uit Engeland. Op dit voorwerpje stond een inscriptie met de tekst: “Set me right and use me well, and I to you the time will tell” (vrij vertaald: “Stel mij goed in en gebruik mij op de juiste wijze, dan wijs ik jou de tijd aan”).12

Afb. 5 Het aflezen van de lichtbundel geïllustreerd met behulp van een laserpointer. Foto: auteur.

Besluit Met deze bijdrage hoop ik aannemelijk te hebben gemaakt dat de Woerdense ‘boeren’ zonne-ring in al zijn eenvoud een bijzonder instrument is. Op basis van de globale context, het opschrift en de gebruikte metaallegering kan een datering in de 17e eeuw worden verondersteld. Het was een aangename bezigheid om deze leuke vondst en daarmee de vinder in het zonnetje te kunnen zetten!13 Postbus 13101 3507 LC, Utrecht erfgoed@odru.nl De zonne-ring uit Woerden

02-2015 binnenwerk.indd 83

|

83

31-03-15 09:52


Noten 1 Peter de Boer is sinds 2009 als adviseur archeologie werkzaam bij de Omgevingsdienst regio Utrecht (voorheen Milieudienst Zuidoost-Utrecht). 2 Dhr. Scheer gaf aan dat de ring gevonden is bij het uitzeven van de inhoud van een beerput, maar dat deze was uitgeselecteerd als zijnde een recente vondst (door de kraanmachinist geïdentificeerd als een “as van een lagertje of iets dergelijks”). De bij de opgraving betrokken archeologen hadden geen specifieke herinneringen aan deze vondst. 3 www.de-zonnewijzerkring.nl/ned/index-algemeen.htm. 4 De Vries 2007: www.de-zonnewijzerkring.nl/art-arch/home-art-07-08.htm; www.artissimesolaire.fr. In 1975 zijn in Duitsland bij een reclameactie van zonnebrandcrèmemerk Piz Buin 150.000 replica’s gemaakt. Deze zijn gekopieerd naar een voorbeeld uit 1721 dat, blijkens de inscriptie, is vervaardigd door Johannes Thon (collections.rmg. co.uk/collections/objects/10414.html). Er zijn via internetwinkels ook replica’s met ditzelfde jaartal te koop die geen ‘Piz Buin’-merkteken dragen. 5 Persoonlijk mededeling dhr. B. van Os (RCE); Baretzky, Friesel & Straumal 2007, 249-255; Van Langh, James & Burca (et al) 2011, 949-958; en Van Os, Huisman & Vos (et al) 2014, 135-138. 6 Eigen waarneming op basis van internet (bv. ‘Google Books’). 7 In het Latijn ook wel bekend als Regiomontanus: de.wikipedia.org/wiki/Regiomontanus; verwijzend naar: Deutsche Gesellschaft für Chronometrie, Arbeitskreis Sonnenuhren, 2006. 8 De.wikipedia.org/wiki/Bauernring; www.artissimesolaire.fr. 9 Op basis waarvan men tot deze datering komt blijft ongewis: www.museumboerhaave.nl/object/zonnering-v03089/. 10 www.museumboerhaave.nl/object/zonnering-v03090/. 11 www.jefpat.org: Curators Choice Archives: Rebecca Morehous in navolging van Chandler & Vincent 1967, 156. 12 Vermelding op website Jefferson Patterson Park & Museum, Maryland USA: www.jefpat.org. 13 Ik wil hierbij de volgende personen hartelijk bedanken voor hun bereidwillige medewerking: dhr. Frans Maes (De Zonnewijzerkring) voor de verkregen informatie, het kritisch doornemen van de tekst en het opnemen van dit artikel in de periodiek van de Zonnewijzerkring. Dhr. Bertil van Os (RCE) voor het uitvoeren van de XRF-analyse en het ter beschikking stellen van literatuur over metaallegeringen. De bij het archeologisch onderzoek betrokken archeologen Edwin Blom, Wouter Vos en Tom Hazenberg voor hun reactie op de vraag naar de herkomst van de vondst. En last but not least dhr. Mart Scheer die de vondst bij de gemeente Woerden aanmeldde en bereidwillig ter beschikking stelde voor het hier gepresenteerde onderzoek. Literatuur Baretzky, B., M. Friesel & B. Straumal, 2007: Reconstruction of Historical Alloys for Pipe Organs Brings True Baroque Music Back to Life, (MRS Bulletin 32), 249-255. Blom, E. & W.K. Vos (red.), 2008: Woerden - Hoochwoert. De opgravingen 2002-2004 in het Romeinse castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, (ADC-/Hazenberg-rapport 910), Amersfoort/Leiden. Chandler B. & C. Vincent, 1967: A Sure Reckoning: Sundials of the 17th and 18th centuries, The Metropolithan Museum of Art Bulletin 26 (4), 154-169. Langh, R. van, J. James, G. Burca (et al), 2011: New insights into alloy compositions: studying Renaissance bronze statuettes by combined neutron imaging and neutron diffraction techniques, (J. Anal. At. Spectrom 26), 949-958. Os, B. van, H. Huisman, A. Vos (et al),2014: 17th Century bronze cannon: How can they be magnetic? (Proceedings of the 39th International Symposium for Archaeometry), Leuven, 135-138. Deutsche Gesellschaft für Chronometrie, Arbeitskreis Sonnenuhren, 2006: Sonnenuhrenhandbuch, 129. Vries, F. de, 2007: Hoogtemetende zonnewijzer. Artikel van de maand augustus, in: Bulletin De Zonnewijzerkring, 3. Websites (geraadpleegd tussen 06-03-2014 en 13-10-2014) www.artissimesolaire.fr collections.rmg.co.uk/collections/objects/10414.html www.de-zonnewijzerkring.nl/art-arch/home-art-07-08.htm www.fransmaes.nl/zonnewijzers www.jefpat.org www.museumboerhaave.nl/object/zonnering-v03090/ www.mrs.org/bulletin www.rsc.org/jaas http://de.wikipedia.org/wiki/Bauernring.

84

|

De zonne-ring uit Woerden

02-2015 binnenwerk.indd 84

31-03-15 09:52


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

BREDA

‘Tot behoef van de siecken ende armen’ Archeologisch onderzoek naar het Gasthuis van Breda Hans de Kievith en Lina de Jonge1

Tussen 1958 en 2006 is het voormalige Gasthuiscomplex van Breda vijf keer aan een archeologisch onderzoek onderworpen (afb. 1). Amateurs, Rijksdienst voor het Oudheidkundige Bodemonderzoek (ROB), stadsarcheologen en commerciële bedrijven hebben ruim 60% van het terrein opgegraven. Het restant is zonder onderzoek bebouwd geraakt of was niet beschikbaar. De grote hoeveelheid opgravingsgegevens kende een grote range in diepgang en nauwkeurigheid.

Door een bijdrage van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), via een Odysseeproject, kon in 2011 gestart worden met een integrale uitwerking van bijna 50 jaar archeologisch onderzoek. Dit leidde in maart 2014 tot de publicatie van het rapport Tot behoef van de siecken ende armen.2 Het project past in het beleid van de gemeente Breda waar groot belang wordt gehecht aan uit-

werking van oud onderzoek. Breda, de transitie van nederzetting naar stad De eerste sporen van een prestedelijke nederzetting dateren uit het begin van de 12e eeuw. Uit de periode 1175-1225 duiken er al op talloze plaatsen in de historische binnenstad sporen van bebouwing op. Alleen het hoger gelegen zuidoostelijke Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 85

|

85

31-03-15 09:52


dateert uit 1246. Het gaat daarbij om het testament van Godfried IV van Schoten, heer van Breda, waarin hij een klein legaat aan het hospitale de Breda nalaat.3 Aangenomen wordt dat hiermee het Gasthuis bedoeld wordt. Gezien het feit dat de vermelding ervan nog van voor de uitbreiding van de stadsrechten in 1252 dateert, wordt aangenomen dat het Gasthuis nog niet lang bestond en niet verder teruggaat dan het eerste of tweede kwart van de 13e eeuw. Deze aanname is in overeenstemming met het feit dat de meeste gasthuisstichtingen in Brabant en elders uit deze periode dateren. 4

Afb. 1 Het onderzoeksgebied en het puttenplan op de huidige topografie. Bron: Gemeente Breda.

kwadrant lijkt nog een ruraal karakter te hebben. Vanaf het midden van de 13e eeuw vindt er een explosieve verdichting plaats en niet zozeer een uitbreiding. Het is ook de periode dat instellingen als het Begijnhof, het Gasthuis en de Latijnse School gesticht worden. De stad ‘sluit’ zich, mede door de aanleg van een aarden wal en stadsgracht. De Heren van Breda (invloedrijke Vlaams-Brabantse adel) maken haast om Breda tot een volwaardige stad om te vormen. De aanleg van de stadsmuur vanaf 1333 en de bouw van een nieuwe burcht in het tweede kwart van de 14e eeuw vormt daarbij het sluitstuk. De gasthuisstichting De exacte stichtingsdatum van het Gasthuis van Breda is onbekend, evenals door wie het gesticht is. De oudste vermelding

86

|

Ligging van het Gasthuis De locatie van het Gasthuis, aan de oostzijde van de nederzetting, wijst op het belang van het verkeer van en naar oostelijk gelegen regio’s. Archeologisch onderzoek in de directe omgeving toont aan dat er voor de stichting van het Gasthuis al bewoning aanwezig was. Deze gaat tot in de 12e eeuw terug. Het complex ligt net buiten de middeleeuwse stadskern, die in de 14e tot 16e eeuw was omgeven door een stadsmuur en stadsgracht. Het lag aan de zuidzijde van de uitvalsweg die uiteindelijk richting ’s-Hertogenbosch voerde en daarom Boschstraat werd genoemd. Oorspronkelijk was de benaming van deze weg ‘Bij het Gasthuis’ of ‘Buiten de Gasthuispoort’ (afb. 2). De bebouwing aan de Boschstraat, oostelijk van het Gasthuis, ontwikkelde zich in die tijd zodanig dat de straat in 1526 werd aangeduid als het Gasthuiseinde, waarbij de term ‘einde’ duidt op een voorstad met aaneengesloten lintbebouwing. Ook aan de zuidelijke en westelijke uitvalswegen waren dergelijke voorsteden in de Late Middeleeuwen ontstaan. Deze werden ook opgenomen in de nieuwe vestingwerken die vanaf 1531 zijn aangelegd. Daarmee kwam ook het Gasthuis binnen de vesting te liggen. Samen met de aanvang van de Tachtigjarige Oorlog enkele decennia later, betekende dat een structurele verandering in de aard en de omvang van het Bredase Gasthuis.

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 86

31-03-15 09:52


Afb. 2 De werkputten op het kadastraal minuutplan van 1824. Bron: Gemeente Breda.

Gasthuis, Oudemannenhuis en Beijerd: wat is wat Het laatmiddeleeuwse Gasthuis omvatte een aantal gebouwen en terreinen, daarom spreken we ook wel van het Gasthuiscomplex. In Breda bestaat het complex naast een daadwerkelijk Gasthuis, zijnde een verzorgings- en ziekenhuis, verder uit de Beijerd als passantenverblijf, de kapel met begraafplaats en een boerderij. Verondersteld mag worden dat er binnen het complex ook terreinen waren waar gewassen werden verbouwd en waar vee werd gehouden. In de loop van de 15e en 16e eeuw evolueert het Gasthuis tot Oudemannenhuis met een aantal provenierswoningen (zelfstandige woonruimten). De Beijerd verliest zijn functie en wordt tijdelijk pest- en dolhuis. Als in 1956 het voormalige Oudemannenhuis wordt omgedoopt tot Cultureel Centrum ‘de Beyerd’ zit men er dus letterlijk naast. Archeologisch onderzoek In de periode 1958-2006 zijn er in dit bouwblok diverse opgravingen uitgevoerd. Daarmee is circa 60% van het terrein onderzocht. Het niet onderzochte gedeelte bevindt zich onder het Museum

of the Image (MOTI, het vroegere Graphic Design Museum) of is niet opgegraven tijdens het onderzoek van 1985 (afb. 1). De aard en het niveau van de onderzoeksdocumentatie was dermate verschillend dat een synthese een tijdrovende klus zou worden, die niet alleen binnen het team Erfgoed van de gemeente Breda kon worden uitgevoerd. Integrale uitwerking, Odyssee bood uitkomst. De uitdaging in 2010 om de diverse onderzoeken te integreren in één onderzoeksproject dat voldeed aan de Odyssee criteria was groot. Binnen het voor de uitwerking gevormde team was evenwel sprake van uiteenlopende specialisaties en in de loop der jaren waren de technologische middelen om de dataset te analyseren aanmerkelijk verbeterd. Bovendien waren inmiddels vele historische en archeologische onderzoeksresultaten, zowel binnen als buiten Breda beschikbaar gekomen, waar dan ook dankbaar gebruik van is gemaakt. De herinterpretatie en samenvoeging van de oude onderzoeksresultaten werden in opdracht van de gemeente Breda uitgevoerd door drs. Eric Jacobs van ADC ArcheoProjecten, Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 87

|

87

31-03-15 09:52


onderzoek op de locatie. Hierbij werd door de toenmalige ROB een lange oost-west georiĂŤnteerde sleuf door het hart van de kapel aangelegd (afb. 3). Daar werd al de complexe bouwgeschiedenis van de kapel duidelijk. Documentatie van dit onderzoek hebben we te danken aan de bekende Bredase amateurarcheoloog Bert Moelands. 5 De ambitieuze bouwplannen met onder andere een stadskantoor werden echter in de ijskast gezet waarna het terrein bijna 30 jaar als parkeerterrein functioneerde.

Afb. 3 Werkzaamheden in de proefsleuf van de ROB in 1958. Foto: Stadsarchief Breda.

waarbij ook een groot aantal specialisten werden ingeschakeld. Ondanks deze inzet is uiteindelijk de geschiedenis van het Gasthuiscomplex niet compleet ontrafeld. Daarvoor waren de lacunes (met betrekking tot ruimte, tijd en samenhang) in de onderzoeksgegevens te groot. Financiering via het Odysseeproject bood echter de mogelijkheid om een zo groot mogelijk rendement uit de onderzoeksdata te halen. Het onderzoeksrapport kon uiteindelijk in het voorjaar van 2014 gepresenteerd worden. Onderzoek 1958: proefsleuf ROB Het Oudemannenhuis, als zorginstelling opgeheven in 1954, kreeg een tweede leven als Cultureel Centrum de Beyerd. Ten westen hiervan, langs de Vlaszak, bevond zich nog tot in de vorige eeuw het restant van de bij het Gasthuis behorende kapel (afb. 2). De in 1957 uitgevoerde sloop van de bebouwing rond de Beijerd vormde in 1958 aanleiding tot het eerste

Afb. 4 Overzichtsfoto van het onderzoek in 1985. Foto: Gemeente Breda.

88

|

Campagne 1985, waarneming 1988: vlakdekkend onderzoek over de kern van het complex.6 Aanleiding voor dit onderzoek was de voorgenomen aanleg van een woon- en winkelcomplex op de hoek van de Boschstraat en de Vlaszak. Op basis van zowel het onderzoek van 1958 als historische gegevens mocht er vanuit gegaan worden, dat op dit deel van het terrein sporen van de kapel, de daar rondom gelegen begraafplaats (afb. 4) en het naastgelegen passantenverblijf aanwezig zouden zijn. Tijdens het onderzoek zijn behalve de verwachte sporen ook een uit de Romeinse tijd daterende waterput en sporen van postmiddeleeuwse bewoning langs de Boschstraat aangetroffen. Uit de oudste periode werden rondom en in de (jongere) bakstenen kapel restanten van leemvloeren, enkele paalgaten en een haardplaatsje gevonden. Het bebouwde areaal uit deze periode lijkt door perceelsloten te zijn omgrensd (afb. 4). Een opvallend maar niet onbekend fenomeen was de aanwezigheid van een groot aantal sloten op het terrein, met name uit de Late Middeleeuwen. Een aantal daarvan diende als begrenzing van het gasthuisterrein, andere sloten dienden misschien als functionele begrenzingen binnen het complex. EĂŠn sloot, uiteindelijk opgevuld met afval, lijkt als waterloop naar het Gasthuis gelopen te hebben. Deze sloot stond in verbinding met de stadsgracht. In een later stadium wordt deze sloot vervangen door een goot. Zoals verwacht werden de funderingen

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 88

31-03-15 09:52


van de kapel en het passantenverblijf, de Beijerd, opgegraven (afb. 5). Beide met een complexe (ver)bouwgeschiedenis die teruggaat tot in de vroege 14e eeuw. De kapel ontwikkelde zich van een eenvoudig (bakstenen) Romaanse kapel met een rechthoekige apsis tot een laatgotische kruiskapel. Oudere paalsporen suggereren een houten voorganger maar deze kunnen evengoed bij een oudere boerderij of schuur uit de prestedelijke periode hebben behoord. Het passantenverblijf, de Beijerd, evolueerde op een andere wijze. Een eenvoudig zaalgebouwtje met vrij liggende haardvloer werd aan beide zijden verlengd; deels door aanbouw en deels door complete nieuwbouw. Tijdens de aanleg van de bouwput in 1988 konden aan de zuidzijde van het terrein nog belangrijke sporen worden gedocumenteerd. Daaronder bevond zich een 15e-eeuwse plaggenput, die diende als waterput bij het passantenverblijf.7 De begraafplaats en de begravingen Tijdens de campagne in 1985 werd ook de begraafplaats van het Gasthuis opgegraven. Rondom de kapel en in de kapel zelf zijn meer dan 445 graven gedocumenteerd. De verspreiding van de graven laat zien dat het overgrote deel daarvan gesitueerd is ten zuidwesten en ten noorden van de kapel, waarbij met name in het zuidwesten sprake is van een hoge dichtheid aan graven (afb. 6). Op de begraafplaats van het Gasthuis werd sinds de 13e eeuw begraven. Het feit dat de graven vrijwel allemaal rondom de transepten van de laatgotische kapel uit het begin van de 16e eeuw gesitueerd zijn en niet daarbinnen of onder de funderingen ervan, geeft aan dat het merendeel van de begravingen waarschijnlijk uit de 16e en de 17e eeuw dateert. In samenhang met de historische gegevens betreft een groot deel van de begraven personen waarschijnlijk slachtoffers van de pest. De doden waren liggend op de rug en gestrekt begraven, met over het algemeen het hoofd in het westen en de handen op of langs het lichaam. Vermoedelijk zijn alle doden begraven in houten kisten.

Hiervan resteerden alleen nog de verkleuringen in de grond en de spijkers waarmee de planken aan elkaar bevestigd waren.8 Fysische antropologie De opgegraven groep individuen is aan een fysisch antropologisch onderzoek onderworpen met als doel een beschrijving en interpretatie te kunnen geven van de fysieke kenmerken van de individuen die op de gasthuisbegraafplaats zijn begraven. De bron van het onderzoek zijn de primaire graven, waarin de individuen geheel of gedeeltelijk in anatomisch verband zijn aangetroffen. Voor deze 429 individuen9 is getracht de conservering, de leeftijd bij overlijden, het geslacht, de lichaamslengte, de gebitstatus, de schedelvorm, anatomische varianten en

Afb. 5 Vereenvoudigde allesporenkaart van alle campagnes. Bron: Gemeente Breda.

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 89

|

89

31-03-15 09:52


Afb. 6 Allesporenkaart van de begravingen. Bron: Gemeente Breda.

90

|

pathologische botveranderingen vast te stellen.10 Om de betekenis van deze fysisch antropologische kenmerken te kunnen waarderen, zijn deze vergeleken met de resultaten van andere vindplaatsen.11 De resultaten van dit onderzoek worden samengevat in tabel 1. Tijdens het fysisch antropologisch onderzoek kon bij de meeste skeletten het geslacht en/of de leeftijd worden vastgesteld. Wanneer deze gegevens gekoppeld worden aan de verspreiding van de graven valt op dat de groep van te vroeg- of doodgeboren kinderen (jonger dan 1 jaar) min of meer in de noordwesthoek van de begraafplaats gesitueerd is, bovenop de gedempte gracht die tot in de 15e eeuw hier de noordelijke begrenzing van de begraafplaats vormde. Gezien deze clustering is hier mogelijk sprake van een

zogenaamd limbus infantium, een grensgebied tussen het gewijde en ongewijde deel van een kerkhof, waar kraam- en doodgeboren kinderen kwamen te liggen. De man-vrouwverdeling duidt op een significant groter aandeel mannen dan vrouwen op de begraafplaats. In een ‘normale’ afspiegeling van de populatie zal deze verdeling gelijk zijn.14 Wanneer de verhouding afwijkt kan er sprake zijn van een bijzondere, niet representatieve selectie uit de bevolking. Het mannenoverschot op de gasthuisbegraafplaats kan verklaard worden door de geweldsconflicten tijdens de Tachtigjarige Oorlog (15681648) in Breda. Mogelijk dat de soldaten die sneuvelden op het slagveld op deze plek in de stad werden begraven. In het pestregister van 1603 staat tevens vermeld dat zich onder de pestslachtoffers van dat jaar ook veel soldaten bevonden die zijn begraven op de gasthuisbegraafplaats. In vergelijking met andere vindplaatsen, zoals Oude en Nieuwe Gasthuis Delft en Catharinakerk Eindhoven, ligt de gemiddelde leeftijd bij overlijden van zowel de mannen als de vrouwen van de Bredase gasthuisbegraafplaats vier tot veertien jaar lager. De levensomstandigheden voor de Bredase gasthuispopulatie moeten een stuk slechter zijn geweest dan voor hun tijdsgenoten in een stedelijke context. Als we kijken naar de populatie van het Gasthuis in het algemeen dan ligt het in de verwachting dat de levensverwachting van dit arme, zieke deel van de bevolking lager ligt. Als we meer specifiek naar de 16e- en 17e-eeuwse omstandigheden in de stad kijken (de periode waaruit de meeste begravingen dateren) zullen die voor veel niet natuurlijke sterfgevallen hebben gezorgd. De heersende pest werd in deze periode beïnvloed door lokale situaties: oorlog, hongersnood en slechte hygiëne konden bepalend zijn voor het al dan niet uitbreken van de ziekte. Bovendien heeft de Bredase bevolking ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog geleden onder armoede en voedselschaarste, wat van invloed zal zijn geweest op de levensverwachting. Pathologische botveranderingen kunnen informatie geven over de gezondheidssi-

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 90

31-03-15 09:52


Tabel 1 Samenvatting van het fysisch antropologisch onderzoek.

tuatie waarin de individuen zich bevonden. Er zijn diverse aanwijzingen waargenomen van een ontoereikend of eenzijdig dieet, zware fysieke inspanning en kinderziekten, die in hogere percentages voorkomen dan op andere vindplaatsen. Bijvoorbeeld ‘de Engelse Ziekte’ (rachitis), veroorzaakt door een chronisch tekort aan vitamine D; of bloedarmoede (anemie), veroorzaakt door een chronisch ijzertekort. De aangetroffen botveranderingen, veroorzaakt door infecties, passen in het algemene beeld tijdens de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Er zijn bijvoorbeeld gevallen van tuberculose, syfilis en polio gedocumenteerd. Onder de begraven personen is ook een bijzondere pathologie aangetroffen. Maar liefst vier personen bleken een zogenaamde bootschedel te hebben (afb.7). Deze misvorming van de schedel wordt scaphocephalie genoemd, waarbij de middelste schedelnaad vroegtijdig dichtgroeit. Groei in de breedte van de schedel is hierdoor niet meer mogelijk. Dit wordt gecompenseerd door extra groei in de lengte; met als gevolg dat er een lange smalle schedelvorm ontstaat. Door de misvorming van de schedel is er waarschijnlijk sprake

geweest van een verhoogde druk op de hersenen, dat mogelijk heeft geleid tot een geestelijke ontwikkelingsachterstand. Zeker is dat deze personen een afwijkend uiterlijk hebben gehad. Er zijn, voor zover bekend, geen andere gevallen van deze schedelmisvorming in archeologische context in Nederland aangetroffen. De resultaten van het fysisch antropologisch onderzoek wijzen erop dat we te maken hebben met een groep personen die onder slechtere omstandigheden leefden dan hun tijdgenoten. Het Gasthuis was bestemd voor de armen, zieken en passanten, maar in de 16e en 17e eeuw

Afb. 7 Links een ‘normale’ schedelvorm, rechts twee bootschedels. Foto: Gemeente Breda.

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 91

|

91

31-03-15 09:52


konden nog worden gedocumenteerd.

Afb. 8 Overzicht van het opgravingsvlak in 2006. Foto: Gemeente Breda.

worden er waarschijnlijk vooral pestslachtoffers begraven en zal de heersende Tachtigjarige Oorlog voor minder gunstige levensomstandigheden hebben gezorgd. Campagne 2003 en 2006: proefsleuven en Definitief Onderzoek De voorgenomen ontwikkeling van het MOTI ter plaatse van de voormalige hoofdgebouwen van het Oudemannenhuis en het voormalige Cultureel Centrum de Beyerd vormde in 2003 de aanleiding voor het uitvoeren van een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO). Hieruit bleek dat ook op dit deel van de locatie nog sporen aanwezig waren die samenhingen met het laatmiddeleeuwse Gasthuis.15 In 2006 is vervolgens een vlakdekkend onderzoek uitgevoerd op de locatie van een gepland ondergronds auditorium ter hoogte van het binnenterrein (afb. 8). Bij het onderzoek zijn sporen van houtbouw, waterlopen, greppels, (afval)kuilen en bakstenen constructies aangetroffen.16 Eén van de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek was dat er achter het oude hoofdgebouw een onbekend, vermoedelijk 16e-eeuws bouwdeel heeft gestaan dat niet te koppelen was aan de (bekende) 17e-eeuwse gebouwen. Daarnaast werden er 14e-eeuwse bouwdelen opgegraven, die er op wijzen dat onder de huidige westvleugel van het 17e-eeuwse Gasthuis de 14e-eeuwse gasthuiszaal moet worden gesitueerd. Ook bleek uit het onderzoek dat de talrijke proveniershuisjes (afb. 2) bij verbouwingen in 1934 en 1954 bijna volledig waren verdwenen. Slechts enkele bouwfragmenten

92

|

Synthese Met dit project zijn we er in geslaagd om verbindingen te leggen tussen de diverse opgravingscampagnes en kunnen we het Gasthuiscomplex nauwkeuriger duiden. Ruimtelijke ontwikkelingen op en om het complex werden aan de hand van de opgravingsdata en historisch onderzoek verhelderd. De vroegste ontwikkeling blijft echter in nevelen gehuld. Doordat het Gasthuis in of bij een reeds bestaande (agrarische) nederzetting werd gebouwd en door het ontbreken van goed gedateerde sporen uit deze tijd, is het niet goed mogelijk om de aard en begrenzing van het oudste complex vast te stellen. Een extra handicap was dat door de vele begravingen de oudste sporen, in de vorm van paalsporen en leemresten, nog slechts fragmentarisch aanwezig waren. Daarnaast had de aanleg van de aarden stadswal in het derde kwart van de 13e eeuw en de daar aan gerelateerde wijzigingen in de infrastructuur ongetwijfeld invloed op de inrichting van het Gasthuisterrein. Vanaf de 14e tot in de 16e eeuw is er echter sprake van een volwaardig gasthuiscomplex met een gasthuis, kapel, begraafplaats, een beijerd en een agrarische component. Forse sloten zorgen voor de functionele scheidingen op het terrein. Later worden deze sloten gedempt. De begraafplaats wordt dan ommuurd. Begrenzing met omliggende straten wordt gevormd door de vele proveniershuisjes die aan de randen van het complex verschijnen. In de rapportage van het onderzoek in 2006 wordt uitvoerig ingegaan op de aangetroffen plantaardige en dierlijke resten.17 Ten behoeve van het huidige rapport zijn al de dierlijke resten uit het onderzoek van 1985 geïnventariseerd.18 Met betrekking tot het consumptiepatroon en de materiële cultuur kunnen er voor deze periode enkele concrete uitspraken gedaan worden. Er werd in de periode 1450-1650 een voor gasthuizen gangbaar dieet vastgesteld, wel met enige luxe producten. De vleesconsumptie bestond

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 92

31-03-15 09:52


voornamelijk uit rund, gevolgd door schapen- en varkensvlees met een afname van het aandeel schaap/geit. Er werden weinig vogelresten aangetroffen en vis werd klaarblijkelijk ‘prijsbewust’ ingekocht. Het betrof de goedkopere soorten in bescheiden afmetingen. Het pollen- en zadenonderzoek leverde een beeld op van een gevarieerd aanbod van groenten en fruit. De vondst van paradijskorrel en kruidnagel is voor 16e-eeuwse contexten niet opmerkelijk. Wel gold dat voor de zaden van komkommer of augurk; een luxe product, misschien voorbehouden aan de gasthuismeesters. Het vondstmateriaal (hoofdzakelijk keramiek) week niet veel af van dat van de doorsnee huishoudens.19 Ironisch was dat de grootste vondstcomplexen afkomstig waren uit beerputten die behoorden bij de particuliere woningen die werden gebouwd op de voormalige begraafplaats. De vondstcomplexen die daadwerkelijk van het gasthuisterrein afkomstig waren, werden aangetroffen in sloten en afvalkuilen in het zuidelijke, onbebouwde gedeelte van het terrein en uit de gracht die de begraafplaats van de Boschstaat scheidde Een klein aantal 14e- en

15e-eeuwse vondsten was afkomstig uit de directe omgeving van de kapel en de Beijerd (afb. 9). Beerputten zijn op het gasthuisterrein niet aangetroffen. Aan de hand van uitgebreid archiefonderzoek kon voor de postmiddeleeuwse periode nauwkeurig de inkrimping van het complex, ruimtelijk en functioneel, worden vastgesteld. De begraafplaats werd verkaveld, de kapel, de Beijerd en de proveniershuisjes werden verkocht en de agrarische activiteiten werden gestaakt. Het zelfvoorzienend karakter verdween langzamerhand. De luchtfoto op afbeelding 10 geeft een goed beeld van de verdere verstedelijking van dit bouwblok. In het voormalige Oudemannenhuis, vandaag de dag een relict in een modern stedelijk bouwblok, is nu het MOTI gevestigd. We hopen dat we met deze onderzoeksresultaten de bijzondere geschiedenis van dit complex in beeld hebben kunnen brengen.

Afb. 9 14e-eeuws Langerwehe bekertje, aangetroffen tegen de kapelmuur. Misschien een bouwoffer? Foto: Gemeente Breda.

Gemeente Breda, afdeling Ruimte Postbus 90154 4800 RH Breda Hans de Kievith: ljj.de.kievith@breda.nl Lina de Jonge: l.de.jonge@breda.nl

Afb. 10 Luchtfoto uit 1925 met in kleur het verstedelijkte bouwblok met de restanten van het Gasthuiscomplex. Foto: collectie Aviodrome, Lelystad. Noten 1 Hans de Kievith is als erfgoedspecialist werkzaam bij de Gemeente Breda. Lina de Jonge is als KNA archeoloog werkzaam bij de Gemeente Breda. 2 Dit artikel is een bewerkte en aangevulde samenvatting uit Jacobs, E.J. e.a. 2013, “tot behoef van de siecken ende armen”, Archeologisch onderzoek naar het Bredase Gasthuis, 1958-2006. Het rapport is verkrijgbaar via Sidestone Press. 3 Brekelmans 1951, 1. 4 IJsseling 1988. 5 Het onderzoek wordt wel vermeld in de sectie ‘Archeologisch Nieuws’ in de BKNOB, 6de s., 11 (1959), afl. 11, kol *198.

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 93

|

93

31-03-15 09:52


6 7 8 9

Van den Eynde 1988. De Kievith 1989. Jacobs e.a. 2013, 65-112. Er zijn 455 grafcontexten opgegraven; drie grafnummers bleken meerdere individuen te betreffen en tijdens een begeleiding in 1990 zijn nog twee individuen opgegraven; totaal aantal individuen is 463. Negentien grafnummers zijn echter tijdens de opgraving vervallen, omdat bijvoorbeeld wegens tijdgebrek het skelet niet meer kon worden gelicht. Voor vijftien grafcontexten was de kans op vermenging met andere skeletten dermate hoog, dat er besloten is deze buiten beschouwing te laten. Hiermee komt het totaal aantal individuen die uiteindelijk zijn onderzocht op 429. 10 Methoden uit: Centraal College van Deskundigen 2006, protocol Specialistisch Onderzoek (SO),3; Brinkkemper et alli 1998, §4.4.10.3 en §4.5.1.10; Maat & Mastwijk 2005. 11 Baetsen & Korthorst 2013, Rijpma & Maat 2005; Maat et all 2002; Onisto et all 1998; Maat et all 1998. 12 Voor de craniale index is de maximale lengte en maximale breedte van de schedel opgemeten om een specifiek schedeltype te kunnen beschrijven, waarbij mesocraan een gemiddelde schedelvorm betekent. 13 Voor het berekenen van de lichaamslengte voor mannen is gebruik gemaakt van twee methodes, namelijk volgens de formules van Breitinger en die van Trotter (American white males). De formules van Breitinger geven meer betrouwbare resultaten voor de lichaamslengte van mannen geboren ten noorden van de Alpen dan de meer gebruikelijke formules van Trotter. Deze laatste methode wordt toch ook uitgevoerd met als doel te kunnen refereren aan andere onderzoeken. 14 Waldron 1994, 22. 15 Jayasena 2003. 16 Van de Venne 2008; Van de Venne 2010. 17 Van de Venne 2008, 61-92. 18 Jacobs e.a, 2013, 179-197. 19 Van de Venne 2008, 99.

Literatuur Baetsen, S. en L. Weterings-Korthorst, 2013: De menselijke overblijfselen, in: N. Arts (ed.), Een knekelveld maakt geschiedenis. Het archeologisch onderzoek van het koor en het grafveld van de middeleeuwse Catharinakerk in Eindhoven, circa 1200-1850, Utrecht. Brekelmans, F.A., 1951: Het Bredasche Gasthuis. Geschiedenis van het Oude-Mannenhuis te Breda met de daarmee in 1798 Verenigde Gestichten, Breda. Brekelmans, F.A., 1977: De Middeleeuwse omwalling van Breda, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige kring ‘de Oranjeboom’ XXX, 1-26. Brinkkemper, M., M.C. Eerden & K. van der Graaf (eds.), 1998: Handboek ROB-specificaties Amersfoort. Centraal College van Deskundigen, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1, Gouda. Eynde, G. van den, 1988: Archeologisch onderzoek op het terrein Beyerd/Vlaszak 1985/1986. Een voorlopig verslag. In: Graven rond De Beyerd, Breda, 23-40. IJsseling, J.M.F., 1988: Hospitale de Breda - Gasthuis - Oude-Mannenhuis – Beyerd. In: Graven rond De Beyerd, Breda, 7-22. Jacobs, E.J. e.a., 2013: ‘Tot behoef van de siecken ende armen’, Archeologisch onderzoek naar het Bredase Gasthuis, 19582006, (Erfgoedrapport Breda 95), Breda. Jacobs, E.J., 2013: Sporen en structuren, in: Tot behoef van de siecken ende armen, Archeologisch onderzoek naar het Bredase Gasthuis, 1958-2006, Breda, 65-112. Jayasena, R.M., 2003: Graven in het Gasthuis de Beyerd-Vlaszak Breda. Aanvullende Archeologische Inventarisatie, (BAAC rapport 03.048), Den Bosch. Kievith, H. de, zj: Het gasthuiscomplex. Intern document Bureau Cultureel Erfgoed, gemeente Breda, Breda. Kievith, H. de, 1989: Waarneming Beijerd/Vlaszak voorjaar 1988, in: Nieuwsbrief Archeologische Vereniging Breda 3e jrg., nr. 5, Breda. Leenders, K.A.H.W., 2004: Cultuurhistorische landschapsinventarisatie gemeente Breda, Intern rapport vervaardigd in opdracht van de gemeente Breda, Breda. Maat, G.J.R., R.W. Mastwijk & H. Safartij, 1998: Een fysisch antropologisch onderzoek van begravenen bij het Minderbroedersklooster te Dordrecht, circa 1275-1572 AD, Amersfoort. Maat, G.J.R., R.W. Mastwijk & M.A. Jonker, 2002: Citizens buried in the ‘Sint Janskerkhof’ of the ‘Sint Jans’ cathedral of ‘s-Hertogenbosch in The Netherlands ca. 1450 and 1830-1858 AD, Barge’s Anthropologica 8, Leiden. Maat, G.J.R. & R.W. Mastwijk, 2005: Manual for the physical anthropological report, Barge’s Anthropologica 6, Leiden. Muntjewerff-van de Hul, V., 2002: Van oude mannen, vrouwen en regenten, Oosterhout. Onisto, N., G.J.R. Maat & E.J. Bult,1998: Human remains from the infirmary “Oude en Nieuwe Gasthuis” of the city of Delft in The Netherlands 1265-1652 AD, Barge’s Anthropologica 2, Leiden. Rijpma, F.E. & G.J.R. Maat, 2005: A physical anthropological research of the beguines of Breda 1267 to 1530 AD, Barge’s Anthropologica 11, Leiden. Venne, A.C., van de, 2007: Beyerd Breda, graven in het gasthuis. (BAAC-rapport 05.364), ’s-Hertogenbosch. Venne, A.C. van de, 2010: Graven in het gasthuis ‘De Beyerd’ te Breda. Een archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2006. Met naschrift van Johan Hendriks, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige kring ‘de Oranjeboom’ LXIII, Breda, 218-241. Waldron, T., 1994: Counting the dead, the epidemiology of skeletal populations, Chichester.

94

|

Rondom de Stad

02-2015 binnenwerk.indd 94

31-03-15 09:52


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN

Archäologie schweiz (as.), 37e jrg., 2014 nr. 4. ISSN 0255-9005. Hoofdartikel is het onderzoek van de oudste sporen van de in 515 gestichte abdij van SaintMaurice d’Agaune in Wallis (CH). Bisschop Theodoor liet er in de 4e eeuw een basiliek bouwen als laatste rustplaats voor martelaar Mauritius en zijn soldaten. De verering van de relikwieën nam steeds grotere vormen aan en de locatie groeide uit tot een belangrijk bedevaartsoord. Een ander interessant artikel is de vuursteenmijnbouw uit het Jong-Neoliticum nabij Olten aan de voet van de Jura (kanton Solothurn), zo’n 35 km boven Bern.

Vormen uit vuur nr. 226, 2014. ISSN 0927-748x De laatste jaren is bij archeologisch onderzoek in met name de havensteden in Zeeland en Noord-Holland regelmatig Portugees aardewerk aangetroffen of in ieder geval als zodanig herkend. Nina Linde Jaspers en Sebastiaan Ostkamp zetten die vondsten en vindplaatsen op een rij en buigen zich onder andere over de vraag op welke manier dat materiaal ons land bereikte: als souvenir, als handelswaar en/of als resultaat van de kaapvaart (af b. 1). ** *

** * Afb. 1 Portugees potje 1620’40, bodemvondst Zwaag. Bron: Vormen uit Vuur.

Literatuurrubrieken |

02-2015 binnenwerk.indd 95

95

31-03-15 09:52


Detector Magazine nr. 138, december 2014. ISSN 1386-5935 Het ‘kerstnummer’ van Detector Magazine is voor een groot deel gewijd aan de geschiedenis en het resultaat van het onderzoek onder het Domplein in Utrecht; de munten die daarbij te voorschijn zijn gekomen; en de realisering van het voor het publiek toegankelijke ondergrondse archeologische monument DOMunder. ** *

Archeobrief 18e jrg., nr. 4, december 2014. ISSN 1386-2065

Afb. 2 Vuistbijl uit Steenwijkerkamp (MiddenPaleolithicum). Bron: Paleo-Aktueel 25.

96

Bij de aanleg van een ontsluitingsweg voor een nieuwbouwplan vonden leden van de werkgroep archeologie van de heemkundekring Uden (N-Br) sporen en vondsten van een, wat later blijkt, uniek Merovingisch grafveld en van een nederzetting uit de Vroege en Volle Middeleeuwen. Als voorbereiding op het bestemmingsplan had de gemeente Uden eerder op dezelfde plek een archeologisch bedrijf bureau- en karterend booronderzoek laten uitvoeren. Uit dat onderzoek was naar voren gekomen dat het bodemprofiel tot in de c-horizont verstoord was. Omdat bovendien in de karterende boringen geen ‘archeologische indicatoren’ werden aangetroffen schatte het archeologische bedrijf in dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig konden zijn. Kortom niets stond nog de realisatie van het woningbouwcomplex in de weg. Wanneer dan de leden van de bij de AWN aangesloten werkgroep zien dat het gehele plangebied (circa 7500 vierkante meter) desondanks vol zit met nederzettingssporen en van een Merovingisch grafveld - rijk aan bijgiften - is het feitelijk te laat en kunnen de onderzoekskosten niet meer op de grondexploitant wor-

den verhaald. Gelukkig neemt de gemeente Uden in dit geval haar verantwoordelijkheid en stelt zij gelden beschikbaar, zodat er alsnog een onderzoek kan worden ingesteld. Pijnlijk is de vraag waarom deze bijzondere archeologische resten niet bij het bureau- en het booronderzoek zijn ontdekt. Het is weer een voorbeeld van de stelling dat een prospectietechniek zonder proefsleuvenonderzoek niet volstaat. Elders in Archeobrief wordt wat dieper ingegaan op de vraag “Struinen, boren of graven?”, of concreter: wat zouden de elementen moeten zijn voor een formatiemodel voor archeologische prospectie? Een heel ander onderwerp betreft de regioarcheoloog. De meerwaarde ervan is dat deze een brede en inhoudelijke kennis van de regio kan opbouwen en kan uitdragen, daar staat tegenover dat deze verder verwijderd is van de gemeentelijke politiek. Een aantal van hen is ondergebracht bij de landelijk verplichte regionale omgevingsdiensten. De beide auteurs (Suzanne Vonk en Ria Berkvens) vragen zich af of dit voldoende is om tot een gedegen archeologiebeleid te komen. Andere onderwerpen in deze editie betreffen het spanningsveld tussen feit en interpretatie bij archeologische artistieke impressies en reconstructies en (nog steeds actueel) de archeologie van de Tweede Wereldoorlog. ** *

Paleo-aktueel 25, Groningen, GIA & Barkhuis 2014. ISBN 9789491431777. Geïll., 130 pag., € 17.95 Met de jaarlijkse uitgave van Paleo-aktueel geven de medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) inzicht in onderzoek van het instituut. Zoals gewoonlijk speelt het merendeel daarvan zich af in de noordelijke provincies, met een uitstapje naar Italië, Jordanië en (dichter bij huis) naar Biervliet in Zeeuws-Vlaanderen. Het in ons land uitgevoerde onderzoek wordt in deze bundel gepresenteerd in de volgende bijdragen: - Botanische resten in de stad Groningen uit de overgangsperiode van het Eemien naar het Weichselien (Frits Vrede) - Een vuistbijl (af b. 2) en andere nieuwe middenpaleolithische vondsten rond het glaciale bekken van Steenwijk (Dr. en Ov.) (Niekus, Johansen en Stapert) - Een bronzen dolkkling uit het dal van de Grote Masloot bij Donderen (Dr.) (Van der Sanden)

| Literatuurrubrieken

02-2015 binnenwerk.indd 96

31-03-15 09:52


- Een oude merrie uit een Friese terp (mogelijk de Burmania-wierde bij Ferwerd) (Egge Knol, Wietske Prummel, Annet Nieuwhof en Hans van der Plicht) - Bijzondere bronzen potjes uit Noord-Nederland die bewust gemaakt en gekocht werden om bij wijze van offer te worden gedeponeerd bij de bouw en mogelijk ook bij het opgeven, verlaten of af breken van een woning (Vincent van Vilsteren) - E en rijk versierde, laatmiddeleeuwse pareerstang uit Mensingeweer, De Marne (Henny Groenenwijk en Sonja König) - Middeleeuwse lakenhandel in de 14e-eeuwse stadsuitleg in Biervliet (Zl, afb. 3). Omdat het terrein in een eerdere fase werd gedeselecteerd voor nader archeologisch onderzoek was niet meer te voorkomen dat grondsporen en grote hoeveelheden keramiek, leer en faunaresten verloren gingen (Adrie Ufks en Ko Lenting). Zie voor een vergelijkbare situatie het hiervoor genoemde artikel in Archeobrief over het merovingische grafveld te Uden. Ook daar werd een terrein boordevol archeologische informatie vrijgegeven. - Een 18e-eeuws zilveren horloge, gemaakt in Londen en gevonden in een scheepswrak in Oostelijk-Flevoland (Erik Wijshake en Annika Kropp) - Voedsel of verpakkingsmateriaal? Botanische resten in hetzelfde scheepswrak in Oostelijk Flevoland (Sonja Filatova en Yftinus van Popta). - Tenslotte bekijken André van Holk en Karla de Roest op welke manier de archeologie in stripverhalen wordt verbeeld, respectievelijk hoe de Prehistorie van Nederland in onze musea wordt gepresenteerd. ** *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie van de gemeente Alkmaar, nr. 42, december 2014 Bij onderzoek onder de vloer van de Grote Kerk in Alkmaar zijn niet minder dan tien breukbanden gevonden. Mensen die aan een liesbreuk leden en daar nu begraven liggen, ondersteunden daarmee hun buikwand. Een van de breukbanden kon worden gekoppeld aan ene Dirk Dappelius die er in 1823 op 88-jarige leeftijd ter aarde werd besteld. Zijn breukband wordt in deze nieuwsbrief als bijzondere bodemvondst gedetailleerd beschreven door Karin Beemster. ** *

Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 7e jrg., nr. 1, 2015. ISSN 1878-7827. Onlangs is een archeologieplatform opgericht. Acht keer per jaar zijn onderwijs- en kennisinstellingen, bedrijven, overheden en amateurarcheologen welkom bij de RCE waarbij de deelnemers discussiëren over actuele thema’s uit de archeologische monumentenzorg en reageren op onderzoeksresultaten. De vertrouwde lezingen in het kader van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie maken voortaan deel uit van dit platform, evenals een jaarlijkse dag voor detectoramateurs. Het ministerie van

Afb. 3 Lakenloodje uit Biervliet met de afbeelding van een kogge en het randschrift “Biervliet”, 14e eeuw. Bron: PaleoAktueel 25.

Literatuurrubrieken |

02-2015 binnenwerk.indd 97

97

31-03-15 09:52


OC&W verkent de mogelijkheden om binnen de erfgoedwet onder bepaalde voorwaarden de detector-hobby te legaliseren. ** *

- Hans-Werner Peine & Cornelia Kneppe, Der Desenberg bei Warburg-Daseburg, Kreis Höxter (Frühe Burgen in Westfalen 16) - Julia Menne, Die Bumannsburg bei Bergkamen-Rünthe, Kreis Unna Münster (Frühe Burgen in Westfalen 37) - Fritz Jürgens, Das Erdwerk in der „Rotenbreite“ bei BorgentreichBühne, Kreis Höxter (Frühe Burgen in Westfalen 38) Münster 2014. ISSN 0939-4745 De Altertumskommission für Westfalen heeft weer een paar gidsjes uitgegeven in de reeks Frühe Burgen in Westfalen, waarbij van deel 16 een tweede druk is uitgebracht en twee nieuwe uitgaven aan de reeks worden toegevoegd. Nummer 37 gaat over de Bumannsberg bij Bergkamen (D.), waarvan nog de delen van de omwalling te zien zijn. De oorsprong van de versterking ligt waarschijnlijk in de tweede helft van de 10e eeuw. Hoewel de Bumannsberg een opgravingsgeschiedenis van niet minder dan 150 jaar telt, is nog veel in nevelen gehuld gebleven. Bij Borgentreich-Bühne (D.) zijn de restanten van een verdedigingswerk te zien die in oorsprong uit het Laat-Neolithicum dateren. De gidsjes bevatten steeds een korte beschrijving van de versterking, de onderzoeksgeschiedenis en -resultaten ervan en een handleiding voor degenen die een bezoek willen brengen aan de nog zichtbare overblijfselen. ** *

Haarlems Bodemonderzoek 40. Haarlem 2013. ISSN 1384-0584. Geïll., 72 pag. De jongste uitgave in de reeks Haarlems Bodemonderzoek bevat de volgende artikelen: - De beerput van Haarlem (Anja van Zalinge) -S poren van ontginning en vroege stadsontwikkeling van de Korte en Lange Begijnestraat (Sem Peters) - Het pottenbakkersbedrijf in de laatmiddeleeuwse stad (Rien Huiskamp) - Een Haarlems beest van Drachenfels trachiet. Bij het archeologische onderzoek in Haarlem ging tot 2009 de aandacht vooral uit naar de inhoud van beerputten in de binnen-

98

stad. In de afgelopen 40 jaar zijn er bijna 400 onderzocht. De beerput is immers een belangrijke informatiebron over het dagelijkse leven van de mensen die er gebruik van maakten. Inmiddels is gebleken dat de stad ook daarbuiten een groot en rijk archeologisch areaal heeft met een haast onuitputtelijke bron van informatie over het verleden. Ondanks de daarbij behaalde successen blijkt ook in Haarlem het gevaar te bestaan van enerzijds veel rapportages van basale uitwerking van archeologisch onderzoek en anderzijds te weinig synthetiserend onderzoek. Om die achterstand in te halen - zo stelt stadsarcheologe Anja van Zalinge in haar bijdrage ‘De beerput van Haarlem’ - is meer dan ooit tevoren samenwerking geboden met amateurarcheologen en wetenschappelijke instellingen. De tweede bijdrage in deze uitgave is van de hand van Sem Peters. Hij schrijft over de resultaten van het door BAAC uitgevoerde onderzoek naar sporen van het proces van vroege stadsontwikkeling in Haarlem vanaf de 12e tot en met de 14e eeuw en de daaraan voorafgaande ontginning. Rien Huiskamp tracht op basis van publicaties over archeologisch en historisch onderzoek de organisatie van het laatmiddeleeuwse pottenbakkersbedrijf in beeld te brengen: welke werkzaamheden worden er binnen het bedrijf verricht, hoe kan een werkweek er hebben uitgezien, wanneer en door wie worden die activiteiten binnen het bedrijf uitgevoerd (arbeidsverdeling en specialisatie). Hij beperkt zich daarbij niet tot Haarlem, maar betrekt daarbij ook de bevindingen uit publicaties over pottenbakkersnijverheid in Utrecht, Den Bosch en Bergen op Zoom. Tijdens opgravingen in Haarlem kwam een natuurstenen sculptuurfragment tevoorschijn. Gezien de vorm zal het hier om een hondachtige of een monster gaan. Elisabeth de Hartog veronderstelt dat het beest een bekronend element op een gebouw is geweest, daarbij laat zij zien hoe het er kan hebben uitgezien. ** *

Bericht der römisch-germanischen Kommission 2011, Band 92, RömischGermanischen Kommission des Deutschen Archäologischen Instituts, Frankfurt a/M 2014. ISBN 978-3-80534883-6 / ISSN 0341-9312. Geb., geïll., 567 pag., € 30,80 Naast het verslag van de werkzaamheden van

| Literatuurrubrieken

02-2015 binnenwerk.indd 98

31-03-15 09:52


de commissie over 2011 en een reeks boekrecensies bevat de bundel dit keer slechts twee artikelen. Het meest in het oog lopende artikel qua omvang gaat over de geosfeer, ecosfeer en antroposfeer van de nederzettingen langs de zuidelijke kustregio van de Oostzee die in de Prehistorie als gevolg van de zeespiegelstijgingen zijn verdronken (Sinkende Küsten. Geospäre, Ökosphäre und Anthropospäre im Holozän der Südlichen Ostsee). De andere bijdrage gaat over glazen drinkbekers met draadglasdecoratie uit Noorse graven uit de 5e en 6e eeuw na Chr. Vergelijkbaar glas is ook buiten Scandinavië gevonden. Het artikel (Gläser mit fadenauf lagen aus norwegischen Gräbern) besluit met een catalogus van de drinkglazen en de bijbehorende grafvondsten.

Afb. 4 Fluitglas XVIIAc. beerputvondst Alkmaar. Bron: Rapporten over de Alkmaarse Monumenten en Archeologie 18.

** *

Peter Bitter en Guus van den Berg (met medewerking van Rob Roedema, Jan Klinkert, Willem van den Berg, Karin Beemster, Don H. Duco en Elsemieke Hanraets), Onder ‘De Houtmarkt’ . Opgravingen bij Laat/ Bloemstraat in 1998 en 1999 (98BLO, 99BLO) (Rapporten over de Alkmaarse Monumenten en Archeologie 18). Alkmaar 2014. ISBN 978-90-820837-4-3. Geïll., 276 pag., € 34,50 ‘De houtmarkt’ is geen straatnaam in Alkmaar, maar de naam van een inmiddels verdwenen bedrijf, dat door een grote brand in 1997 in de as werd gelegd. Daarbij werd niet alleen het bedrijf verwoest, maar ging ook een tiental woningen in vlammen op. Het rampgebied kwam al snel voor herontwikkeling en daarmee voor archeologisch onderzoek in aanmerking. In dit rapport worden in twee gedeelten de resultaten van dat onderzoek beschreven. Het eerste gedeelte betreft de opgegraven sporen waarbij ook de beschikbare archief bronnen en het historische kaartmateriaal worden betrokken; de geschiedenis van het gebied gaat terug tot de eerste helft van de 15e eeuw. Het tweede gedeelte betreft de ‘vondstcomplexen’, de bij elkaar gevonden resten van huisraad en ander afval dat aan een specifiek huishouden kan worden toegeschreven. De vondstcomplexen geven informatie over het dagelijkse bestaan en worden bij de interpretatie gerelateerd aan de uit archief bronnen bekende gegevens over de huizen en hun bewoners. Het rapport wordt afgesloten met algemene beschouwingen over de bewo-

ningsgeschiedenis van het gebied, gevolgd door een aantal bijlagen en een catalogus waarin keramiek en glas (af b. 4) volgens het ‘Deventer Systeem’ wordt beschreven en afgebeeld. ** *

Dossier d’Archéologie, numero 367, Janvier/Février 2015. Éditions Faton, Dyon. ISSN 1141-7137. € 9,50 Hoewel de Galliërs bij de Romeinen als zeer religieus bekend stonden, is bij gebrek aan schriftelijke bronnen weinig bekend over hun omgang met goden en andere bovennatuurlijke fenomenen. Dankzij de archeologie komt er langzamerhand wat meer licht op hun religieuze gebruiken en culturele praktijken, zoals deposities van munten en wapentuig, maar ook uit aanwijzingen voor het exposeren wapens en van de afgehouwen hoofden van – neemt men aan – hun vijanden. Dossier d’Archéologie bevat zeventien artikelen over deze duistere kant van de Kelten en Kelt-Iberiërs. Daarbij is bewust gekozen voor vondsten en bevindingen uit minder bekende opgravingslocaties. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

02-2015 binnenwerk.indd 99

99

31-03-15 09:52


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

THEMAMIDDAG ARCHEOLOGIE VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG

Afb. 1 De volle zaal in het Bevrijdingsmuseum te Groesbeek tijdens de themamiddag. Foto: Nationaal Bevrijdings­ museum 1944-1945. Op 20 januari 2015 is het ‘s middags druk in het fraai gelegen Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 (NB) in Groesbeek. Op de parkeerplaats wordt al duidelijk dat de Themamiddag veel publiek trekt (af b. 1). Na de ontvangst met koffie of iets anders en het bijschuiven van wat extra stoeltjes heet Paul Flos namens de organiserende AWN iedereen welkom en geeft vervolgens de microfoon aan Youri Brentjes (NB) die het een en ander over zijn museum vertelt. Op dit terrein is aan het eind van WOII hard gevochten om de weg van Nijmegen naar Kleef te beheersen. Daardoor worden ook nu nog veel zaken van de oorlog gevonden, zowel boven als onder de grond. Bij elkaar heeft het NB zo’n 60.000 stukken in beheer, waaronder 2000 militaria waarvan een deel bodemvondsten. Heel bijzonder zijn de resten van een Biber (een mini-onderzeeër), waarmee de Duitsers bruggen wilden aanvallen. Dat mislukte, omdat Bibers door beschermende netten werden tegengehouden. Het

100

NB wordt maar voor 5% gesubsidieerd en boort voor de ontbrekende 95% andere bronnen aan. Door het sneuvelen van het plan voor een internationaal vrijheidsmuseum WOII aan de Waal in Nijmegen, zou het NB (46.000 bezoekers in 2014) in Groesbeek in dit gemis kunnen voorzien, zij het op wat bescheidener schaal. Op dit moment tracht men dan ook eindelijk te slagen in al lang voorgenomen nieuwbouwplannen, omdat de bouwketen van het werkeiland Neeltje Jans, waarin het NB sinds 1987 is gevestigd, hun beste tijd duidelijk al lang achter de rug hebben. Dan krijgt onze algemeen voorzitter Tonnie van de Rijdt het woord. Met voldoening en enige trots beziet zij de goed gevulde zaal en vervolgens vertelt zij waar de AWN voor staat. Borden voorin de zaal geven al aan dat het allemaal draait om de kernbegrippen behoud, draagvlak en onderzoek. De AWN speelt een belangrijke rol bij het naar voren brengen en het verdedigen van de archeologische belangen, vooral op regionaal en lokaal niveau. Een rol die nog kan worden vergroot. Belangrijk voor de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor archeologie is ook het publieksbereik, waarbij de beleving centraal staat. Vrijwilligers in de archeologie zouden ook een grotere rol kunnen spelen op het gebied van het onderzoek van WOII. Paul Flos zet even technische vrouw Lotte in het zonnetje en geeft de microfoon dan snel door aan Ben Schoenmaker van het Nationaal Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Deze kondigt aan een virtuele rondgang te zullen maken door zijn instituut, dat onderdeel is van het Ministerie van Defensie. Binnen de werkzaamheden van het NIMH staat de archeologie niet centraal, omdat de meeste gegevens uit andere bronnen komen. Schoenmakers lanceert de deze middag vaker gehoorde term smoel op het terrein, wat inhoudt dat je zonder goede terreinkennis niets bereikt. Dat geldt voor het voorbereiden en uitvoeren van militaire operaties, maar ook voor het naderhand bestuderen van die operaties. In zijn verhaal komen onder meer de grootscheepse munitiedumpingen van de jaren ‘40 en ‘50 voorbij, de aanleg van documentatiecollecties, en het vastleggen

| De Vereniging

02-2015 binnenwerk.indd 100

31-03-15 09:52


Afb. 2 Jan van Doesburg (links) en Ben Schoenmaker krijgen van AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt een exemplaar van het Westerheem-themanummer aangeboden. Foto: Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945.

Afb. 3 Een aansporing op het scherm tijdens de presentatie van Ruurd Kok. Foto: Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945.

van militaire operaties. Het NIMH liet al heel wat wetenschappelijke en populairwetenschappelijke publicaties het licht zien. Jan van Doesburg (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, RCE) is de volgende spreker en zijn verhaal heeft als leidraad WOII-archeologie: wat doen we ermee? Ook hier komt veel voorbij: de Bosatlas van de Geschiedenis, verdedigingslinies, thema’s van onderzoek en illegaal graafwerk. WOII-zaken komen veelal te voorschijn als bijvangst van een opgraving en worden soms letterlijk en figuurlijk aan de kant gelegd wegens het niet relevant zijn voor het onderzoek. Bij specifiek onderzoek naar WOII rijst steeds de vraag: wat wel/niet te onderzoeken. Bekend werd het onderzoek in vroegere kampen, vooral dat in Westerbork. Duidelijk is dat de archeologie meer dan tot nu toe kan bijdragen aan onze kennis van WOII. Dan krijgt Akke de Vries (hoofdredacteur Westerheem en mede-organisator themamiddag) het woord om tien minuutjes discussie te leiden en zij vraagt of er vragen/ opmerkingen zijn. - Het schort wel eens aan samenwerking met overheidsinstanties, speciaal met Defensie, of die is er gewoon niet. Ook de RCE heeft de indruk dat instanties de boot wat af houden, waaronder inderdaad vooral Defensie. Ook binnen Defensie zelf lijkt men overigens niet steeds op één lijn te zitten. NIMH denkt dat hier voor het Museum Soesterberg een rol kan zijn weggelegd. Voor archeologie en het besef van de waarde van archeologisch onderzoek is wat betreft WOII nog een wereld te winnen. - Waarom worden alle detectorzoekers als schatgravers beschouwd? De AWN en veel beroepsarcheologen proberen een goede band op te bouwen met detectorzoekers. Tijdens opgravingen worden ook wel eens piepers uitgenodigd. Het punt heeft al enige tijd de aandacht van de AWN. Er zijn gelukkig meer goedwil-

lende piepers dan men wel eens denkt, maar... -D e AWN moet meer aandacht geven aan samenwerking tussen professionele archeologen en vrijwillige archeologen. Dit heeft zeker de aandacht van de AWN en die probeert dit ook te bevorderen onder meer door overleg met de RCE. Maar het kan zeker nog beter. Akke sluit deze eerste discussieronde en constateert dat het goed zou zijn te komen tot een Landelijke Werkgroep Archeologie WOII. Vervolgens overhandigt Tonnie van de Rijdt een exemplaar van het themanummer van Westerheem aan Jan van Doesburg en Ben Schoenmaker (af b. 2). Dan is er pauze, waarin gesprekken en vloeibare zaken de boventoon voeren, maar sommigen buiten genieten van hun ‘shot nicotine’ en/of het mooie uitzicht en het zonnetje. Maar fris blijft het. Na de pauze krijgt Ruurd Kok (RAAP Archeologisch Adviesbureau) de microfoon in handen en hij benut de gelegenheid om de samenstelling van het publiek te peilen. Dat blijkt heel divers te zijn en hij bezorgt enkelen een lichte identiteitscrisis: Wie ben ik en waar hoor ik bij? Ruurd schreef in het themanummer over de uitkomsten van een enquête over wat er binnen de AWN aan WOII-archeologie gebeurt. Dat viel niet mee, maar daar wil Ruurd het nu niet over hebben. Moeiteloos slaagt hij erin de zaken op een ontspannende, humoristische maar niettemin duidelijke manier op scherp te zetten. Door met behulp van twee foto’s de verschillende manier van werken te laten zien tussen brave en serieuze AWN’ers die op non-destructieve wijze een geschutstelling in kaart brengen, en even serieuze, doch iets minder brave zoekers die zo te zien weinig blijk geven van veel registratiezin, maar wel heel wat vinden, omdat zij - anders dan de drie AWN’ers - wel degelijk de schoppen in de bodem zetten. Via de term Bovo’s is op Marktplaats veel aangeboden archeologica te vinden en daar zal ook een deel van het op de locatie op de tweede foto

De Vereniging |

02-2015 binnenwerk.indd 101

101

31-03-15 09:52


gevonden materiaal zijn weg hebben gevonden. Ook signaleert Ruurd het feit dat veel restauraties en reconstructies worden uitgevoerd zonder archeologische inbreng. Dat komt ook omdat de AWN en de archeologie relatief onbekend zijn en de AWN moet zich daarom profileren en wijzen op het belang van de archeologie. Er zit vaak emotie achter archeologische vondsten. Ga het terrein in. Neem initiatief en doe goed onderzoek. Zoek samenwerking met anderen. Publiceer, presenteer en deel resultaten (af b. 3). Na al deze goede adviezen mag Paul Klinkenberg ons vertellen over het werk van ‘zijn’ Werkgroep Archeologie van WOII binnen de afdeling Nijmegen e.o. De Wg is opgericht in 2013 en begon met het inventariseren van sporen op en bij de Duivelsberg. Er wordt niet gegraven, maar wel vindt in behapbare dag-etappes veld- en bureauonderzoek plaats. De halve Wylerberg is intussen onderzocht en er blijken nog veel sporen te zijn, waaronder zo’n 250 m loopgraaf. Ook zijn er sporen van de middeleeuwse motte. Wel vraagt het werk veel meer tijd dan gedacht. Sporen blijken zonder nader onderzoek (graafwerk) bijna niet in te delen naar nationaliteit. Het is des te lastiger, omdat hier ook sporen zijn van Belgische en Franse troepen uit WOI. Na Pauls verhaal zijn we toe aan de tweede discussieronde: - D e gemeente Elst nam een advies van RAAP niet over. Jammer, want anders was de tweede tempel al eerder gevonden. Nu mochten de ontdekkers van die tweede tempel er daarna niet eens meer bij. -B ij Ooypolder zijn nog resten van de IJssellinie uit de jaren ‘60. Worden die ook meegenomen? Nee, nog niet, maar later misschien wel. - Waarom is er vanmiddag niet gesproken over de samenwerking tussen de explosievenopsporing en archeologen? De tijd ontbrak en dan moeten er keuzes worden gemaakt. Ruurd Kok wijst op de brochures die over dit onderwerp zijn geschreven. - Hoeveel draagt archeologisch onderzoek eigenlijk bij aan al bestaande kennis? Archeologen vullen de historische kennis aan. Het terugkoppelen van de resultaten van archeologisch onderzoek naar historici is wel belangrijk. Voor volgend jaar staat een cursus in Amersfoort gepland voor hierbij betrokkenen. - D e PR-commissie neemt het werk van de Nijmeegse werkgroep over. Dat is beslist niet de bedoeling. De PR-commissie wil wel helpen, maar niet het initiatief van AWN-16 overnemen. - E r zijn nog veel mensen vermist. Noteer a.u.b. alles wat wordt gevonden. Zodra er menselijke resten worden gezien: stoppen en de politie inschakelen. Aan het einde van deze themamiddag geeft Akke de Vries ons als advies mee: “Werk zoveel mogelijk samen, leg contacten en wel thuis.” Er lijken deze middag al heel wat contacten te zijn gelegd en tevreden stort uw redacteur zich in het gewoel van een wegens problemen op de A50 extra drukke N/A325. Jan Coenraadts

102

WERKGROEP PR & COMMUNICATIE: DE KOP IS ERAF! In onze eerste bijdrage in dit blad hebben wij ons als communicatieteam mogen voorstellen. Nu, zo’n drie maanden later, zijn onze eerste stappen gezet. Wat hebben we zoal gedaan? - In het weekeinde van 16 t/m 18 januari hebben bijna 1500 bezoekers de opening van het Huis van Hilde in Castricum bezocht. De AWN was aanwezig met twee stands. Dit prachtige, publieksgerichte depot met expositieruimte en conferentiezaal is splinternieuw en biedt ons een kijkje in de archeologie van de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Tijdens dit ‘open huis’ hebben we de AWN en de lokale afdelingen in Noord-Holland op de kaart gezet. Er zijn verschillende boeken verkocht en mensen zijn enthousiast gemaakt voor onze vereniging. - Mede dankzij het Nationaal Bevrijdingsmuseum te Groesbeek en vier fantastische sprekers hebben we op dinsdag 20 januari met succes een themamiddag over de Tweede Wereldoorlog archeologie georganiseerd. De samenwerking met alle betrokken partijen en personen is ons inziens super verlopen. Dit resulteerde mede in een volle zaal. Nu deze twee activiteiten achter de rug zijn, komt onze werkgroep even in rustiger vaarwater. Dat wil zeggen: we komen toe aan onze lange-termijn actiepunten. Rond het verschijnen van deze Westerheem, zal de nieuwe ledenwervingsfolder af zijn. Deze is, samen met nog te ontwikkelen wervingsmateriaal, van belang bij onze activiteiten om meer mensen zo ver te krijgen om lid van de AWN te worden. Daarnaast zijn we druk bezig met een meerjarenplan voor communicatie. In de afgelopen maanden is al een boel input verzameld om dit plan tot een succes te maken. Nu rest ons het schrijven en maken van, soms lastige, keuzes. Inmiddels is het lezersonderzoek Westerheem afgelopen. Op dit moment worden de data die we verzameld hebben, geanalyseerd. De nieuwe website draait ondertussen proef op de server van de AWN en we zijn hem nu aan het vullen met informatie. Daarnaast willen we de back-up van de site goed regelen. Dat geldt ook voor het ‘bestuur’ van de site: wie vult wat, wie bepaalt wat, etc. Dat gaan we natuurlijk allemaal in overleg met de afdelingen doen, die hierin een belangrijke bijdrage leveren. Zowel website als wervingsfolder staan centraal bij onze acties om meer mensen lid te maken van de AWN. Ter afsluiting noemen we als werkgroep graag onze ondersteunende functie voor alle afdelingen die onze vereniging telt. We zetten ons niet alleen in voor de ondersteuning van de landelijke organisatie en het contact met externe partijen, maar denken ook graag met afdelingen mee over hun communicatieve verzorging. Namens de WG PR&C, Charlotte Visser

| De Vereniging

02-2015 binnenwerk.indd 102

31-03-15 09:52


Afb. 4 Een ‘verraste’ Jan Venema ontvangt de Award uit handen van Rob Oosting. Foto: Feiko Riemersma.

ARCHEOLOGIE IN ÉÉN DAG Kan dat? Ja, want drie studenten van de Hogeschool Arnhem/Nijmegen (HAN) bewezen het met hun project Heb je archeologisch talent? Diede Kraamer, Flip Hovens en Soner Günes maakten in 2014 een circuitmodel met deze titel. Zij wilden laten zien dat je mensen op een prettige, informatieve manier kennis kunt laten maken met archeologie, waarbij deelnemers - jong en oud - in korte tijd ervaren wat het beroep van archeoloog inhoudt. Hoe deden ze dat en wat was het resultaat? De studenten deden allereerst literatuuronderzoek, bezochten en werkten mee op een archeologische opgraving in Nijmegen en raadpleegden amateur- en beroepsarcheologen. Ook bekeken ze educatieve projecten van musea als het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, het RMO in Leiden en het Centraal Museum in Utrecht. Het project is zo gemaakt, dat het op elke willekeurige locatie, zowel binnen als buiten, kan worden uitgevoerd op scholen, bij evenementen, op Open Dagen, bij opgravingen en tentoonstellingen. Hoe werkt het nu in de praktijk? Voor het werken in een circuitmodel moet de begeleider/organisator een aantal werkhoeken inrichten. Dat kunnen er vier of vijf zijn, maar evengoed veel meer. In zo’n werkhoek liggen de materialen en opdrachten van één onderwerp. De opdrachten worden duidelijk uitge-

legd op grote kleurrijke posters, zodat het aantal begeleiders heel beperkt kan blijven. De deelnemers aan het circuitmodel bepalen zelf de volgorde en het tempo. De studenten schreven als extra service voor de begeleiders een duidelijke handleiding met dertien voorbeeldopdrachten, zodat het een en ander gemakkelijk in de praktijk georganiseerd kan worden. Voorbeelden van opdrachten: • Zoekplaat Archeologie, een opdracht over vondstverwerking; • Hoe oud is de pijpenkop? • Veldverkennen met luchtfoto’s; • Een archeologisch monster onderzoeken: zaden en pitten; • Hoe zet je een terrein af en maak je een mooie rechte hoek? • Scherven brengen geluk, een restauratieopdracht; • Bouw opnieuw een Romeinse boogconstructie; • Puzzel de Griekse vaas weer compleet; en • Bezoek de opgraving. Het begeleidingsteam namens de AWN: Jan Coenraadts en Wim Schennink.

EERSTE JEF VAN DEN AKKER AWARD UITGEREIKT AAN JAN VENEMA (AFB.4) Op 7 februari 2015 werd, tijdens de jaarlijkse Schervendag van de LWAOW (Landelijke Werkgroep

De Vereniging |

02-2015 binnenwerk.indd 103

103

31-03-15 09:52


terarcheologie en de veelheid van ons maritieme erfgoed. Rob Oosting, voorzitter van Stichting Bos, vatte het kort samen met de woorden: “Kortom Jan, je bent een bruggenbouwer, stimulator en promotor van de scheeps- en onderwaterarcheologie in de breedste zin van het woord. Je weet problemen te relativeren en lost deze vaak met een grap op.” Albert Zandstra Secretaris LWAOW

BIJ HET AFSCHEID VAN HARRIE VERSCHAREN (AFB.5)

Afb. 5 Harrie Verscharen. Foto: John Jansen.

Archeologie Onder Water), de eerste Jef van den Akker Award uitgereikt aan Jan Venema. De award is een initiatief van de Stichting ter Bevordering van de Onderwater - en Scheepsarcheologie (Stichting BOS) en vervangt de in 2008 ingestelde aanmoedigingsprijs van de stichting. Met de toekenning van de award wil Stichting BOS een waardering toekennen aan amateurarcheologen die zich op één of meerdere wijzen op het gebied van de maritieme archeologie verdienstelijk hebben gemaakt. Het bestuur van de Stichting kende de eerste award toe aan Jan Venema met de volgende motivatie: - A l in 1984 is Jan gestart met duikonderzoek naar diverse objecten in het IJsselmeer; - Hij is initiatiefnemer in het oprichten van een archeologische commissie binnen de duikvereniging Miramar Friesland; - Vanaf 1994 is hij bestuurslid van de AWN en benadrukt daar de belangen van de onderwaterarcheologie; en - Vanaf 2002 is hij als voorzitter van de LWAOW behartiger van de belangen van de amateur-onderwaterarcheoloog en de stuwende kracht achter de organisatie van de jaarlijkse Schervendag. Ten aanzien van de werkwijze van Jan Venema in het hoofdbestuur merkte Fred van den Beemt op “Jan is niet bang om kritische opmerkingen te maken. Dat is goed, want meedrijven op het water geeft de minste wrijving en dat doet Jan zeker niet. Mensen als Jan heb je nodig, niet alleen om aanwezig te zijn, maar ook om de mouwen op te stropen en er tegenaan te gaan.” Naast zijn activiteiten als voorzitter houdt Jan regelmatig lezingen om bekendheid te geven aan de onderwa-

104

In oktober vorig jaar kregen we bericht dat ons lid Harrie Verscharen was overleden. Dat heeft diepe indruk gemaakt op ons, AWN-leden van de afdeling Nijmegen en omstreken. Harrie is in 1942 geboren in het Limburgse Meijel, als zoon van een keuterboer. Zeker in die tijd moest hij, nog op de lagere school, meehelpen bij het oogsten van de aardappelen. Dat ging in die tijd nog met de hand en bij het rapen vond hij schitterende vuurstenen voorwerpen. Hij liet zijn vondsten zien aan de meester en die legde uit wat hij had gevonden: pijlpuntjes, schrabbertjes en bijlen! Dat heeft zijn interesse voor de archeologie wakker geschud. Eind jaren ‘60 is hij met zijn echtgenote naar Nijmegen verhuisd en daar kwam hij in contact met afdeling 16 van de AWN. De AWN werd voor Harrie de omgeving om zijn kennis van de archeologie te vergroten. Zeker toen Harrie met zijn gezin terugverhuisde naar Limburg. In het NoordLimburgse Middelaar wonende, ontdekte hij al spoedig dat hij in Noord-Limburg de enige amateurarcheoloog was met inzicht in wat hij opraapte of aantrof. Zijn archeologisch werkgebied is vanaf 1975 op natuurlijke manier uitgedijd tot een groot deel van Noord-Limburg, in feite de hele streek van Molenhoek tot Afferden. Een van de hoogtepunten in zijn omvangrijke raap- en graafwerk (“nooit gepieperd, alles op het oog”) is de ontdekking geweest van een hutkom uit de IJzertijd in Milsbeek (Westerheem, okt. 1978). Harrie werd ‘onze AWN-man’ in de Noord-Limburgse regio: een klankbord voor (amateur)archeologen, een aanspreekpunt voor gemeenten en onvermoeibaar pleitbezorger van de archeologie in de regio. Zo is hij 15 jaar vrijwilliger geweest bij het Petershuis Museum in Gennep, waar hij zich vooral bezig hield met de archeologische expositie. In 2013 is Harrie nog met zijn mooiste vondst, een rapier uit de Bronstijd, geportretteerd in de AWN-publicatie. ‘Kijk eens wat ik gevonden heb!’ (ISBN 978-90-8099020-3 Copy Right 2013 AWN, afdeling Nijmegen e.o.). Harrie was een energiek, enthousiast, bescheiden en bovenal een beminnelijk mens. Hij zal bij ons warme gevoelens blijven oproepen. Leo ten Hag

| De Vereniging

02-2015 binnenwerk.indd 104

31-03-15 09:52


TENTOONSTELLING: VEELZIJDIGE VENNEN ARCHEOLOGIE; NATUUR EN RECREATIE IN DE OVERASSELTSE EN HATERTSE VENNEN De Hatertse en Overasseltse Vennen is een prachtig natuurgebied gelegen ten zuidwesten van Nijmegen en ten zuidoosten van Wijchen, omgeven door Alverna (Wijchen), Nederasselt, Overasselt en Heumen. Naast natuur zijn er in het vennengebied ook veel sporen van cultuur aangetroffen. Zo is er een groot aantal grafheuvels en urnenvelden uit de Late Bronstijd tot Vroege IJzertijd ontdekt door de AWN-afdeling Nijmegen e.o. Deze archeologische vondsten, samen met bruiklenen van het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten (Gelderland), Museum Het Valkhof (Nijmegen) en het Rijksmuseum voor Oudheden (Leiden) krijgen plaats in de tentoonstelling Veelzijdige Vennen. Archeologie, natuur en recreatie in de Overasseltse en Hatertse Vennen in het Museum Kasteel Wijchen 15 maart 2015 tot 7 september 2015. In deze expositie leert u het vennengebied kennen door de ogen van een wetenschapper: stap in de schoenen van een archeoloog en ga aan de slag! Ontdek en denk mee hoe we dit bodemarchief, in een gebied waar u ook van de natuur kunt genieten, moeten beheren. Door het rijke bodemarchief in de vennen te onderzoeken, proberen archeologen vragen te beantwoorden als: woonden de mensen destijds dichtbij of kwamen ze van ver om hun doden te begraven? De expositie is tot stand gekomen door een samenwerking van Museum Kasteel Wijchen, Staatsbosbeheer, de AWN-afdeling Nijmegen e.o. en enkele kunstenaars. Leo ten Hag

IN MEMORIAM WIM TUIJN: EEN PROFESSIONELE AMATEURARCHEOLOOG (AFB. 6) Op zondag 1 maart jl is Wim Tuijn op 82-jarige leeftijd overleden. Een groot verlies voor de AWN-afdeling Nijmegen e.o. die mede door hem is opgericht en waarvan hij 40 jaar bestuurslid is geweest. Eind jaren vijftig, begin jaren zestig had Wim Tuijn nauwe contacten met wat hij zelf noemde zijn ‘archeologische leermeester’ W.H. Kam, een neef van G.M. Kam, de stichter van het gelijknamige museum. In 1968 resulteerde dit in de oprichting van de AWN-afdeling Nijmegen e.o. Archeologie was voor Wim Tuijn geen schatgraven en geen vrijblijvende hobby, maar een activiteit die op professionele wijze moest worden beoefend. Vanaf het begin van de AWN-Nijmegen bestonden er goede contacten met de archeologen van de ROB, de afdeling Provinciaal-Romeinse Archeologie van de universiteit in Nijmegen, de Vrije Universiteit Amsterdam, het Instituut voor Prehistorie in Leiden en later met het Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen (tegenwoordig het Bureau Archeologie en

Afb. 6 Wim Tuijn nam voor zijn vele verdiensten voor de Nijmeegse en regionale archeologie de naar hem genoemde zilveren fibula in ontvangst. Foto: Aad Hendriks.

Monumenten Nijmegen). Vanuit de wetenschap leerden de amateurs het verhaal achter de prehistorische en Romeinse vondsten; de wetenschap kon op haar beurt dankbaar gebruik maken van de talrijke, zorgvuldig gedocumenteerde vondsten en ontdekkingen van Wim Tuijn c.s. Niet alleen het faciliteren van wetenschappelijk onderzoek, maar ook het uitdragen van archeologische kennis onder een breder publiek had de aandacht van Wim. Door middel van tentoonstellingen, zoals Graven naar Bataven (1973) wist hij veel mensen te interesseren voor het leven van onze verre voorouders. ‘Publieksarcheologie’ wordt dit tegenwoordig genoemd. Voor zijn grote verdiensten voor de archeologie heeft Wim Tuijn verschillende onderscheidingen ontvangen: in 1994 de Bronzen Legpenning en in 2006 een Koninklijke Onderscheiding (Ridder in de Orde van Oranje-Nassau). In 2008 kreeg hij als eerste de naar hem genoemde zilveren Wim Tuijn-fibula opgespeld. Deze fibula wordt nog altijd jaarlijks uitgereikt aan een lid dat zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor de archeologie in het werkgebied van onze afdeling. Na zijn afscheid als voorzitter in 1998 bleef Wim actief als veldwerkcoördinator om “het werk dat we uitvoeren op een hoger niveau te tillen”. Dankzij hem heeft onze afdeling nu veel leden die met initiatief, inzet, bevlogenheid en deskundigheid omgaan met ons archeologisch erfgoed, precies zoals Wim dat altijd heeft uitgedragen. Wim, dank voor alles, wat je voor ons en de Nijmeegse en regionale archeologie gedaan hebt. Leo ten Hag

De Vereniging |

02-2015 binnenwerk.indd 105

105

31-03-15 09:52


ROMEINENWEEK

MET HELINIUM NAAR TURKIJE

In de meivakantie van 2 t/m 10 mei vindt voor de tweede keer de Romeinenweek plaats. Deze week staat volledig in het teken van publieksactiviteiten rond de Romeinse geschiedenis van Nederland en de Romeinse Limes in het bijzonder. Op de website van de Romeinenweek (www.romeinenweek.nl) zijn alle activiteiten te vinden die er worden georganiseerd. Daar is, bijvoorbeeld, een Kindervakantieboek te downloaden, boordevol weetjes over de Romeinen. Daar is ook informatie te vinden over de Limesreis die door ‘RomeinenNU’ wordt georganiseerd. De deelnemers aan die reis gaan te voet, per boot en reiswagen op pad langs de grens van het rijk. Raadpleeg voor informatie en inspiratie de website of neem contact op via romeinenweek@romeinen.nu of telefoon 06-19931520.

De buitenlandexcursie van Helinium gaat dit jaar naar Turkije; bijzondere aandacht zal daar zijn voor het fraaie landschap en de boeiende archeologie: Efese, Bodrum met zijn museum met scheepswrakken uit de Bronstijd, Pammukale, Hierapolis enzovoorts. Alleen AWN-leden kunnen aan deze excursie deelnemen; Heliniumleden hebben voorrang bij aanmelding. De datum van deze reis is nog niet zeker; gedacht wordt aan 29 september tot en met 10 oktober 2015. De officiële aanmeldingstermijn liep tot eind maart. U kunt bij onderstaand telefoonnummer informeren of er nog aanmeldingsmogelijkheid is. Jurrien Moree: 010-4604737

ERRATUM Per abuis is in het vorige nummer van Westerheem een verkeerde figuur geplaatst. In het artikel “Houtteer van Willem Barentsz’s overwintering op Nova Zembla” door H.J.J. Kauw is dezelfde grafiek twee maal afgedrukt. Onze excuses daarvoor. Hieronder treft u de juiste figuur 3.

Figuur 3 Gaschromatogram van uit Siberisch Larixhout verkregen houtteer. Bron: auteur.

106

| De Vereniging

02-2015 binnenwerk.indd 106

31-03-15 09:52


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 7 (AWLV) - 8 - 12 - 16 - 17 - 23 en De Motte. Grondspoor nr. 194, dec. 2014 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Afb. 1 Beschilderde plavuizen uit de abdij van Herkenrode in Hasselt (B). Foto: F. Caignie, uit Grondspoor.

Na de Varia gaat Menno de Boer in op de onlangs weer aangetroffen sporen van de proefsleuven in het Hain te Krommenie. Na 50 jaar waren de sporen nog goed bewaard gebleven. Volgens Menno werkten de AWN’ers indertijd al in de geest van Malta door alles weer mooi toe te dekken. Nu is het afwachten wanneer er gaat worden gebouwd. In november was Simon Boers in het NTR-programma Vals Plat en omdat Simon had bedongen dat er ook opnamen van zijn werk bij de AWN moesten worden gemaakt, kwam ook de AWN aan bod in de uitzending. In oktober kreeg de afdeling van Mieke de Vries en zoon Thijs tijdens een bezoek aan de werkplaats 6 majolicategels (1650-1690 en 18e-eeuws) voor het tegelarchief. In de Zaandamse wijk Westerwatering volgde Menno de Boer nu en dan grondwerkzaamheden voor toekomstige woningbouw. Hier stonden vroeger 4 molens uit 1653, 1693, 1695 en 1833: drie zaagmolens en een ‘tabakstamper’. Eerder was sprake van vondsten uit de Middeleeuwen, maar nu leverden de verkenningen weinig op. Gerard Graas volgde de werkzaamheden voor de versteviging van de dijk naar Oost-Knollendam en vond bij een wiel - restant van een 17e-eeuwse dijkdoorbraak - vooral 18e-eeuws materiaal, maar tijdens de laatste inspectie vond hij een scherf van een Spaanse kruik uit 16B. Kees van Roon vervolgt de serie over vloertegels met Plavuizen IV. Ditmaal gaat het over majolicategels uit Antwerpen en genoemd wordt onder meer de pottenbakkersfamilie van Guido di Savino die zich later Guido Andries noemde. Twee zonen werkten in Engeland. Ook komen tegels uit 1533 voor het hoogkoor van de abdij van Herken-

rode ter sprake. Diverse tegels verdwenen naar elders, maar wat achterbleef in de abdij is nog zeer de moeite waard (afb. 1). Veel vloertegels werden gemaakt in Utrecht. Het artikel noemt verder tegels in Kimswert en Spannum (beide in Friesland). Na de 16e eeuw werden vooral majolica wandtegels gemaakt, omdat de vloertegels te snel sleten. Plavuizen met af beeldingen werden voortaan gemaakt in stempeltechniek, waarbij een ingedrukt stempel werd opgevuld met witte klei. Ten slotte noemt Kees nog de tegels in het Kasteel van Breda (nu de KMA), waar onder meer mysterieuze tegels met ogen aanwezig zijn uit waarschijnlijk 1536-1544. De gemeente Purmerend renoveerde het huisje met de werkruimte van de AWPurmerend. Een schenking van de Rabobank maakte het mogelijk de computer te vernieuwen. De AWP werkte in 2013 mee aan archeologisch onderzoek aan de Zuidersteeg, de Kanaalschans en de Neckerdijk. Dit jaar was er een verkenning aan de Melkweg die materiaal uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd opleverde. De AW Waterland onderzocht op verzoek van de gemeente Waterland in het voorjaar een deel van de oude Zuiderzeedijk rond de Gouwzee. Het doel was erfgoedlocaties in kaart te brengen die bedreigd kunnen worden door een dijkverzwaringsproject. Het onderzoek leverde op veel locaties vondsten op, terwijl archiefonderzoek daar nog het een en ander aan toevoegde. De resultaten zijn samengebracht in een rapport. In september onderzocht een archeologisch bedrijf de locatie in Nauerna waar oliemolen De Pauw stond. De afdeling had gehoopt hier eens onderzoek te kunnen doen, maar de fundering en de kelders bleken echter volledig verwijderd, mogelijk op last van het polderbestuur. In Assendelft volgen AWN’ers het graven van sloten in Kreekrijk. De verkenningen leverden al een middeleeuwse terp op, maar nog niet de ijzertijdvondsten waarop was gehoopt. Het graven gaat echter nog door. Na de melding van het opgraven van het skelet van een in de Slag bij Castricum (1799) gesneuvelde Hollandse soldaat geeft G. een overzicht van de vindplaatsen in het werkgebied die in 2014 werden onderzocht door de afdeling, de gemeentearcheoloog van Zaanstad of een van de werkgroepen. Nieuwsbrief nr. 37, dec. 2014 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / AW Leidschendam-Voorburg) De AWLV bestaat dit jaar 30 jaar. De nieuwsbrief heeft een zelfs voor AWLV-begrippen hoog Romeinengehalte. In oktober presenteerde AAC/Diachron de resultaten van de opgraving in 2007-2008 op Forum Hadriani te Voorburg. Men vond hier toen een Romeinse insteekhaven op de plaats waar huizenblok werd verwacht. Dendrochronologisch onderzoek van houten palen wijst op twee fasen: 160

De Vereniging |

02-2015 binnenwerk.indd 107

107

31-03-15 09:52


Arentsburghlaan en dat leverde wat Romeins materiaal op: dakpanfragmenten, terra sigillata, geverfde en gladwandige waar en ruwwandig aardewerk. Tijdens de werkavonden werd materiaal onderzocht dat de AWLV eerder ontving van een volkstuinder aan de Arentsburghlaan. Een dakpan had het stempel EXGERINF (Exercitus Germaniae Inferioris) en er was een pottenbakkersstempel ETRICUSF, waarbij de F fecit betekent. De AWLV schreef twee bijdragen voor de Archeologische Kroniek van Zuid-Holland 2013: eentje over boerderij Noorthey (Leidschendam) en over een bronstijdbijltje van de Zijdesingel.

Afb. 2 Kijkje in de opgravingsput van de Rotterdamsebaan. Foto: Dick Bakkenes, uit Nieuwsbrief AWLV. en 230 na Chr. en men denkt dat de haven buiten de stad lag. Dat zou betekenen dat de stad kleiner was dan aangenomen. De haven bevatte zoveel vondsten, dat de uitwerking van de opgraving veel tijd vroeg. Onder meer aan de hand van vondsten die wijzen op contacten met Britannia, vermoedt men dat de haven een meer dan regionale functie had. In augustus presenteerde de AWLV zich op het Cultureel Zomerfestival in Voorburg. Het was er druk en diverse mensen gaven zich op om de nieuwsbrief te ontvangen. In november leidde archeoloog Peter Stokkel van de gemeente Den Haag 14 actieve AWLV’ers rond op de opgraving op het tracé van de Rotterdamsebaan (afb. 2). Het huidige maaiveld ligt hier op hetzelfde niveau als in de Romeinse tijd. Men werkt hier niet alleen met een Robotic Total Station, maar maakt ook gebruik van een drone om foto’s te maken. Er zijn minstens 6 Romeinse huisplaatsen uit de 2e-3e eeuw vastgesteld met daartussen middeleeuwse huisplaatsen. Veel van de gevonden greppels leveren Romeins én middeleeuws aardewerk. Een bijzondere vondst was een middeleeuwse liefdesring met de inscriptie Amo(r) Ti Vita (Ik houd van je, mijn leven lang). In de 20e eeuw zong de beroemde operatenor Enrico Caruso een lied met deze titel. Ten slotte demonstreerde Peter het computerprogramma waarin alle gegevens van de opgraving zijn opgeslagen. Het was een “prachtige en leerzame middag”. De opgraving wordt nog voortgezet in de richting van het park Leeuwenbergh. De AWLV diende een bezwaarschrift in tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een waterpartij in park Hoekenburg, vlak naast het archeologisch rijksmonument Forum Hadriani. In de praktijk bleek de aanvraag voor een waterpartij een manier te zijn om een insteekhaven aan te kunnen leggen, waarvoor eerder een vergunning was geweigerd op grond van de monumentenstatus van Forum Hadriani. Het bezwaar van de AWLV werd niet ontvankelijk verklaard, omdat de statuten van de AWLV het voeren van procedures als deze niet expliciet vermelden. In de komende algemene ledenvergadering wordt daarom een wijziging van de statuten voorgesteld. In juli werd een olietank verwijderd uit een tuin aan de

108

Terra Nigra nr. 187, dec. 2014 (Afd. 8 - Helinium) In november overleed Piet Heinsbroek, decennia lang een heel actief lid van de afdeling. Jeroen ter Brugge schreef een uitgebreid In memoriam, waarin veel aandacht voor de betekenis van het werk van Piet voor de kennis van de geologie en archeologie van Vlaardingen. De kennis van de Vlaardingse geologie is grotendeels gebaseerd op zijn onderzoekgegevens, terwijl hij deskundige was op het gebied van volmiddeleeuwse Nederlandse sarcofagen. Wegens bezuinigingen door de gemeente vervalt in 2016 de subsidie voor de drukkosten van TN. Dit heeft gevolgen voor de begroting van Helinium en het bestuur beraadt zich over wat te doen staat. Een oplossing kan zijn om TN. voortaan digitaal te verspreiden, wat echter lastig is voor mensen zonder e-mail. Ook zouden de leden/donateurs TN. via een code van de website kunnen downloaden. Het bestuur peilt of er leden zijn die €15 extra willen betalen voor een papieren TN. Het vier pagina’s lange activiteitenprogramma biedt veel: naast een ALV, werkavonden op woensdagen, Heliniumzaterdagen, excursies, een video-avond en een midzomerfeest + viering van het 57-jarig bestaan. Al geruime tijd nemen leden van Afd. Helinium en Lek-

Afb. 3 De oven brandt. Foto: Irmel Dolman, uit Terra Nigra.

| De Vereniging

02-2015 binnenwerk.indd 108

31-03-15 09:52


B-E er in augustus 2014 in slaagde vuur te maken m.b.v. een draaiend stokje. Dat is een heel oude en bekende methode die in de praktijk nog niet zo eenvoudig bleek, maar ten slotte lukte het toch. In de zomer van 2015 wil de Wg B-E weer vuur gaan maken, maar dan met vuursteen en pyriet. Na enkele boekbesprekingen eindigt TN. met de door ondergetekende immer gewaardeerde knipsels.

Afb. 4 Reproductie penning Vlaardingen. Foto: Anton Cruysheer, uit Terra Nigra. en Merwestreek deel aan experimenten op pottenbakkersgebied. Onder de bezielende leiding van Irmel Dolman was er een workshop kogelpotten maken, gevolgd door een veldovenproject, waarin de kogelpotten werden gebakken. Elf potten kwamen compleet uit de oven, waarbij bleek dat grotere potten eerder schade oplopen bij het bakken (afb. 3). Stadsdichter Mirjam Poolster bracht haar gedicht Archeologie ten gehore op een bijeenkomst in november over het Vlaardingse erfgoedbeleid. Albert Luten werkte de ledenenquête uit. De respons was bescheiden: bijna 10%, wat het lastig maakt om conclusies te trekken. Opvallend was dat vooral mensen van boven de 60 reageerden, wat heel anders is dan de opkomst op de werkavonden, waar juist veel relatief jongeren op af komen. Het bestuur neemt aan dat de regelmatige bezoekers van de werkavonden tevreden zijn over het gebodene, anders kwamen ze niet zo vaak. Terra Nigra en Westerheem worden hoog gewaardeerd en dat geldt ook voor de special Graven in Holland. In TN. vind ik ook een bijdrage van Anton Cruysheer over een handelsmunt van graaf Floris II ‘de Vette’ (1091-1121) uit de burcht van Vlaardingen (afb. 4). Mogelijk is de munt al onder Dirk V (1061-1091) geslagen. In het kader van het langjarige project Graven in Vlaardingen van het Vlaardings Archeologisch Kantoor is de munt heruitgegeven, zij het iets groter en ronder dan het enige originele exemplaar dat gevonden is in Zweden. Tijdens het evenement Terug naar Flardinga (2008) diende deze penning als betaalmiddel, maar velen namen hem als souvenir mee naar huis. In 2018 - 1000 jaar na de Slag bij Vlaardingen - hoopt men het evenement nog grootser op te zetten om zo mogelijk samen met andere Hollandse steden ‘de geboorte van Holland’ te vieren. Henny Warmerdam brengt ons hierna op de hoogte van het resultaat van nieuwe grondboringen door de Wg Buiten-Educatie bij de Olsthoornplas, waarvan de diepste op 13,13 m (NAP -15,84) eindigde in het basisveen. Henny gaat nog even door met de inhoud van 5 zakken grond uit de ophogingslaag Gedempte Biersloot van het V&D-project in 2013, waarmee de Wg B-E mocht oefenen. Het meeste materiaal uit de zakken was 19e-eeuws, maar één deels in elkaar gezette pot was moeilijk te vinden in het ‘Deventer systeem’. Met hulp van experts Paul Smeele en Adri van der Meulen lukte het toch: een pot uit 1680-1750, misschien een melkkan of beslagpot. Ton Mersch meldt dat de Wg

Nieuwsbrief, dec. 2014 / jan. 2015 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Het Provinciaal Arch. Depot van Utrecht heeft een nieuwe website, waar onder meer bijzondere vondsten kunnen worden bekeken in hoge kwaliteit foto’s. Vergeleken met oude tijden komen zelfstandige AWNopgravingen weinig meer voor, maar soms lukt het toch. Vorig jaar was er een opgraving in Oud-Zuilen en dit jaar eentje aan de Langbroekseweg in Wijk bij Duurstede. Met toestemming van de RCE kon in twee dagen tijd een terrein worden onderzocht waar een benzinestation zal verschijnen. Snel werd duidelijk dat hier ook in 1971-1975 al een opgraving plaatsvond, maar gelukkig was er nog een strook ongeschonden. Die zat vol met nederzettingsafval van het dichtbij gelegen Dorestad: aardewerk, bot, bouwmateriaal, natuursteen, metaalslakken, terwijl de detectorzoekers nog 3 munten uit de Karolingische tijd ontdekten. Na het wassen en inventariseren wordt alles samengevat in een rapport. In de regio Amerongen-Leersum-Elst wordt bekeken of daar binnen de natuurhistorische vereniging Dorp en Natuur een archeologische werkgroep kan worden opgericht. Hoewel dit gebied eigenlijk onder Afd. Vallei en Eemland valt, is na overleg besloten dat Afd. Utrecht e.o. hier ondersteuning biedt. Om de belangstelling te wekken wordt er via allerlei activiteiten veel publiciteit aan gegeven, die wordt geconcretiseerd rond een lang geleden gevonden vroegmiddeleeuwse urn met inhoud, de urn van Leersum (afb. 5). Met de nieuwe werkgroep wordt nagegaan wat er op het oostelijke deel van de Utrechtse Heuvelrug kan worden georganiseerd aan archeologische activiteiten. De N. eindigt met tips voor exposities, de website www.aardeopdekaart.nl en de Steentijddag. De januarinieuwsbrief start met een dringend beroep op de leden ook aandacht en tijd beschikbaar te stellen voor zaken als bestuursfuncties en het doorgeven van ideeën Afb. 5 De urn van Leersum. Foto: Ton van Bommel, uit Nieuwsbrief.

De Vereniging |

02-2015 binnenwerk.indd 109

109

31-03-15 09:52


voor nieuwe activiteiten. Een goed draaiende vereniging kan niet zonder. De afdeling heeft nu een eigen website onder de paraplu van de landelijke AWN-website. Ook om de website te vullen is een voortdurende inbreng van de leden noodzakelijk. Na de mooie tentoonstelling over terra sigillata is er in het Oude Station in Houten (dinsdagen en zaterdagen van 11.00-15.00 uur) een tentoonstelling Midden-Nederland onder de Merovingen, leven in de Vroege Middeleeuwen. Het bestuur bekijkt of er voldoende belangstelling is voor een volgende Basiscursus Archeologie in april-mei of oktober-november. Ook vraagt het bestuur de leden hun eigen vondsten en verzamelingen ter beschikking te stellen aan de AWN, voordat die door gewijzigde persoonlijke omstandigheden een grote kans lopen in het niets op te lossen. De inhoud van een in de loop van vele jaren verworven verzameling kan belangrijk vergelijkings- en studiemateriaal bevatten. Door op tijd aan te geven dat de verzameling ter beschikking van de AWN wordt gesteld, is er ook gelegenheid al in een eerder stadium vast te stellen of er voorwerpen moeten worden beschreven en/of aangemeld. Nieuwsbrief, dec. 2014 / feb. 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In februari-maart was er een lezing over en een excursie De Waterloop naar het tracé van het aquaduct. De discussie over het aquaduct loopt al geruime tijd, maar leek wat geluwd; laaide echter weer op na kritische opmerkingen van de Nijmeegse Rekenkamer over het bekostigen van plannen om delen van het tracé te reconstrueren. Nieuwsbrief, jan. 2015 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Samen met tal van lokale erfgoedorganisaties werkt de AWN aan het door de gemeente Ede opgestarte project Kazerne Ede: ... , dat de geschiedenis van de kazerne wil ontsluiten voor het publiek dat indertijd geen toegang had tot de militaire terreinen. Op de website edekazerne.wordpress.com vindt u meer informatie over dit project. De werkavonden in de nieuwe werkplaats in de Mauritskazerne in Ede zijn zo succesvol dat die nu op elke donderdag worden gehouden. De andere werkplaats in Arnhem zou begin dit jaar met de Afdeling Archeologie naar elders verhuizen, maar dat wordt twee jaar uitgesteld. Omdat een van de medebewoners vertrekt, ontstaat tot die tijd in het huidige gebouw belangrijk meer ruimte voor het Depot en voor de AWN. Het bestuur zit dringend verlegen om actieve vrijwilligers voor bestuurs- en andere zaken. Ook worden AWN-leden en donateurs die lid zijn van een historische vereniging opgeroepen zich te melden. De AWN wil de banden met deze verenigingen aanhalen en dat kan gemakkelijker via contactpersonen. Dan volgen een uitgebreid overzicht van cursussen die binnen heel de AWN en deels daarbuiten worden gegeven en uitnodigingen voor het Historisch Café in Ede en de Historische Herberg in Arnhem. AVKP-actueel nr. 58, jan. 2015 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Enige tijd geleden voerden AWN’ers van de WIMA (zie hieronder) bodemradarmetingen uit op het kloosterterrein van

110

Binderen (Helmond). Dit wordt nu op de woensdagavonden uitgewerkt, waarbij belangstellenden welkom zijn. In de rubriek Nieuws uit het Archeologisch Centrum lees ik dat een bij kasteel Gagelbosch (Eindhoven) gevonden en door Elly Bogers getekende stijgbeugel uit 1600-1650 werd gerepliceerd voor het Nationaal Militair Museum in Soesterberg voor de reconstructie van een soldaat te paard. Tot nu toe lijkt de Eindhovense vondst de enige in zijn soort in Nederland. Er zijn er wel enkele bekend uit Duitsland onder meer uit een soldatengraf (Dertigjarige Oorlog, 1618-1648) bij Witstock in Brandenburg. De verbouwing van het nieuwe onderkomen is klaar en eind januari / begin februari werd er verhuisd. De opening vindt plaats op 24 april en dan start ook de vooral door vrijwilligers bemande ArcheoHotspot. In de overzichtslijst van archeologisch onderzoek in de regio staat heel wat onderzoek aangegeven voor 2015, zij het met veel vraagtekens. De AWN mag deze winter en in het voorjaar in Kleinder Liempde (gem. Boxtel) een opgraving uitvoeren op de locatie waar een voorganger stond van een 16e-eeuwse boerderij die na een brand in 2013 werd afgebroken. De middeleeuwse boerderij was in 1475 eigendom van het Kartuizerklooster in Olland/Liempde, waarvan de ligging nog niet precies bekend is. Eerder inspecteerde de WIMA (idem) de bodem al met grondradar en de AWN’ers worden gesteund door een professioneel bouwhistoricus en een archeologisch adviseur. Actueel gezien het vele nieuws over de Groningse bodem is een in 2014 uitgevoerd project over breuken in de ondergrond van de gemeente Gemert-Bakel. “Het barst hier van de breuken” en het onderzoek maakte duidelijk dat de bekende Peelrandbreuk ergens anders ligt dan tot nu toe gedacht. In januari was over dit onderwerp een - ongetwijfeld interessante - lezing in Gemert. In december was er weer een archeowandeling, nu in het Dommeldal bij Olland. Men wandelde langs de vermoedelijke locatie van het Kartuizerklooster (zie boven), de plek waar vroeger de eerste kerk (14e eeuw) van Liempde stond, enkele oude boerderijen en een trekpontje over de Dommel. De WIMA (Wg Innovatieve Meetmethoden voor Archeologie) voerde al 27 projecten uit. Een daarvan vond plaats

Afb. 6 Peeldag in Ospel. Foto: Peter Seinen, uit AVKP-actueel.

| De Vereniging

02-2015 binnenwerk.indd 110

31-03-15 09:52


Afb. 7 Nachtwachters Banning Cocq en Willem van Ruitenburg op een theelepeltje. Foto: B. Boskoper, uit De Ouwe Waerelt.

op de gemeentelijke begraafplaats op verzoek van de gemeente Boekel en in samenwerking met de lokale heemkundekring. Het doel was zicht te krijgen op bij ruiming vergeten begravingen. Theo van der Vleuten organiseerde met de AVLimburg een informatieve Peeldag in Ospel. Er waren lezingen en een wandeling door het landschap. Wanneer de bij het artikel geplaatste foto de Peeldag symboliseert, was het een mooie dag (afb. 6). Het Erfgoedcentrum van de gemeente Eindhoven realiseerde een project waarbij 10 locaties werden uitgekozen die een verhaal vertellen, zichtbaar gemaakt op 10 erfgoedtegels die samen een korte wandelroute aangeven. Het is een initiatief van de Henri van Abbestichting en het is de bedoeling het aantal tegels sterk uit te breiden door heel Eindhoven. De RO-groep ontving de laatste tijd geen nieuwe vragen of signalen, maar men vleit zich niet met de gedachte dat alles overal ‘dus’ precies volgens het boekje gaat. Kritische burgers zijn nodig om het ruimtelijk beleid van de gemeenten te volgen en na te gaan of de archeologische belangen voldoende aan bod komen. De Raad van State trof in Limburg - na een beroep door de Stichting Archeologie Actueel Limburg, met steun en advies door de AVLimburg en de AWN - een voorlopige voorziening t.a.v. de vergunningsvrije verstoringsdiepte en omvang van terreinen: 40 cm en 100m2, waar de gemeente Peel en Maas eerder koos voor 60 cm en 250 m2. Een verzoek om handhaving voor mogelijk illegaal egaliseren en diepploegen in Uden is afgewezen. De AHN blijkt voor toepassing op perceelsniveau niet gedetailleerd genoeg, waardoor diepe bodemverstoringen moeilijk kunnen worden bewezen. Na informatie over een interessante cursus Brabantse geologie en historische geografie voor vrijwilligers rest nog de rubriek Van het bestuur. Gezien het hierboven besprokene zal het de lezer niet verbazen dat er in februari in Eindhoven een Regiodag over Handhaving plaatsvond. Verder nog aandacht voor de algemene vergaderingen van de afdeling en de landelijke AWN, de educatiemogelijkheden voor nieuwe en oudere AWN’ers en mogelijke graaf kampen in Dalfsen, Duitsland en Koksijde. De Ouwe Waerelt nr. 42, dec. 2014 (Hist. Ver De Motte Goeree-Overflakkee) Vanuit archeologisch oogpunt is het interview met Rias Olivier interessant, maar ook deel 2 van Middelharnis in rouw - een artikel van Marlies Jongejan - over de oorzaken van de hoge sterftecijfers in Middelharnis tussen 1812 en 1920 maakte indruk op uw redacteur. In een groot deel

van de 19e eeuw was van de 100 overledenen rond de helft jonger dan 20 jaar. In de periode 1821-1825 was 21% van de overledenen ouder dan 50 jaar. Mannen en vrouwen leefden in de jaren 1840-50 in Zeeland en Zuid-Holland gemiddeld 13-14 jaar korter dan in Oost en Zuid-Nederland. Pas rond 1900 veranderden deze cijfers belangrijk in de goede richting. Rias Olivier is een van de oprichters van De Motte en ergert zich aan de slordige manier waarop wordt omgegaan met het eiland Goeree-Overflakkee. Zo was laatst in het RMO in de expositie Nader Bekeken de Romeinse nederzetting van Goeree op Schouwen-Duiveland geplaatst. Teleurstellender nog was dat op zijn melding aan het RMO geen reactie kwam. De Motte deed er wel alles aan om GoereeOverflakkee op historisch-archeologisch gebied op de kaart te zetten. Rias’ historische belangstelling ontwaakte door een theelepeltje thuis met daarop twee figuren van Rembrandt’s Nachtwacht: Banning Cocq en Van Ruijtenburg (afb. 7). Belangstelling voor archeologie kreeg hij als 8-jarige jongen op het strand bij het Flaauwe Werk bij Ouddorp, waar veel resten van verspoelde bewoning waren te vinden. Zijn vele bezoeken en vondsten in ruim 50 jaar tijd leidden in 2009 tot zijn ‘levenswerk’, het boek Het Flaauwe Werk. Rias vindt het hele archeologische proces boeiend, maar noemt zich voorwerpgericht. Hij vindt overigens liever 50 scherven van één waterkan dan een bijna gave kan. Zijn lievelingsperiode is de Middeleeuwen, de periode waaruit De Motte ook het meest terugvond. Hij maakt zich zorgen over de archeologie op Goeree-Overflakkee. De bescherming van het bodemarchief op het eiland vraagt om een professionele aanpak, vandaar dat hij pleit voor aanstelling van een (parttime) streekarcheoloog. Het eiland heeft 50.000 inwoners en dan moet er toch wel iets mogelijk zijn. Een werkruimte voor De Motte is daarbij ‘een must’. Rias vindt Sprekend verleden het leukste boek dat hij schreef. Zijn mooiste vondst was een tonput in Goedereede; een opeenstapeling van tonnen tot 5 m onder het maaiveld. Het leukste archeologische project van De Motte vond hij Berwoutsmoer bij Ooltgensplaat, waar al bewoning in het veen was toen Overflakkee er nog niet was (afb. 8).

Afb. 8 Rias Olivier in de werkruimte ‘Achter de Sjoel’. Foto: B. Boskoper, uit De Ouwe Waerelt.

De Vereniging |

02-2015 binnenwerk.indd 111

111

31-03-15 09:52


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Gedeeld bodemarchief? Mijn ouders waren migranten, ik ben in het buitenland geboren en mijn dochter staat derhalve officieel geregistreerd als allochtoon. Misschien dat ik me daarom wat vaker dan de gemiddelde vakgenoot buig over de vraag, wat de `nieuwe Nederlanders’ - en dan met name de eerste-, tweede- en derde-generatie inwoners van nietwesterse afkomst - nu eigenlijk vinden van archeologie in het algemeen en van Nederlands archeologisch erfgoed in het bijzonder. Het erfgoed uit de bodem, waarop zij zijn gaan wonen en door hun nageslacht bewoond en beleefd zal worden. Wie wel eens een archeologisch congres bezoekt, een AWN-lezing bijwoont of op een archeologische museumafdeling rondwandelt, zal hopelijk wel eens zijn opgevallen, wie zijn medepubliek vormt. Inderdaad: roomblanke Nederlanders, niet zelden van het genus waarvan u bovenaan deze column het portretje ziet. Dat is op zich niet erg, want het zijn altijd aardige mensen. Maar ze roepen wel de vraag op: waar de getinte geïnteresseerde blijft. Bijna een op de acht Nederlanders is van niet-westerse afkomst, in de drie grootste steden ruim een op de drie, zelfs in de allochtonenarmste gemeente (Tubbergen) heeft één op de honderd inwoners recente wortels buiten Europa. Zelfs als we in aanmerking nemen dat er een sterke sociale factor speelt – naar verhouding veel leden van deze groepen zijn afkomstig uit de lagere welstandsklassen, waaruit ook weinig `autochtone’ erfgoedvrienden voortkomen – zouden we meer zwarte en bruine gezichten verwachten aan de rand van de put, voor de vitrine of in het lezingenzaaltje. Waar zijn ze? Een jaar of vijftien geleden wilde de gemeente Rotter-

112

|

dam een historische tentoonstelling organiseren, inclusief een archeologische bijdrage. De terechte eis daarbij was, dat óók de nieuwe Rotterdammer daar iets van mee zou moeten krijgen. Mij werd gevraagd iets te zeggen over de archeologische inbreng. Ik dacht dat we moesten beginnen met na te gaan, wat de Rotterdamse Surinamers, Antillianen, Marokkanen, Turken en Kaapverdianen (om de grootste contingenten te noemen) van zo’n presentatie zouden verwachten. En dan wilde ik dat onderzoekje voorlopig beperken tot hoogopgeleide vertegenwoordigers, om het niet nodeloos moeilijk te maken. Toch vonden de organisatoren dit geen zinvolle benadering. Het onderzoek noch de tentoonstelling ging door. Ook bij latere gelegenheden keek men me glazig aan als ik mijn opgave schetste: mensen in contact brengen met én betrekken bij materialen en verhalen uit de bodem van hun nieuwe land. Waarom schitteren ze door afwezigheid? Een gebrek aan identificatie met de vroegere bewoner, die niet hun ‘voorouders’ zijn (in hoeverre het onze wél zijn, laat ik even in het midden)? Gaat het om cultureel bepaalde concepten van materiële cultuur, van de betekenis van het verleden voor het heden, van de mogelijkheden dat verleden te reconstrueren, die sterk verschillen van de Westers-Nederlandse? Doet iedereen aan vóór en na Christus, en rekent iedereen in tien- en honderdduizenden jaren? Ik weet wel zeker van niet, maar hoe en waarom en wat – dat moet dus nog steeds behoorlijk worden uitgezocht, willen we ons bodemarchief in de toekomst naar behoren kunnen bespreken met elkaar, laat staan delen.

Column

02-2015 binnenwerk.indd 112

31-03-15 09:52


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 64

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

03-2015 omslag.indd 1

3

JUNI 2015

    

PGRAVING HUISSEN MET INZET VAN VRIJWILLIGERS O TWEE LAATMIDDELEEUWSE HOUTEN MUNTGEWICHTDOOSJES COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE: EINDHOVEN GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…NIJMEGEN ARCHEOLOGIE VAN WOII: NOG WAT MIJNEN TE RUIMEN?

01-06-15 10:43


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 64 NO.3, JUNI 2015

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Weesperstraat 86, 2574 VW Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel ................................................................. 113 Tonnie van de Rijdt - van de Ven, Edwin Blom, Lourens van der Feijst Opgraving Huissen Loovelden Een project met inzet van vele vrijwilligers ...................... 114 Bruno Janson Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes . 119 COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE Nieuwe mannen, een vegetariër en besmet voedsel in Eindhoven .................................................. 132 Lasse van den Dikkenberg, Eline Pollaert en Kick Hofman Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren .......................................................... 133

• J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

Evert van Ginkel & Arjen Bosman Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?...... 149

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 159 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 164 Werk in Uitvoering ..................................................... 169 COLUMN ..................................................................... 176

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

03-2015 omslag.indd 2

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 088-8585102 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl

RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…NIJMEGEN Reconstructie van de zuidwestelijke hoek van Ulpia Noviomagus.................................................. 138

© AWN 2015. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

FOTO OMSLAG: Een net gevonden voorwerp wordt met de hand schoongeveegd. Foto: Rob Nijsse. (zie p. 117)

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

01-06-15 10:43


Redactioneel

‘t Kan trouwens raar lopen... Bij mijn aanmelding in 1980 had ik nauwelijks een beeld van het AWN-lidmaatschap, maar wist wel dat je dan kon opgraven en dat was genoeg voor mij. Al snel bleek dat er meer was dan schop en troffel: vóór, tijdens, na en zelfs naast het opgraven. Je rolde daar min of meer vanzelf in, het ene vloeide voort uit het andere. Zo ook met verkenningen in je eigen buurt en contacten met de ROB. ‘t Kan raar lopen. Tegenwoordig speelt mijn archeologisch gebeuren zich vooral af op papier en nauwelijks in het veld. Dat is jammer, maar aan de andere kant is het binnengluren bij onze afdelingen - met mijn rubriek als excuus - ook leuk, terwijl het begeleiden van artikelen immer interessant blijft. Gelukkig is er soms een gelegenheid toch nog wat aan veldwerk te doen. Ook in deze Westerheem is de tegenstelling aanwezig tussen het pure graven en andere al dan niet direct daaraan verbonden zaken. Zo viel mij in de evaluatie van de opgraving in Huissen door Tonnie van de Rijdt, Edwin Blom & Lourens van der Feijst de volgende passage op: “Opvallend was dat in Huissen niet één vrijwilliger zich met de administratie en controle van de opgravingsgegevens in de keet bezig wilde houden, noch tijdens, noch na de veldcampagne. Wel begrijpelijk met zulke mooie graven. Vondstkaarten uitdelen, tekeningen maken, formulieren invullen, controleren, technische uitwerking, dat kwam nu helemaal voor rekening van de beroepsarcheologen”. Waarmee duidelijk is hoe belangrijk en aantrekkelijk dat directe contact met de bodem is voor vrijwilligers. Dat die de laatste vijftien jaar wat dat contact aangaat vaker dan hun lief was ‘droog stonden’, speelt zeker mee. ‘t Kan raar lopen. Slinkende bud-

getten voor archeologisch onderzoek revalueren de inzet van vrijwilligers steeds meer tot een belangrijke voorwaarde om onderzoek van archeologisch wat minder potente terreinen of in noodsituaties mogelijk te maken. Natuurlijk moeten vrijwilligers zich door besparende instanties niet als goedkope werkkrachten laten gebruiken, maar wanneer je graag echt graaft... In Westerheem weer een verscheidenheid aan onderwerpen. Bruno Janson vergelijkt twee laatmiddeleeuwse, houten muntgewichtdoosjes; het ene bij Westkapelle opgevist uit zee, het andere uit Brugse bodem. Nico Arts constateert in Cold cases dat de Eindhovense man van vóór en na 1500 in genetisch opzicht niet dezelfde is. In Rondom de Stad reconstrueert Elly Heirbaut de zuidwestelijke hoek van Ulpia Noviomagus. Er was veel waardering voor het themanummer over WO II, maar de redactie is ook blij met de uitgebreide reactie van Evert van Ginkel & Arjen Bosman. Bij alle juichkreten over de toegenomen aandacht voor WOII is enige relativering zinvol. Ten slotte vertelt NJBG-voorzitter Lasse van den Dikkenberg hoe zijn vereniging jeugdige archeologie-liefhebbers in aanraking brengt met de archeologie. Daarnaast zijn er natuurlijk de vaste rubrieken Literatuur, Verenigingsnieuws, Werk in Uitvoering en de column van Evert. Ik wens u veel leesvreugde. Jan Coenraadts.

Redactioneel |

03-2015 binnenwerk.indd 113

113

01-06-15 10:38


Opgraving Huissen Loovelden

Een project met inzet van vele vrijwilligers

Tonnie van de Rijdt - van de Ven, Edwin Blom en Lourens van der Feijst1

In het najaar 2014 werd door ADC ArcheoProjecten een Romeins grafveld opgegraven met hulp van ca. 45 vrijwilligers, drie stagiaires en archeologen van het ADC. Dit artikel beschrijft hoe die samenwerking tot stand is gekomen, hoe die is verlopen en wat de lessen zijn voor eventuele volgende projecten. Op de resultaten van de opgraving wordt niet ingegaan, die komen later en elders aan bod.

Afb.1 Een vrijwilliger legt een aardewerken bijgift vrij. Foto: Carel Versluis.

114

|

Opgraving Huissen Loovelden

03-2015 binnenwerk.indd 114

01-06-15 10:38


Huissen ligt aan de voormalige Limesweg, bij het vooronderzoek naar een nieuwe wijk worden vier vindplaatsen gelokaliseerd: drie nederzettingen en een grafveld. De combinatie van aan de Limesweg gelegen Romeinse nederzettingen, een grafveld en waarschijnlijk een rust- en paardenwisselplaats maakt deze locatie bijzonder waardevol. Een klein deel wordt in 2008 opgegraven. Voor de overige vindplaatsen wordt besloten tot behoud in situ. Het terrein wordt 1 m opgehoogd en er zal ‘archeologievriendelijk’ worden gebouwd. Alleen bij de aanleg van rioleringssleuven zal op­ die plaatsen onderzoek plaatsvinden. Dat vindt in 2012 plaats. Het is een kleine opgraving van het grafveld (3% van het totaal) maar, levert spectaculaire vondsten op, zoals een nog intacte en rijke grafkamer.2 Actie voor behoud ex situ De gemeente besloot tot een behoud in situ. Lokale betrokkenen trekken bij de landelijke AWN aan de bel en dat leidt tot een actie om het grafveld toch op te graven.3 Er zijn, vinden de actienemers, te weinig garanties voor een goede bescherming in de bodem. Na advies door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) draait de gemeente haar eerdere besluit terug, het grafveld zal worden opgegraven. De vraag was nu: “Voor wie zijn de kosten?” Het gebied was immers, onder condities, vrijgegeven voor bebouwing. Na veel overleg is besloten dat de extra kosten van de opgraving voor de initiatiefnemer zijn (Bouwfonds), met de afspraak de kosten zo beperkt mogelijk te houden, onder andere door de inzet van vrijwilligers en stagiaires. Die mogelijkheid was vooraf ook reeds door ADC en AWN besproken. Eind juli 2014 werd bekend dat de opgraving in september zou kunnen starten, mits er voldoende vrijwilligers beschikbaar zouden zijn. De AWN-afdelingen Nijmegen e.o. (afd. 16) en Zuid Veluwe Oost Gelderland (afd. 17) hebben hun eigen leden hiervoor benaderd en via de landelijke AWN zijn alle andere afdelin-

gen geïnformeerd. De lokale historische kring zou ook meewerken. Binnen enkele weken hadden zich zo’n vijftig vrijwilligers gemeld en kon de opgraving van start gaan.

Afb. 2 Vrijwilligers zetten een vrijgelegd crematiegraf met bijgift vast op de foto. Foto: Carel Versluis.

Organisatie van het veldwerk Hoe regel je de inzet van zoveel vrijwilligers? ADC (Edwin Blom en Lourens van der Feijst) en AWN (Rob Nijsse, voorzitter afd. 17) hebben dat gezamenlijk opgepakt. Er zijn roosters gemaakt en koppels gevormd van ervaren en niet ervaren vrijwilligers. Het dagschema was: om acht uur van start met de ontgraving, het aanleggen van de werkput voor die dag en het herkennen van graven. Vanaf tien uur waren de AWN’ers aanwezig die direct na de koffie in koppels aan het werk gingen en de graven blootlegden en documenteerden. Het onderzoeken van de graven duurde soms wel tot zes uur. Alle graven in de put moesten dezelfde dag worden afgewerkt om nachtelijke plunderingen te voorkomen. Per dag is, bij de start van de vrijwilligers, door ADC kort uitleg gegeven over de stand van zaken en de werkzaamheden van die dag. Er waren schriftelijke instructies en achtergrondinformatie beschikbaar. Studenten moesten eerst zelf ervaring opdoen en werden daarna ingezet om Opgraving Huissen Loovelden

03-2015 binnenwerk.indd 115

|

115

01-06-15 10:38


de inzet van vrijwilligers (en studenten) is meer werk verzet en kon een grotere oppervlakte worden onderzocht. Soms was het met al die verschillende mensen ook wel een ‘gekkenhuis’, maar er zijn geen ‘gekke dingen’ gebeurd. Niet alles liep natuurlijk even gesmeerd. Dat levert de lessen voor een volgend project.

Afb. 3 Twee vrijwilligers tekenen een profiel. Foto: Rob Nijsse.

zoveel mogelijk het werk mede in goede banen te leiden. Zij assisteerden bij het aanleggen van vlakken, administratie, inmeten en dergelijke. Het was aanvankelijk de bedoeling de vondstverwerking op de locatie zelf te doen. Door een gebrek aan stromend water is uiteindelijk gekozen voor een gedeeltelijke verwerking van de vondsten in het veld (met afwasteil en -borstel). De meest complete vondsten zijn naar het ADC in Amersfoort gebracht. Daar werden de urnen en andere bijgiften onder gecontroleerde omstandigheden leeggehaald en hun inhoud gezeefd. Alles bij elkaar kon er met behulp van de grote schare vrijwilligers in ruim vijf weken bijna 6.000 m2 grafveld onderzocht worden en zijn er ca. 80 nieuwe graven aan het licht gekomen. Een overwegend positieve ervaring Het project wordt zeer positief gewaardeerd, zowel door de AWN-vrijwilligers als door het ADC. Voor de vrijwilligers was het een uitgelezen kans te participeren in een opgraving naar een grafveld uit de Romeinse tijd. Het zelf opgraven van een graf met rijke Romeinse vondsten als glas en terra sigillata was voor de vele AWN’ers een unieke ervaring. Voor het ADC was het werken met zoveel vrijwilligers bijzonder. Het is goed bevallen. Het was voor hen plezierig werken met zoveel zeer geïnteresseerde mensen. Er was onderling een open sfeer. Dankzij

116

|

Bezetting en roosters Een kloppend rooster maken en het goed inzetten van alle vrijwilligers was geen eenvoudige zaak. Door een combinatie van redenen was de bezetting niet altijd optimaal en zijn ook vrijwilligers afgevallen. De bij aanmelding aangeven voorkeuren voor dagen en uren waren moeilijk voor iedereen te honoreren, omdat die voorkeuren soms erg beperkt waren en schuiven niet mogelijk was. E-mailadressen klopten niet bij iedereen of ontbraken, waardoor informatie over roosters niet iedereen tijdig bereikte. Bewoners uit Huissen konden meehelpen en dat is ook gestimuleerd om de betrokkenheid met de omwonenden te mobiliseren. Zij kwamen echter buiten alle roosters om. Door dit alles waren er regelmatig mutaties in het rooster en klopten de vooraf geformeerde koppels niet meer. Dat werd door de vrijwilligers zelf soepel opgelost. Een niet altijd optimale bezetting komt ook doordat vooraf nooit te voorzien is wat per dag de hoeveelheid en omvang van de aangetroffen graven zal zijn en er dus ook geen sluitende planning mogelijk is. Over het algemeen was de bezetting aan vrijwilligers eerder te groot dan te klein. Daarbij speelt ook een rol dat de vondstverwerking anders dan vooraf gepland niet op locatie plaatsvond en er dus ook minder te doen was. Aan vrijwilligers is gevraagd in plaats daarvan in het depot van het ADC in Amersfoort te komen helpen. Een aantal heeft dat ook gedaan en enkelen zijn op dat punt na afsluiting van het veldwerk actief gebleven. Dat is voor ADC zeer welkome hulp. Een van die vrijwilligers is historische gegevens gaan uitzoeken, een ander maakt zich zeer verdienstelijk met het plakken/restaureren van de grafgiften en weer een ander ver-

Opgraving Huissen Loovelden

03-2015 binnenwerk.indd 116

01-06-15 10:38


zamelt alle filmpjes en foto’s die zijn gemaakt en monteert deze tot een film. Allemaal voorbeelden van de extra’s die vrijwilligers kunnen bieden. Halverwege het project is door ADC overwogen de grootte van de groep vrijwilligers te verkleinen, maar het enthousiasme was dermate groot dat ze niemand hebben willen teleurstellen. Een kerngroep van flexibel in te zetten vrijwilligers zou beter werken; die groep kan dan worden aangevuld met de enkele mensen die beperkt inzetbaar zijn, maar voor wie één of enkele dagen meewerken wel erg waardevol is. Deskundigheid en inzetbaarheid van de vrijwilligers Alle AWN’ers konden zich aanmelden, met of zonder ervaring. Dat moesten ze bij aanmelding wel aangeven. De vraag is of dat bij een dergelijk project verstandig was. Het ADC was verbaasd over de grote niveauverschillen in kennis en ervaring. Het vormen van koppels van ervaren en niet ervaren AWN’ers was een oplossing en werd gewaardeerd. Zo bouw je aan de toekomst en krijgen ook jongeren en nieuwe leden een kans. Een minimumniveau is voor een volgend project wel gewenst. Enkele vrijwilligers hadden meer uitleg en instructies van de ADC-archeologen willen krijgen, bijvoorbeeld over strategie. Dan moet echter rekening worden gehouden met het zeer beperkte budget dat voor dit onderzoek beschikbaar was. De verhouding tussen beroepsarcheologen en vrijwilligers was te scheef. Er was niet altijd tijd voor uitleg en uitgebreide instructie, zeker op hectische dagen. Dat betreuren de ADC-medewerkers zelf ook. Drie ervaren vrijwilligers hebben zich opgeworpen als aanspreekpunt en een soort putbazen, dat werkte goed. Het was voor allen ook een leerproces. Tegen het einde van het project ontstond er meer tijd voor begeleiding, meer overzicht, minder hectiek en daarmee zorgvuldiger onderzoek. AWN’ers zullen wel moeten beseffen dat dit geen ‘opleidingsproject’ is, zoals de veldeducatieweken van de AWN.

Verschillende verwachtingen? Kijken ‘contractarcheologen’ anders naar een opgraving dan vrijwilligers? Hun passie voor archeologie zal niet echt verschillen, daar gaan we tenminste van uit. Bij dit project en ook uit reacties bij meewerken met andere bedrijven merken we wel verschillen in hoe beiden daar invulling aan geven. Vrijwilligers zijn wellicht nog te sterk ‘objectgericht’. Zij willen sporen onderzoeken en ‘mooie vondsten’ blootleggen. En dan liefst ook alle sporen en alle vondsten. Opvallend was dat in Huissen niet één vrijwilliger zich met de administratie en controle van de opgravingsgegevens in de keet bezig wilde houden, noch tijdens, noch na de veldcampagne. Wel begrijpelijk met zulke mooie graven. Vondstkaarten uitdelen, tekeningen maken, formulieren invullen, controleren, technische uitwerking, dat kwam nu helemaal voor rekening van de beroepsarcheologen. Zij hadden daar weinig tijd voor en dat zorgde voor de nodige stress. Lessen voor een volgend project Doel van deze opzet was om met een heel beperkt budget en binnen vijf weken toch een zo goed mogelijke opgraving te kunnen doen, door onder andere de inzet van veel vrijwilligers. Zo goed mogelijk betekende volgens de eisen van KNA 3.2 en VCA-normen.

Afb. 4 Een net gevonden voorwerp wordt met de hand schoongeveegd. Foto: Rob Nijsse.

Opgraving Huissen Loovelden

03-2015 binnenwerk.indd 117

|

117

01-06-15 10:38


Een van de belangrijkste conclusies van dit project is dat er een betere verhouding moet zijn tussen beroepsarcheologen en vrijwilligers. Er moet voldoende professionele capaciteit zijn voor uitleg, planning en sturing. De archeologen van ADC hadden nu zelf het gevoel daar onvoldoende tijd voor te hebben. Voor de AWN is de les dat voor een dergelijk project vrijwilligers een minimumpakket aan basiskennis moeten hebben. Daar wordt aan gewerkt door het via de afdelingen implementeren van het basiscurriculum. Die kennis moet breder zijn dan opgravingstechnieken en moet het volledige proces omvatten. De wijze van aanmelding en organisatie is op verschillende punten te verbeteren; dat wordt ter harte genomen voor volgende projecten. Daarvoor moeten wellicht (mede) andere media worden ingezet zoals Facebook. Maatschappelijke waarde Archeologisch onderzoek betekent in het huidige bestel zo effectief mogelijk handelen, de zaken zo goed en zo snel mogelijk opgraven en vooral vastleggen. Dit laatste is voor behoud ex situ, niet alleen ‘de vaas in de kast’. AWN’ers moeten dat beseffen en in die context willen en kunnen werken. Zij zijn echter niet bedoeld om een opgraving zo goedkoop mogelijk te kunnen realiseren. Hun inzet heeft primair een maatschappelijk doel en moet maatschappelijke waarden

opleveren. In de visie van de AWN zijn die maatschappelijke doelen onder andere: - Publieksparticipatie en maatschappelijke betrokkenheid; - Extra ‘handen’ bij een noodopgraving; - Of wanneer een vergunning wordt gewijzigd en de kosten niet (meer volledig) aan de verstoorder kunnen worden doorberekend; - Voor extra onderzoek, aanvullend op het PvE; en - Bij afwijking van verwachte sporen en vondsten. Voor het ADC lag het positieve van dit project ook niet in de effectiviteit en die moet daar ook niet in gezocht worden. Het positieve effect is de brede maatschappelijke gedragenheid en de overeenkomstige interesse in de archeologie. Het streven van de AWN is dat opdrachtgevers en bevoegd gezag die maatschappelijke waarden erkennen en daar in hun budgets ook rekening mee willen houden. Dan blijft nog wel het probleem dat vrijwilligers in de praktijk moeten worden opgeleid om die extra waarden te kunnen leveren. Opleidingsweken zijn voor de AWN in het huidige bestel nauwelijks meer te organiseren. Daar zal een oplossing voor moeten komen en daar zal de AWN, liefst samen met beroepsarcheologen, naar blijven zoeken. 4 vdrijdt@iae.nl

Noten 1 Tonnie van de Rijdt - van de Ven is landelijk voorzitter van de AWN. Edwin Blom is senior Archeoloog en teamleider Romeinse Tijd van ADC ArcheoProjecten. Lourens van der Feijst, is KNA Archeoloog Team Romeinse Tijd van ADC ArcheoProjecten. 2 Het graf bestond uit een houten grafkamer met zowel vondsten in de twee gescheiden compartimenten van de kamer als vondsten op het deksel (die bij het vergaan van het hout in de grafkamer zelf terecht gekomen zijn). Naast een uitgebreid scala aan bijgiften (waaronder een complete bronzen wasset en een servies van twee glazen flessen) was ook het grafritueel afwijkend van wat we weten van inheems-Romeinse grafvelden te Zoelen, Zaltbommel en Tiel-Pasewaaij. Zo lijkt er apart een brandstapel (offer) te zijn gebruikt voor de dierlijke en plantaardige bijgiften en de resten hiervan zijn ook apart, naast de resten van de brandstapel, bijgezet. 3 Aan de actie voor het alsnog opgraven van het grafveld hebben deelgenomen: de Historische Kring Huessen, AWN-afdeling 16 Nijmegen en omstreken en het landelijk AWN-bestuur, de Limes Initiatiefgroep en Annelies Koster, gepromoveerd op Romeinse graven uit Nijmegen-West. De brief aan de gemeente is te vinden op awnarcheologie.nl. 4 Met dank aan Rob Nijsse, Marijke Pennings en alle andere vrijwilligers voor het realiseren van dit project en de evaluatie.

118

|

Opgraving Huissen Loovelden

03-2015 binnenwerk.indd 118

01-06-15 10:38


Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes Bruno Janson1

Vrijwel ieder jaar komen er weer onbeschreven muntgewichten boven de grond, veelal gevonden door detectoramateurs. Soms zijn dat tot dan toe onbekende muntgewichten voor munten waarvoor tot dan toe nog geen muntgewicht bekend was. Soms leiden nieuwe vondsten ook tot nieuwe inzichten.

Gefascineerd werd ik door het artikel over 14e-eeuwse muntgewichtdoosjes van G.M.M. Houben in het Jaarboek voor munt- en penningkunde.2 In zijn bijdrage worden - zij het summier - ook de twee houten muntgewichtdoosjes genoemd waar dit artikel over gaat. In dit artikel worden de muntgewichtdoosjes en hun

inhoud eerst apart beschreven en gedateerd, vervolgens worden er conclusies getrokken over de overeenkomsten en de verschillen tussen beide doosjes en hun inhoud. Het gebruik van muntgewichten Tegenwoordig staat op elke munt aan-

Afb. 1 Ligging van de Deurloo, de vaargeul ten westen van VlissingenWestkapelle. Foto: auteur; uit collectie Maritiem MuZEEum Vlissingen.

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 119

|

119

01-06-15 10:38


Afb. 2 De scheepskist waarin zich onder andere het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje bevond. Foto: Maritiem MuZEEum Vlissingen; bewerkt door auteur.

gegeven wat de waarde ervan is. De werkelijke waarde van de metaallegering waarvan de hedendaagse munt is gemaakt, is meestal lager dan de waarde van de munt zelf. Een muntstuk van één euro is € 1,- waard, ongeacht de waarde van het metaal dat erin is verwerkt. In het verleden was echter de waarde van de munt gelijk aan de waarde van het metaal. Een gouden munt van 10 gram had dan ook de waarde van 10 gram goud. Een populaire bezigheid was het afvijlen of bijknippen van de rand van de munt. Tot de invoering van het randschrift aan het einde van de 17e eeuw is het bijknippen van de rand van munten dan ook een veel voorkomend misdrijf. Om vast te stellen hoeveel metaal er echt

Afb. 3 Voorbeeld van het aangetroffen foedraal: een lederen etui met wastafeltjes, bodemvondst Brielle. Tekening: Carmiggelt, 2004.

120

|

in de munt aanwezig was, woog een geldwisselaar de munt en vergeleek de uitkomst daarvan met het officiële gewicht van de munt met een bijpassend muntgewichtje. Daarom was er per type munt een muntgewicht, waarmee de geldwisselaar het officiële gewicht kon wegen. Zo kon nauwkeurig worden bepaald hoeveel geld er verrekend moest worden bij het betalen of omwisselen. De geldwisselaar beschikte daartoe over een set muntgewichtjes, overeenkomend met de dan gangbare munten. Zo’n muntgewicht is een stukje metaal, meestal rond, vierkant of rechthoekig van vorm, met aan een of aan weerszijden een af beelding. De af beelding op de ene kant van het muntgewicht verwijst naar de munt die qua gewicht daarmee overeen hoort te komen, terwijl soms op de keerzijde het wapen van de plaats en/of het merkteken van de vervaardiger ervan is afgebeeld. Samen met een kleine balans om de munten te kunnen wegen werden deze in een handzaam doosje opgeborgen: het muntgewichtdoosje. De vondstomstandigheden3 Vrijdag 30 juli 1937 werd voor de schipper C. Jasperse een onvergetelijke dag. Het was op die dag dat hij, zoals gewoonlijk, aan het vissen was met zijn garnalenschuit ten noorden van de zwarte boei nr. 4 in de Deurloo, dwars voor Westkapelle (af b. 1). Bij het ophalen van zijn net scheurde dit. Er was blijkbaar een zwaar voorwerp in gesleept. Met behulp van alle aanwezigen aan boord lukte het ten slotte het onbekende voorwerp boven water te krijgen. Toen de schipper zag wat hij had opgevist zal hij ongetwijfeld niet meer aan zijn gescheurde net met garnalen hebben gedacht. Het bleek een scheepskist te zijn waarvan het ijzerwerk volkomen was weggeroest als gevolg van de inwerking van het zoute water (af b. 2). De schipper, die hoopte in de ‘schatkist’ waardevolle zaken aan te treffen, begon enthousiast de kist leeg te scheppen. Bovenin de kist bevonden zich enkel

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 120

01-06-15 10:38


slijk en wat half verteerde kledingstukken, die gelijk weer overboord werden gegooid. Dankzij de tussenkomst van de heer Van Waarden uit Vlissingen, die toevallig als passagier aan boord was, werd het leegscheppen van de kist gestopt. Van Waarden zag de historische waarde van de kist in, zodat deze verder ongeschonden in Vlissingen aan land kwam. De kist met inhoud werd aangekocht door het Stedelijk Museum te Vlissingen. De kist en zijn inhoud De houten scheepskist, waarvan de ijzeren banden, het slot en de hengsels zijn weggeroest, meet 105x53 cm, de hoogte bedraagt 44 cm. De kist bevatte: - een muntgewichtdoosje met inhoud; - een pelgrimsampul van een lood/tinlegering met hersluitbaar dopje; - zes wastafeltjes, 11x7 cm, waarvan er vijf zijn beschreven met berekeningen (welke bedragen de streepjes en punten vertegenwoordigen is niet bekend); - een gedeeltelijk verteerde foedraal, waarin de wastafeltjes bij elkaar konden worden gehouden, de uitsparing waarin de stylus (schrijfstift) gestoken kon worden is nog aanwezig, met de stylus werd de uit twee delen samengestelde foedraal ook gesloten (af b. 3); - een messing stylus, met het spatelvormige uiteinde ervan werd de was op het wastafeltje weer glad gestreken; - een zilveren aangepunte stift met versierde knop die vermoedelijk ook als stylus dienst heeft gedaan; - een nog onbekend aantal houten cilindervormige bussen met nog functionerende schroefsluiting, waarvan de vormgeving veel op onze hedendaagse thermoskan lijkt; - een lange houten steel van een bijl; - een maliënhemd dat tot een klomp roest is samengekoekt; - been- en armstukken van leer; - een messchede en een buidel van leer; - een driedelig gelddoosje; - Een onbekend aantal wortelstokken (Rhizoma Galangae) die onder andere

tegen kiespijn werden aangewend; - 53 zilveren muntjes, te weten: 29 Engelse Long Cross penny’s (waarvan er nog 22 waren te ontcijferen en konden worden toegewezen aan Edward I, II en III; 1272-1377), een tweetal Schotse penny’s van Alexander III (1249-1285), één Schotse penny van Robert III (13901406), een kwart Leeuwengroot van Eduard van Gelre (1359-1361), en een twaalftal kwart groten (zgn. Leeuwkens) van Willem VI van Holland, waarbij het niet duidelijk is of deze laatste een emissie van 1406 of 1411 betreft. Een groot deel van de inhoud van de kist is verloren gegaan tijdens een bombardement in 1944. Spijtig genoeg zijn hierbij ook de munten verdwenen. Publicaties De eerste publicaties over de kist en zijn inhoud verschijnen nog in hetzelfde jaar dat de vondst gedaan werd. H.G. van

Afb. 4 Het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje 1346-1411, met en zonder inhoud. Foto: auteur; uit collectie Maritiem MuZEEum Vlissingen.

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 121

|

121

01-06-15 10:38


Afb. 5 Constructie en afmetingen van het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje. Tekening: auteur.

Afb. 6 Schuifdeksel van het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje. Foto: auteur.

122

|

Grol, penningmeester en tevens conservator van het Stedelijk Museum van Vlissingen geeft een uitvoerige beschrijving in het jaarverslag van de oudheidkundige commissie van dat museum over het jaar 1937. Ook publiceerde hij hierover in het Algemeen Dagblad van 20 augustus en de Vlissingsche Courant van 16 en 22 oktober. Ook het in de kist aangetroffen muntgewichtdoosje – waar dit artikel uiteindelijk over gaat – wordt beschreven; van de muntgewichten wordt alleen het aantal vermeld. In hetzelfde jaar beschrijft M.G.A. de Man de munten, het muntgewichtdoosje en (met deels onjuiste gegevens) de muntgewichten. 4 Dan blijft het lang stil, tot G.M.M. Houben in 1983 het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje beschrijft.5 In

zijn artikel zie ik voor het eerst een foto van het doosje, helaas zijn de af beeldingen op de muntgewichten daarop nauwelijks zichtbaar en wordt de samenhang met de andere voorwerpen uit de kist niet bestudeerd; wat wellicht tot een meer nauwkeurige datering zou kunnen leiden. Als lief hebber van laatmiddeleeuwse muntgewichten besefte ik maar al te goed dat dit een uniek muntgewichtdoosje was met unieke vondstomstandigheden. Zodoende wil ik hier alsnog het doosje de aandacht geven die het verdient, met bovendien beter fotomateriaal en nieuwe inzichten. Het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje Het doosje (af b. 4) bestaat uit drie compartimenten: een centraal gelegen deel voor de balans en de balansschaaltjes met aan weerszijden ervan een min of meer rechthoekig vakje voor de muntgewichten. Vooral in het rechtse compartiment zijn de afdrukken die de muntgewichten hebben achtergelaten op het hout goed zichtbaar door het eeuwenlange verblijf onder water. De maatvoeringen van het doosje (af b. 5) laten zien dat de totaallengte van de balans circa 100 mm bedroeg. Op de plaats waar de balansschaaltjes horen te liggen is een cirkel zichtbaar met een

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 122

01-06-15 10:38


diameter van 33 mm, naar beneden toe verbreedt dat vakje zich tot 39 mm. De cirkel was een hulpmiddel voor de ambachtsman om te zien tot hoever hij het hout moest verwijderen: de diameter komt overeen met de beenlengte van de balansschaaltjes die elk een gelijkzijdige driehoek vormen. De diepte van de compartimenten voor de muntgewichten is maximaal 5 mm waardoor er geen twee muntgewichten op elkaar kunnen liggen, wat immers tot extra slijtage van de gewichten zou kunnen leiden. Het doosje kon worden afgesloten met een schuifdeksel (af b. 6). Aan de rechterzijde van het deksel bevindt zich een ondiepe inkeping om het deksel eenvoudig open te schuiven. De afmetingen van het deksel bedragen 106x56 mm. De ijzeren balans is volkomen weggeroest, restanten van de touwtjes en de balansschaaltjes zijn nog aanwezig. De balansschaaltjes In de hoeken van de twee identieke balansschaaltjes (af b. 7) zijn de gaatjes te zien, waarmee ze met behulp van de touwtjes aan de uiteinden van de balansarm bevestigd werden. De schaaltjes hebben elk een massa van 1,8 gram. De schaaltjes vormen een nagenoeg gelijkzijdige driehoek waarvan de beenlengte 33 mm bedraagt. Op de schaaltjes is, binnen een rondschrift, de af beelding te zien van een barbaars uitziend hoofd met een grimas en uitgestoken tong (af b. 8). Die af beelding stelt een gorgoneion (=gorgonhoofd) voor waarvan de oorsprong ligt in het oude Griekenland, zoals te zien op een Stater uit Cyzicus in Mysia en op een Æ-Hemilitra uit Himera (af b. 9). Gorgonen zijn monsterlijke vrouwen uit de Griekse mythologie. Deze Griekse munten dateren overigens uit de 5e eeuw voor het begin van onze jaartelling. De symbolische betekenis ervan is het afweren van onheil en het bieden van bescherming tegen kwade krachten. Met die betekenis in het achterhoofd misstaat het klassieke gorgonhoofd niet op de middeleeuwse balansschaaltjes. Zolang de mens

bestaat gaat de combinatie mens en geld hand-in-hand met bedrog. De gorgoneion waakt ervoor dat de transactie met behulp van de balans eerlijk verloopt. Op de schaaltjes staat het rondschrift “+LATOEN * SVI *”. Latoen is een van oorsprong Vlaamse laatmiddeleeuwse benaming van een legering bestaand uit koper met een tingehalte tegen de 4% en een zinkgehalte dat varieert van 3 tot 11%. Op Franse en Vlaamse rekenpenningen uit dezelfde periode komen onder andere de volgende schrijfwijzen voor; LATON, LAITON en LETTON. Bijvoorbeeld: “IE SVI GE(C)TOIR DE LETTON” (ik ben een jeton van messing). Op de balansschaaltjes staat dus dat ze van latoen gemaakt zijn.

Afb. 7 De twee balansschaaltjes uit het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje. Foto: auteur.

Voorstudie naar de muntgewichten Kenmerkend voor de zes muntgewichten uit het ‘Vlissingse’ doosje is de vierkante of ruitvormige omlijsting waarin de blokbeeldenaar geplaatst is. Dit – en het feit dat ze uit brons zijn vervaardigd – geeft aan dat ze af komstig zijn uit

Afb. 8 Gorgonhoofd, detail van een van de balansschaaltjes uit het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje. Foto: auteur. Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 123

|

123

01-06-15 10:38


Afb. 9 Hemilitra uit Himera met een afbeelding van een gorgonhoofd. Bron: Künker, 2007, afb. 7851.

Brugge (België) en dat zij daarmee de oudste bekende muntgewichten uit de Nederlanden zijn. Brugge was een zeer welvarende handelsstad in de periode 1280-1480. De muntgewichten gemaakt tijdens die bloeiperiode zijn globaal te plaatsen tussen 1325 en 1500. Muntgewichten werden gemaakt uit gegoten bronzen strippen waar de blokjes vanaf werden gebeiteld waarna ze op het juiste gewicht (massa) werden bijgevijld. Aan de zijkanten zijn deze breuk- en beitelsporen vaak nog zichtbaar, vandaar dat verzamelaars spreken van een ‘gehakt muntgewicht’. Aan de hand van de positionering van de omlijsting ten opzichte van de blokbeeldenaar en de omtrek van het muntgewicht zijn drie types te onderscheiden: - B1. De omlijsting loopt parallel met de omtrek van het muntgewicht, de blokbeeldenaar is hier recht in geplaatst. Dit is het meest voorkomende type; - B2. De blokbeeldenaar staat recht op het muntgewicht, de omlijsting is 45° gedraaid (ruitvorm); - B3. De omlijsting loopt parallel met de omtrek van het muntgewicht, de blokbeeldenaar is 45° gedraaid. Dit is het minst voorkomende type. Om de muntgewichten toe te kunnen schrijven aan een bepaalde munt heb ik eerst een uitvoerige voorstudie gedaan. Er waren nog wat vraagstukken die om een verklaring vroegen. Zo is op twee muntgewichten een ingeslagen putje aanwezig. Tot dusver wordt

124

|

vaak aangenomen dat deze gerelateerd zijn aan de emissie van een munt. Dus met een putje de eerste emissie, twee putjes de tweede, enzovoorts. Dat deze denkpiste niet juist is, blijkt uit bodemvondsten en uit de muntgewichten van het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje. Een mooi voorbeeld zijn de muntgewichten voor de Franse Ange d’Or. Deze munt heeft drie elkaar kort opeenvolgende emissies: de eerste in 1341 (7,271 gram), de tweede in 1341 (6,440 gram) en een derde in 1342 (5,827 gram). Van de derde emissie zijn muntgewichten bekend met een, twee en drie putjes. Hieruit blijkt dat het aantal ingeslagen putjes gerelateerd is aan de overige muntgewichten voor dezelfde muntsoort met een andere massa in dezelfde doos. In het doosje zijn twee muntgewichten aanwezig voor de Fiorino, één zonder punt en één met ingeslagen punt. Tot op heden zijn er geen andere muntgewichten bekend voor de Fiorino met een ingeslagen punt. Vrijwel alle muntboeken geven dezelfde beschrijving van de Fiorino: een zeer stabiele munt geslagen in de periode 1252-1533, met een massa van 3,5368 gram. Nader onderzoek bracht aan het licht dat er in 1402 een lichtere emissie werd uitgegeven in een poging om de circulatie van de ondergewaardeerde munt te doen herleven. De massa van deze emissie was 3,33 gram.6 De verlaging van die massa bleek een pijnlijke miskleun en nog in hetzelfde jaar werd de munt terug op zijn oorspronkelijke gewicht gebracht. Hieruit concludeerde men ten onrechte dat het muntgewicht zonder punt voor de lichtere emissie uit 1402 is en het muntgewicht met punt voor de daar opvolgende emissie. Een ander puzzelstuk was een muntgewicht met een aanziend hoofd, brede haarlokken en een massa van 4,1 gram. Meestal worden deze muntgewichten toegeschreven aan de zilveren Engelse Groat vanwege de grote overeenkomst qua af beelding (af b. 10). Een tweede optie is dat het een muntgewicht betreft

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 124

01-06-15 10:38


voor een Franse gouden munt waarvan vanwege het ontbreken van een ander kenmerkend onderdeel het aanziende hoofd van de koning word afgebeeld. De munt die in dit geval hiervoor in aanmerking zou komen, is de Royal d’or. Om de vraag “Groat of Royal d’or?” te kunnen beantwoorden heb ik een aantal feiten op een rijtje gezet: - de massa van de Groat in de betreffende periode; - de massa van de Royal d’or in de betreffende periode; en - het massaverlies in procenten van de overige muntgewichten. De Groat is voor het eerst geslagen onder Edward I in 1279 met een massa van 89 grains (5,78 gram). In de periode 12821351 is er geen Groat geslagen. Heraanmunting vond in 1351 plaats onder Edward III met een massa van 72 grains (4,68 gram). Onder Henry IV devalueert de munt naar 60 grains in 1412 (3,90 gram). Onder Edward IV devalueert de munt vervolgens naar 48 grains in 1464 (3,12 gram). Aangezien het muntgewicht een massa heeft van 4,1 gram en het muntgewichtdoosje te water is geraakt in 1411 of kort hierna komt alleen die Groat in aanmerking die geslagen is in de periode 1351 tot 1412 met een massa van 4,68 gram. De Royal d’or is ingevoerd in 1326 onder Charles IV met een massa van 4,22 gram. De muntslag wordt voortgezet onder Philippe VI in 1328, welke emissie dezelfde massa van 4,22 gram heeft. Onder Jean II verschijnt er een nieuwe emissie met een massa van 3,71 gram, terwijl in 1358 (één jaar later) de munt naar 3,55 gram devalueert. De Royal d’or die in aanmerking zou komen heeft een massa van 4,22 gram. Het massaverlies van de overige vijf muntgewichten bedraagt: Ange d’or derde emissie 1,5%; Pavillon 4%; Écu d’or à la chaise 5%; Fiorino 2,5% en Fiorino met punt 3,7%. Gemiddeld is het massaverlies dus 3,34%. Indien het muntgewicht voor het wegen van de Groat bestemd is, bedraagt het massaverlies 12,4%, voor

Afb. 10 Zilveren, Engelse halve Groat. Bron: Seaby & Purvey, 1982, afb. 1621.

de Royal d’or echter slechts 2,9%. Gezien het percentage massaverlies dient het muntgewicht voor het verifiëren van de Royal d’or. Een muntgewicht dat om meer uitleg vraagt, heeft een ruitvormige omlijsting, type B2. Binnen de omlijsting bevindt zich een gearceerd schild. Temidden van de kruisende lijnen zijn opstaande punten aangebracht. De massa van het muntgewicht is 4,3 gram. Dit muntgewicht wordt toegewezen aan de Écu d’or à la chaise, in de Nederlanden ‘Gouden schild’ of ‘Zetelaar’ genoemd naar de af beelding van de vorst zittend op een gotische troon. Dat dit muntgewicht ook diende voor de controle van de talrijke imitaties is een minder bekend gegeven. Deze Franse Écu waarvan de eerste emissie in 1337 is geslagen,

Afb. 11 Nieuw, gouden schild van Lodewijk van Male uit de periode 1370-1384. Bron: Künker, 2011, afb. 5141.

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 125

|

125

01-06-15 10:38


Afb. 12 De zes muntgewichtjes uit het ‘Vlissingse’ doosje, 1346-1411. Foto: auteur; uit collectie Maritiem MuZEEum Vlissingen.

werd het meest verspreide goudstuk in de Nederlanden. Brabant en Vlaanderen gaven in 1338 al vlug eigen schilden uit die afgezien van naam en titels nauwelijks van de originele Franse exemplaren te onderscheiden zijn. Holland kon hierbij niet achterwege blijven en bracht op haar beurt een imitatie uit van de Brabantse en Vlaamse gouden schilden, zij het in een later stadium (1354). Van de zeven imitaties die qua af beelding en massa overeenkomen, wil ik er één tonen vanwege zijn grote oplage van niet minder dan 1.459.359 exemplaren. Het betreft het Nieuwe gouden schild van Lodewijk van Male uit de periode 13701384 (af b. 11). Op geen van de voornoemde munten komt een gearceerd wapenschild voor. De gebruikte blokbeeldenaar, het gearceerde wapenschild met opstaande punten, bracht een schittering teweeg die geassocieerd kon worden met een gouden schild. Op de munten zijn schilden te zien met een leliënveld, dubbelkoppige adelaar en een klimmende leeuw. Voor het publiek was het duidelijk dat het hier om gouden schilden ging. Beschrijving van de muntgewichten De zes aangetroffen muntgewichten uit het ‘Vlissingse’ muntgewichtdoosje hebben een blanco keerzijde en worden toegeschreven aan Brugge:

126

|

- Aanziend hoofd met brede haarlokken, type B2, massa 4,1 gram, afmetingen 15,8x12,8 mm, Royal d’or 1326-1328 (af b. 12a); - Gearceerd wapenschild, type B2, 4,3 gram, 14,8x14,5 mm, Écu d’or à la chaise en imitaties ervan, 1337-1384 (afb. 12b); - Schematische af beelding van een baldakijn(troonhemel), type B1, 4,9 gram, 14,9x13,4 mm, Pavillon d’or 1339 (af b. 12c); - Aanziende engel met lange vleugels, onderaan een draak, aan de bovenzijde een ingeslagen punt, type B1, 5,8 gram, 16,2x15,5 mm, Ange d’or 1342, derde emissie (af b. 12d); - Gestileerde lelie met in beide bovenhoeken drie bollen, type B1, 3,2 gram, 13,4x11,6 mm, Fiorino, 1252 en later (af b. 12e); en - Gestileerde lelie, in beide bovenhoeken drie bollen, aan de onderzijde een ingeslagen punt, type B1, massa 3,4 gram, afmetingen 13,3x12,8 mm, Fiorino, 1252 en later (af b. 12f). Er van uitgaande dat de balansschaaltjes uit het doosje van de scheepskist authentiek zijn voor dit doosje, spelen deze schaaltjes een belangrijke rol in de datering. De verbasterde Vlaamse tekst “latoen svi” is niet in exact dezelfde spelling terug te vinden op rekenpenningen. Op de bekende rekenpenningen staat latoen, steeds omschreven als: Laton,

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 126

01-06-15 10:38


Laiton en Letton. Deze rekenpenningen zijn globaal te dateren in de periode 1346-1380. Vanwege dat feit is het doosje ook in die periode gemaakt. Gezien de sluitdatum 1411 van het aangetroffen zilvergeld in de kist is het doosje te dateren in de periode 1346-1411. Muntgewichtdoosje uit Brugge Na het succesvolle onderzoek in Vlissingen ontstond de gedachte om het enige andere mij bekende laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosje te onderzoeken. Dit vanwege het feit dat de uitvoering van dat doosje nagenoeg gelijk is aan het ‘Vlissingse’ exemplaar. Vergelijking van de beide doosjes en hun inhoud zou weer nieuwe inzichten en conclusies kunnen opleveren. Het Brugse muntgewichtdoosje behoort tot de collectie van Raakvlak, de Intergemeentelijke archeologische dienst voor Brugge en het Ommeland. Momenteel is dat doosje opgenomen in de collectie van Bruggemuseum-Archeologie.7 De eerste mij bekende publicatie waarin melding wordt gemaakt van het Brugse muntgewichtdoosje, verscheen in 1981 in het tijdschrift van de Gentse vereniging voor stadsarcheologie. Daarin geeft stadsarcheoloog H. De Witte een korte beschrijving van dat doosje en van de vindplaats ervan. Enkele jaren later beschrijft G.M.M. Houben het doosje in het Jaarboek voor Munt- en Penningkunde. Maar ook daar krijgt het doosje niet de aandacht die het verdient, bovendien ontbreekt in die publicatie een beschrijving van de context waarin het is aangetroffen. Ten slotte volgt nog een beschrijving in de bundel die in 1988 ter gelegenheid van tien jaar stadsarcheologisch onderzoek in Brugge is verschenen.8

onder andere een muntgewichtdoosje gevonden. De opgraving vond plaats in een periode waarin de archeologie nog in de kinderschoenen stond. Desondanks zijn er toch een aantal gegevens overgeleverd, die de beerput dateren in de eerste helft van de 14e eeuw. Uit de afvalput werden maar liefst 423 aardewerkscherven verzameld. Bij het merendeel van de scherven gaat het om grijs aardewerk, 355 stuks. Het rode aardewerk wordt vertegenwoordigd door 44 scherven, het proto-steengoed door 8, steengoed uit Langerwehe (Duitsland) door 8 en witbakkend aardewerk door 5 scherven. De informatie die deze scherven prijs gaven, leidde tot de opsomming van het minimum aantal eenheden die ze vertegenwoordigen. Deze eenheden bestaan uit resten van 42 kannen/kruiken, negen potten, vijf vuurklokken, drie spaarpotten, drie bakpannen, twee schalen, twee grapen en een deksel. Naast het aardewerk kwamen er ook houten voorwerpen aan het licht, zoals een duigenschaaltje en fragmenten van een zevental gedraaide kommetjes. Een opvallende

Afb. 13 Muntgewichtdoosje uit Brugse bodem 1329-1337, met en zonder inhoud. Foto: auteur, uit collectie Raakvlak Brugge.

De vondstomstandigheden van het Brugse muntgewichtdoosje Bij graafwerkzaamheden voor een ondergrondse parkeerplaats onder de nieuw te bouwen Stadsbibliotheek ‘Biekorf’ kwamen midden januari 1978 verscheidene gemetselde beerputten aan het licht. In een van deze putten werd Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 127

|

127

01-06-15 10:38


Afb. 14 Constructie en afmetingen van het Brugse muntgewichtdoosje. Tekening: auteur.

houten vondst betreft een kleine lantaarn, een imitatie van een metalen lamp, die al in de 13e eeuw voorkomt.

Afb. 15 Schuifdeksel van het Brugse muntgewichtdoosje. Foto: auteur.

Het Brugse muntgewichtdoosje De indeling van het doosje uit Brugge (afb. 13) vertoont veel gelijkenis met het doosje uit Vlissingen. Een van de verschillen is dat het deksel van het Brugse doosje langs de andere zijde open en dicht schuift; ook zien we dat er minder hout is verwijderd in het linkse en rechtse compartiment. De ambachtsman heeft deze vakken mooi rechthoekig gelaten. De maatvoering van het doosje uit Brugge (afb. 14) laat zien dat de totaallengte van de balans circa 125 mm bedraagt. De onderbroken cirkelvormige uitsparing met een doorsnede van 44 mm, verbreedt zich naar beneden naar 46,5 mm.

Opvallend is de vaststelling dat ook hier, net als bij het doosje uit Vlissingen, de diameter van de cirkel overeenkomt met de beenlengtes van het driehoekige schaaltje. Daaruit valt te concluderen dat de afmetingen van beide doosjes zijn aangepast aan de beschikbare balans. Met andere woorden: het houten opbergdoosje werd als laatste vervaardigd. Ook hier wordt het doosje afgesloten met een schuifdeksel van 132,5x58 mm (af b. 15). De ijzeren balans is vergaan, restanten van de touwtjes en de balansschaaltjes zijn nog aanwezig. In tegenstelling tot de vondst uit de scheepskist zijn de schaaltjes hier niet gelijkvormig, het ene is driehoekig, het andere cirkelvormig. Op het driehoekige schaaltje werd de munt geplaatst, op het ronde schaaltje het corresponderende muntgewicht. De ongemerkte driehoekige balansschaal vormt een gelijkzijdige driehoek met beenlengtes van 44 mm (af b. 16a). Het ongemerkte ronde schaaltje vertoont twee concentrisch gedraaide ringen. De diameter ervan bedraagt 32 mm (af b. 16b). De beide schaaltjes hebben een massa van 1,7 gram. De muntgewichten Ook alle vier in het Brugse doosje aangetroffen muntgewichten hebben een

128

|

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 128

01-06-15 10:38


blanco keerzijde; ze zijn vervaardigd in Frankrijk: - Kroon met rondschrift: “+PARIS DOR IVTES” (ivtes is de afgekorte schrijfwijze van ivstes met de betekenis van ‘gejusteerd’, op het juiste gewicht gebracht), de massa bedraagt 7,1 gram, de diameter is 20,6 mm, Parisis d’or 1329 (af b. 17a); - Staande koning met scepter en rondschrift “POIS DE°REAL”, massa 4,2 gram, diameter 17,3 mm, Royal d’or 1326-1328 (af b. 17b); - Paaslam met kruisvaandel en rondschrift “+POIS°DE°LA°GNIEL°”, massa 4,1 gram, diameter 15,5 mm, Agnel d’or 1311 (af b. 17c); en - Gestileerde lelie, vaag zijn de contouren van een niet meer leesbaar rondschrift Zichtbaar, massa 3,5 gram, diameter 14,7 mm, Fiorino 1252 en later (af b.17d). Het massaverlies bedraagt in procenten: Parisis d’or 2%; Royal d’or 0,5%; Agnel d’or 2,3% en Fiorino 1%. Het massaverlies is gering, gemiddeld 1,45%. De context waarin het Brugse doosje is aangetroffen geeft een datering in de eerste helft van de 14e eeuw. De daarin aangetroffen muntgewichten kunnen de gebruiksperiode van het doosje nog nauwkeuriger dateren. Het muntgewicht voor de Fiorino refereert naar de eerste gouden munt sinds eeuwen van enkel zilvergeld, geslagen in de Toscaanse stad Florence, in het jaar 1252. Uiteraard ging men geen muntgewichtdoosje maken voor een enkele munt. De ontstaansgeschiedenis van het doosje valt samen met de introductie van de Franse goudstukken waarnaar de muntgewichten refereerden. De muntgewichten hebben een duidelijke overeenkomst: de geaccentueerde binnen- en buitenring evenals de gehele stijl doen vermoeden dat ze onderdeel zijn van een serie gemaakt door dezelfde stempelsnijder. Volgens deze beredenering valt de ingebruikname van het doosje samen met de introductie van de jongste munt waarnaar de muntgewichten refereren; de Parisis d’or van 1329. In 1337 verschijnt de Écu d’or à la

chaise en dit werd al spoedig het meest verspreide goudstuk in de Nederlanden. Deze munt was zo populair dat Vlaanderen en Brabant in 1338 al imitaties uitgaven die nauwelijks van de originele exemplaren te onderscheiden waren. Vanwege het ontbreken van een muntgewicht voor deze geliefde munt moet het doosje in onbruik zijn geraakt in 1337 of kort hierna. Gezien deze feiten en aannames is het doosje te dateren in de periode 13291337. Met behulp van de afmetingen van de compartimenten voor de muntgewichten kan de beschikbare oppervlakte worden vastgesteld. Van de muntgewichten wordt de gemiddelde oppervlakte berekend, zodat uit de beide uitkomsten kan worden afgeleid hoeveel muntgewichten de doosjes konden bevatten. Het doosje uit Vlissingen (met de Brugse muntgewichten) kan zeven muntgewichten herbergen. In het doosje uit Brugge, met de ronde Franse muntgewichten passen negen muntgewichten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat er nooit twee muntgewichten op elkaar kunnen liggen vanwege de geringe diepte van beide doosjes.

Afb. 16 Balansschaaltjes uit het Brugse muntgewichtdoosje. Foto: auteur.

Volledigheid muntgewichtdoosjes. Nu beide doosjes beschreven zijn blijft er nog een vraag openstaan: Hoe volledig waren de muntgewichtdoosjes in de desbetreffende periode? Bij de bepaling van de volledigheid is rekening gehouden met het feit dat niet alle geslagen gouden munten uit de betreffende periode in aanmerking komen. Als leidraad dienen de veelal Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 129

|

129

01-06-15 10:38


Afb. 17 De vier muntgewichtjes uit het Brugse doosje, 1329-1337. Bron: collectie Raakvlak Brugge.

door detectoramateurs gevonden muntgewichten. Deze geven aan welke munten hoofdzakelijk in het betalingsverkeer voorkwamen en dus populair waren. De munten waarvan geen muntgewichten bekend zijn, sloegen blijkbaar niet aan bij het publiek en werden niet geaccepteerd als betaalmiddel. Hoe volledig was het doosje uit Brugge met slechts vier muntgewichten? Om de vraag te beantwoorden is het van belang na te gaan welke goudstukken voor 1337 in de Nederlanden in omloop waren. Allereerst komt de Florentijnse Fiorino in aanmerking. Goud ging echter pas een belangrijk aandeel in de muntomloop uitmaken nadat de Franse koning Philippe IV (1285-1314) op grote schaal goudgeld liet vervaardigen. In 1296 verschijnt de Denier d’or à la masse (Masse d’or). In 1303 gevolgd door de Chaise d’or. Beide munten hebben dezelfde massa van 7,094 gram. Vanaf 1311 wordt onder het bewind van Louis X, Philippe V en Charles IV met dezelfde massa de Agnel d’or geslagen. In 1326 verschijnt de Royal d’or, gevolgd door een emissie met

130

|

dezelfde massa geslagen tijdens het bewind van Philippe VI in 1328. Tenslotte volgt de Parisis d’or (1329). Met het muntgewicht voor de Parisis d’or konden zowel de Masse d’or als de Chaise d’or nagewogen worden, dit met de wetenschap dat de Parisis slechts een fractie meer weegt. De vier aangetroffen muntgewichten waren dus toereikend voor het verifiëren van alle gangbare munten die toen in omloop waren. Hoe volledig was het ‘Vlissingse’ doosje uit de scheepskist op het moment van verlies? Wat betreft de Franse munten ontbreken gewichten voor de Mouton d’or uit 1355, Royal d’or van 3,708 gram uit 1358, Franc à cheval uit 1360 en de Écu d’or à la couronne uit 1385. Wat betreft de Brabantse en Vlaamse munten ontbreken muntgewichten voor het Gouden lam uit 1356 (Vlaamse imitatie van de Mouton d’or uit 1355), de Gouden rijder uit 1361(Vlaamse imitatie van de Franc à cheval uit 1360), de Gouden leeuw uit 1365 en de Gouden Pieter uit 1375. Wat betreft de Engelse munten ontbreken

Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 130

01-06-15 10:38


ook muntgewichten voor de hele en halve Noble. Voor deze vroege zware Noble van 8,86 gram uit 1344 ben ik overigens nog nergens een muntgewicht tegengekomen dat volgens de Brugse stijl gemaakt is. De bekende exemplaren zijn alle gemaakt van lood. Waarom missen we muntgewichten voor munten die veelvuldig in de geldomloop voorkwamen en dus populair waren? De inhoud van het doosje geeft zijn geheim prijs! De jongste dateerbare munt die refereert aan de muntgewichten in het doosje is de Ange d’or uit 1342. Gezien de ontstaansgeschiedenis van het doosje rond circa 1346 heeft het er alle schijn van dat het doosje niet lang in gebruik is geweest. Het doosje is immers niet aangepast aan de jongere populaire goudstukken van 1355 en later. Dit gegeven wordt ook onderbouwd door

de aanwezigheid van een muntgewicht voor de Royal d’or uit de periode 13261328, deze munt had een theoretische massa van 4,219 gram. Het muntgewicht is niet omgeruild voor de latere lichtere emissie uit 1358 van 3,708 gram. Waarom is dan het doosje dan toch tot 1411 bewaard gebleven in de scheepskist en niet meer aangepast aan de goudomloop in die periode? Hier lijkt het verhaal achter het doosje een tragische wending te krijgen. Het aangetroffen zilvergeld in de kist vertegenwoordigde maar een geringe waarde. Goudstukken ontbreken geheel. Het blijft gissen maar het lijkt erop dat de eigenaar van de scheepskist niet erg succesvol is geweest in zaken wanneer hij op tragische wijze aan zijn einde komt.9 muntgewicht@live.nl

Noten 1 Bruno Janson woont in Bergen op Zoom en is van beroep kwaliteitscontroleur. In zijn vrije tijd was hij gedurende 30 jaar detectoramateur. Momenteel houdt hij zich bezig met een passie die jaren geleden ontstond: het bestuderen van laatmiddeleeuwse muntgewichten. 2 Houben 1983. 3 Het Vlissingse muntgewichtdoosje maakt deel uit van de collectie in het Zeeuws maritiem muZEEum in Vlissingen. Op 28 augustus 2012 kreeg ik daar het muntgewichtdoosje ‘live’ onder ogen. Mijn hartelijke dank gaat uit naar de medewerkers van dat museum, in het bijzonder naar de charmante Gabriëlle Baumann voor de gastvrije ontvangst. 4 De Man 1937. 5 Houben 1983. 6 Grierson 1981. 7 Op 1 oktober 2013 werd ik in de gelegenheid gesteld het muntgewichtdoosje uit Brugge te bestuderen. Mijn hartelijke dank gaat uit naar de personen die mij daarbij alle medewerking verleenden. Mijn erkentelijkheid gaat in het bijzonder uit naar S. Vandenberghe, J. Huyghe, K. van Audenaeren en de stadsarcheologe B. Hillewaert. 8 Van de Walle 1981, 18-20; Houben 1983 en De Witte 1988. 9 Veel dank ben ik verschuldigd aan R.J. Holtman voor zijn stimulering en advisering. Literatuur: Carmiggelt, A., 2004: Notities uit middeleeuws Brielle. Een 15e-eeuws leren etui met beschreven wastafeltjes uit een beerput bij de Maarlandse haven. (BOORrapporten 206), Rotterdam. Grierson, Ph., 1981: The Weight of the Gold Florin in the Fifteenth Century, Lugano. Houben, G.M.M., 1983: Veertiende-eeuwse muntgewichtdoosjes. (Jaarboek voor munt- en penningkunde 70), 5-14. Künker, F.-R., 2007: Münzen aus der Antiken Welt, Die Sammlung Dr. Adolf Wild u.a. ( Auktion 124), Osnabrück. Künker, F.-R., 2011: Geprägtes Gold aus drei Jahrtausenden. (Auktion 191), Osnabrück. Man, M.G.A. de, 1937: Zeldzame muntgewichtdoosjes. (Jaarboek voor munt- en penningkunde 24), 43-54. Seaby, P. en P.F. Purvey, 1982: Standard catalogue of British coins: vol. I, Coins of England and the United Kingdom, London. Vandenberghe, S., 1988: Metalen voorwerpen uit recent archeologisch onderzoek te Brugge. In: H. de Witte, Brugge onderzocht, Tien jaar stadsarcheologisch onderzoek, Brugge, 160-192. Walle, R. van de, e.a., 1981: Houten gebruiksvoorwerpen in Vlaanderen, Stadsarcheologie 1, 5e jaargang, Gent. Witte, H. De, 1988: Brugge onderzocht, Tien jaar stadsarcheologisch onderzoek, Brugge. Twee laatmiddeleeuwse houten muntgewichtdoosjes

03-2015 binnenwerk.indd 131

|

131

01-06-15 10:38


COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE

Nieuwe mannen, een vegetariër en besmet voedsel in Eindhoven. Nico Arts1

Desoxyribonucleïnezuur ofwel DNA is een chemische stof in de cel van levende organismen die fungeert als de drager van erfelijke informatie. Na het sterven van het organisme vergaat deze stof grotendeels of geheel. Soms blijven restjes DNA nog lang bewaard, ook in menselijke overblijfselen en daar is het de archeoloog om te doen. Het onderzoek van archeologisch DNA in Nederland is sinds begin deze eeuw in een stroomversnelling geraakt. Onderzoek naar DNA van skeletten uit Vlaardingen en Eindhoven leidde tot veel navolging in Nederland en België, met als gevolg dat daar nu sprake is van de hoogste dichtheid van archeologisch DNA-onderzoek ter wereld. In Eindhoven werden op het terrein van de middeleeuwse Catharinakerk van 381 individuen DNA-monsters verzameld, daterend tussen 1200 en 1850. Op basis daarvan konden hun geslacht en herkomst worden bepaald. Via het DNA kon nu ook het geslacht van onvolwassenen worden achterhaald, wat op basis van alleen skeletmateriaal niet mogelijk is. Daarnaast bleken sommige op basis van het skelet als mannelijk getypeerde individuen in feite vrouwelijk te zijn, en andersom. Heel opmerkelijk was verder de ontdekking dat de mannelijke populatie uit de jaren 1200-1500 in genetisch opzicht verschilt van die uit de periode 1500-1850. Met andere woorden: omstreeks 1500 lijkt sprake te zijn geweest van een nieuwe aanvoer van mannen! Hier is nog geen verklaring voor gevonden. Over de resultaten van het onderzoek naar verwantschapsrelaties tussen de vroegere Eindhovenaren wordt binnenkort resultaat verwacht. We zullen dan meer weten over ouders en kinderen, broers en zusters, en grootouders en kleinkinderen. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar medisch genetische kenmerken, zoals lactose- en glutenintolerantie, suikerziekte, overgewicht, taaislijmziekte, natuurlijke bescherming tegen infectie, hemochromatose, langlevendheid, artrose en een mutatie die beschermt tegen het hiv-virus. Nu heeft het onderzoek aanzienlijk méér informatie opge-

132

|

leverd dan alleen over het DNA. Analyse van stabiele isotopen van stikstof en koolstof vertelt iets over voedsel en voedselgebruik van destijds. Zo blijkt dat één individu een strikt vegetarisch dieet heeft gehad. In het skeletmateriaal van de Catharinakerk zijn voor het eerst in Nederland overblijfselen van eieren van darmparasieten gevonden, zoals van de lintworm. Van de meer dan 400 op parasieten onderzochte skeletten blijkt ruim 14% besmet te zijn met parasieten; tweederde daarvan was man. De meesten van hen leefden vóór 1500. De besmetting zal vooral zijn ontstaan door onhygiënische omstandigheden. Over het Catharinakerk-onderzoek en de enorme hoeveelheid nieuwe informatie over de leefomstandigheden en begrafenisrituelen van de lokale bevolking is bij uitgeverij Matrijs (Utrecht) in 2013 een publieksboek verschenen: Een knekelveld maakt geschiedenis. In het Erfgoedhuis te Eindhoven staat van 29 mei t/m 9 oktober de tentoonstelling ‘Cold Cases in Eindhoven’ opgesteld. Afb. 1 Archeologen, vrijwilligers en studenten in de zomer van 2005 aan het werk tijdens de opgraving van het koorgedeelte van de middeleeuwse Catharinakerk in Eindhoven. Foto: Laurens Mulkens. Noot 1 Nico Arts is gemeentelijk archeoloog van Eindhoven.

Cold cases in de archeologie

03-2015 binnenwerk.indd 132

01-06-15 10:39


Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren Lasse van den Dikkenberg, Eline Pollaert en Kick Hofman1

De Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis (NJBG) is een vereniging voor en door jongeren tussen de 8 en de 26 jaar. De organisatie stelt zich ten doel om leuke activiteiten te organiseren voor kinderen en jongeren die zich verder willen verdiepen in het verleden, naast hun school en studie. Hierin ligt de focus op archeologie en op experimentele archeologie. Sinds 2011 hebben de AWN en de NJBG een samenwerkingsovereenkomst waarin we onder andere hebben vastgelegd ernaar te streven om onze activiteiten op elkaar af te stemmen. Dit artikel is bedoeld om de lezers van de AWN kennis te laten maken met de NJBG en haar jaarlijkse activiteiten. Eerst wordt een beknopt beeld geschetst van de geschiedenis en de organisatie van de NJBG. Daarna worden de drie werkgroepen van de NJGB apart behandeld. De NJBG is in 1958 opgericht door een geschiedenisleraar om kinderen in Nederland meer diepgang te bieden op het gebied van geschiedenis en archeologie. Sinds de jaren ‘80 is hier ook het gebied van de experimentele archeologie bij gekomen. Vanaf 1960 had de vereniging een eigen blad Fibula om haar artikelen in te publiceren. Uiteindelijk is dit blad wegens de hoge kosten en gebrek aan interesse bij de leden in 2010 opgeheven. Dit had ook te maken met de toenemende mogelijkheden om informatie via de website en een digitale nieuwsbrief te verspreiden. Na het opheffen van Fibula stopte de NJBG overigens niet met het

publiceren van artikelen, maar maakten we gebruik van andere bladen. Zo publiceerden we artikelen in het BAEE, het verenigingsblad van de Vereniging voor Archeologische Experimenten en Educatie; en in het EXARC Journal, het grootste internationale blad over experimentele archeologie. Van oudsher is de NJBG betrokken bij archeologische opgravingen. Dit bleef niet zonder resultaat, want een van de topvondsten van de Nederlandse archeologie is door ons gevonden. In juli 1969 werd tijdens een NJBG weekend, bij Wijk bij Duurstede, de ‘fibula van Dorestad’ gevonden (afb. 1). Deze grote, gouden

Afb. 1 Fibula van Dorestad. Foto: Collectie Rijksmuseum van Oudheden.

Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren

03-2015 binnenwerk.indd 133

|

133

01-06-15 10:39


schijffibula dateert van rond 800 na Chr. De vondst leverde een belangrijke bijdrage aan het bijstellen van het beeld van de ‘donkere Middeleeuwen’. De fibula is te zien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De NJBG was vroeger, net als de AWN, georganiseerd in een groot aantal lokale afdelingen. Daarnaast bestonden er landelijke werkgroepen zoals bijvoorbeeld de Werkgroep Experimentele Archeologie (WEA), en de Kastelen Werkgroep. De verschillende landelijke werkgroepen voor archeologie zijn nu verenigd in de Werkgroep Archeologisch Onderzoek (WAO) die in 1997 is opgericht. Het hoofdbestuur van de NJBG bestaat van oudsher uit onze eigen leden. Dit maakt ons uniek in Nederland, want we zijn de enige geschiedenisvereniging voor en door jongeren. Op het moment is de vereniging teruggebracht tot drie landelijke werkgroepen. Elke werkgroep heeft een werkgroepcoördinator die zitting heeft in het hoofdbestuur. Voor het organiseren van activiteiten wordt deze bijgestaan door actieve kaderleden en door andere leden van het hoofdbestuur. De drie werkgroepen zijn: de Junioren Werkgroep (voor leden tussen de 8 en de 12 jaar), de WAO voor leden van boven de 12 die geïnteresseerd zijn in archeologie en de WEA voor leden die geïnteresseerd zijn in experimentele archeologie en levende geschiedenis. De drie werkgroepen bespreken we hier apart. Junioren Werkgroep Sinds jaar en dag bestaat er een aparte werkgroep voor de jongste NJBG-leden tussen de 9 en 12 jaar oud: de junioren. Deze werkgroep wordt traditiegetrouw begeleid door een juniorencoördinator, die verantwoordelijk is voor de organisatie, begeleiding en afwikkeling van hetgeen de junioren ondernemen. De huidige juniorencoördinator is Eline Pollaert. Zij bekleedt deze functie sinds 2009 en is al sinds 2006 betrokken bij de werkgroep. Gedurende het begeleiden van de activiteiten en zomerkampen wordt zij ondersteund door andere enthousiaste

134

|

vrijwilligers. Voor de junioren zijn er dagactiviteiten die door het jaar heen plaatsvinden en kampen die in de zomervakantie worden georganiseerd. Elk jaar worden er vijf tot zes activiteiten georganiseerd voor de jongste NJBGleden. Deze activiteiten vinden plaats op zondagen. In principe kunnen de activiteiten door het gehele land plaatsvinden. Vaak blijven de junioren echter in het midden van het land, met het oog op de bereisbaarheid van de locatie voor de leden. Juniorenactiviteiten bestaan vaak uit het bezoek aan een of meer musea, uit rondleidingen door deskundigen en meer praktische zaken zoals speurtochten, workshops of opdrachten. De afgelopen jaren brachten de junioren bezoeken aan onder andere Bergen op Zoom, Amersfoort en Deventer, maar ook aan Xanten (DE) en Valkenburg. Waar mogelijk, wordt verbinding gelegd met het werkterrein van de AWN. Er zijn veel vrijwilligers betrokken bij de ArcheoHotspots. Onze junioren zijn tijdens hun bezoek op 11 januari 2015 aan het Allard Pierson Museum te Amsterdam uitgebreid in contact gebracht met archeologie in de toen net geopende ArcheoHotspot. De actualiteit wordt ook niet uit het oog verloren: op 9 maart 2015 brachten de junioren een bezoek aan het Huis van Hilde te Castricum, dat slechts kort daarvoor was geopend. Door de grote interesse en diepe kennis van de junioren vragen ze de deskundigen vaak het hemd van het lijf! In de zomer worden de activiteiten, die toch vaak als te kort worden ervaren, afgewisseld met het jaarlijkse hoogtepunt van de NJBG: de zomerkampen! Een ervaren teamleiding met een grote affiniteit met geschiedenis neemt de junioren gedurende vijf dagen mee terug in de tijd. Een jaarlijks terugkerend en goed bezocht kamp is het zogenoemde Oertijdkamp, voluit genaamd Juniorenkamp: Leven in de Prehistorie (afb. 2). Op het SPNF-terrein in Lelystad, waar reconstructies uit de Swifterbantcultuur (5100-3400 v.Chr.) staan, keren de junioren de moderne wereld even de rug toe en kruipen ze in de huid

Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren

03-2015 binnenwerk.indd 134

01-06-15 10:39


van iemand uit de Prehistorie. Dit betekent dat zij slapen op stromatrassen in nagebouwde steentijdboerderijen, hun dagen vullen met prehistorische ambachten in de vorm van workshops en gezamenlijk voor het eten zorgen. ’s Avonds is er natuurlijk ruimte voor avondspellen en kampvuur, en de laatste avond wordt traditiegetrouw feestelijk afgesloten met een Bonte Avond. Het Oertijdkamp kan met recht een uniek inkijkje in het verleden worden genoemd en maakt altijd grote indruk op de jonge NJBG’ers. Het is om die reden dan ook eerder regel dan uitzondering dat de junioren jaar op jaar weer terugkeren naar de NJBG om geschiedenis op een leuke manier te beleven. WAO – Werkgroep Archeologisch Onderzoek De Werkgroep Archeologisch Onderzoek van de NJBG is voor jongeren tussen de 12 en 16 jaar oud. Oorspronkelijk was de WAO alleen gericht op archeologie, maar tegenwoordig organiseren we ook andere activiteiten, uiteraard wel geschiedenisgerelateerd. Elk jaar organiseert de WAO een graafkamp. Tijdens het graafkamp helpen we op een archeologische opgraving (afb. 3). We zijn dan meestal met een groep van ongeveer 10 deelnemers en 2 à 3 leiders. Na een dag op de opgraving gaan we terug naar het clubhuis waar we gezelschapsspelletjes doen, lezen, of ons op een andere manier vermaken. De sfeer is altijd heel leuk. De deelnemers helpen natuurlijk ook mee met koken en andere huishoudelijke taken. De kampen beginnen altijd op zondagmiddag en zijn de zaterdag daarna weer afgelopen. De week vliegt voorbij. Vaak hebben we ook een buitenlandkamp. Dan gaan we naar het buitenland waar we in de omgeving van een stad de geschiedenis van die regio ontdekken. We reizen met busjes of auto’s en maken er een gezellige week van. Zo zijn we afgelopen zomer naar Praag gegaan, dat was heel leuk. Jammer dat het maar een weekje was. Dit jaar is er helaas geen buitenlandkamp, omdat we het organisatorisch

Afb. 2 Junioren zomerkamp in Lelystad. Foto: Eline Pollaert.

Afb. 3 WAO-opgraving. Foto: Sanne Berbers.

niet rond kregen. Maar wat doen we dan in de rest van het jaar? We hebben het hele jaar door ook andere activiteiten, zoals het bezoeken van een museum of een stad, of het assisteren bij archeologische diensten. Houd de site in de gaten voor meer informatie over de activiteiten. WEA - Werkgroep Experimentele Archeologie In 1982 bouwde de NJBG met een aantal vrijwilligers mee aan een bronstijdboerderij in de Floriade in Amsterdam. Deze groep verenigde zich in dat jaar in de

Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren

03-2015 binnenwerk.indd 135

|

135

01-06-15 10:39


WEA. Sinds die tijd is de werkgroep actief bij veel projecten, zowel in Nederland als op andere plekken in Europa. De WEA organiseert activiteiten in het kader van de experimentele archeologie voor jongeren tussen de 12 en de 26 jaar. Voor de leeftijdsgroep 12 tot 15 wordt elk jaar een zomerkamp georganiseerd op het Haps-terrein in Apeldoorn. Hier staan verschillende gereconstrueerde gebouwen uit de IJzertijd (800-12 v.Chr.). Tijdens het kamp maken kinderen kennis met ambachten en technieken uit de IJzertijd (afb. 4). Zo bakken kinderen brood in een leemoven, maken ze zelf linnen kleding en gaan ze tinnen hangertjes gieten. Ook slapen ze een week lang in een van de nagebouwde boerderijen op het terrein. Afgelopen jaar hebben we geprobeerd om tijdens het kamp de relatie tussen experimentele archeologie en archeologie meer te benadrukken. Om deze link te leggen vroegen we Masja Parlevliet, gemeentearcheoloog van Apeldoorn, oud NJBG-lid ĂŠn oprichter van de WAO, een grafheuvel excursie te geven. We zijn langs de grafheuvels in de buurt van het Haps-terrein gelopen en Masja vertelde ons wat grafheuvels precies zijn en welke rol ze speelden in het leven van mensen in de Prehistorie. Ook voor de leeftijdsgroep 16 tot 26 wordt elk jaar een zomerkamp georganiseerd. Tijdens deze kampen proberen we meer

Afb. 4 WEA medioren Haps-kamp. Foto: David de Jong.

136

|

diepgang te brengen om zo ook onze oudere leden een interessante activiteit te kunnen bieden. In 2010 voerde de werkgroep bijvoorbeeld een leefexperiment uit op het Haps-terrein. Tijdens dit kamp leefden negen WEA-leden een week lang zoals in de IJzertijd: al het eten werd gekookt in nagemaakt ijzertijdaardewerk en we droegen uitsluitend nagemaakte linnen en wollen kleding. De werkgroep organiseert regelmatig zomerkampen in het buitenland. Zo ging de WEA in 2014 naar Butser Ancient Farm in Groot BrittanniĂŤ. Die week hielpen we onder andere mee bij het maken van een lemen vloer voor een van de roundhouses. Tijdens het zomerkamp sliepen we in de gereconstrueerde Romeinse villa op het terrein. Ook voerden we een aantal experimenten uit met verfplanten, zoals wede en wouw die daar op het terrein groeiden. Naast de zomerkampen organiseert de WEA ook andere activiteiten. Zo worden elk jaar drie weekendactiviteiten georganiseerd op het Haps-terrein. Daar komen geen bezoekers en zijn we in principe vrij om te doen waar we zin in hebben. We helpenbij het onderhouden van het terrein. Zo hebben we een deel van de muren van een van de boerderijen gemaakt en vervangen we regelmatig hekjes en dergelijke. Ook worden er jaarlijks twee weekenden georganiseerd in het Eindhoven Museum. Bij beide activiteiten staan belevende geschiedenis en het experimenteren met oude technieken en ambachten centraal. Tijdens deze weekenden slapen we in gereconstrueerde gebouwen in het museum. We proberen veel verschillende ambachten. Zo hebben we in 2010 een weekend lang ijzer uit ijzererts gewonnen door middel van een ijzerwinoven. Ook goten we brons, bakten we aardewerk en deden we experimenten met textiel. Tijdens deze weekenden koken we boven een open vuur. Elk jaar organiseert het Leids Archeologen Dispuut Johan Picardt een ambachtenmarkt / experimental event bij de Faculteit der Archeologie in Leiden. Hier zijn we vrijwel elk jaar aanwezig om

Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren

03-2015 binnenwerk.indd 136

01-06-15 10:39


demonstraties van oude ambachten te geven. Dit jaar was er, ter ere van de opening van het nieuwe faculteitsgebouw, ook een ambachtenmarkt georganiseerd in Leiden. We lieten ook daar verschillende demonstraties zien. Conclusie De NJBG is een vereniging voor en door jongeren en dat maakt ons uniek. Door deze samenstelling is er altijd een goede binding tussen het bestuur en de leden. Een belangrijk aspect van de vereniging zijn onze contacten met andere organisaties zoals de AWN, de VAEE en de Universiteit Leiden. Maar ook onze contacten met musea in binnen- en buitenland, zoals het Eindhoven Museum, Butser Ancient Farm en het Allard Pierson Museum spelen een belangrijke rol bij onze activiteiten. In veel van deze organisaties heeft de NJBG nog contact met oudleden, die uiteindelijk van hun hobby hun werk maakten en nog steeds erg betrokken zijn bij hun ‘oude’ vereniging. Voor onze leden is het vooral belangrijk dat ze op een leuke manier met het verleden bezig kunnen zijn. Wij bieden een breed scala aan activiteiten en daarom is het belangrijk dat we verschillende werkgroepen hebben met elk een eigen expertise. Met name onze zomerkampen bieden een unieke kans voor kinderen en jongeren om hiermee aan de slag te gaan. Het maakt dan niet uit of je op een opgraving het verleden opgraaft of het in een gereconstrueerde setting beleeft. Het is voor ons belangrijk op deze manier een platform te bieden voor kinderen die, buiten school, verder met het verleden aan de slag willen. Voor meer informatie over de vereniging en over de zomerkampen van dit jaar kun je terecht op onze website: www.njbg.nl. Samenvatting De NJBG (Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis) is een vereniging voor en door jongeren (leeftijd van 9 tot 26). Sinds 2011 heeft de NJBG een samenwerkingsovereenkomst met de AWN. De NJBG bestaat al sinds 1958 en is opgericht om

kinderen en jongeren op een leuke manier meer verdieping te bieden in de geschiedenis, archeologie en experimentele archeologie. Op dit moment bestaat de vereniging uit drie werkgroepen: de juniorenwerkgroep, de Werkgroep Archeologisch Onderzoek en de Werkgroep Experimentele Archeologie. De werkgroepen organiseren activiteiten waaronder speciale zomerkampen. Summary The NJBG (Dutch Youth Association for History) is a group for kids and youths in the age group 9 to 26 years old. The NJBG was founded in 1958 to allow young people to enjoy history, archaeology and experimental archaeology in more depth beyond the regular school trajectory. At the moment the NJBG has three workgroups. The Juniorworkgroup is meant for kids in the age group 9-12, the Workgroup Archaeological Research for kids between 12 and 16 and the Workgroup Experimental Archaeology for kids and youths in the age group 12-26 years old. The workgroups all organise different activities throughout the year. During the summer they organize weeklong summercamps. Since 2011 the NJBG has a corporation agreement with the AWN.

Postbus 11228 2301 EE Leiden Info@njbg.nl

Noten 1 Lasse van den Dikkenberg is voorzitter van de NJBG, oud coördinator WEA en lid van de werkgroep erfgoed educatie van de AWN. Eline Pollaert is coördinator Junioren Werkgroep. Kick Hofman is coördinator WAO. Literatuur WEA - Archeologie op School. Op 10 februari 2015 ontleend aan: http://www.archeologieopschool.nl/Wea. Fibula: nieuw geschiedenistijdschrift voor scholieren. Op 10 februari 2015 ontleend aan: http://www.geschiedenis.nl/index. php?go=home.showBericht&bericht_id=848. NJBG; Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis. Op 17 februari 2015 ontleend aan: http://www.njbg.nl.

Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren

03-2015 binnenwerk.indd 137

|

137

01-06-15 10:39


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

NIJMEGEN

Reconstructie van de zuidwestelijke hoek van Ulpia Noviomagus Elly Heirbaut1

In de eerste drie eeuwen van onze jaartelling kent Nijmegen een bijzondere geschiedenis. De komst van het Romeinse leger luidde een periode in waarin verschillende legerplaatsen in het oostelijke deel van Nijmegen zijn opgetrokken en verlaten, en waarin op twee plaatsen langs de Waal een Romeinse stad is gebouwd. In eerste instantie concentreerde het civiele centrum zich in de huidige Nijmeegse binnenstad, waar Oppidum Batavorum werd gesticht als nederzetting waar zich naast Romeinse veteranen ook handelaren en ambachtslieden vestigden. Ten tijde van de Bataafse Opstand in 69/70 na Chr. ging deze nederzetting in vlammen op. Recent onderzoek op de St. Josephhof heeft aangetoond dat dit niet het volledige einde betekende van de Romeinse bewoning op deze plek.2 Het civiele centrum verschoof echter wel naar het lager gelegen Nijmegen-West. Hier ontstond in de Flavische periode stilaan een stad naar Romeins model, die tot in de 3e eeuw bewoond zou blijven. Gedurende

138

|

deze eeuwen kende de uitleg van de stad de nodige veranderingen, al dan niet ingegeven door uitwendige oorzaken. Het onderzoek dat is uitgevoerd aan de Rijn- en Lekstraat en langs de Weurtseweg, Kanaalstraat en Waterstraat heeft antwoord gegeven op vragen naar aspecten van de stadsontwikkeling in het westelijke deel van Ulpia Noviomagus.

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 138

01-06-15 10:39


Een preflavische voorloper? Hoe het begin van Ulpia Noviomagus er uit heeft gezien is tot op heden nog niet duidelijk. Vanuit de landschappelijke situatie kan aangenomen worden dat vanaf de westkant van Oppidum Batavorum (gelegen in het centrum van Nijmegen, op af beelding 1 ten zuidoosten van nr. 3) een Romeinse weg in westelijke richting heeft gelopen, waarbij het tracé rekening hield met het natuurlijk reliëf en over de rand van een terras van de Waal liep. Deze weg werd aan het einde van de 1e eeuw opgenomen in het stratenpatroon van Ulpia Noviomagus en werd hiermee de oost-westelijke hoofdweg, de decumanus maximus. Of er langs deze weg al voor de Bataafse Opstand sprake was van bewoning, mogelijk in de vorm van kleinschalige lintbebouwing, is vooralsnog niet zeker. Als het vondstenspectrum van de opgraving aan de Rijn- en Lekstraat wordt bekeken, en met name de meer voor datering bruikbare gestempelde terra sigillata en munten, lijkt de aan-

wezigheid van een dergelijke voorganger moeilijk te onderbouwen. Tussen de gestempelde scherven terra sigillata is een zestal naamstempels aangetroffen die al voorkomen vóór de aangenomen stichtingsdatum van Ulpia Noviomagus. Deze hebben echter een doorlooptijd die deze datum ook overschrijdt, waardoor hun aanwezigheid niet noodzakelijkerwijs op een oudere voorloper duidt. Verder blijken enkele munten uit de Augusteïsche periode te stammen (36 voor Chr. - 14 na Chr.), maar de zeer sterke slijtagesporen suggereren dat zij pas na langdurig gebruik uit circulatie zijn verdwenen. Andere munten die kenmerkend zijn voor de vroege 1e eeuw - zoals Republikeins bronsgeld uit Rome, copia-munten uit de Overgangstijd, munten uit Nîmes uit de Vroeg-Augusteïsche periode en Keltische munten - zijn nauwelijks gevonden. Bovendien zijn nergens op het terrein aan de Rijn- en Lekstraat sporen herkend waaruit bebouwing uit deze periode blijkt. Voor deze oudste

Afb. 1 Overzicht van Nijmegen ca. 70270 na Chr. A: militair, B: civiel, C: grafveld, D: gracht en E: weg. 1: legerplaats op de Hunerberg, 2: Canabae Legionis, 3-4: nederzettingen en 5: Ulpia Noviomagus. Bron: Rob Mols, BAMN.

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 139

|

139

01-06-15 10:39


Afb. 2 Overzicht op de kleidepots (schone klei) en verbrande pakketten klei van de gebouwen op het pottenbakkersterrein. Foto: BAMN.

Afb. 3 De beerput die bij het pottenbakkersatelier hoorde. Foto: BAMN.

periode zouden sporen verwacht kunnen worden, die georiĂŤnteerd zijn op bovengenoemde weg, zoals perceel- en wandgreppels, palenrijen etc., die een noord-zuid oriĂŤntatie hebben. Zulke sporen ontbreken echter. Al met al ontstaat vanuit het muntenspectrum, de gestempelde terra sigillata en de sporen het beeld dat tot ruim na het midden van de 1e eeuw geen of nauwelijks activiteit heeft plaatsgevonden in het westelijke deel van Ulpia Noviomagus, en dat de stichting van de stad na de Bataafse Opstand het beginmoment is geweest voor een langzame ontwikkeling van dit gebied. Of dit ook geldt voor de meer naar het oosten gelegen terreinen zal uit de toekomstige uitwerking van de hier uitgevoerde opgravingen aan de Weurtseweg en op het Maasplein moeten blijken.

van een verhard pad of dat hij al een wegdek van grind had, is niet bekend. Wel is duidelijk dat de weg na de stichting van de stedelijke nederzetting bestond uit een breed grindpakket dat rustte op een houten geraamte van verticale en horizontale balken en bij elkaar gehouden werd door houten schotten waardoor het grindpakket niet kon gaan verschuiven. Centraal onder het wegdek is bovendien een riool aangelegd. De percelen links en rechts van de hoofdweg (ter hoogte van de huidige Weurtseweg en Maasplein) werden in dezelfde tijd aangelegd en uitgebouwd, waarbij de

Ontstaan en groei op het einde van de 1e en de 2e eeuw Met het verschuiven van het civiele centrum in het begin van de Flavische periode ondergaat dit gebied in korte tijd sterke veranderingen. De oude oostwest lopende weg blijft in gebruik, maar wordt aangepast om aan de noden van een (groeiende) stad te kunnen voldoen. Of hij voorheen slechts het karakter had

140

|

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 140

01-06-15 10:39


structuur doet denken aan wat ook in de militaire vicus van Cuijk is herkend.3 De nederzetting heeft een open karakter: er is geen gracht, wal of muur die de percelen begrenst. Ter hoogte van de Rijn- en Lekstraat is in die tijd nog geen sprake van een percelering. Wel blijken in dit gebied zich enkele pottenbakkersactiviteiten te ontplooien. Ter hoogte van en op het Maasplein zijn enkele pottenbakkersovens aangetroffen. 4 In deze ovens is een breed spectrum van aardewerk geproduceerd: er zijn resten van tafelaardewerk, kruiken, wrijfschalen, kannen en gebruiksaardewerk aangetroffen. Deze pottenbakkersateliers zijn ontsloten door een onverhard pad, dat in de vorm van karrensporen is herkend. Deze weg is waarschijnlijk op enig moment iets van plaats veranderd, aangezien een van de pottenbakkerswerkplaatsen ter hoogte van het Maasplein over deze karrensporen is uitgebreid. Ten westen van dit pad is op het terrein aan de Rijn- en Lekstraat nog een pottenbakkersatelier aangetroffen, gesitueerd langs de hoofdweg (af b. 2 en 3). Hier zijn geen ovens aangetroffen, maar wel de kleidepots. Vermoedelijk liggen de ovens (net) buiten het opgravingsgebied. De depots bevatten schone, niet gemagerde klei, en liggen te midden van pakketten van verbrande en onverbrande leem, waarvan een deel toe te schrij-

ven is aan de activiteiten van de pottenbakkers en aan de gebouwen waarin zich de verschillende fasen van het productieproces van het aardewerk voltrokken. Bij dit atelier hoorde een grote beerput, die zich meer achter op het terrein bevond (ten opzichte van de hoofdweg). De grootte van de beerput suggereert dat het een openbaar toilet was, waarschijnlijk voor de arbeiders die in het atelier werkten. Aan het einde van de 1e eeuw wordt de nederzetting verder uitgebouwd en krijgt zij steeds meer het karakter van een stedelijk centrum. Met de overgang naar de 2e eeuw verdwijnen de pottenbakkersactiviteiten in dit deel van de stad. Ter hoogte van het Maasplein worden de ateliers en de 1e-eeuwse percelering geslecht om ruimte te maken voor de aanleg van een tempelcomplex. Ook het pottenbakkersatelier aan de Rijn- en Lekstraat houdt op te bestaan. Het onverharde pad wordt omgebouwd tot een volwaardige hoofdweg die van het noorden naar het zuiden loopt - de cardo maximus - waardoor de nederzetting steeds meer past in het model van een typische Romeinse stad. Opvallend is wel dat deze weg bijzonder breed is in vergelijking met de decumanus maximus. Dit kan verklaard worden als aangenomen wordt dat de weg ook fungeerde als plein, waarbij gedacht kan worden

Afb. 4 Overzicht van de fasering in het uitbouwen van de huizen. In donkergrijs is de bebouwing weergegeven. Bron: Elly Heirbaut/Rob Mols, BAMN.

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 141

|

141

01-06-15 10:39


aan het houden van markten. Aan weerszijden van de weg is een porticus (galerij met zuilen) gebouwd. Waarschijnlijk is niet onmiddellijk begonnen met het uitzetten van de percelering ten westen van de cardo maximus. Eerder kan gedacht worden aan een organische groei van dit deel van de stad, waarbij het insula (bouwblok dat begrensd wordt door een aantal wegen) geleidelijk aan bebouwd raakt. De onregelmatige breedte van de percelen onderbouwt de aanname dat zij niet in één actie zijn uitgezet maar dat er eerder sprake is van een geleidelijke verkaveling. In de loop van de 2e eeuw is de bebouwing op deze percelen steeds verder naar achteren uitgebouwd. Dit gebeurde in een aantal fasen, waarbij elk perceel zich onaf hankelijk van de andere evolueerde (verschil in lengte, verschil in inpandige lay-out). Dit is contrasterend met wat voor het begin van de 1e eeuw op de St. Josephhof is vastgesteld, namelijk dat de meeste percelen gedurende een tijd een gelijke ontwikkeling doormaakten.5 Niet voor alle percelen konden de verschillende fasen duidelijk onderscheiden worden; dit heeft te maken met de ruimtelijke beperkingen van de opgraving. In af beelding 4 wordt geschematiseerd de ontwikkeling van de percelen per bouwfase weergegeven. Als voor een perceel de reconstructie van de uitbouw tijdens een fase niet afgeleid kon worden uit de opgravingsgegevens, is deze ook niet verder doorgezet. Deze percelen zijn gearceerd aangeduid (af b. 5). Wat opvalt is dat de steeg die op het achtererf van alle percelen is herkend, telkens in het verlengde ligt van de inpandige gang. Op het achtererf zijn beerputten (toiletten), kuilen en kleinere bijgebouwen herkend. Om de uitbreidingen van de bebouwing te realiseren moesten met name de toiletten plaats maken voor de nieuwbouw. De beerputten zijn gedempt en de toilethuisjes afgebroken of verplaatst naar de nieuw gegraven beerputten. Er zijn nieuwe ruimten gebouwd en over de gedempte beerputten en kuilen is

142

|

een vloerniveau aangelegd. Een perceel dat tijdens de drie onderscheiden bouwfasen sterk wordt uitgebreid is perceel A6. In de tweede fase wordt aan de achterkant van het gebouw f link bijgebouwd en hetzelfde gebeurt ook in de derde fase. Perceel A7 onderscheidt zich erg van de overige percelen. Niet alleen blijkt dat er veel vertrekken worden bijgebouwd in fase 2 en 3, maar in de derde fase worden zelfs meerdere vertrekken aangebouwd met vloerverwarming, een hypocaustum (af b. 6). Dit zullen de meest luxueuze vertrekken uit het gebouw zijn geweest. Tijdens de opgraving zijn ook allerlei elementen gevonden die zich in de gebouwen of op de gevels ervan bevonden. Op enkele percelen zijn fragmenten gevonden van terracotta-maskers (af b. 7), waarin aan de zijkanten kleine gaten zijn gemaakt waardoor ze met behulp van een lint, snoer of ketting opgehangen konden worden aan een muur, een overspringend dak of een gebint. Hierbij konden zij alleen hangen of juist deel uitmaken van een groter ‘decor’ met muurschilderingen. Omdat zij aan de muur werden gehangen, kon iedereen ze goed zien - wat in sociaal opzicht belangrijk geweest moet zijn, aangezien zij een belangrijke uitdrukking waren van de ‘Romeinse identiteit’ van de bewoners.6 Een andere noemenswaardige vondst is een complete ringlamp die af komstig is uit een beerput op perceel A6 (af b. 8). Deze lamp met twaalf tuiten en versiering met kleine hoofdjes waarop de ogen, neus en mond nog enigszins zichtbaar waren, vertoont telkens ter hoogte van de hoofdjes een doorboring, waardoor een ketting getrokken kan worden om de lamp op te hangen. De onderscheiden bouwfasen zijn echter niet te dateren. Vondsten uit wandgreppels zijn niet voldoende om een dergelijke fijne datering toe te laten: enerzijds gaat het om een zeer beperkt aantal vondsten, anderzijds zijn in deze

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 142

01-06-15 10:39


greppels vondsten uit verschillende fasen samengekomen. Beerputten zijn bij uitstek contexten die gebruikt kunnen worden voor het verkrijgen van een datering. Vanaf 40 na Chr. worden beerputten buitenshuis aangelegd en lijkt er sprake te zijn van een tendens waarbij deze structuren steeds verder naar achteren op het terrein worden aangelegd. Dit houdt in dat de beerputten die het meest vooraan liggen op het perceel ook de oudste zijn. Telkens als een gebouw wordt uitgebreid, worden de beerputten die het dichtst bij het gebouw liggen, gedempt en overbouwd. De vondsten die

uit de demplagen komen zijn niet bruikbaar voor datering maar die uit de oorspronkelijke beerlaag komen daarentegen wel. Toekomstig onderzoek levert hopelijk betere dateringen op van dit materiaal, zodat de bouwfasen ook beter in de tijd geplaatst kunnen worden. Bovendien is het niet zo dat de onderscheiden bouwfasen op alle percelen tegelijk hebben plaatsgevonden. Aangezien er al is vastgesteld dat het uitzetten van de percelen niet in ĂŠĂŠn keer is gebeurd, kan ook aangenomen worden dat de uitbreiding van een gebouw een beslissing is geweest van het desbetref-

Afb. 5 Allesporenkaart met aanduiding van de relevante sporen. Bron: Elly Heirbaut/Rob Mols, BAMN.

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 143

|

143

01-06-15 10:39


fende huishouden, en dat dit met andere woorden een kwestie is geweest van financiĂŤle haalbaarheid. De mate waarin de gebouwen zijn verlengd en de aard van de vertrekken die er zijn aangetroffen, zouden er op kunnen wijzen dat er sprake is van rijkere en minder rijke huishoudens. Daarmee samenhangend zou dan ook verwacht kunnen worden dat op de percelen van de rijkere huishoudens vondsten gedaan worden die deze rijkdom onderstrepen. De verschillen in grootte van de gebouwen per perceel wordt echter niet weerspiegeld in de vondstverspreiding. Er zijn geen wezenlijke verschillen te zien in de verspreiding van (luxe)aardewerk, metalen voorwerpen, munten of andere objecten. Het vondstenspectrum (weinig slakken, bewerkt dierlijk bot, geen brons- of glasdruppels) geeft verder ook geen aanleiding om aan te nemen dat er enige vorm van ambachtelijke activiteiten op de percelen heeft plaatsgevonden. Het beeld dat hierdoor ontstaat van dit deel van de stad is dat het een insula betreft waar de woonfunctie domineert. De ligging aan een dergelijke brede hoofdweg, waar mogelijk op bepaalde momenten markten werden gehouden en dicht bij de zuidelijke toegang tot de stad (hoewel er op dit moment nog geen aanwijzingen zijn dat er in deze periode al sprake is van een poortgebouw) maakt het voor de bewoners aantrekkelijk om in het voorste gedeelte van hun woning een winkel (taberna) of cafĂŠ te houden hier zijn echter geen aanwijzingen voor gevonden.

Afb. 6 Boven: geschematiseerde weergave van het hypocaustum. Onder: overzichtsfoto van de funderingsresten. Bron: Tim van der Weyde, Elly Heirbaut & Rob Mols, BAMN.

144

|

Onrust aan het einde van de 2e eeuw en veranderingen in de stad Gedurende de 2e eeuw lijken de inwoners van de stad - maar ook van secundaire centra en landelijke nederzettingen in dit deel van het Romeinse rijk - een tamelijk welvarend en rustig leven te hebben geleid. In het laatste kwart van de 2e eeuw breekt echter een woelige periode aan. Onrusten breken uit en op meerdere plaatsen zijn hiervan sporen terug te vinden. De tempel van Empel

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 144

01-06-15 10:39


gaat in vlammen op en ook delen van Tongeren en Venlo worden platgebrand.7 Eveneens verdwenen veel agrarische nederzettingen op de Brabantse en Limburgse zandgronden van de landkaart.8 De aanleiding voor deze catastrofale gebeurtenissen is niet precies bekend. We weten dat de Germaanse Chauken vanuit de zee in Noordwest-Duitsland in de jaren 172-174 na Chr. aanvallen hebben gepleegd op de kustgebieden van Zuidwest-Nederland en België. Deze invallen verklaren echter de branden in ver van de kust gelegen plaatsen als Nijmegen, Tongeren en Venlo niet. Hier lijken andere oorzaken voor te zijn. Misschien hebben zij te maken met het deserteren van veel soldaten en de daaruit voortvloeiende sociale onrust in Gallië en de Germaanse provincies in 185186 na Chr.9 Ook Ulpia Noviomagus is in deze periode niet gespaard gebleven.10 Grote delen van de stad gingen in vlammen op. De zuidwestelijke kant lijkt zelfs volledig verwoest, waarbij het tempelterrein op het Maasplein compleet wordt vernietigd en de tegenoverliggende gebouwen platgebrand en gesloopt worden. Als reactie op de dreiging wordt een verdedigende linie opgetrokken rondom de stad. Gegevens van het noordelijke deel van de stad ontbreken, maar voor het zuidelijke gedeelte zijn de gracht, muur en wal die de stad hebben beschermd gereconstrueerd. Opmerkelijk genoeg wordt deze verdedigingslinie niet overal consequent uitgevoerd en lijken er met name aan de westkant de nodige onregelmatigheden voor te komen. Het voorkomen van verschillende grachten wijst bovendien op een fasering, die ook nog eens in een zeer korte tijdspanne gezien moet worden en die elders niet is vastgesteld. Aan de oostkant en het grootste deel van de zuidkant (tot aan de toegangspoort) is bij het graven van de gracht grotendeels rekening gehouden met de bestaande percelen uit de 2e eeuw. Aan deze kant van de stad is er ook maar sprake van één gracht. Anders is het gesteld aan

de westkant. Hier zijn twee parallel aan elkaar, oost-west lopende grachten herkend, die beide aan lijken te sluiten bij de westelijke stadsgracht. Beide grachten verschillen sterk van elkaar. De meest noordelijke (Gr1 op afb. 9) heeft een komvormige onderkant en is beschoeid met forse palen die op 1,5 tot 2 m van elkaar aan beide zijden van de gracht zijn geplaatst. Dit is ook vastgesteld voor het gedeelte van de westelijke stadgracht ter hoogte van de Rivierstraat en suggereert gelijktijdigheid. Het probleem is echter dat deze gracht dwars door de 2e-eeuwse percelen loopt in oostelijke richting, ophoudt ter hoogte van de cardo maximus en weer verder doorloopt aan de andere kant om op te houden ter hoogte van de tempelmuur. Hierdoor sluit hij niet aan op de stadsgracht die vanuit het oosten komt, integendeel: hij bevindt zich verschillende meters ten noorden er van en loopt er bovendien parallel mee over een grote afstand. De tweede gracht (Gr2) is V-vormig en heeft geen beschoeiing. Parallel aan de gracht loopt een grauwackefundering, die de plaats van de muur aangeeft. Er is ook nog een wachttoren aangetroffen. Deze gracht buigt af naar het noorden en vindt aansluiting bij het tracé van de westelijke gracht ter hoogte van de Rivierstraat, maar uit de positie van de muur bovenop de vulling van de gracht kan afgeleid worden dat dit gedeelte van de gracht op een gegeven ogenblik gedempt is geweest en dat hij in westelijke richting verlengd is. Af beelding 9 geeft drie mogelijkheden weer (A, B, en C) hoe de verdedigingswerken gelopen zouden kunnen hebben.

Afb. 7 Terracotta-masker. Foto: Rob Mols, BAMN.

Afb. 8 12-tuitige olielamp met appliqueversiering in de vorm van hoofdjes. Foto: Rob Mols, BAMN.

Hoe kunnen bovenstaande, op het eerste zicht tegenstrijdige gegevens verklaard worden? Het is mogelijk dat de noordelijke gracht Gr1 een eerste fase in de aanleg van de verdedigingswerken weerspiegelt, hoewel het dan op zijn minst opmerkelijk is dat er aan de andere kant van de stad geen tegenhanger is gevonden. De gracht houdt zoals gezegd op ter hoogte van het tempelcomplex. Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 145

|

145

01-06-15 10:39


Afb. 9 Reconstructie van de 3e-eeuwse cardo maximus, de percelering en de fasering van de verdedigingswerken in de zuidwesthoek van Ulpia Noviomagus. Bron: Tim van der Weyde, BAMN.

146

|

Op deze manier wordt er een grote opening in de verdedigingslinie gecreëerd. Wanneer men heeft besloten de westelijke gracht verder naar het zuiden door te trekken en aan te laten sluiten op de gracht die vanuit het oosten kwam, door het graven van gracht Gr2, is niet duidelijk. Heeft gracht Gr1 een tijdje gefunctioneerd als verdedigend element, of heeft men al vrij snel de westelijke gracht verlengd en gracht Gr2 gegraven? Vanuit het vondstmateriaal is duidelijk dat gracht Gr1 niet lang heeft opengelegen, maar een fijne datering is niet mogelijk. En waarom heeft men er

voor gekozen om gracht Gr1 juist op deze plaats aan te leggen? Het lijkt niet logisch dat men een dermate grote berekeningsfout heeft gemaakt bij het uitleggen van het tracé van de gracht, maar wat er dan wel precies aan ten grondslag heeft gelegen, blijft vooralsnog onbekend. Uit het vondstmateriaal blijkt dat gracht Gr1 niet lang heeft open gelegen en dat de aansluiting tussen de westelijke en zuidelijke gracht Gr2 dus snel is gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een trapeziumvormige stad, aangezien de westelijke gracht niet haaks staat op de zuidelijke. Pas nadat gracht Gr1 gedempt is en de aansluiting met het zuidelijke deel van de verdedigingswerken gegarandeerd was, is begonnen met de herinrichting van dit deel van de stad. Dit zal op het einde van de 2e eeuw zijn gebeurd, mogelijk net na het begin van de 3e eeuw. De nieuw uitgezette percelen wijken sterk af van deze uit de voorgaande periode. De percelen hebben een standaardbreedte van 6 m ofwel 20 voet, terwijl deze uit de voorgaande periode een sterk variërende breedte vertoonden. Bovendien wijkt de oriëntatie van de nieuwe percelen aanzienlijk af van deze uit de 2e eeuw. Ze liggen niet parallel aan de zuidelijke verdedigingsgracht, noch staan ze haaks op de westelijke gracht. Dit wil zeggen dat ze niet op de cardo maximus zijn georiënteerd. Ter hoogte van een begeleidingssleuf in de Weurtseweg is een weggreppel en een dik grindpakket aangetroffen, wat duidt op de aanwezigheid van een weg. Deze ligt echter niet in het verlengde van de 2e-eeuwse cardo maximus maar er iets vandaan. Als dit wegpakket door middel van een rechte lijn verbonden wordt met de zuidelijke toegangspoort, blijkt deze lijn perfect haaks te staan op de 3e-eeuwse percelering. De weg die in de Weurtseweg is aangetroffen zal dus de nieuwe cardo maximus zijn die in het begin van de 3e eeuw is aangelegd toen dit deel van de stad opnieuw werd verkaveld (af b. 10).

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 146

01-06-15 10:39


Hoe lang het westelijke deel van de stadsgracht heeft gefunctioneerd is niet duidelijk. Het lijkt er op dat dit niet heel lang is geweest. Dit deel van de gracht is opgevuld en het zuidelijke tracé ten oosten van de stadspoort is verlengd over een tot nu toe onbekende afstand. De fundering van de verdedigingsmuur is over de gedempte oudere gracht doorgetrokken in westelijke richting. Deze verlenging wordt beschouwd als de tweede fase in de verdedigingswerken. De toren die in de Lekstraat is aangetroffen lijkt eerder tot deze fase te behoren. Het is immers verdedigingstechnisch niet logisch om een toren op een dergelijk korte afstand van de hoek van de stadsmuur (eerste fase) te bouwen. Eerder mag gedacht worden aan een tussentoren, behorend tot de in westelijke richting doorgetrokken muur. Dit wil zeggen dat hij pas na verloop van tijd is gebouwd en dat er zich nog minstens één toren ten westen hiervan bevindt.

Veranderende stad in de 3e eeuw Het lijkt er op dat in de eerste decennia van de 3e eeuw de stad zich heeft hersteld van de voorgaande onrustige periode. De aanleg van de stadsverdediging en de wederopbouw van de insulae aan de westkant van de stad geven aan dat de eerdere welvaart niet volledig verloren is gegaan. Toch blijkt dat dit deel van de stad geen lang leven meer beschoren was. Op basis van de vondsten, met name de gestempelde en versierde terra sigillata en de munten blijkt dat omstreeks 240 na Chr. de bewoning hier grotendeels ophoudt. Er wordt van uit gegaan dat de bevolking zich vanuit Ulpia Noviomagus opnieuw gaat vestigen in het centrum van Nijmegen, waar omstreeks 280 na Chr. op het Valkhof een castellum wordt gebouwd, en waar in de nabije buurt ook nog een nederzetting is aangetroffen.11 Hierdoor ontstaat een bewoningshiaat wat moeilijk uit te leggen is, aangezien dit hiaat

Afb. 10 Reconstructietekening van Ulpia Noviomagus. Deze tekening is een combinatie van de bebouwing uit de 2e eeuw (net vóór het uitbreken van de onrust) en een fase in de verdedigingswerken (late 2e - begin 3e eeuw). De zuidwestelijke hoek van de stad (rechtsboven) wordt gekenmerkt door woonhuizen. Bron: Peter Nuyten.

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 147

|

147

01-06-15 10:39


niet in de grafvelden vastgesteld is. Onderzoek aan de Voorstadslaan heeft immers aangetoond dat hier graven uit de tweede helft van de 3e eeuw voorkomen.12 Het lijkt dus eerder plausibel dat het einde van Ulpia Noviomagus niet rond 240 na Chr. maar later geplaatst mag worden. Hierbij zou de bewoning in het centrum van de stad dan langer

zijn doorgegaan, terwijl de bewoners uit de randzone van de stad stilaan vertrekken om zich elders te vestigen. Elly N.A. Heirbaut (LAReS) Rozenlaan 15 2980 Halle-Zoersel (B) e.heirbaut@nijmegen.nl elly.heirbaut@laresarchaeology.nl

Noten 1 Elly Heirbaut werkt als senior projectleider Romeinse tijd voor de gemeente Nijmegen. Dit artikel is de samenvatting van de opgravingsresultaten van de opgraving aan de Rijn- en Lekstraat, die gepubliceerd zijn in de volgende rapporten: Heirbaut, E.N.A. 2013a en Heirbaut, E.N.A. 2013b. 2 Van Enckevort & Heirbaut 2010, 50-51. 3 Van Enckevort & Thijssen 2002, 24-29. 4 Zee 2009; Van der Velde 1995. 5 Van Enckevort & Heirbaut 2010. 6 Rose 2006. 7 Empel: Roymans & Derks 1994, 25. Tongeren: Vanderhoeven et al. 1991, 113. Venlo: Van der Velde 2009, 605. 8 Heeren 2005. 9 Van Enckevort & Thijssen 1996, 73-74. Roymans & Derks 1994, 25. Vanderhoeven et al. 1991, 113. Grünewald 2004, 124-136. Birley 1999, 121-128. 10 Van Enckevort & Thijssen 1996, 73-74. 11 Van Enckevort & Thijssen 1996. 12 Mondelinge mededeling Harry van Enckevort. Literatuur Birley, A.R., 1999: Septimus Severus. The African Emperor, London/New York. Enckevort, H. van & E.N.A. Heirbaut (red.), 2010: Opkomst en ondergang van Oppidum Batavorum, hoofdplaats van de Bataven. Opgravingen op de St. Josephhof in Nijmegen, (Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 16) Nijmegen. Enckevort, H. van & J. Thijssen, 1996: Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen. Grünewald Th., 2004: Bandits in the Roman Empire. Myth and Reality, London. Heeren, S., 2005: De verlating van het Maas-Demer-Scheldegebied in de 3e eeuw na Chr., in: E. van Rossenberg, J. Hendriks, A. Bright & D. Smal (red.), Soja-bundel 2002/2003, Leiden/Amsterdam 53-67. Heirbaut, E.N.A. 2013a: De zuidwestelijke hoek van Ulpia Noviomagus in kaart gebracht. Deel 1. Resultaten van de opgravingscampagnes aan de Rijnstraat en Lekstraat in Nijmegen-West 2008-2010 (Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 41) Nijmegen. Heirbaut, E.N.A. 2013b: De zuidwestelijke hoek van Ulpia Noviomagus in kaart gebracht. Deel 2. Beschrijving van de vondsten van de Rijnstraat en Lekstraat in Nijmegen-West 2008-2010, (Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 42) Nijmegen. Rose, H., 2006: Die römischen Terrakottamasken in den Nordwestprovinzen. Herkunft, Herstellung, Verbreitung, Funktion, (Monumenta artis Romanae 37) Wiesbaden. Roymans, N. & T. Derks (red.), 1994: De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven, (Graven naar het Brabantse verleden 2) ’s-Hertogenbosch. Vanderhoeven, A., G. Vynckier & P. Vynckier, 1991: Het oudheidkundig bodemonderzoek aan de Kielenstraat te Tongeren. Interimverslag 1987 (Archeologie in Vlaanderen I), 107-28. Velde, H.M. van der, 1995: Geverfde waar van het Maasplein (Ulpia Noviomagus). Een nieuwe benadering van aardewerkonderzoek, (ongepubliceerde scriptie Vrije Universiteit Amsterdam) Zaandam. Velde, H.M. van der, 2009: Onderzoek naar een Romeinse vicus en een middeleeuwse stad aan de Maas, in: H.M. van der Velde, S. Ostkamp, A. Veldman & S. Wyns, Venlo aan de Maas. Van vicus tot stad. Sporen van een Romeinse nederzetting en stadsontwikkeling uit de middeleeuwen en nieuwe tijd in het plangebied Maasboulevard, (ADC Monografie 7/ADC rapport 1000), Amersfoort, 597-632. Zee, K., met bijdragen van E. Heirbaut & R. Reijnen, 2009: Scherven in Ulpia Noviomagus. Archeologisch onderzoek op het Maasplein en in de Waterstraat (Nijmegen), (Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 13) Nijmegen.

148

|

Rondom de Stad

03-2015 binnenwerk.indd 148

01-06-15 10:39


Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen? Evert van Ginkel & Arjen Bosman1

Het themanummer van Westerheem (WH 6, december 2014) over archeologie van de Tweede Wereldoorlog is extra dik, en dat alleen al geeft wel aan dat het onderwerp buitengewoon populair is. Binnen nog geen tien jaar tijd is het van een randverschijnsel uitgegroeid tot een vast onderdeel van PvE’s, komt het jaarlijks terug op congressen en speciale symposia en krijgt het vorm in tal van scripties en rapporten. Of in een goedgevuld tijdschrift als Westerheem 6, met artikelen over allerlei facetten van WOII-bodemonderzoek.

Afb. 1 Nederlands oorlogsbodemarchief-in-aanleg. Links: een Duitse onderofficier verzamelt in 1945 onder toezicht van een Britse collega helmen en gasmaskerbussen van zijn verslagen leger. De foto is afkomstig van een WOII-website; de onder pseudoniem publicerende auteur meldt dat de helmen begraven liggen op een militair terrein, “60 kilometer van de Duitse grens”. Anderen geven de omgeving Hilversum/Amersfoort op. Rechts: Hoewel de helmen volgens de webauteur diep begraven zijn en zijn afgedekt met bouwpuin, heeft hij een groot aantal goed bewaarde exemplaren aan de vindplaats weten te onttrekken. Door de grote hoeveelheid gelijktijdig gedeponeerde voorwerpen, de goede conserveringstoestand en de min of meer gesloten context zou dit in principe en bij uitzondering een locatie kunnen zijn die zich leent voor regulier archeologisch onderzoek. Foto’s: http://www.wehrmacht-awards.com/forums/showthread.php?t=417405.

De archeologie van de nieuwste tijd lijkt razendsnel te zijn geëmancipeerd. Zó snel, dat er niet vaak wordt gediscussi-

eerd over de betekenis en status van deze discipline. Althans: niet in het openbaar, want dat lang niet iedere Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 149

|

149

01-06-15 10:39


archeoloog overtuigd is van nut en noodzaak van WOII-archeologie, is algemeen bekend. Die groep spreekt zich echter zelden uit. Dat is jammer, want er is vaak wel het een en ander op en aan te merken over de methodiek, de analyse van gegevens en de conclusies van dit soort onderzoek. Een dialoog waarin sterke én zwakkere punten worden behandeld, bevordert het volwassen en volwaardig worden van de discipline. Dit artikel, geschreven naar aanleiding van Westerheem 6, is bedoeld als (kritische) bijdrage aan die dialoog. Niet algemeen geaccepteerd Zoals hierboven is gezegd, wordt het enthousiasme over WOII-vondsten niet algemeen gedeeld binnen de Nederlandse archeologie. Hoewel er op dit gebied nooit een enquête is gehouden onder archeologen, zal het de Westerheemlezer weinig moeite kosten om een kritische vakgenoot te spreken te krijgen 2 . Die kritiek kan voortkomen uit onwetendheid en onwennigheid - veel archeologen zijn gespecialiseerd in (veel) vroegere perioden, en archeologie van de nieuwste tijd wordt aan de universiteiten nauwelijks behandeld. Dit in tegenstelling tot de HBO-opleiding in Deventer, wat wordt weerspiegeld door het aantal scripties die daar over het onderwerp worden geschreven. Een wat oudere vakarcheoloog, gespecialiseerd in de Prehistorie of Romeinse tijd, zal in WOII-bodemvondsten eerder `oud roest’ zien dan een collega die in de 21e eeuw zijn carrière is begonnen. Over een persoonlijke aversie tegen sporen van geweld hebben we het dan nog niet eens, hoewel die net zo goed bestaat als een (al dan niet gezonde) fascinatie voor wapentuig en krijgshandelingen3. Maar ook wie minder onwelwillend staat tegenover het oorlogsmateriaal, kan zo zijn bedenkingen hebben. Het betreft dan vooral de kenniswinst die dit onderzoek oplevert. Archeologen die werken en denken vanuit een academische onderzoekstraditie, willen dat doen op basis van een vraagstelling: wat willen

150

|

we weten? En kan de archeologische bron het antwoord geven? Wat zijn de mogelijkheden tot synthese, voor een veelomvattend, verklarend verhaal over het verleden? En dan volgt onvermijdelijk een wellesnietesspel, dat tussen de regels van een aantal Westerheembijdragen te volgen is, al zijn de bedenkingen impliciet verpakt in het verweer ertegen4. Weten we niet alles al over de oorlog? Er is al zo overvloedig veel bekend. Er zijn zoveel documenten, foto’s, films, kilometers boeken beschikbaar. Resten van verdedigingslinies, vliegvelden en kampen zijn nog te zien in het landschap, de leger-, oorlogsen verzetsmusea staan vol origineel materiaal uit die tijd. Wat kan de archeologie überhaupt toevoegen 5? Er volgt dan steeds een drieledig antwoord: - Dat die historische bronnen weliswaar overvloedig aanwezig zijn, maar toch ook grote lacunes vertonen en lang niet altijd even betrouwbaar zijn; - Dat bodemonderzoek wel degelijk nieuwe informatie kan opleveren en licht kan doen schijnen op duistere episodes in het historisch bekende verslag (bijvoorbeeld in het geval van `verborgen of verdrongen geschiedenissen’ die te pijnlijk zijn om herinnerd te worden); - Dat, niet in de laatste plaats, de emotionele waarde van de vondsten en de verhalen die ervan worden afgeleid, zo groot is. Daarbij wordt vaak het `wegvallen van de laatste ooggetuigen’ gememoreerd, hoewel niet direct duidelijk is hoe bodemvondsten hun herinneringen kunnen compenseren. Anderzijds worden ooggetuigenverslagen dikwijls als toetsing van de herkomst van de vondsten gebruikt6. Het is tegen de achtergrond van dit eenzijdig gevoerde debat - eenzijdig, doordat critici zich zelden of nooit uitspreken of hun mening op papier zetten - dat we bepaalde aspecten van de artikelen in Westerheem 6 kort willen beschouwen. Bodemvondsten ten dienste van Clio? Op het AWN-Tweede-Wereldoorlogsym-

Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 150

01-06-15 10:39


posium in Groesbeek op 20 januari 2015 hield militair-historicus Ben Schoenmaker een lezing onder bovenstaande titel7. Met andere woorden: wat draagt archeologisch onderzoek bij aan de geschiedschrijving? Opmerkelijk genoeg bleef de spreker het antwoord op deze prikkelende vraag schuldig. Daartegenover vond een van de aanwezige archeologen dat `de historici’ nooit eens met een lijstje vragen kwamen die `de archeologen’ mogelijk zouden kunnen beantwoorden8. Duidelijker kan het spagaat tussen historische en archeologische wetenschap niet worden geïllustreerd. Soms wordt de suggestie gewekt dat het archeologisch onderzoek de primaire bron is, waarop historische gegevens een welkome aanvulling vormen9. Zo wordt door Nick Warmerdam geclaimd dat de archeologische inventarisatie van de `zachte’ resten van de Atlantikwall belangrijke inzichten oplevert over het functioneren van die verdedigingslinie10. Nu is het terecht dat de aandacht wordt gevestigd op het feit dat de Atlantikwall niet louter een verzameling bunkers en betonnen tankversperringen in de kuststrook is, maar dat ook loopgraven en andere simpele veldversterkingen er deel van uitmaakten. Uit een oogpunt van integrale monumentenzorg heeft het onderzoek ook zeker zijn waarde. Het is echter niet zo, dat het bestaan van het `zachte’ deel van het systeem niet bekend was. Sterker: het opsporen van de nog aan het oppervlak zichtbare sporen van die stellingen kon alleen plaats vinden met behulp en aan de hand van bestaande luchtfoto’s en kaarten11. Ook is het de vraag in hoeverre de stelling `beter begrepen’ kan worden, nu de sporen ook in het terrein zijn gelokaliseerd. Er zijn weliswaar meer sporen herkend in het veld dan op de foto’s, maar de basisgegevens waren al bekend uit de archieven; de archeologische (feitelijk een historisch-geografische) kartering heeft die bronnen bevestigd. Of letterlijk diepgravender bodemonderzoek méér zou opleveren, is zeer de

Afb. 2 Afdruk van een gemicrofotografeerd document over de indeling van het Duits artillerieregiment (245) op 23 september 1944. Deze eenheid, die in die tijd in het zuiden van Nederland stond opgesteld, beschikte slechts over buitgemaakte kanonnen: Franse (15,5 cm), Tsjechische (10 cm) en Russische (12,2 en 7,62 cm) stukken. Het is een voorbeeld van de mate van detail die zulke documenten kunnen bevatten, in dit geval over Beutewaffen. Tekening: http://www.lexikon-der-wehrmacht.de/Gliederungen/ ArtReg/AR245.htm.

vraag. De archeologische inhoud van loopgraven en schuttersputten in Nederland valt tot nu toe erg tegen12. Zo zijn er meer voorbeelden te noemen, waarbij de archeoloog zich wel erg veel voorstelt van de informatiewaarde van zijn eigen onderzoek, en bewust of onbewust voorbij lijkt te gaan aan de reeds voorhanden zijnde historische gegevens13 . Zo stelt Martijn Reinders over zijn onderzoek naar het Duitse munitiedepot bij Apeldoorn dat “archeologische vondsten en sporen een beter zicht kunnen geven op de praktijk” en, meer specifiek, dat er “geen schriftelijke bronnen bekend [zijn] over de functie en het gebruik van het depot en voor welke troepen de opgeslagen munitie was bedoeld. Dit is vaker het geval met historische bronnen; als ze de oorlog al hebben overleefd, moeten ze ook nog beschikbaar zijn voor onderzoekers. Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 151

|

151

01-06-15 10:39


Maar vaak is dat niet het geval”14 . De vraag dringt zich hier op: heeft de onderzoeker wel alle redelijke mogelijkheden te baat genomen om de historische bronnen te raadplegen? Waren ze werkelijk `niet beschikbaar’ of ontbraken tijd en middelen om ze te achterhalen15? Men gaat, hierdoor gewaarschuwd, sommige passages met wat andere ogen lezen. Reinders komt op grond van de hoeveelheid en variatie van de te Apeldoorn opgeslagen munitie tot de hypothese dat de Duitsers zich in 1944 voorbereidden op een grondoorlog en dus op een invasie. Nu, dat is geen geheim (zoals Reinders zelf trouwens al aangeeft) en al evenmin dat in Nederland, ook al werd er (nog lang) niet gevochten, sinds 1942 een compleet legerkorps van twee tot drie divisies gelegerd was - tienduizenden militairen samen - waarover wel het een en ander bekend is16. Ook de

Afb. 3 Nederlandse militairen in Duitse dienst (Landwacht Nederland, later SS-Grenadier Regiment Landstorm Nederland) oefenen onder het toeziend oog van Rauter, commandant van de SS en de Duitse politie in Nederland, op het Malieveld (?) in Den Haag, juli 1943. Ze zijn uitgerust met buitgemaakte Franse karabijnen uit de Eerste Wereldoorlog en Franse gasmaskertassen; de mannen op de voorgrond brengen een Russisch infanteriekanon in stelling. Foto’s (en films) als deze laten een grote verscheidenheid aan Beutewaffen zien die door het Duitse leger en zijn hulptroepen werden gebruikt. Foto: http://www.anp-archief.nl/page/62047/nl.

152

|

eenheden die de versterkingen van de Atlantikwall bemanden, waren beslist niet alleen bewapend met zwaar kustgeschut. Het antwoord op de vraag voor welke troepen en situaties het depot bestemd was, ligt dan ook voor de hand. Dat plaatst de analyse van de vondsten te Apeldoorn toch wel in een wat bescheidener licht. De losse vondst als bron Met de relatieve overwaardering van het belang van de archeologische bronnen in het algemeen hangt die van contextloze vondsten in het bijzonder samen. In de artikelen in Westerheem 6 duiken ze regelmatig op: een naoorlogse politiepatroonhuls met niet-passende kogel op een schietterrein bij voormalig kamp Amersfoort17, een Italiaans muntje op het terrein van het munitiedepot bij Apeldoorn 18, een vierdaagsekruisje uit 1940 bij Cuijk19, of de Duitse identiteitsplaatjes van verschillende vindplaatsen20. Het lijkt kinderachtig om op deze kleine slakken zout te leggen, ware het niet dat de onderzoekers zelf veel energie in de beschrijving en interpretatie ervan steken en er soms wel erg veel belang aan hechten. Zo ziet Reinders in het Italiaanse munthangertje een mogelijke, maar toch wel belangrijke aanwijzing voor de niet eerder gedocumenteerde aanwezigheid van een Italiaan op het terrein, terwijl het in feite een door nietdeskundigen aangeleverde, volkomen losse vondst betreft, die geen betekenisvolle conclusie toelaat. De kennis die wordt ontleend aan gevonden munitie, uitgebreid behandeld door Bogers & Wijnen, en door Reinders, is om dezelfde reden vaak geringer dan de onderzoekers menen. Ook hier betreft het meestal losse vondsten, waarvan de aanwezigheid binnen een bredere context volkomen verklaarbaar is. Dat is geen reden om ze niet te verzamelen (voor zover andere partijen dat toelaten, zie onder) en te registreren, maar het is zelden zinvol om er meer over vast te leggen dan kaliber, herkomst en datering, laat staan er vérgaande conclusies

Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 152

01-06-15 10:39


aan te verbinden21. De selectie van enkele tientallen te Amersfoort gevonden patroonhulzen vormt een interessante collectie, maar zegt niet veel wezenlijks over het schietterreintje waar ze zijn gevonden, en al heel weinig over het aangrenzende concentratiekamp, al wordt die suggestie in het artikel wel gewekt. En het valt moeilijk in te zien hoe de productiewijze van munitie of schaarste in de Duitse oorlogsindustrie (waar toch werkelijk wel het een en ander over bekend is) zou kunnen worden onderzocht aan de hand van een enkele bij Apeldoorn gevonden granaat22. Ook de constatering dat de Duitsers vaak buitgemaakt buitenlands wapentuig inzetten (de befaamde Beutewaffen) kan per geval verrassen, maar zelden verbazen. Ze staan elders al uitgebreid beschreven23. Volgens Cruysheer kunnen herkenningsplaatjes “additionele informatie verschaffen over bijvoorbeeld soldatenonderkomens, troepenverplaatsingen, conf licthandelingen, et cetera”24 . De voorbeelden die hij zelf laat zien, leveren die informatie niet, sterker: ze tonen aan dat zo’n plaatje daar weinig of niets over zegt, en zeker niet wat al niet lang en breed bekend is of kan zijn uit de archieven 25 . Eigenlijk heeft de vondst van een herkenningsplaatje alleen informatiewaarde als die in de context van een begraving wordt gedaan, en dan uitsluitend bij het identificeren van de stoffelijke resten. En door omstandigheden is dat nu net geen archeologische taak (zie onder). Kortom: er worden aan losse vondsten vaak conclusies verbonden die voor onderzoek naar oudere perioden prikkelende en verantwoorde hypotheses kunnen zijn, maar voor de jaren ‘40-‘45 niet meer kunnen zijn dan een bevestiging wat al lang en breed op papier is vastgelegd óf veel te ver gaan. De emotionele kant Waar ook de meer sceptisch ingestelde archeologen het wel over eens zijn, is dat de WOII-vondsten een bijzondere emo-

Afb. 4 In oktober 2013 werden de resten van een op 23 september 1944 neergestorte Britse Lancaster-bommenwerper geborgen bij Zelhem, onder archeologische begeleiding maar onder supervisie van de Bergingsdienst Koninklijke Luchtmacht. De archeologen waren volledig afhankelijk van de medewerking van Defensie; militair materiaal werd ook uitsluitend door Defensie verzameld, gedetermineerd en gefotografeerd. Op de voorgrond een van de machinegeweren van het toestel, dat na de crash door explosies volledig was vernietigd. Stoffelijke resten van bemanningsleden - de feitelijke aanleiding voor de berging - werden niet aangetroffen. Wel werd de identiteit van het toestel, de ED470, bevestigd. Foto: Arjen Bosman, Military Legacy.

tionele lading hebben. De identiteitsplaatjes die Cruysheer behandelt, zijn daarvan een voorbeeld bij uitstek, maar ook de bijdragen van Seinen e.a. en Van Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 153

|

153

01-06-15 10:39


Voorst over vliegtuigbergingen hebben een sterke emotionele lading. In de laatste gevallen lijkt het vooral om die laatste betekenis te gaan en is het archeologische element bijna niet meer herkenbaar. Van de Mustang bij Cuijk zijn alleen nog door elkaar geraakte onderdelen en fragmenten over, die min of meer los zijn verzameld26. Bij de Lancaster en de Heinkel uit Almere ontbreekt zelfs de eigenlijke archeologie: de wrakken zijn al ruim 35 jaar geleden geborgen zonder enige archeologische betrokkenheid. Achteraf blijft de rol van de archeoloog beperkt tot het markeren van de sites bij wijze van herinnering. Tenminste: de site waar het Britse toestel is neergekomen. Over plannen voor een memorial voor de onder onopgehelderde omstandigheden neergestorte Duitse He 115 horen we vooralsnog niets27. Ook de emotionele lading van de vondsten is overigens voor een groot deel af hankelijk van wat we weten uit historische bron, zoals het verhaal over de ongelukkige, door de eigen bondgenoot neergeschoten Mustangpiloot Bolton28. Hoe algemeen aanvaard ze ook mogen zijn, ook deze emotionele facetten zouden wel wat vaker onderwerp mogen zijn van discussie. Emoties kunnen spontaan en oprecht zijn, maar ze kunnen ook bewust worden opgewekt, gesti-

Afb. 5 Deze helft van een Panzerschreck, een draagbaar Duits antitankwapen, werd gevonden in de Rijn bij Arnhem. Hoewel duidelijk zal zijn dat dit wapen nooit meer zal worden afgevuurd, droeg de Explosieven opruimingsdienst van Defensie het niet over aan het gemeentelijk depot voor bodemvondsten, omdat het voor zulk “strategisch schroot” geen vergunning bezit. Het is uiteindelijk beland bij het Airbornemuseum in Oosterbeek, dat zo’n vergunning wel heeft. Foto: Kaspar van den Berghe, Gemeentelijke Archeologische dienst Arnhem.

154

|

muleerd en gemanipuleerd. Ze zijn ook niet absoluut, maar af hankelijk van tijd, plaats en maatschappij29. Veel van de lezers van Westerheem zullen, net als de auteurs, kinderen zijn van de oorlogsgeneratie en zodoende de oorlogsherinneringen nog uit de eerste hand hebben meegekregen. Daardoor is de oorlog, in de woorden van Franzen: “(deels) bepalend voor hoe wij onze tijd zien en inrichten (…)”30. Maar hoe is dat voor de generatie van onze kinderen en kleinkinderen? Hoe gaan wij zelf - het werd hierboven al aangestipt - om met de herinnering aan de voormalige vijand, of de `foute’ volksgenoot, ook in archeologische zin31? Welke sturende rol spelen wij, archeologen daar trouwens bij, en in naam van wie? Evenmin als de wetenschappelijke betekenis zou de emotionele betekenis van oorlogserfgoed zonder enige verdere discussie moeten worden aanvaard. Of de belevingswaarde voor de archeoloog een even belangrijk criterium is als de wetenschappelijke waarde, zoals Franzen stelt, is óók een kwestie waarop wel dieper zou mogen worden ingegaan, en dan niet alleen door archeologen32. We zijn als beroepsgroep snel geneigd, de discussie (voor zover aanwezig) intern te houden. Juist op het gebied van WOIIonderzoek is die houding niet verstandig, en al evenmin vruchtbaar. Er zijn meer personen en instanties die zich op dit terrein begeven. `Concurrentie’ van Defensie Een maatschappelijke partner waarmee de archeoloog bij WOII-onderzoek al snel te maken krijgt, is het Ministerie van Defensie, en in wat mindere mate van Justitie en Binnenlandse Zaken. Westerheem 6 laat verschillende voorbeelden zien van het prerogatief van Defensie waar het gaat om het identificeren van stoffelijke resten, het bergen van vliegtuigwrakken en onschadelijk maken van onontplofte munitie33. Dat leidt nog wel eens tot gespannen verhoudingen, zoals uit onderzoek blijkt 34 . Medewerkers van Defensie en (in min-

Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 154

01-06-15 10:39


dere mate) van explosieven opsporingsbedrijven zitten doorgaans niet op archeologen te wachten. Ze lopen in de weg, stellen lastige vragen en leveren geen bijdrage aan het onderzoek, om het maar kort door de bocht te stellen. Om redenen van persoonlijke veiligheid worden ze dan ook liever op afstand gehouden als het gaat om het benaderen van explosieven of andere gevaarlijk geachte stoffen. Archeologen betreuren dat: gaat er geen waardevolle informatie verloren als zij niet nauwer worden betrokken bij het lichten van een bommenwerper of het blootleggen van een veldgraf? Er is naar onze mening van archeologische zijde nog niet heel overtuigend aangetoond, welke extra informatie de archeoloog aan het bodemarchief kan ontfutselen ten opzichte van de mannen van de BIKDL (de gravendienst) of de explosieven opsporingsbedrijven die beide, zoals ze zelf stellen “geen wetenschappelijke taak hebben”. Anderzijds krijgen ze niet veel gelegenheid om ook maar te overleggen over een groter aandeel. De verhoudingen zijn hier en daar aan het verbeteren, maar soms grenst de terughoudendheid van deze deskundigen om archeologen ook maar in de buurt te laten komen van hun werk, aan het absurde. Hetzelfde geldt voor het bestempelen en daarmee aan het archeologisch proces onttrekken van volstrekt onschadelijke onderdelen van wapens en munitie, die meteen als `strategisch schroot’ worden afgevoerd35 . Voorzichtigheid is goed, maar welke persoonlijke of maatschappelijke risico’s hiermee worden afgedekt, is een raadsel. Hier is nog een lange weg te gaan, waarbij de archeologen moeten beseffen dat zij de vragende partij zijn. Ze zullen om te beginnen moeten komen met gerichte vraagstellingen, waaruit de meerwaarde van hun expertise blijkt. Dat geldt ook voor de omgang van archeologen met de militair-historici van het NIMH. Ben Schoenmaker van die instelling (zie boven) nodigde tijdens zijn lezing op 9 januari de archeo-

Afb. 6 In de tentoonstelling ‘De Tweede Wereldoorlog in honderd voorwerpen’ in de Rotterdamse Kunsthal (2014) was één bodemvondst opgenomen: een `bijlpik’, compleet met de opmerkelijk goed geconserveerde leren houder, van het Nederlandse leger. Het werktuig was gevonden op de Grebbeberg. Van de in de houder gestempelde naam van de eenheid, het 11e Regiment Infanterie, vochten twee bataljons in de meidagen van 1940 op de Grebbeberg, zij het niet op de plek waar het werktuig is gevonden. Foto: http://www. grebbeberg.nl/index.php?page=bijlpik-relikwie-verloren-slag.

logen van harte uit om te komen kijken en vragen te stellen - een voorzichtige suggestie dat dat nog te weinig gebeurt. Waarheen met WOII-archeologie? “Al met al is de archeologie van de Tweede Wereldoorlog een proces waarvan de richting wel duidelijk is”, aldus Paul Franzen36. Het zal, gezien de vele noten die hierboven over het onderwerp zijn gekraakt, duidelijk zijn dat de auteurs daar minder zeker van zijn. We moeten dit wel bekijken tegen de achtergrond van de prille status van de discipline. Er is eigenlijk nog maar een aantal jaren sprake van min of meer structurele activiteiten op dit gebied, en nog maar weinig daarvan betreft archeologisch onderzoek in de zin van het interpreteren van de in de context van een opgraving gevonden voorwerpen en sporen. Ook de artikelen in Westerheem 6 laten Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 155

|

155

01-06-15 10:39


daar maar een paar voorbeelden van zien37. Toch is voor de auteurs wel duidelijk, welke hobbels de WOII-archeologie nog te nemen heeft op weg naar volwassenheid. Om te beginnen is daar de steeds weer optredende onderschatting van het potentieel van de historische bronnen, al dan niet geraadpleegd of ontdekt; en de overschatting van de inhoudelijke meerwaarde van een groot deel van het vaak contextloze vondstmateriaal38 . Mede doordat er te weinig openbare discussie is, zowel tussen archeologen onderling als tussen archeologen en historici, blijft dit een steeds weer terugkerend euvel. Die discussie zou ook de deskundigheid ten goede komen, waar het nu wel eens aan ontbreekt. Ze zou ook moeten leiden tot betere en meer gerichte vraagstellingen. Wat willen we nu eigenlijk weten, en waarom, en tot in welk detail? En heeft het bureauonderzoek overtuigend aangetoond, dat die vragen niet met behulp van de beschikbare bronnen kunnen worden beantwoord39? Moeten de oorlogsvondsten allemaal bewaard blijven in depots, of maken we een selectie, en zo ja, hoe? Zeker in Malta-context, waarbij van de gemeenschap of particulieren financiële offers worden verlangd ten behoeve van de wetenschap, zijn dat relevante vragen. In de vrijwillige sfeer ligt dat natuurlijk anders, zoals we nog zullen bespreken. Meer discussie dus, meer archiefonderzoek vooraf, meer deskundigheid, betere vraagstellingen en, zouden we willen opperen, wat meer zelf kritiek. Tot nu toe is de kenniswinst die het archeologisch onderzoek naar deze periode heeft opgeleverd, niet heel groot. In gesprekken is de auteurs wel eens gebleken, dat `kenniswinst’ niet door iedereen als doorslaggevend wordt beschouwd, en dat extra informatie op zeer evenementieel niveau als buitengewoon relevant wordt beschouwd. Wij zijn echter van mening, dat zo’n houding belemmerend werkt als de archeoloog serieus wil worden genomen door zijn historische

156

|

tegenhanger, en de discipline veroordeelt tot een geïsoleerde rol in de discussie. Hij kan zijn ogen niet sluiten voor de duidelijke desinteresse en scepsis van geschiedkundige kant. Ook hierover is dus meer debat gewenst. Dat geldt overigens ook voor de veelbesproken emotionele betekenis van de vondsten. Het staat buiten kijf, dat vondsten uit de oorlog tot de verbeelding spreken van een groot publiek. De in de laatste jaren opgekomen `holocaustarcheologie’ is er het meest pregnante voorbeeld van. Ook hier zou meer discussie binnen de oorlogserfgoedsector wenselijk zijn 40. En dan, naast het verhaal, het opgegraven materiaal: wordt er wel zoveel gebruik gemaakt van die vondsten in de vorm van presentaties, of als onderdeel van `het grotere verhaal?’ De markering van gemeentewege van vliegtuigwrakken is er een goed voorbeeld van, maar het komt de auteurs voor dat vooral amateurs een rol spelen bij het op die manier toegankelijk maken van de resultaten van WOIIonderzoek. Daar zijn we dan toch aan het, zorgvuldig voor het laatst bewaarde, positieve aspect gekomen: de rol die vrijwilligers spelen en nog kunnen spelen op dit terrein. Ruurd Kok 41 laat zien, dat het onderwerp sterker leeft onder vrijwilligers dan werd verondersteld, en zijn bijdrage kan een stimulans zijn voor anderen om zich ook eens in de materie te verdiepen. Waar dit toe kan leiden, blijkt uit het informatieve artikel van Leo ten Hag over de inzet van archeologische vrijwilligers op de Duivelsberg, waarin hij duidelijk maakt wat de mogelijkheden - en vooral de moeilijkheden bij zulk onderzoek - zijn 42 . Inventariseren en karteren van gevechtsterreinen 43 en andere vindplaatsen lijkt een gebied dat bij uitstek door lokale vrijwilligers kan worden betreden. De resultaten hoeven bepaald niet voor die van `regulier’ onderzoek onder te doen. Wat geldt voor de grote specialistische kennis op het gebied van `klein metaal’ bij de (nogal eens onheus bejegende) detectorama-

Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 156

01-06-15 10:39


teurs, geldt in nog sterkere mate voor degenen die zich bezighouden met martiaal materiaal. Of dat altijd even gewenste partners zijn, is een tweede. Zeer gewenste, maar helaas af houdende partners zijn de oorlogsgraven- en explosievendeskundigen. Die zullen door de archeologen gepaaid moeten worden om hun informatie beter te delen, zolang hun verhouding niet wettelijk kan worden geregeld. Kortom: beter nadenken over de vragen die beantwoord moeten worden door bodemonderzoek, meer uitwisseling

van gegevens en ideeën met historici, en meer gebruikmaken van kennis en energie van derde partijen. Met wat goede wil, overtuigingskracht en zelfref lectie kunnen alle partijen samen opmarcheren naar een evenwichtiger vorm van WOII-archeologie.

Evert van Ginkel info@tgvpresentaties.com Arjen Bosman military.legacy@gmail.com

Noten 1 Evert van Ginkel is archeoloog met als specialisme publieksarcheologie en als interesse recente oorlogsgeschiedenis. Arjen Bosman is archeoloog en is gespecialiseerd in krijgsgeschiedenis en materieel militair erfgoed. 2 De auteurs werkten in 2014 mee aan een publicatie waarin kritische geluiden te horen waren in verschillende interviews, en waarin ze zelf kritische kanttekeningen plaatsten bij methodologische aspecten van het WOII-onderzoek (Bosman e.a. 2014). Het wordt in één van de Westerheem-artikelen aangehaald (Ten Hag 2014, p. 379). 3 Paul Franzen (Franzen 2014, p. 346) suggereert een antimartiale houding bij archeologen en signaleert op p. 347 een in zijn ogen ongezonde fascinatie voor wapens en oorlog bij anderen. 4 De discussie wordt treffend verwoord in Franzen 2014, p. 348. 5 Zie ook Warmerdam 2014, p. 324. 6 Cruysheer 2014, p. 359, en Franzen 2014, p. 348. 7 Prof. dr. B. Schoenmaker is medewerker van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). 8 Mondelinge mededeling aan een van de auteurs. 9 Opmerking in Van Voorst 2014, p. 395: “De twee in Almere Pampus neergestorte oorlogsvliegtuigen blijken een interessant en complex achtergrondverhaal te hebben.” Hier lijkt het of de luchtoorlog boven Europa, waarvan de beschrijving een groot deel van het artikel vormt, wordt gereduceerd tot een achtergrondverhaal bij (niet meer aanwezige) bodemvondsten. 10 Warmerdam 2014. 11 In het oorspronkelijke rapport (Kok & Warmerdam 2014) wordt op p. 79 gezegd: “Zo maakt archiefonderzoek doorgaans geen deel uit van regulier onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg.” In het kader van een historisch gerelateerd onderwerp als WOII-archeologie is dat feitelijk niet verantwoord. De auteurs hebben gelukkig alsnog een indrukwekkende hoeveelheid documenten geraadpleegd en wijzen op de wenselijkheid om nog andere bronnen te ontsluiten, zoals de ruimingsrapporten van de Explosieven Opruimingsdienst. 12 Bosman e.a. 2014, p. 21-23 en 29-30. 13 Hoeveel detailinformatie de historische bronnen kunnen bevatten, blijkt uit het Britse kaartje van een frontzone uit begin 1945 bij Zevenaar dat is weergegeven in Franzen 2014, p. 34 . Uiteraard zal de situatie in het terrein hier op tal van punten vanaf wijken, maar de hoofdlijnen zijn toch wel duidelijk uitgezet; zie ook noot 14. 14 Reinders 2014, p. 384. De door Reinders en anderen gesuggereerde tegenstelling dat de papieren bronnen slechts een schematische volgens-het-boekje situatie weergeven en de bodemvondsten laten zien hoe het écht was, is een valse. Er is meer genoteerd dan alleen schema’s, tabellen, lijsten en diagrammen. 15 Zie noot 11. In dit kader halen we een opmerking aan in Kok & Wijnen 2012, p. 77: “Voor historisch onderzoek naar deze gebeurtenissen [nl. oorlogshandelingen op de Grebbeberg in 1940 en 1944-45] zouden archieven in drie verschillende landen moeten worden geraadpleegd. Het bodemarchief bevat sporen van de verschillende partijen op dezelfde locatie.” Wij menen dat zulk historisch onderzoek weliswaar tijdrovend zou zijn, maar ook veel meer, veel gevarieerder en inhoudelijk waardevoller gegevens zou opleveren dan het bodemarchief. 16 Zie over het LXXXVIII. Armeekorps bijvoorbeeld Quist 2014. 17 Bogers & Wijnen 2014, p. 339. 18 Reinders 2014, p. 386. 19 Kok 2014, p. 365. 20 Cruysheer 2014. 21 Of, zoals Paul Franzen zegt: “Ook al weet die schatgraver of verzamelaar van voorwerpen uit de oorlogsjaren de meest fascinerende details op te lepelen, het is daarmee nog geen wetenschap” (Franzen 2014, p. 347). Van schatgraverij is bij serieus archeologisch onderzoek natuurlijk geen sprake, maar de wetenschappelijke betekenis van losse vondsten die daarbij worden gedaan, wordt er niet groter van. Van de detailkennis die zulke schatgravers en verzamelaars bezitten, kan de archeoloog nog wel eens profijt trekken; zie ook noot 38.

Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 157

|

157

01-06-15 10:39


22 Reinders 2014, p. 385. Het lemma op Wikipedia over dit geschut (http://en.wikipedia.org/wiki/7.62_cm_Pak_36(r)) geeft uitgebreide informatie, ook over de Duitse productie van granaten voor dit wapen. 23 Dat geldt bijvoorbeeld voor de door Bogers en Wijnen beschreven Franse patroonhulzen (Bogers & Wijnen 2014, p. 340, 342) als voor de door Reinders beschreven granaat voor een Russisch antitankkanon (zie noot 22) Het gebruik in Nederland van beide wapentypen is uit de bronnen bekend; zie illustraties in dit artikel. 24 Cruysheer 2014, p. 359. 25 Hoogst opmerkelijk is de mededeling in Cruysheer 2014, p. 356, dat veel vinders van Erkennungsmarken terugschrikken voor de kosten die het Militärarchiv voor de determinatie ervan in rekening brengt: € 20,-. De auteurs ervaren dit als een zeer voordelig aanbod. 26 Seinen e.a. 2014, p. 332. 27 Van Voorst 2014, p. 395. 28 Seinen e.a. 2014, p. 331. 29 Kok 2014, p. 369. 30 Franzen 2014, p. 346. 31 Zie bijvoorbeeld over mogelijke gevoeligheden rond de Atlantikwall bij vroegere bewoners van de kuststrook en huidige Duitse toeristen Kok & Warmerdam 2014, p. 80; negatieve gevoelens bij de plaatselijke bevolking van Groesbeek worden aangestipt in Franzen 2014, p. 349. 32 Franzen 2014, p. 348. 33 Bijvoorbeeld in Franzen 2014, Cruysheer 2014, Reinders 2014 en Van Voorst 2014. 34 O.a. in Bosman e.a. 2014, en Kok & Vos (red.) 2013. 35 Zie voor deze problematiek bijvoorbeeld Wijnen & Kok 2013, p. 12-13, met als sprekend voorbeeld een volkomen gecorrodeerde, incomplete geweergrendel, p. 23. 36 Franzen 2014, p. 351. 37 Bogers & Wijnen 2014, en Reinders 2014. 38 `Contextloos’ moet hier in wat strikter zin worden begrepen: in de context van een archeologisch grondspoor, niet zozeer van een (gevechts)terrein. 39 Op het gevaar af de discussie wel erg breed te trekken, merken we hierbij op dat dit ook opgaat voor wat minder recente, maar toch redelijk uitgebreid gedocumenteerde perioden. 40 Bij het afsluiten van dit artikel was een virtuele rondgang op het terrein van voormalig concentratiekamp BergenBelsen in het nieuws, waarbij onder andere werd gerefereerd aan de wenselijkheid om massagraven te openen voor forensisch onderzoek; zie en bekijk http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2029688-artikel.html?title=virtuele-reconstructie-van-concentratiekamp-bergen-belsen. 41 Kok 2014. 42 Ten Hag 2014. 43 We gebruiken hier bewust de term ‘gevechtsterrein’ in plaats van ‘slagveld’, dat bij sommigen in zwang is, o.a. bij Bogers & Wijnen. Waarschijnlijk is dat gebruik afgeleid van de Engelse term battlefield archaeology, maar battlefield is een wat algemener begrip, net zoals ‘battle’ zowel voor ‘gevecht’ als ‘veldslag’ kan betekenen. Onder een slagveld verstaan wij een door grote eenheden en zeer intensief bevochten locatie, en daarvan is slechts betrekkelijk zelden sprake. Literatuur Bogers, L. & J. Wijnen, 2014: Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort, Westerheem 63-6, 335-345. Bosman, A.V.A.J., E.J. van Ginkel, J.P.F. Verweij & W.B. Waldus, 2014: De archeologie van modern oorlogserfgoed./ Een inventarisatie van het wetenschappelijke, maatschappelijke en juridische kader voor land- en waterbodems in een nationaal en internationaal perspectief (ADC-rapport 3595), Amersfoort. Cruysheer, A., 2014: Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes, Westerheem 63-6, 353-360. Franzen, P., 2014: De eerste slag is de halve strijd, Westerheem 63-6, 346-352. Hag, L. ten, 2014: Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944, Westerheem 63-6, 373-380. Kok, R., 2014: Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog, Westerheem 63-6, 361-372. Kok, R.S. & J.A.T. Wijnen, 2012: Oorlog op de plank: inventarisatie en potentie van oude archeologische opgravingen met sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog (RAAP-rapport 2546), Weesp. Kok, R.S. & W.K. Vos (red.), 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 211), Amersfoort. Kok, R.S. & N.W.T. Warmerdam, 2014: Archeologie van de Atlantikwall. Een inventarisatie van zachte resten in de Freie Küste Katwijk-Scheveningen, provincie Zuid-Holland. Deel 1: onderzoek (RAAP-rapport 2925), Weesp. Quist, C., 2014: Een geallieerde landing op de Hollandse kust? Een opmerkelijk Duits Kriegsspiel uit 1944, Holland 2014-3, 132-139. Reinders, M., 2014: Archeologie van het militaire achterland, Westerheem 63-6, 381-387. Seinen, P.A., J.A. van den Besselaar, J.H. van Arensbergen & M. Pennings, 2014: De Mustang in de Maas bij Gennep, Westerheem 63-6, p. 353-360. Voorst, J.F. van, 2014: Twee Almeerse vliegtuigwrakken en de algemene achtergronden van de luchtoorlog boven Nederland en die boven Flevoland in het bijzonder, Westerheem 63-6, 388-398. Warmerdam, N., 2014: De Atlantikwall, meer dan alleen beton, Westerheem 63-6, 322-330. Wijnen, J.A.T. & R.S. Kok, 2013: Een munitiedepot op de Amerongse Berg. Een archeologische begeleiding van munitieopsporing in de gemeente Utrechtse Heuvelrug (RAAP-rapport 2704), Weesp.

158

|

Archeologie van WOII: nog wat mijnen te ruimen?

03-2015 binnenwerk.indd 158

01-06-15 10:39


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN

Terra Cognita nr. 33, maart 2015 Terra Cognita is de halfjaarlijks verschijnende uitgave van de Archeologische Vereniging ‘Land van Heusden en Altena’. De geschiedenis van deze vereniging begint in de zomer van 1987, wanneer enkele jongeren in Werkendam de ‘Amateur Archeologen Club’ oprichten. De club wordt al rap een werkgroep en in 1990, nu 25 jaar geleden, volgt de oprichting van de huidige vereniging. Ter gelegenheid daarvan is Terra Cognita nu als jubileumuitgave uitgevoerd, in kleur en 133 pagina’s dik. Naast een samenvatting van 25 jaar archeologisch onderzoek door de vereniging bevat het tijdschrift een compilatie van artikelen die in eerdere nummers zijn geplaatst. Waaronder zowel inleidende artikelen over archeologische fenomenen die een raakvlak hebben met de plaatselijke situatie; als ook over de vaak fraaie vondsten die de afgelopen 25 jaar uit de bodem van het werkingsgebied van de vereniging naar boven zijn gekomen: een vuurstenen bijl, een bronzen kokerbijl, Romeinse fibulae, munten, glazen armbanden en kralen, een bronzen mercuriusbeeldje, laatmiddeleeuwse voorraadpotten, knorrepotten en bikkels, enzovoorts.

Nieuwe Drentse Volksalmanak voor geschiedenis en archeologie 2014. Assen 2014. ISBN 978 90 232 537 78. Geïll., 212., € 15,95. Zoals de titel van het jaarboek aangeeft besteedt de bundel aandacht aan zowel de geschiedenis als aan de archeologie in Drenthe. In een aantal bijdragen combineren de verschillende auteurs de beide disciplines, zoals Wijnand van der Sanden in een tweetal bijdragen over hunebedden: - de biografie van een hunebed in Eext; en - de vroegste schriftelijke verwijzingen (1547!) naar een Drents hunebed. Ook Michiel Verweij combineert beide zaken Afb. 1 De vier in de provincie Drenthe gevonden alsengemmen. Bron: Nieuwe Drentse Volksalmanak 2014.

** *

Literatuurrubrieken |

03-2015 binnenwerk.indd 159

159

01-06-15 10:39


Afb. 2 Een koraalfibula uit HiddenhausenEilshausen; origineel en reproductie. Bron: Westfalen in der Eisenzeit.

naar aanleiding van een document in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel waarin de opgraving uit 1809 van een hunebed bij Emmen wordt beschreven. Een artikel over de vissen en het vissen in de Drentse wateren verwijst tenslotte naar een aantal archeologische vondsten die met de visvangst verband houden. Vincent van Vilsteren besteedt in zijn artikel aandacht aan de zogenaamde alsengemmen. Dit zijn strikt genomen geen echte gemmen, omdat ze uit glas vervaardigd zijn. Terwijl gemmen uit edelstenen en halfedelstenen worden gesneden. Alsengemmen dateren meestal uit de 11e tot 13e eeuw en zijn vooral bekend uit Noord- en West-Duitsland, Denemarken en noordelijk Nederland. De uit Duitsland bekende exemplaren zijn meestal verwerkt in liturgische kerkschatten, uit onze noordelijke provinciën en Denemarken zijn ze vooral als bodemvondst bekend. Mogelijk dienden deze kleinodiën als pelgrimsinsigne of als amulet. Uit Friesland zijn er inmiddels een achttiental bekend, uit Drenthe vier (afb. 1). ** *

as. (Archäologie der Schweiz . Archéologie suisse . Archeologica svizzera), 38e jrg. 2015, nr. 1. ISSN 02559005 Deze editie van het magazine staat vooral stil bij de lange geschiedenis van het Museum Yverdon met - vanzelfsprekend - zijn archeologische verzamelingen. Andere onderwerpen zijn: vondsten van Zwitsers weef- en

Afb. 3 Rammelaar van Pingsdorf aardewerk 1125-1140. Bron: Graven en begraven bij de Minderbroeders.

160

vlechtwerk uit het Neolithicum en de Bronstijd, bronstijdnederzettingen tussen het meer van Neufchâtel en Jura, ruwe tin uit de Late Bronstijd uit de omgeving van Luzern en de meestal 18e-eeuwse rotstekeningen bij het Vierwoudstedenmeer. ** *

Jürgen Gaffrey, Eva Cichy & Manuel Zeiler, Westfalen in der Eisenzeit. Landschaftsverband Westfalen-Lippe, Darmstadt 2015. ISBN 978-3-8053-49185. Geïll., 264 pag., € 17,50. Met deze bundel geven niet minder dan 49 wetenschappers in ruim 80 artikelen samen een rijk geïllustreerd totaaloverzicht van de onderzoeksresultaten naar bewoning in Westfalen gedurende de laatste acht eeuwen vóór het begin van onze jaartelling, de periode waarin ijzer een steeds grotere rol gaat spelen. Alle onderwerpen komen naar voren, zoals de sociale structuur, nederzettingen, versterkingen, technologie, handel en contact, munten en sierraden (afb. 2), begravingen waaronder een langbedgraf van het type Someren, de ijzertijdnederzetting van Herten, schatvondsten uit Höxter, enzovoorts. ** *

Arthur Griffioen, Sander Hakvoort, Rachel Schats, Peter Bitter e.a., Graven en begraven bij de Minderbroeders.

| Literatuurrubrieken

03-2015 binnenwerk.indd 160

01-06-15 10:39


Een archeologische opgraving op de Paardenmarkt in Alkmaar (Rapporten over de Alkmaarse Monumenten en Archeologie, RAMA, 22). Alkmaar 2015. ISBN 978-90-820837-5-0. Geïll., 289 pag. Tijdens de zomer van 2010 heeft een team van Hollandia Archeologen uit Zaandijk, in samenwerking met studenten en begeleiders van het studieonderdeel Human Osteoarchaeology aan de Universiteit Leiden, een opgraving uitgevoerd in het hart van Alkmaar. Daar wordt de Paardenmarkt omgevormd van parkeerterrein naar een modern plein met horecagelegenheden. De werkzaamheden gaan gepaard met grootschalig grondverzet in een gebied met hoge archeologische waarde, wat uiteindelijk de aanleiding is geweest voor het archeologische onderzoek. Hierbij had Hollandia de algehele projectleiding en waren de studenten verantwoordelijk voor het vrijleggen en documenteren van de aanwezige skeletten. De belangrijkste resultaten betroffen een lijkbegraving uit of net voor de inheems-Romeinse periode (50 v. Chr.-90 n. Chr.); bewoningsresten uit de Romeinse tijd en Volle Middeleeuwen; een 12e-eeuwse waterput; overblijfselen van het Minderbroederklooster uit de periode 14481572 waaronder muurresten, puinsporen, waterputten en afvalkuilen; een begraafplaats uit dezelfde periode; en tot slot bestratingen en een waterput uit een latere tijd. Opmerkelijk was de vondst van twee massagraven. Het ene bevatte de stoffelijke resten van 22 jongemannen (die in dichtgenaaide zakken ter aarde zijn besteld, sommigen gedood door een kogel). Het andere graf bevatte mannen en vrouwen, waarvan de jongste nog geen 18 jaar oud is geworden. De beide graven bevatten waarschijnlijk slachtoffers van het Beleg van die stad uit 1573: gevallen geuzensoldaten in het ene graf en burgerslachtoffers in het andere. Die burgers, die de strijd blijkbaar van te nabij hebben meegemaakt, komen vermoedelijk niet uit Alkmaar zelf. In het rapport RAMA 22 wordt ook uitvoerig stilgestaan bij de meer materiële zaken zoals metaal en aardewerk (afb. 3). Een deel van het aardewerk is volgens het Deventer-systeem beschreven en opgenomen in een bijlage bij het rapport. Aandacht wordt ook besteed aan dierlijke botresten (waaronder het skelet van een ‘Romeinse’ hond). Aan de hand van visgraten en plantenresten wordt een beeld verkregen van het laatmiddeleeuwse landschap van Alkmaar. Een belangrijk deel van het rapport gaat uiteraard over het onderzoek van het menselijke bot-

materiaal. Uit dat onderzoek blijkt dat de begravenen voldoende te eten hadden, maar dat desondanks hun gezondheidstoestand matig moet zijn geweest. ** *

De Maasgouw, 134e jrg., 2015, nr. 1. ISSN1380-4170. In de loop der jaren kreeg Leo Verhart tientallen stenen onder ogen die hem hoopvol werden aangeboden door de vinders ervan, die op hun steen een prehistorische voorstelling meenden te herkennen. Zo ook de steen, 27 bij 36 mm groot, die in deze editie van het tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie wordt beschreven (af b. 4). De roodbruine steen is afkomstig van de oever van een beek bij Valkenburg. Aan weerszijden van de steen zijn krassen te zien, een aantal lijnen vormen de figuur van een vis. De afbeelding is niet echt duidelijk en met een ijzeren pin heeft de jonge vinder ervan geprobeerd de afbeelding wat te accentueren; de docent op school die de steen te zien krijgt morst er bovendien wat verf op. Uiteindelijk komt de steen bij Leo terecht, die de steen en de krassporen minutieus onderzoekt, de vondstomstandigheden bekijkt en de vis vergelijkt met bekende prehistorische af beeldingen van vissen. Uiteindelijk leiden al de nasporingen tot de conclusie dat het niet mogelijk is een eenduidige uitspraak te doen over de ouderdom van de tekening. “Kortom”, zo schrijft hij: “we weten het gewoon niet”. ** *

Archeobrief, 19e jrg., nr. 1, maart 2015. ISSN1386-2065 In de zomer van 2013 zijn bij Twello verschillende opgravingen uitgevoerd die veel stof hebben doen opwaaien door de manier van aanbesteden en het beperkte budget. OnverAfb. 4 Het steentje uit Valkenburg. Bron: De Maasgouw.

Literatuurrubrieken |

03-2015 binnenwerk.indd 161

161

01-06-15 10:39


Afb. 5 Gouden tremissis uit een mannengraf bij Borgharen. Bron: RAM 222.

Afb. 6 Resten van een panter-kauri met een metalen bevestigingsringetje uit een vrouwengraf bij Borgharen. Bron: RAM 222.

wacht stuit men bij het onderzoek op een bijzonder graf met een lijksilhouet uit de enkelgrafcultuur. Ondanks de specifieke aanpak van de opgravingen en de beperkte middelen is men er, zo concluderen de auteurs achteraf, in geslaagd om tevreden terug te kunnen kijken op een onderzoek naar het rijke prehistorische verleden van Twello. Naar aanleiding van een grootschalig internationaal onderzoek naar grote bronzen beelden langs de Romeinse limes is in Museum Het Valkhof een tentoonstelling te zien. Ook in ons land hebben dergelijke grote beelden gestaan. De bronsgieters ten noorden van de Alpen gebruikten daarvoor eigen productietechnieken, mede afgestemd op het vochtige klimaat in onze contreien. Een ander artikel heeft dan weer betrekking op terra sigillata ten noorden van de limes. Meestal wordt verondersteld dat dit luxe eetservies is dat in inheemse nederzettingen buiten het Romeinse Rijk terecht is gekomen door een vorm van handel of politieke uitwisseling en een indicatie is voor een hoge sociale status. Recent Odyssee-onderzoek naar de vondsten in Ezinge werpt echter een nieuw licht op het gebruik van terra sigillata in het terpengebied. Andere bijdragen gaan over het Huis van Hilde; en de onbeschermde status van bouwvlakken, terwijl Leo Verhart constateert dat het leggen van verantwoordelijkheden voor het archeologiebestel bij gemeenten heeft geleid tot een erosie van de uitgangspunten van Malta. Er valt steeds minder te onderzoeken, een scenario waarbij al helemaal weinig plaats meer is voor vrijetijdsarcheologie. ** *

R.C.G.M. Lauwerier en J.W. de Kort (red.), Merovingers in een villa 2. Romeinse villa en Merovingisch grafveld Borgharen - Pasestraat. onderzoek 2012 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 222). RCE, Amersfoort 2014. ISBN 978-90-57992346. Geb., geĂŻll., 239 pag. RAM 222 gaat over het onderzoek dat tot en

162

met 2012 is uitgevoerd naar Merovingische graven op het terrein van een Romeinse villa ten noorden van Borgharen. De bijzondere combinatie van grafveld en villa was eerder aangetroffen bij inventariserend onderzoek in het kader van de Maaswerken. Hierbij werd toen geconstateerd dat het botmateriaal in de graven zo snel degradeerde dat maatregelen nodig waren om verder informatieverlies te voorkomen. Besloten werd daarom om het grafveld op te graven en de rest van het terrein in situ als beschermd rijksmonument te behouden. Uit histologisch onderzoek is nu achteraf is gebleken dat de sterke achteruitgang van het bot op deze locatie vooral het gevolg is van degradatieprocessen in de periode vlak na de begraving. Ook de conserverende omstandigheid van de bodem voor bijvoorbeeld ijzer is gunstiger gebleken dan gedacht. Het aanvankelijke idee dat het grafveld acuut tot verval gedoemd is, is daarom bijgesteld. Een groot deel van het grafveld kan dus in situ bewaard blijven. Het onderzoek moest tevens als proeftuin dienen voor het ontwikkelen en toetsen van methoden en technieken. Omdat de opgraving in verschillende campagnes is uitgevoerd konden niet alleen de nodige financien gefaseerd ter beschikking worden gesteld, maar ontstond ook telkens een moment waarop vraagstelling, onderzoekstrategie en methoden konden worden geĂŤvalueerd en zo nodig worden bijgesteld. Opvallend is ook het grote aantal medewerkers van allerlei pluimage dat in 2012 aan het onderzoek heeft meegewerkt, zoals deskundigen van de gemeente Maastricht, de Universiteiten van Leiden en Amsterdam, de Vrije Universiteit, Saxion, Staatsbosbeheer, Naturalis Biodiversity Center en de TU Delft. Die bonte verscheidenheid komt ook tot uitdrukking in het aantal auteurs dat aan deze rapportage heeft meegewerkt: 31 stuks. In totaal zijn 24 Merovingische graven geĂŻdentificeerd, waarvan er tijdens de campagne van 2012 een tweetal goed is onderzocht: de inhumatiegraven van een jong volwassen man en van een volwassen vrouw. Daarnaast is ook aandacht besteed aan het graf van twee paarden. De begraven paarden zijn jonge hengsten die nog niet of nauwelijks als rijpaard zullen zijn gebruikt. Ze zijn beide met een zwaardsteek gedood en op identieke wijze begraven. Isotopenonderzoek toont dat het ene dier uit de omgeving van Borgharen af komstig is, terwijl het andere van verder weg moet zijn gekomen. Een directe relatie tussen de paardengraven en de menselijke begravingen kon niet worden vastgespeld.

| Literatuurrubrieken

03-2015 binnenwerk.indd 162

01-06-15 10:39


Het graf van de man bestond uit een op balken gefundeerde grafruimte. De man was voorzien van een uitgebreide wapenrusting met onder andere zijn zwaard aan zijn gordel, een groot houten schild, een werpbijl en pijl-en-boog. Een paar ijzeren stijgbeugels, versierd met fijne, ingelegde streepjes messing geven aan dat deze man de status van een ruiter had. Verder bevatte het graf een knikwandpot met een stuk rundvlees en een in Maastricht geslagen gouden munt (afb. 5). Boven het graf van de man was een kind bijgezet. Ook de vrouw lag in een kamergraf. Gespen, siernieten en riemtongen wijzen erop dat ook zij met kleding, voorzien van riemen en riempjes, in haar graf is gelegd. Zij droeg een chatelaine, een ketting van ijzeren ringentjes waaraan van alles kon worden vastgemaakt, zoals in dit geval een mes en een kam, maar ook amuletten, zoals de hoektand van een beer, een ivoren ring of een kaurischelp. De kaurischelp (afb. 6) met zijn opvallende vulvavorm is al eerder in vroegmiddeleeuwse graven van vrouwen en meisjes aangetroffen, ook buiten Borgharen. Vaak komen deze vruchtbaarheidssymbolen uit de Rode Zee, zoals ook hier het geval is. Niet minder dan 300 kralen hebben ooit het lichaam van de begraven dame versierd. Het rapport besteedt uitgebreid aandacht aan vorm en samenstelling van de kralen (afb. 7). Naast het lichaam moet een kistje hebben gestaan waarvan het beslag is teruggevonden. Aan haar voeten stonden twee emmers (afb. 8): over de rolverdeling tussen de beide seksen hoeft niet te worden gediscussieerd. De zeer intensieve manier van opgraven in combinatie met de inzet van een reeks specialisten heeft een schat aan informatie opgeleverd. Niet alleen over het grafveld zelf, maar ook over bijvoorbeeld de formatieprocessen die hier hebben plaatsgevonden. Zo kon men door de combinatie van fysisch antropologisch, DNA- en isotopenonderzoek vaststellen wie uit de directe omgeving kwam en wie als immigrant kan worden aangemerkt. Hoewel de resten van de Romeinse villa zoveel mogelijk intact zijn gelaten, hebben de ontdekte sporen (evenals het Romeinse materiaal dat bij de Merovingische graven is aangetroffen), ook nadere inzichten verschaft over de villa en het bijbehorende terrein. De gebouwen van de villa zijn nog voor de ingebruikname van het grafterrein afgebroken, ongetwijfeld met de bedoeling het vrijgekomen bouwmateriaal elders te kunnen gebruiken. Voor het beschilderen van het pleisterwerk met witte verf is zinkwit toegepast. Dat is bijzonder omdat in de kunstgeschiedenis

Afb. 7 Verschillende Merovingische kralen uit Borgharen. Bron: RAM 222.

de eerste toepassing van zinkwit in verf pas in de 18e eeuw wordt verondersteld. Het villaterrein met het Merovingische grafveld is inmiddels afgedekte met worteldoek, gaas en grind voor betere tijden met nieuwe specialisten, nieuwe inzichten, nieuwe technieken en wellicht meer financiĂŤn. In een Engelstalige publicatie zullen de resultaten van de verschillende onderzoeken in Borgharen bijeen worden gebracht en in een groter kader worden geplaatst. Behalve een synthese van de bevindingen zal dit ook betekenen dat de informatie over deze belangrijke site ook buiten onze landsgrens gebruikt kan worden Gerrit Groeneweg

Afb. 8 Gerestaureerde emmer uit een vrouwengraf bij Borgharen. Bron: RAM 222.

Literatuurrubrieken |

03-2015 binnenwerk.indd 163

163

01-06-15 10:39


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

BRONZEN LEGPENNING VOOR FRÉ SPIJK

Afb. 1 Een trotse Fré Spijk ontvangt de Bronzen Legpenning uit handen van Tonnie van de Rijdt. Foto: Fred van den Beemt. Het was al weer vier jaar terug dat de Bronzen AWNlegpenning werd toegekend aan een lid dat zich voor de archeologie en met name voor de amateurarcheologie verdienstelijk maakte. Tijdens de Algemene Ledenvergadering in Rhenen was de verbazing bij de 71-jarige Fré Spijk uit Staphorst groot dat deze eer aan hem werd toegekend. “En ja, wie kent Fré Spijk niet binnen de AWN”, zo memoreerde voorzitter Tonnie van de Rijdt bij de uitreiking van de legpenning (af b. 1). Fré Spijk heeft zich over een grote reeks van jaren ingezet voor de archeologie van met name Staphorst en omgeving. Hij beschikt over een aantal vaardigheden die hem als amateurarcheoloog succesvol maken: enthousiasme, mensenkennis, organisatievermogen en educatieve vaardigheden, het is er allemaal.

164

Naast deze vaardigheden kunt je Fré omschrijven als een aanjager van projecten en iemand die verbindingen legt tussen de verschillende belanghebbenden en geïnteresseerden. Hij is nauw betrokken geweest bij de oprichting en bouw van de Veldschuur bij Rouveen en bij de archeolessen die daar worden gegeven aan basisschoolklassen. Hij heeft voor de invulling en de kwaliteit van de lessen gezorgd, en dat steeds meer scholen hun leerlingen aanmelden. Hij zorgt zo voor het archeologische bewustzijn bij een hele generatie jongeren uit de gemeenten Staphorst en Zwartewaterland. Hij heeft een scherp oog voor archeologisch interessante onderwerpen. Hij heeft van diverse projecten als eerste de waarde ingezien en er voor gezorgd dat de projecten goed zijn afgerond. Recente voorbeelden daarvan zijn de bronzen halsring uit de IJzertijd en de zilverschat uit de 20e eeuw. Fré is een onvermoeibare en zeer gepassioneerde man die altijd ervoor zal zorgen dat de archeologie in zijn regio hoog staat aangeschreven bij autoriteiten, scholen en alle andere instanties die met archeologie in aanraking zouden kunnen komen. Hij neemt initiatieven, helpt mee met andere afdelingen of zet zich in om het veldwerkkamp dat nog in Dalfsen moet gaan komen, tot een succes te maken. Gezien zijn vele verdiensten als inspirator en organisator, heeft het hoofdbestuur de voordracht vanuit Fré’s archeologieomgeving graag gehonoreerd en hem de Bronzen Legpenning toegekend. Een terecht blijk van waardering als dank voor zijn grote verdiensten voor de archeologie. Fré Spijk is een man met een dienend archeologiehart, een man die de Bronzen Legpenning ten volle verdient. Fred van den Beemt

DE ALV IN RHENEN Het is even zoeken naar een parkeerplaats in het smalle en bij de fraaie molen officieel doodlopende

| De Vereniging

03-2015 binnenwerk.indd 164

01-06-15 10:39


straatje, zodat ik het partycentrum Hof van Rhenen zomaar over het hoofd zie. Maar het brutaal negeren van een verkeersbord brengt mij weer op de hoofdweg, dan even rechtsaf en ziedaar, aan de overkant is een parkeerplaats voor 50 auto’s. Vervolgens vind ik met enkele andere AWN’ers naast een boekenverkoop een gesloten deur, maar al snel opent onze vicevoorzitter die van binnenuit. Binnen is meteen gelegenheid voor koffie, thee en een praatje. Voordat wij het weten is het al half elf en wordt ons gevraagd plaats te nemen (af b. 2). Voorzitter Tonnie van de Rijdt heet ons welkom en geeft dan het woord aan Rhenens burgemeester Van der Pas (af b. 3). Hij vertelt dat Rhenen, archeologisch gezien, the place to be is. Dankzij een sterk wisselend landschap is het al millennialang een aantrekkelijk gebied om zich te vestigen. Prehistorie, de Romeinen, Grebbeberg: het is er allemaal. Ook lief hebbers van conf lictarcheologie komen hier ruimschoots aan hun trekken; vele eeuwen lang vonden hier grotere en kleinere veldslagen plaats. De burgemeester heet ons dan ook welkom in zijn Mekka van de Nederlandse archeologie. Omdat Rhenen met 20.000 inwoners te klein is voor een eigen archeoloog, maakt het gebruik van de diensten van een regio-archeoloog. Hierna krijgt Gerti de Koeijer het woord. Ze is lid van de PR-commissie, vrijwilliger van het Huis van Hilde en auteur van een boek over Cunera. Ze omschrijft zichzelf als een Zeeuws meisje dat via Veenendaal tot Rhenen kwam. Het stadje is vooral bekend van WOII, Ouwehands Dierenpark en de opvallende Cunerakerk. Over die Cunera schreef Gerti haar historische roman ‘Cunera en de macht van de sleutel’, gesitueerd in een 5e eeuw vol armoede, volksverhuizingen, een rijke begraving en een aanval van Attila’s Hunnen. Het is een verhaal over geloven in jezelf en met deze opwekking in het achterhoofd beginnen wij aan de eigenlijke ALV. Wij werken de agenda door, waarbij blijkt dat het verlies van subsidie belangrijke financiële gevolgen heeft en dat het ontvangen van een groot legaat een luxe, maar ook niet geheel zonder problemen, is. Een f linke toename van het aantal leden zou veel oplossen. Eigenlijk is het probleem nog niet eens zozeer om nieuwe leden te krijgen, maar om ze te houden. Afdelingen zouden nieuwe leden warmer kunnen ontvangen, zodat zij zich minder snel verloren voelen. Leden zijn immers vooral lid van een afdeling en om de activiteiten die daar plaatsvinden. Jammer dat de belangwekkende opmerkingen uit de zaal voor een deel van de aanwezigen moeilijk zijn te volgen. Een vast opgestelde extra microfoon in het middenpad zou hierin kunnen voorzien. Paul Flos vertelt ons over de ledenwerving en allerlei ideeën passeren de revue: welkomstpakketjes, presentjes voor het aanbrengen van nieuwe leden, een goede presentatie naar buiten toe enz. Opvallend, maar ook een algemeen herkenbaar beeld, is dat 30-40’ers moeilijk lid worden en blijven. Heel mooi wanneer zij tegen de 60 wellicht wel lid worden, maar liever iets eerder. Gerti wijst nog even op de website archeologieonline.nl. Over een website gesproken, de AWN-website is in ver-

bouwing d.w.z. er is een parallelsite gemaakt (archeologie2.nl)], die de oude t.z.t. vervangt. Terecht wijst een van de aanwezigen erop dat daarbij terdege aandacht moet zijn voor duurzaamheid van de archeologische informatie op de oude website: die moet gewoon mee verhuizen. Paul wordt hierna benoemd tot bestuurslid, al was hij dat de facto al een f linke tijd. Het is de enige wisseling binnen het HB. Dit jaar kan de Bronzen Legpenning worden uitgereikt en wel aan Fré Spijk die al vele jaren met groot enthousiasme bezig is met jeugdeducatie, het redden van RAAP-rapporten, activiteiten in en rond de Veldschuur in Rouveen, de archeologie in de gemeenten Staphorst en Zwartewaterland en elders in de omgeving en nog veel meer. Fré is verbijsterd, maar vindt het geweldig, ook als blijk van waardering naar alle vrijwilligers waarmee hij samenwerkt. Volgend jaar vergaderen wij in het Noord-Hollandse

Afb. 2 Een goedgevulde zaal. Foto: Fred van den Beemt.

Afb. 3 Burgemeester Van der Pas van de Gemeente Rhenen. Foto: Fred van den Beemt.

De Vereniging |

03-2015 binnenwerk.indd 165

165

01-06-15 10:39


Afb. 4 Interview met de studenten. Foto: Fred van den Beemt.

Afb. 5 ‘Magie van de archeologie’. Foto: Fred van den Beemt.

Schagen, in het Huis van Hilde óf in het Erfgoedhuis Eindhoven? Wat een weelde dat twee locaties zijn aangeboden. Dan volgt de goed verzorgde lunch, waarna ondergetekende drie studenten in een verdiend zonnetje mag zetten in de vorm van een interview (af b. 4). Carolien Daalderop, Willemijn Meijer en Naomi Woolfitt maakten in het kader van hun minorstage aan de Hogeschool Arnhem-Nijmegen de mooie lessenserie ‘Magie van de archeologie’: vijf los van elkaar te gebruiken lespakketten die toch een samenhangend geheel vormen (af b. 5). Rode draad is de verbinding tussen kunst en archeologie, waarbij kunst in het verleden vaak toegepaste kunst is. Interessant is dat de studenten verschillende studies volgen en dat zij het gevoel hebben dat dit een meerwaarde geeft. De dames zijn door het werken aan hun project duidelijk nader tot de archeologie gekomen en geven desgevraagd duidelijk aan wat zij belangrijk vinden voor

de AWN en om daar eventueel lid van te worden. Zeer zeker hoort daar bij het consequent gebruik maken van social media, omdat je daar de geïnteresseerde jongeren kunt bereiken. Het onderstreept nog eens wat we deze morgen al hoorden. Als dank voor hun goede werk en ter aanmoediging krijgen de studenten een jaarabonnement 2015 van de AWN. Een grote helft van ons spoedt zich ‘s middags naar de Grebbeberg (af b. 6) en een kleine helft (toch nog ruim 30 AWN’ers) wandelt met onze onderhoudende gids Bert Huiskes (af b. 7) - conservator van Museum Het Rondeel - door Rhenen en volgt daar onder meer een deel van de stadsmuur (af b. 8), ziet onderin de parkeergarage resten van wat daar is gevonden en belandt ten slotte in Het Rondeel, waar Bert vertelt over wat daar is te zien. Het is een klein museum, maar heeft wel een mooie collectie voorwerpen vanaf de Vroege Prehistorie tot meer recente tijden. Het hertje op een Kalenderberg-pot

Afb. 6 Een deel van de loopgraven is gereconstrueerd op de Grebbeberg. Foto: Fred van den Beemt.

Afb. 7 Gastheer Bert Huiskes. Foto: Jan Coenraadts.

166

| De Vereniging

03-2015 binnenwerk.indd 166

01-06-15 10:39


brengt de prehistorische mens opeens dichtbij. Na een tijdje voegen de Grebbeberg-gangers zich ook bij ons en onder een drankje en een knabbeltje worden de ervaringen van de excursies en anderszins uitgewisseld. Het was weer een mooie en goed georganiseerde ALV en de echt zware regenbui bleef gelukkig uit tot ik al op de snelweg was. Jan Coenraadts

GRAAFWEKEN BUITENLAND Ook dit jaar zijn archeologen in het buitenland weer bereid gevonden AWN-vrijwilligers in te zetten bij hun opgraving. Het gaat om veldwerkweken in Duitsland en België; er zijn drie mogelijkheden: - Een opgraving in België bij het plaatsje Kerkhove (bij Oudenaarde); daar wordt in de komende jaren een grote, nieuwe sluis gebouwd op een stroomrug. Eerder is er in proefsleuven vroegmiddeleeuws tot mesolithisch aardewerk ontdekt. De opgraving start in mei 2015 en in eerste instantie zullen studenten worden ingezet. Vanaf half augustus kunnen AWN’ers 2,5 maand komen helpen in groepjes van 4-6 personen, in principe in weken 34 t/m 39. Er zijn dus meerdere groepen welkom voor één of meer weken. Er zijn vakantiewoningen te huur in de directe omgeving. Het bedrijf GATE voert de opgraving uit. - Een opgraving in Midden-Duitsland: ten westen van Pulheim wordt een bedrijventerrein ontwikkeld; daar worden drie kleine grafveldjes uit de Romeinse tijd (1e eeuw na Chr.) onderzocht. Aan deze opgraving kan slechts één groepje van 4 personen deelnemen gedurende een week in augustus/september 2015 (voorstel: week 36 of 37). Er is een prima gebouw gratis beschikbaar voor de AWN’ers. Een van de deelnemers moet zich redelijk kunnen redden in het Duits. - Een opgraving in Noord-Duitsland; in Visbeck, ten zuiden van Oldenburg, heeft een opgraving plaatsgevonden met sporen en vondsten uit de Vroege tot en met de Late Middeleeuwen. Naast dit terrein bevinden zich sporen van een woonhuis, afvalkuilen en een stenen kelder. De archeologische dienst van Niedersachsen Aussenstelle Oldenburg kan deze opgraving niet bekostigen. In week 33 tot en met 36 kunnen steeds 3 of 4 AWN’ers een week meewerken aan een deel van deze opgraving. Het hoeven niet perse vier verschillende groepjes te zijn. Een goedkope huisvesting wordt gezocht. Om maandagmorgen op tijd bij de opgraving te zijn is het nodig om met de groep al op de zondag af te reizen naar de overnachtingsplek.Individuele- en groepsaanmelding is mogelijk. Henk Rebel zorgt voor de groepssamenstelling. NB: bij deze graafweken staat niet de educatie voorop, maar het deelnemen aan de voorhanden zijnde archeologische handelingen van dat moment. Daarom dient de groep AWN’ers te bestaan uit een mix van minder

Afb. 8 Molen en stadsmuur in Rhenen. Foto: Ineke Achterop. en meer ervaren leden. Voorwaarden - De organisatie berust bij de AWN (die, als stimulering!) een deel van de benzinekosten voor haar rekening neemt; - Van elk groepje neemt één persoon de leiding; hij/zij is ook het aanspreekpunt en zal dus redelijk moeten kunnen communiceren in het Duits. - Om deel te kunnen nemen zijn nodig: • e en afschrift van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering; • een afschrift van een ziekenverzekering; • een geldig identiteitsbewijs; en • veiligheidsschoenen type S3. Vragen en aanmelding (met naam, adres, m/v, geboortedatum, graafervaring, wel of geen auto, speciale interesse, welke we(e)k(en) en - eventueel- kennis van het Duits) bij Henk Rebel, awnutrecht@yahoo.com. Henk Rebel

WERKGROEP PR & COMMUNICATIE: EVEN BIJPRATEN De landelijke website is in mei ‘in de lucht’ gegaan. We hebben met veel dank aan Matthijs en Astrid een eigentijdse uitstraling en een overzichtelijker indeling gerealiseerd. Daar zijn we trots op. In het bijzonder zijn we blij met de webwinkel op de website, waarop iedereen onze uitgaven kan bestellen. Volgt u ons op social media? Dan komt u wat verande-

De Vereniging |

03-2015 binnenwerk.indd 167

167

01-06-15 10:39


ringen tegen op onze Facebook- en Twitterpagina. We hebben een ‘richtlijn’ opgesteld voor het beheer van de website en andere social media. Onze volgende stap op het gebied van de digitale wereld is het omzetten van de websites van de afdelingen die dat willen, naar het nieuwe format. De nieuwe wervingsfolder is uitgedeeld. Sponsoren binnen de AWN zorgen ervoor dat de folders en bijbehorende poster beschikbaar zijn bij geselecteerde archeologische musea. De folder is ook beschikbaar voor afdelingen en kan, met een invulblad, aan lokale eisen worden aangepast. De site ‘archeologie online’ heeft aangeboden op hun site een weblog te voeren. Lief hebbers om op die site te bloggen kunnen zich melden bij onze werkgroep. De werkgroep is druk bezig met ledenwerfacties. Een voorbeeld hiervan is het organiseren van een cadeau voor leden die een ander lid aanbrengen. Tevens zijn we bezig met het opzetten van een welkomstcadeau voor nieuwe leden, uiteraard in overleg met afdelingen die al zo’n gift verstrekken. Voor de promotie van onze vereniging zijn we altijd op zoek naar mooie en/actuele foto’s van AWN-gerelateerde activiteiten. Heeft u die? Stuur die dan (liefst via de download-website WeTransfer, maar eventueel ook op dvd of - bij kleine bestanden - per mail) alsjeblieft op naar prcommunicatie@awn-archeologie.nl. Bij voorbaat dank! Tot slot gaan we de banden met de NJBG (Nederlandse Jeugdbond voor de Geschiedenis) verder uitbreiden. Omdat de bond zich specifiek richt op kinderen en jongeren, hebben ze leden die erg enthousiast zijn, maar de groep ontgroeien. We willen realiseren dat de ‘oudere’ leden van de NJBG een plekje krijgen bij de AWN, bijvoorbeeld door het inbouwen van een overgangsjaar. Welke vorm e.e.a. precies krijgt, is nog niet afgesproken. U wordt op de hoogte gehouden! Dat geldt overigens voor alle bovenstaande processen. Namens de Werkgroep PR&Communicatie, Charlotte Visser en Paul Flos

ZOMERKAMPEN NJBG (NEDERLANDSE JEUGDBOND VOOR GESCHIEDENIS) In 2011 is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de NJBG en de AWN hierdoor zijn leden van beide verenigingen nu ook welkom op elkaars activiteiten. Op p. 133 in deze Westerheem is een achtergrondartikel over de NJBG te lezen. Dit jaar organiseert de NJBG de volgende zomerkampen: Juniorenkamp’ Leven in de Prehistorie’ (leeftijd 8-12) Dit zomerkamp vind plaats in een prehistorische nederzetting te Flevoland. Hier maken kinderen kennis met het leven in de Steentijd, in dit geval de periode van de Swifterbantcultuur (5100-3400 voor Chr.). Er wordt onder andere brood gebakken in een prehistorische broodoven en er wordt gevaren in nagemaakte boom-

168

stamkano’s. Ook zullen de kinderen een week lang in een prehistorische boerderijen slapen. Datum: 3 tot 7 augustus 2015 Kosten: € 300,Medioren-graafkamp (leeftijd 12-15) Dit zomerkamp staat in het teken van de archeologie. Een week lang zal de NJBG meewerken op een echte archeologische opgraving. De precieze locatie van het kamp is af hankelijk van waar we dit jaar kunnen opgraven. Tijdens dit kamp leren kinderen schaven, couperen en tekenen. ‘s Avonds worden er natuurlijk spelletjes gedaan en er zullen nog een aantal kleine excursies plaatsvinden. Datum: 16 tot 22 augustus 2015 Kosten: € 225,Medioren Haps kamp (leeftijd 12-15) Dit zomerkamp vind plaats in het nagebouwde ijzertijddorpje (800-12 voor Chr.) Haps in Apeldoorn. Kinderen zullen tijdens dit kamp eten koken op een houtvuurtje, kleding maken en andere aspecten van het ijzertijdleven verkennen. ‘s Avonds worden er leuke spelletjes gedaan en een dag in de week gaan we zwemmen. Ook zullen we een excursie doen langs prehistorische grafheuvels in de omgeving. Datum: 18 tot 24 juli 2015 Kosten: € 225,16+ Eindhoven Museum kamp (leeftijd 16-26) Dit kamp staat in het teken van experimentele archeologie. Tijdens dit kamp zullen we een week lang in het Eindhoven Museum experimenten doen. Iedereen bedenkt een eigen experiment en daarnaast gaan we nog gezamenlijke experimenten doen. We zullen in het museum bezoekers uitleg geven over onze activiteiten en we dragen ook de hele week nagemaakte ijzertijdkleding. Datum: 27 juli tot 2 augustus 2015. Kosten: € 50,Lees ook ons artikel ‘Archeologie en experimentele archeologie voor en door jongeren’. Opgeven voor de zomerkampen kan via onze website, daar staat ook meer informatie over de kampen: www.njbg.nl. Lasse van den Dikkenberg

AWN IN HET RAPPORT ‘GISTEREN VANDAAG’ VAN HET SOCIAAL CULTUREEL PLANBUREAU In dit rapport dat gaat over ‘Erfgoedbelangstelling en erfgoedbeoefening’, wordt gesproken over de AWN. Ik haal enkele punten naar voren, het gehele rapport kunt u downloaden via www.scp.nl; u vindt daar onder ‘Gisteren vandaag’ de link. Het rapport vermeldt het aantal leden van onze vereniging en zet de activiteiten op een rij: opgraven, schoonmaken, restaureren en documenteren van objecten en

| De Vereniging

03-2015 binnenwerk.indd 168

01-06-15 10:39


het organiseren van lezingen. De educatieve bezigheden worden niet vermeld. Ook de ‘waakhondfunctie’ van amateurarcheologen komt ter sprake evenals het feit dat sinds Malta het zelfstandig opgraven door vrijwilligers vrijwel niet meer voorkomt. Alleen op terreinen die zijn vrijgegeven, is dit vaak nog wel het geval, mits de eigenaar toestemming geeft. Meegraven met een gecertificeerd bedrijf gebeurt wel regelmatig.

HERMAN LUBBERDING ONTVING ZILVEREN ANJER Oud-voorzitter en erelid van de AWN, Herman Lubberding, ontving op 16 juni uit handen van prinses Beatrix de Zilveren Anjer. Zij reikte de prijs uit in het Koninklijk Paleis op de Dam in Amsterdam. Lubberding ontvangt de onderscheiding voor zijn inzet voor de archeologie in Deventer en wijde omstreken. Herman heeft zich vele jaren ingezet voor de AWN en was een stuwende en stimulerende kracht voor de professionalisering van de amateurarcheologie.

Ook koning Willem-Alexander was aanwezig bij de feestelijke uitreiking. Hij kreeg vanwege het 75-jarig bestaan van het Cultuurfonds het jubileumboek Een mecenas van belang, 75 jaar Prins Bernhard Cultuurfonds en de impact van cultuurfinanciering overhandigd.

AGENDA 11 juli 2015 Afd. Zeeland - Ochtendexcursie naar ‘Paalgraven’ nabij Oss en bezoek Graafs Museum te Grave. ’s Middags een (begeleid) bezoek aan Museum Ceuclum te Cuijk met een korte lezing. Informatie en aanmelding: Dicky de Koning: dickydekoning@zeelandnet.nl, tel. 0113-311813, of bij Ron Wielinga: c.wielinga@planet.nl, tel. 0166-664987. 26 september 2015 Afd. Zeeland - Gecombineerde excursie met Heemkundige Kring ‘De Bevelanden’ naar Bergen op Zoom. Eerst een lezing over getijdenwatermolens, daarna een bezoek aan de ondergrondse watergang en stadsriool ‘de Grebbe’. Informatie en aanmelding: als excursie van 11 juli 2015.

WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 10 - 11 - 12 - 13 - 16 - 17 - 18 - 23 en 31. Grondspoor nr. 195, mrt. 2015 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Na de Varia brengt Menno de Boer de lezer op de hoogte van het laatste reilen en zeilen van de afdeling. Interim-penningmeester Joop Stolp kon zijn taak eindelijk neerleggen: zijn opvolger is Freek Stam. Joop maakte decennialang deel uit van het afdelingsbestuur, soms als voorzitter, dan als penningmeester en soms als allebei. Cadeaus en een toespraak tijdens de ledenvergadering zetten Joop terecht in het zonnetje. Menno vroeg aan gemeentelijk archeoloog Piet Kleij om voortaan een bijdrage te leveren voor Grondspoor en de eerste bijdrage kon al worden geplaatst. Natuurlijk aandacht voor het overlijden van Simon Boers die overleed op 63-jarige leeftijd. Hij was actief op een breed front, van natuur tot het Comité 4-5 mei en de laatste jaren ook met de archeologie. Speciaal de kleipijp genoot zijn belangstelling en tot het laatst toe was hij daarmee bezig. Elke maandagavond nam hij gebak mee voor de koffie/thee. De afdeling zal zijn kennis, gezelligheid, anekdotes en verhalen missen (af b. 1). Piet Kleij doet verslag van archeologisch onderzoek aan

het Sluispad in Zaandam, aangelegd in 1714. Vondsten na de sloop van huisjes bevestigen de aanwezigheid van bewoning in de 18e eeuw en de datering van gevonden korte palen (slieten) onder de poeren kan duidelijk maken of het hier om de eerste bewoning gaat. Vreemd dat de houten vloer van een achterkamer direct op de natte bodem lag. Nog vreemder was dat op die vloer honderden fragmenten vuursteen lagen: misschien afval van verfmolens dat vervolgens voor vuursteengeweren is gebruikt? Een van de huisjes is door de aannemer gedemonteerd, zodat het elders kan worden opgebouwd. Een in zijn geheel geborgen haardplaats van een ijzertijdnederzetting uit Assendelft-Noord begon na expositie uit elkaar te vallen en dat gaf in de loop der jaren gelegenheid vrijkomend vondstmateriaal te onderzoeken. Tussen de inheemse scherven kwam men ook een Romeinse importscherf tegen, waarschijnlijk ruwwandig aardewerk. Het jaarverslag 2014 over het veldwerk maakt met bijna 20 activiteiten nog eens duidelijk waarom AWN’ers de ogen en oren van de archeologie worden genoemd. Afdeling Zaanstreek heeft in mijn beleving een bijzon-

De Vereniging |

03-2015 binnenwerk.indd 169

169

01-06-15 10:39


Afb. 1 Simon Boers. Foto: Gerard Graas (uit Grondspoor). dere belangstelling voor mineraalwaterkruiken en tegels, waarvan binnen de afdeling veel expertise aanwezig is. Ook in G. komen beide vondstgroepen vaak in beeld. In Gedachtenspinsels van Simon geeft Kees van Roon enkele ideeën weer die Simon Boers had over P-kruiken, X-kruiken en AV-kruiken; dit zijn mineraalwaterkruiken die zijn voorzien van een geverfde P, een X of AV. De P en de X hebben betrekking op het bekende Chi-Rho monogram en voor AV zal dit Ave Maria zijn. De tekens zijn van rond 1600 tot het begin van de 18e eeuw aangebracht op kruiken. De vroegste gestempelde kruikmerken zijn CT-merken van de Kurbischof van Trier onder meer uit 1740. Ook tegels zijn vaak aanwezig in G., vrijwel steeds behandeld door Aly Tromp. Ditmaal is er aandacht voor cupido’s, die vanaf ca. 1500 tot na 1800 op wandtegels worden aangebracht. De oudste Nederlandse tegels met een cupido zijn gevonden in de buurt van Haarlem en dateren van 1568. De meeste tegelbakkerijen maakten wel een serie tegels met naakte jongetjes die op de tegels alles doen wat kleine jongens zoal doen. De zoon van Kees van Roon beheert het Pinetum in Hilversum en zijn vader helpt soms mee in deze rond 1900 ontstane naaldbomentuin. Toen een boomstronk werd verwijderd viel hem onder in de kuil een grindlaagje op. In en op zo’n laagje zouden zich artefacten kunnen bevinden en ziedaar: twee prehistorische scherven (af b. 2). Zijn collega’s van Naerdincklant dateerden ze als ijzertijdmateriaal, op die plaats niet eerder aangetroffen. Kees is blij dat hij een kleine bijdrage kon leveren aan de geschiedenis van Hilversum. Zuidwesterheem nr. 82, mrt. 2015 (Afd. 10 - Zeeland) Tien procent van de leden gaf aan Z. liever op papier te ontvangen. De uitnodigingen van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland voor de Zeeuwse Amateur Archeologen Dag gingen alleen digitaal uit. Gelukkig herhaalde Z. die uitnodiging en is er nog een papieren versie, anders zouden sommigen ook de herhaling hebben gemist. Mensen die na twee aanmaningen hun contributie nog niet betaalden zijn door het administratiekantoor geschrapt en al met al betekende dat een terugloop van het ledenaantal. Een groot deel van Z. heeft betrekking op de ALV van

170

de afdeling. Ik haal wat krenten uit de pap, waarover ik u nog niet berichtte in WIU. Het bestuur had regelmatig contact met Robert van Dierendonck (SCEZ) en Nathalie de Visser (adv. archeologie van de ZeeuwsVlaamse gemeenten). In 2014 verleende de afdeling in het kader van het Dijkenproject 6 keer assistentie bij doorgravingen van dijken (af b. 3). Collega-redacteur van Westerheem Gerrit Groeneweg is al enige tijd bezig met een catalogus van alle vondsten van Ravestein. Diverse AWN’ers verrichtten het hele jaar of een deel daarvan vrijwilligerswerk voor het SCEZ (dat daarvoor een contract hanteert, afgestemd op hun werkzaamheden). Secretaris Aukje Tjitske Dieleman wordt algemeen bestuurslid, voorzitter Ron Wielinga wordt voorzitter/ secretaris en Dicky de Koning verzorgt nu de ledenadministratie. Ron Wielinga, Niek Beeke (pmr) en Dicky de Koning (veldwerkcoördinatie) worden reglementair voor een jaar herbenoemd omdat zij al twee termijnen van 4 jaar zitting hebben in het bestuur. Na de algemene ledenvergadering wordt Het Warenhuis - Museum Land van Axel bezocht, alwaar overigens ook de vergadering plaatsvond. In De getuigen van acht eeuwen kerkgang brengt R.J.H. Lensen ons op de hoogte van de resultaten van een archeologische verkenning op het PKN-terrein in Zaamslag. Er werd veel materiaal gevonden van de oude protestantse kerk uit 1658. Waarschijnlijk liggen de begravingen deels vrij dicht onder de oppervlakte. Het gevonden botmateriaal is in Leiden bestudeerd en suggereert een hoge sterfte, ook onder kinderen. Er zijn aanwijzingen voor een middeleeuwse voorganger van de kerk uit 1658 die in de Tachtigjarige Oorlog werd verwoest. Dan gaan we naar Hulst. In Verslag opgraving Reynaertshof Hulst doen Freddy van Puymbrouck en Joris Kemper (WA Hulst) verslag van het volgen van het uitgraven van een bouwput aan de Stationsweg in Hulst, dit op verzoek van de gemeente Hulst. Op een diepte van 3,5 m vond men hier gevlochten matten, waarvan de functie nog onduidelijk is. Een eveneens gevonden beerput dateert Nathalie de Visser in de 18e-19e eeuw. Van een constructie houten palen is één paal naar boven gehaald voor ver-

Afb. 2 IJzertijdscherven in Hilversum. Foto: Hans van Roon (uit Grondspoor).

| De Vereniging

03-2015 binnenwerk.indd 170

01-06-15 10:39


der onderzoek. De palen zijn zeer waarschijnlijk onderdeel van een havenbeschoeiing. Er was een goede samenwerking met de aannemer en de gemeente. Bij het uitgraven van de oude haven is veel 16e- tot 17e-eeuws oorlogstuig gevonden. Daaronder veel kogels voor haakbussen en musketten en enkele kruitmaatjes om de per schot afgemeten hoeveelheid kruit in te bewaren (afb. 4). De laatste werden met koordjes aan de bandelier gehangen en omdat het er steeds 12 waren, kregen ze de naam ‘apostelen’. Ook voor 2015 staat alweer het een en ander op het programma en daar hoort u later ongetwijfeld nog van. Z. eindigt met een kort verslag over onderzoek door de AW Schouwen-Duiveland tijdens rioleringswerkzaamheden in Zierikzee (‘s-Heer Arendstraat). Alle vondsten waren, behalve een leren schoen en een helaas door onwetendheid vernielde houten schop, zo te zien vooral van metaal en dateerden van vóór 1500. Z. toont er een twintigtal, waaronder nogal wat riemtongen. Grondig Bekeken nr. 1, mrt. 2015 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Een GB. vol jaarverslagen van de vele werkgroepen binnen de afdeling. De genoemde activiteiten kwamen goeddeels al eerder aan de orde in WIU. Er gebeurde veel in 2014; onder meer werd een rapport over vondstmateriaal van landgoed Crabbesteijn uitgebracht. Er wacht ook het nodige in 2015. Maar boven alles hangt de schaduw van een gedwongen verhuizing in mei naar een nog niet bekende locatie. Het verblijven in op termijn te slopen locaties brengt niet zelden verrassingen met zich mee. Diverse AWN-afdelingen kunnen daarover meepraten. Zo ook deze, want de locatie aan de Vest waar de afdeling al in 2007 afscheid van moest nemen wegens voorgenomen sloop blijkt pas in januari 2015 daadwerkelijk te zijn gesloopt. Het bestuur bestaat uit: Teus Korevaar (vz), Jeroen Nipius (v-vz), Joan van Pelt (pmr), Cor Westra (secr) en Bep Opmeer (alg. lid). Drie van de vijf bestuursleden hebben al minstens 14-15 jaar zitting in het bestuur. Het leden-

Afb. 3 Onderzoek Poldersedijk bij ‘s-Heer Arendskerke. Foto: Bas Chamuleau (uit Zuidwesterheem).

Afb. 4 Kruitmaatjes en kogels uit de haven van Hulst. Foto: Eddy Verschraegen (uit Zuidwesterheem). aantal daalde licht tot 82. Er zijn werkavonden in Dordrecht, Gorinchem, Schoonhoven en Lekkerkerk. In totaal rondden 10 leerlingen van het voortgezet onderwijs bij de AWN hun stage af, waarbij elke leerling 30 uur aanwezig moest zijn. De werkzaamheden hadden vooral betrekking op lopende projecten en de leerlingen ontvingen daartoe specifieke instructies en uiteraard allerlei informatie over archeologie en archeologen. Twee leerlingen bleven ook na de tijd op vrijwillige basis komen. De een om het werk aan een verzameling slibversierd aardewerk af te maken en de ander voltooide de verzameling klein aardewerk in de showvitrine met documentatie (af b. 5). Behalve het genoemde rapport over Crabbesteijn (Dordrecht), komen dit jaar ook rapporten over de Amstelwijk en Berckepoort en Zwijndrecht. Cees van der Esch volgde werkzaamheden aan de Wieldrechtse Zeedijk en in de Biesbosch. Cees combineert rond Papendrecht zijn werk voor de natuur met de archeologie en dat vindt uw redacteur een zeer zinvolle zaak. Natuurlief hebbers zijn weliswaar zeer betrokken bij hun werkterrein, maar vaak behoorlijk onwetend wat betreft archeologie. Er is hier voor AWN’ers - en voor de natuurlief hebbers - een wereld te winnen. We blijven nog even bij Cees, want op verzoek van Teus Koorevaar nam hij van een particulier een verzameling botten en schedels uit Papendrecht in ontvangst. Begeleidende en dateerbare vondsten (pijpen en een sierspijker) wijzen op begravingen uit de latere 18e tot begin 19e eeuw. De AWN vond het passender de menselijke resten niet te bewaren, maar ze bij te zetten naast een verzamelgraf van geruimde graven. In 1978 was Cees getuige van werkzaamheden voor de uitbreiding van de Grote Kerk, waarbij ook graven werden opgeruimd. Hij stoorde zich toen aan de manier waarop met de menselijke resten werd omgegaan. Zijn inschatting dat het op veel andere plaatsen in Nederland ook zo gebeurde, lijkt helaas realistisch. Tijdens een archeologisch geïnspireerde inspectie rond 1985 mocht uw redacteur constateren dat, na

De Vereniging |

03-2015 binnenwerk.indd 171

171

01-06-15 10:39


niet onthouden dat aan de Arkelse Onderweg bij werkzaamheden voor een nieuwe schuur veel scherven te voorschijn kwamen, waaronder bijna 200 pijpen. Onderzoek door Jan van Oostveen wees uit dat 77% in Gorinchem was gebakken en 23% in Gouda.

Afb. 5 Showvitrine, ingericht door MaS-leerlingen. Foto: Irmel Dolman (uit Grondig Bekeken). machinale werkzaamheden overdag t.b.v. uitbreiding van een straat op de plaats waar ooit een kerkhof was, jonge kinderen op de storthopen rondliepen met een spaakbeen en een ellepijp en er enthousiast mee op de stangen van het hek roffelden... Veel leuker is dat de LWAOW ook in deze GB. weer duidelijk aanwezig is. Er komt aardig wat boven water, waarbij mij twee objecten in het bijzonder opvielen t.w. uit Giessen een bodemfragment van grijsbakkend aardewerk met standvinnen (ca. 14e eeuw) en een uit de Maas bij Cuijk opgedoken melkbus die er na ruim 50 jaar met alle aangroeisels intrigerend uitziet (af b. 6). Leuk ook dat via een verslag uit de eerste hand kon worden achterhaald hoe de melkbussen in het water terecht kwamen: het veer Cuijk-Middelaar sloeg op 23 dec. 1960 om en daarmee zonk ook een vrachtauto met melkbussen. Dan naar Gorinchem. Het onderzoek naar de burcht van de Arkels is nog niet afgerond. De kasteelresten blijven ongemoeid, omdat verder onderzoek plaatsvindt met moderne technieken als bodemradar. Ten slotte wil ik u

Afb. 6 Melkbus na ruim 50 jaar in de Maas. Foto: Geert van der Velde (uit Grondig Bekeken).

172

Jaarverslag / Nieuwsbrieven mrt. + apr. (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Het bestuur van de afdeling bestond in 2014 uit: Henk Rebel (vz), Petra van Oudenaarde (secr), Pieter Gieszen (pmr), Jeanet Engelkes (lez.) en Ton van Bommel. De laatste coördineert de archeologische activiteiten. In de nieuwsbrieven veel informatie over de mogelijkheden om in Duitsland en België archeologie te bedrijven. Het mag nog wel eens worden genoemd dat Henk Rebel hierin een belangrijke rol speelt. Hierna een verslag over een masterclass vroegmiddeleeuws aardewerk, gegeven door Jan van Doesburg (RCE) in het Archeologisch Depot Utrecht. Aanleiding hiervoor was een AWNopgraving aan de Langebroekseweg te Duurstede in november 2014, waar men ‘Dorestad-materiaal’ vond. Jan van Doesburg bood toen aan te helpen met het determineren en dat kreeg vorm in deze masterclass. Het werd een gezellige en leerzame ochtend (af b. 7). Er meldden zich voldoende AWN’ers om te assisteren bij de opgraving op de Uithof. Enigszins tegen de verwachting in leverde de opgraving meer sporen dan vondsten op, waardoor het couperen f link kon worden geoefend. Veel sporen waren waterputten of brandputten voor houtskool en berkenas en een van de waterputten leverde aardewerk op uit vermoedelijk de Bronstijd. Later worden nieuwe vlakken aangelegd. Dan een oproep tot hulp van Alexander van de Bunt om in het kader van de Romeinenweek mee te helpen met een evenement in Museum Dorestad. In het Jaarverslag lees ik dat de afdeling 100 leden telt en er vorig jaar 7 nieuwe leden bij kwamen. De nieuwe website werd in januari geactiveerd. De Wg Rijnenburg vond een voorlopig onderkomen bij de Hist. Vereniging van IJsselstein. In het J. ook nieuws uit de werkgroepen binnen de afdeling. De Wg Zandgronden (Zeist e.o.) was zo’n 20 jaar actief aan het einde van de vorige eeuw en bestaat alleen nog uit Jan Rinia. Hij wilde graag dat de archeologische nalatenschap van de Wg nog wordt uitgewerkt en vastgelegd en enkele AWN’ers namen die taak op zich. Het gaat o.m. om dossiers over het Franse Kamp en de Piramide van Austerlitz. Op verzoek van Mirella de Jong (beheer Prov. Arch. Depot) zijn negen AWN’ers op het Depot bezig oud onderzoek uit te werken t.w. een opgraving langs de A12 bij Vechten/Bunnik (1970). Hier werd een Rijnbedding uit de Romeinse tijd onderzocht en de vondsten zijn ondergebracht in 60 dozen. De eerste vondstcategorieën die werden doorgewerkt waren leer (veel schoenzolen) en terra sigillata met stempels en graffiti. De Wg Rijnenburg verkende o.l.v. Theo van der Tier weer enkele akkers en afgesproken is alle activiteiten met elkaar uit te voeren en alles samen te voegen in een officieel rapport. De Wg Leen de Keijzer (Houten) groeide uit tot 29 leden van wie de meesten vrijwel elke

| De Vereniging

03-2015 binnenwerk.indd 172

01-06-15 10:39


Afb. 7 Masterclass vroegmiddeleeuws aardewerk, gegeven door Jan van Doesburg (RCE). Foto: Henk Rebel (uit Nieuwsbrief Afd. 12).

Afb. 8 Kinderen van groep 6/7 voelen hoe terra sigillata voelt. Foto: Peter Koch (uit Jaarverslag 2014 Afd. 12).

week actief zijn. Veel aandacht kreeg de tentoonstelling over terra sigillata in het Oude Station (1900 bezoekers), waar de Wg een fraai onderkomen heeft. Er werden 4800 uren aan divers archeologisch werk besteed, waaronder 36 maal projecten voor groepen en scholen (af b. 8). Maar ook het buitenwerk heeft de aandacht: onderzoek op Fort Vechten, assistentie bij het onderzoek op het Utrechtse Domplein, begeleidingen in Schalkwijk en Houten. Nu is er een volgende tentoonstelling over Midden-Nederland onder de Merovingen. De Wg is aanwezig op manifestaties en sinds vorig jaar ook aanwezig op Twitter en Facebook wat veel contacten en reacties oplevert. En dan zijn er ook nog twee vitrines met wisselende, archeologische inhoud in het gemeentehuis.

nologie in evolutionaire, culturele en sociale context; - Henk Helmers - Geologisch museum Hof land en de archeologie; - Berend Jan Grotenhuis - Vuursteenwerktuigen: een veelheid aan toepassingen. - A nton Cruysheer besluit AN. met een overzicht van belangwekkende vondsten die in de regio werden gedaan. Het gaat om vondsten uit: ‘t Gooi, Hollandsche Rading, Loosdrecht, Kortenhoef, Eemnes, Naarden, Muiden, Laren en Muiderberg. Ja, dan zag ik de bestuursmededelingen en de Colofon nog bijna over het hoofd. Het bestuur bestaat uit: Anton Cruysheer (vz), Marjon Kroon (secr), Ton Kok (pmr), Norbert Voorbach (veldwerk en vondsten) en Sander Koopman (adv. regionale Kwartairgeologie). Het bestuur zoekt naar aanvulling en roept archeologische bureaus op hun resultaten in het werkgebied van de afdeling beschikbaar te stellen voor publicatie in AN.

Archeologica Naerdincklant: Artefacten, 2015-1 (Afd. 13 - Naerdincklant - Arch. tussen Eem en Vechtstreek) De eerste uitgave in 2015 van de prijzenswaardige periodiek Archeologica Naerdincklant heet Artefacten. Het Gooi was goed voor veel vondsten uit de Prehistorie, waaronder hele oude uit het Paleolithicum. Vooral bij de wat oudere AWN-leden zal de naam Jonny Offermans nog wel een belletje doen rinkelen. Enkele jaren geleden ontving zij de Bronzen Legpenning van de AWN. Zij vond in de jaren ‘70-’80 veel paleolithische artefacten van neanderthalers in het Corversbos bij Hilversum. Het is dus niet zo vreemd dat aan dit soort artefacten een heel nummer is gewijd. Voor zover u er nog niet mee in aanraking kwam: via het secretariaat komt u aan een link en daarmee kunt u de uitgaven van AN. downloaden. Daarom volsta ik met het noemen van de artikelen en hun auteurs. - Sander Koopman - Van de redactie; - Sander Koopman - Vuursteen en kwartsiet in Het Gooi: de grondstoffen voor gereedschap; - A lexander Verpoorte - Sporen van de Vroege Prehistorie - het herkennen van stenen werktuigen; - Mark van Wees - Ontwikkeling van stenen artefacttech-

Nieuwsbrief mrt. 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Lezingen en een aan één daarvan verbonden excursie naar het Archeologisch Park Xanten. In een extra N. de mededeling van het overlijden van Wim Tuijn (een In Memoriam vond u in het vorige nummer van Westerheem). Nieuwsbrieven mrt. + apr. 2015 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Uitnodigingen voor lezingen en oproepen voor werkavonden om oude opgravingen nog eens goed door te nemen en voor assistentie bij de opgraving van bunkers uit WOII op het KMKA-terrein in Ede. Het eerste AWNrapport op de locatie Ede zag het licht: de archeologische begeleiding bij de sloop van de Bibliotheek in Bennekom (Kerkstraat). De afdeling wil de banden met historische verenigingen aanhalen en inventariseert daarom welke AWN’ers ook lid zijn van een historische vereniging. In juli-augustus vindt de zomeropgraving plaats. Over een

De Vereniging |

03-2015 binnenwerk.indd 173

173

01-06-15 10:39


volgende Basiscursus laat men de gedachten nog gaan. Verder vraagt het bestuur nogmaals om leden die belangstelling hebben voor het afdelingsbestuur, de financiën, het organiseren van excursies en het meewerken op de werkplaatsen in Ede en Arnhem. Nieuwsbrief mrt. 2015 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) In februari onderzochten AWN’ers op verzoek van regioarcheoloog Nathalie Vossen een eerder vrijgegeven deel van een terrein in Epe-Klaarbeek, waarvan bekend was dat er in de nabije omgeving ijzertijdmateriaal is gevonden. De hoop en verwachting was dat hier een ontbrekend deel van een eerder in een naastliggende werkput gevonden Gasselte-2-boerderij zou worden gevonden. De gevonden sporen en vondsten suggereren dat die boerderij inderdaad is aangetroffen. De vondsten bestonden uit scherven van kogelpotten en grijsbakkend aardewerk en zwarte brokken uit het rode zand (af b. 9). Veel archeologisch nieuws van elders en de lijst met tentoonstellingen completeren de N. AVKP-actueel nr. 59, apr. 2015 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Er was in april een excursie naar het openluchtmuseum Bokrijk in België. Het museum biedt een reconstructie van het landelijke leven in Vlaanderen in vroegere tijd en een stadsgezicht uit de 16e eeuw. De befaamde Archeoloop voerde in mei door het rivierenlandschap, oude stadjes en de kerken van Ravenstein, Megen en Oss. Op woensdagavonden gaat men aan de slag met nog niet uitgewerkte opgravingen, te beginnen met het klooster Binderen in Helmond en met scherven van het Kasteel van Eindhoven. In april werd het Erfgoedhuis officieel geopend door de wethouder. Het Erfgoedhuis is een gezamenlijke onderneming van Erfgoed/archeologie gemeente Eindhoven, de AV Kempen- en Peelland en de Stichting Eindhoven in Beeld.

Nog steeds veel vraagtekens in de kolommen van het archeologisch onderzoek 2015 in de regio. Collega Ria Berkvens doet kort verslag van onderzoek in Riethoven (waarschijnlijk een gebouw uit de 11e en 12e eeuw, maar ook met materiaal uit de IJzertijd en de Romeinse tijd) en Heeze-Stabrecht. Stabrecht is een oude nederzetting met veel langgevelboerderijen en een driehoekige plaetse. De oorspronkelijke bodemopbouw in de werkput bleek niet meer aanwezig. De vorige en nu gesloopte woning was deels op zand en deels op veen gebouwd. Opvallend was dat deze woning op het zand was gefundeerd met palen, maar op het veen kennelijk niet van een fundering was voorzien. Het zou hier kunnen gaan om een watermolen voor een weverij. Het succesvolle project ‘Zonder boer geen voer’ is afgesloten met een dag vol rondleidingen door Yvonne Lammers die de expositie vormgaf en inrichtte. Theo van der Vleuten was met een stand te gast bij ‘De Detector Amateur’, waar onder meer op twee geprepareerde akkers kon worden gepiept. Tot verbazing van iedereen vond een van de zoekers op 40 cm diepte een bronzen kokerbijl en even daarna het bovenste deel van een bronzen lanspunt op een akker waar al drie jaar achtereen zo’n 160 detectorzoekers per keer rondliepen! Maar ja, 40 cm diep, dan heb je best een aardig apparaat. Klaas de Jonge en Theo de Jong ontdekten, al metend met een geigerteller, dat er opvallend veel straling uitging van mammoetbotten, volgens de TU/e veroorzaakt door uranium (U238). De verdwijning van de mammoet is toch al raadselachtig en dan kan dit raadsel er nog wel bij. Beide heren vragen zich af of op deze wijze kan worden gedateerd - hoewel Klaas dat eigenlijk niet gelooft, omdat hij denkt dat er te weinig verschil in de straling is. Naturalis is wel enthousiast en heeft heel wat botten om te meten. Op Hemelvaartsdag vond voor de vierde keer de Middeleeuwse Torendag in Peelland plaats met als achterliggend doel het versterken van de regionale identiteit door het zichtbaar en beleef baar maken van de middeleeuw-

Afb. 9 Opgraving Epe-Klaarbeek. Foto’s: Chris Nieuwenhuize (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

174

| De Vereniging

03-2015 binnenwerk.indd 174

01-06-15 10:39


se kerklocaties in Peelland. Inmiddels is het project uitgebreid door filmpjes te maken van alle kerklocaties die op een DVD worden gezet. Dan naar de RO-groep. Zo zoetjesaan stelden de gemeenten hun archeologie- en erfgoedbeleid vast, waardoor de aandacht nu vooral moet uitgaan naar het verlenen van vergunningen m.a.w. is er voldoende aandacht besteed aan de archeologische belangen. Vooral heemkundeverenigingen zouden dit moeten volgen en bij problemen kunnen zij contact opnemen met de toezichthouders: gemeentelijk archeoloog Nico Arts en regio-archeoloog Ria Berkvens. Het blijkt dat handhaving een van de zwakste schakels is binnen de archeologische monumentenzorg. Op dit moment lopen twee zaken over illegale ontgronding en diepploegen en de uitkomsten worden met grote belangstelling tegemoet gezien. Nog zo’n probleem doet zich voor in Valkenswaard, waar een kerkmuur werd gesloopt. Hoorde die muur nu wel/niet bij de kerk (een rijksmonument) en zou er daarom een monumentenvergunning nodig zijn geweest voor de sloop? Enige tijd geleden noemde ik in WIU de vrijstaande toren van Oostelbeers, een beschermd archeologisch en bouwkundig rijksmonument. De gemeente wil een multifunctionele accommodatie bouwen bij de toren, wat de unieke waarde zal aantasten van deze laatste, in de akkers vrijstaande, middeleeuwse torens in Brabant, waarvan er ooit zo veel waren. Gezien het bovenstaande behoeft het niet te verbazen dat er veel stof voor discussie was op de Regiodag over Handhaving. Wie benieuwd is naar de punten van discussie kan het verslag van de regiodag opvragen bij awnafdeling23@gmail.com. Tijdens de algemene ledenvergadering waren er gerechten, gemaakt door de historische kookclub. Op verzoek van velen verklapt Peter Seinen aan het eind van deze AVKP-actueel het recept voor godenwijn.

wezig was. Veel sportduikers blijken niet op de hoogte te zijn van de mogelijkheid hun duikhobby te combineren met onderzoek naar het maritiem erfgoed in hun streek. Jan Venema ontving de Jef van den Akker Award voor zijn vele en grote inzet voor het doel waar de LWAOW voor staat. De award is een initiatief van de Stichting ter Bevordering van de Onderwater- en Scheepsarcheologie. Interessant is de berging van de reserveschroef van het Nederlandse stoomschip Anna Paulowna, in 1876 vergaan bij Terschelling (af b. 10). Dit moet wel de oudste scheepsschroef van Nederland zijn, want het schip werd in 1857 in Schotland gebouwd, terwijl de eerste scheepsschroef op een zeegaand schip in 1840 werd toegepast. De schroef is van gietijzer en heeft een doorsnede van 3 meter. Al na 4 jaar strandde het schip op de Spaanse kust en na de berging en reparatie kocht de KNSM het schip weer terug van zijn Engelse redders. Uit dezelfde tijd is er nog één schip aanwezig in een droogdok in Den Helder, maar dat stoomschip, Bonaire, heeft geen schroef en stoommachine meer. In het wrak van de Anna Paulowna zijn de stoomketel en de stoommachine nog aanwezig. Hierna volgt onder meer nog informatie van ons HB over de Erfgoedwet en de certificering, waarbij voor de onderwaterarcheologie van belang is dat onder opgraven voortaan ook het verplaatsen of verwijderen van een archeologisch monument onder water valt. Jan Coenraadts.

Even bijpraten, febr. 2015 (Afd. 31 - LWAOW) De LWAOW was met een stand present op de Duikvaker-dag in Houten, waar ‘wrakduikend Nederland’ aan-

Afb. 10 De oudste scheepsschroef van Nederland. Foto’s: Nico Brinck (uit Even bijpraten).

De Vereniging |

03-2015 binnenwerk.indd 175

175

01-06-15 10:39


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Géén werelderfgoed Kort geleden verscheen op televisie en Internet de merkwaardigste museumgids die ooit uitleg heeft gegeven bij archeologische bodemschatten. Deze niet onvriendelijk kijkende, bebaarde man stond voor een groot reliëf van onmiskenbaar Mesopotamische herkomst. “O moslims”, lichtte hij toe, “de voorwerpen achter mij zijn standbeelden van eeuwenoude volken. Deze Assyriërs en Akkadiërs hadden een god voor de regen, een god voor de oogst en een god voor de oorlog. Die aanbaden zij, naast Allah.” So far, so good. Maar dan: “De profeet Mohammed heeft ons opgedragen om zulke beelden te vernietigen. Daaraan gehoorzamen we graag, en het kan ons niets schelen, al kost het miljarden dollars!” Vervolgens begonnen enkele gelijkgestemden enthousiast met voorhamers in te rammen op een stel antieke beelden. Het geheel werd passend ondertiteld door Soera 21, vers 58: “Toen sloeg hij (de afgodsbeelden) aan gruizels”, een passage die overigens niet op Mohammed slaat maar op een andere profeet, Ibrahim, bij bijbelvasten beter bekend als Abraham. Dit alles speelde zich af in het museum van Mosoel, kort nadat deze Iraakse stad door de zogeheten Islamitische Staat was bezet. Sindsdien hebben we nog wel completer vernietiging van oudheden gezien, nog afgezien van de vernietiging van mensen. Alle weldenkende Nederlanders reageerden geschokt: hoe kán dit gebeuren met dit onvervangbare erfgoed, dat eigenlijk de hele wereldbevolking toebehoort? Ik moet bekennen dat ik wel verbijsterd was, maar niet erg verbaasd. Om te beginnen is dit soort iconoclasme

176

|

niet iets van vandaag en niet iets wat alleen door fanatieke moslims wordt bedreven. Beelden van farao Akhnaton en keizer Domitianus, het Gouden Kalf, de Venus van Milo, de hunebedden en menig katholiek altaar in de Nederlanden hebben in hun tijd hetzelfde lot ondergaan als de schatten in het Mosoelse museum. Soms lagen daaraan oprechte religieuze gevoelens ten grondslag, vaak machtswellust, niet zelden ongeremde, onberedeneerde wil tot destructie. En het meeste van wat niet bewust is vernield, is uiteindelijk verwaarloosd, in onbruik geraakt, kapotgegaan en verdwenen. Daar kunnen wij archeologen over meepraten – we leven ervan. Dat het vernielen van onwelgevallige beelden van alle tijden is, wil nog niet zeggen dat we er nu onze schouders over op moeten halen. Wij leven niet in de tijd van de Beeldenstorm. Maar we moeten niet alleen terugkijken in de tijd, maar ook om ons heen. Een groot deel van de wereldbevolking deelt onze respectvolle houding tegenover oude culturen en erfgoed niet of nauwelijks. Dat kan ons onaangenaam treffen, maar het is wel de realiteit. Toen ik dit stukje schreef, verscheen In de Volkskrant een artikel over de Tambora-vulkaan op het Indonesische eiland Soembawa, die in 1815 tot een catastrofale uitbarsting kwam. Archeologen hebben daar in 2005 de goed bewaarde resten van een onder de lava bedolven stad gevonden. Naar dit `Pompeï van het Oosten’ komt bijna niemand kijken, en de plaatselijke bevolking interesseert het al helemaal niet. Wij kunnen wel vinden dat erfgoed van de hele wereld is, niet de hele wereld denkt daar zo over.

Column

03-2015 binnenwerk.indd 176

01-06-15 10:39


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 64

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

04-2015 omslag.indd 1

4

AUGUSTUS 2015

D E BEWAAKTE RIVIER: HET LIMESGEBIED EIND 3E EEUW  OVER DE DATERING VAN MIDDELEEUWSE BAKSTEEN UIT HOLLAND  COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE: MIDDENBEEMSTER  GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… ARNHEM

31-07-15 11:01


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 64 NO.4, AUGUSTUS 2015

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel ................................................................ 177 Antony Kropff De bewaakte rivier door niemandsland Het West-Nederlandse limesgebied aan het eind van de 3e eeuw . ................................................................... 178 E.H.P. Cordfunke Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland . .................................................................. 189 COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE Botten van 19e-eeuwse dorpelingen van alle kanten bekeken in Middenbeemster . ........................ 197 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…ARNHEM De Arnhemse gasfabriek onderzocht Archeologisch onderzoek op een gasfabrieksterrein......................................................... 198 LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 208

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

COLUMN .................................................................... 224

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN:

Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

04-2015 omslag.indd 2

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 212 Werk in Uitvoering ...................................................... 216

© AWN 2015. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR

FOTO OMSLAG: Bronsgieter maakt een mal voor een replica van een in Staphorst gevonden bronzen halsring. Foto: Fre Spijk. (zie p.213)

p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

31-07-15 11:01


Redactioneel

Het zal je maar gebeuren: je hebt een prachtige herenmodezaak. In een ongeluksnacht brandt je pand tot de grond toe af; gelukkig red je zelf het vege lijf. Vol goede moed ga je aan de gang met de herbouw van je winkel, maar dan… dan draai je op voor de kosten van wettelijk verplicht archeologisch onderzoek. Prijskaartje: 60.000 euro, want volgens de wet (Malta) ben je ‘initiatiefnemer van de herbouw’. De gemeente Alkmaar (want daar speelde zich dit af) was zo coulant om de helft te vergoeden, maar toch! We zien hier een voorbeeld van een onbedoeld gevolg van bovengenoemde wet; ook onbedoeld, maar wel voorspelbaar was een andere consequentie: het zelfstandig opgraven van veel vrijwilligers (amateurarcheologen) werd beperkt, een geliefd aspect van de (amateur)archeologie: de romantiek van zelf graven en vinden! Maar voor een vrijwilliger die goed om zich heen kijkt (en, bijvoorbeeld, deze Westerheem goed leest) zijn er legio andere manieren om ons cultureel erfgoed te beschermen en…. uit berichten in het Verenigingsnieuws wordt duidelijk dat opgraven in een of andere vorm zeker nog mogelijk is. Verder onderzoekt Anthony Kropff in deze af levering of de gangbare opvatting dat de Romeinse limes omstreeks 270 na Chr. instortte, wel op waarheid berust. In een uitgebreid artikel argumenteert hij dat dit zeker niet waar is: de limes functioneerde weliswaar niet meer als verdedigingslinie om indringers te weren en het achterland te beschermen, maar als een bewaakte infrastructuur die essentieel was voor transport en handel; vandaar de titel: De bewaakte rivier door niemandsland. Erik Cordfunke zet vraagtekens bij het

baksteenformaat als dateringsmiddel voor middeleeuwse gebouwen (dit staat overigens al langer ter discussie). Er bestaat een grote variatie in baksteenformaten die deels toe te schrijven zijn aan de temperatuur in de bakoven, deels aan lokale verschillen in lengtemaat. Thermoluminescentie, een methode die berust op het meten van stralingsschade in de componenten van de klei, kan misschien uitkomst bieden. Menno Hooglang pleit in ‘Cold cases in de archeologie’ voor multidisciplinair onderzoek bij het opgraven van begraafplaatsen (voorbeeld Midden-Beemster). Hij pleit voor een samenwerking tussen de fysisch-antropologisch opgeleide archeologen en antropologen met een archeologische achtergrond. Tenslotte verklaart Jos van Dalfsen in ‘Rondom de stad’ de meerwaarde van het onderzoek aan de Arnhemse gasfabriek. Door een ‘kruisbestuiving’ tussen archief- en archeologisch onderzoek kon snel en efficiënt worden gewerkt en o.a. daardoor hadden de resultaten ook een positieve invloed op de sanering; verder is het onderzoek naar gasfabrieken eigenlijk een onderzoek naar het Nederland van nu, zoals vaker het geval is bij de industriële archeologie. Lees en laat u inspireren! Marijn Lockefeer

Redactioneel |

04-2015 binnenwerk.indd 177

177

31-07-15 11:01


De bewaakte rivier door niemandsland

Het West-Nederlandse limesgebied aan het eind van de 3e eeuw

Antony Kropff1

Zo’n dertig jaar geleden beschreef Van Es, hoe de Romeinse limes in ons land ten onder ging: “Omstreeks 270 stort niet alleen het Zeeuwse kustverdedigingssysteem in, maar de hele Nederlandse limes-sector geeft de geest. Het rivierengebied en het Scheldegebied worden overstroomd door Franken, Friezen en aanverwant gespuis. De limesperiode is voorbij”.2 We onderzoeken aan de hand van de resultaten van recente opgravingen of dit scenario - dat nog steeds gangbaar is - klopt. We zullen zien dat de limes in Nederland in de 3e eeuw niet instortte. De limes veranderde wel ingrijpend: het was niet langer een verdedigbare grens, maar een bewaakte infrastructuur. Het lijkt op zich voor de hand te liggen, een gewelddadig einde van de limes in ons land aan te nemen. We weten dat de castella tussen de afsplitsing van de Waal en de kust uiterlijk in 275 n. Chr. door de reguliere bezetting zijn verlaten. Ook in recente studies wordt aangenomen, dat een grote inval door de Franken hier de oorzaak van was.3 Een Frankeninval is inderdaad uitvoerig beschreven in de bronnen uit die tijd, maar we moeten dan wel bedenken dat de Rijn werd overgestoken tussen Straatsburg en Mainz. In Gallië werden grote verwoestingen aangericht. 4 Maar wat gebeurde er in ons land? Dit deel van het Romeinse rijk was geen voor de hand liggend aanvalsdoel. Er viel geen rijke buit te halen en de route naar het welvarende hart van Gallië - een gebruikelijk doel bij invallen - zou vanuit het Nederlandse rivierengebied onnodig lang zijn geweest.5 Opvallend is, dat in de Nederlandse castella geen uniforme brand- of verwoestingslaag wordt gevonden.6 Aan de andere kant: de muntreeksen in de meeste castella in het westelijk deel van het Nederlandse rivierengebied braken na 270-275 n. Chr. of al veel eerder wél

178

|

definitief af; alleen in De Meern en Woerden zien we na 275 n. Chr. muntverlies. De muntreeksen van sommige castella en nederzettingen in het oosten van het Nederlands rivierengebied breken niet definitief af, maar vertonen een hiaat tussen 274 en 317 n. Chr. Hierna neemt het muntverlies weer toe, bijvoorbeeld in Grave, Cuijk, Maurik, Nijmegen, Heerlen en Maastricht.7 Dit hiaat behoeft niet veroorzaakt te zijn door een hiaat in de bezetting of bewoning, want het gat in de muntreeks zien we bijvoorbeeld ook in Engeland, waar de continuïteit beslist niet werd bedreigd. Het hiaat hangt samen met de muntcirculatie in het westen van het rijk: munten van de keizers die regeerden tussen 274 n. Chr. en de Constantijnse periode kwamen niet of nauwelijks naar het westen van het rijk waartoe we Brittannië, Gallië, de beide Germania’s en Spanje rekenen.8 Op de oorzaak daarvan komen we nog terug. In een eerdere publicatie hebben we onder andere op grond van de overeenkomsten tussen de histogrammen van Brittannië en de histogrammen uit het oostelijk rivierengebied verondersteld, dat er in enkele castella en nederzettin-

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 178

31-07-15 11:01


gen in dat laatste gebied rekening gehouden moet worden met continuïteit van bewoning gedurende het eind van de 3e eeuw en het begin van de 4e eeuw.9 Inmiddels worden deze numismatische bevindingen gezien als ondersteuning van het idee, dat er in het zuiden en oosten van ons land inderdaad sprake kan zijn geweest van continuïteit.10 Niettemin: in het westen lijkt er aan het einde van de 3e eeuw op het eerste gezicht wel een einde te komen aan de Romeinse aanwezigheid. Bovendien weten we dat gedurende de tweede helft van de 3e eeuw de bevolkingsdichtheid van het westelijk rivierengebied sterk daalde, tot naar schatting 10% van het oorspronkelijke aantal.11 Deze ontvolking is toegeschreven aan de “steeds verder doorzettende desintegratie van het Romeinse rijk”.12 We zullen later zien, dat er iets anders aan de hand was. Val van westelijke limes waarschijnlijk? Zou het inderdaad zo kunnen zijn, dat de Romeinen de controle over het westen van het rivierengebied (en dus over de benedenloop van de Rijn) volledig verloren als gevolg van invallen? We onderzoeken eerst welke omstandigheden daar tegen pleiten. Handel tussen Brittannië en het Rijnland De tweede helft van de 3e eeuw is lang gezien als een periode van algemene economische neergang, maar dat beeld moet worden bijgesteld. Elke provincie maakte in die periode een eigen, afzonderlijke economische ontwikkeling door.13 In Brittannië was die ontwikkeling redelijk tot goed.14 Zo verbeterde de textielproductie zich zowel kwantitatief als kwalitatief.15 Ook de landbouw ontwikkelde zich positief: in de late 3e en vroege 4e eeuw werden veel nieuwe villae gebouwd.16 Ondanks de Frankeninval bloeide het gebied rond Keulen en Trier.17 Er was handel tussen Brittannië en het Rijnland tijdens het laatste deel van de 3e eeuw en tijdens de 4e eeuw, zij het op beperkter schaal. Deze handelscontacten kunnen in beeld worden gebracht aan de hand van

aardewerk. Aardewerk is meestal goed te dateren en aan een productiegebied toe te wijzen; anders dan exportproducten als graan, textiel, wol en andere grondstoffen wordt aardewerk bij iedere opgraving in ruime hoeveelheden gevonden. Romeins Brittannië importeerde onder andere wijn, olijfolie en aardewerk; dat laatste tijdens deze periode vooral uit Noord-Gallië en de Eifel.18 Het 3e- en 4e-eeuwse aardewerk uit de Eifel dat in Brittannië wordt gevonden, het zogenaamde Mayen-aardewerk, zal deel hebben uitgemaakt van de retourvracht na graantransporten naar het continent.19 Aardewerk was een ‘gatenvuller’ bij andere handelsgoederen. Brittannië exporteerde naast o.a. wol, textiel en grondstoffen opmerkelijk genoeg op zijn beurt zelf ook aardewerk, de British ware uit de onderzochte periode. Het wordt onder andere gevonden in het Nederlandse rivierengebied en in noordwest Gallië.20 Niet alleen de British ware maar ook de horrea (graanopslagplaatsen) uit de 4e eeuw in Valkenburg (waarover later meer) getuigen van de graantransporten uit Brittannië.21 Omdat de Rijn een onmisbare corridor tussen Brittannië en het Rijnland vormde, zal het Romeinse gezag er alles aan hebben gedaan om de controle over de rivier te behouden, ook in de 3e en de 4e eeuw.22 Hoe het Romeinse gezag dat aanpakte, bespreken we verderop. Ontvolking en vernatting De dramatische teruggang van de bevolking in het westelijk limesgebied aan het einde van de 3e eeuw wordt wel toegeschreven aan de desintegratie van het Romeinse rijk door invallen, maar het is waarschijnlijker dat de vernatting van het gebied de oorzaak was.23 Deze vernatting werd vermoedelijk veroorzaakt door grootschalige ontginning in het veengebied waardoor de bodem op den duur inklonk en oxideerde. Daarnaast slibden kreken dicht (o.a. in het huidige Westland) waardoor het achterland problemen kreeg met de ontwatering.24 De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 179

|

179

31-07-15 11:01


rond 275 n. Chr. in het westen veroorzaakt is door wateroverlast, niet door invallen en militaire druk. Overigens werd niet het hele westelijke gebied tussen Rijn en Helinium aan het eind van de 3e eeuw onbewoonbaar door de vernatting. Langs de Rijn bleven gedeelten van de door de rivier gevormde oeverwal onaangetast en ook de strandwallen bleven bruikbaar.28

Afb.1 Nederlands limessegment (bron: www.livius.org) 2. Katwijk 3. Valkenburg 5. Leiden-Roomburg 6. Alphen aan den Rijn 7. Zwammerdam 9. Woerden 10. De Meern 11. Utrecht 14. Maurik 24. Cuijk

Haardplaatsen werden opgehoogd, een nieuw gebouwd hypocaustum (verwarmingssysteem) werd nooit gestookt en slootstelsels werden uitgebreid.25 Veel landbouwgebied ging verloren, onder andere in Midden-Delfland.26 Aan deze vernatting in de 3e eeuw waren overstromingen van de Rijn vooraf gegaan vanaf het midden van de 2e eeuw, met als gevolg erosie en sedimentatie. Als gevolg daarvan moest op een aantal plaatsen aan de Rijn grond worden opgebracht, onder andere in het bewoningsgebied rond het castellum in Utrecht, in de castella van Woerden en Alphen aan den Rijn en in de nederzetting Valkenburg-De Woerd.27 Aangezien we op veel plaatsen sporen van vernatting en wateroverlast vinden en geen sporen van verwoesting, mogen we aannemen dat het opgeven van castella

Voortgezet gebruik? Uit gegevens van recente opgravingen blijkt, dat op een aantal plaatsen aan de Rijn na 275 n. Chr. nog activiteit is geweest. Soms blijkt dat ook al uit oudere gegevens, waarop we ook soms teruggrijpen (afb. 1). In een eerdere publicatie hebben we vooral de castella ten oosten van Utrecht (Traiectum) aan de orde gesteld29; nu kijken we alleen naar Utrecht en het gebied ten westen daarvan. Utrecht - Traiectum Het castellum onder het Domplein ligt op circa 1,5 meter boven zeeniveau. Er is al vanaf 1929 gegraven door Van Giffen. Er is in dit pre-detectortijdperk slechts een beperkt aantal munten gevonden waaruit geen gebruik na 275 n. Chr. blijkt. Late bouwsporen ontbreken eveneens, maar opvallend genoeg zijn wel gebruiksvoorwerpen uit de 4e eeuw gevonden en tientallen potscherven uit die tijd.30 Er zijn dus kennelijk laat-Romeinse activiteiten geweest, maar aard en omvang blijven onbekend.

Figuur 1 Munthistogram castellum De Meern.

180

|

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 180

31-07-15 11:01


Figuur 2 Munthistogram castellum Woerden.

Vleuten-De Meern Op het terrein van het castellum op de Hoge Woerd (dat ongeveer 3 meter boven de directe omgeving uitsteekt) zijn alleen wat kleine opgravingen uitgevoerd, zodat nog veel onbekend blijft. Door Fleur Kemmers is een uitgebreide analyse gepubliceerd van de 745 munten van de site, grotendeels gevonden door een aantal detector-amateurs.31 Er zijn 31 4e-eeuwse munten gevonden, wat een opmerkelijk aantal is vergeleken met andere West-Nederlandse castellum-terreinen. De cluster munten uit de 4e eeuw langs de noordelijke uitvalsweg is volgens Kemmers een duidelijke aanwijzing voor militaire bezetting in die periode.32 De muntvondsten worden hier weergegeven in een histogram (figuur 1). Dit histogram geeft het gewogen muntverlies per periode.33 Het aantal gevon­ d­­en munten uit een (groep van) regeringsperiode(n) wordt gedeeld door het aantal jaren dat de periode omvat. De nu berekende waarde wordt vermenigvuldigd met een factor 1.000 en vervolgens gedeeld door het totale aantal munten dat op de site is gevonden. Het nu berekende jaarlijkse verlies per 1.000 munten wordt weergegeven in een staafdiagram, zodat een snelle onderlinge vergelijking van sites mogelijk wordt. De periodenummers op de X-as en de (bronnen van) de gebruikte munten wor-

den in detail toegelicht in de uitgebreide online versie van dit verhaal (op www. thirdcentury.nl, onder ‘Continuity or crisis’). De voor dit verhaal belangrijkste perioden vindt u in het volgende staatje: no. 13-17

Tijdvak n. Chr

periode Post-Severisch

235-260

18

Gallische Rijk

260-274

19

Pannonisch-Illyrisch

274-296

20

Tetrarchie

296-317

21

Constantijns I

317-330

22

Constantijns II

330-348

23

Constantijns III

348-364

24

Valentiniaans

364-378

25

Theodosisch I

378-388

26

Theodosisch II

388-402

Munten van de republiek en ongedetermineerde munten zijn buiten beschouwing gelaten. Als de castella en nederzettingen zijn besproken, worden de histogrammen vergeleken en geanalyseerd. Woerden - Laurium Het castellum-terrein op de Hoge Woerd ligt op 2,4 meter boven het zeeniveau. Het histogram (figuur 2) laat zien dat er munten uit de 4e eeuw zijn gevonden, de jongste voor Theodosius (379-395 n. Chr.)34 Hieruit blijkt, dat er in de 4e eeuw activiteit op het castellum-terrein is geweest. De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 181

|

181

31-07-15 11:01


liere militaire bezetting in de 4e eeuw nemen de opgravers niet aan, een gebruik als overslaghaven, c.q. opslagplaats in verband met graantransporten vanuit Brittannië zou wel mogelijk zijn. Maar volgens ons zou het castellum in de 4e eeuw nog een beperkte militaire functie kunnen hebben gehad. Uit het dendrochronologisch onderzoek bleek ook dat na 346 en 354 n. Chr. nog reparaties zijn uitgevoerd aan de zuidmuur van de principia (bewoningscomplex van de staf van een castellum).37

Afb. 2 Katwijk- De Brittenburg, detail van gravure door Ortelius, 1581.

Castella zonder late activiteit Als we de Rijn stroomafwaarts verder volgen, komen we in het natte veengebied drie castella tegen waar geen sporen van bezetting of gebruik na 275 n. Chr. zijn gevonden. Allereerst Zwammerdam (Nigrum Pullum) dat rond 275 n. Chr. waarschijnlijk door brand verloren ging.35 Aangezien deze brandsporen in dit gebied een geïsoleerd fenomeen zijn, zal het gaan om een incidentele brand. Ook Alphen aan den Rijn36 (Albaniana) en Leiden-Roomburger polder (Matilo) vertonen geen sporen van activiteiten na 275 n. Chr. Valkenburg - Praetorium Agrippinae Er wordt aangenomen dat het castellum Valkenburg rond 260-275 n. Chr. werd opgegeven, maar in de 4e eeuw zijn nog twee horrea gebouwd. De muntvondsten suggereren zelfs een einde na de regeringsperiode van Elagabalus (217-222 n. Chr.). Ander vondstmateriaal uit de tweede helft van de 3e eeuw ontbreekt overigens ook, wat een hiaat laat ontstaan tot het moment van (her)gebruik in de 4e eeuw. Uit dendrochronologische datering blijkt, dat één van de horrea kort na 316 n. Chr., maar waarschijnlijk later in de 4e eeuw, kan zijn gebouwd. In ieder geval is er aan een horreum nog een reparatie uitgevoerd na 365 n. Chr. Een regu-

182

|

Katwijk-De Brittenburg - Lugdunum De resten van het castellum van Katwijk, Lugdunum, liggen voor de kust op de zeebodem en zijn, voor zover nog aanwezig, tot op heden niet teruggevonden. Een poging tot interpretatie moet gebaseerd zijn op afbeeldingen die na het vrijspoelen in 1520 in de loop van de tijd zijn gemaakt. Ze laten een vierkant grondplan zien, een buitenste verdedigingsmuur met (deels dubbele) halfronde torens en een rechthoekig gebouw in het midden (af b. 2). De meest gangbare interpretatie is, dat het hier inderdaad om een castellum gaat, met een kennelijk 4e-eeuws horreum binnen de muren. Katwijk-De Brittenburg zou dan in de 4e eeuw de functie van bewaakte graanopslagplaats kunnen hebben gehad, te vergelijken met de laatste gebruiksfase van het castellum van Valkenburg. Katwijk-Zanderij De Romeinse nederzetting op de locatie Katwijk-Zanderij Westerbaan ligt op een stabiele zandondergrond op enige afstand van de Rijnmonding, dus op die plek was waarschijnlijk geen wateroverlast of extreme vernatting.38 Het onderzoekteam stelt een bewoningsduur voor van 40-250 n. Chr. De einddatum wordt in het rapport in verband gebracht met “de Germaanse invallen” in de limeszone en de daarop volgende “sociaaleconomische ontwrichting”. En toch zijn er na 250 n. Chr. geproduceerde munten op de site gevonden (figuur 3). Omdat aardewerk en ander vondstmateriaal uit de 4e eeuw

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 182

31-07-15 11:01


ontbreekt, hebben de auteurs moeite met het interpreteren van de munten die tussen 307 en 388 n. Chr. zijn geslagen.39 Er zou volgens het rapport verband kunnen zijn met 4e-eeuwse activiteit op de site, maar de munten zouden ook pas in de 5e of 6e eeuw verloren kunnen zijn. 40 Dat laatste is niet aannemelijk gezien de muntcirculatie in het Nederlandse rivierengebied. 41 De munten wijzen in feite op 4e-eeuwse activiteiten en laten verder zien, dat er in de 4e eeuw nog militairen in het WestNederlandse limessegment actief waren. Nieuwe munten werden in de Romeinse tijd namelijk uitsluitend door en ten behoeve van het leger in omloop gebracht en niet zoals tegenwoordig ten behoeve van het economisch verkeer en ‘de markt’. Als het leger ergens verdween, dan hield de toevoer van nieuwe munten eenvoudigweg op. 42 We komen hier nog op terug. De muntcirculatie, eind 3e eeuw De histogrammen moeten worden beoordeeld in de context van de muntcirculatie van het Nederlandse rivierengebied, die rond 260 n. Chr. begon af te wijken van de circulatie in het centrale deel van het rijk. 43 Ons gebied maakte van 260 tot 274 n. Chr. deel uit van het onafhankelijke Gallische rijk van de overweldiger Postumus en zijn opvolgers. Toen gou-

verneur Postumus in 260 n. Chr. de macht greep, waren er geen fundamentele verschillen tussen de muntcirculatie in het toen ontstane Gallische rijk enerzijds en bijvoorbeeld de Balkan of NoordItalië anderzijds. Nadat Postumus in zijn onafhankelijke rijk een eigen muntproductie startte, begonnen diens munten en later die van zijn opvolgers - de circulatie in het Gallische rijk te domineren. 44 Tussen 260 en 274 kwamen relatief weinig munten van legitieme keizers uit die periode (Gallienus en Claudius II) naar het Gallische rijk. Deze munten kwamen pas met vertraging in forse aantallen naar het westen na het eind van dat rijk in 274 n. Chr. Deze munten bleven tot rond 294 n. Chr. een belangrijke component in de geldcirculatie van het westen. Daarnaast waren ook de munten van de laatste Gallische heersers, Tetricus I en II (en de ‘barbaarse’ nabootsingen daarvan) in het westen van belang tot circa 280-282 n. Chr. 45 De munten die door Aurelianus en zijn opvolgers tussen 274 en 317 n. Chr. (periode 19 en 20 van de histogrammen) werden geslagen, drongen, zoals gezegd, in het westen nauwelijks door: deze munten zijn (heel) schaars in het Nederlandse rivierengebied. In het centrale en oostelijke deel van het rijk waren deze munten wel volop in omloop. De afwijkende samenstelling van de

Figuur 3 Munthistogram Katwijk- Zanderij.

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 183

|

183

31-07-15 11:01


Figuur 4 Munthistogram Cuijk.

muntcirculatie vormt de verklaring voor het ‘gat’ tussen 274 en 317 n. Chr. in de westelijke histogrammen; het is niet nodig de oorzaak te zoeken in invallen en een breuk in de Romeinse continuïteit. Het ‘gat’ in de histogrammen wordt uiteindelijk veroorzaakt door het feit dat de munthervorming door Aurelianus in het westen mislukte, waarschijnlijk ook door logistieke problemen.46 Vergelijking histogrammen We bekijken nu de histogrammen van twee nederzettingen in het Nederlandse oostelijke rivierengebied met sterke aanwijzingen voor Romeinse continuïteit, Cuijk (figuur 4) en Maurik (figuur 5). In de histogrammen van Cuijk en Maurik weerspiegelt het ontbreken van munten van periode 19 (274-294), het kleine aantal munten voor periode 20 (296-317), het lichte herstel voor periode 21 (317-330) en de forse toename van het muntverlies voor periode 22 (330-348) niet per definitie een breuk in de continuïteit, maar de hierboven geschetste ontwikkeling van de muntomloop. Wat betreft periode 19 tot en met 22 lijken beide histogrammen sterk op elkaar. De histogrammen van Vleuten-De Meern (figuur 1), Woerden (figuur 2) en Katwijk-Zanderij (figuur 3) laten Romeinse activiteit na 274 zien, maar geen volledige continuïteit van bezetting. Het histogram van Katwijk-Zanderij zit nog het

184

|

meest bij de histogrammen van Cuijk en Maurik in de buurt, wat betreft periode 19 tot en met 22. Het Romeinse rijk, een flexibel systeem De periode na 275 n. Chr. wordt doorgaans gezien als een tijd van crisis47, maar er is ook kritiek op het crisismodel. Witschel benadrukte dat het Romeinse rijk als geheel niet in crisis was, maar dat er wel veel veranderingen kwamen om aan de problemen van die tijd het hoofd te kunnen bieden. Ook maakte Witschel bij zijn beoordeling van de situatie onderscheid naar provincie en naar soort menselijke activiteit (Lebensbereiche). Rond 275 n. Chr. was bijvoorbeeld de situatie in Brittannië over het algemeen goed, terwijl NoordGallië geheel ontwricht raakte. Wat de verschillende Lebensbereiche betreft stelt Witschel bijvoorbeeld vast, dat de politiek-militaire situatie in een bepaalde streek sterk kan veranderen, terwijl de sociaaleconomische structuren nog een tijd intact bleven.48 Een markant voorbeeld zijn de Agri Decumates, het gebied rechts van de Rijn in het Boven Germaans-Rhaetische limesgebied (ongeveer het huidige Baden-Württemberg). Men ging er lang vanuit dat de limes in dit gebied in 260 onder de druk van invallen ‘viel’ en dat het gebied in dat jaar door de Germanen werd veroverd. Dat blijkt niet te kloppen: de castella in dit

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 184

31-07-15 11:01


Figuur 5 Munthistogram Maurik.

gebied werden om intern-politieke redenen in 260 ordelijk en zonder strijd ontruimd, maar de geromaniseerde provinciale bevolking leefde gedurende de laatste decennia van de 3e eeuw gewoon door zoals men gewend was. De Alemannen namen het gebied pas in de 4e eeuw in bezit.49 Een vergelijkbare situatie zien we in Dacië, dat in 271 n. Chr. door het leger werd ontruimd om het Donaufront te stabiliseren. Hoewel de rijke bovenklasse Dacië ook verliet, bleven de overige inwoners in het gebied en zij hielden grotendeels vast aan de vertrouwde geromaniseerde leefwijze.50 De Goten namen Dacië pas in de 4e eeuw in bezit. De flexibiliteit van het Romeinse rijk en zijn cultuur was opmerkelijk en het taaie aanpassingsvermogen is een belangrijke verklaring voor de overlevingskunst van het rijk. We bekijken nu welke Romeinse activiteiten aan het eind van de 3e eeuw mogelijk continuïteit vertoonden in het door leger en bevolking grotendeels verlaten westelijke deel van het Nederlandse limesgebied.

de van de Romeinse invloedssfeer in dit gebied? In zekere zin wel, want het sterk vernatte en vergaand ontvolkte gebied, grotendeels samenvallend met de huidige provincie Zuid-Holland, maakte militair, economisch en sociaal gezien geen deel meer uit van het Romeinse rijk. Maar het Nederlandse rivierengebied (en dus de Rijnlimes) was een essentiële infrastructuur, een belangrijke transport- en handelsroute tussen Brittannië en het Duitse Rijnland.51 Aangezien de handel op Brittannië (weliswaar op beperkter schaal dan voorheen) doorging, lijken de laat 3e- en de 4e-eeuwse muntvondsten Romeinse militaire steunpunten te suggereren op een aantal plaatsen langs de westelijke Rijn. We kunnen aannemen, dat de Rijn een Romeinse rivier bleef. Op het Lebensbereich handel en transport kende de Rijnlimes dus in feite continuïteit aan het eind van de 3e en het begin van de 4e eeuw. In die periode bewaakte de limes in West-Nederland niet langer het (verlaten) achterland tegen (nu afwezige) indringers, de limes bewaakte alleen de infrastructuur van de limes zelf. De limes werd in dit gebied een middel om de rivier te surveilleren.52

West-Nederlandse limes: belangrijke infrastructuur Betekende het opgeven van castella in het West-Nederlandse limesgebied aan het eind van de 3e eeuw nu het (tijdelijk) ein-

Vloot of militaire patrouilles? Bij het bewaken van de Rijn kunnen infanterie-eenheden een rol hebben gespeeld. Verder was er ook vanaf de late 3e eeuw op de Beneden-Rijn waarschijnlijk een taak De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 185

|

185

31-07-15 11:01


voor marine-eenheden, maar dan niet langer van de toen niet meer bestaande Classis Germanica Pia Fidelis. Nu waren op de Rijn waarschijnlijk marine-eenheden van de legioenen actief, de milites liburnarii. Deze eenheden waren kleiner, mobiel en lichter uitgerust.53 Wat de militaire aanwezigheid op het land betreft: we noemden al de late muntvondsten die late militaire aanwezigheid langs de westelijke Rijn suggereren. Immers: nieuwe munten worden alleen geproduceerd voor en door het leger. Er zijn opmerkelijke en voor Nederland zeer schaarse munten gevonden: in De Meern een munt voor keizer Tacitus (275-276), in Woerden een munt voor Diocletianus (284-305) en op Katwijk-Zanderij een munt voor Maximinus II als Caesar (305-308).54 De plaatsen aan de westelijke Rijn met late muntvondsten hebben een relatief hoge ligging gemeen: hier konden in de drassige omgeving droge steunpunten worden aangedaan. Tussen Woerden en de strandwallen vinden we geen hoge steunpunten en die zullen ook niet zijn gemist: Romeinse transporten op de Rijn liepen in dit veenmoeras geen gevaar overvallen te worden. Conclusie De Romeinse limes tussen Utrecht en de kust viel aan het eind van de 3e eeuw niet door invallen, zoals algemeen wordt aangenomen. Op dat moment functioneerde dit limes-segment niet meer als

Noten 1 Antony Kropff studeerde Klassieke archeologie met antieke numismatiek als specialisatie in Leiden. Hij publiceerde eerder over de 3e-eeuwse muntcirculatie en schreef een serie over Forum Hadriani in Westerheem. 2 Van Es 1918-3, 121. 3 Dijkstra 2011, 72. 4 Kreucher 2008, 401. 5 Kropff en van der Vin 2003, 80-81. 6 Dhaeze 2011, 197. 7 Kropff en van der Vin 2003, 79. 8 Ibidem 65-66; 83-84. 9 Ibidem, 83-84. 10 Willems en van Enckevort 2009, 48, 87, 100-101.

186

|

verdedigingslinie om indringers te weren en het achterland te beschermen, maar als een bewaakte infrastructuur, essentieel voor transport en handel, vooral tussen Brittannië en het Duitse Rijnland. Een lineaire, stationaire verdediging met permanent bemande castella was niet langer nodig, omdat het gebied aan beide zijden van de Rijn nagenoeg ontvolkt raakte en bovendien was zo’n traditionele limesverdediging niet meer mogelijk als gevolg van de toenemende vernatting van het gebied. Vanaf het eind van de 3e eeuw werd de westelijke Rijn waarschijnlijk bewaakt door middel van een mobiele surveillance, waarbij de hooggelegen castella terreinen van Utrecht, De Meern en Woerden als steunpunten kunnen hebben gefungeerd. De monding van de Rijn werd waarschijnlijk ook bewaakt. De munten uit de laat 3e en de 4e eeuw op Katwijk-Zanderij laten zien, dat de 4e-eeuwse horrea in Valkenburg geen geïsoleerd fenomeen waren. Het nu verdwenen castellum Katwijk-De Brittenburg heeft waarschijnlijk ook een rol gespeeld bij de Laat-Romeinse bewaking van de Rijnmonding. Vanaf het eind van de 3e eeuw hoefde de Rijnlimes tussen Utrecht en de kust maar één ding te bewaken: zichzelf.55 Richard Holstraat 125 2551HR Den Haag antonykropff@hetnet.nl

11 Dijkstra 2011, 81-83. 12 Ibidem, 70. 13 Johne en Hartmann 2008, 1033; De Blois 2007, 9. 14 Witschel 1999, 362. 15 Ruffing 2008, 839. 16 Witschel 1999, 371-372. 17 Ruffing 2008, 834. 18 Fulford 1978, 59-60. 19 Esmonde Cleary 1990, 33, 83. 20 Driessen en Besselsen 2014, 328; 471 noot 187; Van Kerckhove en Driessen 2011, 16; Fulford 1978, 59. 21 Bechert en Willems 1995, 96; Ozinga 1989, 56; Groenman- van Waateringe 1986, 167. 22 Colenbrander (in gesprek met J. Bazelmans) 2005,

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 186

31-07-15 11:01


37; Graafstal 2002, 3. 23 Kropff en Van der Vin 2003, 82. 24 Kropff 2008, 9; vergelijk ook Dijkstra 2011, 34-35, 5758. 25 Bloemers 1978, p. 96, 187-188. 26 Dijkstra 2011, 71; Van Londen 2006, 137. 27 Ozinga 1989, 58; Blom en Vos 2008, 415; Polak, Kloosterman e.a. 2004; Bloemers 1980, 166; Bloemers 1978, 96. 28 Dijkstra 2011: 81-83. 29 Kropff en van der Vin 2003. 30 Ozinga 1989, 41, 55, 152. 31 Kemmers 2009. 32 Ibidem, 45-46. 33 Kropff en Van der Vin 2003, 60-61; Casey 1988, 41, 45; Reece 1979, 175-176. 34 Kemmers 2008, 281. 35 Haalebos, J.K., 1977. 36 Polak e.a. 2004. 37 Groenman en Van Beek 1988, 32, 34. 38 Van der Velde, Van Doesburg, Müller en Waldus, 2008, 123. 39 Beliën 2008, 268. 40 Ibidem, 254-255.

41 Kropff 2005, 79-81. 42 Aarts 2000, 41, 209; Casey 1986, 82; Willems 1984, 258. 43 Kropff en van der Vin 2003, 58-59. 44 Besley en Bland 1983, 16. 45 Schulzki 1989, 51, 60. 46 Kropff 2005, 84-85. 47 Gerhardt 2008, 125-157; Johne en Hartmann 2008, 1031-1032; De Blois (contra) 2007, 5. 48 Witschel 1999, 377. 49 Goltz 2008, 440-441; Glas en Hartmann 2008, 649650; Witschel 1999, 214-217. 50 Hartmann 2008, 315-316. 51 Dhaeze 2011, 209; Graafstal 2002, 3. 52 Colenbrander (in gesprek met J. Bazelmans) 2005, 37. 53 Dhaeze 2011, 52. 54 Kemmers 2009, 30; Kemmers 2008, 280; Beliën 2008, 268. 55 Van dit artikel is een uitgebreide Engelstalige versie met meer bronmateriaal te vinden op www.thirdcentury.nl, onder ‘Continuity or Crisis’. De auteur gedenkt Willem J.H. Willems, die voor zijn overlijden het artikel van opmerkingen en aanvullingen voorzag.

Literatuur Aarts, J.G., 2000: Coins or Money? Exploring the monetization and functions of Roman coinage in Belgic Gaul and Lower Germany 50 BC- AD 450, Amsterdam. Bechert, T. & W.J.H. Willems, 1995: De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust, Utrecht. Beliën, P., 2008: De Romeinse munten aangetroffen op de Zanderij, in: H.M. van der Velde (ed.), Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij- Westerbaan te Katwijk (1996-2006), Amersfoort, 251-268. Besley, E. & R. Bland, 1983: The Cunetio Treasure, Roman Coinage of the Third Century AD, Londen. Bloemers, J.H.F., 1978: Rijswijk (Z.-H.), ‘De Bult’. Eine Siedlung der Cananefaten. (Nederlandse Oudheden 8), Amersfoort. Bloemers, J.H.F., 1980: Engelse drop. Een poging tot ontleding van het romanisatieproces in Nederland, Westerheem 29, 152-173. De Blois, L., 2007: Een eeuw van crisis, het Romeinse rijk in de derde eeuw na Christus. (Afscheidsrede), Nijmegen. Blom, E. & W.K. Vos, 2008: Woerden- Hoochwoert. De opgravingen van 2002-2004 in het Romeinse castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort. Casey, P.J., 1986: Understanding Ancient Coins, Londen. Casey, P.J., 1988: The interpretation of Romano-British site finds, in: P.J. Casey & R. Reece (eds.), Coins and the Archeologist, tweede druk, Londen, 39-56. Colenbrander, B., 2005: Limes Atlas, Rotterdam. Dhaeze, W. 2011: De Romeinse kustverdediging langs de Noordzee en het Kanaal van 120 tot 410 na Chr, Gent. Dijkstra, M.F.P., 2011: Rondom de mondingen van Rijn & Maas, landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid- Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden. Driessen, M. & E. Besselsen (eds), 2014: Voorburg- Arentsburg: een Romeinse havenstad tussen Rijn en Maas. (Themata 7), Amsterdam. Es, W.A. van, 19813: De Romeinen in Nederland, Haarlem. Esmonde Cleary, A.S., 1989: The ending of Roman Britain, Londen. Fulford, M. 1978: Roman trade between Britain and the Rhine provinces: the scope of medieval historical and archaeological analogy, in: J. Du Plat Taylor & H. Cleere (eds.), Roman shipping and trade: Britain and the Rhine provinces. (CBA research report 24), Londen, 59-69. Gerhardt, T. 2008: Forschung, in: K.-P. Johne, U. Hartmann & T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 395-423. Glas, T. & U. Hartmann, 2008: Die Provinzverwaltung, in: K.-P. Johne, U. Hartmann & T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 641-672.

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 187

|

187

31-07-15 11:01


Goltz, A., 2008: Die Völker an der nordwestlichen Reichsgrenze (Rhein und obere Donau), in: K.-P. Johne, U. Hartmann & T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 427-447. Graafstal, E.P., 2002: Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland, Westerheem 51, 2-27. Groenman- van Waateringe, W. & B.L. van Beek, 1988: De Romeinse castella te Valkenburg Z.H. Zeventiende opgravingscampagne 1980, Werkput VI 1, in: J.H.F Bloemers (ed.), Archeologie en oecologie tussen Rijn en Vlie, Assen - Maastricht, 1-121. Haalebos, J.K., 1977: Zwammerdam- Nigrum Pullum, ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes, Amsterdam. Hartmann, V., 2008: Claudius Gothicus und Aurelianus, in: K.-P. Johne, U. Hartmann & T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 297-323. Johne, K.-P. & U. Hartmann, 2008: Krise und Transformation des Reiches im 3. Jahrhundert, in: K.-P. Johne, U. Hartmann en T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 1025-1053. Kemmers, F., 2008: Munten, in: E. Blom & W.K. Vos, Woerden- Hoochwoert. De opgravingen van 2002-2004 in het Romeinse castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort, 269-288. Kemmers, F., 2009: De Romeinse muntvondsten van het terrein De Hoge Woerd in De Meern (gemeente Utrecht), Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 95, 1-64. Kerckhove, J. van, & M. Driessen, 2011: The city of Forum Hadriani: a supply centre for the military on the Dutch coast. The ceramic evidence. In: Newsletter of the Study Group for Roman Pottery 52, 10-17. Kreucher, G., 2008: Probus und Carus, in: K.-P. Johne, U. Hartmann & T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 395-423. Kropff, A.C., & J.P.A. van der Vin, 2003: Coins and continuity in the Dutch River area at the end of the third century AD, European Journal of Archaeology 6, 55-87. Kropff, A., 2005: “Radiate copies”: Late third century Roman emergency coins, Revue Belge de Numismatique et de Sigillographie 151, 75-96. Linden, E. van der, 2008: Aardewerk, in: E. Blom & W.K. Vos, Woerden- Hoochwoert. De opgravingen van 2002-2004 in het Romeinse castellum Laurium, de vicus en van het schip de ‘Woerden 7’, Amersfoort, 128-164. Londen, H. van, 2006. De inheemse bewoning in het landelijk gebied. In: W. de Jonge, J. Bazelmans en D. de Jager (eds.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument, Utrecht, 131-139. Ozinga, L.R.P., M.D. de Weerd & M.J.G.Th. Montforts, 1989: Taiectum: een hulptroepencastellum aan de Rijn-limes, in: L.R.P Ozinga, M.D. de Weerd & M.J.G.Th. Montforts (eds.), Traiectum: een hulptroepencastellum aan de Rijnlimes, Utrecht, 37-62. Polak, M., R.P.J. Kloosterman & R.A.J. Niemeijer, 2004: Alphen aan den Rijn – Albaniana, 2001-2002. Opgravingen tussen de Castellumstraat, het Omloopkanaal en de Oude Rijn, Nijmegen. Reece, R., 1979: Zur Auswertung und Interpretation römischer Fundmünzen aus Siedlungen, in: Studien zu Fundmünzen der Antike 1, Berlijn, 175-195. Ruffing, 2008: Die Wirtschaft, in: K.-P. Johne, U. Hartmann & T. Gerhardt (eds.), Die Zeit der Soldatenkaiser, Krise und Transformation des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr. (235-284), Berlijn, 817-841. Schulzki, H.J., 1989: Die Fundmünzen der römischen Strassenstation Flerzheim, Keulen. Velde, H.M. van der, J. van Doesburg, A. Müller & W.B. Waldus, 2008: Resten uit de Romeinse tijd in het centrale deel van de Zanderij: een Romeinse weg, in: H.M. van der Velde (ed.), Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij- Westerbaan te Katwijk (1996-2006), Amersfoort, 107-126. Velde, H.M. van der, 2008: Sporen en structuren behorende tot de Romeinse nederzetting, in: H.M. van der Velde (ed.), Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij- Westerbaan te Katwijk (1996-2006), Amersfoort, 55-92. Willems, W.J.H., 1984: Romans and Batavians. A regional Study in the Dutch Eastern River Area, II, Berichten ROB 34, 39-331. Willems, W.J.H. & H. van Enckevort, 2009: VLPIA NOVIOMAGVS- Roman Nijmegen, The Batavian Capital at the Imperial Frontier. (JRA Supplemetary Series 73), Portsmouth, Rhode Island. Witschel, C., 1999: Krise - Rezession - Stagnation? Der Westen des römischen Reiches im 3. Jahrhundert n. Chr, Frankfurt.

188

|

De bewaakte rivier door niemandsland

04-2015 binnenwerk.indd 188

31-07-15 11:01


Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland E.H.P. Cordfunke1

Voor het dateren van middeleeuwse bakstenen gebouwen, zoals kastelen of kerken, wordt vaak gebruik gemaakt van baksteenformaten, waarbij vaak een (te) grote mate van nauwkeurigheid wordt gesuggereerd. De datering aan de hand van de afmetingen van bakstenen is echter controversieel en heeft vaak tot verkeerde conclusies over de ouderdom van een gebouw geleid.

In februari 1994 werden tijdens archeologische werkzaamheden aan de Nieuwezijds Kolk te Amsterdam tot ieders verrassing de fundamenten aangetroffen van een bakstenen muur met een breedte van meer dan 2 m. Op grond van het baksteenformaat (32/30 x 15/14 x 8/7 cm)2 werd al spoedig aangenomen dat het een bouwwerk uit het eerste kwart van de 13e eeuw betrof en, zoals de opgravers zich retorisch afvroegen, “van wie zou dat anders geweest kunnen zijn dan van de heersers over deze streek: de heren van Aemstel?”3 Een heftige discussie tussen voor- en tegenstanders van deze toekenning brak meteen los. Het pleit werd tenslotte beslist door dendrochronologisch onderzoek van de zware steunbalken in het metselwerk van de fundering (af b. 1), waaruit bleek dat enkele ervan af komstig waren van bomen die omstreeks 1280 waren gekapt. 4 Geen ‘kasteel van Amstel’ dus, zoals verschillende historici al hadden gesteld, maar een steunpunt van graaf Floris V. Het grote baksteenformaat heeft de opgravers toen duidelijk op het verkeerde been gezet. Hoewel de betrouwbaarheid van het baksteenformaat als dateringsmiddel voor middeleeuwse gebouwen al lang ter discussie staat,5 treffen we ten

onrechte nog steeds, ook in recente publicaties, zinsneden aan als “op grond van het baksteenformaat is het gebouw omstreeks... (bijvoorbeeld: midden 13e eeuw of zelfs 1260)... te dateren”.

Afb. 1 De in 1994 aangetroffen muur aan de Nieuwezijds Kolk te Amsterdam. Foto: auteur.

Problemen bij het dateren van baksteen Om na te gaan of er een verband bestaat tussen het baksteenformaat en de datering, dienen we te beschikken over goed gedefinieerde gegevens: baksteenformaten van primair gebruikte baksteen waarvan de ouderdom zo nauwkeurig mogelijk bekend is. Dit kan materiaal zijn uit de fundering van een kerk of kasOver de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 189

|

189

31-07-15 11:01


Afb. 2 Resten van Romeinse steenovens, opgegraven op de Holdeurn bij Berg en Dal in 1941. In het vuurgat de archeoloog W.C. Braat met zijn dochtertje. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

190

|

teel waarvan de stichtingsdatum nauwkeurig bekend is. Dit materiaal is schaars, want van de meeste kastelen en kerken kennen we de bouwdatum slechts bij benadering en die blijkt vaak te berusten op een globale schatting. Ook dan nog zijn we niet zeker of het baksteenformaat representatief is voor de datering, bijvoorbeeld omdat in een fundering sloopmateriaal kan zijn verwerkt. Het is dan ook nodig deze baksteenformaten, indien mogelijk, te vergelijken met die van het onderste muurwerk. Een goed voorbeeld van deze problematiek is het Muiderslot dat omstreeks 1285 door graaf Floris V werd gebouwd. Het kasteel werd in 1297, kort na zijn dood, op last van de Utrechtse bisschop tot op de fundamenten gesloopt. In 1360 werd het kasteel op de oorspronkelijke funderingen weer opgebouwd en in 1385 uitgebreid met de oostelijke vleugel. De fundamenten bestonden, zoals te verwachten was, uit kloostermoppen met het formaat 29 x 14 x 7,5 cm.6 Maar uit nieuw bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat dit steenformaat niet kan worden gerelateerd aan de bouwdatum van het kasteel (omstreeks 1285), want ook Floris V heeft zijn Huse te Muden laten optrekken op de fundamenten van een oudere muur van onbekende datum.7 Een probleem bij het dateren van baksteen door middel van baksteenforma-

ten is dat in één en dezelfde context soms bakstenen met verschillende maten voorkomen, bijvoorbeeld doordat een deel van de stenen op ‘koudere’ plaatsen in de oven heeft gelegen met als gevolg een niet-uniforme krimp van de klei tijdens het bakken. Daarom is het nodig dat de maten van veel stenen worden gemeten om een representatieve, gemiddelde waarde te krijgen. Dit lijkt een open deur, maar zelden wordt hierover in publicaties iets gezegd. Een overzicht van de baksteenformaten en hun dateringen uit archeologisch en bouwhistorisch onderzoek in Alkmaar uit de periode 1250–1550 laat een verbijsterende variatie zien,8 veroorzaakt door kleine verschillen in de maten van de baksteen. Naast de strekkende maat (lengtemaat) wordt daarom wel het volume gebruikt als maat voor de ouderdom van de baksteen, maar in dat geval wordt ten onrechte een grote mate van nauwkeurigheid gepretendeerd.9 Omdat de bouw van een kasteel of kerk meestal over een lange periode plaats heeft gevonden, kunnen tijdens de bouw bakstenen van verschillend formaat zijn gebruikt, bijvoorbeeld omdat materiaal uit verschillende ovens werd betrokken. Bij de bouw van een kerk werd in de meeste gevallen met het koor begonnen. De baksteenformaten van het koor kunnen dan ook het beste worden gerelateerd aan de stichtingsdatum. Ook over de herkomst van de bakstenen in Holland is nog weinig zeker. Naarmate de toepassing van baksteen in de loop van de 13e eeuw overal sterk toenam, werden ook plaatselijk ovens gebouwd, onder meer in Alkmaar. Uit de grafelijkheidsrekeningen van 1344/’45 blijkt dat er toen 1600 bakstenen werden gekocht ten behoeve van grafelijk kasteel Albrechtsberg. In hetzelfde jaar werden er 5000 bakstenen gekocht voor de Nieuwendoorn, een van de dwangburchten van Floris V in WestFriesland. Ze werden betrokken uit ovens die ten oosten van Alkmaar waren gelegen, een gebied waar vette klei vandaan komt. Want de kwaliteit van de

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 190

31-07-15 11:01


bakstenen wordt sterk bepaald door de vorm en grootte van de klei.10 Mogelijk zijn deze ovens al omstreeks 1285 gebouwd om bakstenen te leveren voor de bouw van de dwangburchten van graaf Floris V in West-Friesland. Niettemin betrok Floris V in datzelfde jaar ook grote hoeveelheden baksteen van de West-Lauwerse kloosters.11 Van de meeste bakstenen gebouwen uit de Middeleeuwen, zowel kerkelijke als profane, is de stichtings(bouw)datum onbekend.12 De baksteenformaten kunnen dan niet gebruikt worden om een verband tussen het formaat en de datering vast te stellen. Wat overblijft is een beperkt aantal gebouwen waarvan de bouwdatum in goede benadering bekend is; zij zullen hier de revue passeren. Gebouwen buiten Holland worden buiten beschouwing gelaten omdat de gehanteerde maten in voeten per regio kunnen verschillen. De oudste bakstenen Over de introductie van baksteen in Holland bestaat in de literatuur geen overeenstemming. In een artikel betoogde Van der Hoeve onlangs dat baksteen niet voor het begin van de 13e eeuw in Holland werd toegepast.13 Blijft over het bakstenen graf van de Hollandse gravin Geva (overleden rond 960) in de eerste abdijkerk van Egmond.14 Dit graf was lange tijd het enige voorbeeld van een vroeg gebruik van baksteen in Holland. Tijdens de bouw van de tweede abdijkerk, waarvan het koor in 1143 werd gewijd, moest een aantal grafelijke bijzettingen uit de eerste kerk worden verplaatst. De vloer lag toen open en de overgebleven bijzettingen, waaronder het graf van Geva, hebben kennelijk te lijden gehad van die bouwwerkzaamheden. Het graf, dat oorspronkelijk geheel met onregelmatig gevormde natuurstenen platen was opgebouwd, werd hersteld met grote bakstenen (33 x 16 x 9/11 cm). Dit zal dan gebeurd zijn omstreeks 1150/’60 tijdens de bouw van het schip van de kerk. Vervolgens werd de kerkvloer met grond ongeveer 70 cm opge-

Afb. 3 Reconstructie van een steenoven in de tuin van het kloostermuseum te Aduard. Tussen de gestapelde stenen lopen kanalen om de warmte zoveel mogelijk gelijkmatig te verdelen. Foto: Kloostermuseum, Aduard.

hoogd. Het is niet aan te nemen dat het betreffende graf later nogmaals werd blootgelegd. Bij de opening van het graf in 1980 bleek het skelet nog geheel in situ te liggen. Niettemin doken inmiddels ook op andere plaatsen bakstenen van groot formaat op, bijvoorbeeld in Alkmaar waar bij opgravingen op de Achterdam zeer grote bakstenen werden aangetroffen, waaronder zelfs één met een lengte van 38 cm.15 Een ander voorbeeld is de kerk van Velsen, waar in de westgevel een romaans venster is dichtgezet

Afb. 4 De bakstenen fundering van de toren (links) tegen de muur van de tufstenen kerk van Heiloo. Foto: auteur.

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 191

|

191

31-07-15 11:01


NR OBJECT

AFMETING [cm]

1

Amsterdam, ‘kasteel van Amstel’

2

Warmond, kasteel

3 4

VOLUME [cm3]

DATERING REFERENTIE

32/30 x 15/14 x 8/7

3390

1280

32 x 15 x 8

3840

1276

Baart 1994; idem 2000 Renaud 1985

Loosduinen, abdijkerk

30/29 x 15/14 x 9/8

3649

1230

Halbertsma 1971

Schiedam, Huis Te Riviere

31/30 x 15/14 x 8/7

3330

1270

Hoek 1975 Renaud 1939

5

Egmond, ronde burcht

30/28 x 15 x 8/7

3270

1210

6

Alkmaar/Oudorp, kasteel

30 x 15 x 8/7

3375

1290

Cordfunke 1981

7

Beverwijk, Huis Ter Wijc

30 x 15/14 x 8/7

3270

1260

Renaud 1960/’61

8

Egmond, slotkapel

31/29 x 14,5 x 8

3480

1226

Cordfunke 2010, ongepubliceerde

29/28 x 15/14 x 7,5

3102

1225

Sarfatij 1994

30/28 x 14/13 x 8

3136

1290

De Vries 2000

9

Dordrecht, Huis Scharlaken

10

Den Haag, Ridderzaal

11

Delft, kapel Koningsveld

30/28 x 15/13 x 8/7

3075

1300

Bult en Groen 2005

12

Schiedam, Bagijnhof

30/28 x 15/13 x 8/7

3220

1275

Hoek 1975 De Vries 2000

13

Den Haag, grafelijk woonkwartier

30/29 x 14,5 x 9/8,5

3745

1230

14

Hillegersberg, Huis Ten Berghe

30/28 x 15/14 x 9/8

3368

1250

Hoek 1971

15

Delft, gasthuiskapel

31/30 x 15/14 x 9/8

3772

1264

Bult 1994

16

Rotterdam, kasteel Katendrecht

31,5/29 x 14/12,5 x 8/7,5

3123

1315

Hoek 1961; Schiltman 2013

17

Alkmaar, waterput

23 x 11 x 5,5/5

1328

1350

Cordunke 1989

18

Alkmaar, koor Heilige Geestkapel (Waag)

22 x 11 x 5,5

1331

1350

Cordfunke 1978

19

Delfshaven, sluis

23 x 11.5 x 5

1265

1390

Hoek 1975

23 x 11 x 5

1265

1433

Van Heeringen & Sarfatij 1981

19,5 x 10/9 x 5

926

1433

Idem

22 x 11 x 5

1210

1435

Sarfatij 1981

23/22 x 11 x 5

1238

1412

Baart 1991

20 Rijswijk (Z.-H.), kloosterkapel Idem 21

Amsterdam, St.-Jacobskapel

22

Amsterdam, St.-Catharijneklooster

23

Schiedam, Mariakapel

24 Muiderslot, oostvleugel 25

Dordrecht, Huis Scharlaken

26 Alkmaar, kapel Jonge Hof 27

Haarlem, koor Sint.-Bavo

23/22 x 10,5 x 5,5

1300

1385

Hoek 1975

23 x 11,5/10,5 x 5/4

1144

1385

Renaud 1954

23/22 x 10,5 x 5/4,5

1124

1360

Sarfatij 1994

22/21 x 10/9,5 x 4,5

943

1433

Cordfunke 1990

23/22 x 11 x 5

1238

1397

Ter Kuile 1942

Tabel 1 Afmetingen van bakstenen uit gedateerde vondstcomplexen. Bron: auteur.

deels met tufsteen en deels met bakstenen van 33 x 16 x 9 cm; datering derde kwart 12e eeuw.16 In deze voorbeelden is baksteen toegepast bij vroege herstelwerkzaamheden. Baksteen wordt na 1200 geleidelijk aan steeds meer toegepast in muurwerken, het verdringt dan langzaam het tufsteen als bouwmateriaal. Vroege baksteen wordt onder meer aangetroffen in de Leidse burcht, in delen die hersteld zijn na de Loonse Oorlog (kort na 1204), bak-

192

|

steenformaat 33/31 x 16/15 x 10/9 cm.17 Baksteen van eenzelfde formaat bevindt zich in de fundering van de toren van het Witte Kerkje van Heiloo, maar de datering daarvan is niet bekend. Bouwhistorisch onderzoek in de toren van de voormalige abdijkerk van Rijnsburg heeft aangetoond dat bij herstelwerkzaamheden na een brand in 1183 bakstenen van het formaat 30/29 x 15/13 x 10/9 cm werden toegepast. Deze herstelwerkzaamheden vonden tussen 1183

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 192

31-07-15 11:01


en 1199 plaats. Het Gravensteen in Leiden, gebouwd omstreeks 1200, is opgetrokken met bakstenen van hetzelfde formaat 31/29 x 15/14 x 12/10 cm.18 De grote overeenkomsten, in formaat, kleisoort en afwerking, van de bakstenen van het Gravensteen in Leiden met die van de abdijtoren van Rijnsburg, doet veronderstellen dat ze af komstig zijn van hetzelfde productiecentrum dat omstreeks 1190 in bedrijf was. Daarentegen zijn de oudste bakstenen van de Burcht van elders af komstig. De afmetingen van de oudste bakstenen waren niet uniform. Kort na 1200 zou dit echter veranderen wanneer de toepassing van bakstenen in gebouwen algemeen gebruikelijk wordt. De bakstenen worden dan kleiner en dus handiger te hanteren. Baksteenformaten, 13e eeuw tot midden 15e eeuw In tabel 1 zijn baksteenformaten verzameld van gebouwen in Holland waarvan de stichtingsdatum bij goede benadering bekend is. Voor zover uit de betreffende publicaties bekend is, voldoen al deze waarnemingen aan de geldende criteria. Een enkele blik op de gegevens in de tabel waarin de baksteenformaten in een willekeurige chronologische volgorde zijn verzameld, maakt duidelijk dat er geen enkel verband is tussen baksteenformaat en datering. De

slogan ‘hoe dikker, hoe ouder’ gaat in zijn algemeenheid niet op.19 Een nadere beschouwing van het beschikbare materiaal laat zien dat het volume van het meeste 13e-eeuwse baksteen in de tabel gemiddeld 3400 cm3 bedraagt, hetgeen overeenkomt met de afmetingen 30 x 15 x 7,5 cm. Ook de meeste 13e-eeuwse bakstenen uit een niet gedateerde context bezitten dit formaat. Niettemin hebben de nummers 2, 3 en 15 in de tabel een groter baksteenvolume en de nummers 9,10, 11 en 16 een kleiner volume (grafiek 1). Maar ook de volumina van deze stenen blijken in de grafische voorstelling op een horizontale lijn te liggen, hetgeen doet vermoeden dat ze af komstig zijn steenovens met onderling iets afwijkende productieprocessen. Ook de chemische samenstelling van de gebruikte kleisoorten kan daarbij van invloed zijn geweest. Dit vermoeden wordt gesteund doordat uit rekeningen uit de 14e en 15e eeuw blijkt dat stenen van diverse ovens werden gebruikt. Zo betrok men voor de bouw van de St. Bavo te Haarlem vanaf 1392 stenen uit Leiden en uit de Vechtstreek. Men lette daarbij zorgvuldig op de maten van de stenen. In de bouwrekeningen van de St. Bavo lezen we bijvoorbeeld dat de opdrachtgevers stenen bedongen van dezelfde aerde, maar met voirwaerde dat se een weynich dicker wesen sullen dan die andere.20 Een chemische analyse van de

Grafiek 1 Het verband tussen het baksteenvolume en de datering. Bron: auteur.

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 193

|

193

31-07-15 11:01


gebruikte kleisoorten kan hierover meer inzicht geven. Het gemiddelde volume van de stenen in de 14e tot ver in de 15e eeuw bedraagt 1250 cm3, hetgeen overeenkomt met de afmetingen 21 x 11 x 5,5 cm. De grotere uniformiteit kan samenhangen met het feit dat het aantal ovens in die periode is toegenomen, waardoor men minder af hankelijk was van ovens buiten Holland. Conclusie In de tweede helft van de 12e eeuw werd baksteen in Holland sporadisch toegepast, voornamelijk in combinatie met tufsteen. Het zijn zeer grote bakstenen met niet-uniforme maten die vermoedelijk bepaald zullen zijn door de afmetingen van de tufsteenblokken. Zo zijn in de Grote Kerk van Dordrecht de afmetingen van het gebruikte tufsteen, 38 x 14 x 10 cm,21 vergelijkbaar met de afmetingen van de oudste bakstenen elders. In het begin van de 13e eeuw ging men over op vaste maten die gedurende de hele 13e eeuw gehandhaafd bleven (grafiek 1). Globaal bedroegen de afmetingen van de bakstenen toen 30 x 15 x 7,5 cm, met een spreiding van 10% als gevolg van verschillen in de baktemperatuur in de ovens. De afmetingen (in de klassieke verhouding 4:2:1) waren gebaseerd op de voet die in Holland 31,4 cm bedroeg.22 Met een krimp van ongeveer 6 tot 8% tijdens het bakken van de klei komt men op de hiervoor genoemde globale maten. Kort na 1300 ging men over op een kleinere baksteen met het globale formaat 22 x 11 x 5,5 cm. Dit formaat was gebaseerd op driekwart voet (22,8 cm) voor de lengte. Dit geeft dan bij een krimp van ongeveer 10% een lengtemaat van gemiddeld 22 cm. Dit formaat bleef lang in gebruik, tenminste nog tot halverwege de 15e eeuw. Ook in dit geval geldt dat een datering nauwkeuriger dan 14e-15e eeuw niet mogelijk is. De eerder geconstateerde ‘verbijsterende variatie’ in de baksteenformaten is voor een belangrijk deel toe te schrijven

194

|

aan verschillen in de baktemperatuur die in een oven kunnen optreden, maar wellicht ook aan lokale verschillen in de lengtemaat. Sterk afwijkende maten zijn vaak een resultaat van afwijkende omstandigheden in de productiemethode. Zo hebben de bakstenen van een omstreeks 1340 gebouwde boerderij in Portugaal het afwijkende formaat 26,5 x 12,5 x 6,5 cm. Het waren heel zacht gebakken stenen die ter plekke waren gebakken in een veldoven.23 Samenvattend is het baksteenformaat ongeschikt om daarmee een gebouw te dateren anders dan zeer globaal; een conclusie waartoe Van Tussenbroek ook was gekomen,24 en al eerder Arntz, die in zijn nog steeds lezenswaardige artikel tevens wees op de rol van de Friese kloosters bij de introductie van het baksteen.25 Nieuwe technieken, nieuwe inzichten Moderne natuurwetenschappelijke methoden, zoals C14-metingen of de dendrochronologie, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de chronologie van het archeologisch onderzoek. Voor het dateren van keramiek en bakstenen is de thermoluminescentie ontwikkeld, een natuurwetenschappelijke methode die op het eerste gezicht lijkt op de C14-methode. Thermoluminescentie berust op het meten van de stralingsschade in de componenten van de klei, zoals kwarts en veldspaat, die wordt veroorzaakt door radioactieve elementen die er in geringe hoeveelheden aanwezig zijn. Tijdens het bakken van de klei verdwijnt de stralingsschade waardoor de klok als het ware op nul wordt gezet. Maar in de baksteen wordt opnieuw stralingsschade veroorzaakt waarvan de grootte af hankelijk is van de tijd die verlopen is sinds het bakken. De door de radioactiviteit veroorzaakte schade kan vervolgens in het laboratorium worden gemeten als een lichteffect door het monster te verhitten. De intensiteit van het lichteffect is evenredig met de tijd die sinds het bakproces is verlopen. Deze methode is aan de Universi-

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 194

31-07-15 11:01


teit van Oxford ontwikkeld in de jaren ‘70 van de vorige eeuw en is thans alleen nog mogelijk in een aantal gespecialiseerde laboratoria. Hoewel eerder verkregen resultaten nog weinig bevredigend waren, 26 is inmiddels veel vooruitgang geboekt.27 Voor het inzicht

in de bouwgeschiedenis van historisch belangrijke gebouwen is dit van grote betekenis. Als deze methode op grotere schaal mogelijk wordt, zal blijken dat veel op baksteenformaten gebaseerde dateringen herzien zullen moeten worden.

Noten 1 De auteur verrichtte stadskernonderzoek in Alkmaar, was Algemeen Voorzitter van de AWN en publiceerde onder meer ’50 jaar AWN’ in: Archeologie in veelvoud (2001). 2 ‘Het kasteel van Amstel ontdekt in Amsterdam’ 1994. Public relations/voorlichting. 3 Baart 1994, 114-118. 4 Jansma en Kars 1995, 9-11. 5 Zie bijvoorbeeld Van Tussenbroek 2008. 6 Renaud 1954, 198. 7 Kamphuis en Viersen 1995, 139. 8 Bitter 2002, 56-59. 9 Alders 1985. 10 Arntz 1971. 11 Jansen en Janse (eds.) 1991. 12 Zie het overzicht bij Van Tussenbroek 2008, 115-132, spec. 127. 13 Van der Hoeve 2005, 127-128. 14 Cordfunke 2010; 87, 110. Het betreft graf nr. 2 en niet dat van Othilde (graf nr. 3) zoals abusievelijk in de literatuur is terecht gekomen. 15 Bitter 2002, 72. 16 Numan 2006, 178. 17 Orsel 2007, 11. 18 Orsel 2011,186-187. 19 Van Kempen en Hom 2005. 20 Ter Kuile 1942, 92. 21 Sarfatij 1994, 332. 22 In Brabant en Vlaanderen rekende men met de Brugse voet die 27, 43 cm bedroeg. Voor een overzicht van de verschillende roedematen, zie Rombach 1968, 78-79. 23 Hoek 1971. 24 Van Tussenbroek 2008, 130. 25 Arntz 1954. 26 De Vries 2000. 27 Bailiff 2008. Literatuur Alders, G.P., 1985: De vroegste baksteen in Holland en Friesland, Westerheem 34, 269-270. Arntz, W.J.A., 1954: Tijdstip en plaats van ontstaan van onze middeleeuwse baksteen, Bulletin KNOB VIe serie, 25-38. Arntz, W.J.A., 1971: De middeleeuwse baksteen, Bulletin KNOB 70, 98-103. Baart, J., 1991: Amsterdam: centrum, Holland 23, 314. Baart, J., 1994: De heren van Aemstel terug in Amsterdam, Ons Amsterdam 46, 114-118. Baart, J., 2000: Amsterdam: Nieuwezijds Kolk, Holland 32, 309. Bailiff, I.K., 2008: New Developments in the Scientific Dating of Brick, in: Novi Monasterii (Jaarboek Abdijmuseum Ten Duinen 1138), Koksijde, 133-144. Bitter, P., 2002: Graven en begraven. Archeologie en geschiedenis van de Grote Kerk te Alkmaar, Hilversum. Boer, P.C. de, 2005: Graven in het Muiderslot, gem. Muiden. Een archeologische begeleiding, (ADC rapport 476), Amersfoort. Bult, E.J. en J.-M. Groen, 2005: Delft* Koningsveld IV, Holland 37, 63-69. Cordfunke, E.H.P., 1978: Alkmaar in prehistorie en Middeleeuwen. Tien jaar stadskernonderzoek, Zutphen. Cordfunke, E.H.P., 1981: De Middelburg. Steunpunt in het Zes Wielengebied bij Alkmaar, in: Hoekstra e.a (eds), Liber

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 195

|

195

31-07-15 11:01


Castellorum, 34-39. Zutphen. Cordfunke, E.H.P., 1989: Alkmaar, Holland 21, 296. Cordfunke, E.H.P., 1990: Thirty Years of Archeological Investigation in Alkmaar’s Town Centre, (Berichten ROB 40), 333-387. Cordfunke, E.H.P., 2010: De abdij van Egmond. Archeologie en duizend jaar geschiedenis, Zutphen. Halbertsma, H., 1971: Loosduinen, gem. ‘s-Gravenhage, (Jaarverslag ROB), 25-27. Heeringen, R.M. van en H. Sarfatij, 1981: ‘Rijswijk’, Holland, 13, 275-279. Hoek, C., 1971: Het huis Ten Berge te Hillegersberg, Ons Voorgeslacht, 125-144. Hoek, C., 1975: Schiedam. Een historisch-archeologisch stadsonderzoek, Holland 7, 89-195. Hoeve, J., van der 2005: Backstein in den Niederlanden, in: J. Cramer (ed.), Technik des Backsteinbaus in Europa des Mittelalters, 127-128. Berlin. Jansen, H.P.H. en A. Janse (eds.), 1991: Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum, Hilversum. Jansma, E. en H. Kars, 1995: Het dendrochronologisch onderzoek naar het ‘Kasteel van Amstel’, Spiegel Historiael 30, 9-11. Kamphuis J. en A. Viersen, 1995: Ongepubliceerde mededeling in Boers ea., Het Muiderslot, 139. Kempen, P. van en C. Hom, 2005: Verborgen kastelen in zicht. Archeologisch onderzoek en inrichting van kasteelterreinen, Amsterdam. Kuile, E.H. ter, 1942: Baksteenformaten in Noord-Holland, (Bulletin KNOB xx), 91-92. Landzaat, F.H., 2000. Bakstenen van een uitzonderlijk formaat gevonden in Schalkwijk (gemeente Houten, Utrecht), Westerheem 49, 59-60. Numan, A. M., 2006: Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen, ca. 720-1200, Zutphen. Orsel, E., 2011: Stenen voor de graaf. Vroege baksteen in Leiden en Rijnsburg, Westerheem 60, 184-192. Orsel, E.D., 2007: Licht in de duisternis. Het Gravensteen versus de Burcht, in: H. van den Ende e.a. Dwars door de stad. Archeologische en bouwhistorische ontdekkingen in Leiden, 10-22. Leiden. Renaud, J.G.N., 1938: Uit de bouwgeschiedenis van het slot op den Hoef, (Oudheidkundig Jaarboek, BNOB 4e serie, 7), 65-83. Renaud, J.G.N., 1954: De bewoningsgeschiedenis van het Muiderslot. Een reactie op Berden, (Bulletin KNOB 7, 194-212. Renaud, J.G.N., 1985: Warmond of Voorhout? (Castelogica - Verkenningen en Mededelingen van de Nederlandse Kastelenstichting - I), 53-70. Renaud, J.G.N., 1960/61: Oosterwijk in Kennemerland, (Berichten ROB, 10/11), 508-525. Rombach, J.H., 1968: Over maten en gewichten, Contactblad Regionale en locale geschiedenis Noord- en Zuid-Holland I, 73-82. Sarfatij, H., 1994: Het Huis Scharlaken, (Bulletin KNOB 93), 41-42. Tussenbroek, G. van, 2008: Vroege baksteen in Holland tot 1300, (Novi Monasterii - Jaarboek abdijmuseum Ten Duinen 1138 - 7), Koksijde, 115-132. Schiltmans, D.E.A., 2013: Een archeologische begeleiding en een booronderzoek ter hoogte van het huis Katendrecht uit de 14e eeuw. BOOR-rapporten 500. Vries, D.J. de, 2000: Vergelijkend natuurwetenschappelijk dateringsonderzoek, (Bulletin KNOB 99), 74-84.

196

|

Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland

04-2015 binnenwerk.indd 196

31-07-15 11:01


COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE

Botten van 19e-eeuwse dorpelingen van alle kanten bekeken in Middenbeemster Menno Hoogland1 Middenbeemster is een bijzonder dorp. Het is het centrum van UNESCO-Werelderfgoedmonument de Beemster en volgens hetzelfde dambordpatroon als die droogmakerij opgezet. Het dorp is dus niet organisch gegroeid, maar zorgvuldig gepland en sinds 1623 is men niet van dat basisplan afgeweken. Hoe leefden de bewoners van dit dorp, gelegen in een regio die bekend stond om zijn rijke land- en tuinbouwcultuur? Dat is het onderwerp van een veelomvattende studie die sinds 2011 wordt uitgevoerd door het Laboratory for Human Osteology van de Universiteit Leiden. In dat jaar werden ongeveer 400 graven blootgelegd op de begraafplaats bij de Nederlands Hervormde kerk, die grotendeels dateren uit de periode 1829-1868. Van ongeveer een derde van de skeletten is bekend, om wie het gaat. Dat is te danken aan archiefonderzoek van de Historische Vereniging Middenbeemster. Op basis daarvan zullen we niet alleen namen, maar mogelijk ook beroepen aan individuele skeletten kunnen koppelen. Daarmee komen we meer te weten over de samenhang tussen de gezondheidstoestand en het werk van de Middenbeemstenaren. Multidisciplinariteit en integrale benadering zijn hierbij de sleutelwoorden. Bij traditioneel fysisch-antropologisch onderzoek van grafvelden en begraafplaatsen werd vroeger vaak uitsluitend gekeken naar de primaire gegevens: geslacht, leeftijd, lengte en pathologie. De skeletten werden opgegraven door archeologen, vervolgens bestudeerd door antropologen die hun gegevens weer deelden met de archeologen; beide groepen werkten echter meestal naast elkaar, niet met elkaar. Omdat het echter belangrijk is om te kijken naar hoe het dode lichaam zich verhoudt tot zijn omgeving en wat dat zegt dat over het grafritueel, moeten archeologen goed zijn opgeleid in de fysische antropologie, en omgekeerd. In de opleiding Human Osteology en funerary archaeology aan de Leidse Faculteit der Archeologie krijgt deze integrale aanpak gestalte. Er wordt samengewerkt met het Amsterdams Medisch Centrum, het Nederlands Foren-

Afb 1 Het nieuwe laboratorium, gevuld met studenten en staf. Foto: Laboratory for Human Osteology and Funerary Archaeology. sisch Instituut en het tandheelkundig centrum van de Vrije Universiteit. Tenslotte wordt ook samenwerking gezocht met de faculteiten Wis- en Natuurkunde (met het oog op statistische methodes) en Biologie (voor o.a. DNA-analyse). In Middenbeemster bestond de gelegenheid om de plattelandsbevolking ten tijde van de IndustriĂŤle Revolutie nader te bekijken. De verwachting was dat de mensen die daar begraven werden, relatief gezond geweest waren: in hun landelijke omgeving hadden ze in principe toegang tot voldoende, gevarieerd en goed voedsel. Uit de skeletten bleek echter lang niet altijd dat zij behoorlijk waren gevoed: er kwam veel rachitis (Engelse ziekte) en tuberculose voor. Aan de andere kant bereikten ze een voor die tijd redelijke leeftijd en lichaamslengte. Waren ze nu gezond of niet? In ieder geval rookten ze veel pijp, wat aan hun gebitten te zien was. De mogelijke negatieve gevolgen daarvan worden nog nader bestudeerd. Het onderzoek naar de begraafplaats van Middenbeemster zal in 2016 worden afgerond. Daarna hopen we de resultaten te kunnen vergelijken met die van andere recente begraafplaatsen, zoals laatmiddeleeuwse rurale of stedelijke populaties. Zo zal de multidisciplinaire archeologische aanpak een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan historisch sociaal-economisch onderzoek. Noot 1 Menno Hoogland is hoofd van het Laboratory for Human Osteology and Funerary Archaeology van de Universiteit Leiden Cold cases in de archeologie

04-2015 binnenwerk.indd 197

|

197

31-07-15 11:01


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

ARNHEM

De Arnhemse gasfabriek onderzocht Archeologisch onderzoek op een gasfabrieksterrein Jos van Dalfsen1

In de 19e eeuw is door de industriĂŤle revolutie de maatschappij sterk veranderd en zijn grote stappen genomen naar de moderne samenleving van nu. Gasfabrieken hebben hierin, op de achtergrond, een belangrijke rol gespeeld. Zij hebben het, door te voorzien in gas voor verlichting, mogelijk gemaakt om nacht in dag te veranderen. Daarnaast hebben ze voorzien in de energiebehoefte voor huishoudens en industrie, waarmee het mogelijk werd om motoren te laten draaien, huizen te verwarmen, warm water te maken en te koken op gas. Allemaal met een stabiele en reguleerbare brandstof. De bijproducten van de kolengasproductie, teer en ammoniak, staan aan de basis van een grote petrochemische ontwikkeling die op hun manier de samenleving sterk hebben gemoderniseerd. In Nederland hebben 200 gasfabrieken gestaan waarvan er tussen 2005 en 2015 in totaal 148 zijn gesaneerd. Voor zover bekend is hierbij geen enkele gasfabriek archeolo-

198

|

gisch onderzocht. Na vooronderzoek werd duidelijk dat de gasfabriek een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het moderne Arnhem. Omdat er weinig bekend was van de fabriek is besloten de sanering van de gasfabriek archeologisch te begeleiden. Het doel van het onderzoek was om de ruimtelijke ontwikkeling van de fabriek in

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 198

31-07-15 11:01


kaart te brengen en een koppeling te maken tussen eventuele archivalische bronnen en archeologische resten. Omdat de gasfabriek pas in 1965 haar deuren heeft gesloten, valt het onderwerp nog maar nauwelijks onder de Monumentenwet en zal het bij velen niet hoog op de onderzoeksagenda staan. Bovendien blijken de archivalische bronnen zeer rijk te zijn, waarmee een reconstructie voor een groot deel gemaakt kan worden. Wat is dan het nut en de toegevoegde waarde van het uitvoeren van archeologisch onderzoek naar zulke goed gedocumenteerde objecten? Over het belang van industriĂŤle archeologie in het algemeen en het onderzoek naar gasfabrieken in het bijzonder wordt getracht in het artikel een antwoord te geven. Vanaf augustus 2013 tot november 2014 heeft de archeologische begeleiding plaatsgevonden van de sanering van de voormalige gemeentelijke gasfabriek van Arnhem. Het betreft het terrein tussen

de Westervoortsedijk, de Broekstraat en de Van Oldenbarneveldtstraat, op circa 500 meter ten oosten van het oude centrum (afb. 1). In totaal was het terrein 6 hectare groot waarmee het ĂŠĂŠn van de grootste gasfabrieksterreinen van Nederland was. Zowel het veldonderzoek als het archiefonderzoek zijn afgerond en hebben een schat aan informatie opgeleverd. Er wordt nog geschreven aan het onderzoeksrapport dus nog niet alle onderzoeksresultaten zijn bekend, maar in dit artikel wordt een eerste schets van de resultaten gegeven. Tevens wordt ingegaan op de werking en de ontwikkeling van gasfabrieken in het algemeen en die van Arnhem in het bijzonder. Daarnaast wordt de problematiek van het werken in zwaar vervuilde grond omschreven.

Afb. 1 De ligging van de Arnhemse gasfabrieken. In de rode cirkel is de locatie van de eerste gasfabriek uit 1865. In het rode kader is de gemeentelijke gasfabriek aan de Westervoortsedijk aangegeven. Het betreft de maximale omvang van de fabriek in 1932. Bron: googlemaps. com.

Werking van een gasfabriek In gasfabrieken wordt gas geproduceerd door steenkool in een zuurstofloze omgeving te verhitten tot een temperatuur van Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 199

|

199

31-07-15 11:01


Afb. 2 Een schematische weergave van een gasfabriek met van links naar rechts de verschillende productiefasen. Geheel rechts is nog net de gashouder te zien. Tekening: Francis 2010, 12.

600 tot 1100 graden Celsius. Door de hoge temperaturen komen alle vluchtige bestanddelen uit de kolen vrij in de vorm van gas, maar door het ontbreken van zuurstof kan dit gas niet ontbranden. Het gas komt zwaar vervuild met onder andere teer, benzeen, tolueen, cyanide en ammoniak vrij en wordt grondig gereinigd alvorens het wordt opgeslagen in gashouders (afb. 2). De gashouders zijn de meest kenmerkende gebouwen van een gasfabriek en zorgen naast de opslag ook voor de juiste druk van het gas in de leidingen. Na het vergassen van kolen blijft cokes achter. Dit zijn de vaste bestanddelen van de kolen die voornamelijk bestaan uit koolstof en die worden verkocht als vaste brandstof. Ontdekking en opkomst van gas Hoewel kolengas in een natuurlijke vorm al vele eeuwen bekend is, wordt de toepassing van kolengas pas in de late 17e en de 18e eeuw onderzocht. Door diverse waarnemingen, onder andere in kolenmijnen, werd duidelijk dat uit de kolenlagen een gas vrij kwam, dat kon worden opgeslagen, getransporteerd en op een later moment ontstoken. In de jaren ’20

200

|

en ’30 van de 18e eeuw werden in Engeland reeds experimenten ondernomen met het distilleren van kolengas.2 Toepassingen van het gas bleven echter uit. Pas in 1784 wordt door een Nederlander, Jan Pieter Minckeleers, ontdekt dat het gas goed te gebruiken is voor verlichting. Hij verlicht met het gas in 1785 zijn collegezaal aan de Katholieke Universiteit Leuven. Door de Franse revolutie en de daaropvolgende oorlogen raakt het continent van Europa in onrust en de economische en politieke stabiliteit ontbreken om de ontwikkeling van de gasfabrieken mogelijk te maken. Het zwaartepunt van de ontwikkeling verschuift daardoor naar Groot BrittanniÍ. De Engelse ondernemer William Murdoch is de eerste persoon die kolengas gebruikt voor de toepassing van verlichting op grote schaal. In 1796 verlicht hij zijn eigen huis al met kolengas.3 In 1802 verlichtte hij, in het kader van een actie voor de Vrede van Amiens, een deel van een katoenfabriek in de Londense wijk Soho. Vanaf 1808 komt de ontwikkeling in een stroomversnelling en worden door verschillende personen kleinschalige gasfabrieken gebouwd bij katoenfabrie-

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 200

31-07-15 11:01


ken en worden tevens de eerste Londense straten verlicht. In 1826 waren praktisch alle steden in het Verenigd Koninkrijk met meer dan 10.000 inwoners voorzien van gas en gasverlichting. In 1818 waren Brussel en München de eerste steden op het Europese continent met gasverlichting. 4 Gevolgd in 1820 door Dresden, 1821 Parijs en 1826 Berlijn en Hannover. De eerste Nederlandse gasfabriek werd in 1825 in Amsterdam in gebruik genomen, gevolgd door Rotterdam in 1827.5 In 1850 waren elf gasfabrieken opgericht in Nederland waarvan alleen de gasfabriek in Leiden in gemeentelijk beheer was (afb. 3), de overigen waren opgericht vanuit particulier initiatief. De reden hiervoor is dat gemeenten aanvankelijk huiverig waren voor de hoge kosten die gepaard gingen met het bouwen van de gasfabriek en de aanleg van het benodigde buizennetwerk.6 Daarnaast kregen gemeenten vaak hoge kortingen op de gasprijs in ruil voor de benodigde concessies, waardoor het voor gemeenten interessant was om particuliere bedrijven het initiatief te laten nemen. In de tweede helft van de 19e eeuw werd het echter duidelijk dat de gasfabrieken winstgevende en stabiele ondernemingen waren en gemeenten hadden daarnaast genoeg van de vaak moeizame onderhandelingen over de verschillende gastarieven. Veel gemeenten besloten daarom de gasfabrieken zelf te gaan exploiteren.7 In 1910 waren 186 gasfabrieken in Nederland actief en in 1920 werd het maximum aantal van 200 bereikt. Daarvan werden 167 door gemeenten geëxploiteerd en 33 door particulieren.8 De gasfabriek in Arnhem In 1844 wordt in Arnhem een eerste gasfabriek opgericht aan het Roermondsplein. Deze gasfabriek wordt opgericht vanuit particulier initiatief door de Amsterdamse industrieel Willem Hendricus de Heus. Hij krijgt een contract om voor een periode van 25 jaar het gas voor de straatverlichting en verlichting in openbare gebouwen te leveren. De Heus

Afb. 3 De oprichting van de eerste elf gasfabrieken van Nederland. Bron: team archeologie gemeente Arnhem.

was ook de oprichter en directeur van de Utrechtse gasfabriek, maar na een vergelijking met de andere steden was het Utrechtse stadsbestuur niet onverdeeld tevreden. Uit de vergelijking bleek namelijk dat alleen in Arnhem het gas nog duurder was dan in Utrecht.9 De eerste gasfabriek lag aan de westelijke rand van Arnhem direct buiten de singels en aan de haven (afb. 1). Arnhem groeide exponentieel en daarmee groeide ook de vraag naar gas. Uitbreiding van de stad belemmerde de noodzakelijke uitbreiding van de gasfabriek aan het Roermondsplein. Een oplossing werd gevonden in de weilanden aan de oostzijde van de stad langs de Westervoortsedijk (afb. 4). Hier was genoeg ruimte voor een gasfabriek en toekomstige uitbreidingen. In 1865 werd begonnen met de bouw van deze nieuwe gasfabriek. Vanaf 1867 was deze in gebruik en hij werd tot 1870 door De Heus geëxploiteerd. Op 1 oktober 1870 ging de gasfabriek over van private naar gemeentelijke handen. De oude gasfabriek aan het Roermondsplein is dan inmiddels gesloopt en per opbod verkocht. Toepassingen van het gas Het geproduceerde gas werd aanvankelijk alleen gebruikt voor het verlichten van de belangrijke straten en publieke Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 201

|

201

31-07-15 11:01


Afb. 4 De gasfabriek in 1894, gelegen in de weilanden buiten het centrum van de stad. Bron: Watwaswaar.nl.

gebouwen in de steden, waarbij veelal olielampen en kaarsen werden vervangen. Dit veranderde rond de eeuwwisseling wanneer door de concurrentie met elektriciteit het gebruik van gas voor verlichting onder druk komt te staan. De uitvinding van het gasgloeikousje rekt het moment van de ondergang nog op, maar de gasfabrieken gaan naarstig op zoek naar andere toepassingen van kolengas. Al in het einde van de 19e eeuw komen de eerste kookplaatjes op de markt en de eerste twee decennia van de 20e eeuw komt er een groot scala aan producten bij, van gasboilers en gaskachels tot gaskoelkasten. In het bijzonder de warmwatervoorziening en de mogelijkheid om te koken op gas, verhogen het comfort en de hygiëne van de mensen behoorlijk. Rond het midden van de 20e eeuw wordt het gas ook steeds meer gebruikt voor de verwarming van huizen en neemt het verbruik van gas enorm toe. Bijproducten Zoals hierboven al beschreven is het kolengas direct na distillatie zeer sterk vervuild. Na zuivering worden teer, ammoniak en cyanide uit het gas geschei-

202

|

den en opgeslagen. Nu zien we deze stoffen als zware vervuiling, destijds waren ze de bron van talrijke scheikundige ontdekkingen en vormden ze de basis van de petrochemische industrie. De hoeveelheid materialen die uit deze ‘afvalstoffen’ gemaakt konden worden zijn te veel om op te noemen. Dit is een kleine greep uit de producten: uit ammoniak kunnen reinigingsmiddelen, kunstmest, explosieven10 en kunststoffen gemaakt worden. Uit teer kunnen lakken, verven, ontvetters, kunststoffen, kunstzijde, insecticiden, asfalt, carbolineum, medicijnen, wasmiddelen, chemicaliën voor fotografie, kleurstoffen, geurstoffen en smaakstoffen gemaakt worden. En uit cyanide kunnen kleurstoffen, inkt en insecticiden gemaakt worden. Dankzij deze grondstoffen was het mogelijk om bijvoorbeeld anesthetica, pijnstillers, slaapmiddelen, pepmiddelen en tal van andere stoffen te maken die de moderne gezondheidszorg mogelijk maken. In Arnhem werd de Nederlandse Kunstfabriek (ENKA) opgericht in 1913. Deze voorloper van de huidige Akzo Nobel produceerde kunstvezels, vergelijkbaar met bijvoorbeeld polyester, waarvoor grondstoffen afkomstig uit de kolengasproductie gebruikt zijn. De vraag blijft in hoeverre de aanwezigheid van een grote gasfabriek mee heeft gewogen in de keuze voor Arnhem als vestigingsplaats. Werken op vervuilde terreinen Zoals uit het bovenstaande blijkt komen bij de productie van het steenkoolgas grote hoeveelheden nevenstoffen vrij. Deze werden steeds waardevoller en daardoor steeds beter gescheiden van het gas en opgeslagen op het terrein (afb. 5). Door de aanvankelijke desinteresse in deze stoffen en door lekkages in het leidingenen opslagsysteem is elk gasfabrieksterrein zwaar vervuild. Werken op dit soort terreinen vereist speciale werkprocessen, -technieken en uitrustingen. Zo worden alle grondroerende werkzaamheden uitgevoerd onder toezicht van een milieukundig begeleider (MKB’er). Deze bepaalt de mate van

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 202

31-07-15 11:01


vervuiling per locatie en aan de hand daarvan de te volgen werkwijze. De graafwerkzaamheden en grondverplaatsingen worden uitgevoerd door machines uitgerust met overdrukbescherming en filters op de cabines. Het personeel in het veld moet medisch zijn gekeurd en moet altijd beschermende kleding dragen. Dit in de vorm van laarzen, handschoenen en de bekende witte pakjes die over de kleding worden gedragen. Met behulp van meetapparatuur wordt door de MKB’er de luchtkwaliteit in de gaten gehouden en zodra er sprake is van verhoogde waarden van schadelijke gassen is het noodzakelijk om met volgelaatsmaskers en zuurstoffilters te werken. Vanwege de gezondheidsrisico’s is de omvang van het aantal personen dat ingezet wordt bij de werkzaamheden van de sanering zo klein mogelijk gehouden. De Arnhemse gasfabriek had naast de zware vervuiling nog een tweede risicofactor. Op 22 februari 1944 heeft de United States Airforce namelijk een vergissingsbombardement op Arnhem uitgevoerd waarbij de gasfabriek zwaar werd beschadigd. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven is een Onderzoek Conventionele Explosieven (OCE) uitgevoerd. Al het graafwerk tot 1,5 meter onder maaiveld is uitgevoerd door speciaal uitgeruste graafmachines en een OCE-team belast met het opsporen van munitie. Het archeologisch onderzoek naar de gasfabriek Vanwege de vervuiling en de daaraan gekoppelde gezondheidsrisico’s is ook de inzet van het archeologisch personeel tot een minimum beperkt. Daarom is het onderzoek uitgevoerd als een archeologische begeleiding van de grondroerende werkzaamheden onder protocol opgraven. Met de uitvoerende partijen is continu overleg gepleegd om te kijken wanneer er op welke plekken gegraven zou worden om vervolgens de inzet daarop af te stemmen. De begeleiding bestond uit vondsten verzamelen, foto’s nemen en de aangetrof-

fen sporen en structuren inmeten en documenteren. In het geval van het aantreffen van complexe structuren of grote vondstconcentraties zijn de saneringswerkzaamheden aangepast om het archeologisch onderzoek ruimte te geven. Het voordeel van het werken op een 4 hectare groot terrein is dat er vrijwel altijd een andere locatie nog afgegraven moet worden zodat er geen stilstand in het werk optrad. In goed overleg en na de medische keuring was het zelfs mogelijk om vrijwilligers in te zetten om enkele complexe structuren te kunnen documenteren. Als gevolg van het werken in vervuilde grond moest na afloop van de werkzaamheden al het werkmateriaal worden vernietigd. Het was door aanraking met de vervuiling chemisch afval geworden. Dus alle laarzen, scheppen, meetlinten en –latten, jalons en ander materiaal ging de chemische afvalbak in. Daarnaast moesten alle vondsten worden gewassen voordat deze het terrein af mochten. Archiefonderzoek Voor het onderzoek naar de gasfabriek is het archiefonderzoek gelijktijdig met het veldwerk uitgevoerd. Dit had als voordeel dat een soort kruisbestuiving plaatsvond waarbij de resultaten van beide onderzoeken elkaar versterkten. Voorafgaand aan het project is contact opgenomen met het Gelders Archief en is door hen een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige archivalische bronnen van de gasfabriek. Uit dat onderzoek bleek dat het archief van de gasfabriek

Afb. 5 De sloop van een teerput. Deze was nog voor een deel gevuld met teer. Foto: team archeologie gemeente Arnhem.

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 203

|

203

31-07-15 11:01


Afb. 6 Op een kadastrale kaart uit 1867 staat de gasfabriek ingetekend. De kaart is op het noorden gericht. Tekening: Gelders Archief.

naast kunnen de archiefgegevens inzicht geven in de functies van de aangetroffen gebouwresten, waar je als archeoloog niet verder zou komen dan een beschrijving en fasering van de funderingen.

vermoedelijk compleet in het Gelders Archief aanwezig was, maar dat de inhoud van dit archief nog niet was geïnventariseerd. Met andere woorden, van de circa 400 dozen met gearchiveerd materiaal was van maar een paar dozen bekend wat de inhoud was. Er is daarop een snelle inventarisatie uitgevoerd waaruit bleek dat circa 80% tot 90% van het archief correspondentie betrof. Hoewel dit fascinerend gedetailleerde gegevens betreft, zijn deze bronnen voor dit onderzoek veel te gedetailleerd. Het onderzoek is daarop geconcentreerd op de aangetroffen jaarverslagen, bouwtekeningen, kaarten, plattegronden en foto’s waarmee de ruimtelijke ontwikkeling in de loop der jaren weergegeven kon worden. Op basis daarvan konden locaties met mogelijke archeologische resten en daarmee ook vervuiling, in de bodem aangewezen worden. Aan de hand van deze bronnen is het mogelijk geweest gedetailleerd inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de gasfabriek en de motivatie achter deze ontwikkeling. Uit de jaarverslagen komen namelijk heel duidelijke detailgegevens als veranderingen in het gasverbruik, veranderingen in kolenprijzen en veranderingen in productietechnieken naar voren waarmee aanpassingen in de fabriek verklaard kunnen worden. Daar-

204

|

Voorlopige resultaten Het terrein was een broekgebied met weilanden, dat elk jaar overstroomde. Voor de fabriek was dit niet geschikt en het terrein is daarom gemiddeld zo’n 3,5 m opgehoogd. De ophogingen hebben in relatief korte tijd plaatsgevonden. Wanneer een terrein was aangekocht om de fabriek uit te breiden, is het stuk kort daarna opgehoogd naar de juiste hoogte. Uit deze ophogingspakketten is een grote hoeveelheid vondsten verzameld. Naar schatting zijn er rond de 7000 stuks keramiek en glas verzameld. Een klein deel van het vondstmateriaal betreft geëmailleerde metalen voorwerpen, bouwpuin en botmateriaal. Op basis van de grote hoeveelheid vondsten en de aard van het vondstmateriaal (in hoofdzaak gebruiksvoorwerpen) wordt geconcludeerd dat het niet gaat om fabrieksafval, maar om stadsafval. Het feit dat deze pakketten in korte periodes werden opgeworpen en de omstandigheid dat deze zijn te koppelen aan archivalische bronnen maakt dit een uniek en bijzonder vondstcomplex waarin voor verschillende, afgebakende perioden de gebruiksvoorwerpen van alle Arnhemmers onderzocht kunnen worden. Dit is een onderzoek dat door Kasper van den Berghe uitgevoerd zal gaan worden en dat binnenkort ook in Westerheem zal worden gepubliceerd. Na analyse van de onderzoeksresultaten zijn er in de ruimtelijke ontwikkeling van de gasfabriek vier grote sprongen aan te duiden met daartussen diverse kleinere ontwikkelingen. De eerste stap is de bouw van de fabriek aan de Westervoortsedijk in 1865. Hiervan zijn de bestekken in het archief aangetroffen, maar geen bouwtekeningen of plattegronden van de fabriek. Daarnaast zijn er van de eerste jaren ook nog geen jaarverslagen, die zijn pas bewaard gebleven

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 204

31-07-15 11:01


vanaf het moment dat de fabriek overgaat in gemeentelijke handen. Een kadastrale kaart geeft weer hoe de fabriek er mogelijk uitgezien heeft (afb. 6). Archeologisch is van deze oudste fase ook het minste teruggevonden, hoewel het niet uitgesloten is dat tussen de diverse funderingen die zijn ingemeten nog resten te koppelen zijn aan de oudste fase. De structuren die duidelijk aan de eerste fase te koppelen zijn, betreffen twee gashouders met een diameter van 22,5 m en een aantal funderingen van het stokerijgebouw. Bij deze funderingen gaat het om funderingen op staal die op de kleibodem zijn gelegd. Het merendeel van de funderingsresten zal zijn verwijderd bij latere uitbreidingen. De tweede stap is een grote uitbreiding in 1892. Tussen 1865 en 1892 heeft een grote hoeveelheid inbreidingen plaatsgevonden, waarbij zowel de stokerij, de zuivering als de opslag sterk zijn gegroeid. Er zijn in 1892 in totaal vijf gashouders waarvan de grootste een diameter heeft van 30 m (afb. 7). In 1892 wordt de fabriek sterk uitgebreid. Er wordt grond bij de fabriek getrokken, de gasproductie uitgebreid en de fabriek sterk gemoderniseerd. Zo wordt in de deze fase ook de eerste elektrische verlichting aangelegd waarbij met gloeilampen en met booglampen het terrein en enkele gebouwen worden verlicht. De opslagcapaciteit wordt vergroot met een grote gashouder van 40 m diameter. Een oude gashouder wordt wegens zware verzakkingen uit gebruik genomen en ingericht als teeren ammoniakput. Van deze fase is een enorme hoeveelheid grondsporen en funderingen teruggevonden. De ophogingen van het terrein, het kleilichaam waarmee de ophogingen werden bekleed, de piketten waarmee het kleilichaam werd vastgezet en de sloot waarmee het terrein werd omgrensd zijn allemaal aangetroffen. Tevens zijn vrijwel alle gebouwen gelokaliseerd. De gebouwen uit deze fase zijn duidelijk zwaarder gefundeerd dan de gebouwen uit de eerste fase. Bij de fundering is

gebruik gemaakt van poeren die door middel van grondbogen aan elkaar gekoppeld zijn en waarop de funderingen liggen. Muren van 60 cm dik vormen de norm, maar de zwaarste muur was niet minder dan 1,67 m dik en 15 m lang. Dit was de fundering van de condensor, een zware gietijzeren installatie waarin het gas werd afgekoeld en het teer uit het gas werd gehaald. De 72 ton kraan van het sloopbedrijf dat deze muur moest verwijderen, heeft er dagen werk aan gehad. Tussen 1892 en 1932 hebben veel moderniseringen plaatsgevonden en is zelfs een hele nieuwe stokerij aangelegd, maar al deze ontwikkelingen betreffen inbreidingen binnen de grenzen van de gasfabriek uit 1892. De derde stap is het sterk moderniseren en uitbreiden van het fabrieksgebouw (afb. 8). Richting het zuiden wordt het terrein van de voormalige gemeentewerf bij de fabriek getrokken en daar wordt een nieuwe stokerij en cokesinstallatie ingericht. De gehele productie wordt in deze ene stokerij geconcentreerd, alle oude stokerijgebouwen worden dan ook gesloopt.

Afb. 7 Plattegrond van de gasfabriek in 1888, net voor een grote uitbreiding in 1892. De kaart is op het noorden gericht. Tekening: Gelders Archief.

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 205

|

205

31-07-15 11:01


koleninstallatie is dan al gesloopt en verdwenen. In de jaren erna zullen de andere gebouwen langzaamaan verdwijnen. Het archeologisch depot van Arnhem heeft de eerste vestiging gehad in één van de laatst overgebleven gebouwen van de gasfabriek.

Afb. 8 De gasfabriek op een gedetailleerde kaart uit 1943. De omvang van de gasfabriek is op dit moment het grootst. Bron: Gelders Archief.

De oudste van deze stokerijen dateren uit de beginfase van de fabriek en hebben maar liefst 65 jaar dienst gedaan. Met deze uitbreidingen wordt de productiecapaciteit groot genoeg om te kunnen voldoen aan de sterk stijgende vraag. De opslagcapaciteit wordt echter niet uitgebreid. De vierde stap is een laatste grote modernisering van de fabriek in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Vanaf 1956 tot 1960 wordt er gewerkt aan het vervangen van de kolen- door een kraakinstallatie waarin aardgas of stookolie kan worden omgezet in gas dat geschikt is voor de stad. Door de sterke stijging van het gebruik van gas voor de verwarming van huizen neemt de vraag naar cokes zo sterk af dat het belangrijkste bijproduct van de gasfabriek vrijwel waardeloos wordt. Tevens wordt het door de ontdekking van grote aardgasvelden duidelijk dat het produceren van gas in de steden zelf geen toekomst meer heeft. De vraag naar gas neemt echter nog wel sterk toe en de capaciteit van de fabriek is niet meer genoeg om hieraan te voldoen. Daarom wordt met deze laatste ontwikkeling de gasvoorziening van de stad voor de laatste jaren verzekerd. In 1960 wordt de kolengasinstallatie stil gelegd en in 1965 ook de kraakinstallatie. De stad is in dat jaar volledig over gegaan op aardgas. De

206

|

De bovenstaande beschrijving geeft in vogelvlucht de ruimtelijke ontwikkeling van de fabriek weer. Veel historische ontwikkelingen, zoals de opkomst van de elektriciteit, de Eerste Wereldoorlog, de crisis in de jaren ’30 en de Tweede Wereldoorlog hebben enorme invloed gehad op de gasfabriek en de ontwikkeling van de gasconsumptie. Wat duidelijk wordt, is dat door het hanteren van slimme tarieven en door constant innoveren en uitbreiden de gasfabriek ondanks alles, het hoofd boven water weet te houden en dat niet alleen, de fabriek weet ook een vrijwel continue groei te realiseren. Besluit De meerwaarde van dit archeologische onderzoek is dat onder lastige omstandigheden, met minimale inzet, maximaal resultaat is geleverd. De gasfabriek, die de motor is van de 19e-eeuwse ontwikkeling van Arnhem, is volledig in kaart gebracht en er is een grote hoeveelheid vondsten verzameld. De grootste winst zit in de kruisbestuiving tussen het archiefonderzoek en het archeologisch onderzoek. Beide onderzoeken konden daardoor sneller en efficiënter uitgevoerd worden. Zo was het mogelijk om aan de hand van kaarten de ligging en omvang van structuren te bepalen en aan de hand van aanpassingen en faseringen, die zijn waargenomen in de funderingen, was het mogelijk om in het archief gericht hiernaar te zoeken. Daardoor was het niet nodig alle 400 dozen aan archiefmateriaal door te nemen, of om elke baksteenversnijding in te meten. Operationeel heeft het onderzoek positieve invloed gehad op de uitvoering van de sanering. Gaandeweg het onderzoek werd duidelijk wat de aard, de omvang en de precieze ligging van de gebouwen en

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 206

31-07-15 11:02


structuren waren. Hierop kon de sanering worden aangepast en is die zelfs uitgebreid om bepaalde zware funderingen in kaart te brengen en eventueel te verwijderen. Was dit niet gedaan, dan had de bouwer bij het plaatsen van de funderingen voor de nieuwbouw grote problemen gehad. Hoeveel kosten er bespaard zijn is niet te zeggen, maar waarschijnlijk wel iets meer dan het archeologisch onderzoek heeft gekost. Daarmee heeft de archeologie laten zien dat het ook een lust kan zijn en niet alleen een last. Het onderzoek en het verhaal van de gasfabriek heeft het personeel op de sanering, de directievoering en de handhavers van de gemeente enorm geboeid. Hun betrokkenheid door het geven van lezingen is zeer groot geworden. Wat is nu het belang van industriële archeologie in het algemeen en het onderzoek naar gasfabrieken in het bijzonder? Het gaat hierbij om onderzoek naar het Nederland van nu. Niet naar voor veel mensen abstracte periodes als Nederland

in de Gouden Eeuw of de Romeinse tijd, maar het Nederland waarin we leven. Het onderzoek naar deze periode verklaart een heleboel alledaagse dingen en heeft daarom een heel groot raakvlak met de samenleving van nu. Uit het historisch onderzoek naar de gasfabriek is bijvoorbeeld duidelijk geworden waarom we op gas koken en waarom we gasboilers en gasverwarming hebben, maar geen gasverlichting. Het raakvlak met de eigen tijd kan bijdragen aan een bredere betrokkenheid en grotere interesse vanuit het publiek bij archeologie. Dat is op zichzelf al reden genoeg om industriële archeologie uit te voeren. Daarnaast is het mogelijk om door middel van archeologisch onderzoek hiaten en fouten in andere bronnen op te sporen. Na een sanering zijn de resten definitief verdwenen en is dit onderzoek nooit meer mogelijk.

josvandalfsen@hotmail.com

Noten 1 Jos van Dalfsen studeerde archeologie aan de Universiteit van Amsterdam met als specialiteit de archeologie van de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Hij is werkzaam bij de gemeente Arnhem en voorzitter van AWN-afdeling 20: IJsseldelta-Vechtstreek. 2 Hughes 1853, 8. 3 Hughes 1853, 10. 4 Weevers en Hulsman 1990, 10. 5 Van den Akker 1959, 2. 6 Lintsen 1993, 174. 7 Lintsen 1993, 174. 8 Van den Akker 1959, 3. 9 Van den Broeke 1997, 100. 10 Uit het jaarverslag van 1914 is bekend dat per september van dat jaar de gasfabriek ammoniumnitraat gaat produceren, omdat de buitenlandse afnemers geen ammoniak meer wilden afnemen maar enkel ammoniumnitraat. Dit is een zeer goede kunstmest, maar ook een hoofdbestanddeel van explosieven. Literatuur Akker, H.J.M van der, 1959: De Bredase Gasfabriek, 1858 – 1958, Een scriptie voor de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg, Tilburg. Francis, A., 2010: Stepney Gasworks. The archaeology and history of the Commercial Gas Light and Coke Company’s works at Harford Street, London E1, 1837-1946, MOLA Archaeology studies series 22, Londen. Hughes, S., 1853: A treatise on gas-works and the practice of manufacturing and distributing coal gas, Londen. Broeke, W. van den (red.), 1997: Utrechtse biografieën 4. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters, Utrecht. Lintsen, H.W. (red.), 1993: Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 18001890. Deel III. Textiel. Gas, licht en elektriciteit, Zutphen. Weevers, C.H.R.T. en H.N. Hulsman, 1990: Gashouders. Opgang en neergang in Nederland, Stichting Genootschap Industrieel Geïnteresseerden in N.O. Overijssel en Z.O. Drenthe, Hardenberg.

Rondom de Stad

04-2015 binnenwerk.indd 207

|

207

31-07-15 11:02


LITERATUURRUBRIEKEN

SIGNALEMENTEN

Afb. 1 Pot met manchet­ rand, witbakkend Maaslandaardewerk uit de basis van de motte van Breurst, datering 1125-1175. Bron: Publications, Jaarboek 2014.

208

Bonner Jahrbücher, Band 213, LVR-Amt für Bodendenkmalpflege im Rheinland / LVR-Landesmuseum Bonn / Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande 2013. ISSN 0938-9334 / ISBN 978-3-80534912-3. Zw./w.ill., 532 pag., € 92,50. Zoals gewoonlijk ook nu weer een forse bundel met tal van lezenswaardige bijdragen, zoals: - Alte Waffe mit neuem Griff. Das vermeintlich mittelbronzezeitliche Schwert von Grefrath-Oedt; - Zur Bärtigkeit römischer Porträts spätrepublikanischer Zeit; - Die römischen Porträts der Kleopatra; ein Plädoyer zum hermeneutischen Wert von Gipsabgüssen; - Sklaven und Freigelassene im Mainz der römischen Kaiserzeit; - Herausragende Köpfe im Bonner Landesmuseum; - Deux portraits d’empereurs romains à Badajoz (E.) et Mérida (E.); - Neues zum Heiligtum der aufanischen Matronen bei Nettersheim. Die Ausgrabung von 2010; - Die Schale von Podgorica. Bemerkungen zu einem außergewöhnlichen christlichen Glas der Spätantike; en - Eine spätmittelalterliche Bilderbackerwerkstatt in der Prinzenhofstraße zu Aachen. En verder natuurlijk nog een heleboel verslagen en recensies.

** *

Publications de la Société Royale Historique et Archéologique dan le Limbourg, Jaarboek 2014, deel 150. Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, 2015. ISSN 0167-6652. Geïll., 355 pag. Het 150-ste nummer van de Publications bevat weer een gevarieerde keur aan studies die de provincie Limburg bestrijken. Ook de archeologie komt daarbij aan bod. Allereerst is er de Archeologische kroniek van Limburg over 2013. De auteurs ervan (Marion Aarts, Béatrice de Fraiture, Karen Jeneson en Leo Verhart) bieden niet alleen inzicht in de onderzoeken die in 2013 uitgevoerd of gepubliceerd zijn, maar staan ook stil bij het overlijden van prof.dr. Willem Willems, een prominent Limburgs archeoloog, oud-directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en hoogleraar in Leiden. Een andere bijdrage gaat over de resultaten van het onderzoek naar de voormalige Motte van Breust en de directe omgeving ervan (Henk Stoepker, Hilde Vanneste en Sebastiaan Ostkamp). Dicht bij de parochiekerk van Breust (gem. Eijsden en Margraten) is een inmiddels door löss overdekte kasteelheuvel opgegraven. De motte, met een diameter van 20 meter, moet oorspronkelijk ongeveer drie

| Literatuurrubrieken

04-2015 binnenwerk.indd 208

31-07-15 11:02


meter hoog zijn geweest. Op basis van het aardewerk uit het heuvellichaam leidt men af dat de motte in de tweede helft van de 12e of het begin van de 13e eeuw is opgeworpen (afb. 1). Een kelder in de heuvel en waarschijnlijk ook het bijbehorende gebouw er bovenop, zijn zeker nog tot in de 15e eeuw in gebruik geweest. Op grond van geschreven bronnen werd aangenomen dat het centrum van de heerlijkheid Breust ten noorden van het huidige centrum moest hebben gelegen. Het archeologisch onderzoek heeft dat beeld bijgesteld. ** *

Monumentaal, 9e jrg., nr. 2, april 2015. ISSN 2352-0662. Dit nummer van een magazine over “wonen, werken en ontspannen in klassieke ambiance” neemt de lezer(essen) mee naar het bekende hunebed van de Papeloze kerk in Schoonoord. Een ander artikeltje is gewijd aan de Romeinse platbodem De Meern I, die onder grote belangstelling op een dieplader vanuit Lelystad naar zijn oorspronkelijke vindplaats in de nieuwbouwwijk Leidsche Rijn (Utrecht) is teruggebracht. Daar, in een paviljoen van het in aanbouw zijnde Castellum Hoge Woerd, is het - met de bijbehorende inventarisvondsten - vanaf september te bewonderen. ** *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie gemeente Alkmaar, nr. 43, april 2015. Nu ook Schermer en Graft-De Rijp bij de gemeente Alkmaar horen, is het werkterrein van de gemeentelijke archeologie in Alkmaar uitgebreid met een interessant gebied. Toekomstig onderzoek zal zich er richten op de vraag in hoeverre deze dorpskernen een eigen wooncultuur kenden. In het Museum Nic Jonk in Grootschermer, maar ook in bijvoorbeeld de collectie Van Beuningen-De Vriese, is veel archeologisch vondstmateriaal opgenomen dat amateurarcheologen en schatgravers er de afgelopen decennia hebben verzameld. In de rubriek ‘Bijzondere bodemvondst’ staat Karin Beemster stil bij ‘Schnelle Jelle’, de werknaam voor een 25 cm hoge majolica drinkbeker, daterend uit de periode 15751625, die enkele jaren geleden in Alkmaar is

opgegraven. ** *

Detector Magazine 140, mei 2015. ISSN 1386-5935. Onlangs is in Fryslân een gouden ring uit de 8e tot 9e eeuw gevonden. Inmiddels zijn er minstens zeven van dergelijke ringen bekend, waarvan er in elk geval zes uit Friese terpen af komstig zijn. Op de ringen is steeds de afbeelding van een Lam (het Lam Gods?), de letter D (Dei?) of de vorm van een kruis of quadriefoil (vierblad) te zien. Het lijkt erop dat de ringen een rol hebben gespeeld bij de kerstening van onze noordelijke provincie. ** *

Sanne Beumer, Archeologische begeleiding Helmond – De Haag. Een archeologische begeleiding bij de rioolvervanging in Helmond West – De Haag (Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, rapport 62). Eindhoven 2013. ISSN 1570-5943. Geïll., 28 pag., CD-ROM. In 2012 is in Helmond het riool vervangen in een straat die al in 1311 wordt aangeduid als “die Haghe” en waar sporen uit de 11e tot 13e eeuw kunnen worden aangetroffen. De begeleiding van de graafwerkzaamheden heeft sporen van greppels, waterputten, paalkuilen en een kuil opgeleverd. Een aantal sporen dateert uit de periode 1100-1350; een deel van een wagenwiel in een plaggenput lijkt 16e-eeuws te zijn. Het jongste materiaal bestaat uit laat-19e-eeuwse fragmenten van een jeneverkruik. ** *

Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch onderzoek Blixembosch-Noordoost, gemeente Eindhoven. Vondsten uit de midden-steentijd en nederzettingen uit de bronstijd, late ijzertijd, volle middeleeuwen en nieuwe tijd aan de rand van Eindhoven (Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, rapport 72). Eindhoven 2013. ISSN 15705943. Geïll., 94 pag., CD-ROM. Aanleiding voor het onderzoek was de ont-

Literatuurrubrieken |

04-2015 binnenwerk.indd 209

209

31-07-15 11:02


diende het terrein van een geplande nieuwbouwwijk in Helmond eerst archeologisch te worden onderzocht. Daartoe zijn onder andere op drie plaatsen in totaal 9.200 vierkante meter vlakdekkend onderzocht. De oudste sporen dateren er uit het Neolithicum. Uit de IJzertijd zijn sporen aangetroffen van niet minder dan 21 spiekers, een palenrij, een bijgebouw en drie paalstructuren.

Afb. 2 Kan van hoogversierd aardewerk uit Zutphen, Apestert. Bron: ZAP94.

** * wikkeling van een nieuwe woonwijk in Eindhoven. Het uitgevoerde archeologische onderzoek bevestigt dat deze locatie vanaf de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd bewoond is geweest. De oudste vondst is een fragment van een mesolithisch afslagje uit Wommersom-kwartsiet. Uit de Late Bronstijd / Vroege IJzertijd zijn sporen van spiekers en van een kuil aangetroffen; het bijbehorende hoofdgebouw ontbreekt. Het oudste gebouw dat wel is gevonden, is een tweebeukige constructie met dubbele wandpalen en een excentrisch geplaatste ingang, uit de Late IJzertijd. Uit die periode stammen ook twee op enige afstand gelegen clusters met spiekers. Een tweede huisplattegrond dateert uit de periode 1014-1164 na Chr. en betreft een bijna 20 meter lange woonstalboerderij. ** *

Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch onderzoek Helmond, Brandevoort II, fase 2 Liverdonk. Opgraving van prehistorische bewoningssporen (Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, rapport 87). Eindhoven 2014. ISSN 1570-5943. Geïll., 84 pag., CDROM. Vanwege de ligging op de archeologische waardenkaart van de gemeente Helmond Afb. 3 Bronzen speldenkussen (het kussen zelf ontbreekt) in de vorm van een kat, na circa 1880. Bodemvondst Zutphen. Bron: ZAP 97

Bert Fermin (met bijdragen van Davy Kastelein, Michel Groothedde en Fiona van Gemert-de Heus), De Apenstert. Huizen, straten en scheepsresten uit de 13e eeuw aan het Broederenkerkplein in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 94). Zutphen 2015. ISBN 978-94-91950-08-7. Geïll., 155 pag., € 19,50.

Op 14 oktober 1944 kwam door een geallieerd bombardement van Zutphen een einde aan het bestaan van het 800 jaar oude straatje ‘De Apenstert’. Binnenkort wordt die plek weer herbouwd. Dat vormde de aanleiding voor een relatief kleine opgraving die vooral een grote hoeveelheid vondsten heeft opgeleverd: een veelheid aan schoeisel, voorwerpen van ijzer, messing, tin, zilver, been, steen en aardewerk (afb. 2). De hoeveelheid vondsten en de enorme diversiteit ervan, geven een gedetailleerd beeld van het dagelijkse leven in de 13e eeuw. Een hoeveelheid van 3000 stuks leer wijst erop dat ter plaatse ook een schoenmaker zijn vak heeft uitgeoefend. Opmerkelijk is de vondst van scheepsresten op deze locatie. De resten zijn weliswaar secundair gebruikt voor een omheining in een half gedempte gracht, maar vormen wel de oudste resten van een koggeschip in ons land. De met mest gedempte gracht werd benut als moestuin, varkenskot en vuildumpplaats. In de uitgegraven sleuf zijn ook de resten gevonden van een 12e-eeuwse stadswal en van de bijbehorende gracht. Ook leverde het speurwerk houten wegdekken op van een 13e-eeuwse Apenstert. Een aangetroffen gewicht, geijkt tot 1943, symboliseert het einde van de bewoning ter plaatse. ** *

Bert Fermin, Dwars door de Zutphense Enk. Archeologische rioolbegeleiding Van der Capellenlaan en Deventerweg te Zutphen (Zutphense Archeologische

210

| Literatuurrubrieken

04-2015 binnenwerk.indd 210

31-07-15 11:02


Publicaties 97). Zutphen 2014. ISBN 978-94-91950-11-7. Geïll., 97 pag., € 9,95. Uit de vondsten en waarnemingen bij de begeleiding van de rioolvervanging in Zuptphen blijkt dat de locatie al van oudsher in gebruik was en bewoond werd. De eerste jagers-verzamelaars hebben er hun sporen nagelaten in de vorm van vuurstenen artefacten. Tijdens de rioleringswerkzaamheden en na werktijd is het terrein regelmatig doorzocht met metaaldetectors, hetgeen een substantiële hoeveelheid metaalvondsten heeft opgeleverd: zegelstempels, boeksluitingen, gewichtjes en muntgewichten, munten, laken- en meelloodjes, knopen, fibulae, gespen, enzovoorts (af b. 3). Rond 400 n. Chr. moet er in de directe omgeving een nederzetting hebben gelegen; later wordt het een stedelijk akkercomplex. ** *

Michel Groothedde, Tussen wal en schip. Bureauonderzoek Noordelijke loskade te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 98). Zutphen 2014. ISBN 978-94-91950-12-4. Geïll., 45 pag., € 9,95. In het kader van het grootschalige project Ruimte voor de Rivieren zal een deel van de Zutphense IJsselkade worden afgegraven, waardoor de IJssel een betere doorstroming krijgt. Het gebied krijgt een recreatieve bestemming. Het nu uitgevoerde bureauonderzoek geeft een kijkje in de handel, scheepvaart, industrie, infrastructuur, defensie en oorlogvoering, die stuk voor stuk een rol hebben gespeeld bij de vorming van de loskade in Zutphen. Aan de hand van het bureauonderzoek stelt de auteur vast dat de werkzaamheden ter plaatse op grote diepte een intensieve archeologische begeleiding vereisen. Op de hogere niveaus zjjn resten te verwachten van beschoeiingen, molens, pakhuizen en scheepswerven uit de 15e eeuw tot circa 1572 en de jaren 1800-1870. Deze verwachting zal getoetst moeten worden door middel van proefsleuven of proefputten. ** *

Jahresschrift für mitteldeutsche Vorgeschichte, Band 94. Landesamt für Denkmalpflege und Archäologie Sachsen-Anhalt / Landesmuseum für

Vorgeschichte, Halle (Saale) 2014. ISBN 978-3-944507-10-1 / ISSN 0075-2932. Geb., geïll., 580 pag., € 60, -. De inhoud spreekt voor zich: - Seltene Freilandfunde der späteiszeitlichen Fleckenhyäne (Crocuta crocuta spelaaea, Goldfuss 1823) in Sachsen-Anhalt und Beitrag zu Horsttypen der letzten Hyänen im Jungpleistozän von Mitteldeutschland; - Die Tatwaffen aus einem Grab der Schnurkeramik von Eulau, Burgenlandkreis. Ein Beitrag zur Verwendung von Pfeilen in den Kulturgruppen des 3. Jts. V. Chr.; - Bemerkungen zu den östlichen Regionalgruppen der schnurkeramischen Becherkulturen; - Ein Gräberfeld der Schnurkeramik und der frühen Bronzezeit in der Karsdorfer Feldflur, Burgenlandkreis (afb. 4); - Neue Tauschierungen an alten Funden – Untersuchungen zur Verzierungs- und Herstellungstechnik zweier Vollgriffschwerter der Hügelgräberbronzezeit; - Das „Fresko“ des Königs Hinz – zum letzten erhaltenen Fragment der Wandbemalung aus dem „Königsgrab“ von Seddin, Lkr. Prignitz; - Klima und Eisen – Die Anfangsbedingungen der Eisenzeit in Mitteleuropa; - Datierung, Funktion und Bedeutung der slawischen Wallburg von Klietz, Lkr. Stendal; - Schon slawisch oder doch noch germanisch? Ein rätselhaftes Menschenfigürchen aus Schernikau-Belkau, Stadt Bismark (Altmark), Lkr. Stendal; - Ein slawischer Götterkopf aus Siegesleben im Bördekreis; - Der slawische Trinkhornmann von Seehausen, Lkr. Börde – Präsentation und Interpretation einer frühmittelalterlichen Kleinskulptur; - Siedlung, Fronhof, Pferdehaltung – Anmerkungen zum ländlichen Siedlungswesen des 9–13 Jhs. im Harzvorland und im Leinetal; - Der Brakteatenschatz von Egeln-Nord (1984), Salzlandkreis, verborgen um 1280/90; - „ … weil das Wasser immer wieder dorthin fließen will, wo es schon so lange geflossen ist.“ Neue und alte Forschungen zu Brunesguik/BRV.NESIVVIK – Eine kritische Zwischenbilanz; en - On the authenticity of the gold finds from Bernstorf, community of Kranzberg, Freisin district, Bavaria.

Afb. 4 Pijlspits uit Brehna (D.) uit de overgang van ‘Schnurkeramische’ cultuur (circa 2800-2200 v. Chr.). Bron: Jahresschrift für mitteldeutsche Vorgeschichte 94.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

04-2015 binnenwerk.indd 211

211

31-07-15 11:02


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

AUGUSTUS 2015 - HERMAN LUBBERDING KRIJGT DE ZILVEREN ANJER (AFB. 1)

komende generaties bewaard. Daarbij heeft hij steeds jonge archeologen opgeleid. Met rondleidingen en lezingen betrekt Herman Lubberding het publiek bij zijn archeologische ontdekkingen. Enkele punten uit de Laudatio (officiële toespraak als inleiding op de handeling van het opspelden van de onderscheiding): “Als Hoofd Landmeten en Kadaster van de gemeente Deventer was u volledig op de hoogte van de bouwwerkzaamheden in de stad. Regelmatig kwam u in aanraking met archeologische resten die ongezien verloren gingen. Dat ging u aan het hart. Al gauw regelde u dat er, voordat de bouw van start ging, historisch onderzoek kon worden verricht. Zo ontstond er een prachtige samensmelting tussen twee aan elkaar

Afb. 1 Herman Lubberding met rechts naast hem Aly Dijkstra. Foto: Hans van Beeck. Oud-voorzitter van AWN-afdeling 18, Herman Lubberding, kreeg op 16 juni door prinses Beatrix de Zilveren Anjer opgespeld “voor zijn belangeloze inzet ten behoeve van de archeologie in Deventer en wijde omstreken”. De gronden van verlening luiden, nauwkeuriger geformuleerd: Herman Lubberding heeft onmisbare bijdragen geleverd aan de kennis van het archeologisch erfgoed en de culturele historie van Deventer en wijde omgeving. Door nauwgezette opgravingen, metingen, documentatie en publicatie heeft hij het verborgen verleden ontsloten en voor

212

Afb. 2 Herman neemt stralend het applaus van prinses Beatrix in ontvangst. Foto: Koen van Weel, De Stentor (ANP).

| De Vereniging

04-2015 binnenwerk.indd 212

31-07-15 11:02


wijl ze bij de andere gelauwerde, Hib Anninga, op het uiterste puntje van haar tenen moest staan om hem zijn Anjer te kunnen opspelden. De Zilveren Anjer is de belangrijkste onderscheiding van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor mensen die zich onbetaald en vrijwillig hebben ingezet voor cultuur en natuur in het Koninkrijk der Nederlanden. De plechtigheid vond plaats in de Burgerzaal van het Paleis op de Dam; de koning was ook aanwezig (af b. 3). Er werden in totaal drie genomineerden gelauwerd. De bekende Lenie ‘t Hart (zeenhondencrèche) wilde ook met Herman op de foto (af b. 4).

Afb. 3 Links: de voorzitter van het Prins Bernardfonds: Rinnooy Kan, in het midden de koning en naast hem Herman Lubberding. Foto: Koen van Weel, De Stentor (ANP).

JUBILEUMEXPOSITIE VAN DE STICHTING WERKGROEP ARCHEOLOGIE REGIO STAPHORST (AWN-AFD. 20) Afb. 5 Het prehistorische aardewerkfragment. Foto: Ton Wolf.

Afb. 4 Lenie ’t Hart met Herman Lubberding. Foto: Fred van den Beemt. verwante interesses. Zowel een landmeter als een archeoloog werkt op de millimeter. Het kan haast niet anders dat u een secuur man bent; een man van details, gedisciplineerd, geordend, op zoek naar puzzelstukjes die samen een verhaal vertellen. Met aanstekelijk enthousiasme heeft u jonge ‘schatgravers’ kennis en kunde van de archeologie bijgebracht. Meneer Lubberding, u bent een inspirerend leider. Indrukwekkend en omvangrijk is de lijst van artikelen in vaktijdschriften die u heeft verzorgd. Momenteel legt u de laatste hand aan een publicatie over de Proosdij in het monumentale hart van Deventer – algemeen beschouwd als het oudste nog bestaande woonhuis van Nederland. U deed onderzoek naar de vroegste bouwsporen, waarbij resten werden aangetroffen die bijna tien eeuwen teruggaan. Dat maakt het pand van grote oudheidkundige waarde. Zonder uw vasthoudendheid als veldwerker en bekwaamheid als bestuurder zouden in de afgelopen decennia veel vondsten in Deventer en omgeving verloren zijn gegaan. De Zilveren Anjer komt u van harte toe.” Hierna speldde Prinses Beatrix bij Herman de Zilveren Anjer op (af b.2). Hare Majesteit schoot in de lach omdat ze vaststelde dat Herman ongeveer haar lengte had, ter-

In ‘De Veldschuur’ in Rouveen wordt momenteel - in het kader van het jubileumjaar van De Veldschuur een expositie van archeologische topvondsten uit de regio opgebouwd. Een en ander wordt aangevuld met een thema-expositie over de IJzertijd in Overijssel. In diverse vitrines zijn de vele vondsten te bewonderen waaronder een recente vondst van een complete, inheems-Romeinse pot uit Zwolle (af b. 5). De AWNwerkgroep SWARS toont o.a. de vondst van de buit van een roofmoord, gepleegd in 1941 (een grote hoeveelheid gouden en zilveren klederdrachtsieraden). Ook een replica van een in Staphorst gevonden bronzen halsring van de Hunsrück-Eifel-cultuur uit 500 v. Chr. is er te bewonderen (af b. 6). De complete expositie is vanaf

Afb. 6 Bronsgieter maakt een mal voor een replica van een in Staphorst gevonden bronzen halsring. Foto: Fre Spijk.

De Vereniging |

04-2015 binnenwerk.indd 213

213

31-07-15 11:02


augustus te bekijken (De Veldschuur is in de middagen op woensdag t/m zaterdag en voor groepen op afspraak ook op andere dagen te bezoeken). De expositie duurt tot 1 januari 2016. Kijk op www.veldschuur.net voor meer informatie. Fre Spijk

DE KRACHT VAN VRIJWILLIGERS De RCE-handreiking voor het samenwerken van gemeenten met vrijwilligers in de archeologie, waarover al eerder in het Verenigingsnieuws is geschreven, is vanaf eind juni alleen digitaal beschikbaar. Hij is te raadplegen of te downloaden via de RCE-website: archeologieinnederland.nl/de-kracht-van-vrijwilligers. De handreiking beschrijft wat vrijwilligers voor gemeenten kunnen betekenen voor het archeologiebeleid, voor vergunningen, toezicht en handhaving, bij archeologisch onderzoek en voor publieksbereik en educatie. Een afzonderlijk hoofdstuk gaat in op wat gemeenten van hun kant daarvoor zouden moeten bieden: waardering en ondersteuning. De bijlagen geven informatie over verschillende soorten vrijwilligers en hun organisatie, en wat vrijwilligers wel en niet mogen bij archeologisch onderzoek. De handreiking bevat verder modellen voor een samenwerkingsovereenkomst tussen gemeenten en vrijwilligersorganisatie, en voor afspraken over het meewerken met bedrijven, het als vrijwilligersorganisatie kunnen doen van waarnemingen en afspraken over de mogelijkheden voor eigen opgravingen. De handreiking is in opdracht van de RCE geschreven door Tonnie van de Rijdt (landelijk voorzitter AWN) en Channa Cohen Stuart (archeoloog en lid van de AWN Werkgroep Belangenbehartiging). Het is, en dat was ook de opdracht, geen handreiking voor specifiek de AWN, maar voor het brede veld van archeologievrijwilligers. De handreiking is geschreven voor gemeenten. AWNafdelingen en andere vrijwilligersorganisaties kunnen er evengoed hun voordeel mee doen. Want ook zij benutten lang niet alle kansen die een dergelijke samenwerking biedt. Tonnie van de Rijdt

ARCHEOLOGIEDAG ZEIST (AFD. UTRECHT E.O.) OP 20 SEPTEMBER 2015 De afdeling Utrecht organiseert ook dit jaar weer, in samenwerking met het LEU en De Boswerf, een Archeologiedag Zeist. Mede door het aanbod van activiteiten voor kinderen wordt de belangstelling voor deze dag elk jaar groter. In verband met een proefsleuvenonderzoek in Austerlitz (en een eventuele opgraving) wil de gemeente Zeist, die de dag organiseert, er

214

weer een ‘Franse dag’ van maken. De afdeling zoekt naar medewerkers voor deze dag; het betreft de volgende activiteiten: zoeken naar ‘Franse’ metalen met de detector, maken van kleipotten i.s.m. een pottenbakker, het begeleiden van kinderen bij het graven naar aardewerk en het geven van uitleg bij de gevonden scherven. Zeer belangrijk is ook dat er voldoende mensen zijn om de AWN-stand goed uit de verf te laten komen. Datum: zondag 20 september, tijd: 11:30-16:30 (of een deel daarvan), melden op awnutrecht@yahoo.com. De afdeling Utrecht organiseert ook weer een basiscursus archeologie (in de maanden oktober en november van dit jaar). Voor informatie kunt u terecht op bovenstaand mailadres.

CASTELLUM HOGE WOERD IN DE MEERN Men is momenteel (we schrijven juli) druk bezig met het inrichten van Museum Hoge Woerd rondom het schip De Meern 1: het plaatsen van het glazen onderstel en het inrichten van de ruimte eromheen. In deze ruimte worden alle vondsten geëxposeerd. Archeologen zijn tevens bezig met het vervaardigen van duidelijke uitleg bij de vondsten. Vanaf 30 augustus is het castellum geopend en zijn het schip en het museum te bewonderen. Het nieuwe museum zoekt overigens nog vrijwillige medewerkers: gidsen, museumdocenten, kassa- en baliemedewerkers en gastheren/-vrouwen. Bent u geïnteresseerd? Stuur een mail naar Birgit Postma: vrijwilligerscastellum@gmail.com. Er wordt ook een website gebouwd: www.castellumhogewoerd.nl.

DE NATIONALE ARCHEOLOGIEDAGEN; 3 DAGEN ARCHEOLOGISCH FEEST! Op 16, 17 en 18 oktober vinden de eerste Nationale Archeologiedagen plaats. Bestaande én nieuwe activiteiten, gebundeld in één speciaal weekend. Zo wordt de archeologie zichtbaarder en krijgt het de landelijke aandacht die het verdiend. De archeologie in Nederland organiseert al veel activiteiten voor het publiek. Maar op nationaal niveau gebeurt er nog niets. De Stichting Nationale Archeologiedagen, in samenwerking met AWN, wil daar verandering in brengen met de Nationale Archeologiedagen: een weekend vol archeologische activiteiten. Dit jaar is de pilot van de Archeologiedagen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. De komende jaren worden de dagen uitgerold tot een landelijk evenement, zodat iedereen kan genieten van alles wat de archeologie te bieden heeft. De eerste afdelingen van AWN hebben zich al aangemeld, maar wij willen natuurlijk dat zoveel mogelijk afdelingen meedoen aan deze dagen. Lezingen, tentoonstellingen,

| De Vereniging

04-2015 binnenwerk.indd 214

31-07-15 11:02


fiets- en wandeltochten, nieuwe evenementen of bestaande ‘succesnummers’, als afdeling kan je zelf kiezen welke activiteiten je tijdens het weekend inzet. Het landelijk projectbureau denkt graag met u mee! Staan er al activiteiten in de planning in het kader van de Maand van de Geschiedenis? Organiseer deze dan ook tijdens het weekend van 16, 17 en 18 oktober. Voor meer informatie kijkt u op: www.archeologiedagen.nl.

DE RAAP-RAPPORTEN

Afb. 7 Het sorteerwerk. Foto: Fre Spijk. Alweer enige tijd geleden stelde RAAP Archeologisch Adviesbureau meer dan 1700 onderzoeksrapporten ter beschikking aan de landelijke AWN. Wijziging in bibliotheekbeleid en inrichting van haar kantoorruimtes op het hoofdkantoor in Weesp noopten tot het doen van afstand van de rapporten. Keurig op onderzoeksnummer (maar voor ons doel onbruikbare volgorde) gesorteerd, omvatte het 26 (!) verhuisdozen vol informatie van de - in de afgelopen ruim 30 jaar - uitgevoerde onderzoeken. Een gigantische ordeningsklus diende derhalve op poten gezet te worden om alles uiteindelijk op AWN-afdeling per gemeente geordend te krijgen. Stichting Werkgroep Archeologie Regio Staphorst (SWARS), onderdeel van de AWN-afdeling 20 IJsseldelta-Vechtstreek, werkt samen met een tweetal archeologen die hun sporen verdiend hebben bij RAAP Archeologisch Adviesbureau: Kasper van den Berghe, (Ex-RAAP) en Hans Ringenier (RAAP). Zij boden aan de coördinatie van de rapportverwerking tot ‘hapklare brokken’ voor alle afdelingen van de AWN op zich te nemen. Het sorteren van de rapporten is verricht door de leden van SWARS (af b. 7). De ordening: punten die een rol spelen - Om tot een correcte verdeling van de onderzoeksrapporten te komen is de rapportenhoeveelheid thans alfabetisch geordend naar gemeente waarin de onderzoekslocatie gesitueerd is. - Gemeentegrensoverstijgende onderzoeken zullen naar

de in het onderzoeksrapport eerstgenoemde gemeentenaam of gemeente waarin de grootste omvang van het werk uitgevoerd is, gesorteerd worden. - In de tijd tussen de uitvoer van het onderzoek en de huidige gemeentelijke indeling zijn gemeentegrenzen gewijzigd. Zo veel mogelijk zal getracht worden de onderzoeken aan de moderne gemeentegrenzen toe te wijzen. - Onderzoeken in opgesplitste gemeenten zullen, voor zover niet herleidbaar, zo veel mogelijk naar de gemeente waarin het grootste deel van de werkzaamheden, ingedeeld worden. - (Inter)nationale onderzoeken of onderzoeken betreffende landsdekkend archeologiebeleid zullen aan het hoofdbestuur toevallen. Als zodanig zal het hoofdbestuur als een eigen ‘afdeling’ worden beschouwd. De stand van zaken: Na een eerste rondvraag werd duidelijk dat de oproep niet alle afdelingen bereikt had of dat afdelingen simpelweg niet op de hoogte zijn van archeologische onderzoeken binnen hun werkgrenzen en als zodanig geen aanvraag voor rapportages hebben gedaan. Om de schenking van deze schat aan informatie door RAAP niet verloren te laten gaan, is in overleg met het hoofdbestuur het volgende besloten: 1. A lle AWN-afdelingen krijgen de rapportages van de door RAAP uitgevoerde onderzoeken voor zover aanwezig in de geschonken rapportagehoeveelheid. 2. De overdracht van de rapporten aan de individuele afdelingen geschiedt via het AWN-hoofdbestuur. 3. D e AWN-afdelingen zijn en blijven verantwoordelijk voor de opslag van en toegang tot de rapporten. 4. De AWN-afdelingen bepalen zelf de mogelijke verspreiding van de rapporten over de vigerende werkgroepen in hun werkgebied. 5. (Inter)nationale onderzoeken of onderzoeken betreffende landsdekkend archeologiebeleid zullen aan het hoofdbestuur toevallen. 6. Kosten voor sortering en transport zullen via het AWN -hoofdbestuur geregeld worden. We gaan er van uit dat met de eerstkomende AWN Jaarvergadering de overdracht van de RAAP Rapporten een feit is. De individuele AWN-afdelingen in Nederland worden voorzien van de wetenschappelijk onvoorstelbaar kostbare documentatie waarmee nieuwe onderzoeken in de toekomst kunnen worden ondersteund en onderbouwd en de verhalen over het verleden luister kunnen worden bijgezet. Fré Spijk / Kasper van den Berghe

MUNTMANIFESTATIE IN HOUTEN Op 19 september 2015 vindt in Houten de jaarlijkse muntmanifestatie plaats. Tijdens dit festijn komen muntverzamelaars en oudhedenlief hebbers samen om

De Vereniging |

04-2015 binnenwerk.indd 215

215

31-07-15 11:02


spullen uit te wisselen. De organisator heeft gevraagd of wij als enige archeologievereniging in Nederland, net als vorig jaar, aanwezig willen zijn om de AWN te promoten. Vorig jaar was dat zeer succesvol. Speciaal voor deze dag is toen een folder gemaakt waarmee we detectorzoekers duidelijk maakten wat de do’s en de don’ts van detectorzoeken zijn, dus vanuit de visie van de archeoloog en niet die van de detectorzoeker. We zoeken voor deze manifestatie lief hebbers die de AWN-stand willen bezetten. Er was vorig jaar veel aanloop en het was leuk om te doen. Het levert leden op en die hebben we dringend nodig. Lief hebbers kunnen zich zo snel mogelijk melden bij de Werkgroep PR & Communicatie: prcommunicatie@ awn-archeologie.nl. Paul Flos

NIEUWE LANDELIJKE WEBSITE De nieuwe landelijke website draait eindelijk. Helaas heeft het allemaal wat meer tijd gekost dan gepland. We hebben na 3 maanden een evaluatie van de nieuwe site voorzien. Via prcommunicatie@awn-archeologie.nl kunt u uw reacties/opmerkingen kenbaar maken aan de WG. Verder zijn we nog steeds op zoek naar vrijwilligers die wil-

len helpen met de landelijke site, waarbij technische kennis van Wordpress een pre is. Als u iemand kent die ons hiermee wil helpen, dan heel graag! Tot slot willen we u als WG danken voor alle reacties en opmerkingen die we eerder van u hebben mogen ontvangen. Het overgrote deel is verwerkt en het resultaat kunt u straks zelf aanschouwen. De WG PR&C

AGENDA 5 september 2015 Afd. Helinium – Op reis door de tijd: naar Utrecht. Na de mooie landschappen van Zuid-Holland, Limburg, Noord-Holland, Friesland, Overijssel, Flevopolder, Gelderland en Groningen is op deze dag Utrecht aan de beurt om per fiets te verkennen. Met de tweewieler toeren we door het oude rivierenlandschap bij Houten in het hart van de provincie. We volgen TRAP-route 37, dus naast archeologie komt historie volop aan bod. Als er tijd over is, brengen we nog een bezoek aan Schoonhoven. Vertrektijd : 8:00 uur Vertrekplaats : Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131HX Vlaardingen Aanmelden : v oor 29 augustus bij Jurrie Moree, 010 4604737.

WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 5 - 7 (AWLV) - 8 - 11 - 12 - 16 - 17 - 18 - 23 - 31 (LWAOW) en De Motte

Grondspoor nr. 196, juni 2015 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Deze nieuwsbrief komt in het volgende nummer aan de beurt. Nieuwsbrief, april 2015 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Na een uitnodiging voor de Jaarvergadering in mei volgen enkele verslagen over 2014. Hierna een terugblik op de Studiedag in december 2014, waar Jerzy Gawronski vertelde over de verdediging van Amsterdam zoals mede duidelijk werd uit archeologische opgravingen. Menno de Boer vertelde over de graafweek in Wollersheim bij Nideggen, waar vier AWN’ers aanwezig waren. Conny Dekker was in Belginum bij Morbach, waar men heel blij was met de AWN’ers. Aan de

216

hand van een opgraving in Wijk bij Duurstede vertelde Ton van Bommel hoe je als AWN een opgraving kunt uitvoeren en over de ‘Archeologische Kinderdagen’ in Zeist. Op 24 februari ontving de in december geopende ArcheoHotspot in het Allard Pierson Museum ruim 130 bezoekers, waarvan sommigen ‘naderbij slopen’ en anderen ‘doelgericht naderden’. De aanwezige amateurarcheologen konden heel wat vertellen o.m. voor RadioTV Noord-Holland. Liefst 43 vrijwilligers zijn betrokken bij de ArcheoHotspot. Ook veel kinderen vinden de hotspot interessant en vooral het sorteren van botjes, visgraten, pitten, spelden, knopen, kralen en glasscherfjes blijkt populair (af b. 1). De hotspots zorgen ervoor dat de archeologie “steeds minder ver-

| De Vereniging

04-2015 binnenwerk.indd 216

31-07-15 11:02


Afb. 1 ArcheoHotspot in Amsterdam. Foto: Donna Fluitsma (uit Nieuwsbrief Afd. 5).

Afb. 2 Binnenzijde van de toren in Diemen. Foto: onbekend (uit Nieuwsbrief Afd. 5).

scholen is voor buitenstaanders”. In de jaren ‘80 voerden AWN’ers in Diemen opgravingen uit aan de Ouddiemerlaan, in de Diemerpolder en in en rond de voormalige Mariakerk en de pastorie. De torenfundamenten (14e eeuw) werden volledig uitgegraven (af b. 2). Na het verzoek alle vondsten uit Diemen over te dragen aan het Centraal Provinciaal Depot werd alles eerst gecontroleerd en uitgezocht. Toen alles was overgedragen verhuisde de afdeling met de Hist. Kring Diemen tijdelijk naar een industrieterrein. Nieuws over graafmogelijkheden in België (Kerkhove) en Duitsland (Pullheim en Visbeck) en een lijst met tentoonstellingen en afdelingsinformatie besluiten de N.

waren onder de indruk van de tentoonstelling. Martin van Rijn (AWLV) en Iris Biels (RAAP) gingen in februari met kinderen van BS De Zonnewijzer met grondboor en guts op zoek naar het Kanaal van Corbulo. Hierna ging RAAP daar nog even door met boren en het blijkt dat het kanaal op de oostelijke grens met de strandwal ligt. Eveneens in februari overhandigde Wim van Horssen aan voorzitter Kees van der Brugge het eerste exemplaar van zijn rapport over het onderzoek door de AWLV (2007) aan de Leidsekade in Leidschendam. De verontreinigde grond beperkte de mogelijkheden voor onderzoek, maar er waren toch aardige vondsten van aardewerk, pijpen en metaal, waaronder een messing steekpassertje (af b. 3). Het gevonden materiaal kan af komstig zijn van de gebruikers, maar ook met ophogingen van elders zijn aangevoerd. Op de locatie van molen ‘De Salamander’ in Leidschendam zijn veel kleipijpen gevonden van Jan Ophuijzen die van 1730-1760 in Gorinchem werkte. Of zijn het falsificaties? Hierna geeft Titia Kiers alvast wat informatie naar aanleiding van de geplande reis naar de Muur van Hadrianus o.m. over Corbridge.

Nieuwsbrief nr. 38, april 2015 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / AW Leidschendam-Voorburg) De AWLV bestaat dit jaar 30 jaar en zoiets is een feestje waard. Er is dit jaar een excursie naar Nijmegen (stadswandeling, tentoonstelling Romeinse bronzen beelden en Romeinse lunch) en in oktober een lezingenmiddag over Forum Hadriani in Museum Swaensteyn, terwijl voor volgend jaar wordt gedacht aan een reis naar de Muur van Hadrianus. Eind vorig jaar was er in Den Haag voor leden van AWLV een rondleiding over de opgraving Rotterdamsebaan bij familiepark Drievliet. Een bijzondere vondst was daar de zilverschat: een Romeins aardewerken kruikje met onder meer 107 zilveren munten, daterend uit de tijd van Nero tot in die van Marcus Aurelius. Ongewoon, omdat het bij begraven Romeinse munten meestal om kopergeld gaat. Elders in deze omgeving werden waterputten en een, al bekende, ca. 10 meter brede gracht met veel middeleeuws materiaal aangetroffen. Zo’n brede gracht geeft aan dat deze locatie in de 12e-15e eeuw een bijzondere status moet hebben gehad, ook al gesuggereerd door de aanwezigheid van kloostermoppen. Joanneke Hees en Vian Gast bezochten het symposium over de Romeinse bronzen beelden aan de limes en

Terra Nigra nr. 188, april 2015 (Afd. 8 - Helinium) Albert Luten maakt de lezer erop attent dat dit een van de laatste papieren TN’s is, omdat TN in 2016 digitaal verschijnt. Helinium is van plan om meer structuur aan te brengen in de werkzaamheden op de woensdagavonden, zodat er ook genoeg interessant werk is voor

Afb. 3 Messing steekpassertje. Foto: Joanneke Hees (uit Nieuwsbrief AWLV).

De Vereniging |

04-2015 binnenwerk.indd 217

217

31-07-15 11:02


Afd. 4 Langs de Muur van Hadrianus. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra). nieuwe of iets minder frequent komende leden. Vervolgens geeft TN enkele zaken betreffende de algemene ledenvergadering: het Jaarverslag 2014 maakt duidelijk dat er wel iets gebeurt binnen de afdeling. Zo was er toch nog wat veldwerk binnen en buiten de afdeling en waren er niet minder dan zeven excursies. In aantal variërende groepen brachten een weekend door in de noordelijke provincies, bezochten Ede en Rhenen, namen deel aan een tocht in Engeland langs de Muur van Hadrianus, brachten een bezoek aan het eiland Goeree-Overflakkee (dat nu ook onder Helinium valt) en maakten een reisje naar Delft en Leiden. Verder was er een uitstapje naar het Duitse Aken en omgeving en ten slotte bezocht men nog drie ringwalburchten (Doorwerth, Rhenen, Uddelermeer) op en aan de rand van de Veluwe en Wijk bij Duurstede. Er waren lezingen en filmavonden, maar ook trad de afdeling

218

naar buiten door te exposeren en demonstraties te geven. In de Grote Kerk in Vlaardingen vond het symposium Grafelijke bijdragen aan Hollands welvaren plaats, waar Helinium aanwezig was met een Grote Dirk III Quiz. De boomstamkano en de currgah werden gedemonstreerd tijdens een door de kanovereniging georganiseerde open dag van de padvinderij en ook de Maand van de Geschiedenis werd niet vergeten. Sociale activiteiten als een nieuwjaarsborrel, een zomerbarbecue en een kerstdiner ontbraken evenmin. De bibliotheek breidde het aantal boeken f link uit en de website is helemaal vernieuwd. Ook was sprake van veel samenwerking met andere instanties, zoals met de archeologische dienst van Vlaardingen, maar ook met die van Rijswijk. De afdeling denkt mee over de nieuwe Vlaardingse nota Buitenerfgoed en over het opzetten van een ArcheoHotspot in Museum Vlaardingen, terwijl ook bijstand werd gevraagd voor het samenstellen van een paleografische kaart van het Westland. Hierna volgen samenvattingen van onderzoeken in Vlaardingen: een IVO in Plangebied Sportpark Vijfsluizen; een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek in Park ‘t Nieuwelant en een IVO in Plangebied Toekomst Noord aan de Spechtlaan. Vervolgens geeft Hilde van Wensveen uitgebreid aandacht aan het bezoek dat leden van Helinium brachten aan de Muur van Hadrianus: liefst 16 pagina’s reisverslag met veel wetenswaardigheden. Het verveelt geen moment, daagt uit er een goede kaart naast te leggen en kan zomaar leiden tot het voornemen daar ook heen te gaan (af b. 4). Heel aardig is ook de bijdrage van Kees Nieuwenhuijsen over de komeet uit het jaar 1018. Grote gebeurtenissen worden geacht te worden begeleid door opvallende verschijnselen aan de hemel, zo ook de Slag bij Vlaardingen. Er lijkt inderdaad sprake te zijn van een komeet in of rond 1018. Het enige dat wat teleurstelt is de slotsom dat de komeet geen aankondiging van de grote slag was, maar pas na de tijd verscheen. Kennelijk beïnvloedde het de voor de vroege Hollanders zo positieve uitkomst van het gevecht niet. Boekbesprekingen en dit keer maar één knipsel besluiten TN. Grondig Bekeken nr. 2, juni 2015 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Voorzitter Teus Koorevaar meldt dat de afdeling een nieuw onderkomen vond; nu in de middenruimte van een vroegere drukkerij aan de Groenmarkt in Dordrecht. Het bestuur bekijkt of de kosten van GB kunnen worden teruggebracht. Voor de projecten Bouwhistorie, Rioolwaterzuivering in Alblasserdam en Dijkverbetering tussen Kinderdijk en Schoonhoven is veel menskracht en tijd nodig, ook al gebeurt het laatste project in nauwe samenwerking met RAAP. In GB veel nieuws uit de werkgroepen. Clement van Kooten (Wg Biesbosch) schrijft over een 19e-eeuwse maalsteen die hij vond in de polder Noordwaard bij graafwerkzaamheden in het kader van het project Ruimte voor de Rivier. In de 19e eeuw hadden veel boerderijen waarschijnlijk een handmolen om voor eigen

| De Vereniging

04-2015 binnenwerk.indd 218

31-07-15 11:02


Afb. 5 Maalsteenpuzzel. Foto: Wg Archeologie Gemeente Gorinchem (uit Grondig Bekeken) gebruik graan te malen. De steen is van een roze graniet, waarschijnlijk uit Bretagne. Het gaat om een loper met een diameter van 52 cm en een centraal gat van 13 cm. De bijdrage van Tim Hoogendijk heet ‘Een muis onder het Bluebandhuis’. Tot ca. 2011 stond in Gorinchem op de hoek Arkelstraat/Rosmolensteeg een gebouw uit 1934 dat door de witte muren en blauwe tegels in de volksmond de naam ‘Bluebandhuis’ kreeg. Na de sloop wordt het gebouw weer in zijn geheel opgebouwd, maar vóór die tijd was archeologisch onderzoek mogelijk. Sporen van een huis van de vroegste bewoning (ongeveer vanaf 1265) bevonden zich hier 3 m onder het huidige straatniveau. Bijzonder was dat tegen de buitenmuur een kan van grijsbakkend aardewerk werd gevonden die dienst deed als muizenval. In de kan waren botresten aanwezig van 41 veldmuizen, 3 huismuizen, 1 woelrat, 31 kikkers, 2 padden en een jong vogeltje. Zulke muizenpotten zijn vaak gevonden bij onderzoek van landelijke nederzettingen uit de Late Middeleeuwen. In een van water- tot beerput afgezakte put uit de tweede helft van de 14e eeuw vond men onder meer de handschoen en de bekleding van een zwaardschede, waarover Marloes Rijkelijkhuizen u al berichtte in Westerheem 2015-1 p. 10-13. Naast deze fraaie leervondsten waren er fragmenten van twee maalstenen van (waarschijnlijk) een 14e-eeuwse rosmolen. In de 16e eeuw verrees op deze plaats een veel grotere rosmolen, waarbij men op een van de poeren 232 kg aan maalsteenfragmenten legde, behorend tot minstens vier maalstenen met een diameter van 95-100 cm. Arie Sakkes en Toos Busch ontdekten dat sommige fragmenten aan elkaar pasten (af b. 5).

Hierna komen we toe aan de Wg Bouwhistorie met korte bijdragen van Bep Opmeer en Hans Wetemans. De eerste exemplaren van het rapport over ‘Het Dordts Patriciërshuis’ werden overhandigd aan de eigenaar en aan Jacqueline Hoevenberg van de Gemeente Dordrecht. In het AD verscheen een artikel over dit onderzoek, dat ook een stukje stadsmuur aan het licht bracht. Een paar weken later werden de kelders van het gebouw opengesteld met een rondleiding die 40 mensen trok (af b. 6). Veel mensen blijken geïnteresseerd in bouwhistorie en er komt nog een uitgebreide presentatie van het onderzoek. Op dit moment bezoekt de Wg om de twee weken een herenboerderij in Mookhoek. Het woonhuis is gebouwd tussen 1850-1875, maar er was een midden 17e-eeuwse voorganger. Voor lief hebbers van bouwhistorie is het Utrechtse DOMunder al extra interessant en het feit dat daar wat achter de schermen mocht worden gekeken, maakte de excursie van Helinium nog mooier. Irmel Dolman en Corrie Lugtenburg volgden een workshop Been bewerken. Het was niet zo eenvoudig, maar zij beleefden daar een leuke en leerzame dag. Teus Korevaar geeft een samenvatting van de uitgave De Alblasserwaard in 1514 door Harm Jan van Rees. Deborah Paalman en Femke van Hilten gaan in op een Marialegende in een beerput: enkele snippers perkament, in 1986 gevonden in de beerkelder van Huis

Afb. 6 Hans Wetemans geeft uitleg over bouwsporen in de kelders van het Patriciërshuis. Foto: Bep Opmeer (uit Grondig Bekeken).

De Vereniging |

04-2015 binnenwerk.indd 219

219

31-07-15 11:02


Scharlaken, maakten het toch mogelijk - onder meer door plaatsing op Facebook - de maar gedeeltelijk leesbare tekst te verbinden aan een 15e-eeuwse Marialegende Noch van een scolier. Het laatste artikel in deze GB is een samenvatting van het BAAC-rapport Een boerderij uit de volle middeleeuwen in het veengebied. In plangebied Lage Giessen te Hoornaar werd een oppervlakte van 1425 m 2 onderzocht. Het gaat hier om een bootvormige boerderij, vermoedelijk uit 1100-1125. Behalve de huisplattegrond toont het artikel nog andere interessante vondsten o.m. een lage schoen, een f luit, glissen, metaalvondsten en natuursteen. Nieuwsbrief, juni 2015 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Juist op het moment dat de balans werd opgemaakt van het afgelopen seizoen kwam van de gemeentelijk archeologen het verzoek om op werkdagen mee te werken bij de uitwerking van middeleeuws aardewerk en pottenbakkersafval uit greppels, kuilen en beerputten af komstig van verschillende vondstcomplexen. Liefhebbers kunnen zich melden via awnutrecht@yahoo. com. Ook zonder dit verzoek was het een actief seizoen met als hoogtepunt de opgraving op de Uithof. Het bestuur is intussen al bezig met voorbereidingen op het nieuwe seizoen. Ook dit jaar is er een Archeologiedag Zeist (zondag 20 september) met zo mogelijk weer een Franse Dag en gezien de toenemende belangstelling zijn er nog meer vrijwilligers nodig om een en ander mogelijk te maken.

Aanmelden kan via het eerdergenoemde mailadres. De afdeling wil in oktober-november weer een Basiscursus Archeologie organiseren, te geven door archeoloog en AWN’er Theo van der Tier. Ton van Bommel geeft een kort verslag van de opgraving op de Uithof in Utrecht: een groot terrein naast het Wilhelmina Kinderziekenhuis, waar het Måxima Centrum komt. Een proefonderzoek had al sporen uit het Neolithicum en de Bronstijd opgeleverd en het onderzoek met vrijwilligers startte in maart, geleid door Linda Dielemans. Het aantal sporen was enorm: honderden paalkuilen, brandsporen, greppels enz. die alle werden gecoupeerd, getekend, gefotografeerd en afgewerkt. Een opvallend geologisch verschijnsel waren de rivierdoorbraken van de Rijn in de Romeinse tijd. Het aantal vondsten was beperkt, maar maakte wel duidelijk dat hier bewoning was in de Prehistorie. De afdeling leverde in totaal 367 vrijwilligersuren en dat is niet niks. Op 21 mei 2015 is op de Grebbeberg in Rhenen de eerste landelijke verwachtingskaart voor militair erfgoed gelanceerd. De online kaart is voor iedereen toegankelijk en geeft een overzicht op kleine schaal van gebieden in Nederland waar archeologische resten worden verwacht van oorlog, defensie en andere militaire activiteiten. In de huidige versie van de kaart, een initiatief van de Stichting RAAP, is de tijdlaag Tweede Wereldoorlog ingevuld. Het is de bedoeling dat de gebruiker ook andere ondergronden en eigen selecties

Afb. 7 Torendag in Nederwetten. (Uit AVKP-actueel; Maria Brokken.)

220

| De Vereniging

04-2015 binnenwerk.indd 220

31-07-15 11:02


kan kiezen. Hierna volgt een interessant rijtje exposities, met daarna de oproep aan de leden om mee te werken om samen de website up-to-date te houden door zelf berichten en af beeldingen aan te leveren. Nieuwsbrief, mei 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In juni maakte de afdeling een excursie naar het Archeologisch Park in Xanten en als voorbereiding was er in mei een lezing door archeoloog dr. Norbert Zieling van het APX. Het Jaarverslag 2014 kan worden geraadpleegd op de afdelingswebsite. Jan van Daalen werkte het register op de jaarverslagen bij en ook dit wordt op de website geplaatst. Eind augustus is de afdeling met een kraam aanwezig op de middeleeuwse jaarmarkt tijdens het Gebroeders van Limburg festival. Nieuwsbrieven, mei-juni 2015 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) In deze nieuwsbrieven informatie over enkele interessante lezingen. Ook deze zomer organiseert de afdeling zomerveldwerk. Het booronderzoek naar de limesweg bij Herwen wordt voortgezet. Er zijn in totaal drie veldwerkweken vastgesteld in de maanden juli, augustus en september t.w. de weken 29, 33 en 38. In het Depot in Arnhem kwam meer ruimte beschikbaar voor de AWN. Een bouwploeg is daar al mee bezig en op 26 september hoopt de afdeling de nieuwe ruimte te openen. In oktober vindt t.g.v. de Maand van de Geschiedenis Droom en daad weer een mini-symposium plaats in het Rozet en de Praats (Arnhem-Zuid). De afdeling is nu ook op Facebook aanwezig en in november organiseert de afdeling een Basiscursus Archeologie, ook nu weer samen met Afd. Nijmegen e.o. Nieuwsbrief extra, juni 2015 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Een leuke extra nieuwsbrief t.g.v. de Zilveren Anjer die Herman Lubberding op 16 juni ontving uit handen van prinses Beatrix, waarbij ook koning Willem-Alexander aanwezig was. Een indrukwekkend moment daar in Amsterdam, in de eerste plaats natuurlijk voor Herman, maar ook voor zijn familie, vrienden en bekenden, waaronder de in het Paleis op de Dam aanwezige AWN’ers. Volgens de voorgelezen laudatio is Herman “een wijze en voorbeeldige schatgraver, de beschermheer van de Deventer archeologie.” De extra-N meldt nog dat de prinses vertelde opgelucht te zijn dat Herman niet zo groot is, want bij een van de twee andere gelauwerden moest zij op de tenen staan om de Anjer te kunnen bevestigen. AVKP-actueel nr. 60, juni 2015 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In april kon het Erfgoedhuis worden geopend door de Eindhovense wethouder Mary-Ann Schreurs, waarvan zo’n 200 mensen getuige waren. Angelique van Gemert stelt zich voor; zij is de coördinator van het Erfgoedhuis. Nog steeds veel vraagtekens in de lijst Archeologisch onderzoek in de regio, maar de lijst is volgens mij wel wat langer geworden, wat de (archeo-

Afb. 8 Toren bouwen in Nederwetten. Foto: Maria Brokken (uit AVKP-actueel). logisch geïnteresseerde) burger moed kan geven. De AVKP diende een zienswijze in bij een bestemmingsplan in Bladel, omdat de afdeling het niet eens was met het vrijgeven van een deel van het terrein. Toen de Raad dat niet overnam, vroeg de AVKP waarnemingen te mogen doen bij de aanleg van de wegen. Dat lukte en in de opdracht aan de aannemer is nu de bepaling opgenomen: ,,De aannemer wordt erop gewezen dat er tijdens de (grond)werkzaamheden een vereniging van amateurarcheologen meekijkt. In samenspraak met de archeologen dient voor aanvang van de werkzaamheden een plan van aanpak geschreven te worden.” In een nog niet onderzocht deel van het plangebied aan de Schepersweg in Uden vonden onderzoekers van Archol weer veel middeleeuwse sporen, waaronder een boomstamwaterput. De mooiste vondst was het Merovingisch graf nr. 29 dat overigens met alleen een slecht geconserveerde hoeveelheid kralen van een halssnoer geen rijk graf was. Bij het Bernhoven ziekenhuis is een informatiebord geplaatst op de plek waar in 2010 een Romeinse waterput is opgegraven. De vindplaats ligt aan een wandelroute en zo is er toch een herinnering aan de succesvolle opgraving. Binnenkort vindt in Valkenswaard een grote opgraving plaats op de bouwlocatie Kloosterpark aan de zuidzijde van de Markt. Proefsleuvenonderzoek leverde archeologische sporen op van nederzettingen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd: mogelijk omsloot de gracht de 15e-eeuwse hoeve ‘De Hatenhof’ (‘t Heuvelmanneke). Leden van Heemkundekring De Vonder Asten-Someren bouwden een geraamte van een ijzertijdhuis. In Someren werden twee huizen van het Haps-type gevonden en om te laten zien hoe in de IJzertijd houtverbindingen werden gemaakt, is alleen het skelet gebouwd. Het huis is voor

De Vereniging |

04-2015 binnenwerk.indd 221

221

31-07-15 11:02


Afb. 9 Deelnemers aan de cursus. Foto: Feiko Riemersma (uit Even LWAOW bijpraten). iedereen toegankelijk, maar wanneer het heeft geregend staat het op een eiland. In oktober wordt de ArcheoHotspot Eindhoven geopend en daarom was er in juli al een interactieve bijeenkomst over het Erf hoedhuis, onderdeel archeologie en de ArcheoHotspot. Na de succesvolle cursus van vorig jaar wordt geprobeerd ook dit jaar een Basiscursus Archeologie te organiseren. De cursus wordt gegeven door professionals. In juli was er een ´Archeoloop´ in Turnhout, tevens een historische stadswandeling. De stad ontving al in 1212 stadrechten van de Brabantse hertog Hendrik I. Na een opwekking deel te nemen aan een midweek naar Romeins (Zuid-)Limburg kom ik in Eersel (Kempenmuseum De Acht Zaligheden) bij de expositie Speren en pijlen, spoken en bijlen, in april geopend door Nico Arts. Alle daar getoonde voorwerpen zijn opgegraven in de Kempen. Maar het gaat hier ook over geesten: dansende katten in Bergeijk, een gloeiende Engelsman, sjamanen. Het loopt allemaal goed af, want Theo van der Vleuten zegt dat ook kinderen zich daar niet zullen vervelen, zodat u die rustig kunt meenemen. Te griezelig? Veel kinderen lusten wel pap van magie en spoken. Na de geslaagde Archeoloop in Ravenstein aandacht voor het boek Verwerkt verleden. Helmond vanaf Prehistorie tot Nieuwe tijd, geschreven door Theo de Jong, Sem Peters en Ivo Vossen, gevolgd door de Torenda-

222

gen in Stiphout en Nederwetten (af b. 7). Maria Brokken zag in Nederwetten veel tevreden gezichten en ook hier werd ervoor gezorgd dat er genoeg voor kinderen te doen was. Zelf torens bouwen met blokken of met hamer en spijkers: aantrekkelijker kun je het voor kinderen (en ouders) nauwelijks maken (af b. 8). In de RO-groep vind ik een beschouwing over de Erfgoedwet. Het bestuur constateert dat er verbeteringen zijn, maar er ook kansen worden gemist. Vrijwilligers mogen (onder voorwaarden) zelfstandig opgraven op door de gemeente vrijgegeven gebieden en daarvoor is geen toestemming van de RCE meer nodig. Dat klinkt mooi, maar elk voordeel heeft zijn nadeel. Gemeenten kunnen in de verleiding komen minder terreinen te selecteren, omdat onderzoek door vrijwilligers veel goedkoper is. Bovendien is het ook nog leuk voor de vrijwilligers in de gemeente. Het bestuur vindt dat wij die verleiding moeten weerstaan, zodra het gaat om behoudenswaardige vindplaatsen. Kiest een gemeente voor behoud in de bodem, wat ook fraai klinkt, dan is het zaak kritisch te kijken naar de voorwaarden die voor dat behoud moeten worden gesteld. Het bestuur schafte intussen al honderd veiligheidsvestjes aan, vooral vanwege de betere herkenbaarheid in het veld. Alle actieve leden worden daartoe verdeeld in twee groepen: groter en minder groot. Een delegatie van de AVKP bracht een bezoek aan het Belgische openluchtmuseum Bokrijk bij Genk en wan-

| De Vereniging

04-2015 binnenwerk.indd 222

31-07-15 11:02


den van vrijwilligers aanmerkelijk verruimen. In april volgden elf cursisten in het gebouw van de RCE in Lelystad de Basiscursus Maritieme Archeologie (NAS1). Zij werden onderwezen in de kennis van de maritieme archeologie, scheepsconstructies, geofysische zoekmethoden, het gebruik van de side-scanner en de conservering van vondsten. Ook juridische aspecten kwamen daarbij aan de orde. Een praktijkoefening was het opmeten van een groot anker dat later in site-recorder moest worden ingetekend. In mei en juni zijn er praktijkweekenden, waarin onderwater een wrak wordt onderzocht en opgemeten om vervolgens daarover een rapport te schrijven. Na een positieve beoordeling van dit rapport ontvangen de cursisten het internationaal erkende NAS1-certificaat (af b. 9). Het Jaarverslag 2014 noemt enkele projecten die de LWAOW uitvoerde of nog mee bezig is, waarbij de samenwerking met de RCE erg belangrijk is, ook omdat steeds kan worden teruggevallen op de expertise bij de dienst. Op www.awn-archeologie.nl/31/ vindt u meer informatie over de activiteiten van de LWAOW.

Afb. 10 Foto: onbekend (uit De Ouwe Waerelt). delde daar aangenaam rond. Er zijn hier drie dorpjes gemaakt, maar ook een stukje stad: een verzameling Antwerpse stadshuizen. Even LWAOW bijpraten, april 2015 (Afd. 31 - LW Archeologie Onder Water) In februari was de LWAOW voor de jaarlijkse Schervendag te gast in de kantine van het Arch. Diensten Centrum (ADC) in Amersfoort. Diverse sprekers vertelden over interessante projecten. Peter Seinen constateerde dat de mooie samenwerking tussen professionele archeologen en vrijwilligers op het droge onderwater niet bestaat. De Arbowet speelt hierbij een belangrijke rol. Aan de hand van de drie onderstaande, veel gehoorde meningen / opvattingen probeert Peter de discussie te openen over de doelmatigheid van de huidige Arbowetgeving t.a.v. de bijdrage van vrijwilligers aan archeologisch onderzoek onderwater: 1. Vrijwilligers zouden nooit onderwater archeologisch onderzoek mogen doen; 2. Vrijwilligers zouden nooit kunnen bijdragen aan een professionele onderwater-opgraving; en 3. Vrijwilligers zouden nooit op verzoek van overheden onderwater archeologisch onderzoek kunnen doen. Omdat de Arbowet uitgaat van arbeid en van een gezagsrelatie in de vorm van een werkgever-werknemer relatie of een opdrachtgever-opdrachtnemer relatie kan het aantonen dat van beide geen sprake is de mogelijkhe-

De Ouwe Waerelt nr. 43, april 2015 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) In deze DOW is voor het eerst een jeugdkatern Jonge Waerelt bijgevoegd. Het katern draait om de archeoloog Tommie, want via hem komt de geschiedenis van Goeree-Overf lakkee aan bod. Een historische puzzel en het zoeken naar informatie over een opgegraven voorwerp zijn zaken die ongetwijfeld respons zullen opleveren. Ook Facebook wordt ingezet om de jonge lezer bij de geschiedenis van het eiland te betrekken (af b. 10). In deze zeer lezenswaardige DOW staat geen specifiek archeologisch artikel, al had het verhaal Schermutseling op den Ooster van Rias Olivier zomaar die kant op kunnen gaan. In 1785 loopt een Deens schip op de kust van Goeree. De kapitein ziet kans aan land te komen en zoekt hulp in Ouddorp. Die hulp komt er: een groot deel van de lading - slijpstenen en Engels aardewerk wordt van het schip gehaald en door de strandvonder opgeslagen. Wanneer men ook het schip wil redden, blijkt het te zijn bezet door de bemanning van een Zeeuws schip uit Brouwershaven. Op de Goereese Hollanders gerichte ‘draaibassen’ maken duidelijk dat men het schip wil houden. Na een rechtzaak “wegens zeeroof, bedreiging van een gezworen ambtenaar en zijn volk, evenzo van een Deense onderdaan met zijn bemanning,” overheerst aan Goereese kant het gevoel dat de zeeschuimende Zeeuwen er veel te gemakkelijk vanaf komen, mede door al dan niet gespeelde onduidelijkheid over het grensverloop in de kustwateren tussen Zeeland en Holland. Jan Coenraadts.

De Vereniging |

04-2015 binnenwerk.indd 223

223

31-07-15 11:02


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Vallei der Wonderen Tachtig kilometer ten noorden van de Côte d’Azur, op de Frans-Italiaanse grens, ligt op 2000 meter hoogte een van de grootste, merkwaardigste en lastigst te bereiken prehistorische monumenten van Europa: de Vallée des Merveilles. Eigenlijk gaat het niet om één, maar zeven valleien, gelegen in een met meertjes bezaaid maanlandschap tussen dreigende bergruggen. De merveilles bestaan uit tienduizenden figuratieve en abstracte af beeldingen, omstreeks 2000 v. Chr. ingebeiteld op de kale, gladde rotswanden. Ze zijn al in 1460 voor het eerst beschreven, maar pas eind 19e eeuw herkend als prehistorische rotskunst. Sinds 1967 worden de gravures gedocumenteerd door ploegen archeologen, die iedere zomer het 1400 hectaren grote verspreidingsgebied afstropen. Veel van de figuren zijn gestileerde weergaven van het dagelijks boerenleven, dat zich overigens in de veel lager gelegen dalen afspeelde: ossenspannen met eergetouwen en plattegronden van wat wij ‘raatakkers’ zouden noemen. Daarnaast zijn er af beeldingen van (bronzen) dolken, bijlen en hellebaarden, en af en toe van mannetjes die daarmee zwaaien. Kortom: het door zwaarden en ploegscharen bepaalde bestaan in de Bronstijd, enthousiast verbeeld in een ritueel landschap van ongekende allure. Dertig jaar geleden klom ik er met een vriend naartoe, gepakt en gezakt voor een vierdaagse trip door de bergen. Het was half juni, maar de toch al onher-

224

|

bergzame valleien lagen nog grotendeels onder de sneeuw en op de meertjes dreven ijsschotsen. Bezoekers waren er ook niet, wat niet hoefde te verbazen: op een enkele verticale wand na waar de sneeuw geen vat op had, waren er geen merveilles te bewonderen. Met enige verbazing kijk ik naar de foto’s die ik toen maakte van ons dapper koepeltentje, verlaten in het landschap van rotsen, sneeuw en puin, waar om het half uur een bui hagel of onweer losbarstte. Afgelopen juni ging ik wéér die kant uit, vanuit Nice reizend met de Train des Merveilles. Die legt de honderd kilometer naar de grens af in een kleine twee uur, waarbij hij 1000 meter stijgt over tientallen bruggen en door evenzo vele tunnels, en on-Europese uitzichten op rotskloven, bergbeken en arendsnestdorpjes. Gekleed als ik was op het leven langs de boulevard ben ik ditmaal niet de bergen ingegaan, maar heb alle wonderen op mijn gemak bestudeerd in het moderne Musée des Merveilles in het middeleeuwse dorp Tende. Een verrassend museum, niet alleen vanwege de gratis toegang en de hartelijke ontvangst, maar ook door de moderne en toch inhoudelijk zeer gedegen aanpak, zaken die lang niet altijd samen gaan. Wie ooit een grote tentoonstelling over de Bronstijd in Nederland wil maken – en wie wil dat nou niet – moet eens in Tende gaan kijken. En doe er dan, in het goede seizoen en met de juiste uitrusting, de Vallée zelf bij. Vaut le détour!

Column

04-2015 binnenwerk.indd 224

31-07-15 11:02


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 64

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen AWN-leden maken geschiedenis!

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

05-2015 omslag.indd 1

JAARGANG 64 • OKTOBER 2015

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

WESTERHEEM 5

educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

5

OKTOBER 2015

40 JAAR AFDELING NOORD-NEDERLAND 28-09-15 10:32


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2015. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

05-2015 omslag.indd 2

INHOUD

JAARGANG 64 NO.5, OKTOBER 2015 Voorwoord ............................................................................. 225 Karel Essink & Harm Jan Streurman Oud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving ..................................................... 226 Hein Klompmaker Experimenten in museale context ........................................ 231 Henk Sloots Romeinse munten uit Ried . ................................................. 236 Hendrik de Jong Daliegaten in Friesland ........................................................ 240 Egge Knol & Albert Buursma Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden ................................................................... 242 Piet Heinsbroek Middeleeuwsezandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag . ............................................. 250 Ernst Taayke Thuis in Nuis ........................................................................ 262 V.T. van Vilsteren Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologie waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen ........................................................................... 268 Henny Groenendijk Meer democratie in de archeologie ...................................... 281 Albert Zandstra Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed .................................................................. 290 Jeroen Bolhuis & Fred van den Beemt Sporen in het bos Een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie rondom Kamp Westerbork ..................................................... 301 COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE Misdaad en straf, justitie en archeologie: botten van het Balloërveld ................................................... 308 Esgo W. Kuiper & Theo Spek Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden ......................... 309 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…GRONINGEN Omzien en doorzien .............................................................. 321 LITERATUURRUBRIEKEN . .................................................... 339 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ............................................................... 344 Werk in Uitvoering ................................................................ 345 COLUMN ............................................................................... 352 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ................... binnenzijde omslag achter FOTO OMSLAG: Vrouw met kind uit de trechterbekercultuur. Foto: Hunebedcentrum (zie p.232)

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@ awn-archeologie.nl • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: •T oezending Westerheem •A WN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten •T oegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN •S temrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

28-09-15 10:32


Voorwoord

We zitten met enkele bestuursleden van het huidige afdelingsbestuur in de vergaderruimte van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis (NAD). De beheerder, Dr. Ernst Taayke, overhandigt ons de uit het archief gehaalde oprichtingsdocumenten van de afdeling. Vol verwondering bladeren we gezamenlijk door de documenten. “Archeologen in Noord-Nederland willen eigen afdeling Nederlandse Werkgemeenschap,� luidt de kop van een artikel uit de Leeuwarder Courant in 1974. Veel bekende namen komen voorbij van eerdere bestuursleden die zich hebben ingezet voor de oprichting van onze afdeling. Eveneens worden onze zusterverenigingen: de Drents Prehistorische Vereniging, de Groninger Vereniging voor Terpenonderzoek en de werkgroep archeologie van de Fryske Akademy genoemd. Verenigingen waarmee we nog altijd een prettige samenwerking hebben. In de kern is de AWN vanaf haar ontstaan weinig veranderd. De AWN draagt nog steeds de boodschap uit van toen, al is de vorm met haar tijd meegegroeid. Centraal staan nog altijd het belang van goed contact tussen amateur- en beroepsarcheologen en de plaats die de vrijwilliger inneemt binnen de archeologische wereld. Als afdelingsbestuur vergaderen we geregeld in het NAD. Daar zijn, naast de genoemde documentatie, nog vondsten van de eerste opgravingen van de afdeling te vinden. Het is een historische ervaring op zichzelf, om veertig jaar later deze documentatie en vondsten te kunnen aanschouwen en te zien wie de grondleggers van onze afdeling waren. Maar ook om naast de zaken die zij bespraken en organiseerden, te zien hoeveel opgravingen zij hebben ver-

richt of daaraan hebben deelgenomen. Wat dat betreft is er wel veel veranderd, met name voor de amateurarcheoloog. Waar men in de begintijd van de AWN nog volop kon deelnemen aan opgravingen van allerlei instituten, organiseerden zij ook hun eigen projecten. Dit laatste is tegenwoordig haast ondenkbaar. Met de komst van het verdrag van Malta dat in 1992 werd ondertekend, is het voor verenigingen bijna onmogelijk geworden eigen opgravingen te organiseren. Dit is enkel nog weggelegd voor de door de Rijksoverheid goedgekeurde instellingen, zoals de commercieel archeologische bedrijven en de overheid zelf. Gelukkig is het contact met beroepsarcheologen en de overheid altijd goed onderhouden en worden er nog regelmatig vrijwilligers ingeschakeld vanwege hun (lokale)kennis en veldwerk ervaring. Ik ben verheugd dat onze afdeling dit najaar haar veertigjarig jubileum mag vieren. Dit willen wij gedenken met dit Westerheem-nummer waarin de veelzijdigheid van de archeologie hier in het Noorden over het voetlicht wordt gebracht. Ik ben trots op de connecties en samenwerking die spreken uit de verscheidenheid in bijdragen van zowel vrijwilligers als beroepsarcheologen uit het afdelingsgebied. Ik wil hierbij graag dank uiten naar alle personen die het met hun inzet mogelijk hebben gemaakt dat onze afdeling al deze jaren in stand is gebleven. Rest mij u zeer veel leesplezier toe te wensen.

Graag tot ziens in het Noorden. Isabel van der Velde Voorzitter AWN afdeling 1 Noord-Nederland Voorwoord |

05-2015 binnenwerk.indd 225

225

28-09-15 10:30


Oud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving Karel Essink en Harm Jan Streurman1

Afb. 1 Het hout uit de Eemshaven. Foto: K. Essink.

Groningen Seaports breidde in de loop van 2011-2012 de Wilhelminahaven in oostelijke richting uit. Daarbij werd deze haven locaal uitgediept tot ca. 19 m -NAP. Bij het uitgraven kwamen af en toe grotere en kleinere stukken hout mee naar boven. Volgens medewerkers van Groningen Seaports bevindt zich in de ondergrond van de Eemshaven tot ca. 15 m -NAP matig fijn zand tot fijn zand. Beneden ca. 15 m -NAP troffen zij vaste klei aan met daarin veenresten en resten van boomstammen. Op ca. 16 m -NAP bevindt zich een harde laag potklei. De bij het uitdiepen van de haven vrijgekomen klei werd opgeslagen op een tijdelijk depot. Op 10 oktober 2012 vond de eerste auteur in het kleidepot een stuk hout van ca. 22 cm lang (af b. 1). Daarvan is een klein stukje afgesneden en gebruikt voor het bepalen van de ouderdom met behulp van de C14-methode. Deze ouderdomsbepaling kon dankzij bemiddeling van de tweede auteur worden uitgevoerd in het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) van de Rijksuniversiteit Groningen (geleid door Prof. dr. J. van der Plicht). De ouderdom van het

226

|

hout kon worden bepaald op 6985 Âą40 jaar BP. De gekalibreerde ouderdom ligt tussen 5970 en 5800 cal BC (voor Christus): bijna 8000 jaar oud. Volgens drs. Nicolien Bottema-Mac Gillavry, archeologisch houtdeskundige, hebben we hier te maken met verkoold eikenhout (Quercus robur). In het kleidepot werden ook resten van berkenstammen aangetroffen, nog herkenbaar aan de witte schors. Van dit hout is de ouderdom niet bepaald.

Oud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving

05-2015 binnenwerk.indd 226

28-09-15 10:30


Oud hout Eemshaven - Tabel 1 Nr Locatie

Coördinaten [x/y]

1 Eemshaven/Verlengde Wilhelminahaven

Mate­riaal

Diepte (m -NAP)

C14 BP

cal BC

Bron*

ca. 252,2 / 607,3

hout

ca. 15

6985 + 40 5970-5800

1

2 Eemmapolder-oost

246,9 / 608,6

veen

20,5

9790 + 30 9280-9230

2

3 Hefswal

245,2 / 607,3

veen

15,8

6980 + 40 5970-5800

2

4 Valom

243,3 / 607,3

veen

17,4

7170 + 25 6060-6000

2

5 Linthorst Homan / Negenboerenpolder

223,9 / 603,9

veen

17,3

7190 + 40 6160-6010

2

ca. 222,2 / 612,2

hout

?

8930 + 45 8230-7970

3

6 Simonszand

*) 1 = verzameld door Karel Essink; 2 = boorgegevens van RGD/NITG uit archief CIO, Groningen; 3 = verzameld door Yvonne Nylunsing.

C14-methode Wat is nu de betekenis van die twee getallen ‘BP’ en ‘cal BC’? Zonder in te gaan op de technische details van de ouderdomsbepaling met behulp van de C14-methode is het goed te vermelden dat binnen het onderzoek naar de ouderdom van organische resten internationaal is afgesproken dat de gemeten C14- ouderdom wordt uitgedrukt in de eenheid BP. De kalender-ouderdom wordt vervolgens bepaald door de C14-datering te ijken met behulp van historische jaarringcurves (dendrochronologie). Dit is nodig omdat de concentratie van 14C in de atmosfeer niet constant is en grote variaties vertoont. Deze variaties worden in de inbouw van 14 C in bijv. hout teruggevonden.2 Door een ijkprocedure, waarvoor speciale computerprogramma’s zijn ontwikkeld, kan zo een werkelijke ouderdom in kalenderja-

0

ren worden bepaald. Die bepaling gaat niet tot op het jaar nauwkeurig; er wordt steeds een bepaalde spreiding aangegeven.3 Het landschap van 6000 voor Chr. Wat zegt die vastgestelde ouderdom van het stuk hout nu over de geschiedenis van de ondergrond in het gebied van de Eemshaven? Groeide er zoveel duizenden jaren geleden een gemengd loofbos met onder andere eiken en berken? Hoe zag het landschap er toen uit? Was er sprake van een bosbrand? Dat zijn voor de hand liggende vragen. Het antwoord op de vragen is minder eenvoudig. Gelukkig bevatte het archief van het CIO ook andere gegevens waarmee we wat meer over de voorgeschiedenis van dit gebied kunnen zeggen (tabel 1). Het gaat dan vooral om ouderdomsbepalingen van veen.

Valom

LHP

4

Hefswal

3

Diepte (m-NAP)

-5

Emmap

WilhH

2

1

-10 -15

-20

6100BC

?

5900BC

5900BC 6000BC 9250BC

-25

Tabel 1 Overzicht van ouderdomsbepaling van enkele monsters hout en veen, aangetroffen in de ondergrond van het Eemshavengebied en Noord-Groningen. Voor de locaties 1-4 zie afbeelding 2. Bron: auteur.

Figuur 1. Diepteligging (m -NAP) en indicatie van de ouderdom van het veen en hout aangegeven (BC = voor Chr.). LHP = Linthorst Homanpolder; Emmap. = Emmapolder; WilhH = Wilhelminahaven. Rood gestreept: mogelijke ligging van het pleistocene dekzand. ? = mogelijke tweede depressie. Figuur: auteur.

Oud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving

05-2015 binnenwerk.indd 227

|

227

28-09-15 10:30


Afb. 2 Monsterlocaties van houtresten en veen op enkele locaties in Noord-Groningen. Locatie LHP (figuur 1) valt links buiten het kaartje. Bron: auteur.

We mogen aannemen dat het stuk eikenhout uit de Wilhelminahaven onderdeel was van een boom of bos dat groeide op de pleistocene, zandige ondergrond van na de laatste IJstijd. Dat moet zo rond 6000 voor Chr. zijn geweest, voordat zich op dat zand veen ontwikkelde. In een vochtig veen is boomgroei meestal geen lang leven beschoren. Het veen, dat ‘basisveen’ wordt genoemd, werd op 15-17 m -NAP aangetroffen in het Eemshavengebied en ook ca. 20 km verder naar het westen nabij de grens tussen de Linthorst Homan- en de Negenboerenpolder (ten noordwesten van Pieterburen). Dichter bij de Eemshaven, op locatie 2 (Emmapolder; af b. 2) lag het basisveen veel dieper; dit veen ontwikkelde zich dan ook al eerder, zo rond 9200 voor Chr. Wanneer we de dieptegegevens uit tabel 1 in een grafiek uitzetten zien we een beeld ontstaan van de ligging van het pleistocene dekzand in de omgeving van de Eemshaven (figuur 1). We treffen dat zand niet overal op precies dezelfde diepte aan. Eén locatie (nr. 2, de Emmapolder) valt op. Hier bevindt het zand

228

|

zich op 20,5 m -NAP. We hebben hier waarschijnlijk te maken met een al vóór 9250 voor Chr. aanwezige pleistocene depressie, waarin al vroegtijdig sprake was van veenvorming. Het zou een van de dalsystemen kunnen zijn geweest die in de reconstructiekaart van het landschap rond 9000 voor Chr. ten westen van de Eemshaven worden weergegeven. 4 Een mogelijke tweede depressie is in figuur 1 aangegeven met een vraagteken. In die tijd stond de zeespiegel enkele tientallen meters lager dan het huidige niveau en lag de Noordzee nog grotendeels droog. De mesolithische mens zwierf hier als jager-verzamelaar rond. Dat was nog ruim voordat meer permanente woonplaatsen langs de kust van de inmiddels ontstane Noordzee ontstonden. Op zo’n latere, meer permanente bewoning wijst het uit 3400-3000 voor Chr daterende meest noordelijke hunebed van Nederland, dat in 1983 door het Groninger Instituut voor de Archeologie (GIA, destijds BiologischArcheologisch Instituut) van de Universiteit Groningen werd opgegraven onder de wierde van Heveskesklooster (ten oosten van Delfzijl).5

Oud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving

05-2015 binnenwerk.indd 228

28-09-15 10:30


Hout van Simonszand In tabel 1 is ook de ouderdom vermeld van een stuk hout dat Yvonne Nijlunsing (Stichting Verdronken Geschiedenis) op 14 januari 2012 vond op de zandplaat ten zuiden van Simonszand (afb. 3). Dit hout, waarschijnlijk van een Grove den (Pinus sylvestris), is niet in situ aangetroffen. Het is mogelijk afkomstig uit een van de diepe geulen aan weerszijden van Simonszand (tussen Schiermonnikoog en Rottumerplaat) en met de waterstromingen meegevoerd. In de winter 2011/2012 is het wantij (een door de getijden ontstane ondiepte) onder Simonszand doorgebroken.6 Dit betekent dat er erg sterke waterstromingen moeten zijn geweest, die niet alleen tot de doorbraak van het wantij leidden, maar ook het stuk dennenhout uit de ondergrond kunnen hebben losgespoeld. Doggerland Zowel het in de Wilhelminahaven aangetroffen eikenhout en berkenhout, als het stuk dennenhout van Simonszand kunnen hebben behoord tot een restant van het gemengde naald-loofhout bos dat tot ca. 7000 voor Chr. voorkwam in het

Afb. 3 Vondst van het stuk dennenhout op het drooggevallen wad onder Simonszand. Foto: Laurent Pietens.

drooggevallen gebied van de Noordzee dat ook wel bekend staat als ‘Doggerland’.7

Karel Essink Vosbergerlaan 14 9761 AK Eelde

Noten 1 Karel Essink is secretaris van de Stichting Verdronken Geschiedenis (info@verdronkengeschiedenis.nl). Harm Jan Streurman was als research-analist verbonden aan het Centrum voor Isotopen Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. 2 Van der Plicht, 2005, 2013. 3 Reimer et al., 2009. 4 Vos et al., 2011. 5 Persoonlijke mededeling van prof. dr. D.C.M Raemaekers. 6 Van der Valk & Oost, 2013. 7 Gaffney et al., 2009. Literatuur Plicht, J. van der, 2005: De 14C-methode. (Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, hoofdstuk 4), Amersfoort, http://www.noaa.nl/content/Documenten/4%20C14.pdf. Plicht, J. van der, 2013: De C14-dateringsmethode. Principe, moderne ontwikkelingen en toepassingen in de Nederlandse archeologie, Westerheem 4, 189-200. Reimer, P.J., M.G.L. Baillie, e.a., 2009: Intcal09 and Marine09 radiocarbon calibration curves, 0-50 cal kBP, Radiocarbon 51, 1111-1150. Vos, P.C., J. Bazelmans, H.J.T. Weerts & M.J. van der Meulen (red.), 2011: Atlas van Nederland in het Holoceen, Amsterdam. Valk, B. van der & A. Oost, 2013: Verslag van een geologische excursie naar Simonszand (oostelijke Waddenzee) op 21 september 2013. http://www.verdronkengeschiedenis.nl/nl/actueel/docs/Verslag_sedimentologie_Simonszand_sep%202013-def.pdf Gaffney, V, S. Fitch & D. Smith, 2009: Europe’s lost World: The rediscovery of Doggerland. (CBA Research Report 160), York.

Oud hout biedt een blik in het verleden van de Eemshaven en omgeving

05-2015 binnenwerk.indd 229

|

229

28-09-15 10:30


Experimenten in museale context Hein Klompmaker1

Over experimenten in de archeologie wordt heel verschillend gedacht en geoordeeld. Veelal zijn de uiteenlopende opvattingen ingegeven door de vraag naar de wetenschappelijke en/of evocatieve waarde. Mede daardoor is experimentele archeologie meer geliefd in musea, dan bij wetenschappers en wetenschappelijke instituten. Over het verleden willen we immers de waarheid weten. We willen weten hoe mensen zich in het verleden hebben gedragen en het liefst ook nog waarom ze dat deden (afb 1). In musea is men evenzeer geïnteresseerd in de vraag naar het ware verleden, maar is men minder terughoudend in het presenteren/verbeelden van dat verre verleden, dan de meeste wetenschappers. Dat heeft enerzijds te maken met het diepgewortelde besef dat er niet één, maar vele weergaven van het verleden bestaan en dat evenzovele visies niet te ontzenuwen zijn met behulp van de bestaande bronnen. Anderzijds zit het visualiseren van

het verleden musea in het bloed. Het grote publiek wil weten hoe het geweest zou kunnen zijn en wel op een zo realistisch mogelijke wijze. Daarbij is het geen punt, dat er discussie mogelijk is over de correctheid van de uitbeelding van het verleden. Naast de feitelijke, wetenschappelijke gegevens die we over bijvoorbeeld de Prehistorie bezitten, is er veel onbekend wat we - op wetenschappelijk verantwoorde wijze - door middel van ‘inleving’ kun-

Afb. 1 Living history en publiek bij de trechterbeker­ boerderij in Borger. Foto: Hunebedcentrum.

230

|

Experimenten in museale context

05-2015 binnenwerk.indd 230

28-09-15 10:30


nen invullen. In het Hunebedcentrum noemen we dat empathische archeologie. In de zoektocht naar kennis over de Prehistorie kunnen niet alleen museaal, maar ook wetenschappelijk stappen worden gezet door bijvoorbeeld meer aansluiting te zoeken bij neurowetenschappelijke inzichten. In dit artikel gaan we kort in op een aantal aspecten van empathische archeologie: 1. Wat opgravingen zichtbaar maken, kan worden aangevuld met reconstructies op ware grootte (afb. 2). 2. Wat nog in de bodem aanwezig is, kan door scans worden onthuld. 3. Experimenten met ‘geleende authenticiteit’ (de term borrowed authenticity is afkomstig van Linda Hurcomb, archeoloog aan de universiteit van Exeter)2. De combinatie van deze drie aspecten en het zoeken naar en inslaan van wegen om ze verder tot ontwikkeling te brengen, is wat het Hunebedcentrum ziet als innovatief voor archeologische musea. Uiteindelijk gaat het in het Hunebedcentrum niet om het artefact, maar om het verhaal. Juist in het verhaal is de discussie opgesloten, die het wezen van elke wetenschap inhoudt. Die discussie mag, het liefst breed in de samenleving, gevoerd worden. Experimentele archeologie en het Hunebedcentrum Sinds 2011 participeert het Hunebedcentrum in het Europees project Open Arch, waarin elf openluchtmusea uit acht Europese landen producten vervaardigen en activiteiten organiseren. Dat is leuk en erg nuttig, maar bovenal waardeer ik de contacten en het uitwisselen van expertise op diverse terreinen. We hebben het dan over zaken als communicatie met het publiek, wetenschappelijke uitwisseling van kennis, museummanagement en - niet in de laatste plaats - experimenten op basis van archeologische gegevens en hypothesen (afb. 3). Nu we, na jaren van ruimtelijke en juridisch-technische voorbereiding een start konden maken met ons Oertijdpark kan de opgedane expertise inzake experimentele archeologie ook in Borger worden

ingezet voor zowel wetenschap als museumpubliek. Dit artikel is de weerslag van wat je zoal opdoet tijdens internationale conferenties. Je leert overigens niet alleen van wat het beste werkt, maar ook heel veel van mislukkingen, gestrande goede voornemens en niet-werkende uitgangspunten. Wat dat betreft is het echt mensenwerk, dat met vallen en opstaan voortstrompelt. Bij ons zal het niet anders gaan, mag je veronderstellen. Het is immers niet aannemelijk dat wij alles wat musea en universiteiten in andere landen uitvoeren op basis van decennialange ervaring, zomaar veel beter kunnen.

Afb. 2 De trechterbekerboerderij op het Oertijdpark in Borger. Foto: Hunebedcentrum.

Experimentele archeologie: huizenbouw Een van de meest spectaculaire en door het publiek hooggewaardeerde archeologische experimenten is het ‘(re)construeren’ van prehistorische behuizingen: van rendiertenten en mesolithische hutten tot boerderijen uit het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd. Reconstrueren staat daarbij niet zonder reden tussen aanhalingstekens. Wanneer het eenmaal is gebouwd, blijft altijd de vraag of het huis dat je reconstrueerde wel precies lijkt op het huis dat 5000 jaar geleden in de omgeving stond. Of er niet sprake is van een constructie die geen overwegende relatie heeft met de voorbije historische werkelijkheid. De vraag is uiteindelijk niet te beantwoorden, omdat opgravingen slechts de plattegrond Experimenten in museale context

05-2015 binnenwerk.indd 231

|

231

28-09-15 10:30


Afb. 3 Vrouw met kind uit de trechterbekercultuur. Foto: Hunebedcentrum.

van een prehistorische boerderij onthullen: waar stonden de palen, waar zien we een opening of een deur etc. Alles wat boven het maaiveld wordt gebouwd, kan niet volledig door archeologisch bewijs worden ondersteund. Zelfs als de boerderij eenmaal is gebouwd, kunnen zijn details en accessoires de bezoeker nog behoorlijk op het verkeerde been zetten. Draait de deur naar binnen (handig om uit je huis te komen wanneer je bent ingesneeuwd); of draait de deur naar buiten (handig om te ontsnappen wanneer er binnen brand ontstaat). Voor beide is iets te zeggen, maar de motivatie om het een of het ander toe te passen is hiervoor van bijzonder belang. Zijn er historische en/of prehistorische aanwijzingen of gaat het alleen om de moderne veiligheidseisen voor gebouwen? Ik pleit ervoor om prehistorische gebouwen te beschouwen als museumobjecten van wetenschappelijke en educatieve waarde en niet als opstallen zoals onze huizen en kantoren, voorzien van brandblussers, rookmelders, vluchtroutes, verlichte uit-bordjes etc. Deze moderne elementen doorbreken te veel het gevoel van beleving bij de bezoekers. Het gevoel even - met al je zintuigen - in de voetsporen te staan van een hunebedbouwer of een bronstijdboer. Hoe cynisch het ook mag klinken, maar een brand in de bronstijdboerderij van het

232

|

Borger A-type geeft iedereen voldoende gelegenheid zich uit de voeten te maken en als we gaan blussen met bluspoeder is wat overblijft het restant van een prehistorische boerderij op 21e-eeuwse wijze geblust. Die restwaarde is dus feitelijk van geen betekenis. Toch denk ik dat de bouw van de BorgerA bronstijdboerderij dichter bij een reconstructie komt dan bij een constructie zonder relatie tot het verleden. In percentages valt dat niet uit te drukken, maar er zijn wel een aantal overwegingen of argumenten die daarvoor pleiten: - De expertise van de opgravende archeologen, die vaker met dit bijltje hakten. Juist deze ervaring leidt naar een plattegrond, die niet ‘vervuild’ is met gegevens van latere perioden. - De expertise van de bouwers. Gespecia­ liseerde bedrijven combineren ambachtelijk geschoolde bouwers met archeologen die kennis van zaken hebben. - De expertise omtrent constructies. Bij sommige dakreconstructies is sprake van inwatering, of snelle verrotting. Bij een volgende bouw worden die gegevens in het nieuwe bouwplan meegenomen. Elk volgend experiment leert derhalve meer over wat werkt. Ik wil dat graag zien als een proces van vooruitgang, al is dat objectief niet hard te maken en blijft het dus een overtuiging. 3D-printer: een experiment? Sinds kort is het Hunebedcentrum een 3D-printer rijk. Wat we daar in eerste instantie mee willen is museaal-inhoudelijk geïnspireerd, al moeten de technische aspecten (scannen en software) niet worden onderschat. Bij opgravingen in Nederlandse hunebedden is vooral een enorme hoeveelheid aardewerkscherven geborgen. De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft een softwareprogramma dat als het ware van een paar scherven een complete pot kan ontwerpen in het platte vlak (2D in het jargon). De kunst is nu om daarvan een 3D-scan te maken en zo de pot (met decoratie) te printen met een 3D-printer. Hoewel het technisch een klus is, kan ik me de resultaten goed voor-

Experimenten in museale context

05-2015 binnenwerk.indd 232

28-09-15 10:30


stellen: trechterbekers, schalen en kraaghalsflesjes kunnen we zo laten zien aan bezoekers. Mooi voor het museum, dat ondertussen kan nadenken over meer en andere toepassingen. Maar heeft het ook een wetenschappelijke meerwaarde? De meningen daarover zijn verdeeld. Misschien is het een kwestie van tijd en verdere ontwikkeling voordat de vraag voldoende wordt beantwoord. Het archeologisch instituut van de RUG meent dat het geprinte aardewerk wetenschappelijke meerwaarde heeft, wanneer de geprinte potten zeer exact de originele scherven of complete potten kan reproduceren. Voor onderzoek is dat van groot belang. Je hoeft niet meer over heel Europa collecties te bezoeken, scherven te bestuderen of te tekenen en te werken aan een publicatie van je onderzoek. Onderzoek wordt zo goedkoper, preciezer, efficiënter en veelomvattender. Het lijkt dan ook een goed idee om te starten met een Europese databank van USB-sticks met printinformatie voor 3D-printers. Provincie Drenthe is minder overtuigd van de wetenschappelijke toepasbaarheid van de 3D-printer. Zij gaf te kennen dat de 3D-printerij in het Hunebedcentrum niet mocht worden gepresenteerd als wetenschappelijk verantwoord. En dat, terwijl bekend is dat het Hunebedcentrum binnen het kader van het Open Archproject en de RUG hierin samenwerken. We zullen zien hoe deze nieuwe ontwikkeling gaat uitpakken. Onlangs bezocht Linda Hurcomb van de Universiteit van Exeter het Hunebedcentrum en zij hield toen een lezing over het gebruik van de 3D-printer in de archeologie. Haar conclusie is vooralsnog dat de archeologie de mogelijkheden van het 3D-printen zeker ook wetenschappelijk zou moeten benutten en verder ontwikkelen (afb. 4). Het mooie van deze experimenten is dat het Hunebedcentrum een natuurlijke binnen/buiten-relatie creëert. Buiten zie je een boerderij van de hunebedbouwers en hun aardewerk in replicavorm, terwijl je binnen niet alleen het ‘echte spul’ kunt zien, maar ook nog eens het proces van het reconstrueren van potten op basis van

enkele bij opgravingen geborgen scherven. Heel maken wat in de loop van de geschiedenis is gebroken. Prachtig! Daarbij is de waarde voor een museale presentatie op dit moment wellicht nog van grotere waarde, dan de toepassing voor wetenschappelijke doeleinden. Maar de ontwikkelingen gaan snel en het is zaak steeds opnieuw de mogelijkheden te verkennen en erover in discussie te gaan. Waarde van de hunebedscan Een grondscan is te beschouwen als een MRI-scan van een stukje bodem. Het doel van zo’n scan is om in de bodem te kijken zonder een opgraving te doen. De bodem blijft door zo’n scan onaangeroerd. Dat noemen we in de archeologie non-destructief onderzoek. Aan de andere kant hebben we opgravingen, die leveren weliswaar gegevens op, maar vernietigen ook de context. Je kunt het niet over doen. In februari en in mei 2009 is een non-destructief onderzoek uitgevoerd in en om D27 bij Borger, het grootste hunebed van Nederland. De metingen zijn uitgevoerd met een 500 Mhz transversaalantenne door het gespecialiseerde bedrijf GT-Frontline. Een computer zet de meetresultaten om in leesbare structuren. Er is op een diepte tussen 0,5 en 2 meter onder het hunebed gescand op zoek naar gegevens over de staat van de in elke ondergrond van een hunebed aan te treffen kelder van kleine keitjes; en

Afb. 4 De 3D-printer print een trechterbeker. Foto: Hunebed­ centrum.

Experimenten in museale context

05-2015 binnenwerk.indd 233

|

233

28-09-15 10:30


hunebed en het stroomdal van de Hunze (het huidige kanaal Buinen-Schoonoord).

Afb. 5 Maquette trechterbekerdorp in het Hunebedcentrum in Borger. Foto: Hunebedcentrum.

234

|

om na te gaan of ook onder de kelder nog structuren zichtbaar zijn. Dat laatste zou dan kunnen duiden op een eerder gebruik van de locatie, dus vóór er een hunebed werd gebouwd. Archeologen zijn doorgaans sceptisch over het gebruik van de scan. De resolutie is niet hoog genoeg om op detailniveau resultaten te mogen verwachten en bovendien is het lastig beoordelen of de zichtbaar gemaakte ‘structuren’ van menselijke (archeologische) of voor-menselijke (geologische) aard zijn. Tenslotte is er kritiek mogelijk op het overzetten van meetgegevens naar een driedimensionaal niveau. Wetenschappelijk gezien kun je dat probleem oplossen door eerst te meten en daar een interpretatie aan te verbinden met behulp van diverse deskundigen: archeologen, geologen en geofysici. Vervolgens zou door middel van een minutieuze opgraving kunnen worden vastgesteld of de meetgegevens en de interpretaties daarvan overeenstemmen met de opgravingsresultaten. Bij het scannen van een hunebed is dat laatste echter niet mogelijk, omdat het bevoegd gezag – d.w.z. de door de Provinciaal Archeoloog en Rijksdienst geadviseerde overheden – het opgraven van een hunebed in Nederland onwenselijk vindt. In het geval van het grootste hunebed bleef het dus bij meten en interpreteren, zonder de resultaten daadwerkelijk te kunnen bewijzen of te kunnen ontzenuwen. Ondertussen scanden we ook de omgeving, met name de landerijen tussen het

Voorlopige conclusies Uit de mond van geofysicus Dick van der Roest, die de scans uitvoerde, tekenden wij de volgende opmerkingen op: - In het hunebed zien we drie ‘doorsnijdingen’ van de keldervloer, wellicht door oudtijds spitwerk veroorzaakt. - De keldervloer van het hunebed lijkt voor het overgrote deel intact. We kunnen geen artefacten zien, maar het lijkt niet onaannemelijk dat die nog rijkelijk aanwezig zijn. - Onder de keldervloer zijn drie ‘menselijke structuren’ zichtbaar (andere deskundigen waren minder overtuigd van het menselijk karakter van deze structuren). - In het stroomdal is zowel de oorspronkelijke rivier als een voorde (doorwaadbare plaats) zichtbaar. - Veel rechthoekige en gebogen vormen zijn op vrij grote diepte zichtbaar. Dit zijn ‘menselijke sporen’ die op bewoning of op een nederzetting zouden kunnen duiden. - Gezien de diepte van deze sporen is de conclusie gerechtvaardigd dat ze behoorlijk oud zijn (overigens toonden later uitgevoerde grondboringen aan dat de sporen op de keileem liggen). Hoe nu verder? Om te beginnen is niet alleen het hunebed van belang voor de kennis van de trechterbekercultuur (TRB). We zouden veel meer over het dagelijks leven te weten komen, als we een nederzetting of een huisplattegrond uit die tijd kunnen onderzoeken. In mei 2015 werd bekend dat in Dalfsen (Overijssel) een spectaculaire opgraving plaatsvond met erg veel nieuwe informatie over de TRB. Het vermoeden bestaat dat o.a. een huisplattegrond van de trechterbekercultuur is ontdekt. Dalfsen zal ons de komende jaren veel nieuwe wetenschappelijk verantwoorde uitkomsten en nieuwe interpretaties over het dagelijks leven van de hunebedbouwers gaan opleveren. Juist in de cultureelmentale sfeer

Experimenten in museale context

05-2015 binnenwerk.indd 234

28-09-15 10:30


kunnen veel vorderingen worden verwacht. Vestigingsfactoren in het prehistorische landschap zijn soms moeilijk te bepalen, maar drie universele principes zullen wel van toepassing zijn geweest: - Er moet water in de buurt beschikbaar zijn geweest. - Het omliggende land moet tot akkers kunnen worden omgewerkt. - Dit zou zo efficiënt mogelijk moeten werken voor deze eerste boeren. Die moeten destijds wel geslaagd zijn in hun opzet, anders hadden ze geen tijd gehad om een groot huis voor de doden, een hunebed, te bouwen. Aan de vele handen die de zware bouwklus moesten klaren, waren te voeden monden verbonden. Er moet derhalve voldoende voeding en drinken beschikbaar zijn geweest dat langere tijd kon worden bewaard. Kijkend naar het huidige landschap is het moeilijk om je in een prehistorische setting te kunnen verplaatsen (afb. 5). Toch is dat wat je moet doen om ooit een trechterbekerdorp of -boerderij in Drenthe te kunnen vinden. Kijken we naar de situatie in Borger, dan kunnen we het volgende vaststellen: - Er is een beek in de buurt Het huidige kanaal Buinen-Schoonoord is in de jaren ‘20 en later gegraven om de oorspronkelijk rivier, de Hunze, te kanaliseren en geschikt te maken voor scheepvaart. - Een droog hunebed Het grootste hunebed ligt enkele honderden meters van het kanaal op een hoog gelegen zandrug. Dat lijkt logisch, want je wilt niet dat bij overstroming van de beek of hoog water het hunebed volloopt met water. Deens onderzoek toont niet alleen dat men veel moeite deed om de hunebedkelder waterdicht te krijgen (door het te beschermen tegen hevige regens), maar ook dat er onder het hunebed soms sprake was van eerder gebruik: een huisplattegrond; akkersporen e.d. Ook in Denemarken wordt reikhalzend uitgezien naar de combinatie hunebed en dorp. Daar is die eveneens nog niet ontdekt. Wel zijn de Denen en de Zweden ervan

overtuigd, dat een hunebed tenminste op zichtafstand van het dorp moet zijn gebouwd. - Water en droge voeten Hoogteverschillen ter plaatse boden de mogelijkheid om zowel water in de buurt te hebben als huizen op droge grond te bouwen. Een efficiënte combinatie derhalve.

Afb. 6 Trechterbeker­ boerderij en bronstijdboerderij op het Oertijdpark in Borger. Foto: Hunebedcentrum.

De nieuwe mogelijkheden (grondscan en 3D-printer) en de beproefde experimenten met huizenbouw geven in combinatie boeiende museale inhoud, waarin het grote publiek zeker geïnteresseerd zal zijn (afb. 6). Daarin zit uiteindelijk ook de winst voor de in crisis bevindende archeologie. Het maatschappelijk draagvlak kan alleen groot blijven als wetenschap en ‘verbeelding’ samen optrekken. Zelfs of beter juist wanneer dat een brede discussie oproept. Erover zwijgen is geen optie; er niet mee bezig houden evenmin.

Hunebedcentrum Bronnegerstraat 12 9531 TG Borger 0599 - 236 374 hklompmaker@hunebedcentrum.nl Noten 1 Hein Klompmaker is sinds 1988 directeur van het Hunebed­ centrum in Borger. 2 ‘Borrowed identity’: artefacten, die bij opgravingen geborgen zijn worden exact gekopieerd door de 3D-printer. Je leent als het ware de echtheid van het echte voorwerp.

Experimenten in museale context

05-2015 binnenwerk.indd 235

|

235

28-09-15 10:30


Romeinse munten uit Ried Henk Sloots1

Het zoeken met een metaaldetector is een hobby die ik al tientallen jaren beoefen. Vanwege een speciale belangstelling voor de vroegste bewoningsgeschiedenis van mijn woonplaats Ried beperkte ik mij al die tijd tot de directe omgeving daarvan. Mijn zoekterritorium heeft een oppervlakte van ongeveer 1 km2, die ik inmiddels al ruim dertig jaar systematisch doorzoek. Langzamerhand verkreeg ik een aardig overzicht van en inzicht in de samenstelling van het metalen bodemarchief ter plaatse, niet alleen kwalitatief, maar vooral ook kwantitatief.

Ried is een dorp van nog geen 500 inwoners. Het ligt op een kwelderwal die van Wijnaldum in het zuidwesten nagenoeg kaarsrecht naar Berlikum in het noordoosten loopt. Deze natuurlijke verhoging in het landschap werd in het begin van de jaartelling geschikt voor bewoning. Archeologisch onderzoek in Wijnaldum en het vlakbij Ried gelegen Dongjum maakte duidelijk dat de oudste bewoningssporen hier uit de tweede helft van de 2e eeuw n. Chr. dateren. Men bleef op de kwelderwal wonen totdat de aanleg van de eerste zeedijken in de Middeleeuwen het mogelijk maakte zich ook op andere plaatsen te vestigen. De woonplaatsen werden meestal extra opgehoogd tot terpen van bescheiden hoogte. De meeste daarvan zijn nog redelijk intact. Het vondstmateriaal toont aan dat er sindsdien sprake is van een continue bewoning. Romeinse munten Het zoekterrein bestaat voor het overgrote deel uit landbouwgrond: voornamelijk op en direct naast de kwelderwal gelegen akkerland. Alle vondsten komen uit de bouwvoor. Deze cultuurlaag heeft over het algemeen een dikte van zo’n 40 cm. De detector bereikt hiervan zelden meer dan alleen de bovenste helft, maar door (diep) ploegen komen ook vondsten van grotere diepte in het gehoor. Officieel archeolo-

236

|

gisch onderzoek vond nooit plaats in Ried en er zijn dan ook geen bijzondere vindplaatsen aan te wijzen. Het is archeologisch gezien een ‘doorsnee’ gebied. De daarvoor in aanmerking komende vondsten meld ik aan bij de betreffende instanties. Voor de muntvondsten gaat het dan om het voormalig Penningkabinet, later het Geldmuseum en tegenwoordig de internetdatabase Numis. Een belangrijke vondstcategorie uit de vroegste bewoningsperiode zijn Romeinse munten. In deze bijdrage presenteer ik die en besteed ik aandacht aan opvallende aspecten. Er dringen zich ook enkele vragen op. De teller staat intussen op 86 munten en daar komen elk jaar nog enkele bij. Van die 86 munten zijn er 71 losse vondsten en vormen er 15 een kleine schatvondst van zilveren denarii, waarover ik al eerder berichtte.2 Tabel 1 laat een overzicht zien van de losse exemplaren, uitgesplitst naar keizer. Niet iedere munt bleek goed genoeg bewaard om te kunnen determineren, maar van de 71 konden er toch 44 met zekerheid aan een keizer worden toegeschreven. Zoals verwacht ontbreken preflavische exemplaren, omdat de eerste munten pas aan het eind van de 2e eeuw hiernaartoe kwamen. Om dezelfde reden is de in veel andere vondstcomplexen optredende piek uit de bloeitijd van het

Romeinse munten uit Ried

05-2015 binnenwerk.indd 236

28-09-15 10:30


Romeinse rijk, de Antonijnse periode (de Pax Romana in het midden van de 2e eeuw) hier veel minder significant. Daarentegen is de hele 3e eeuw, elders vaak een periode van neergang, hier juist goed vertegenwoordigd. Opvallend is verder het relatief hoge aandeel van 4e-eeuwse munten. Die komen in binnen het Romeinse rijk gelegen vindplaatsen in verhouding juist veel minder voor. In Voorburg (Forum Hadriani) zijn er maar vijf exemplaren op een vondsttotaal van 3913, tegenover dertien op de 86 in Ried. Kwamen er na de instorting van het Romeinse rijk dan toch nog munten naar onze streken? Ik kom hier later op terug. De verhouding brons-zilver valt duidelijk in het voordeel van brons. Enkele bronzen stukken zijn subaerati4 en waren eigenlijk bedoeld om voor zilverstuk door te gaan. Het geeft aan dat de gebruikswaarde van de munten belangrijker was dan de intrinsieke waarde. Edelmetaal, zoals zilver, kan bijvoorbeeld ook dienen voor het vastleggen van kapitaal en daarmee verbonden status en macht. Voor bronsgeld geldt dat niet; dat zal toch in de eerste plaats gediend hebben als betaalmiddel. Muntcirculatie De vondsten vertonen een grote spreiding binnen het zoekareaal en zijn afkomstig van zestien verschillende percelen. Waarschijnlijk betreft het dus vooral toevallig in de bodem belande munten. Specifieke depositiefactoren zijn niet waarneembaar en ik neem dan ook aan dat het gaat om een afspiegeling van de circulatie. Maar is zo’n aantal gevonden munten inderdaad een aanwijzing dat Romeinse munten hier destijds werden gebruikt in het dagelijks leven? Voor het doen van alledaagse betalingen? Over de rol die Romeinse munten in deze streken speelden is weinig bekend. Liep iedere Fries met een geldbuidel rond of waren munten voorbehouden aan de elite, priesters of uit het leger teruggekeerde soldaten? Daarover wordt meer duidelijk als we de aantallen door mij in Ried gevonden munten uit verschillende perioden van de geschiedenis met elkaar ver-

Tabel 1 - Los gevonden munten, per keizer en per metaalsoort. Keizer

datering (AD)

zilver

Vespasianus

69-79

1

Titus

79-81

1

brons

Trajanus

98-117

2

Hadrianus

117-138

2

2

Antoninus Pius

138-161

4

1

Marcus Aurelius

161-180

2

Commodus

180-192

Didius Julianus

193

1

Severus Alexander

222-235

1

Gordianus III

238-244

Philippus I

244-249

Hostilianus

250-251

1

Volusianus

251-253

1

Postumus

259-268

Denarius niet determ. As/Dup./Sest niet determ.

1 6 1 1 1

1

1

3 0-270

Subtotaal

11 20

25

Victorinus Tetricus I

268-270 270-273

2 2

Tacitus Antoninianus niet determ.

275-276 270-300

1 8

Subtotaal

13

Constantinus c.s. Magnus Maximus

330-361 383-388

AE4 niet determ.

300-400

subtotaal Totaal

7 1 5 13 51

20

Tabel 2 - Los gevonden munten per tijdvak. Periode

Van tot

Aantallen

Romeins

0 - 400

71(86*)

Merovingisch

400 - 750

Karolingisch/Ottoons

750 - 1000

Volle Middeleeuwen

1000 - 1250

1(8**)

Late Middeleeuwen I

1250 - 1350

53

Late Middeleeuwen II

1350 - 1500

11

16e Eeuw

1500 - 1580

17

11 0

* inclusief schatvondst ** Gesloten vondst van 8 stuks

gelijken. In tabel 2 zijn deze vermeld, ingedeeld in relevante historisch/numismatische perioden. Twee tijdperken springen eruit. Rond Romeinse munten uit Ried

05-2015 binnenwerk.indd 237

|

237

28-09-15 10:30


Afb. 1 Rechts een sterk gesnoeide bronzen munt uit de tijd van Constantijn de Grote. Daarnaast ter vergelijking een gaaf exemplaar (geen vondstmunt). Diameters resp. 12 en 17 mm. Foto: auteur.

1300 doet zich een duidelijke piek voor van voornamelijk Engelse pennies en Vlaamse en Henegouwse tweederde groten met hun Nederlandse nabootsingen. Ik noem dit de kloosterpiek, omdat ik vermoed dat dit verschijnsel samenhangt met de bloeitijd van de kloosters in Friesland. De andere piek is nog veel duidelijker: die van het aantal Romeinse munten. Pas met de introductie van het kopergeld van de Republiek, rond 1600, overtreffen de vondstaantallen die uit de Romeinse tijd. Wat verder opvalt, is de totale afwezigheid

Afb. 2 Zilveren denarius van Manlia Scantilla, 193 n. Chr, diameter 18 mm; 2,4 gram. Foto: auteur.

238

|

van munten uit de periode 800-1000. Dat is niet te wijten aan afwezigheid van bewoning, andere vondsten uit die tijd zijn er immers wel. Zo ‘piekt’ het aantal teruggevonden fibulae. Het lijkt er op dat in de Karolingische/Ottoonse tijd muntgeld veel minder gemeengoed was dan in de Romeinse tijd. Het zou kunnen dat het beeld dat mijn vondsten oproepen statistisch gezien niet representatief is. Maar ik kan eerlijk gezegd geen goede argumenten bedenken, waarom de detector meer Romeinse dan andere munten zou oppiepen. Het is eerder andersom: door de vaak slechte metaallegering geven ze een minder goed signaal dan latere, meer zilver bevattende exemplaren. Naar mijn mening mogen we daarom wel aannemen dat het Romeinse geld hier intensief werd gebruikt en dat er in zekere mate sprake was van een geldeconomie. Niemand twijfelt er immers aan dat het gebruik van muntgeld in de 16e eeuw volledig was ingeburgerd, terwijl die tijd maar een vijfde van het aantal Romeinse munten opleverde. Gehalveerde munten Een ander verschijnsel wijst eveneens in de richting van intensief geldverkeer. Veel van de gevonden munten zijn bewust door midden gekapt. Daarbij gaat het vooral om de sestertii, maar er is ook een gehalveerde denarius bij. Bij de sestertii betreft dit bijna de helft van alle stukken. Een gangbare aanname is dat een gehalveerde munt ook de halve waarde vertegenwoordigt. Voorzover mij bekend, doet dit verschijnsel zich binnen de grenzen van het Romeinse rijk veel minder voor. Wellicht was de aanvoer van kleingeld daar beter gewaarborgd en moest men het in Friesland langer doen met de hoeveelheid munten die daar voorhanden was. Bij veel transacties is er natuurlijk ook regelmatig wisselgeld nodig en vandaar dat het aandeel gehalveerde munten bij een meer of minder gesloten groep munten steeds toenam. Met andere woorden, het delen van de munten gebeurde dus hier en niet binnen de limes, waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen. Om dit te bewijzen wach-

Romeinse munten uit Ried

05-2015 binnenwerk.indd 238

28-09-15 10:30


ten we nog op de vondst van twee halve munten die bij elkaar horen. Men deelde de munten bij voorkeur over de verticale as van de voorzijde, waardoor op de ene helft het gezicht van de keizer staat en op de andere zijn achterhoofd. Vreemd genoeg komen er meer rechter dan linker helften voor. Of dat een speciale reden heeft is een intrigerende vraag. Gevierendeelde munten heb ik niet gevonden, dat zal veel minder gebruikelijk zijn geweest. Het intensief gebruik van de munten blijkt ook uit de sterke slijtage die vele exemplaren tonen, vooral de zware sestertii. Dit noem ik maar terzijde, want deze munten moeten soms al een eeuw oud en gesleten zijn geweest voordat ze Friesland bereikten. 4e eeuw Zoals gemeld stamt een relatief groot deel van de munten uit de 4e eeuw. Op een exemplaar van Magnus Maximus (uit het einde van die eeuw) na, zijn de determineerbare exemplaren van Constantijn de Grote en zijn zonen, met dateringen tussen circa 330 en 350 n. Chr. In deze groep doet zich iets opmerkelijks voor. Minstens vier stukken zijn sterk gesnoeid (afb. 1). Nu is snoeien van bronzen munten niet erg gebruikelijk. We kennen het fenomeen van zilveren munten uit die tijd (silique5). De munten werden waarschijnlijk op deze wijze aangepast aan de toen heersende geldontwaarding, maar gesnoeide bronzen munten zag ik zelden of nooit, ondanks een levenslange interesse in de Romeinse numismatiek. Enkele van deze munten zijn bovendien sterk afgesleten, eveneens ongewoon voor 4e-eeuwse Romeinse munten. Wijst dit op een intensieve en langdurige muntcirculatie of is hier sprake van een of andere lokale vorm van hergebruik, bijvoorbeeld als speelschijfjes? Hoewel ik het eerste niet helemaal wil uitsluiten - misschien bleef het laatromeinse brons wel circuleren tot in de Karolingische tijd - denk ik toch meer aan de laatste optie, ook omdat een van de exemplaren voorzien is van twee rijen van vier ingeslagen puntjes.

Zeldzaam stuk Ik wil met dit artikel niet de individuele munten beschrijven, daarvoor zijn ze te gewoon. Maar er is één munt die ik wel noem, omdat het een rariteit is. Een denarius, die bij het opgraven al duidelijk een vrouwenkop liet zien, bleek na reiniging van Manlia Scantilla te zijn (afb. 2). Van haar is niet meer bekend, dan dat ze de vrouw was van Didius Julianus. Nadat zijn voorgangers Commodus en Pertinax waren vermoord wist deze keizer in het turbulente jaar 193 de troon te bemachtigen door de Praetoriaanse garde om te kopen met 25.000 sestertii per man. Didius Julianus behield het keizerschap 66 dagen, toen ook hij werd omgebracht. Tijdens zijn ultrakorte regeerperiode konden uiteraard weinig munten van hem worden geslagen en die op naam van zijn vrouw zijn dus al helemaal zeldzaam. Het kan een enorm toeval zijn, dat een munt met haar beeltenis in Ried opdook, maar het kan ook een aanwijzing zijn voor de omvang van de geldhoeveelheid waarover de Friezen beschikten. Ik hoop dat ik u heb kunnen overtuigen van de waarde van langdurig en consequent detectoronderzoek in een beperkt gebied en hoe dit tot interessante gegevens en boeiende vragen kan leiden.

henksloots@riedex.nl

Noten 1 Henk Sloots (1958) is amateurarcheoloog met specialisatie Romeinse numismatiek en is sinds 1986 lid van het Argeologysk Wurkferbân Fryslân. 2 Diggelgoud, p. 132-137; sluitmunt 192 AD. 3 Forum Hadriani, p. 309. 4 Muntstukken met een laagje zilver op de buitenkant en een kern van onedel metaal, meestal brons. 5 Zilveren denominatie uit de 4e/5e eeuw, op veel kleinere schaal aangemunt dan zijn voorganger, de denarius. Literatuur Huisman, K., e.a. (eds), 2008: Diggelgoud. 25 Jaar Argeologysk Wurkferbân: archeologisch onderzoek in Fryslân. Fryske Akademy nr. 1021A, Leeuwarden. Jonge, W. de, J. Bazelmans & D. de Jager, 2006: Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument, Utrecht.

Romeinse munten uit Ried

05-2015 binnenwerk.indd 239

|

239

28-09-15 10:30


Daliegaten in Friesland Hendrik de Jong1

In de archeologie worden ‘daliegaten’ zelden genoemd. Een rondgang op het internet leert, dat ze vooral in Noord-Holland een bekend begrip zijn. In sommige delen van deze provincie zijn er ook duizenden gevonden. Mede door de aanwezigheid van kogelpotaardewerk worden de oudste daliegaten in de 9e eeuw gedateerd.2 Aanvankelijk werd, vaak terecht, aan moernering (zoutwinning uit veen) gedacht. Later kwam ook een andere toepassing in beeld; namelijk het in ontgonnen veengebieden weghalen van de onder het veen aanwezige kalkhoudende klei en die als grondverbeteraar te gebruiken. Daliegaten zijn ook in Zuid-Holland, Utrecht en Groningen aangetroffen, maar tot voor kort nog niet in Friesland. Op 3 maart 2014 verzorgde de auteur voor een twintigtal medewerkers van Staatsbosbeheer een workshop in het herkennen van vuurstenen artefacten. Na afloop vroeg een van de medewerkers, Emiel Beijk, mijn aandacht voor een luchtfoto van het door Staatsbosbeheer beheerde natuurgebied Van Oordt’s Mersken in de gemeente Opsterland. Dit gebied ligt tussen het streekdorp Terwispel in het zuiden en het ten noorden gelegen riviertje Het Koningsdiep; ook wel het Ouddiep of de Boorne genoemd. Het was in het verleden grotendeels eigendom van de familie Van Harinxma thoe Sloten, maar is vernoemd naar de Utrechtse hoogleraar prof.dr. G.J. van Oordt. Van Oordt was een groot natuurbeschermer en bezocht het gebied vele malen. Hij overleed in 1963 in het eveneens in Opsterland gelegen dorp Duurswoude.3 Het was de heer Beijk opgevallen, dat in een van de in het verleden verkavelde percelen opvallend veel ‘gaten’ zichtbaar waren (afb. 1). Hij kwam al tot de conclusie, dat dit ‘daliegaten’ zouden kunnen zijn. Deze depressies zag hij tevens in een perceel ten noorden van Het Koningsdiep. Ze bevinden zich eveneens in een natuurgebied, dat particulier eigendom is. Het wordt in het noorden begrensd

240

|

door het streekdorp Oud-Beets. Beide natuurgebieden bevinden zich niet alleen nabij het beekdal van Het Koningsdiep, maar ook in het overgangsgebied van de hoger gelegen zandgronden in het zuiden en de veengebieden in het midden van de provincie. Waarnemingen Na de melding van de heer Beijk werd het perceel in het door Staatsbosbeheer beheerde gebied korte tijd later bezocht. Daarbij was onder meer aanwezig promovendus Dennis Worst (die na zijn studie landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij de Fryske Akademy te Leeuwarden werkt aan een onderzoek naar de grootschalige veenontginningen in de Late Middeleeuwen in Noordwest-Overijssel en het zuiden van Friesland), Jan Slofstra (tot aan zijn pensioen als archeoloog verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam) en twee leden van de plantenwerkgroep Gorredijk. 4 De laatsten moesten tot hun verrassing vaststellen, dat dit perceel een van hun onderzoeksterreinen is. De depressies waren hen wel opgevallen vanwege een afwijkende begroeiing en afmeting, maar dit was voor hen geen directe aanleiding om hier aandacht aan te besteden. Op het perceel komen ondermeer

Daliegaten in Friesland

05-2015 binnenwerk.indd 240

28-09-15 10:30


de blauwe, blonde en vlozegge voor.5 Met zijn grondboor verrichtte de heer Worst een aantal boringen in en buiten een aantal depressies. Daaruit kwam naar voren, dat het in de voorlaatste ijstijd (het Saalien) afgezette keileem zich op een diepte van 80 cm onder het zandige oppervlak bevond. Binnen de depressies werd het keileem echter pas op een diepte van ruim 1,5 m aangeboord. Hierbij kan worden opgemerkt dat de dikte van de keileemlaag soms vele meters bedraagt, en dat de doorsnede van de depressies 2 tot 4 m is. Dit laatste komt overeen met die van de daliegaten in Noord-Holland. Of de opgedolven keileem dezelfde bestemming kreeg als de kalkrijke klei in Noord-Holland werd ter plekke al in twijfel getrokken. Immers, als grondverbeteraar komt het niet in aanmerking, omdat keileem een slecht waterdoorlatende massa leem is, die soms veel stenen en steengruis bevat. Conclusie en datering Keileem kan niet als grondverbeteraar gebruikt worden. De vraag waarvoor de naar boven gehaalde keileem dan wel heeft gediend, geeft als mogelijk antwoord: voor de bodem van een potstal of woonkamer in een boerderij. Immers, in droge toestand is keileem bijna zo hard als beton. Tegenwoordig komen ze nog maar weinig voor, maar een eeuw geleden waren in Zuidoost-Friesland boerderijen van het Saksische type met een potstal nog talrijk aanwezig.6 In een potstal werd tijdens de winterperiode de mest van het gestalde vee vermengd met onder meer heideplaggen en stro. In het voorjaar werd de zo verkregen vruchtbare massa over de akkers en graslanden verspreid. Veel van de Saksische boerderijen dateerden uit de 17e eeuw. Ook in Terwispel en Oud-Beets kwamen ze voor. Doordat bodemvondsten bij daliegaten ontbreken, is het verleidelijk om het graafwerk tot het verkrijgen van de keileem in deze eeuw te plaatsen. Dit zou kunnen betekenen dat de ten zui-

den van Het Koningsdiep in Terwispel woonachtige boeren hier hun keileem weghaalden. De ten noorden van het riviertje in Oud-Beets wonende boeren haalden de keileem op hun beurt uit het veld daar. Dit perceel wordt in de loop van 2015 bezocht.

Afb. 1 Daliegaten in Van Oordt’s Mersken. Foto: auteur.

De Mieden 12 8458 CD Tjalleberd wiehen@hetnet.nl

Noten 1 De auteur is ad interim secretaris van het Argeologysk Wurk­ ferbân van de Fryske Akademy en sinds 2003 met pensioen. 2 Verhoeven, 1998, 124-126. 3 Dagblad De Friese Koerier, 29 mei 1969, met dank aan Hendrik de Vries, Tjalleberd. 4 Deze werkgroep is onderdeel van de Fryske Feriening foar ­Fjildbiology. 5 Met dank aan de werkgroepleden Marten Hunneman en ­Hendrik de Vries. 6 Encyclopedie van Friesland, 1958, 533. Met een tekening uit 1925 van een uit 1661 daterende potstal te Duurswoude. Literatuur Geel, B. van & G.J. Borger, 2002: Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland. Westerheem 51, 242-261. Leenders, K.A.H.W., 1999: Middeleeuws zout uit de delta, (Jaarboek voor ecologische geschiedenis) geraadpleegde versie: 3 juni 2010. Mulder, J.R. & L.W. Dekker, 2009: Natte daliegaten en verdrogende daliebulten in (voormalige) veengebieden, Source Stromingen. Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8e-13e eeuw), Amsterdam. Zijverden, W.K. & J. de Moor, 2014: Het Groot Profielenboek, ­­ Leiden, 78-79.

Daliegaten in Friesland

05-2015 binnenwerk.indd 241

|

241

28-09-15 10:30


Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden Egge Knol & Albert Buursma1

Stichting Verdronken Geschiedenis bestaat uit een groep enthousiastelingen die het verleden van het oostelijke Waddengebied, zeg maar van Ameland tot en met Borkum, nader hoopt te ontrafelen (afb. 1). Een van de activiteiten die worden ontplooid, zijn de zogenoemde ‘vondstenavonden’ waarbij aan strandjutters op de eilanden gevraagd wordt om hun vondsten van aardewerk te laten zien. Dat leverde al bijzondere vondsten op.

Afb. 1 Het oostelijk waddengebied in de 16e eeuw met tussen Rottumeroog en Schiermonnikoog het verdwenen eiland Bosch. Tekening: (uit Beschrijvinghe van de zee custen van Ost Vrießlandt, met alle undiepten en bakens in Spieghel der Zeevaerdt deel II van Lucas Jansz Waghenaer, Leiden 1585).

242

|

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 242

28-09-15 10:30


De vondsten kunnen van lang geleden zijn. Zo raapte Margriet Diertkens op Ameland een paleolithisch bifaciaal werktuig op (afb. 2).2 Op Vlieland liet de actieve zoeker Michael Horn een prachtige Hamburger spits zien (afb. 3). Van dat eiland zijn meer paleolithische vondsten bekend.3 Deze vondsten dateren uit de tijd dat de Noordzee nog droog lag. Nu vanwege zandsuppleties grote hoeveelheden zand van de Noordzeebodem worden opgezogen en vlak voor de kust worden gedeponeerd, zijn de kansen op zeer oude vondsten op het strand toegenomen. Veel vaker worden scherven uit jongere tijden gevonden. Die kunnen afkomstig zijn van verspoelde nederzettingen. De Waddeneilanden zijn immers niet stabiel. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de waterputten en kruiken die aan het eind van de jaren veertig te voorschijn kwamen na duinafslag op Ameland. Het waren resten van het ondergestoven dorp Sier. 4 Eilanden als Schiermonnikoog en Rottumeroog lagen in de Middeleeuwen in hun geheel ten westen van hun huidige locatie.5 Het merendeel van de gevonden scherven zal echter afkomstig zijn van gezonken schepen. De buitengronden van de zeegaten staan bekend als ware scheepskerkhoven. Met name in de tijd van de houten scheepvaart sloegen er elk jaar schepen stuk op de gronden of de eilanden.6 De aangetroffen scherven kunnen van de lading zijn of tot het komaliwant (serviesgoed) hebben behoord. In de kombuis van schepen werd natuurlijk het nodige vaatwerk gebruikt. Veel vaatwerk aan boord van schepen wijkt niet wezenlijk af van het gewone keukengoed, zo bleek bijvoorbeeld bij onderzoek aan scheepswrakken in de voormalige Zuiderzee of bij wrakken, gezonken op de rede van Texel.7 Dit artikel legt de nadruk op aardewerkvondsten uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen, maar uiteraard is er ook veel keramiek uit later tijd gevonden. Een Engels schaaltje uit de 18de eeuw, gevonden op de westkust van Rottumerplaat, kan als voorbeeld dienen (afb. 4). Daar werden ook talloze leien gevonden, kennelijk behorend tot de lading van een

schip. Een ander voorbeeld werd op 6 september 2009 gevonden door Bert Corté van Staatsbosbeheer. Het betreft een scherf van zwart aardewerk, dat in eerste instantie middeleeuws aandoet. Het blijkt echter een scherf van een jydepot te zijn. In het Deense Jutland is men tot in het begin van de 20ste eeuw op traditionele wijze een soort kogelpotaardewerk blijven maken dat ook sporadisch in NoordNederland is gevonden en bekend staat als ‘jydepotten’.8 Romeinse schepen bij Schiermonnikoog? Een grote verrassing op een vondstenavond op Schiermonnikoog vormden twee vondsten van scherven uit de

Afb. 2 Bifaciaal werk­tuig gevonden op het strand tussen Nes en Buren op Ameland. Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

Afb. 3 Hamburger spits, gevonden op het stand van Vlieland. Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 243

|

243

28-09-15 10:30


Afb. 4 Engels schoteltje uit de 18e eeuw. Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

244

|

Romeinse tijd. In 1972 of 1973 vond Clive Hellinga nabij paal 16.2 in een kleilaag een groot rand-halsfragment van een kloeke amfoor (afb. 5).9 Het 12,5 cm hoge fragment is van een amfoor met een monddiameter van 16,5 cm, daterend uit de 2e of 3e eeuw. Een andere jutter vond in 1998 aan de westkant van Schiermonnikoog, op een gedeelte van de bank ter hoogte van de palen 3-5, een groot aantal scherven van Romeins draaischijfaardewerk, die dr. W.J.H Verwers voor ons determineerde (afb. 6). Het is zowel gladals ruwwandig aardewerk, merendeels eveneens daterend uit de 2e of 3e eeuw na Christus. Er zijn van deze locatie geen scherven van inheems aardewerk uit die tijd gemeld. In de nederzettingen op de kwelders van het vaste land zijn inheemse scherven juist ver in de meerderheid en Romeinse importscherven schaars. Het is onwaarschijnlijk dat de scherven uit een nederzetting komen. De scherven op het strand van Schiermonnikoog lijken daarom eerder afkomstig te zijn van een scheepswrak uit de Romeinse tijd, dat ergens in het Friese zeegat moet liggen. Op zich is

het goed denkbaar dat een Romeins schip op de gronden bij het zeegat verging. Mogelijk was het een handelsschip op weg naar het huidige Noord-Duitsland of Denemarken, maar meer nog was er intensief verkeer tussen de Romeinse havens aan de Rijnmonding en het eveneens Romeinse Engeland. Een schip op die route kan bij onverwacht noodweer zomaar tot boven Texel zijn beland en vervolgens door een harde westenwind naar het oosten zijn geblazen. Voor wat betreft de 19de eeuw is goed gedocumenteerd dat schepen bij zware stormen soms over de hele Noordzee werden geblazen. Rottumerplaat Rottumerplaat is een afgesloten natuurreservaat. Strandjutters en voorbijgangers zijn er niet. Daarom zijn hier enkele zoektochten geweest om een indruk te krijgen van de situatie. De tochten boden ook de gelegenheid om medewerkers van Staatsbosbeheer op het belang van scherven te wijzen. Het resultaat was verrassend. Door de oostwaartse beweging van de Lauwers erodeert het eiland aan de westzijde sterk. Talloze vondsten van aarde-

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 244

28-09-15 10:30


werk, maar ook bijvoorbeeld van fragmenten ijzer en glas, duidelijk afkomstig van recente scheepswrakken, zijn te vinden op het weststrand van het eiland. De oudste vondst was een randscherf van plantaardig gemagerd aardewerk uit de eerste eeuw na Chr. met een aanzet voor een oortje (afb. 7).10 Aardewerkdeskundige drs. Annet Nieuwhof determineerde de scherf als ‘typologie Taayke Gw5c’.11 Het was een scherf van een kook- of voorraadpot. In het voormalige kweldergebied op het vaste land worden dergelijke scherven in groten getale in wierden gevonden. De scherf is erg gerold, met kleine kolonies bryozoa, en heeft dus wel enige tijd op de zeebodem gelegen. De vraag is natuurlijk wat de betekenis van deze oude scherf is. Ook in de Romeinse tijd was sprake van zeevaart, maar het is niet uit te sluiten dat de eilanden voor de Groninger kust bewoond waren en dat een scherf bij erosie van het eiland in zee belandde en zo deel uit ging maken van de afzettingen voor de kust. Bij de voortdurende verplaatsing van geulen kan de scherf weer losgeraakt zijn, om vervolgens op het strand aan te spoelen.

In februari 2007 vond vogelwachter Hans Roersema een scherf van kogelpotaardewerk.12 In augustus 2013 vond Eva van Diepen tijdens het schoonmaken van het strand door vrijwilligers van de Stichting Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat nog eens twee kogelpotscherven. Deze dateren uit de 12e eeuw (afb. 8). Daarnaast vond Albert Buursma diezelfde week een fragment van een 16e-eeuwse schotel (afb. 9a/b) en nog een groot fragment van een Engels schoteltje uit de 18e eeuw. Over het fragment van de slibschotel schreef aardewerkexpert Hans van Gangelen ons: “Het gaat om roodbakkend aardewerk, dat eerst met een egale laag van witte slib is overtrokken, waarna erop in rood slib de decoratie is uitgevoerd; daarna is loodglazuur over het geheel aangebracht. Slibaardewerk met een in rode slib uitgevoerde decoratie op (na het bakken) gele ondergrond komt niet zo vaak voor. De voorstelling op de scherf betreft een zgn. ‘driespruit’-motief dat als vruchtbaarheidsmotief is op te vatten. Tot nog toe ken ik alleen (fragmentarische) vondsten van dit type slibaardewerk uit de stad Gro-

Afb. 5 Halsgedeelte van een amfoor, gevonden op Schiermonnikoog. Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 245

|

245

28-09-15 10:30


Afb. 6 Scherven van Romeins aardewerk van het weststrand van Schiermonnik­oog. Foto’s: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

a. kookpot met omgeslagen rand (Stuart 201)

b. wrijfsteen;

c. kookpot met dekselgeul;

d. ruwwandige blauwgrijze waar (Holwerda kom)

e. geverfd bord;

f. b ord (Nieder­bieber);

246

|

g. ruwwandige wandscherven.

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 246

28-09-15 10:30


m)

ningen en uit Ee (ten oosten van Dokkum).”13 De datering is tweede helft 16e eeuw. De herkomst van dit slibaardewerk is lastig te bepalen. De kop van NoordHolland lijkt vooralsnog het meest aannemelijk. Rottumeroog Rottumeroog was tot 1965 een bewoond eiland. Sinds 1741 woonde er steeds een voogd met zijn familie en personeel en in de zomer waren er ook vaak gasten op het eiland. Daarna werd het nog lang tijdelijk bewoond door medewerkers van Rijkswaterstaat en vogelwachters. Tegenwoordig is er geen verblijfsmogelijkheid meer op het eiland. Er worden, rekening houdend met de situatie van de vogelwereld, in voor- en naseizoen wel excursies naar het eiland georganiseerd. In de loop van de laatste eeuwen is het eiland sterk naar het oosten opgeschoven. In de 17e eeuw lag het nog op de plaats van het huidige Rottumerplaat. In de jaren vijftig van de 20e eeuw vond de latere archeoloog Piet Kooi op Rottumeroog scherven van kogelpotten en Sieg­burg-kruiken. Hij verbleef daar tijdens de zomer met zijn ouders in een vakantiewoning die de eilandvoogd verhuurde. De voogd zelf had ook enkele Sieg­burg-kannen, zo bleek op een foto.14 De laatste jaren zijn er weer enkele Siegburg-kruikjes gevonden (afb. 10).15 Zou er ergens in de buurt van het eiland een schip vol kruikjes liggen, dat langzaam zijn lading verliest? De vondsten van de kruikjes doen denken aan de goudsmeltkroezen die met enige regelmaat uit een

schip voor de kust van Terschelling aanspoelen op het strand aldaar. Het is er een geliefde juttersvondst.16 Resultaat Op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden zijn scherven te vinden uit de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en natuurlijk uit de Nieuwe tijd. Hoewel niet is uit te sluiten dat sommige van deze vondsten van verdwenen nederzettingen komen, lijken de meeste scherven afkomstig van langs de kust verongelukte schepen. Ze vormen zo een tastbare herinnering dat zeevaart in alle tijden een risicovol beroep was. Voor Romeinse zeevaarders en die van de Hanzetijd waren de zeegaten niet minder gevaarlijk dan voor de latere zeelui.

Afb. 7 Gerolde scherf van terpenaardewerk van Rottumerplaat. Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

Afb. 8 Rand- en wandscherf van kogel­ potaardewerk uit de 12e eeuw Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 247

|

247

28-09-15 10:30


Afb. 9 Voor- en achterzijde van een met sgraffito versierde schotel uit de 16e eeuw. Foto: Marten de Leeuw, Groninger Museum.

Geen wonder dat handelssteden als Groningen en Emden in de Late Middeleeuwen met hulp van zeetonnen en kapen de toegangen tot hun haven veiliger maakten. De Groninger betonning van het Friese zeegat bestond al in de 15e eeuw en die van Emden kwam in 1539 tot stand. Daarbij werden op het eiland Rot-

tumeroog twee kapen geplaatst, die op gezette tijden werden vervangen.17 Nog steeds staat er op Rottum een Emder kaap.18

Eknol@Groningermuseum.nl Albertbuursma@hetnet.nl

Noten 1 Dr. Egge Knol is conservator archeologie, geschiedenis en oude kunst van het Groninger Museum. Dr. Albert Buursma is zelfstandig onderzoeker. Beiden hebben hun leven lang al een grote belangstelling voor het Waddengebied. Ze zijn lid van de Vereniging voor Terpenonderzoek, met als werkgebied Groningen en Friesland. Het artikel is geschreven in samenwerking met Stichting Verdronken Geschiedenis. 2 Stapert et al. 2013a; 2013b. 3 Stapert, Boekschoten & Johansen 2011. 4 Overdiep z.j.; Overdiep 1958, 33 en afb. 3-5; Van Straaten 1964, 143-144. 5 Oost 1995, appendix A. 6 Schot 1996; Schortinghuis 1982. 7 Van Holk 1997; Vos 2012. 8 Guldberg 1999; Elzinga 1964. De scherf is overgedragen aan het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis. 9 Afgebeeld bij Hellinga e.a. 2010, 116. 10 Gevonden door Albert Buursma. 11 Taayke, 1996, 23-24. 12 Knol 2012. 13 Helfrich 2008, 48-61 en bijlage 5.1 t/m 5.5 (afbeelding slibschotel is 5.3. Afb. 11). 14 Toxopeus 1981, 34; Kooi 2007a; 2007b. 15 Knol 2012. 16 Friesch Dagblad 23, maart 2010; www.wrakkenmuseum.nl/strandjutten, geraadpleegd op 18 februari 2015. 17 Huussen 1978-1979; Lang 1965, 3. 18 De auteurs bedanken graag de volgende personen voor hun medewerking: Ben CortÊ, Staatsbosbeheer Rottums; Clive Hellinga, Schiermonnikoog; Jan-Willem Smaling, Schiermonnikoog; dr. W.J.H. Verwers, Hoeve­ laken; Henk Staal en Yolanda Schellinger, Stichting Monument en Materiaal, Groningen. Literatuur Elzinga, G., 1964: Deense Jydepotten uit Friese bodem. It Beaken 26, p. 306-326.M. Guldberg, M., 1999: Jydepotter fra Varda-egnen. Produktion og handel ca. 1650-1850.

248

|

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 248

28-09-15 10:30


Helfrich, K., 2008: Aardewerk en bouwceramiek, in: J.Y. Huis in ’t Veld e.a. (eds.), Twintig eeuwen stadsontwikkeling in beeld. Een opgraving aan de Lutkenieuwstraat te Groningen. Stadse Fratsen 10. Groningen (= http:// www.stichtingmenm.nl/images/stadsefratsen/pdf/ Stadse_Fratsen_10.pdf). Hellinga, C. e.a., 2010: De verborgen schatten van Schiermonnikoog. Schiermonnikoog. Holk, A.F.L. van, 1997: Archeologie van de binnenvaart. Wonen en werken aan boord van binnenvaartschepen (1600-1900). Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Huussen, A.H., 1978-79: Het Fries-Groningse geschil voor de Geheime Raad te Brussel over het leggen der tonnen in de Scholbalg (1550-1556), Groningse Volksalmanak voor 1978-1979, p. 87-115. Knol, E., 2012: Oude scherven op Groninger eilanden, Nieuwsbrief Stichting Vrienden van Rottumeroog en Rottumerplaat, januari 2012, p. 10-12. Kooi, P.B., 2007a: Oudheidkundige vondsten van Rottumeroog, Stad & Lande 16 (1), p. 3-11. Kooi, P.B. 2007b: Gejut, Paleo-Aktueel 18, p. 115-119. Lang, A., 1965: Entwicklung, Aufbau und Verwaltung des Seezeichenwesens an der deutschen Nordseeküste bis zur Mitte des 19. Jahrhunderts. Bonn. Oost, A.P., 1995: Dynamics and sedimentary development of the Dutch Wadden Sea with emphasis on the Frisian inlet. Dissertatie Universiteit Utrecht. Overdiep, G., 1958: De grens tussen de provincies Groningen en Friesland in de Wadden, Groningse Volksalmanak voor het jaar 1958, 27-42. Overdiep, G., z.j.: Toelichting bij de kaart van Ameland uit 1731. Schortinghuis, D. 1982: Van het volk is niets bekend geworden. Groningen. Schot, Frans, 1996: Wrakkenkaart Schiermonnikoog. Stapert, D., G.J. Boekschoten & L.Johansen, 2011: Een Levallois-kern en een bijzondere geslepen bijl van Vlieland (Fr.), Paleo-aktueel 22, p. 1-8. Stapert, D., L. Johansen, M.J.L.T. Niekus, 2013a: A bifacial tool of the Neanderthals from Ameland, the Netherlands, Netherlands Journal of Geosciences 92 (2/3), p. 181-192. Stapert, D., L. Johansen, M.J.L.T. Niekus, M. Diertens & E. Knol, 2013b: Een bijzonder middenpaleolithisch werktuig van Ameland (Fr.), Paleo-Aktueel 24, p. 23-31. Straaten, L.M.J.U. van, 1964: De bodem van de Waddenzee, in: J. Abrahamse e.a. (eds.) Het Waddenboek. Zutphen, p. 75-151. Taayke, E., 1996: Die einheimische Keramik der nördlichen Niederlande, 600 v. Chr. bis 300 n. Chr., Teil III: Mittel-Groningen, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, p. 42. Toxopeus, W., 1981: “Ik ben van Rottum”. Herinneringen aan de strandvoogd en het eiland Rottum. Groningen. Vos, A.D., 2012: Onderwaterarcheologie op de Rede van Texel. (Nederlandse Archeologische Rapporten 041). Amersfoort. Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Afb. 10 Siegburg aardewerk uit de 15e eeuw, gevonden op Rottumeroog. Particuliere collectie, gevonden in 2011. Bron: vanwege privacyredenen niet gepubliceerd.

Scherven op de stranden van de oostelijke Waddeneilanden

05-2015 binnenwerk.indd 249

|

249

28-09-15 10:30


Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag Piet Heinsbroek (bewerkt door Jeroen ter Brugge)1

Het zijn blikvangers in veel middeleeuwse kerken in (voornamelijk) de West- en Noord-Nederlandse kustprovincies: middeleeuwse zandstenen grafplaten en grafkisten, tezamen ‘sarcofaag’ genaamd. Bij kerkopgravingen kwamen deze geregeld tevoorschijn en kregen ze na afloop van het onderzoek een plek in het godshuis waar ze waren gevonden. Het zijn intrigerende objecten die de bezoeker confronteren met een begraafwijze uit een ver verleden. Dikwijls kregen de kisten en platen (deksels) een tweede leven als waterbak, trog, wegverharding of als altaarsteen.

In dit artikel staan de zandstenen grafplaten en grafkisten uit de kerken van Oud Beets en Beetsterzwaag centraal. Deze zijn onderzocht door Piet Heinsbroek, die bij leven door heel Nederland in woord en beeld vele tientallen zo niet honderden kisten en platen documenteerde. Hij tekende en fotografeerde deze grafmonumenten en -fragmenten uiterst nauwkeurig, met speciaal aandacht voor ornamentiek, afwerking en maatvoering. Helaas kon hij door zijn overlijden in november 2014 de vervolgstap van zijn jarenlange inspanning (de publicatie), maar in beperkte mate zetten. Dit artikel is een bewerking van een veel uitgebreider manuscript van de hand van Heinsbroek. Jeroen ter Brugge, maakte dankbaar gebruik van de door Heinsbroek verzamelde gegevens. Heinsbroek besteedde veel aandacht aan de verslaglegging. Zijn documentatiebestand is inmiddels aan het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed overgedragen, met alle originele tekeningen, foto’s, aantekeningen en rapporten. Het vormt in die zin de opmaat voor tientallen artikelen en hopelijk ooit een overzichtswerk. Een analytische bewerking van het materiaal zal kunnen leiden tot een nadere typologie en datering, maar zeker ook de cultuur-

250

|

historische betekenis helpen ontrafelen2. Weinig mensen werden begraven in zulke kostbare grafkisten, gemaakt van verschillende soorten zandsteen uit het Duitse rijk. Bestudering van de in situ gevonden exemplaren zal ons meer informatie kunnen geven over de status en functie van kisten en begravenen, vooral aan de hand van de locatie en positionering in de kerk en de inhoud van de kist. Beets had een bijzonder plekje in het hart van de auteur en het was zijn wens dat deze casus zou worden gepubliceerd in Westerheem. Zandstenen kisten en platen van Oud Beets en Beetsterzwaag De dorpskern van Beets was vroeger een min of meer lintvormige reeks boerderijen aan de noordzijde van het riviertje de Boorne en lag ongeveer evenwijdig hieraan. Naar het oosten ligt het jongere Beetsterzwaag dat zich ontwikkelde tot een deftig streekdorp. Na de grote verveningen van de vorige eeuwen ontstond ten westen van Beets een nieuwe woonkern: Nij Beets. Ter onderscheid wordt de oude kern Oud Beets genoemd. Te midden van het boerderijlint van Oud Beets lag de kerk met het bijbehorend kerkhof (afb. 1). De kerk, die in 1889 een in aanleg

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 250

28-09-15 10:30


Afb. 1 ‘Kerkhof te Beets’, situatietekening van de gesloopte oude en de te bouwen nieuwe kerk van Oud Beets, 1889. Tekening: L. de Goed.

Romaanse voorganger verving, werd in 1984 afgebroken. Het Oud Beetsterkerkhof ligt sindsdien, wat ontheemd, ten noorden van de Beetsterweg en ten westen van de A7. De oorspronkelijke kerk was volgens de tekst op een van de grafplaten gewijd aan de heilige Gertrudis (in de catalogus hieronder Oud Beets E genoemd). In 1887 werd het bouwvallige middeleeuwse kerkgebouw afgebroken. Kort na de afbraak is een zestal rood(bont) zandstenen grafplaten uit dit kerkje overgebracht naar (de voorganger van) het Fries Museum, waar ze nog steeds deel uitmaken van de collectie. In het verslag over 1888-1889 van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde lezen we dat deze ‘grafstenen’ als schenking zijn verkregen van de “heeren Kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde gemeente te Beets”. Van twee sarcofaagkisten en van enkele

andere rode (bont)zandstenen platen die zijn aangetroffen in de directe omgeving van het kerkhof van Oud Beets is het vrijwel zeker dat deze ook uit de kerk of in elk geval van dit kerkhof afkomstig zijn. Kuiken vermoedt dat de aanleg van (grote) privégrafkelders rond 1900 in de nieuwe neorenaissancistische kerk leidde tot de vondst van de sarcofaagkisten.3 Nadat de nieuwe kerk in 1967 door blikseminslag werd getroffen en zijn oorspronkelijke functie verloor, diende deze tot de sloop als beeldhouwatelier. Op het oude kerkhof zijn de fundamentresten van de afgebroken kerk nog te zien, geflankeerd door een in 1988 naar oud voorbeeld vormgegeven klokkenstoel. Dit artikel beschrijft de verweesde grafkisten en -platen en brengt ze in beeld, als een van de weinige stoffelijke herinneringen aan de middeleeuwse Beetster kerk. Ook wordt ingegaan op hun herkomst.

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 251

|

251

28-09-15 10:30


Afb. 2 Als altaarsteen herbenut sarcofaagdeksel, afkomstig uit de oude kerk, in de collectie Fries Museum. Tekening: auteur, 2008. Afb. 3 Deksel met kruisstaf en twee kromstaven, in het Kerkmuseum te Janum. Tekening: auteur, 2007.

Catalogus Oud Beets A Deze grafplaat werd hergebruikt als altaarsteen (afb. 2).4 De plaat is 1,99 m lang, 88 tot 77 cm breed en 12 tot 14 cm dik. De rechter lange zijde en het hoofden voeteneinde zijn hol geprofileerd. De plaat vertoont beschadigingen, met name over het grootste deel van het hoofdeinde. De vijf wijdingskruisjes (op ieder van de hoeken en in het midden) bestaan uit een cirkel met een doorsnede van circa 9 cm, naar de rand lopen de kruisarmpjes breder uit. Op de kruisen na is het bovenoppervlak glad en onversierd, hoewel er wel wat putjes en krasjes voorkomen. In verschillende Nederlandse kerken zijn altaarstenen teruggevonden die secundair van zandstenen grafplaten zijn ver-

252

|

vaardigd. In de Rooms-katholieke traditie bevindt het altaar zich in het koor, waar een priester zijn rituelen uitvoert. Met de Reformatie werd deze constellatie gewijzigd en belandden veel altaarstenen, meestal omgekeerd en als plaveisel in de kerkvloer. Oud Beets B Versierde, trapeziumvormige, rode (bont) zandstenen grafplaat met een brede rand waarop resten van frijnwerk (het handmatig bewerken van steen) zichtbaar zijn. De plaat is 2,20 m lang en 86 tot 64 cm breed. De dikte kon niet worden bepaald. De plaat is aan de onderzijde gebroken, waardoor het versierde oppervlak is beschadigd. De versierde middenstrook in hoogreliĂŤf

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 252

28-09-15 10:30


vertoont twee abtsstaven. Ze flankeren een kruisstaf, die aan de bovenzijde in een door slijtage sterk gereduceerde omega eindigt (afb. 3). De drie staven ‘staan’ recht op het onderste randje van het middenvlak. De plaat bevindt zich nu in de vloer van het kerkmuseum van Janum (afb. 4).5 Oud Beets C Het betreft een versierde, trapeziumvormige, rode (bont)zandstenen grafplaat met een iets verhoogd bandje langs de buitenrand(afb. 5). De plaat is 2,29 m lang; 97 tot 71 cm breed. De dikte kon niet worden bepaald. Hij is in drie delen gebroken. Over het hele oppervlak is een versiering aanwezig van iets verheven lijnen, bestaande uit een stralende zon met een kleine centrale cirkel en acht daaruit ontspringende stralen (bovenkant). Aan het langere onderste gedeelte (van het bovenste deel gescheiden door een vage, iets verheven horizontale lijn) bevinden zich twee abtsstaven aan weerskanten van een kruisstaf. De plaat ligt in de vloer van het kerkmuseum van Janum.6 Oud Beets D Dit exemplaar is een praktisch rechthoekige grafplaat van rode (bont)zandsteen met een later aangebracht randschrift van gotische letters in het Latijn, gedateerd in 1531 (afb. 6). De plaat is aan twee hoeken afgebroken en aan de bovenzijde bevindt zich over de volle breedte een breuk. Lengte 2,28 m; breedte 80 cm en dikte 12 cm. Aan de bovenzijde bevindt zich een versiering, bestaande uit een miskelk met hostie en daaronder in een nis een voor de Heilige Catharina knielende priester. Daaronder een klein en onopvallend handmerk. De grafplaat is secundair gebruikt als grafsteen van priester Dodo Juwsma/ Jousma.7 Het randschrift luidt (af kortingstekens weggelaten, correcties en aanvullingen tussen []): ANNO DOMINI * MCCCCCXXXI AIEF [FERIA] SEXTA INFRA OCTUAM [OCTAVAM] EPIPHANIE DOMI-

Afb. 4 Plattegrond van het Kerkmuseum te Janum met de herplaatste sarcofagen en de uit Oud Beets afkomstige sarcofaagdeksels. Tekening: auteur, 2009.

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 253

|

253

28-09-15 10:30


Afb. 5 Versierd sarcofaagdeksel met stralende zon en kromstaven. Collectie Fries Museum, nu in het Kerkmuseum Janum. Tekening: auteur, 2008. Afb. 6 In 1531 voor priester Dodo Jousma hergebruikt sarcofaagdeksel met miskelk, hostie en de Heilige Catharina met knielend persoon, in collectie Fries Museum. Tekening: auteur, 2008.

NI *OBIT [OBIIT] VENERABIL [IS] *[D]MS [DOMINUS] DODO IWSMA VTVSQ [UTRIUSQUE] IURIS BACLAIUS [BACCALAURIUS] CVAT [CURATUS] I [IN] BESTZE AC DECANUS *BORDEGHO [BORNDEGO] H [HIC] SEPULT (SEPULTUS) *CVI [CUIUS] AIA [ANIMA] RQESCAT [RESQUIESCAT] I [IN] PACE AMEN In vertaling8: IN HET JAAR VAN DE HEER 1531 OP VRIJDAG IN DE OCTAAF VAN DE EPIFANIE VAN DE HEER OVERLEED DE EERWAARDE HEER DODO IWSMA BACCALAURIUS IN BEIDE RECHTEN PASTOOR IN BEETS EN DEKEN VAN BORNDEGHO HIJ LIGT

254

|

HIER BEGRAVEN WIENS ZIEL RUSTE IN VREDE De heilige Catharina is traditiegetrouw afgebeeld met een zwaard in de rechterhand en een wiel in de linker. Het kleine handmerk eronder is een Gotische letter ‘D’ met erachter een lijn- en kruisvormig teken. Mogelijk betreft het hier het handmerk van de steenhouwer maar het kan ook een merk zijn van een derde ‘gebruiker’ van de steen. Oud Beets E Een licht trapeziumvormige, rode (bont) zandstenen grafplaat met centraal een versiering in de vorm van een miskelk met hostie (afb. 7). De linker onderhoek

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 254

28-09-15 10:30


Afb. 7 Hergebruikt sarcofaagdeksel met miskelk en randschrift met de naam van Pontanus Ibema (begraven in 1508), in het Kerkmuseum Janum. Tekening: auteur, 2008. Afb. 8 Trapeziumvormig sarcofaagdeksel met een biddende persoon en randornamenten, in het Kerkmuseum Janum. Tekening: auteur, 2009.

is afgebroken en een deel daarvan ontbreekt. Over de volle breedte van de onderzijde loopt een breuk, waardoor de tekst slecht leesbaar is. De plaat is 2,20 m lang en 83 tot 73 cm breed. De plaat ligt ingemetseld in de koorvloer van het Kerkmuseum te Janum.9 Het randschrift in het Latijn in gotische letters dateert van 1508. Het luidt: *ANNO DNI [DOMINI] M CCCC *VIII IPO [IPSO] DIE POLICARPI OBIIT VENERABILIS DNS [DOMINUS] POPTATUS IBEMA CUA *TUS [CURATUS] ECCLESIE SANC *TE [SANCTE] GEERTRUDIIS IN BEETZE ET VICAI [VICARIUS] ET DECAN [DECANUS] SEDIS BORDEGOE [BORNDEGOE] REQUIESCAT I [IN] PAC [PACE]

In vertaling10: IN HET JAAR VAN DE HEER 1508 OP DE DAG VAN POLICARPUS STIERF DE EERWAARDE HEER POPTATUS IBEMA PASTOOR VAN DE KERK VAN DE HEILIGE GERTRUDIS IN BEETS EN VICARIS EN DEKEN VAN DE ZETEL BORNDEGO HIJ RUSTE IN VREDE Oud Beets F Grafplaat van grijs zandsteen, met een in een halflang tuniek gekleed persoon met de handen voor de borst in een biddende houding (af b. 8). De plaat is 2,33 m lang en 90 tot 78 cm breed. De plaat heeft aan de hoofdzijde twee schuine breuken met op het raakpunt van de bei-

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 255

|

255

28-09-15 10:30


metrische versiering te herkennen. Het is mogelijk dat de fragmenten met geometrische versiering tot meer dan één oorspronkelijke grafplaat behoorden. Daarnaast beeldt Martin een aantal vermoedelijk bij elkaar behorende fragmenten af met een kromstaf (I-2).

Afb. 9 Twee fragmenten van een versierd sarcofaagdeksel met zonnemotief. Voorheen in de (nieuwe) kerk van Oud Beets, huidige verblijfplaats onbekend. Tekening: auteur naar Martin, 2009.

de breuken een doorlopend gat. Een halfrond versieringselement met gebogen vormen is afgebeeld onder de naar buiten gebogen voeten. De vorm herhaalt zich rondom de steen. Dit versieringselement wordt in de kunsthistorie geïnterpreteerd als de aarde met twee ontkiemende planten.11 Oud Beets G, H en I Martin vermeldt in zijn Vroeg-middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland en elders in Nederland (1957) een aantal versierde grafplaatfragmenten van rood bontzandsteen, aanwezig in de kerk van Oud Beets, die hij ook afbeeldt (afb. 9-12). Op het kerkhof van Oud Beets zijn deze niet aangetroffen en het is onbekend waar ze zich nu bevinden. Vermoedelijk gingen de fragmenten verloren tijdens de sloop van de kerk in 1984 of zijn ze ontvreemd. Volgens de gegevens van Martin waren er fragmenten van drie versierde platen. Het eerste trapeziumvormige exemplaar (G) vertoonde op de bovenste helft een kleine cirkel omgeven door een grotere met zes stralen ertussen. Bovendien is op deze plaat aan de onderzijde de kromming van een staf herkenbaar met daarnaast het kruis van een kruisstaf. De tweede plaat (H) heeft een hoek waarin een zogenoemd palmet is uitgehouwen en van een derde (I-1) zijn stukjes met geo-

256

|

Oud Beets J en K Twee onversierde, rode (bont)zandstenen platen zijn hoogstwaarschijnlijk van het kerkhof van Oud Beets afkomstig. Het eerste exemplaar (J) staat half ingegraven bij de ingang van boerderij Beetsterweg 34, ten westen van het kerkhof van Oud Beets (afb. 13 en 14). Bovengronds steekt deze plaat 80 à 90 cm boven de grond uit en de breedte is bovenaan 75 cm en vlak bij de grond 86 cm, wat duidt op een trapeziumvorm. De steen is 12 cm dik. De tweede onversierde plaat (K) is tot 1969 op het adres Beetsterweg 32 gebruikt bij de waterpomp en kreeg in dat jaar een plaats op (het voeteneinde van) de grafkist, die zich bevindt op het adres Lycklama à Nijeholtlaan 31 te Beetsterzwaag. De lengte van de gewelfde plaat is 54 cm en de breedte 64 cm. Dit plaatfragment hoort oorspronkelijk dus niet bij deze kist en is vermoedelijk afkomstig van de kerk of het kerkhof van Oud Beets. Oud Beets L Deze door Martin beschreven kist, bevond zich in 1957 nog op het adres Kerkepad West 15.12 Later is deze verplaatst naar een locatie naast het tuinpad aan de Lycklama à Nijeholtlaan 31 te Beetsterzwaag. De rood (bont) zandstenen kist werd door E. Huisman aangetroffen in een dam bij een sloot van de boerderij Beetsterweg 36, vlakbij het kerkhof van Oude Beets.13 De plaat is 2,25 tot 2,12m lang en 78 tot 68 cm breed en 40 tot 43 cm hoog. In de hoeken van de gefrijnde binnenzijde van de kist bevinden zich duidelijke rondstaven en een afvoergat in het midden van de bodem. De buitenzijde is licht geschulpt. Tegen de kist bevindt zich nog een tweetal onversierde plaatfragmenten van eveneens rode (bont) zandsteen. De

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 256

28-09-15 10:30


oorspronkelijke herkomst van de beide fragmenten kon niet worden achterhaald. De beide platen meten 69 bij 73 cm en 90 bij 75 cm. Ook de herkomst van een andere plaat (150 bij 73 cm) die op hetzelfde erf ligt, kon niet worden achterhaald. Oud Beets M Rechtwandige, rood (bont) zandstenen graf kist waarvan de wanden rechtop staan en het gefrijnde binnenwerk geen zogenoemde rondstaven heeft. De kist is 2 m lang en 66 tot 62 cm breed en 8,8 tot 10,3 cm dik. In de bodem bevindt zich een afvoergat, waar een aantal groeven heen loopt, samen een (functionele) kruisvormig figuur vormend. Typologisch, met de rechte wanden, wijkt deze kist af van andere voorbeelden, waarmee niet helemaal zeker is of het hier om een grafkist gaat (afb. 15). De kist, in 1957 nog in de tuin van het Lycklamahuis (Hoofdstraat 80 in Beetsterzwaag), bevindt zich tegenwoordig op de binnenplaats van het gemeentehuis van Opsterland in Beetsterzwaag, waar hij vermoedelijk in 1977 is geplaatst. Oorspronkelijk bevond de kist zich achter het huis Kerkepad West 6, even ten oosten van het kerkhof van Oud Beets, waarmee de typering als grafkist toch de meest waarschijnlijke is.14 Context en conclusies De diverse vondsten van complete en gefragmenteerde rood (bont) zandstenen grafkisten en grafplaten zijn vermoedelijk afkomstig van dezelfde kerk/kerkhof. Ze maken het mogelijk enkele voorzichtige conclusies te trekken. De eerste heeft betrekking op de ouderdom van Beets. De oudste vermelding in historische bronnen dateert uit het midden van de 13e eeuw. Voor zover bekend wordt Beets voor het eerst genoemd in de levensbeschrijving van Suardus, abt van het klooster Mariëngaarde (bij Hallum) en op doorreis naar een uithof in Bakkeveen.15 De zandstenen sarcofagen worden over het algemeen gedateerd in de 11e en 12e eeuw en daarmee is Beets een paar eeuwen ouder dan deze eerste vermelding. Over het

Afb. 10 Hoekfragment van een versierd sarcofaagdeksel met een ‘palmetversiering’. Voorheen in de (nieuwe) kerk van Oud Beets, huidige verblijfplaats onbekend. Tekening: auteur naar Martin, 2009.

Afb. 11 Twee, mogelijk tot hetzelfde sarcofaagdeksel behorende, fragmenten met geometrische motieven. Voorheen in de (nieuwe) kerk van Oud Beets, huidige verblijfplaats onbekend. Tekening: auteur naar Martin, 2009.

Afb. 12 Drie fragmenten die mogelijk tot één sarcofaagdeksel behoorden, met voorstelling van een kromstaf. Voorheen in de (nieuwe) kerk van Oud Beets, huidige verblijfplaats onbekend. Tekening: auteur naar Martin, 2009.

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 257

|

257

28-09-15 10:30


Afb. 13 Rechtop ingegraven sarcofaagdeksel in de tuin van de naast de begraafplaats van Oud Beets gelegen boerderij Beetserweg 34. Foto: auteur, 2009. Afb. 14 Sarcofaag met aan de binnenzijde op de hoeken rondstaven. Aan het voeteneinde een niet bijbehorend, onversierd dekselfragment. Foto: auteur, 2009.

258

|

functioneren en de fysieke gesteldheid van dit vroege Beets weten we daarmee nog niet veel meer. Daarvoor moet een beroep worden gedaan op de historische geografie, in combinatie met de archeologische bronnen. Aangenomen wordt dat de eerste bewoners van de streken in Oostergo zich in de Middeleeuwen niet ver van stromen of riviertjes vestigden. Van daaruit namen zij de meer venige gedeelten van het land, wat verder van de rivier af, in gebruik.16 In Beets en omgeving begon de ontginning in dit kader dicht bij het riviertje de Boorne. Tijdens de ontginningsfase, ergens in de Volle Middeleeuwen, lagen de boerderijen met daartussen de kerk en het kerkhof dichter bij de Boorne dan tegenwoordig. Als het perceel land waarop het kerkhof van Oud Beets nu ligt op oude kaarten wordt geprojecteerd en we dit naar het zuiden volgen, valt een plek op waar kerk en kerkhof vroeger zullen hebben gelegen.17 De locatie valt op door een afwijkende uitstulping in de oostelijke perceleringssloot en door de beenderen die hier in het verleden zijn gevonden. Oude turfstekers noemden de enigszins hoger gelegen plek it ald tsjerkhou (het oude kerkhof).18 Dat de onregelmatigheid in de sloot, de verhoging en de botten

tegenwoordig niet meer zijn te zien, komt doordat de bovenste meter grond in dit gebied in 1875 is afgegraven en een nieuw stelsel van perceleringssloten werd gegraven. Archeologische waarnemingen werden niet gedaan of bleven onvermeld. Of hier ook een voorganger van de oude kerk stond is onbekend. Het ligt echter bij deze begraafplaats wel voor de hand. Het perceleringssysteem uit de ontginningstijd bestond uit min of meer loodrecht op de Boorne georiĂŤnteerde hoofdsloten. Deze zorgden voor een fysieke afbakening van eigendom, maar vooral voor de noodzakelijke afwatering. Op de grond dichtbij de rivier kon in de beginfase landbouw worden bedreven, maar als gevolg van de daling van het oppervlak (door wateronttrekking en oxidering van het veen) kon die vervolgens alleen als weidegrond worden gebruikt. Om aan nieuwe stukken grond voor landbouw te komen, verlengden de boeren sloten tot ver in het hoger liggende veengebied. Totdat ook dit te nat werd en er alleen nog veeteelt mogelijk was. Wanneer dit proces zich afspeelde, is niet met zekerheid te zeggen, maar het zal in de Volle Middeleeuwen (10e-12e eeuw) zijn geweest. Over de stichting van de kerk in Beets zijn geen historische bronnen

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 258

28-09-15 10:30


bekend. Maar uit het feit dat in 1508 en 1531 Beets wordt genoemd als zetel van het Dekenaat Borndego (land rond de Boorne) blijkt dat deze parochie belangrijk en daarmee vermoedelijk ook oud zal zijn geweest. Zandstenen sarcofagen worden in de regel geassocieerd met stenen kerkgebouwen. Het bij het kerkhof en de sarcofagen behorende kerkje van Beets zal dan ook van baksteen en/of tufsteen zijn gebouwd. Op een aquarel uit 1879 van J.A. Lycklama à Nijeholt van de zuidwestzijde van de kerk zien we muurvlakken in lichtgrijze kleur te midden van rode baksteen. Dat duidt op een tufstenen en daarmee 11e/12e-eeuwse kern van dit in 1887 gesloopte gebouw. Doorslaggevend is de tekening echter niet, mogelijk had deze kerk ter plekke nóg een voorganger. De Middelzee (of Boorndiep) begon in de 12e eeuw dicht te slibben, waardoor het afwateren van de Boorne op zee stagneerde. Vanwege de natte voeten die hiervan het gevolg waren, werden de nederzettingen in noordelijke richting verplaatst, verder weg van de rivier. De kerk en het kerkhof verhuisden mee. De ‘rijke’ begravingen in de vorm van de rode (bont)zandstenen kisten met deksel kregen een begerenswaardige plaats in de nieuwe kerk: in gewijde grond en dicht

bij het altaar. Maar wie het precies waren die zo begraven werden, is onbekend. Gedacht moet worden aan een opkomende lokale elite of aan geestelijken. Sporen van de oudste middeleeuwse bewoning van boerderijen uit de streek rond het huidige Oud Beets zijn gevonden in de venige landen in het westen van de gemeente o.a. bij de vervening van dit gebied die begon in 1863. Hoe later de vervening plaatsvond, des te meer vondstmeldingen zijn overgeleverd, zoals bijvoorbeeld in het gebied van de zogenaamde Gearen, Kraanlànnen en de Ripen. Oude boerderijplaatsen (hûssteden) zijn hier op het veen aangetroffen, dat door de bewoning zo hard was geworden dat het nauwelijks vergraven kon worden. De veenwerkers lieten deze plekken dan ook ‘staan’. Zij werden pas later (rond 1919) bij het opnieuw in cultuur brengen van het oppervlak opgeruimd. Vaak werden bij deze middeleeuwse woonplaatsen afvalputten gevonden, met daarin soms scherven of bijna complete potten: bolpotten (een vroeg soort kogelpot). Het is een type dat in Friesland tussen 800 tot 1200 werd gebruikt.19 Aangenomen mag worden dat dergelijke woonplaatsen ook elders rondom Oud Beets lagen en dat de oud-

Afb. 15 Sarcofaag op de binnenplaats van het gemeentehuis van Opsterland, oorspronkelijk afkomstig van een perceel aan het Kerkepad West. Foto: auteur, 2008.

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 259

|

259

28-09-15 10:30


Afb. 16 De oude kerk van Oud Beets vanuit het noordoosten met romaanse bouwsporen in de noordelijke gevel. Tekening: J.A. Lyclama Ă Nijeholt, 1879.

ste kerk onderdeel was van deze geografische structuur. Tot zover de situatie in de 12e eeuw. De inscripties op grafplaten D en E voeren ons tot in de 16e eeuw en zijn een fraai staaltje van materiĂŤle palimpsest, oftewel een nieuwe tekst en betekenis op een oude drager, in dit geval 12e-eeuwse grafplaten. Opvallend is wel dat het juist de lokale geestelijke elite was die zich het relatief kostbare basismateriaal toe-eigende. Dodo Juwsma/Jousma (grafplaat D) was tot zijn overlijden in 1531 pastoor in Beets. Daarnaast was hij ook deken van Borndego (Bornego, de streek rond de Boorne waartoe verschillende parochies behoorden). Ook Poptatus Ibema (grafplaat E) was naast pastoor van de Sint Gertrudiskerk te Beets deken van Borndego. Het is nog niet helemaal duidelijk welke parochies precies tot het dekenaat Borndego behoorden, maar dat Beets als hoofdplaats functioneerde, gaf het een zekere status. Vermoedelijk wisselden de omvang en het aantal van de dekenaten tijdens de Late Middeleeuwen nogal eens.20 Volgens een overzichtslijst uit 1315 van kerken die Oldeboorn (Boarn) als moederkerk hadden, hoorden ook Beets (Beke) en Zwaag (Suagh, het latere Beetserzwaag) daarbij.

260

|

Van de in deze lijst genoemde kapellen groeiden er enkele uit tot parochiekerk, waaronder die van Beets dat uitgroeide tot centrum van het dekenaat. Het is verleidelijk de regionale rol van Beets bevestigd te zien in het opmerkelijk grote aantal sarcofaagresten dat hier is gevonden. Deze begraafwijze wordt geassocieerd met een elite en past in dit beeld. Tegelijk waren de omstandigheden voor het vinden - hoe wrang ook met de sloop van de middeleeuwse kerk in 1887 - gunstig. Vergelijkend onderzoek in de Opsterlandse regio zal duidelijk moeten maken of er een relatie is tussen de Beetster vondsten en een religieuze centrumfunctie in de Middeleeuwen. Uit latere tijden zijn meer schriftelijke bronnen beschikbaar en kan de historische en/of kerkelijke ontwikkeling eenvoudiger worden gereconstrueerd. Maar voor de oudste tijden spelen archeologische resten, zoals de rode (bont)zandstenen grafplaten, een belangrijke rol bij het schrijven van de regionale geschiedenis.

Hogelaan 9 3134 VJ Vlaardingen

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 260

28-09-15 10:30


Noten 1 Piet Heinsbroek was een zeer actief lid van AWN-afdeling Helinium, met een speciale interesse en kunde op het gebied van geologie en sarcofagen. Hij overleed in 2014, voordat hij tot publiceren kwam over het laatstgenoemde onderwerp. Bij het schrijven van dit artikel maakte Jeroen ter Brugge dankbaar en uitvoerig gebruik van de gegevens die Heinsbroek verzamelde en van een concepttekst van diens hand. Jeroen ter Brugge is directeur van het Maritiem Museum Rotterdam en oud-voorzitter van de AWN. 2 Zie bijvoorbeeld Martin (1957) en Balace/De Poorter (2010). 3 Kuiken (2008), p. 21. 4 De plaat behoort sinds 3 december 1888 tot de collectie van het Fries Museum te Leeuwarden (inventarisnummer B 1028 D), die verkreeg het als geschenk van de kerkvoogden van de Hervormde Gemeente Beets. Zie Slothouwer (1888-1889), p. 61. 5 De grafplaat is geschonken door de kerkvoogden van de Hervormde Gemeente Beets aan het Fries Museum te Leeuwarden en behoort sinds 3 december 1888 tot zijn collectie (inventarisnummer B 1028 E). Zie Slothouwer (1888-1889), p. 61, Steensma (1970) en Eisenga (1989). 6 De grafplaat behoort sinds 3 december 1888 tot de collectie van het Fries Museum te Leeuwarden (inventarisnummer B 1028 F). Hij is geschonken door de kerkvoogden van de Hervormde Gemeente Beets. Zie Slothouwer (1888-1889), p. 61, Steensma (1970) en Eisenga (1989). 7 De plaat behoort tot de collectie van het Fries Museum te Leeuwarden (inventarisnummer B 1028 G). Zie Slothouwer (1888-1889), p. 61. 8 Vertaling door de heer W. van Bentum, oud-leraar klassieke talen te Vlaardingen. 9 De grafplaat behoort tot de collectie van het Fries Museum te Leeuwarden (inventarisnummer B 1028 H). Zie Slothouwer (1888-1889), p. 61, Steensma (1970) en Eisenga (1989). 10 Vertaling door de heer W. van Bentum, oud-leraar klassieke talen te Vlaardingen. 11 De grafplaat behoort tot de collectie van het Fries Museum te Leeuwarden en ligt ingemetseld in de koorvloer van het Kerkmuseum te Janum (inventarisnummer B 1028 F). Zie Slothouwer (1888-1889), p. 61, Steensma (1970) en Eisenga (1989). 12 Kuiken (2004) en vriendelijke mededeling E. Huisman te Beetsterzwaag. 13 Vriendelijke mededeling E. Huisman te Beetsterzwaag. 14 Ibid. 15 Dykstra (1987), p. 3. 16 Mol e.a. (1990). 17 Dykstra (1987), p. 21 en vriendelijke mededeling H. de Jong te Tjalleberd. 18 Dykstra (1987). 19 Ibid., p. 9. 20 Molen (1958). Literatuur Balace, S. en A. De Poorter (eds.), 2010: Tussen hemel en hel. Sterven in de middeleeuwen, Brussel. Dykstra, O.G., 1987: Äld Beets, fergetten doerp yn Opsterlân, Nieuw Beets. Eisenga, I. en M. Kist, 1989: Kerkmuseum Janum. Uithof van het Fries Museum, Leeuwarden. Kuiken, K., 2004: Middeleeuwse zandstenen grafkisten uit Westerlauwers Friesland, De Vrije Fries 84, 8-28. Kuiken, K., 2008: Revolutie en Romantiek; elitegrafcultuur in Friesland 1795-1917, Keppelstok 76, 4-29. Martin, H., 1957: Vroeg-middeleeuwse zandstenen sarcophagen in Friesland en elders in Nederland, Drachten. Mol, J.A., P.N. Noomen en J.H.P. van der Vaart, 1990: Achtkarspelen – Zuid Eestrum. Een historisch geografisch onderzoek voor de landinrichting, Leeuwarden . Molen, S.J. van der, 1958: Opsterlân, Skiednis fan in Wâldgritenij, Drachten. Slothouwer, F.G., 1888-1889: Eenenzestigste verslag der Handelingen van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden, over het jaar 1888-1889, uitgebracht in de vergadering van den 1sten Oct. 1889. Steensma, R. en W.J. Berghuis, 1970: De Kerk te Janum. Bulletin KNOB 69, 54 & 60.

Middeleeuwse zandstenen sarcofagen uit Oud Beets en Beetsterzwaag

05-2015 binnenwerk.indd 261

|

261

28-09-15 10:30


Thuis in Nuis Ernst Taayke1

Kort geleden werd ik even door het verleden ingehaald. Het Drents Museum droeg een pot uit de enkelgrafcultuur, een zogenaamde Wellenband-pot die in Assen jaren in een vitrine stond, over aan het Noordelijk Archeologisch Depot. En zo hield ik, beheerder van dat depot, een pot in handen die ik bijna 40 jaar eerder samen met anderen van de AWN-afdeling Noord-Nederland uit de grond haalde, op een herfstige zaterdagmiddag in 1976 bij het Drentse Uffelte (afb. 1). Naderhand mocht ik hem tekenen, voor een publicatie. Zomaar mee naar huis genomen, in een canvas boodschappentas en bij mijn ouders op tafel gezet. Ik heb een foto van mijn moeder die hem vasthoudt alsof het een op scherp staande granaat is.

Toen ik ruim een decennium later in Noord-Nederland aardewerkonderzoek deed, sprak het vanzelf dat ik de provinciale musea in Assen, Groningen en Leeuwarden bezocht. Er werd destijds nog ouderwets museaal beleid uitgedragen. Weliswaar was de term museum voor oudheden ingeruild voor een meer aansprekende aanduiding, maar de instellingen verloochenden hun 19e-eeuwse wortels nog niet en archeologie stond ruim geĂŤxposeerd. Keurig op chronologische volgorde en met veel tekst erbij. Beleving was nog niet aan de orde. Toch kwam ik niet echt voor het gepoetste materiaal. Hoe pot x of pot y er uit zag, wist ik wel ongeveer. Ik was meer geĂŻnte-

resseerd in aantallen per perioden en in de geografische verspreiding van typen en varianten. Dus dook ik in de bijbehorende depots, ingericht op zolders, in kelders en in gehuurde panden. De conservatoren archeologie en hun assistenten bekeken me de eerste paar dagen wat argwanend, maar omdat ik me redelijk aangepast gedroeg en bovendien kenbaar maakte dat ik toch echt maandenlang in hun midden zou vertoeven, haalden ze hun schouders op en lieten ze me de vrije hand. Dat gold vervolgens ook voor strooptochten in het RMO in Leiden, in Duitse depots en ook in de stellingen van het eigen archeologische instituut in Groningen. Gezegende tijden! Ik kon in feite alles bekijken wat ik wilde, en deed dat dan ook.

Afb. 1 Golfbandbeker (Enkelgrafcultuur) uit Uffelte, gevonden bij een AWNopgraving in 1976. Foto: H. Faber Bulthuis.

262

|

Thuis in Nuis

05-2015 binnenwerk.indd 262

28-09-15 10:30


Een gezamenlijk depot Helemaal vreemd was het dus niet dat ik jaren later, in 2002, werd gevraagd voor de functie van beheerder van het Noordelijk Archeologisch Depot. Ik kende de spullen immers en wist er de weg. Nou ja, dat laatste eigenlijk niet meer. Scherven waarvan ik in vroegere tijden het stof afblies in één van de drie afzonderlijke musea, lagen nu opeens bij elkaar in een paar enorme loodsen, ver van de civilisatie, in een nietig dorp met de naam Nuis. Wat was er gedurende mijn afwezigheid gebeurd? De noordelijke archeologie was altijd een beetje anders dan in de rest van het land. De conservatoren waren slechts parttime in dienst bij de musea; de andere helft van hun tijd werkten ze als wetenschappelijk medewerker bij het Biologisch Archeologisch Instituut in Groningen (BAI), het geesteskind van A.E. van Giffen. Het instituut was in 1919 opgericht en fungeerde feitelijk als de spil van alle archeologische activiteiten in de drie noordelijke provincies. De macht van de centrale Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), na de Tweede Wereldoorlog tot ontwikkeling gekomen, reikte dan ook niet verder dan het riviertje de Reest, de grens tussen Overijssel en Drenthe. Daarboven hield het BAI de touwtjes in handen. Er kwamen geen provinciaalarcheologen, de conservatoren van de drie musea gedroegen zich de facto op deze wijze en noemden zich soms zelfs zo en er kwamen geen provinciale depots. In plaats daarvan raakten de musea steeds meer gevuld met opgravingsvondsten en los verzameld materiaal.

In de jaren ‘90 ging alles op de schop, het verhaal is vaker verteld. Malta kondigde zich aan en dat zou inhouden dat onder de depots - in het noorden toen nog ontbrekend - een wettelijke grondslag werd geschoven. De provinciaalarcheologen, tot dan toe gehuisvest in Amersfoort, zouden worden overgeheveld naar de provincies en daar zou nu ook het noorden mee te maken krijgen. Door allerlei factoren werd de rol van het Groningse archeologische instituut bescheidener. En dan waren er de provinciale musea die zich roerden, hun directies vooral. Het Groninger Museum, onder de bezielende leiding van Frans Haks, liep daarbij voorop. Meer eigentijdse kunst, minder oude mikmak! Waarom moeten wij al die archeologie binnen onze muren opslaan? Bij de beide andere musea speelde de steeds reusachtiger wordende opslag ook een grote rol, met daarnaast een personele kwestie: hoeveel mensen liepen er wel niet rond op de archeologische afdeling? Ze kostten niet veel en soms ook niks, maar het kon allemaal best wat minder. Enfin, er werd vergaderd, er werden nota’s geschreven en zo geschiedde het dat in 1997 staatssecretaris Nuis - die daarvoor graag naar Nuis kwam - de deur opende van het Noordelijk Archeologisch Depot. De provincie Drenthe nam het beheer voor z’n rekening, later zou Groningen die rol overnemen. Voor de opslag dienden twee, later drie loodsen die van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werden overgenomen. Het waren voorraadloodsen voor Bijzondere Omstandigheden, zogenaamde Mibo-loodsen geweest,

Afb. 2 Het uiterlijk van de eerste loods, tijdens de opening van het vernieuwde depot, in september 2014. Foto: Frans de Vries.

Thuis in Nuis

05-2015 binnenwerk.indd 263

|

263

28-09-15 10:30


Afb. 3 Bijeenkomst van vijf noordelijke archeologieverenigingen, in februari 2015. Foto: NAD Nuis.

zachtjes gezegd: voor een Derde Wereldoorlog. Als op West-Nederland een kernbom was gesmeten, stonden op ruime afstand van de onheilsplek stellingen met onbesmette bedden, dekens, medicijnen en waterleidingmateriaal. De locatie was in zekere zin historisch, want die was opgericht als Duits werkkamp, had daarna als noodgevangenis gediend en vanaf 1951 hadden dezelfde houten barakken voor langere tijd mensen uit de ZuidMolukken gehuisvest. Na 1964 werden de barakken afgebroken, de bewoners verhuisden naar het naburige Marum en er kwamen loodsen voor in de plaats (afb. 2). De eerste jaren fungeerde het depot louter als verlengstuk van de belangrijkste partijen in de noordelijke archeologie, namelijk de drie provinciale musea en het archeologisch instituut. Alle vier huurden zij een deel van de twee loodsen. Het herenakkoord - een geschreven versie ontbrak - voorzag in archeologisch gebruik, maar de praktijk leerde dat er naast archeologische bulk een rijke uitstalling aan versleten meubilair, oude gereedschappen en rijtuigen kwam te staan en dat de musea er tevens kortlopende projecten parkeerden, zoals pallets met tentoonstellingscatalogi. De loodsen werden bemand door een beheerder, eigenlijk meer een huismeester, dezelfde die de twee decennia daarvoor de Mibo-loodsen

264

|

bestierde. De eerste jaren was het depot niet meer dan een externe opslagplaats voor de provinciale musea en kwamen er nauwelijks buitenstaanders. De provincies zagen deze ontwikkeling met gemengde gevoelens aan en ondernamen tenslotte actie. Het depot moest een ĂŠcht archeologisch depot worden, met een duidelijke functie. Het project Nuis in de benen werd in het leven geroepen. Het viel in de tijd ongeveer samen met een initiatief van de RACM (later: RCE) om alle provinciale depots te laten overstappen op digitale registratie. Ieder depot kreeg op rijkskosten een paar laptops en ook was er geld om de papieren registratie van de drie musea om te laten zetten. Hiertoe werd een groep werkstudenten ingehuurd; zij tikten de vindplaatsen en de huidige standplaatsen in de database. Dit gaf later wel eens wat hilariteit, want die Haagse studenten hadden de kaart van Noord-Nederland natuurlijk niet vlekkeloos in hun hoofd. Zo kreeg een onschuldig gehucht in Noordwest-Groningen opeens honderden records van een omvangrijke opgraving toebedeeld, louter omdat het zijn naam deelde met de in 1917 door Van Giffen onderzochte wierde Wierhuizen, aan de andere kant van de provincie. En ja, schrijffouten natuurlijk. In augustus 2002 werd ik aangesteld als archeoloogbeheerder. Begin 2003 ver-

Thuis in Nuis

05-2015 binnenwerk.indd 264

28-09-15 10:30


Afb. 4 Ook groep 1 mag meedoen: kleuteraandacht voor een glis. Foto: NAD Nuis.

schenen een computer met een paar werkstations en kon de werkelijke registratie van start gaan. Dat gebeurde met vier tijdelijke werkkrachten die in dienst kwamen bij de Victor de Stuèrsstichting. Nu niet direct een instelling die archeologische dienstverlening als vanzelfsprekend beschouwde, maar het salaris werd trouw betaald en elk jaar kwam de verantwoordelijke functionaris met z’n vrouw op bezoek om op vaderlijke wijze te kijken of alles goed verliep. Het beschrijven van de vondsten was een gigantische klus en is dat gebleven; tot op heden wordt nog oude, dat wil zeggen in 1997 gestalde opslag, voor het eerst geregistreerd. Aanvankelijk werd sterk geleund op de omschrijvingen in de tot dan gebruikte inventarisboekjes: een lastig probleem. Weliswaar was daarin het stadium van de lijkbusschen gepasseerd, maar omschrijvingen van een eeuw geleden voldoen nu eenmaal niet meer. Van Giffen mocht graag schrijven over omgekeerd eivormige potten en wees veel aardewerk toe aan de fameuze Fries-Bataafse stijl, maar anno 2015 zie je het graag anders. Maar hij deed tenminste zijn best en dat kan van latere conservatoren niet altijd gezegd worden; hun interesses lagen blijkbaar elders: 25 scherven handgevormd aardewerk met zelfs geen vage indicatie of het om Neolithicum of Middel-

eeuwen zou kunnen gaan. Nog steeds komen we bakjes tegen met dergelijke omschrijvingen, ogenschijnlijk vergeefs opgeraapt en bewaard. Maar dat is niet zo. Door alles ter hand te nemen, vroeg of laat, krijgen vondsten eigenschappen: materiaalsoort, vormkenmerken, datering, toewijzing aan een cultuur. Geleidelijk aan komt alle dode materie tot leven. Beschrijving op vondstnummer-niveau maakt het depot werkelijk toegankelijk voor onderzoek, niet alleen de vondsten zelf, maar ook op hoger niveau. De verspreiding van vindplaatsen maakt allerlei patronen zichtbaar, van bewoning en van handel of andere contacten. Om een voorbeeld te geven: nog niet zo lang geleden hield de verspreiding van Hessens-Schortens aardewerk, de voorloper van de kogelpot, op bij de Drentse grens. Het noorden liet een gapende leegte zien, alsof het hele gebied onbewoond was gebleven in de 6e en 7e eeuw. Blijkbaar was er nooit iemand geweest die de term ter hand had genomen. Inmiddels vermeldt onze database 1300 records met een of meer vondsten van dit aardewerktype, afkomstig van meer dan honderd locaties. Natuurlijk, er zijn vondstcategorieën waar we weinig greep op hebben en slechts glazig naar kunnen staren, maar alles bij elkaar beschikt het depot over een flinke materiaalkennis. Thuis in Nuis

05-2015 binnenwerk.indd 265

|

265

28-09-15 10:30


Opslag en beheer vormen wettelijke taken, ze staan met zoveel woorden in de huidige Monumentenwet. Het bewaren is echter geen doel op zich. Het depot levert informatie over archeologisch materiaal en zorgt ervoor dat vondsten en vondstgegevens toegankelijk zijn voor derden, onder andere in de vorm van bruiklenen. Hiermee zijn al twee groepen bediend: onderzoekers en musea. De noordelijke provincies pleitten evenwel vanaf het begin voor een ruimere opvatting, ook voor een dienstverlenende taak voor een algemener publiek (afb. 3). Het ontvangen van individuen of kleinere groepen was op zich nooit een probleem. Iedereen was welkom: amateurarcheologen, studenten, onderzoekers, stagiairs, verenigingen en schoolklassen. Toch waren er belemmeringen. Er was een zaaltje voor maximaal 15 niet al te omvangrijke personen en ook de koffievoorziening reikte niet verder dan dat aantal. Een mogelijkheid om te projecteren ontbrak. Bij grote groepen werd loods 1 opgestookt, werden er stoelen of houten kisten geplaatst en keek men aan tegen een wankel diascherm uit voorbije dagen. Daar zat men dan, tussen de scherven en de sche-

Afb. 5 Michiel Rooke bergt veldtekeningen op in de documentatieruimte. Foto: NAD Nuis.

266

|

dels: schilderachtig, maar niet handig. Minder pittoresk was het uiterlijk van het depot: stevige utiliteitsbouw uit de jaren ‘60. Het verbaast niet dat veel mensen in de omgeving de loodsen altijd hebben aangezien voor een stille wapenopslag. Het depot en zijn publiek In 2012 namen de drie provincies het besluit om een publieksruimte te bouwen en de entourage wat op te frissen. Inmiddels kreeg dit zijn beslag tijdens een verbouwing tussen april en september 2014. De gevel van loods 1 kreeg een kleurtje, met daar overheen in reuzenletters NAD, oprijzend uit de grond. Er werden ramen verbreed, binnen kwam een glaswand, maar het belangrijkste element was de constructie van een ontvangstruimte. Het werd een zaaltje waar meer dan 100 mensen comfortabel voordrachten kunnen volgen, op stoelen en op een tribune. Er hangt een beamer, er is een geluidsinstallatie en, niet onbelangrijk, de wanden zijn dubbel uitgevoerd en dienen als vitrines. Hierin liggen niet per se topstukken; ze bieden een soort doorsnee van wat het depot herbergt. Bij lezingen worden vitrines gemakkelijk aangepast; een hoopje middeleeuws aardewerk maakt dan bijvoorbeeld plaats voor een uitstalling van vuistbijlen. Achter de ontvangstruimte zijn stellingen geplaatst, enerzijds voor objecten die niet in een doos passen, maar ook voor een vergelijkingscollectie-inwording. De ervaringen sinds de opening zijn heel positief. Of het nu gaat om mensen die, aangelokt door een Monumentendagbanier, hier toevallig verzeild raken, leden van een vereniging die een lezing bijwonen, of onderzoekers die veldtekeningen bestuderen, iedereen voelt zich welkom. In korte tijd is Nuis een soort tehuis geworden. Het depot fungeerde ook voorheen al als een plek om af te spreken - het bestuur van de AWN-afdeling NoordNederland kwam er bijvoorbeeld bij elkaar -, maar de mogelijkheid om dat op grotere schaal te kunnen doen, er een echte ontmoetingsplaats van te maken, met een kopje koffie erbij, te midden van vond-

Thuis in Nuis

05-2015 binnenwerk.indd 266

28-09-15 10:30


sten die je zomaar kunt aanraken, dat is een ongekende sensatie. We hebben inmiddels een druk bezochte gezamenlijke bijeenkomst achter de rug van de noordelijke amateurverenigingen (AWNafdeling Noord-Nederland, Drents Prehistorische Vereniging, Vereniging voor Terpenonderzoek en het Argeologysk Wurkferbân van de Fryske Akademy). een prachtige avond over de vele vuistbijlen die in het depot liggen en groepen uitzinnige kleuters (afb. 4). Nieuwe bijeenkomsten staan gepland. Hoe verder? Het opgeslagen materiaal en de documentatie worden goed beheerd en bezoekers, bellers en mailers serieus te woord gestaan. Jaarlijks schrijven we duizenden nieuwe inventarisnummers in, die betrekking hebben op een veelvoud aan vondsten. Onze website telt meer dan 200.000 records. De samenwerking tussen de drie provincies verloopt soepel. Nu komt dus ook het grote publiek over de vloer. Het depot is onmiskenbaar een succes. Zoiets heeft echter ook een andere kant. Sinds het depot 12-13 jaar geleden van dode opslag in een toegankelijke instelling veranderde, werd niet alleen de toeloop steeds groter, maar dijde ook de opslag uit. De overdrachten van Maltaconform onderzoek vormen een continu proces, maar daarnaast is bij de buitenwereld het besef ontstaan dat het NAD - aanvankelijk met enige reserve bekeken - een blijvertje is. Dat zorgt er voor dat er steeds meer materiaal in Nuis wordt aangeboden: verzamelingen van amateurarcheologen, museale collecties, ouder universitair onderzoek en eindeloos veel documentatie (meer dan 10.000 veldtekeningen!, afb. 5). De verzoeken om allerlei vormen van informatie nemen steeds toe. Maar hoe pakken mijn collega Michiel Rooke en ik dat aan, samen slechts 1,84 fte archeoloog vormend? Wanneer hebben we nog tijd om vondsten in te schrijven, een vergelijkingscollectie op te bouwen of onze eigen kennis op te frissen? We worden gelukkig bijgestaan door vrijwilligers. Er bestaat al 8 jaar lang een enthousiaste club

vuursteenliefhebbers, die met blij gemoed doos na doos steentjes determineert (afb. 6). Twee fotografen leggen mooie en minder mooie vondsten vast. Er helpt iemand met de documentatie. Maar de inbreng van vrijwilligers kent een grens. Het runnen van een archeologisch depot is nu eenmaal vakwerk en juist in de archeologie spelen over de jaren opgebouwde kennis en vaardigheden een geweldige rol, dat valt niet in een academische studie of een paar cursussen aan te leren. Hoe ziet de toekomst er uit? Politieke draagkracht is momenteel in de drie provincies ruim voorhanden, maar hoe zal dat over 20-30 jaar zijn? Wetten kunnen immers veranderen, prioriteiten verlegd. Aan de andere kant, er is geen weg terug. Afzonderlijke provinciale depots zouden een veelvoud aan geld kosten en er zijn geen instanties die overname van de depot­rol ambiëren. Daarbij komt dat iedereen blij lijkt met Nuis. In 1997, bij de opening, zei een museumdirecteur: “Deur dicht en sleutel weggooien”. Gelukkig liep het anders. Na 15 jaar vormt Nuis een thuisbasis voor de noordelijke archeologie.

Afb. 6 Wekelijkse bijeenkomsten van de vuursteenclub. Foto: NAD Nuis.

e.taayke@provinciegroningen.nl

Noten 1. Ernst Taayke is sinds 2002 beheerder van het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis (Gr.). Thuis in Nuis

05-2015 binnenwerk.indd 267

|

267

28-09-15 10:30


Olde vestigia, rudera ende heemsteden 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen V.T. van Vilsteren1

Veenhuizen is vooral bekend door de geschiedenis van de laatste pakweg 200 jaar. In 1823 werd ver weg van de toen bewoonde wereld gestart met een zogenaamde dwangkolonie voor bedelaars en later ook met een kolonie voor weeskinderen uit Amsterdam. De kolonie groeide uit tot een groot peniten­ tiair complex dat nog steeds bestaat. De vroege geschiedenis van de kolonie Veenhuizen werd in 2008 prachtig beschreven door Suzanna Jansen in Het pauperparadijs. Dat op de plek van Veenhuizen al in de Middeleeuwen een nederzetting heeft gelegen, is veel minder goed bekend. Schriftelijke bronnen vertellen ons daarover maar bitter weinig. Voor meer gegevens moeten we het hebben van de archeologie. Grote opgravingen zijn er niet geweest. Wel kunnen we aan de hand van tal van observaties en waarnemingen het verhaal van die middeleeuwse nederzetting aardig reconstrueren.

Aan de rand van het Drentse zandplateau ten westen van Norg bevindt zich een gebied met een slecht doorlatende laag keileem in de ondergrond. De slechte afwatering leidde al in de Prehistorie tot de vorming van veen, dat in de Middeleeuwen tot een flink pakket was aangegroeid. In 1381/1383 werd voor het eerst een nederzetting Fenehusen vermeld.2 Het was een volledig zelfstandige dochternederzetting van Norg, want in 1399 is zelfs sprake van de buren van Veenhuizen. Er werd ook gesproken over de marke Veenhuizen.3 Als een van de vele middeleeuwse veenontginningen was deze onderneming echter niet bijster succesvol. Al in 1440 blijken er nog maar drie erven over te zijn. Op het hoogtepunt moeten het er heel wat meer zijn geweest. Veenhuizen heeft zelfs een eigen kerk gehad. De plaats daarvan is nog steeds herkenbaar als een heuvel in het bos, die in de volksmond de naam het ‘Spaanse kerkhof’ kreeg (afb. 1).4 De precieze locatie en uitbreiding van de

268

|

middeleeuwse nederzetting is niet exact bekend. Uit allerlei gegevens en waarnemingen is echter toch het een en ander te destilleren over de aard en omvang van middeleeuws Veenhuizen. Met huijsen betimmert Een van de vroegste waarnemingen over het middeleeuwse Veenhuizen dateert van 1652. In dat jaar ontstond een conflict over wateroverlast door verbreding van de Schipsloot. Deze was in 1550/1551 gegraven toen Johan van Ewsum (heer van Nienoord) en Reinold Burmania (drost van Drenthe) het veengebied van Veenhuizen aankochten om het voor turfwinning te exploiteren. Voor de ontwatering en de afvoer van de turf was het nodig een schipsloot te graven. De sloot werd nog wel gegraven, maar verder strandde de onderneming wegens geldgebrek. Pas in 1640 werd een nieuwe poging ondernomen, dit keer door Hollandse ondernemers. In 1652 ontstaat daarbij een conflict, waarbij we vernemen5 dat: “de twe

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 268

28-09-15 10:30


Afb. 1 Detail van een (kopie uit 1794 van een) kaart van Veenhuizen uit 1639 (noorden is linksboven). Foto: Drents Archief, Assen.

dwerswegen streckende ten noorden ende suijden van ’t kerckhoff westwaert op naar de Schipsloot, namentlijcke den kerckwegen, met huijsen betimmert is geweest,” met daarbij de aantekening: “de kerckwegen meer als den kruijswegen.” Op de vraag: “hoeveel huijsen daar gestaen hebben?” luidt het antwoord: “erff aen erff, ende verclaert Lambert Roeloffs van oude luijden in sijn kerspel ’t getal op meer dan 70 begroot werdt.” Gevraagd: “waer door sulcs ten principale bevesticht werdt?” kwam als antwoord: “door de erven, hunne beslootingen, heuvels van backhovens, stenen daer de gebinten op gestaen hebben ende anders.” En tot slot lezen we dat op de vraag: “off lancs­ den Schipsloot ook eenighe teeckens bevonden werden dat daer huijsen gestaen hebben?” meegedeeld werd: “Jaa en d’erven als vooren verhaelt, gesijn cunnen werden soo wel op d’eene als d’ander sijde van den sloot.” Zo weten we dus dat in 1652 nog duidelijk sporen van het middeleeuwse Veenhuizen zichtbaar waren. De erven met hun begrenzing waren nog zichtbaar en

de bakhuizen waren als ruïnes nog aan te wijzen. De gebinten van de boerderijen stonden blijkbaar op stiepen, want de stenen waren nog aanwezig. Het aantal erven werd op 70 geschat, aan beide zijden van de Schipsloot. Daarbij waren de huizen voornamelijk langs de kerkwegen ten noorden en zuiden van het kerkhof gelegen, minder langs de zijwegen. Dit geeft sterk de indruk van een lineaire veenontginning min of meer parallel aan het Grote Diep, dat een goede kilometer oostwaarts naar het noorden afwatert. Om de ligging van een en ander te kunnen vaststellen, blijkt een kaart uit 1639 zeer nuttig (afb. 2).6 Probleem daarbij is dat op de kaart op twee verschillende plekken een kerkhof staat aangegeven. Blijkbaar is de kerk (met kerkhof) een keer verplaatst, een niet ongebruikelijk verschijnsel bij veenontginningen. Bij het noordelijke kerkhof is nog een bakstenen gebouwtje getekend. Blijkbaar stond er toen nog iets, al dan niet in ruïneuze staat, op de plek die we nu nog als

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 269

|

269

28-09-15 10:30


Afb. 2 Deel van de Franse kaart uit 1812. De rode stippellijn, die het wegenpatroon van Veenhuizen weergeeft volgens de oude kaart uit 1639, is de vermoedelijke middeleeuwse bewoningsas. A, B, C en D zijn erven die in 1639 nog bestonden. Foto: Drents Archief, Assen.

270

|

het ‘Spaanse kerkhof’ kennen. Bij het andere kerkhof, juist ten zuiden van het Pastors erf, is alleen geboomte getekend. Het zal de oude locatie van de kerk aanduiden. Interessant is ook de weg die vanuit het noorden de verbinding van het dorpje Een met Veenhuizen vormt, op de kaart aangegeven als de: “Oude weg van Een tot de Kerk.” Uit het feit dat men in 1652 nog wist te vertellen dat aan beide zijden van de Schipsloot verlaten erven lagen, valt op te maken dat Een in de Middeleeuwen met Veenhuizen waarschijnlijk één doorlopende lineaire ontginning vormde. Het veenpakket dat zo’n drie meter (10 voet) dik was, moet het onderliggende keileemreliëf geheel afgedekt hebben. Op de plaats van de Schipsloot bevond zich in de ondergrond een natuurlijke afwateringsgeul, die door oxidatie van het veen na de ontginning weer tevoorschijn kwam. Men heeft in 1550 de Schipsloot natuurlijk niet voor niets daar gegraven. Op de kaart van 1639 staat wes-

telijk van het oudste kerkhof langs de Schipsloot nog een plek aangegeven met: “Vervallen erf daar huijsen gestaen hebben.” Het zal een deel van de middeleeuwse veenontginning zijn geweest. Deze vermelding van 376 jaar geleden is daarmee de oudste waarneming die we uit Veenhuizen kennen. Olde vestigia Vanuit Groningen, dat al het water uit Veenhuizen te verwerken kreeg, werd de hernieuwde turfwinning voortdurend tegengewerkt. Uiteindelijk zou dit ertoe leiden dat ook deze tweede poging in 1640 zou mislukken. Aan deze mislukking droegen ook de oude ingezetenen van Veenhuizen en Norg hun steentje bij. In een ander archiefstuk uit 1660 vernemen we althans andermaal iets over de resten van het middeleeuwse Veenhuizen.7 “Aldaer bint wel 70 à 80 mansiones ende woning(en) gewest gelijck noch ogenschijnlijck de olde vestigia, rudera ende heemste-

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 270

28-09-15 10:30


den aldaer bint te vinden, alsmede vande carspel kercke – sijnde het kerckhoff aldaer noch in sijn wesen.” Er waren dus nog steeds oude sporen, bouwvallen en huisplaatsen te vinden. De kerk was toen blijkbaar al geheel vervallen, maar het kerkhof was waarschijnlijk nog steeds in gebruik. Of daarmee het oudste kerkhof is bedoeld dan wel de plek die nu als ‘Spaans kerkhof’ bekend staat, is onduidelijk. Veenhuizen bleef in de 17e en 18e eeuw een kleine agrarische nederzetting waar op de iets hogere gronden ten oosten van de middeleeuwse nederzetting nog drie erven het hoofd boven water hielden. De zichtbare sporen van middeleeuws Veenhuizen verbleekten meer en meer. Opgravingen Sedert 1823 is het gehele terrein van Veenhuizen grootschalig omgevormd tot een dwangkolonie voor bedelaars. Bij de aanleg en de bouw van de vier Gestichten zal ongetwijfeld het een en ander van middeleeuws Veenhuizen aan het licht gekomen zijn. Maar een museum dat daarvoor enige interesse zou kunnen hebben, werd pas in 1854 in Assen opgericht. Pas in 1896 had er weer iemand aandacht voor het verre verleden. Drie jaar daarvoor kreeg Assen een kazerne en ene luitenant Feickens had blijkbaar genoeg vrije tijd (of deed hij het in diensttijd?) om wat in het ‘Spaanse kerkhof’ te spitten. Er is sprake van “een opgraving, door denzelfden heer gedaan op het zoogenaamde Spaansche kerkhof (…) in ’t gebied van Veenhuizen gelegen, waaruit eenige schedels en beenderen worden opgedolven. Men meende hieraan te kunnen opmerken dat zij met geweerkogels in aanraking waren geweest.”8 Blijkbaar werden na de verplaatsing van de kerk ook op het nieuwe kerkhof overledenen bijgezet. Wat er met de opgegraven botten is gebeurd, weten we niet. Blijkens het Museumverslag van 1896 schonk luitenant Feickens in ieder geval een daar door hem gevonden kloostermop aan het museum in Assen.9 Of het werkelijk een middeleeuwse kloostermop geweest is, weten we niet. De baksteen is niet

bewaard. Het grote formaat zou er op kunnen duiden dat de kerk toch van behoorlijke ouderdom is geweest. Tien jaar later, in 1906, was er opeens een hausse aan archeologische waarnemingen. Dit was vooral een gevolg van de turfgraverij die op dat moment plaats vond in De Bieuw, het noordelijke gedeelte van Veenhuizen vlak ten zuiden van de Schipsloot. Het was geen grootschalige vervening, maar kleinschalige turfwinning door inwoners van Een en Veenhuizen. De Drentse en Asser Courant van 26 juli meldde het volgende: “Bij het graven in De Bieuw stootte men op eene rij potten, op keistenen geplaatst. Na veel moeite gelukte het den veenbaas Reinders een dier potten in zijn geheel er uit te krijgen. ’t Is een kogelvormig potje van aarde gebakken, met een korte hals. ’t Was besloten in een grotere pot en ook toegedekt met een dito, welke beide stuk zijn gegaan. Het potje was gevuld met overblijfselen van beenderen. De omstandigheid, dat de potten, er moeten er vele zijn, op eene rij geplaatst zijn en op keistenen staan, doet vermoeden dat dit geen toevallig neergeworpen voorwerpen zijn.” Het bericht in de krant deed de Commissie van Bestuur van het Asser museum besluiten om met drie man sterk maar eens een kijkje te nemen bij de graverijen. Het bleef niet alleen bij een kijkje, maar men nam ook daadwerkelijk de schop ter hand: “Op tal van plaatsen, waar de spade in den grond werd gestoken, werden urnen opgedolven. Het ging hoogst bezwaarlijk een volkomen gave urn te verkrijgen, daar bijna alle voorwerpen in den grond omver lagen en gebroken waren, misschien ten gevolge van de drukking van het veen. Grafkelders werden niet aangetroffen. Het gevolg der excursie is geweest, dat, behalve eene enkele gave urne, een groot aantal zwaar geschonden potten en scherven naar Assen konden worden overgebracht.”10 Het museum in Assen had op dat moment nog geen conservator en de niet archeologisch geschoolde commissieleden waren duidelijk meer gericht op het verkrijgen van objecten voor het museum11, dan op het interpreteren en vastleggen van de vondstomstandigheden. Het is dan ook

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 271

|

271

28-09-15 10:30


Afb. 3 Schoolmeester Frederik de Muinck (hier met zijn gezin op een foto uit 1899) maakte in 1906 een gedetailleerde beschrijving van de activiteiten van Holwerda in Veenhuizen. Collectie F. de Muinck, London/Ontario.

niet echt duidelijk wat er nu precies gevonden werd. De beschrijving in de krant van een rij van grotere en kleinere kogelpotten geplaatst op keistenen is helder, maar waarvoor dit dan gediend heeft, is allerminst duidelijk. Een van de potjes was gevuld met overblijfselen van beenderen. Als deze observatie juist is, kan dit betekenen dat er vlees in is gekookt. Of moeten we eerder denken aan het bereiden van beenderlijm? Lijkurnen? De opgraving van de Asser commissiele-

272

|

den zette kwaad bloed bij dr. Holwerda, de nieuwbakken conservator van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Deze was sinds 1904 bezig om daar een Nederlandse afdeling op te richten. Daartoe ondernam hij al in 1904 en 1905 reizen naar Leeuwarden, Groningen en Assen om te zorgen dat toekomstige vondsten zo veel mogelijk naar Leiden zouden komen. Zijn acties vielen blijkbaar niet echt goed in Assen en zeker niet in Leeuwarden. De commissie in Assen moest niet veel van hem hebben. Vandaar ook dat zij, toen in 1906 wederom vondsten werden gemeld in de krant, eerst zelf poolshoogte in Veenhuizen hadden genomen. Pas nadien hadden zij de conservator in Leiden op de hoogte gesteld. Holwerda was daar zeer verbolgen over, temeer omdat de vondsten nota bene gedaan waren op Rijksterrein en dus zeker Leiden toebehoorden.12 Op 19 september spoedde Holwerda zich naar Veenhuizen om samen met veenbaas Reinders en nog een veenarbeider de plek in ogenschouw te nemen. Het was die dag snikheet op de heide. Dat weten we uit een verslag van ene Frederik de Muinck in het Dagblad van het Noorden (afb. 3).13 Deze was schoolmeester van de Rijkswerk­ inrichting. Van het onderzoek van Holwerda is geen verslag bekend, maar de beschrijving van De Muinck is zeer nauwkeurig en uitgebreid en geeft veel interessante details. Zo vermeldt hij: “De lijkurnen hebben een halsopening van 5 tot 15dM. in middellijn, terwijl ze een hoogte hebben van 10 - 16 cM. Een deksel met een kleine verhevenheid tot handvatsel, waarin een kleine, ronde opening is gemaakt, dekt de urn om het invallen van aarde te voorkomen” (afb. 4). De Muinck dacht dat de kogelpotten als urnen voor crematie hadden gediend en meende in het hobbelige veenlandschap zelfs een twintigtal grafheuvels (“rij aan rij”) te kunnen herkennen met een hoogte van 50 - 60 cm en een diameter van 5 a 6 m. “Toen de urnen zorgvuldig in de aarde waren gezet, zijn eveneens met veel zorg kleine langwerpige keisteenen, die alle een platten kant hebben, met die platte zijde tegen de urnen gezet. Elke lijkurn

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 272

28-09-15 10:30


kwam zoodoende in een krans van harde keisteen te staan, waardoor de aarden pot f link gesteund werd. Eindelijk werd een veel grootere urn in omgekeerde houding over de lijkurn geplaatst op de wijze van een stolp dus, en om die groote urn werden weer platte keisteenen gelegd, kennelijk met het doel om steun aan het geheel te geven.” De meeste urnen waren kapot, hetgeen niet alleen het gevolg zal zijn geweest van de druk van de grond, maar ook omdat het terrein “in de laatste helft van de 19e eeuw gebrand is voor de teelt van boekweit. Hierbij wordt het bovenste veenlaagje losgeharkt.” Op een andere plek werd wederom hetzelfde patroon aangetroffen: een grote urn op de kop met een krans van stenen er om heen. Daaronder weer een krans van platte steentjes met daar weer onder een kleinere urn met het deksel nog intact. “Binnen in de urn zit een zwarte korrelige massa, die grauw opdroogt als de zon er een poosje op schijnt. ’t Is houtskool, vermengd met as en kleine stukjes been.” Holwerda groef blijkbaar niet zelf, want, zo beschrijft De Muinck, twee mannen doen het graafwerk. Bij verder graven kwam nog “een zwarte korrelige massa uit den put, die een diepte heeft van ruim 15 M. Bij onderzoek blijkt het, dat deze zwarte aarde uit niets anders dan een verkoolde massa bestaat. Als men er met de spade insteekt, knarst het: het is asch van hout en beenderen en de verkoolde massa van verbrande lijken.”

Heemsteden? Holwerda heeft geen verslag gemaakt van zijn bevindingen. In zijn boek Nederland’s Vroegste Beschaving, dat een jaar nadien verscheen, noemt hij de verschijnselen in Veenhuizen summier en vergelijkt ze met de heemsteden in Noord-Drenthe. Het waren dus in zijn ogen nederzettingen uit de Saksische tijd (5e eeuw en later).14 De Muinck was uiteraard helemaal niet archeologisch geschoold en begreep niet goed wat hij zag. Met zijn interpretatie (grafheuvels en urnen) sloeg hij de plank aardig mis, maar zijn observaties zijn wel degelijk heel goed en accuraat beschreven. Latere vondsten en waarnemingen van anderen hebben dat keer op keer bevestigd. De stukjes veen die ook in de verdere loop van de tijd door de inwoners van Een in de Bieuw werden ontgonnen, leverden iedere keer weer hetzelfde soort verschijnselen en hetzelfde aardewerk op. Het waren aanvankelijk particulieren (van amateurarcheologen was eigenlijk nog geen sprake), die er vondsten verzamelden. Zo werd in 1907 een hoeveelheid kogelpotmateriaal verzameld door N.J. Waringa uit Leeuwarden.15 Opvallend daarbij is dat er bij deze vondsten ook weer doorboorde dekselknoppen zitten. Dit komt bij kogelpotmateriaal maar heel sporadisch voor. Ook apart zijn drie platte stelen van casseroles. Deze kommetjes hebben doorgaans een holle steel. In 1938

Afb. 4 Doorboorde knop (diameter: ca. 4,5 cm) van een deksel uit Veenhuizen (NAD inv.nr. 1986/IV 33). Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 273

|

273

28-09-15 10:30


Afb. 5 Schetstekening door H.J. Brunsting van zijn waarneming in Veenhuizen in 1941. Bron: Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie.

doet een andere in Assen gelegerde officier, kapitein H.J. Bellen, onderzoek op het Spaanse kerkhof. Hij werkt samen met een wichelroedeloper en graaft enige kuiltjes. Hij vindt wat kloostermoppen en menselijke resten.16 In de zomer van 1941 worden bij de vervening wederom scherven en zelfs een complete pot gemeld. Mr. Bontekoe, de burgemeester van Oosterwolde stuurt

274

|

een telegram hierover aan Van Giffen en zegt dat direct actie dient te worden ondernomen. Van Giffen stuurde op 10 juni zijn jonge assistent H. Brunsting, die tot dan toe vooral ervaring had in de Romeinse archeologie.17 Brunsting ging op de fiets vanuit Groningen naar Veenhuizen en trof daar in het veen een soort greppel of misschien eerder een langwerpige kuil

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 274

28-09-15 10:30


aan waarin een aantal kogelpotten stonden opgesteld. De kogelpotten waren “bijna niet gebakken (tusschen duim en vingers fijn te wrijven)”. Op zijn schetspapier (afb. 5) tekende Brunsting een grotere (Ø 35 cm) en een kleinere (Ø 20 cm) pot “omgeven door harde turf en stukgeklopte keien.” Dit is helemaal zoals ook De Muinck dat 35 jaar daarvoor had beschreven. Boven de kogelpotten vond Brunsting heel veel

takken van els en boven die takken steeds weer natuurlijk gegroeid veen. In een tweetal telefoongesprekken in 1993 wist prof. Brunsting te melden dat het in zijn herinnering ging om een pottenbakkersoven, waarbij de takken en de turven als brandstof moesten dienen. Er was nauwelijks houtskool te vinden en dus moest er in zijn ogen wel sprake zijn geweest van “een mislukte of ontregelde verbranding.”

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 275

|

275

28-09-15 10:30


Enkele van de potten die hij bij zijn waarneming vond, zijn nu in de collectie van het Drents Museum opgenomen. Of hij ze met de fiets mee terug heeft genomen, is niet duidelijk. Ook ongebakken leem Ook na de oorlog ging de hapsnap vervening nog gewoon door en steeds weer kwamen er scherven tevoorschijn. In 1953 stuurde de heer Pelinck, toentertijd directeur van museum De Lakenhal in Leiden, een aantal in De Bieuw gevonden scherven ter beoordeling naar de ROB. Ze werden door Renaud gedetermineerd als “plaatselijk vervaardigd grof keukengoed, dat in het algemeen 12de - 13de eeuw, misschien soms nog wel later, gedateerd mag worden.”18 In hetzelfde decennium werden ook vondsten verzameld door P. Houtsma, leraar aan de MULO in Waskemeer. Gedeeltelijk had hij de vondsten gekregen en gekocht via kinderen die bij hem in de klas zaten. Voor een ander deel verzamelde hij ook zelf materiaal in De Bieuw. “De turfgraverijen waren tamelijk wild en niet echt systematisch georganiseerd,” aldus Houtsma.19 Hij wist verder te melden dat er stenen gevonden werden in De Bieuw en dat er in het veen ook klompen verse ongebakken klei voorkwamen. Van die klei had hij een monster genomen en er een bal van gemaakt.20 Onder de vondsten uit de collectie van Houtsma bevindt zich, naast scherven van grove kogelpotten, ook een buitenissig model kogelpot waarvan de rand blijkens een beschadiging een stukje textiel bevat21 (afb. 6). Enkele jaren later in 1956 werden er weer vondsten gemeld aan het BAI (het huidige Groninger Instituut voor Archeologie -GIA). Dit keer ging prof. H.T. Waterbolk zelf poolshoogte nemen. Hij constateert dat: “veel scherven voor de dag gekomen [zijn] en ook de volledige pot. Op het terrein lagen nu nog veel scherven. Zij blijken verspreid tussen het sterk vergane veen door het gehele profiel voor te komen, van de huidige oppervlakte tot ±1 m diep. Ook ongebakken leem komt voor.”22 Waterbolk adviseert nader onderzoek zolang het nog kan, maar dat komt er niet van.

276

|

Zolang er nog veen te vinden was, werd er turf gegraven en bleven ook vondsten tevoorschijn komen uit De Bieuw. In 1960 was het weer raak. De voorgraver van het BAI, Meijer, ging een kijkje nemen en meldde: “Tijdens het ontginnen van een perceel veen (plm. 80 cm dik) werden onderin het veen op het zand een kogelpot en fragmenten van kogelpotten en een bewerkt stuk hout gevonden. (…) over het terrein verspreid [zijn] overal kogelpotscherven te vinden.”23 Ongeveer in dezelfde tijd moet ook een grote hoeveelheid materiaal zijn opgeraapt door dr. Siebinga, arts te Opeinde.24 Via het Fries Museum kwam deze collectie in Assen en later in Nuis terecht. Bij dit materiaal bevindt zich wederom een aantal kogelpotscherven met doorboorde dekselknoppen. In het algemeen is het aardewerk net als eerdere vondsten van zeer slechte kwaliteit, alsof men helemaal geen moeite heeft gedaan om fatsoenlijke potten te maken. In 2007 is een groot, niet in cultuur gebracht stuk van De Bieuw door middel van grondboringen onderzocht. Daarbij zijn geen ‘archeologische indicatoren’ aangetroffen. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd: “Beperkingen of beschermende maatregelen zijn voor plangebied De Bieuw te Veenhuizen niet wetenschappelijk te verdedigen. Nader archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.”25 Interpretatie Wat kunnen we nu uit al deze waarnemingen concluderen? Het is duidelijk dat Veenhuizen in de 14e eeuw een flinke veenontginning is geweest, zoals er in die tijd talloze werden aangelegd. De as van dit dorp lag noord-zuid en zoals gebruikelijk parallel aan een beek, in dit geval het stroompje de Aa of Groote Diep. Deze as sloot noordelijk aan op de nog steeds bestaande bewoningsas van het dorpje Een. Langs deze bewoningsas lag ook de kerk van Veenhuizen, waarvan de kerkheuvel nog resteert als het ‘Spaanse kerkhof’. Het dorp Veenhuizen was blijkbaar in 1639 al lange tijd verlaten, maar de oude huisplaatsen, ruim 70 in getal,

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 276

28-09-15 10:30


waren toen nog goed herkenbaar aan de erfsloten, de bakhuizen en zelfs aan de stiepen waar de gebinten op hadden gestaan. De oude erven lagen langs de oude weg van Een naar de kerk, dat wil zeggen dwars op de pas later gegraven Schipsloot. De teloorgang van het dorp zal ongetwijfeld te maken hebben met de slechte drainage op die plek. De Schipsloot werd in 1550 natuurlijk niet voor niets aangelegd daar waar in de ondergrond al een natuurlijke laagte in het keileemreliëf aanwezig was. Dat hadden de middeleeuwse ontginners niet in de gaten, maar daar zullen ze al snel achter zijn gekomen. De akkerbouw zal op deze plek niet echt succesvol geweest zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ze daarom hebben omgezien naar andere manieren van levensonderhoud. De grote hoeveelheid kogelpotaardewerk wijkt in vormenspectrum en met zijn slechte makelij nogal af van wat we uit normale agrarische nederzettingen in Drenthe kennen. De gedetailleer­de beschrijving van schoolmeester De Muinck­laat eigenlijk maar één verklaring toe: de inwoners van het middeleeuwse Veenhuizen hebben zich op redelijk grote schaal beziggehouden met de productie van teer, pek dan wel medicinale olie of gom volgens de ‘dubbele-potmethode’.

Dit is een droge destillatiemethode waarbij uit hout, bast of wortels een olieachtig product wordt vervaardigd. Het eindproduct daarbij is af hankelijk van welke grondstof gebruikt wordt. In de praktijk van Veenhuizen ging dat als volgt in zijn werk. In het veen werd een kuil gegraven. Op de bodem daarvan werd een klein kogelpotje gezet. De kuil werd weer opgevuld en rondom het kogelpotje werden vuistgrote keien geplaatst. Het potje werd afgedekt met een deksel waarin een gat was aangebracht. Daarvan resteren de scherven met doorboorde dekselknoppen, waarvan een f link aantal bewaard is gebleven. Vervolgens werd, al naar gelang het product dat men wilde bereiden, een grotere kogelpot gevuld met berkenbast, wortels van naaldbomen of hout van de jeneverbes. Over het kleine potje werd dan deze grotere kogelpot geplaatst, maar dan omgekeerd, dus met de halsopening naar beneden. Dan werd de hals rondom met leem aangesmeerd en werd de rand van de grotere kogelpot ook weer omgeven met een krans van stenen. Zowel De Muinck, Brunsting, Houtsma als Waterbolk maken melding van plekken in het veen met ongebakken leem en keien. De bedoeling van de keien zal zijn geweest om zo veel mogelijk te verhinderen dat het vuur rondom de grotere

Afb. 6 Buitenissig model kogelpot (15 cm hoog) uit Veenhuizen uit de voormalige collectie Houts­ma (NAD inv.nr. 2007/VIII 102). Inzet: textiel nabij de rand. Foto: J.R. Beuker.

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 277

|

277

28-09-15 10:30


kogelpot zich naar onder toe zou uitbreiden. Het kleine kogelpotje onderin moest koel blijven. Het aansmeren met leem was bedoeld om te verhinderen dat er zuurstof bij kwam. Anders ging het hout smeulen of branden. Rondom de grote kogelpot werd een flink vuur gestookt, waardoor het hout zuurstofloos werd verhit. Bij deze pyrolyse kwamen teerdampen vrij die in de koude omgeving van het onderste potje konden condenseren. Daar verzamelde zich zo een plasje teer of olie. Deze methode vinden we in de 13e eeuw al keurig beschreven in het boek uit ca. 1270 Der Naturen bloeme van Jacob van Maerlant (1235-1291). Hij schrijft daar over de jeneverbes (afb. 7): “Van desen houte maect men mede / olie van grooter moghenthede: / t’eersten moet ghedroghet wesen / in die lucht dat hout van desen. / Dan set men enen pot gheheel / in d’aerde diep ghenouch een deel, / ende dien ydel oec terstont / ende enen andren up sinen mont, / die hevet inden bodem een gat. / Vul vandien houte legz men dat, / ende stoppet boven so tien tijden, / datter gheene lucht uut mach lijden. / Dan maect men anden pot een vier / also starc ende also fier, / dat dat hout binnen versmacht. / Also comt met groter cracht / ute dien houte een lettellijn olie, diere ende fijn, / inden nedersten pot tier stede.”26

Afb. 7 Tekstgedeelte over de jeneverbes (f. 139) uit Der Naturen Bloeme (circa 1266) door Jacob van Maerlant (ca. 1235 - ca. 1300). Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

278

|

In vergelijking hiermee heeft men in Veenhuizen een kleine variatie toegepast door niet een grotere pot met gaten in de bodem op de kleine pot te zetten en dan de bovenkant van de grote pot af te dekken. In plaats daarvan heeft men op de kleine pot een deksel met een gat er in gelegd en daar overheen een omgekeerde grotere kogelpot. Het resultaat is hetzelfde zolang de potten maar met elkaar in verbinding staan, zodat de houtdamp in de onderste pot kan condenseren. De toepassingen van teer zijn natuurlijk talrijk te vinden in de middeleeuwse huizen- en scheepsbouw. Voor olie en gom, zoals beschreven bij de toepassing van hout van jeneverbes, waren tal van medicinale toepassingen. Jacob van Maerlant geeft daarvan een aantal voorbeelden, zowel voor in- als uitwendig gebruik. Wat Brunsting in 1941 aantrof, is vermoedelijk een voorbereid, maar niet uitgevoerd stookproces. De takken die als brandstof moesten dienen waren nog boven de kogelpotten aanwezig. Dat hij vermeldt dat het kogelpotaardewerk “bijna niet gebakken” lijkt, doet vermoeden, dat bij de productie veelal ongebakken aardewerk werd gebruikt. Dat lijkt logisch, want het zou immers bij het stookproces toch wel gebakken worden. Dat Brunsting dus aan een pottenbakkersoven dacht, is niet zo verwonderlijk. Dat het aardewerk in Veenhuizen er in het algemeen zo ruw en onverzorgd uit ziet, is bij dit gebruik voor teerproductie ook goed voorstelbaar. De beter bekende destillatiemethode van alcohol gebeurde door het afleiden van dampen aan de bovenkant (Lat. per ascensum). Bij de dubbele-potmethode voor teer en gom gebeurt eigenlijk precies hetzelfde, maar dan aan de onderkant (Lat. per descensum). Met deze methode is nog tot rond de Tweede Wereldoorlog in ZuidFrankrijk en Noord-Afrika olie gewonnen (af b. 8). Archeologische aanwijzingen voor deze teer- dan wel gombereiding in de Middeleeuwen zijn tot dusverre nauwelijks bekend, of misschien is het beter te zeggen niet herkend.27 Het is in de Late Middeleeuwen vermoedelijk wel degelijk

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 278

28-09-15 10:30


Afb. 8 Schema van de productie van olie uit hout van de tamariks (A) bij de Tidikelt in Algerije, circa 1900. In dit geval werd van de olie ook nog de zware (B) en de lichte fractie (C) gescheiden. Roodbruin: aardewerk; lichtblauw: klei. Bron: Voinot 1909.

een gebruikelijk proces geweest. Getuige de talrijke plekken waar in Veenhuizen steeds weer dezelfde verschijnselen tevoorschijn kwamen, moet daar in ieder geval een redelijk grootschalige teer- of gomproductie hebben plaatsgevonden. Het heeft niet mogen baten. De bewoning in Veenhuizen (in de 14e eeuw circa 70 erven?) wist ook met dit ambachtelijke werk het hoofd niet boven water te houden. Men trok weg (in de 15e eeuw?) en in de 17e eeuw resteerden slechts drie boerderijen. Die moesten evenwel het veld ruimen toen in 1823 door de Maatschappij van Weldadigheid ter plaatse een dwangkolonie voor bedelaars werd gesticht. Het hele landschap was al in de 16e eeuw opnieuw ingericht voor een mislukte grootschalige vervening. Alleen het Spaanse kerkhof herinnert in het landschap nog aan de middeleeuwse activiteiten, die hier ooit hebben plaats gevonden. De rookpluimen van de 14e-eeuwse teerof gomstokerijen met hun ongetwijfeld specifieke geur bestaan alleen nog in de verbeelding van de auteur. Naschrift Op 26 en 27 juni is in een archeologisch experiment het stoken van jeneverbeshoutolie met de dubbele-pot-methode nagedaan. Van de ervaringen daarbij zal

verslag worden gedaan in een artikel dat in een van de volgende nummers van Westerheem zal verschijnen. Ook is in augustus een onderzoek uitgevoerd waarbij in het laboratorium aankoeksels op het aardewerk uit Veenhuizen zijn geanalyseerd met de FTIR- en de DTMS-methode. Die resultaten zullen tevens in een van de volgende nummers van Westerheem aan de orde komen.

Drents Museum Brink 1 9401 HS Assen v.vanvilsteren@drentsmuseum.nl

Noten 1 De auteur is sinds 1985 conservator archeologie bij het Drents Museum in Assen. 2 Oorkondeboek van Groningen en Drenthe 1899, nr. 699. 3 Stol 1996, p. 28. 4 Van Vilsteren 1994b. 5 Van Vilsteren 1994b, 20 (noot 6). 6 Het origineel uit 1639 is zeer slecht leesbaar, maar een kopie uit 1794 is in uitstekende staat (Drents Archief, Topografische Atlas nr. 130). 7 Pelinck 1989, 13. 8 Van Dokcum 1899, p. 20-21. 9 Zie ook nieuwe Drentse Volksalmanak 1899, p. 20-21. 10 Verslag Museum 1906, 8. 11 Enkele van de vondsten zijn geĂŻnventariseerd onder nummer 1906/X 4.

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 279

|

279

28-09-15 10:30


12 Verhart 2008, p. 139. 13 In twee delen in het Nieuwsblad van het Noorden van 3 en 10 oktober 1906. 14 Holwerda 1907, p. 39. 15 Deze vondsten werden in 1909/1910 overgedaan aan het Fries Museum (zie Jaarverslag Fries Genootschap 1909/1910, p. 44, nr. 15) en later naar het Drents Museum overgeheveld (1986/IV 33). 16 Van Vilsteren 1994b; Luning 2013, p. 123. 17 Van Vilsteren 2015. 18 Correspondentie-archief RCE: brieven van 8 en 13 juli 1953. Waar de betreffende scherven later beland zijn, is niet duidelijk. 19 Interview met de auteur 2 maart 1993. Verslag daarvan in archief Drents Museum. 20 Deze is in opgedroogde vorm nog aanwezig in de collectie in het Archeologisch Depot in Nuis, inv.nr. 1993/III 2. 21 Ook met andere vondsten uit de collectie Houtsma afgebeeld bij Van Vilsteren 1994a, p. 193. 22 Dagrapport 18 juni 1956 (Collectie Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie). De vondsten van deze veldverkenning bevinden zich nu in de collectie van het Archeologisch Depot in Nuis, inv.nr. 1956/ VI 1-2. 23 Dagrapport 15 februari 1960 (Collectie Rijksuniversiteit Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie). Wat er met de vondsten van deze veldverkenning is gebeurd, is niet duidelijk. Ze bevinden zich niet in de collectie van het Archeologisch Depot in Nuis. 24 Niet uit te sluiten is, dat hij het van een van zijn patiënten gekregen heeft. Deze vondsten bevinden zich nu in de collectie van het Archeologisch Depot in Nuis, inv.nrs. 1963/IX en 1974/VII 4. 25 Tulp 2007, p. 12. 26 Zie: Der Naturen Bloeme 8 – bomen. Op 3 juni 2015 ontleend aan: http://adcs.home.xs4all.nl/NatBl/NatBl08. html#Juniperus. 27 Alleen uit de Provence en uit het oosten van Duitsland zijn daarvan duidelijke sporen gevonden (resp. Burri 2010, 12-15 en Lukaszewska e.a. 2012). Zie ook Kurzweil en Todtenhaupt 1990 voor experimenten met de techniek van teerbereiding volgens het Doppeltopf-Verfahren. Literatuur Burri, S., 2010: Production et commerce de la poix et de l’huile de cade en basse Provence au Moyen Âge, in: C. Delhon, I. Théry-Parisot en S. Thiébault (red.), Des hommes et des plantes. Exploitation et gestion des ressources végétales de la Préhistoire à nos jours. Actes des XXXe Journées internationales d’archéologie et d’histoire d’Antibes. 22-24 octobre 2009, Antibes, 3-17. Dokcum, P. van, 1899: Iets over de schansen bij Een. De schans van Portugal en Zwartendijksterschans, Nieuwe Drentse Volksalmanak 17, 19-23. Faber, R., 1983: Veenhuizen, één, twee, drie, Assen. Holwerda, J.H., 1907: Nederland’s vroegste beschaving – Proeve van een archeologisch systeem, Leiden. Jansen, S., 2008: Het pauperparadijs: een familiegeschiedenis, Amsterdam. Kurzweil, A. en D. Todtenhaupt 1990: Das Doppeltopf- Verfahren – eine rekonstruierte mittelalterliche Methode der Holzteergewinnung, in: M. Fansa (red.), Experimentelle Archäologie in Deutschland, Oldenburg, 472-479. Lukaszewska, D, S. Krabath en P. Schöneburg 2012: Archäologische Untersuchungen zur spätmittelalterlichen und neuzeitlichen Waldnutzung in der Oberlausitz, Ergebnisse der Ausgrabungen im Vorfeld des Braunkohlentagebaus Nochten bei Weisswasser, Ausgrabungen in Sachsen 3 (Beiheft 24), 211-215. Luning, H.M., 2013: Volgens kapitein Bellen – archeologie, folklore en wichelarij op de Veluwe en in Drenthe, Leiden. M. de (= Muinck, F. de), 1906: Uit Drenthe’s oudheid, Nieuwsblad van het Noorden 3 en 10 oktober. Pelinck, E., 1989: Veenhuizen – een buurschap in het kerspel Norg tot 1825, Norg. Stol, T., 1996: Veenhuizen: De ontwikkeling van het landschap tot het begin van de 19de eeuw, Historisch-Geografisch Tijdschrift 14 nr. 1, 24-35. Tulp, C., 2007: Veenhuizen, De Bieuw (Dr.). Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. (Steekproefrapport 2007-08/2), Zuidhorn. Verbeek, S., 2012: Sporen van een vergeten gebruik? De Waterspiegel (mei 2012), 9. Verhart, L.B.M., 2008: Verkenningen in het noorden met ‘onaangename’ gevolgen – De eerste schreden van J.H. Holwerda in de Nederlandse archeologie, Nieuwe Drentse Volksalmanak 125, 117-150. Vilsteren, V.T. van, 1994a: Norg, in: W.A.B. van der Sanden, Archeologie in Drenthe 1991-1992, Nieuwe Drentse Volksalmanak 111, 192-193. Vilsteren, V.T. van, 1994b: Het Spaanse Kerkhof - relict van een verdwenen dorp, Waardeel - Drents Historisch Tijdschrift 14 nr. 3, 17-22. Vilsteren, V.T. van, 2015: Een mislukte kraak uit de 14de eeuw – over een onderzoekje in 1941 in Veenhuizen (Dr.), Paleo-aktueel 26. Voinot, L., 1909: Le Tidikelt (suite et fin): deuxième partie: Le Tidikelt sous la domination des Français, Bulletin trimestriel de la Société de Géographie et d’Archéologie d’Oran 29, 419-480.

280

|

Olde vestigia, rudera ende heemsteden - 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen

05-2015 binnenwerk.indd 280

28-09-15 10:30


Meer democratie in de archeologie Henny Groenendijk1

Hoe democratisch is de Nederlandse archeologie anno 2015? Kreeg de participatiesamenleving die in 2013 van overheidswege over ons vaardig werd, ook vat op de archeologie? Wie zit aan de knoppen in archeologisch Nederland? Wie bepaalt de richting waarin we ons begeven? Het voorstel Erfgoedwet dat eind 2014 ter goedkeuring is gezonden aan de Tweede Kamer verwijst fijntjes naar ‘het veld’ als het belangrijkste reguleringsmechanisme in ons bestel. Alleen als ‘het veld’ er niet uit komt, grijpt de overheid in. Maar wat ‘het veld’ wil, blijkt nogal eens voorbij te gaan aan wat de burger wil.

In dit artikel laat ik zien welke weg de provincie Groningen sinds 2009 bewandelt om meer inwoners bij de archeologie te betrekken. In dat jaar werd ‘Stroomversnelling II. Cultuurnota 2009-2012 Provincie Groningen’ van kracht waarin burgerparticipatie zich ook uitstrekt tot de archeologie. In hetzelfde jaar vestigde de provincie Groningen de leerstoel Archeologie en maatschappij aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2009 kreeg de democratisering van de archeologie in Groningen een zetje in de rug. Ivoren torens kom je in de Nederlandse archeologie niet meer tegen. Meer interactie met het publiek grijpt breed om zich heen. Ook provincies begrepen dat. Onder verschillende benamingen zien we archeologische informatiecentra verrijzen die meer zijn dan depots van bodemvondsten alleen - zoals het Huis van Hilde in Noord-Holland, het Archeologiehuis in Zuid-Holland, het Schuitvlot in Zeeland, de verbouwde graansilo in Overijssel en in de drie noordelijke provincies de onlangs geopende publieksruimte van het Noordelijk Archeologisch Depot. Hilarisch eigenlijk, het rijk heeft de term ‘archeologisch informatiecentrum’ voor depots voor bodemvondsten aanvankelijk in de Wet op de archeologi-

sche monumentenzorg (Wamz 2007) willen opnemen, maar zag daar vanwege mogelijke extra financiële claims van de provincies van af. En nu pakken de provincies toch zelf de draad op; hun archeologische depots willen graag meer zijn dan een opslagplaats voor potten en pannen. Meer interactie met het publiek is een legitimatie geworden en leidt vaak tot onverwachte acties en vooral creatieve ideeën. Het gebruik van archeologische objecten voor creatieve doeleinden doet nog menig archeoloog huiveren, maar heeft ook positieve kanten. De inzet van hunebed G1 als decor voor de toneelgroep Peer Group Young is daarvan een voorbeeld. Dit soort medegebruik kweekt

Afb. 1 Toneelgroep Peer Group Young speelt een voorstelling tegen het decor van hunebed G1 (Noordlaren) in 2010. Zulk mede­ gebruik schaadt het monument niet en kweekt bij spelers en publiek meer begrip voor de vrij toegankelijke monumenten. Foto: auteur.

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 281

|

281

28-09-15 10:30


goodwill bij een leeftijdscategorie die je niet vaak als archeologieconsument tegenkomt. Bovendien, het monument heeft er niet van te lijden. Bij vrij toegankelijke monumenten is een gecontroleerd medegebruik te verkiezen boven verbodsbepalingen. (afb. 1) Een nieuwe relatie met het publiek Betrekkelijk nieuw is de notie dat we de toegenomen belangstelling voor archeologie moeten verbreden tot een gemeenschappelijk belang. Wat dat gemeenschappelijke belang dan wel is? Ik heb een relatie met het publiek voor ogen waarin wensen ĂŠn noden vanuit de samenleving doorklinken, liefst via medezeggenschap van burgers bij zoveel mogelijk archeologische werkprocessen. Archeologie is namelijk meer dan eens een ongenode gast. Archeologie kan op een onplezierige wijze de huiskamer binnendringen, zoals wanneer beperkingen worden opgelegd bij de uitvoering van een bouwproject. Vooral boeren kunnen daarover meepraten. Die hebben de extra handicap boven een gemiddelde initiatiefnemer dat ze vaak zijn gedwongen tot bedrijfsuitbreiding terwijl ze de meerkosten voor archeologisch onderzoek niet kunnen doorberekenen in hun producten - daarvoor gelden immers vaste prijzen. Onze vaderlandse archeologie is sinds Malta nogal instrumenteel geworden en opgebouwd uit protocollen die gaan over verstoren en opgraven. Dat heeft het archeologische veld zo gewild, vanuit een diepgewortelde angst dat het bodemarchief alleen maar achteruit gaat, dat het alleen maar minder wordt. Het gevolg is dat het zorgvuldig opgebouwde positieve imago van de archeologie in het dagelijkse verkeer meer dan eens een deuk oploopt. Nog een wonder dat er na de invoering van de Wamz in 2007 zo weinig protest vanuit de samenleving heeft geklonken. Alleen LTO weet de onvrede van boeren over het archeologische instrumentarium feilloos te kanaliseren. Naarmate meer belanghebbenden (hier: grondeigenaren) zich gaan organiseren, zou het protest wel eens kunnen aanzwellen.

282

|

Als het aantal archeologen in overheidsdienst blijft afnemen - en daar ziet het helaas naar uit - wordt het tijd dat we de bakens verzetten. Dan zullen de drie overheidslagen zich moeten realiseren dat het gestadig afslanken van het ambtenarenapparaat gevolgen heeft voor het aantal beschikbare contacturen en de kwaliteit van de dienstverlening. Juist in de archeologie is dat persoonlijke contact met burgers zo belangrijk: als je elkaar in de ogen kijkt, ontstaat er een basis voor wederzijds begrip. Wanneer je in levenden lijve komt uitleggen wat je zorgen zijn, is er al veel gewonnen. Tegelijk betekent deze terugloop in te besteden uren dat de persoonlijkheidskenmerken van de individuele ambtenaar steeds belangrijker worden. Hier tekent zich al een dilemma af, want de ambtenaar is in toenemende mate aan z’n bureau gekluisterd, terwijl hij er juist op uit moet gaan. Hij moet de mondige burger zien te winnen voor zijn plannen of maatregelen en dat zal niet gaan vanuit zijn papieren veste. Integendeel, dat vergt een flinke dosis empathie en vraagt om kracht van argumenten. Maar de huidige overheidsdienaar is met handen en voeten gebonden aan protocollen en gedragsregels en moet bovenal zijn woorden zorgvuldig kiezen. Burgers zien archeologen liever als buitenjongens en -meisjes die met kaplaarzen in de modder staan. Dat archeologen tegelijk beleidsambtenaar kunnen zijn en soms formeel moeten optreden, past niet zo in de beeldvorming. Hoe dat zo is ontstaan, is gemakkelijk te verklaren. Hoe je dat beeld kunt laten kantelen, vergt vindingrijkheid en geduld. Meer interactie of meer zeggenschap? Meer interactie met het publiek zien we allerwegen ontstaan. Meer medezeggenschap van het publiek is echter nog geen gemeengoed. Eigenlijk hebben we het met medezeggenschap over meer democratie in de archeologie. Meer democratie brengt risico’s met zich mee, want hoe weeg je nu een kruiwagen vol individuele meningen? Wie heeft er gelijk en recht van spreken? Waar zetelt de kennis? Het is geen geheim dat actuele archeologische

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 282

28-09-15 10:30


kennis allang niet meer uitsluitend bij vakarcheologen ligt. Sterker, met name op het terrein van de metaalvondsten zijn amateurs vaak de specialisten. Delen van kennis is dus ook profijtelijk voor de vakarcheoloog. “Democratisering begint met de democratisering van kennis”, zei de Franse econoom Paul Piketty onlangs in een interview op de Nederlandse televisie over zijn in 2013 verschenen bestseller Le Capital au XXIe siècle.2 Het uitwisselen van kennis is een belangrijk middel geworden in de democratisering van onze vaderlandse archeologie, waarvan ik overigens persoonlijk vind dat die - de democratisering - nog moet beginnen. Het archeologische verhaal, de rode draad van ons vak, is nog lang geen gezamenlijke productie van professionals en amateurs, laat staan in samenspraak met hen die ver van het vak af staan, maar wel belanghebbend zijn, bijvoorbeeld als grondeigenaar. Wat staat democratisering in de weg? Beroepsarcheologen zijn nog niet erg gewend aan tegenspraak. Vakinhoudelijke meningsverschillen - die er natuurlijk altijd al waren - worden nog voornamelijk uitgepraat binnen de eigen gelederen. Dat is niet goed. De samenleving verandert snel. Burgers hebben een hekel aan ondoorzichtige processen, zeker als daar beperkende maatregelen uit voortvloeien. Burgers worden steeds mondiger en hoewel dat in de archeologie eigenlijk nog

best meevalt, klinkt ook hier de vraag naar het waarom steeds luider: “Waarom moet je dat allemaal onderzoeken? Weet je dan nog niet genoeg?” Een legitieme vraag, dacht ik. We moeten hierbij bedenken, dat het vooral de gemeenten zijn waar vragen van deze strekking binnenkomen. Gemeenten moeten archeologie propageren en tegelijk controleren en eventueel sanctioneren. Dat is een lastige vermenging van rollen. Daarnaast is er de onmiskenbare ontwikkeling dat het aantal archeologen in overheidsdienst afneemt – ik zie daar voorlopig nog geen kentering in optreden. Met minder professionals meer democratie invoeren: dat is een hele opgave en daarvoor zullen de bij de overheid werkzame professionals de bakens moeten verzetten. De gestage afslanking van het overheidsapparaat heeft immers gevolgen voor de dienstverlening aan burgers, anders gezegd voor de contacturen die een ambtenaar tot z’n beschikking heeft. En de amateurarcheoloog? Hoeveel beweging zit er in die groep? Tijdens de Reuvensdagen 2013 belegde de RCE een sessie over de rol die van de amateurarcheologie in 2020 wordt verwacht3. Dat kwam op een goed moment, omdat AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt kort tevoren op de radio had laten weten dat de amateurarcheoloog niet lou-

Mw ‘88 1970

‘80

‘90

Afb. 2 Cruciale gebeurtenissen in het bestaan van de AWN. Bron: auteur.

Wamz 2000

‘10

2020

Heroriëntatie Opkomst metaal detector, nieuw type amateur Vermaning affaire

Oproep tot documentatie en mon.zorg

Detectorarcheologie grootste sector Statement Van Es

Oproep verbreding tot ruimtelijke ordening

Maatschappelijke erkenning

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 283

|

283

28-09-15 10:30


ter wil worden gezien als een goedkope oplossing voor dat deel van de archeologie dat van omzet en budgetten afhankelijk is.4 Tijdens deze sessie lichtte zij haar standpunt toe. Vroeger verzuchtte men wel eens het hulpje van de vakarcheoloog te zijn en nu heet het in een modernere versie “niet gebruikt willen worden als een goedkope oplossing in een commerciële omgeving”. Maar dat vraagt wel om een krachtig tegengeluid vanuit de amateurwereld en vooral van de oude dame onder hen, de AWN. In dezelfde sessie vroeg ik mij af of de ontwikkelingen binnen de amateurarcheologie wel snel genoeg gaan. De AWN heeft steeds gereageerd op schokken of veranderingen in het bestel, maar was niettemin tamelijk volgzaam. Ik heb een aantal momenta uit zo’n veertig jaar AWN op een tijdbalk uitgezet. (afb. 2) Omstreeks 1970 kwam vanuit de ROB een oproep om meer aandacht te besteden aan documentatie en monumentenzorg. Verkenningen en noodopgravingen hoorden daarbij; de coördinatie lag bij de provinciaal archeologen. De schokgolf van de Vermaning-affaire, midden jaren ’70, ging ook niet ongemerkt aan de AWN voorbij; Westerheem wilde niet meedoen aan ‘sfeerbederf’’ en AWN’ers gingen van de weeromstuit nog hechter samenwerken met de beroeps. De opkomst van de metaaldetector eind jaren ’70 deed een nieuw type amateur ontstaan en ging opnieuw gepaard met een tweedeling in de opvattingen. Het gebruik van de detector werd aanvankelijk zelfs als de amateur onwaardig beschouwd. In de tweede helft van de jaren ’80 werd de ruimtelijke ordening beschouwd als welhaast de belangrijkste pijler onder de archeologische monumentenzorg. Oproepen in Westerheem om in te stappen in ruimtelijke ordeningsprocedures – de amateur zou daar bij uitstek geschikt voor zijn – bleven echter zonder veel weerklank. In 1998 gooide Van Es de knuppel in het hoenderhok toen hij in Westerheem de drijfveren van de amateurarcheoloog beschreef en de retorische vraag stelde of de amateurs wel het hulpje van de beroeps waren.5 In 2008 ging hij nog een stapje

284

|

verder met een oproep tot meer actionisme: “Amateurs, wacht niet op de beroeps!”.6 Inderdaad, een vleugje meer dissident gedrag zou de AWN niet misstaan. De jarenlange en diepgewortelde traditie van samenwerking met de vakarcheologen hoeft er niet onder te lijden. Want ook de beroeps van nu nam een ander profiel aan. De vereniging vertegenwoordigt nog steeds een belangrijk deel van de Nederlandse amateurwereld. AWN-afdeling Noord-Nederland zit de laatste tijd in de lift. De heroriëntatie krijgt voorzichtig gestalte. Van mij mag het best een beetje sneller gaan. Gezamenlijk optrekken In de provincie Groningen oefenen we in het gezamenlijk optrekken via zogenoemde burgerparticipatieprojecten. Participatie mag misschien wat versleten klinken sinds de ‘participatiesamenleving’ over ons werd uitgestort, maar in de archeologie kreeg het wel degelijk handen en voeten. Daar is de betekenis van het woord participatie nog niet uitgehold, integendeel. Samenwerking tussen overheden, universiteit en bewoners in een project met een begin en een einde is uitermate leerzaam. Groningen slaat op dit vlak geen gek figuur. Het is in geografisch en politiek opzicht een bijzondere provincie: één grote stad met een lange geschiedenis, veel platteland met een bodemarchief dat z’n ruimtelijke context behield en een centrale universiteit waar al 90 jaar archeologie wordt onderwezen. Dat heeft zijn voordelen. Het archeologieonderwijs kan bogen op sterke regionale wortels. Georganiseerde publieke belangstelling ligt aan de basis van het succes van de Groningse stadsarcheologie. De provincie richt zich op het medeverantwoordelijk maken van haar inwoners voor het erfgoed in de bodem. Ik haal een voorbeeld van burgerparticipatie aan uit de gemeente Haren, in de buurtschap Essen, onder de rook van Groningen. Het voorbeeld speelt in 2009 en de gemeentelijke herindeling - Haren wel of niet bij Groningen - hing nog niet in de lucht, hoewel de stad Groningen haar

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 284

28-09-15 10:30


bouwactiviteiten al tot aan de rand van de gemeentegrens uitstrekte. Voor de bewoners van de buurtschap Essen vormt die harde en zeer nabije stadsrand geen lonkend perspectief. Ze wonen nog temidden van het landelijk groen en bovendien bovenop een voormalig kloosterterrein, het Cisterciënzer vrouwenklooster Yesse, gesticht omstreeks 1215. (afb. 3) De contouren van dat voormalige klooster zijn nog duidelijk in het wegen- en slotenpatroon te herkennen. Voor de bewoners is het kloosterverleden nu eens geen last maar een lust, want ze zien daarin een krachtig argument om het landelijke karakter van hun buurtschap te behouden. Iedere Essenaar is lid van de Stichting Klooster Yesse en op initiatief van bewoner Annemiek Bos verrees er een bescheiden informatiecentrum. Tegelijkertijd was de gemeente Haren bezig om haar bestemmingsplannen buitengebied Malta-proof te maken. Het is hier dat de ‘sectie leuk’ en de ‘sectie formeel’ samenkomen. De algemeen geformuleerde wens vanuit de bewoners om te willen weten wat er nog van het klooster over is, hebben we (d.i. een gelegenheidscoalitie van bewoners, gemeente, provincie, universiteit en het loket Levende Dorpen) omgebogen naar een project dat wensen en noden samenbrengt. Uitgangspunt was de uitwisseling van kennis. In zo’n kleine gemeenschap, waar iedereen wel eens een hond begroef of een kabel verlegde, is precies bekend waar mogelijk fundamenten liggen of vondsten zijn gedaan. Wij zeiden: “Als jullie die kennis met ons delen, zullen wij jullie aanwijzingen in de bodem verifiëren en beoordelen op monumentwaardigheid. En als de gemeente een archeologische waardenkaart gaat opstellen, dan graag in nauw overleg met jullie als belanghebbenden, zodat je in het vooroverleg al mee bepaalt waar je nog kunt bouwen en waar je vanaf moet blijven.” Zo zijn we het project gestart. Op aanwijzing van de bevolking zijn proefsleuven gegraven. Het meeste muurwerk bleek al uitgebroken, maar de funderingsstroken van een aantal kloos-

tergebouwen tekenden zich scherp af tegen een donkere matrix van een oud akkerprofiel: we hadden het geluk dat de Cisterciënzers hier neerstreken in een bestaande ontginning. (afb. 4) Vervolgens is alles weer toegedekt, want we spraken tevoren af dat we niet zouden opgraven en alleen uit waren op verificatie van de kloosterresten, met als einddoel een bestemmingsplan op maat. Die permanente uitwisseling van kennis - men kreeg echt een kijkje in de archeologische keuken - schiep onderling vertrouwen en riep zoveel nieuwsgierigheid op dat het aan het eind zelfs moeite kostte om het begrip ’in situ bewaren’ gestand te doen. Voor de formele aanwijzing als archeologisch waardevol gebied ontmoette de gemeente geen weerstand meer; met de bewoners is alles uitgesproken en doorgenomen. Ook op een voormalig kloosterterrein is onder het huidige archeologische regiem nog heel goed te wonen en te werken. Leermomenten waren er ook. Voor mij was dat, dat je zo transparant mogelijk moet opereren, dat je bij de aanvang van een project een akkoord moet vragen voor je uitgangspunten en dat je dicht bij je professie moet blijven, dat je je niet moet vereenzelvigen met een actiegroep of -thema. Wanneer je tevoren je eigen ethische richtlijn bepaalt en daarover communiceert is het niet zo ingewikkeld. Ook

Afb. 3 Het terrein van het voormalige Cisterciënzer vrouwenklooster Yesse (voorgrond) vormt een enclave in de politiek gevoelige groene buffer tussen Haren en Groningen (achtergrond). Foto: H. Breedland.

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 285

|

285

28-09-15 10:30


Afb. 4 Oud akkerland onder het kloosterterrein Yesse. De funderingsstroken van voormalige gebouwen tekenen scherp af tegen de donkere matrix van de oude bouwvoor. Foto: auteur.

moet je een goed communicatieplan schrijven. Wat de gemeentelijke participatieladder betreft, zaten de inwoners van Essen hoog op de sporten. (afb. 5) Zij haalden het niveau van coproduceren, wat voor de archeologie toch nog tamelijk uitzonderlijk mag heten. Maar bij dit project waren de voortekenen gunstig; de doelgroep was tevoren goed in kaart gebracht en deelname van de bewoners was verzekerd. Democratische lakproef De democratisering van de archeologie kan onverwachtse wendingen nemen. Zoals in dat nog lopende project op de Groningse Hondsrug waar oude, in een dicht bos gelegen karrensporen sinds 2010 in kaart worden gebracht. Actoren zijn de omwonenden, initiatiefnemers zijn de provincie Groningen en Natuurmonumenten als terreineigenaar. Het in kaart brengen van de karrensporen is handwerk omdat de satelliet hier niet in staat is om door het bladerdak heen te kij-

286

|

ken. De sporen - vermoedelijk een neventracé van de oude heerweg GroningenCoevorden - liggen deels in dicht struikgewas en waren nog nooit gekarteerd. Van die kartering en alles wat ermee samenhangt, is een participatieproject gemaakt. Hier komt het aspect ‘democratie in de archeologie’ om de hoek kijken. Democratie gedijt alleen wanneer tegenspraak mogelijk is en tegenspraak heeft in dit project zeker een gezicht gekregen. De deelnemers, allen vrijwilligers, zijn zo bevlogen geraakt en de coördinator, ook een vrijwilliger, is in korte tijd zo belezen geraakt, dat alle vergaarde boekenwijsheid nu, enigszins geforceerd, in het veld toepassing vindt. Dat genereert theorieën waarmee ik het persoonlijk niet altijd eens kan zijn. Het gaat met name om het aspect natuurlijke erosie versus sporen van menselijk ingrijpen. De coördinator ziet in een bepaalde categorie reliëfonderbreking vooral watererosie waar ik particuliere zandwinning als de oorzaak zie. Een complicatie is dat de karrensporen in relatie tot de ruimte die ze innemen niet bevredigend zijn te verklaren. Ze verlopen in lange, verdiept liggende en tamelijk brede banen die tezamen bundels vormen. Vanuit het vogelperspectief vormen die bundels het klassieke beeld van karrensporen. Maar op de grond is het veel ingewikkelder. Proefsleuven haaks op het verloop van de karrensporen brachten aan het licht dat de grondbalans niet klopt: er is meer zand verdwenen dan te verklaren valt uit versporing en verstuiving. Met andere woorden, er is grond verdwenen maar die vinden we in de nabije omgeving niet als stuifzand terug. Bij de projectdeelnemers is er een sterke drang om dat verschijnsel te verklaren en bij gebrek daaraan klinkt de roep om meer gravend onderzoek. Daar ligt een nieuw pijnpunt, want groeiend inzicht bij de werkgroep zal leiden tot steeds nieuwe verzoeken om onderzoek – dat gebeurt nu al – en die honger naar opgravingen dreigt de balans tussen waarderend onderzoek en de bevrediging van de nieuwsgierigheid – op zich een begrijpelijke drijfveer – te ver-

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 286

28-09-15 10:30


storen. Wat staat mij nu te doen? Moet ik nu mijn expertise zwaar laten wegen en mijn mening doordrukken, terwijl er tegelijk zeer goed en nuttig inventarisatiewerk wordt verricht en er dankzij het grote enthousiasme veel nieuwe gegevens aan het licht zijn gekomen, onder andere sporen uit WO II? Nee, ik heb laten weten dat ik er weliswaar andere opvattingen op na houd, maar tegelijk van mening ben dat de werkgroep haar eigen ideeën mag opschrijven, zolang het veldwerk dat daaruit voortvloeit maar niet botst met de landelijke spelregels. De gecertificeerde partijen die dat veldwerk uitvoeren, moeten daarnaast weet hebben van de controversiële standpunten. Ik stel me terughoudend op, want ik wil het proces niet verstoren. Maar ik onderschrijf de conclusies van de vrijwilligers niet. Ondertussen blijf ik hopen dat de gevoerde discussies hieromtrent tot een gedragsverandering leiden zonder dat de bevlogenheid verdwijnt. (afb. 6)

Het aspect van de sociale cohesie Eind 2014 presenteerden het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het rapport Gescheiden Werelden? over de toenemende sociale en culturele tweedeling in Nederland, een tweedeling die samenvalt met het opleidingsniveau. Het valt niet te ontkennen dat er in ons land grote verschillen zijn in politieke opvattingen, vertrouwen in de overheid en inkomens. Evenmin dat dat een bedreiging vormt voor de sociale cohesie. Maar nu beschouw ik de archeologie juist als een terrein waar de belangstelling door alle maatschappelijke geledingen heen loopt en waar een doorsnee van de Nederlandse bevolking ook daadwerkelijk te vinden is. Ik ervaar dat nadrukkelijk in de provincie Groningen, waar mensen van heel verschillende pluimage dezelfde passie delen, al zitten ze nog niet aan dezelfde tafel. Daar is de boerenelite die van oudsher een grote interesse voor het verleden

Meebeslissen Burgers beslissen zelf binnen door de gemeente gestelde randvoorwaarden

e

ess tY

jec

Gemeente en Burgers maken samen, eventueel met experts, een plan

Pro

Coproduceren

ADVISEREN Burgers mogen via een panel of expertgroep advies geven over een project, waarna de gemeente in een inhoudelijke reactie aangeeft wat ze hiermee gaat doen.

RAADPLEGEN De gemeente organiseert een inspraakavond of houdt een enquête, waarbij de gemeente laat weten wat haar belangenafweging is en waarom.

INFORMEREN Burgers ontvangen van de gemeente informatie per brief of krijgen een uitnodiging voor een informatie avond

Afb. 5 De gemeentelijke participatieladder, toegepast op het project Yesse. Bron: B.J. Bos, Provincie Groningen (naar: NRC 27.2.2010/ Lokaal bestuur). Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 287

|

287

28-09-15 10:30


Afb. 6 Participatieproject ‘Noordlaarderbos’ speelt zich af in tamelijk dicht struikgewas waar de satelliet geen effect sorteert. Het reliëf wordt handmatig ingemeten, gedigitaliseerd en ingepast in het Actueel Hoogtebestand Nederland. Bron: J.J. Feikens, GlobeSpotter 3.0 en luchtfoto februari 2014; MUG Ingenieursbureau.

aan de dag legt - kijk maar eens naar het fenomeen boerderijenboeken dat nergens zo’n vlucht nam als in Groningen en die ook beseft dat de archeologie een belangrijke bron voor de streekgeschiedenis vormt, terwijl de archeologie toch geen traditionele vriend is van het boerenbedrijf. Dan is er de sterke traditie van het zoeken en documenteren van vuursteenvindplaatsen in de zandgebieden. Vuursteen trekt een uitgesproken type amateur aan. Nu de Vermaning-affaire verleden tijd is, zijn de werkrelaties tussen professionals en amateurs weer genormaliseerd. En niet in de laatste plaats is daar de metaaldetectie die vooral in het wierdengebied veel nieuwkomers in de archeologie een pracht van een hobby verschaft. Groot is het enthousiasme van de debutant die z’n eerste fibula’s vindt. De groep van detectorzoekers is uitermate heterogeen. Archeologische depots zijn plekken waar al die beoefenaren van de archeologie samenkomen, met elkaar in gesprek gaan en nieuwe subgroepen vormen – die vermenging gaat verder dan je binnen één vereniging bereikt. Het gemeenschappelijke interessegebied, het verleden, is daar ontdaan van een sociale of politieke lading en blijkt

288

|

samenbindend. Daar bewijzen overheidsarcheologen hun meerwaarde door te faciliteren, een podium te bieden, maar ook over de nieuwste spelregels te spreken en te zorgen dat alle gegevens in de database komen. Debat De Dag van de Noord-Nederlandse Archeologie die in 2013 in Groningen werd gehouden, bezorgde mij een bijzondere ervaring. Het ging over beeldvorming. Er brak een forumdiscussie los over het wel of niet melden van vondsten en de geheimhouding van vindplaatsen door amateurs. De opvatting heerste - ook bij mij - dat detectoramateurs primair uit zijn op het aanvullen van hun collectie. “Niet waar”, zei de voorzitter van de grootste detectoramateurvereniging. “Wat wij in de eerste plaats willen, is erkenning door de vakarcheologen; wij willen door jullie gezien worden”. Die uitspraak heeft mij beslist geholpen mijn veranderde rol in het bestel beter te aanvaarden, namelijk van aanstuurder van archeologische processen naar begeleider van de bonte mengeling van initiatieven, projecten, veldwerk, collectievorming en vondstverwerking en de tijdelijke verbindingen, die

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 288

28-09-15 10:30


dat oplevert. Het opgraven zelf is aan strikte regels gebonden, dat veranderen we niet. Maar daaromheen en ook zonder een spade in de grond te steken is er een baaierd van activiteiten en initiatieven ontstaan die een hoop mensen plezier bezorgt. De vrijwilliger is steeds minder het hulpje van de archeoloog en steeds meer degene die op een gelijkwaardig niveau taken vervult die voorheen alleen professionals deden. Co-creatie heet dat tegenwoordig. Krijg je iedereen mee? Nee, dat is een illusie, er is altijd een categorie die onverschillig blijft voor het erfgoed om de hoek. Maar er is veel latente belangstelling en vooral veel versnipperde kennis. De kunst is om die kennis aan te boren, vast te leggen en zo nuttig mogelijk te gebruiken. Ik koester de hoop dat archeologische depots (of informatiecentra, een naam die steeds meer opgeld doet) aan velen een honk bieden en meer zijn dan een plek om je aan archeologie te vergapen. Groningen legt eigen accenten. Burgerparticipatie of co-creatie vindt hier gelukkig ook plaats buiten overheden om. De Stichting Verdronken Geschiedenis is een voorbeeld van een publieksinitiatief. Deze club telt experts uit vakgebieden die verwant zijn aan de archeologie en is voornamelijk buitendijks actief. Veel mensen voelen zich aangetrokken tot het thema

buitendijks omdat activiteiten in het natte nu eenmaal spannend en avontuurlijk zijn en niet in de laatste plaats, omdat het veldwerk veel onbekends onder de aandacht brengt. We moeten vooral met elkaar in debat, de beeldvorming bijstellen, elkaar wat gunnen. Handreikingen doen in de vorm van deskundigheidsbevordering en kennisuitwisseling. We moeten niet langer uitsluitend focussen op amateurarcheologen, maar ook sleutelfiguren uit andere belangengroepen benaderen. Dat zijn niet alleen onze natuurlijke broeders, de natuur- en landschapsorganisaties, maar ook standsorganisaties in de landbouw. Of individuele grondeigenaren die met archeologie te maken krijgen, vaak tegen wil en dank. Die categorie voor de archeologie te winnen is pas een echte uitdaging. Dat gaat niet zonder discussie en zeker niet zonder slag of stoot. Als we tien jaar verder zijn, zullen we merken dat tegenspraak en kritiek hard nodig is geweest en dat de stem van de archeologie daar alleen maar sterker van is geworden. Een spiegel voor de beroeps.

Faculteit der Letteren, Pre- en protohistorie Poststraat 6 9712 ER Groningen

Noten 1 Henny Groenendijk is provinciaal archeoloog van de provincie Groningen en bijzonder hoogleraar Archeologie en Maatschappij aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is een bewerking van zijn lezing ‘Doen we allemaal mee? Deelname en medezeggenschap in de archeologie’, gehouden tijdens het symposium ‘Archeologie als inspiratiebron’ bij de opening van het Noord-Hollands archeologiecentrum Huis van Hilde; Castricum, 19 januari 2015. 2 Paul Piketty in VPRO’s Tegenlicht. 3 Reuvensdagen 2013 te Groningen op zaterdag 16 november 2013, sessie ‘Archeologie in 2020: de rol van de amateur’. Organisator: Jan van Doesburg (RCE, Amersfoort). 4 Blog van T. van de Rijdt - van de Ven: Vrijwilligers geen goedkope oplossing voor archeologie. 5 W.A. van Es, 1998. 6 W.A. van Es tijdens een lezing op de Dag van de Noord-Nederlandse Archeologie in Groningen, 2008. Literatuur EenVandaag, 2013: Vrijwilligers geen goedkope oplossing voor archeologie (blog door T, van de Rijdt - van de Ven. Op 23 december 2014 ontleend aan: http://www.eenvandaag.nl/binnenland/47565/_vrijwilligers_geen_goedkope_oplossing_archeologie_. Es, W.A. van, 1998: Gewone liefhebbers blijven. Zelfbeeld en motivatie van AWN-leden, Westerheem, 112-120. Pikketty, P., 2015: Tegenlicht (NPO2 - VPRO), uitgezonden op 18 januari 2015)

Meer democratie in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 289

|

289

28-09-15 10:30


Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed Albert Zandstra1

Friesland is rijk aan water, zowel binnen- (meren, rivieren, kanalen etc.) als buitenwateren (IJsselmeer en Waddenzee/Noordzee). Gebieden met veel water zijn in ons lage land onderhevig aan veel veranderingen. Dikwijls veroorzaakte de natuur die, maar steeds vaker ook de mens. Bewoners lieten hun sporen na. Op het land, maar ook onder water.

Afb. 1 Overzichtskaartje van beschreven plaatsen. Bron: Friesland Clip art.

290

|

Onderwaterarcheologen proberen resten van een overspoeld verleden terug te vinden. Aan de hand van enkele voorbeelden wil dit artikel duidelijk maken, wat er van ons erfgoed onder water verdween en terug kan worden gevonden. Achtereenvolgens neem ik u mee naar een scheepswrak op De Steile Bank bij het Gaasterland; naar oude bewoning bij Sandfirden en Elahuizen; en ten slotte naar een oud, waterstaatkundig werk in het IJsselmeer bij Cornwerd2 (afb. 1). Scheepswrak op Steile Bank In 2007 meldde Rijkswaterstaat aan de RACM (de huidige Rijksdienst voor het

Cultureel Erfgoed, RCE) de aanwezigheid van restanten van - vermoedelijk - een scheepswrak op De Steile Bank, een nu verlande ondiepte in de vroegere Zuiderzee ten zuiden van Gaasterland. Dit was voor leden van de stichting Archeos Fryslân aanleiding om een eerste verkenning uit te voeren naar dit wrak. Dat was niet zo eenvoudig, omdat de opgegeven positie niet bereikbaar is vanaf de vaarweg naar Lemmer, maar evenmin vanaf de landzijde bij Gaasterland. Het hele gebied is namelijk in beheer van de natuurvereniging It Fryske Gea, aangewezen als watervogelnatuurgebied en daardoor niet toegankelijk. Bovendien was de opgegeven positie afgerond op minuten wat een directe benadering erg bemoeilijkte. We probeerden daarom eerst met kruispeilingen vanaf de vaarweg de positie van het wrak nauwkeuriger te bepalen. It Fryske Gea verleende toestemming om het gebied te betreden, maar onder de voorwaarde “alleen kijken, niet aanraken of bewerken en het wrak uitsluitend te onderzoeken tussen tien en drie uur,” dit om rustende watervogels niet op te jagen. Een eerste verkenning vond plaats op 13 februari 2010. Het wrak zou vanaf de landzijde en daarna via een 2 km lange wandeling over het dichtgevroren IJsselmeer kunnen worden bereikt. Maar door opkomende mist moest de verkenning vroegtijdig worden afgebroken. Op 21

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 290

28-09-15 10:30


Afb. 2 Eerste veldwerk op het ijs. Foto: Winfried Walta.

februari volgde een nieuwe verkenning, opnieuw over het ijs. Hoewel het wrak grotendeels onder het ijs lag, kon de juiste positie worden bepaald. Er stak namelijk voldoende boven het ijs om een eerste opmeting uit te voeren (afb.2). Daarna is het wrak nog twee keer bezocht, waarbij het weer het onderzoek vaak bemoeilijkte. Pas op 13 maart 2011 maakte de lage waterstand van het IJsselmeer het mogelijk het wrak uitgebreid te onderzoeken. Omdat slechts enkele stukken boven het zand uit staken (afb. 3) moest het wrak eerst worden uitgegraven3, waarna het

kon worden opgemeten en enkele details konden worden opgenomen (afb. 4). Beschrijving van het wrak Van het wrak is alleen nog een groot deel van het vlak (bodem van het schip) met het daarop aanwezige mastspoor aanwezig (afb. 5). De lengte van het nog aanwezige vlak is 12,50 m en de breedte is ca. 3,75 m. De twee nog aanwezige stukken boord en het zichtbare deel van de voorsteven zijn met plaat bekleed. Dit kan erop duiden dat het scheepje redelijk oud is en dat de onderhoudstoestand slecht

Afb. 3 Situatie van het wrakje op 13 maart 2011. ‘Alleen kijken, niet aanraken of bewerken’ levert niet veel op. Foto: Jule de Kroon. Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 291

|

291

28-09-15 10:30


Afb. 4 Opmeten van de uitgegraven wrakresten. Foto: Beeno Horlings.

Afb. 5 Schets van wrakrestanten. Tekening: auteur.

292

|

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 292

28-09-15 10:30


genoemd kan worden. De wrakdelen zijn sterk aangetast door het kruiend ijs. Er zijn geen vondsten gedaan die een directe aanwijzing geven voor het gebruik van het scheepje. De in het wrak gevonden uitlaatdemper met aansluitende pijpen en een stuk van de schroefas met een dikte van slechts 25 mm, wijzen erop dat het scheepje van een lichte motor was voorzien. Ook zijn bevestigingsmiddelen gevonden die hier mogelijk onderdeel van uitmaakten. De constructie van de achterzijde van het wrak (bij de ophanging van het roer), doet vermoeden dat het hier om een botter gaat. Uit de slechte toestand van het wrak kan worden afgeleid, dat het al lange tijd op De Steile Bank ligt.

Afb. 6 Situatie onderzoeksgebied in Vlakke Brekken. Foto: auteur naar Google Earth.

Het vervolg Navraag bij oude vissers in Lemmer wees uit dat het hier gaat om een Urker botter die hier aan het einde van de Tweede Wereldoorlog strandde. Toekomstig onderzoek richt zich op de vraag hoe het kwam dat deze botter hier aan de grond liep. Oude bewoning bij Sandfirden In de jaren ‘70 verzamelde Pieter Ykema langs de oevers en in de bodem van zijn perceel aan de Vlakke Brekken in Sandfirden (afb. 6) veel scherven kogelpotaardewerk, delen van aardewerken steelpannen, Duits steengoed en geglazuurde scherven van voorraadpotten. Na de melding van deze vondsten bij de provinciaal archeoloog, meneer Elzinga, werd in 1996 in de Vlakke Brekken de bodem langs de oever onderzocht door het archeologisch duikteam van duikvereniging Miramar Friesland. Hierbij werd een grote diversiteit aan aardewerk boven water gehaald en keurig in dozen opgeslagen. Verder is er niets mee gedaan (afb. 7). Na meldingen van mogelijke restanten van een oude waterput en oude bewoning in de Vlakke Brekken, werd het onderzoek in 2007 weer opgepakt om deze meldingen te onderzoeken. Aanvankelijk werd aangenomen dat de gevonden aardewerkscherven bij de aanvoer van terpaarde in het water waren gegooid. Tussen november 2007 en november 2011 zijn hier zes

Afb. 7 Dozen vol opgedoken scherven, die nog gedetermineerd moeten worden. Foto: Winfried Walta.

Afb. 8 Sonar-trace van aangetroffen ondiepten in de Vlakke Brekken. Foto: auteur naar Google Earth. Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 293

|

293

28-09-15 10:30


Afb. 9 3D-opname van aangetroffen ondiepte in de Vlakke Brekken. Bron: Bert Kremer.

294

|

verkenningen uitgevoerd. Om een beter beeld van de bodem te krijgen werd in november 2011 gebruikgemaakt van sonar­apparatuur. De vermeende restanten van een waterput werden niet aangetroffen. Uit de verkregen beelden bleek duidelijk dat zich zowel aan de noordzijde van de vindplaats van de scherven aardewerk, als aan de westzijde van de Vlakke Brekken geen restanten van oude bewoning bevonden. Wel bleek dat zich ter plaatse van de vernauwing in de Vlakke Brekken een doorlopende verhoging bevindt. Mogelijk dat dit een verbinding tussen beide oevers was die is doorbroken als gevolg van de vele stormvloeden, maar toch nog lange tijd dienst deed als verbinding (doorwaadbare plaats) tussen beide oevers (afb. 8 en 9). Tijdens het duikonderzoek werd aardewerk gevonden dat is gedetermineerd door het Argeologysk Wurkferbân van de Fryske Akademy. Het vondstmateriaal bestaat vooral uit fragmenten van kogelpotten met en zonder bezemstreekversiering. Verrassend was dat er ook aarde-

werkscherven uit de Karolingische tijd (750-900) zijn gevonden. De aanwezigheid van het vele aardewerk uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd aan de oostzijde van de Vlakke Brekken moet toegeschreven worden aan vroegere bewoning en niet als ‘bijproduct’ uit de aanvoer van terpaarde.4 Verdronken bewoning bij Elahuizen Onderzoek van het Archeologysk Wurkferbân van de Fryske Akademy naar restanten van bewoning aan de Wâldwei bij Elahuizen, vormde aanleiding om Archeos Fryslân te vragen een duikonderzoek uit te voeren in de Fluessen. Op zoek naar mogelijke restanten van ‘t Oude Kerkhof. Voorafgaand aan het duikonderzoek is gesproken met een aanwonende van de Fluessen. Die wees de mogelijke plaats van ’t Oude Kerkhof aan, waar in voorgaande jaren veel potscherven, kloostermoppen en restanten van oude palen uit het water zijn gehaald. Deze vondsten waren volgens hem afkomstig van de bewoning van het oude Eylahuysen. In het

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 294

28-09-15 10:30


Afb. 10 Friese steentjes gebruikt als oeverbescherming. Foto: auteur.

water bevinden zich nog een groot aantal palen die, volgens historische bronnen5, afkomstig zouden zijn van de omheining van ’t Oude Kerkhof. Bij het eerste duikonderzoek in november 2009 was er veel hinder van onder water aanwezige obstakels in de vorm van houten palen en grote stenen. Tijdens deze verkenning werden aardewerk, Friese geeltjes (diverse formaten) en kloostermoppen gevonden. Ook langs de oevers werden veel

Friese geeltjes, rode Friese steentjes6 (afb. 10), kloostermoppen en andere gebakken stenen aangetroffen. Om een duidelijk beeld van de obstakels te krijgen is op 29 mei 2010 een sonaronderzoek uitgevoerd. Aan de hand van de sonarbeelden werden de locaties van de palen en een aantal obstakels duidelijk. Hierna zijn drie duikonderzoeken uitgevoerd. In verband met het ondiepe water, gemiddeld 1,50 m, bestond het duikonderzoek

Afb. 11 Gevonden palenrij met daartussen planken als grond/ waterkering. Tekening: auteur.

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 295

|

295

28-09-15 10:30


Afb. 12 Gravure van het oude Woudsend. Duidelijk zichtbaar de waterkering met daarop de bebouwing tot de waterkant. Tekening: archief FSM.

296

|

voor een belangrijk deel uit het met de handen aftasten van de bodem of dit al lopend met de voeten te doen. Bij het aantreffen van een obstakel werd dit met een jalon gemarkeerd en daarna ingemeten. Aanvankelijk was het plan de plaats van de obstakels met behulp van de meetlijnmethode (een gebruikelijke methode in de landmeetkunde) vast te leggen en zo de locatie in kaart te brengen. Bij de hier aanwezige waterdiepte bleek deze methode echter niet bruikbaar.7 De locaties van de op de bodem aangetroffen obstakels zijn toen met een hand-GPS opgenomen en ingevoerd in het door de gemeente beschikbaar gestelde deel van de GBKNkaart.8 Hieruit kwam onder meer naar voren dat een groot aantal palen, op nagenoeg gelijke afstanden (1,10 à 1,30 m), in een rechte lijn staan. Alle aangetroffen palen zijn van vierkant beslagen, eikenhouten stammen met afmetingen van ca. 13/15 x 15 cm. Op enkele plaatsen bevinden zich tussen de palen nog rechtopstaande, 5 cm dikke en 35 cm brede planken, eveneens van inlands eiken (afb. 11). Hoewel in oude beschrijvingen9 wordt vermeld dat de palen van de omheining

van ’t Oude Kerkhof in de bijzonder droge zomers van 1911 en 1921 boven het water uitstaken, was er twijfel of dit om restanten van deze palen ging.10 Ten noorden van de palenrij werd onder water, op ongeveer 1,5 m van deze palenrij, een circa 1 m brede strook met veldkeitjes aangetroffen. Dit zou, zo werd in het voorgesprek opgemerkt, het restant van het voetpad naar het kerkje kunnen zijn. Het onderzoek leverde geen aanwijzingen op met betrekking tot de locatie van ‘t Oude Kerkhof. Ook zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op mogelijke restanten van het kerkje. Om meer inzicht in de oude situatie te krijgen zijn de bevindingen besproken met een lokale amateurhistoricus. Volgens hem moet de palenrij met de dicht op elkaar staande palen een overblijfsel zijn van funderingsresten van de huisjes en het kerkje die daar ooit stonden. Het pad van veldkeitjes zou een rest zijn van een oude verharding zoals die in het verleden ook in andere Friese plaatsen aanwezig was en nu nog in onder meer Sloten en Woudsend (afb. 12).

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 296

28-09-15 10:30


Afb. 13 Onderzoeksgebied bij Corwerd. Bron: topografische Kaart 1966.

Het vervolg Vervolgonderzoek kan zich richten op het nauwkeurig inmeten van de palen en het nemen van een monster voor dendrochronologisch onderzoek. Een datering van de palen zou een aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van mogelijke restanten van bewoning. Oud waterstaatkundig werk in het IJsselmeer bij Cornwerd In 1988 ontdekte men tijdens een zwempartij in het IJsselmeer bij Cornwerd op ca. 90 m van de tegenwoordige dijk een langgerekte steenlaag (af b. 13). Deze bevindt zich op een diepte van ca. 1,5 m en loopt vrijwel evenwijdig aan de moderne dijk. Het archeologisch duikteam van duikvereniging Miramar Friesland voerde in 1988 een eerste verkenning uit naar deze steenmassa. Naast rolkeien, kloostermoppen en diverse formaten geeltjes werden ook bouwresten van stinsen (Friese burcht of landhuis) of kerkgebouwen en scherven van roodbakkend aardewerk gevonden. De herkomst van de vondst werd toen niet nader onderzocht. In juni 2009 viel tijdens een gesprek over een

lopend onderzoek in het IJsselmeer echter de opmerking dat het bij Cornwerd zou gaan om een oude aanlegkade en een drietal stroomgeleiders, vermoedelijk aangelegd ver voor de bouw van de Afsluitdijk. Voor het duikteam van stichting Archeos Fryslân was dit aanleiding om een verkenning op deze plaats op te nemen als onderdeel van het project ‘Maritieme Historie van Fryslân onder Water’. De eerste verkenningen vonden plaats in september 2009 met als doel de opbouw en de samenstelling van - wat toen nog werd gedacht - het dijkje in kaart te brengen. De steenlaag bleek vlak te zijn, duidelijk hoger dan de omliggende bodem en aan één zijde omsloten door een palenrij, waarvan de koppen enkele centimeters boven de stenen uitstaken. Bij deze eerste verkenningen werd een lengte van ongeveer 300 m gemeten. Bij volgende verkenningen werd een lengte van totaal 900 m gemeten. In de richting van de Afsluitdijk ligt een gedeelte van ‘het dijkje’ onder de IJsselmeerbodem. In de richting van Sotterum steken delen boven de zeebodem uit en lijkt het erop dat de Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 297

|

297

28-09-15 10:30


Afb. 14 TracĂŠ van de aangetroffen steenlaag en het restant van de oude zeewering. Bron: GBKN.

Afb. 15 Dwarsprofiel 1-1 steenlaag ten opzichte van de bestaande dijk. Tekening: auteur.

298

|

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 298

28-09-15 10:30


steenlaag doorloopt tot de knik in de bestaande dijk bij Sotterum, waar zich in de Spaanse tijd een schans bevond (afb. 14 en 15). In verband met de beperkte periode dat hier gedoken mocht worden - uitsluitend tussen 15 juni en 1 september - zijn tussen 2009 en 2014 zeven duikverkenningen en een aanvullend sonaronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek toonde aan dat het hier niet gaat om vier waterstaatkundige objecten, zoals aanvankelijk werd aangenomen. Het gaat om twee stroomkribben (loodrecht op de bestaande dijk) en een verhoogde steenlaag (nagenoeg evenwijdig aan de bestaande dijk). Van de in de steenlaag aanwezige stenen werd eerst aangenomen dat het ging om enkele kloostermoppen en Friese geeltjes om daarmee de rolstenen als verhardingsmateriaal aan te vullen. Tijdens de verkenningen zijn echter scherven roodbakkend aardewerk aangetroffen en ook gebakken bouwelementen, zoals gebruikt in kerken en stinsen. Datering van deze vondsten zou erop kunnen wijzen dat deze steenlaag vóór de aanleg van de Afsluitdijk moet zijn aangebracht. Dit is mede aannemelijk omdat de twee stroomkribben over de steenlaag zijn aangelegd.11 In archieven zijn geen aanwijzingen gevonden die erop wijzen wanneer de steenlaag is aangelegd. Wel bleek dat de besturen van de zeewerende waterschappen zochten naar goedkope constructies om op het onderhoud te besparen. Dit mocht niet ten koste van de veiligheid van het achterliggende land gaan. Vóór de waterkerende dijken bracht men een stormdijk aan die dienstdeed als golfbreker. Daar werden door zeewerende waterschappen diverse constructies voor bedacht, zoals een zogenaamde buitenkist-constructie (afb. 16). Om tot meer eenduidige constructies voor bescherming van de zeekerende dijken te komen stuurde het provinciaal bestuur in 1962 een rondzendbrief aan de zeewerende waterschappen, waarin de toepassing van deze ‘buitenkisten’ om diverse technische

Afb. 16 Restant van oude ‘buitenkist’ langs Zuiderzee. Foto: Sjoers Andringa (uit Land en mens van gaast en klif ).

redenen werd afgeraden. Mogelijk hebben we hier te maken met een restant van een niet onderhouden buitenkist. Het vervolg Een booronderzoek zal zich richten op de samenstelling van het materiaal dat zich onder de steenlaag bevindt. Bovendien wordt geprobeerd om van een of meer palen een monster voor dendrochronologisch onderzoek te nemen om daaruit meer informatie te krijgen over de periode van aanleg.

Willem de Zwijgerstraat 20 8331 GT Steenwijk zands170@planet.nl

Noten 1 Albert Zandstra is secretaris van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) en was tot maart 2015 secretaris van de stichting Archeos Fryslân. 2 Genoemde onderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van het subsidieproject ‘Maritieme Historie van Fryslân onder water’ van de provincie Fryslân dat uitgevoerd is in de periode 20092014. 3 Omdat het wrak op slechts enkele plaatsen boven het zand uitstak kon met ‘alleen kijken, niet aanraken of bewerken’ geen typering van het wrak gemaakt worden. Er is besloten het wrak (deels) uit te graven.

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 299

|

299

28-09-15 10:30


4 Er zijn maar twee scherven terpaardewerk aangetroffen. Met de term terpaardewerk wordt in het algemeen aardewerk uit de IJzertijd en Romeinse tijd bedoeld. Omdat hier alleen scherven uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn aangetroffen, kan de aanname dat de scherven met terpaarde zijn aangevoerd worden verworpen. 5 Leeuwarder Courant, 8 februari 1928: Tusschen Flie en Lauwers, Tweede Blad. Op 4 augustus 2015 ontleend aan: http://www.archiefleeuwardercourant.nl. 6 Friese geeltjes zijn een klein formaat baksteen. De gele kleur ontstaat tijdens het bakproces door het hoge gehalte aan kalk in de klei. De stenen waren goedkoper dan de Friese steentjes. Om te laten zien dat men in goede doen was, werd de voorgevel in rode steentjes uitgevoerd en de overige gevels in gele steentjes. Bij afbraak werden veel van de vrijkomende stenen in grote hoeveelheden gestort langs de oevers van meren en plassen om die tegen verder afkalven te beschermen (afb.10). 7 Bij de meetlijnmethode worden de vast te leggen punten met een jalon gemarkeerd. Deze jalons steken minder dan 50 cm boven het water uit en zijn met het uitzetten van de loodlijn vanaf de hoofdmeetlijn niet of nauwelijks zichtbaar. Ditzelfde geldt voor de jalons die de hoofdmeetlijn aangeven. Voor het opmeten van de punten moet de meetband boven het waterniveau gehouden worden wat zeer vermoeiend is en daarmee onnauwkeurigheid in de hand werkt. 8 GBKN is de Grootschalige Basiskaart Nederland is een digitale topografische kaart, waarop de belangrijkste topografie van het terrein staat aangegeven. 9 www.archiefleeuwardercourant.nl; 8 februarie 1928 ‘Tusschen Flie en Lauwers’ Tweede blad. 10 Rond kerkhoven werd de afscheiding uitgevoerd met palen met daartussen twee of drie horizontale balken of rondhouten palen. Tussen de hier aangetroffen palen zijn verticale planken aangetroffen. Deze constructie wijst meer op een grond- of waterkering. 11 Voor de aanleg van de Afsluitdijk liep een belangrijke waterafvoer van het Makkumerdiep langs de kust bij Cornwerd. Om de stroming van de dijk af te leiden en daarmee aantasting van het onderwater dijkbeloop te voorkomen, werden stroomkribben aangelegd Literatuur Abma, G., 1992: Himmelumer Aldefurd en Noardwâlde; in tal aspekten fan de skiednis in eardere gritenij, Leeuwarden. Leeuwarder Courant, 8 februari 1928: Tusschen Flie en Lauwers, Tweede Blad. Op 4 augustus 2015 ontleend aan: http://www.archiefleeuwardercourant.nl. Bakker, G., 2003: Veenontginningen in Wymbritseradeel en Doniawerstal vanuit Goënga, Sneek, IJlst, Oosthem en Abbega 900 -1300; It Beaken 65. Bartels, M., 1999: Steden in Scherven, Zwolle. Boersma, B., (et al) 2008: Gaasterlân, eeuwenoud land tussen Mar en Klif, Leeuwarden. Gonggrijp, G., Gaasterland, een verrassend geologisch waardevol Landschap. (Noorderbreedte 85). Haartsen, A., 2009: Ontgonnen Verleden, regiobeschrijving provincie Friesland; (via ministerie LNV), Ede. Horlings, B. & A. Zandstra., 2014: Onderzoek naar restanten van ’t Oude Kerkhof bij Elahuizen, Leeuwarden. Huitema, T., 1975: Ronde en platbodemjachten, Amsterdam. Kroon, J. de & A. Zandstra, 2012: Verkennend onderzoek naar scheepswrak op Steile Bank, Leeuwarden. Lichthart, R.H. & H. Piek, 1980/1981: Oude Mirdumer Klif, Beheersrichtlijnen,’s-Graveland (Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten). Minnema Buma, J. 1853: Bijdrage tot de geschiedenis van het dijkregt in Friesland, inzonderheid met betrekking tot de contributie der Vijf Deelen, Leiden. Molen, R.S. van der, (in voorbereiding): Middeleeuwse nederzettingen in de Vlakke Brekken bij Sandfirden. Obreen, H.T., 1980: Der Vijf Deelen Zeedijken, Inventaris van archieven, Leeuwarden (Fryske Akademy). Obreen, H.T., 1965: Makkum en de westkust van Friesland, Bolsward. Obreen, H.T. & M.P. Buijtenen, 1956: Westergo’s IJsselmeerdijken, Bolsward. Post-Beuckens, L., 1980: Land en mens van gaast en klif, Leeuwarden. Reinstra, A., 1999: Tot genoegen der besteders, 900 jaar kerkhistorie van Sandfirden, Stichting Sânfurd. Renaud, J.G.N. 1976: Middeleeuwse ceramiek. (AWN-monografieën 3). Rinenks, K.A. & G.L. Walther, 1954: Binnendiken en Slieperdiken yn Fryslân, Fryske Akademy 103. Schutten, G.J., 2007: Verdwenen Schepen, Zutphen. Venema, J. & A. Zandstra, 2014: Archeologisch onderzoek in de Vlakke Brekken bij Sandfirden, Leeuwarden. Venema, J. & A. Zandstra, 2014: Onderzoek waterstaatkundig werk in het IJsselmeer bij Cornwerd, Leeuwarden. Verhoeven, A.A.A., 1992: Verspreidingsgebieden van aardewerk in de Vroege en Volle Middeleeuwen, in: A. Carmiggelt (red.), Rotterdam Papers VII. A Contribution to Medieval Archaeology, Rotterdam, 75-84. Verhoeven, A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-13de eeuw), Amsterdam. Walther, G.L., 1956: Waterhuishouding in Friesland, in: K.A. Rienks & G.L. Walther (eds) Binnendiken en slieperdiken in Fryslân, Leeuwarden (Fryske Akademy) (77-83).

300

|

Friesland: rijk aan een verscheidenheid van maritiem erfgoed

05-2015 binnenwerk.indd 300

28-09-15 10:30


Sporen in het bos

Een archeologische en cultuurhistorische inventarisatie rondom Kamp Westerbork Jeroen Bolhuis & Fred van den Beemt1

Je zou denken, dat alle zichtbare archeologische overblijfselen inmiddels wel zijn ontdekt. Maar is dat wel zo? Onlangs werd na het kappen van een bosperceel op de Veluwe nog een tiental tot dan toe onbekende grafheuvels aangetroffen. Ga er dus niet zomaar van uit dat alles wat onze voorouders zichtbaar achterlieten, al bekend is.

Vanuit deze gedachte werd vanuit AWNafdeling Noord-Nederland het project Sporen in het bos bij Hooghalen opgezet. Samen met de archeologieopleiding van Saxion, het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Staatsbosbeheer en de Historische Vereniging Beilen e.o. werd een bosgebied rondom het kampterrein geselecteerd om inventariserend onderzoek uit te voeren.2 Hierbij werd gekeken naar archeologische en cultuurhistorische sporen van de Prehistorie tot de Nieuwe tijd inclusief de invloed van het Molukse woonoord Schattenberg op de omgeving. Welke sites zijn bekend en welke niet? Het onderzoek was meteen een test of het

idee klopte, dat bij een systematische inventarisatie nog onbekende, door mensen achtergelaten sporen zouden worden aangetroffen. Met het gestructureerd inventariseren en in kaart brengen van historische sporen in het landschap is immers nog niet of nauwelijks ervaring opgedaan. Een andere doelstelling van dit project is het vastleggen van de inventarisatie in Archis en het eindresultaat zo mogelijk te vertalen in een educatief tijdpad. Het geselecteerde gebied is ca. 1 km2 groot met daarin centraal gelegen het voormalig kamp Westerbork en de radiotelescopen van de Sterrenwacht Astron (afb. 1).

Afb. 1 Het met rood omlijnde plangebied. Links ligt het dorp Hooghalen. Foto: naar Google Earth. Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 301

|

301

28-09-15 10:30


De ontginningsbossen om het kamp heen zijn aangeplant op oude heidegronden. Sparren en lariksen bepalen het uitzicht; daartussen liggen een paar heideveldjes, wat vennen, mogelijke pingoruïnes en een stuifzandgebied. De indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) geeft voor dit gebied een middelhoge trefkans op archeologische vondsten ofwel vindplaatsen. Raadpleging van Archis en literatuurstudie maakten duidelijk dat in dit gebied twee nu verdwenen hunebedden lagen en dat er enkele grafheuvels zijn waargenomen. De ontginning van het gebied In de jaren ’30 van de vorige eeuw is een start gemaakt om het gebied perceel na perceel te beplanten met productiebos, de Staatsbossen. Voorafgaand aan de beplanting is het gebied diepgeploegd tot soms 80-100 cm diep. Daarbij gingen veel archeologische waarden verloren. Tot in die jaren ’30 was het onderzochte gebied nog geheel boomloos. Vóór de ontginning en bomenplant was het gebied een grote heidevlakte met begroeide landduinen die kort na de IJstijd door krachtige winden ontstonden en die tot aan de Middeleeuwen het landschap in beweging wisten te houden. Vanuit Hooghalen was er - met daartussen het beekdal van de Drentse Aa

- vrij zicht op de dorpen Amen, Schoonloo, Grolloo tot aan Borger: een kale vlakte met dekzand en stuifheuvels. Waarschijnlijk liep vanaf de Prehistorie al een karrenpad over dit uitzonderlijk grote heidegebied, van Hooghalen naar Amen en van Amen richting Rolde en Borger. De karrensporen zijn op enkele plekken in het gebied nog zichtbaar. Een andere, cultuurhistorisch belangrijke plaats staat aangegeven op de topografische kaart van 1896, namelijk De Schattenberg (afb. 2). Deze plek staat ingetekend met daarbij het toponiem ‘De Schattenberg’. Hieruit mag worden opgemaakt dat al voor 1896 bekend moet zijn geweest, dat in deze berg schatten zijn gevonden of daar nog lagen. Geologie Toen het Saalien zo’n 125.000 jaar geleden eindigde en het landijs (dat over de leemrijke grond van Drenthe schoof) langzamerhand wegsmolt, bleef een grote vlakte achter.3 Een vlakte met veel zwerfstenen die vermengd met keileem door de gletsjer vanuit het noordoosten, met name uit Zweden, naar Drenthe waren vervoerd. Het was een proces dat duizenden jaren duurde. De ondergrond van het gebied bestond uit keileem en werd doorsneden door smeltwaterstro-

Afb. 2 Het gebied op de topografische kaart van het gebied uit 1896. Waar nu bos is, was toen heide. Zwarte 1: Schattenberg. Bron: Topgrafische kaart van 1896.

302

|

Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 302

28-09-15 10:30


men. Het zo karakteristieke Drentse bekenstelsel is hier een overblijfsel van. Voor geologen is keileem een mooi verschijnsel. Voor boeren is het een nachtmerrie. Het vormt de ondergrond voor de bossen rondom het voormalig Kamp Westerbork. De keileemlaag bleef lange tijd onaangetast aan het oppervlakte liggen, tot tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (15.000 - 10.000 jaar geleden), de schaarse vegetatie afstierf en de kou en wind vrij spel kregen.4 De wind voerde grote hoeveelheden dekzand aan en het vlakke landschap veranderde in een zand- en duingebied. Er ontstonden grote zandverstuivingen, waardoor diepten ontstonden die later vennetjes werden. Door de constante aanvoer van zand vormden zich duinen, vlakke delen, glooiingen, ruggen en hoefijzervormige paraboolduinen. Deze ruggen en duinen zullen de mens later droge voeten bieden binnen het nog te vormen moerassige landschap. Nadat ongeveer 10.000 jaar geleden de periode van kou en straffe wind eindigde, begon het Holoceen met een warmere en nattere periode. Er brak een periode aan waarin planten en bomen het land vastigheid gaven. De temperatuur steeg en de eerste kleine planten en bomen, voornamelijk dennen, verschenen rond de vele uitgewaaide laagten. De laagten en ondiepere beekdalen werden met moerasveen opgevuld. Mensen in de 19e en 20e eeuw zullen van dit veen dankbaar gebruikmaken door turf te winnen. Bewoningsgeschiedenis We nemen aan dat in het Midden-Paleolithicum (tussen 100.000 tot 50.000 jaar geleden) mensen door het gebied heen trokken en daar jaagden. Op meerdere plaatsen in Drenthe zijn vondsten uit deze tijd bekend. Op twee locaties zijn laatpaleolithische vondsten (10.000 v. Chr.) gedaan, één bij de grote Meeuwenplas en een andere bij het Schattenbergveen, beiden in de buurt van water. Zo ook de mesolithische vuursteenvondsten (8000 v. Chr.) die zijn gedaan op plekken waar water aanwezig was en waar men kon jagen en vissen. Van een viertal plaatsen zijn mesolithi-

sche vuurstenen werktuigen en afslagen bekend. Deze behoorden mogelijk tot tijdelijke jachtkampjes die in deze regio vaker worden aangetroffen. Vergeleken met de hierop volgende periode, het Neolithicum, is het Mesolithicum maar weinig aanwezig. Mogelijk bevinden zich onder het stuifzandgebied en het dekzand nog sporen van mesolithische kampjes. In het Neolithicum (5300-2100 v. Chr.) ging de leefwijze van jagen, vissen en verzamelen over in een boerenbestaan. Er is een sterke toename aan vindplaatsen waar vuursteen en aardewerkscherven worden gevonden. Vanaf de Trechterbekercultuur (5000 v. Chr., hierna TRB) was er zeer waarschijnlijk sprake van vaste bewoning. Dat is zichtbaar aan de aanwezigheid van twee hunebedden. Een steenkist met veel versierd TRB-aardewerk en redelijk veel vindplaatsen met vuursteen en aardewerken scherven bevestigen dit vermoeden. De meeste vondsten zijn aangetroffen in het noordelijk deel van het onderzoeksgebied. Ook ligt hier een drietal, mogelijk neolithische, grafheuvels. De sporen van de TRB zijn in dit gebied het duidelijkst waargenomen door Albert van Giffen in 1946. Een paar honderd meter van elkaar werden toen twee hunebedden aangetroffen op een noord-zuid

Afb. 3 Het uitzonderlijk mooie trechterbekeraardewerk, aangetroffen in een oorspronkelijk rechthoekige ‘grafkuil’. Foto: (uit Bakker 1970). Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 303

|

303

28-09-15 10:30


Afb. 4 Stierenbeeldje dat gevonden is bij Hooghalen. Foto: www.rmo.nl.

Afb. 5 Luchtfoto RAF van 22 maart 1945 met daarop de recht gegraven putten van turfwinning. Bron: Beeldbank RAF, Kadaster, Apeldoorn.

lopende dekzandrug. Ze kwamen aan het licht toen Staatsbosbeheer in 1946 de vanaf de Prehistorie ongerepte bodem tot 80-100 cm ging diepploegen. Van Giffen onderzocht de hunebedden in 1947. Die waren toen al grotendeels van hun stenen ‘beroofd’. Tijdens het onderzoek kwamen de standkuilen van de verdwenen draagstenen te voorschijn en een deel van de met keien belegde keldervloer. Het in de kelders gevonden aardewerk van beide hunebedden is tot één vondstcomplex samengevoegd, daarom is een goed onderzoek naar de overeenkomsten en de verschillen tussen beide grafkamers niet meer mogelijk. De locaties van de vernielde hunebedden zijn in het bos nog herkenbaar aan diepe, ovale kuilen. Voorafgaand aan de herbeplanting van het omringende bos werd tijdens diepploegen in 1965 een grote hoeveelheid TRB-aardewerk aangetroffen, niet ver van de verdwenen hunebedden D54b en D54c. In een rechthoek ter grootte van 1,5 x 3,5 m werden naar schatting 100 tot 125 keitjes gevonden met een diameter van 10-15 cm. De vinders, waarschijnlijk bosarbeiders, konden daarbij ook veel en uitzonderlijk fraai TRB-aardewerk bergen, het zogenoemde diepsteekceramiek (afb. 3). Mogelijk dat op deze plek een grafkuil is geweest. Van de heide ‘Het Grote Zand’ gaf G. Kui-

per, logementhouder te Hooghalen, in 1878-1880 een groot aantal vondsten bij het Provinciaal Museum te Assen aan. Zo meldde hij vuurstenen artefacten, vier complete trechterbekers en aardewerkscherven met diepsteekversiering. Mogelijk zijn de vondsten afkomstig uit vlakgraven van de TRB. Al met al mogen we aannemen dat in dit gebied ten tijde van de TRB uitgebreide bewoning was. Tot nu toe zijn echter in Noord-Nederland tientallen hunebedden, maar nog geen nederzettingen van de TRB gevonden. In 2014 trof men in het Overijsselse Dalfsen voor het eerst in ons land een huisplattegrond met daarbij een grafveld van het TRB-volk aan. Dat het gebied ook in het Laat-Neolithicum en in de Bronstijd werd bewoond, mag blijken uit de grafheuvels die hier liggen. Hoewel er in Archis drie nog bestaande grafheuvels worden genoemd, liggen er vijf in het gebied. Daarvan is de grafheuvel ‘Schattenberg’ op het terrein van de Radio Sterrenwacht de meest indrukwekkende. Deze is de laatste uit een groep van acht grafheuvels die hier lagen. De heuvels zijn onderzocht door Van Giffen, maar het is onduidelijk waar de vondsten en de documentatie zijn gebleven. Nader onderzoek kan meer duidelijkheid brengen over deze grafheuvels. Na het Neolithicum lijkt het gebied deels verlaten. Alleen in het westelijk deel zijn een paar aardewerkscherven gevonden uit de Bronstijd. Voor wat betreft de IJzertijd zijn er in deze omgeving aanwijzingen voor de aanwezigheid van twee ‘celtic fields’. Romeinse tijd De Romeinse tijd zou weinig invloed hebben gehad op de bewoners van Drenthe. Toch is er bij Hooghalen een bronzen stiertje gevonden uit de Romeinse tijd (afb. 4). Het dier heeft een opvallend kenmerk: drie horens. Het is een fraaie vondst, want het gaat om de Perzische god Mithras, beschermer van de waarheid, het kasteel, de oogst en het water. De verering van Mithras is door de Romeinen

304

|

Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 304

28-09-15 10:30


overgenomen en bereikte uiteindelijk dus ook Hooghalen. De god was in de 1e eeuw n. Chr. erg populair toen men zocht naar een nieuw geloof. In deze periode waren naast Mithras de verering van de Egyptische godin Isis en het christendom in opkomst; uiteindelijk won het christendom de strijd.5 Middeleeuwen In de Middeleeuwen gingen boeren dichter bij elkaar wonen. Gezamenlijk legden ze brinken (open ruimtes, het centrum van een nederzetting) aan en ontstonden dorpen. De brinkdorpen hadden in de Vroege Middeleeuwen hun eigen rechtspraak. Ze handelden met elkaar. Tussen de dorpen begonnen de bewoners hun waar te transporteren met grote karren en karossen met houten wielen. De grote wielen maakten diepe sporen in de grond. Werd de weg onbegaanbaar, dan werd die verbreed naast het eerdere spoor en begon het van voren af aan. Deze middeleeuwse wegen zijn tussen het veen en de zandruggen teruggevonden. Zij dateren vanaf de 13e eeuw, maar het is zeker niet uitgesloten dat het tracé van karrensporen een looppad volgde dat hier al vanaf de Prehistorie lag. Er liggen minimaal vier van de voorlopers van deze ‘Drentse snelweg’ naast elkaar (afb. 5). Nieuwe tijd De ontwikkeling van de dorpen ging gestaag verder, maar had nauwelijks invloed op het gebied. De dorpen Hoogen Laaghalen splitsten zich in 1864. Het leven in het boerendorp werd in 1870 verrijkt met de aanleg van de spoorlijn Meppel-Groningen en de bouw van het station Hooghalen. Het station werd vanwege de weinige klandizie in 1938 gesloten. De spoorlijn bleef echter bestaan en zou een belangrijke rol spelen in de donkerste bladzijde van de Nederlandse geschiedenis. In 1938 zag de Nederlandse overheid het aantal uit Duitsland gevluchte Joden toenemen. Ze kwamen naar Nederland vanwege de veiligheid die ons land bood tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook toen,

aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, opende Nederland een vluchtelingenkamp op een lege en open zandheide. Er werden barakken en een prominente woning voor de directeur gebouwd en in 1939 opende het kamp haar ‘deuren’. Het ving de Joodse vluchtelingen op. In 1940 gebeurde het ondenkbare. NaziDuitsland viel Nederland binnen. Na vier dagen strijd was ons land bezet, overrompeld door het moderne wapentuig en de aanvalsstrategie van de vijand. De Duitse bezetters namen het Kamp Westerbork in mei 1940 over en maakten van de directeurswoning de commandantswoning, die er nog altijd staat. Aangezien over het kampterrein al veel bekend is, richtte het inventarisatieonderzoek zich niet expliciet op het kampterrein. Onze aandacht ging meer uit naar de directe omgeving van het voormalige kamp. Want ook buiten het prikkeldraad liet het kamp zijn sporen na. Waterzuiveringsinstallatie Een van de meest opvallende structuren is de waterzuivering ten westen van het kampterrein. Het ligt verscholen in de bossen (afb. 6). Nadat het vluchtelingenkamp een doorvoerkamp werd, bleek de eerste waterzuivering al snel niet krachtig genoeg. Om die reden werd een zuiveringsinstallatie gebouwd met verschillende bassins waarin vuil kon bezinken.

Afb. 6 De bouw van de waterzuiverings­ installatie. Foto: Rudolf Breslauer (uit Kamp westerbork, De film).

Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 305

|

305

28-09-15 10:30


nu nog in het veld zichtbaar. Het herinneringscentrum wil de bocht met aantakking op het hoofdspoor zichtbaar maken. Over dit spoor zijn met 97 transporten bijna 107.000 mensen vanuit Kamp Westerbork gedeporteerd. Op 15 juli 1942 vertrok het eerste transport naar Auschwitz-Birkenau. Vanaf 2 maart 1943 tot 16 november 1943 was er sprake van een wekelijks ritme: iedere dinsdag vertrok een trein met duizend tot soms meer dan drieduizend personen (afb. 7).

Afb. 7 Gereconstrueerd tracé van de spoorlijn naar het kamp, aangegeven op een luchtfoto van de RAF nr. 4175 van 22 maart 1945. Foto: naar luchtfoto RAF.

Door deze installatie was het kamp de eerste locatie in de regio met stromend water. Joden gebruikten het stromende water om waardevolle spullen door te spoelen, zodat de Duitsers die niet zouden krijgen. Hiermee was echter al tijdens de aanleg rekening gehouden. Vóór de bassins was een zeef aangebracht om het water te controleren op kostbaarheden. Het treinspoor naar en vanuit Kamp Westerbork In samenwerking met het Herinneringscentrum Kamp Westerbork voerde AWNafdeling Noord-Nederland een onderzoek uit naar de loop van de spoorlijn vanuit het kamp naar de aansluiting bij Hooghalen op de spoorlijn Zwolle-Groningen. Het was namelijk niet geheel duidelijk hoe het spoor vanaf het herinneringscentrum tot de aansluiting op het hoofdspoor Zwolle-Groningen had gelopen. Na veldonderzoek en raadpleging van onder meer luchtfoto’s van de Royal Air Force en kaartmateriaal uit die tijd, kon de loop van het spoor worden gereconstrueerd. Luchtfoto’s van onder meer de RAF uit 1945 zijn transparant gemaakt en over de moderne topografische kaart gelegd. De bocht die het spoor maakte voor de aansluiting op het hoofdspoor is exact berekend. Waar het spoor met de bocht begon en waar deze aanhaakte op de hoofdspoorlijn, is

306

|

Bevrijding en nieuwe functies van het kamp Binnen veertien dagen nadat het kamp op 12 april 1945 was bevrijd, kreeg het kamp een nieuwe functie: interneringskamp voor NSB’ers en collaborateurs. Op 1 december 1948 nam het Ministerie van Oorlog Kamp Westerbork over om militairen die naar Nederlands-Indië vertrokken een spoedopleiding te geven. De geschiedenis van het kamp was hiermee nog niet afgesloten. In maart 1951 kwam de eerste groep Molukse KNIL-militairen met hun gezinnen naar Kamp Westerbork en werd de naam van het kamp gewijzigd in ‘Woonoord Schattenberg’. Het was verreweg het grootste van de tientallen Molukse woonoorden in Nederland en tot begin jaren ’70 woonden er nog Molukkers. Het kamp is uiteindelijk gesloten en de barakken verkocht. In 1993 werd het herinneringscentrum opgericht.6 De zich steeds wijzigende bestemmingen van het kamp hadden ook invloed op zijn omgeving. Rondom het kamp zijn gaten en sleuven gegraven, heuvels opgeworpen en vuilnis gestort. Bij welke perioden deze sporen horen is moeilijk aan te geven. Het zwerfvuil vanuit de Molukse jaren is in veel gevallen vermengd met vensterglas, bouwafval van de barakken, scherven van porseleinen kopjes en zelfs een plastic zwemschoentje uit de Molukse periode. Conclusie Het systematische veldwerk leverde veel cultuurhistorische overblijfselen en ver-

Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 306

28-09-15 10:30


halen op, meer dan dit artikel kan weergeven. Bureaustudie in archieven en mondelinge overlevering zal nog veel wetenswaardigheden opleveren. Met deze inventarisatie is een eerste stap gezet naar een totaalbeeld van de beschrijving van 1 km2 bos-, heide- en moerasgebied. Het project Sporen in het bos leverde meer gegevens op dan verwacht. Archeologische vondsten en vindplaatsen, geologische bijzonderheden en menselijke ingrepen in het landschap zijn door middel van coördinaten vastgelegd. Ze worden voor een deel opgenomen in Archis. Meer dan 40 cultuurhistorische overblijfselen zijn beschreven, waarvan de helft nog niet bekend was. Het project krijg een vervolg door vondsten bij amateurs en bewoners van Hoog-

halen e.o te inventariseren, ooggetuigen en bewoners van Hooghalen e.o te ondervragen, en het uitzetten van een educatief historisch tijdpad langs opmerkelijke geologische, archeologische en historische overblijfselen.7

Jeroen Bolhuis, Gerhard ter Borchplein 26 7421 ZG Deventer 06 5226 4797 jeroen@tijdlab.nl Fred van den Beemt Ruiterakker 19 9407 BE Assen 06 5023 1996 fred@vdbeemt.nl

Noten 1 Jeroen Bolhuis is vierdejaars student aan de archeologieopleiding Saxion in Deventer. Fred van den Beemt is bestuurslid van AWN-afdeling Noord-Nederland. 2 Tien weken lang voerden Saxion-studenten Jeroen Bolhuis (co-auteur) en Casper Gils in het kader van hun derdejaarsstage van de opleiding Archeologie, onder begeleiding van Fred van den Beemt (co-auteur), onderzoek uit in de winterse periode van begin 2013. Het voordeel om een dergelijke inventarisatie in de winter uit te voeren, is het betere zicht en doorzicht in een deels bladloos bos. 3 H.J.A. Berendsen 2008, p.155. 4 Ibid. 5 Encyclopedia Britanica: Mithraism, Persian religion, z.j. Op 8 augustus 2015 ontleend aan: http://www.britannica. com/EBchecked/topic/386080/Mithraism. 6 Herinneringscentrum Westerbork. 7 Onze dank gaat uit naar iedereen die het mogelijk maakte het project Sporen in het bos tot een succes te maken. Een speciaal woord van dank geldt Casper Gils die meewerkte aan een groot deel van het project en vanuit de archeologieopleiding Saxion te Deventer met de auteurs samenwerkte aan de eerste rapportage van het project. Onze dank ook voor de verleende gastvrijheid van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Wij waarderen de inspirerende medewerking van directeur Dirk Mulder en conservator Guido Abuys. Ook danken wij Ivar Schute van Archeologisch Onderzoeksbureau RAAP voor zijn spontane medewerking bij de opzet van de inventarisatie, en Klaas Bolding van de Historische Vereniging Beilen, die ons door het gebied gidste en de heer Venekamp van Staatsbosbeheer die ons voorzag van informatie over de geschiedenis van deze boswachterij. Literatuur: Bakker, J.A., 1970: Diepsteekceramiek uit Hooghalen. (Nieuwe Drentse Volksalmanak 88), 185-211. Barends S. et al, 1986: Het Nederlandse landschap, Utrecht. Brongers, J.A., 1976: Air Photography and Celtic Field Research in the Netherlands. (Nederlands Oudheden 6), Amersfoort. Bouma, H., 1985: Twee vernielde hunebedden van Hooghalen. (Doctoraalscriptie BAI), Groningen. Bijl, B., 2000: Een aanvullende archeologische inventarisatie (AAI) te Hooghalen-Heuvingerzand, Galle Griet, Noordzijde-Scheebroek en Oudemolen, provincie Drenthe. (ARC publicatie 40). Encyclopedie Drenthe Offline en Online. Gils, C. & J. Bolhuis, 2013: Eindrapport ‘Van Steentijd tot Schattenberg’. Een cultuurhistorische inventarisatie van boswachterij Hooghalen, (Stageproject vanuit Saxionopleiding Archeologie), Deventer. Ginkel, E. van, S. Jager en W.A. van der Sanden, 1999: Hunebedden, Monumenten van een Steentijdcultuur, z.pl. Jansen, P., 2012: Bosgeschiedenis en erfgoed - Handreikingen voor (veld)onderzoek, Wageningen. Jager, S.W., 1985: A prehistoric route and ancient cart-tracks in the gemeente of Anloo (province of Drenthe), Paleohistoria 27, 185-245. Breslauer, R., 1944: Kamp Westerbork, de film (coproductie Herinneringscentrum Kamp Westerbork). Herinneringscentrum Kamp Westerbork, z.j. Op 8 augustus 2015 ontleend aan: http://www.kampwesterbork.nl/.

Sporen in het bos

05-2015 binnenwerk.indd 307

|

307

28-09-15 10:30


COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE

Misdaad en straf, justitie en archeologie: botten van het Balloërveld Evert van Ginkel1

Een heidense grafheuvel op de heide: was er een betere plaats denkbaar om misdadigers terecht te stellen en als afschrikwekkend voorbeeld te tonen aan de voorbijgangers? Een grote bronstijdgrafheuvel op het Balloërveld bij Assen staat nog steeds bekend als de `Galgenberg’. In Drenthe waren zulke executieplaatsen tot in de zeventiende eeuw in gebruik en getuigen van het gevoel dat men had bij unheimliche plekken uit een onbegrepen verleden. In 1933 groef A.E. van Giffen een proefsleuf in de Balloo’se Galgenberg en vond daarbij recente mensenbotten, waaraan hij als prehistoricus geen verdere aandacht besteedde. Die ontstond pas in 2010, toen provinciaal archeoloog Wijnand van der Sanden een lezing gaf over galgenbergen. Een oudere toehoorder herinnerde zich in de jaren ’50 een schedel te hebben gevonden bij de Galgenberg, en vijftig jaar later wat botten te hebben verzameld op dezelfde plek. Konden dit resten zijn van geëxecuteerden? Van der Sanden zette een speurtocht op touw, die hem langs ooggetuigen, kranten- en museumarchieven en naar de burelen van de Koninklijke Marechaussee, het Openbaar Ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut leidde. Daaruit bleek dat de schedel is gevonden in 1956, aan de Marechaussee is overgedragen en sindsdien helaas onvind-

baar is. De andere botten, grotendeels pijpbeenderen, zijn verzameld in 2004 en door justitie onderzocht. Na de nodige correspondentie kreeg Van der Sanden ze in 2011 ter beschikking, waarna ze zijn bekeken door skeletspecialiste Muuk ter Schegget en het Centrum voor Isotopenonderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze botten, vijftien stuks, behoren toe aan (minimaal) acht personen: vier mannen, twee vrouwen en twee volwassenen van onbestemd geslacht. Die laatste twee, en twee van de mannen, zijn gestorven in de Late Middeleeuwen: de tijd waarin misdadigers op de Galgenberg werden opgehangen en begraven. De botten van de vrouwen en de andere mannen, alle vier tussen de 35 en 55 jaar oud, dateren echter van ná 1650, toen de heuvel niet meer als schavot in gebruik was. Een exacte datering is niet te geven, en daardoor blijven allerlei mogelijkheden open. De onderzoekers denken aan een soort veemmoord van dorpelingen op landlopers of zigeuners, maar, zo benadrukken ze, het is niet méér dan een hypothese. De doodsoorzaak is uit geen van de skeletdelen af te leiden. Zonder aanvullend onderzoek ter plaatse zullen de doden van de Galgenberg een forensisch mysterie blijven. Aanbeveling: meld zulke vondsten niet alleen bij de politie, maar óók bij de archeologen – dat voorkomt veel gepuzzel achteraf!2

Noten

Afb. 1 De Galgenberg op het Balloërveld: bronstijdgraf en middeleeuwse executieplaats. Foto: M. Westmaas.

308

|

1 Evert van Ginkel werkt vanuit bureau TGV teksten en presentatie mee aan het Cold-Casesproject over recent onderzoek naar archeologische menselijke resten. 2 Het onderzoek naar de botresten van de Galgenberg is gepubliceerd in Paleo-Aktueel 22 en 23 in de artikelen Terug naar het Ballooërveld (Dr. ), deel 1, door Wijnand van der Sanden (2011) en deel 2, door Wijnand van der Sanden en Muuk ter Schegget (2012).

Cold cases in de archeologie

05-2015 binnenwerk.indd 308

28-09-15 10:30


Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden Esgo W. Kuiper & Theo Spek1

De invloed van de laatmiddeleeuwse kloosters op het landschap en de economie van Noord-Nederland berustte niet alleen op activiteiten van de moederkloosters zelf, maar zeker ook op hun uitgekiende exploitatie van allerlei hulpbronnen in hun ommeland. Met name in de 13e eeuw zijn voor dit doel tal van uithoven (grangiae) in het leven geroepen, economische bedrijven waar zogenoemde lekenbroeders zich bezighielden met bepaalde landbouwactiviteiten en/of het winnen van delfstoffen. Bij een recent onderzoek naar een uithof van het klooster Aduard in het gehucht Terheijl bij Roden (Noord-Drenthe) kwamen tal van nieuwe inzichten in de lokale landschapsgeschiedenis naar voren die ook de voorgeschiedenis en het functioneren van deze uithof nader belichten. Kloosteruithoven in Noord-Nederland Tijdens de Late Middeleeuwen werden in Noord-Nederland circa zestig kloosters gesticht, waaronder in 1192 het vermaarde CisterciĂŤnzerklooster Sint Bernardus in Aduard. Deze kloosterstichtingen vonden meestal niet in de wildernis plaats, zoals vaak wordt gedacht, maar op reeds bestaand cultuurland. Vaak stond een schenking van grond door lokale grondeigenaren aan de basis. Door latere schenkingen van families waarvan leden het klooster intraden en door gerichte aankopen konden de kloosters een groot grondbezit opbouwen en daarmee veel macht krijgen.2 In oude bronnen en verouderde literatuur is vaak geschreven dat de monniken zich in de woestenij vestigden en met hard werken het barre land ontgonnen en omzetten in vruchtbare cultuurgrond (afb. 1). Dit mag worden opgevat als een

Afb. 1 Eerste pagina van de Kroniek van Aduard. Bron: (uit Kroniek van Aduard).

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 309

|

309

28-09-15 10:30


Afb. 2 Het eigendom van het klooster in Aduard met de uithoven. Bron: (uit Mol, 2010).

ideaalbeeld dat in de praktijk niet vaak voorkwam. De kloosters kwamen namelijk - zoals gezegd - vooral aan land door schenkingen, waardoor de gebieden vaak al (deels) ontgonnen waren. De geschonken gronden waren echter niet zelden slecht producerend, bijvoorbeeld doordat het terrein te laag gelegen was en de grondwaterstand te hoog. Vermoedelijk is dat ook de reden dat bepaalde kloosters zich manifesteerden als belangrijke waterstaatkundige projectontwikkelaars. Bovendien stonden ze aan de basis van de organisatie van het waterbeheer. Zo is het eerste zijlvest, de voorloper van de huidige waterschappen, in Groningen al vóór 1313 opgericht door de monniken van Aduard.3

310

|

Binnen de kloosters bestond een duidelijke hiërarchie met de abt of abdis aan het hoofd en de monniken (broeders) of nonnen (zusters) daaronder. Deze moesten voor intreding bij de kloosterorde de belofte van soberheid en autarkie afleggen. Ze hielden zich vooral bezig met het koorgebed, waarbij het bidden voor het zieleheil van mensen een belangrijk doel vormde. Naast monniken behoorden ook zogenoemde lekenbroeders of conversen tot de kloosterorde. Deze legden ook de belofte af, maar waren niet verplicht om de koordiensten bij te wonen. Ze werkten voornamelijk op het land of hielden zich bezig met bepaalde ambachten. Een belangrijk deel van dit werk vond niet in de directe omgeving van het klooster

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 310

28-09-15 10:30


Afb. 3 Fysischgeografische kaart van het onderzoeksgebied. Onderaan de kaart staat de keileemrug (paars) waarop Roden is ontstaan, midden op de kaart in het blauw de smeltwaterdalen. Bron: (uit Kuiper, 2014).

plaats, maar in verder weg gelegen uithoven. Veel kloosters ontvingen namelijk zoveel land in de wijde omgeving van het klooster dat het noodzakelijk werd om ‘dependances’ te stichten. Deze dependances worden uithoven of grangiae genoemd en werden vooral in de 13e eeuw gesticht. Aduard had op zijn hoogtepunt dertien uithoven. Per uithof was er een hofmeester die de zaken van de uithof regelde. Deze hofmeester stond dan weer onder de kellenaar of keldermeester, de ‘zakelijk manager’ van het klooster.4 De uithoven waren in beginsel (grote) agrarische bedrijven waar lekenbroeders het land bewerkten. Op zo’n uithof werd meestal een bakstenen gebouw neergezet

waar deze broeders woonden en waar de veestapel of bepaalde bedrijfsactiviteiten in konden worden ondergebracht. Bekende activiteiten waren de schapenhouderij, de graanteelt, het steken van turf en de tichelwerken. Deze laatste waren baksteenovens, waarvoor de conversen zelf ook klei wonnen en turf staken die als brandstof kon dienen voor de ovens. De bakstenen waren nodig voor de bouw van kerken en het uitbreiden van het klooster en de uithoven.5 Hoewel autarkie bij de stichting van de kloosters hoog in het vaandel stond, veranderde dit in de loop van de tijd. Al in de 13e eeuw breidden de uithoven zich sterk uit en waren deze gedwongen om arbei-

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 311

|

311

28-09-15 10:31


ders van buiten aan te nemen die op hun landerijen werkten. In eerste instantie werd alleen de eventuele overproductie op de markt gebracht, maar later werd de productie helemaal gericht op de markt, wat natuurlijk weinig meer te maken had met zelfvoorziening.

Afb. 4 Gedeelte van Reuvens’ kaart bij Roden. Links van het midden staan in het licht bruin de “sporen van de zoogen. legerplaats” aangegeven. Dit is het celtic field dat bij de opgegraven latebronstijdboerderij hoorde die ten zuiden van het complex stond. Bron: (uit Brongers, 1973).

312

|

Een van de dertien uithoven van het klooster Aduard was die van Ter Helle (Ter­heijl) in de kop van Drenthe direct ten noorden van het dorp Roden (afb. 2). Hoewel van de oorspronkelijke uithof nauwelijks meer iets over is en het archief en de bibliotheek van het moederklooster Aduard bij een brand in 1580 verloren gingen, kon met behulp van interdisciplinair landschapsen bronnenonderzoek toch nog het nodige van de geschiedenis van deze uithof naar boven worden gehaald. Het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen verrichtte in 2014 in opdracht van de gemeente Noordenveld een onderzoek naar de landschapsontwikkeling rond Terheijl.6 Hieronder worden de belangrijkste resultaten samengevat. Bodem en landschap van Terheijl in de prehistorie Het natuurlijke reliëf en de grondsoorten in het gebied rond Terheijl kennen een ontstaansgeschiedenis van meer dan 400.000 jaar. Drie ijstijden liggen hier

letterlijk aan de voeten, namelijk de Elsterijstijd, de Saale-ijstijd en de Weichsel-ijstijd. Vooral het feit dat de afgezette potklei uit de Elster-ijstijd rond Terheijl over grote oppervlakten dagzoomt, maakt het gebied voor Nederland bijzonder (afb. 3). Deze moeilijk doorlatende kleilaag zorgde ervoor dat de omgeving van Terheijl altijd erg nat was. Het middeleeuwse toponiem helle betekent ook ‘moeras’. Slechts op enkele plaatsen staken wat drogere dekzandruggen uit de Weichsel-ijstijd boven het drassige maaiveld uit. Verspreid over het gebied komt ook een viertal pingoruïnes voor. Een daarvan het ‘Vagevuur’ geheten - is palynologisch onderzocht, waaruit bleek dat het landschap van Terheijl in het Laat-Mesolithicum en Neolithicum uit een vrijwel onaangetast en niet of nauwelijks bewoond oerbos bestond met hoofdzakelijk eik, els, linde en hazelaar.7 Aan de west- en noordzijde ging dit bos geleidelijk over in de uitgestrekte hoogveengebieden in de omgeving van het huidige Leek, Nietap en Zevenhuizen. De bewoning in die tijd bevond zich niet rond Terheijl, maar op een grote keileemrug ten zuiden daarvan, op de plek waar tegenwoordig het dorp Roden ligt. Vanaf de Midden-Bronstijd (3500-3200 jaar geleden) had de mens voor het eerst

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 312

28-09-15 10:31


structureel invloed op het landschap in deze omgeving. Het aandeel van eik nam sterk af en dat van berk en els sterk toe. Ook de granen, cypergrassen en zuring stegen in het pollendiagram rond deze tijd.8 Deze veranderingen wijzen vrijwel zeker op een menselijke achtergrond. In het huidige Roden is bij het kruispunt Vijfde Verloting – Kastelenlaan een woonstalhuis uit de Midden-Bronstijd opgegraven. Daarnaast zijn uit deze omgeving verschillende grafheuvels en urnenvelden bekend. De grafheuvels dateren vrijwel zeker niet uit het Neolithicum, maar uit de Bronstijd, terwijl de urnenvelden uit de Late Bronstijd en Vroege en Midden-IJzertijd stammen. Een interessant fenomeen uit dezelfde periode is het celtic field, akkertjes met een doorsnede van tussen de 20 en 40 meter, uit de Late Bronstijd en IJzertijd dat op de noordflank van de keileemrug lag. De akkercomplexen zijn voor het eerst beschreven in 1833 door de beroemde 19e-eeuwse archeoloog Caspar Reuvens (1793-1835) (afb. 4).9 In eerste instantie dacht Reuvens dat de walletjes van de celtic fields verdedigingswallen waren van oude heidense legerplaatsen. Later kwam hij erachter dat de walletjes te laag waren om enige beschutting te bieden en zag hij in dat het om akkercomplexen ging.10 Van het celtic field is helaas niets meer te zien. Het ligt tegenwoordig onder de wijken Vijfde Verloting en Zultherveld. In de loop van de IJzertijd werd de omgeving van Terheijl weer verlaten. Het aandeel van de granen zakte ver terug, het percentage berk nam explosief toe. In deze periode steeg het aandeel bomen in het pollendiagram weer tot boven de 90%. De berk had als pioniersoort de akkertjes overgroeid, toen die niet meer werden bewerkt. Na verloop van tijd maakte een deel van deze berkenopslag geleidelijk aan plaats voor soorten als eik en els, een teken van natuurlijk bosherstel. In de Late IJzertijd en in de Romeinse tijd woonden op de keileemrug van Roden waarschijnlijk geen mensen. Er zijn namelijk geen vondsten uit deze peri-

Afb. 5 De marke Roden in 1840. Deze ‘markekaart’ is voor heel Drenthe uitgegeven. Bron: (uit Wernecke & Brauns, 1840).

oden bekend en ook de pollendiagrammen wijzen op een zich herstellend natuurlijk boslandschap. Pas in de Middeleeuwen zou de mens deze omgeving weer opnieuw gaan beïnvloeden. De middeleeuwse marke Roden De uithof Terheijl en het daartoe behorende gebied maakten zowel in de Middeleeuwen als in de Nieuwe Tijd deel uit van de marke Roden (afb. 5). Het woord marke - ook wel boermarke genoemd - betekende oorspronkelijk ‘grens’, maar werd later een naam voor een dorpsgebied. De marke Roden werd beheerd door de buurschap van Roden. De buurschap was de verzameling van boeren die in dit gebied een erf bezaten. Gezamenlijk beslisten zij over het gebruik van de gemeenschappelijke gronden en andere buurschapszaken. Toen in de loop van de Middeleeuwen de bevolking sterk toenam en daarmee de druk op het landschap, werd het nodig om strakkere afspraken te maken en deze afspraken ook op papier te zetten. In de meeste Drentse marken gebeurde dit in de 13e eeuw.11 Onderdeel van deze afspraken was het gebruik van de gronden. Hiervoor werden waardelen uitgedeeld aan de toenmalige boerderijen. Het aantal waardelen van een dorp (in Roden 29) duidt daardoor vaak op het aantal boerderijen ten tijde van het op papier zetten van dit systeem en draagt vaak ook de namen van de boerderijen.12 Een waardeel gaf een boer het recht op het gebruik van de essen, bossen, het gemeenschappelijke weiland en het

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 313

|

313

28-09-15 10:31


Afb. 6 Het register uit 1335 van de eigendommen van het Bisdom Utrecht. Verschillende horigen worden hierin genoemd. Bron: (uit Blok, 18961899).

heide- en veengebied. In Roden werden niet alleen voor de marke als geheel, maar ook per afzonderlijk bosgebied waardelen benoemd, iets wat niet vaak voorkwam bij marken.13 De waardelen werden in de loop der tijd opgedeeld, waarbij men soms slechts een zestiende of zelfs een tweeĂŤndertigste deel (ook wel klou genoemd) bezat.14 Het aantal waardelen is vrij hoog, wat aangeeft dat Roden in de 13e eeuw voor Drentse begrippen al vrij dicht bevolkt was. In de marke Roden waren verschillende partijen aanwezig die grond bezaten. Allereerst de eigenerfden. Dit waren boeren die hun eigen grond in bezit hadden en daar soms ook pachters op lieten werken.15 Dit zullen er in Roden niet veel zijn geweest en wel om de volgende reden. Al vroeg in de Middeleeuwen had het Domkapittel van Utrecht veel eigendom in Roden. In een register uit ca. 1335 blijkt dat het kapittel toen maar liefst zestien pachters (mogelijk zelfs horigen) in de marke Roden had (afb. 6).16 Hoeveel boerderijen dit precies betrof is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het klooster Aduard en dus de uithof Terheijl - in 1495 vijf boerderijen met waardelen in bezit had, te weten Eninge, Hayinge, Campinge, Veeninge en Bakeringe.17 Dan waren er nog andere grootgrondbezitters, die wellicht in eerste instantie tot de eigenerfden gerekend werden, maar zich later tot de adel hadden verheven. Zo is Mensinge lange tijd een leengoed van het Domka-

314

|

pittel en later van de hertog van Gelre geweest.18 Daarnaast had de Groninger burgemeestersfamilie Thedema een waardeel in de marke Roden.19 De oorsprong van de uithof Terheijl Wanneer de uithof of grangia Terheijl precies is gesticht is niet bekend, hoewel in sommige publicaties een datering van begin 14e eeuw wordt genoemd.20 Deze dateringen zijn echter niet gebaseerd op bronnen waarin de uithof specifiek wordt genoemd. Zo zijn er twee oorkonden uit 1325 en 1327 waarin de personen Hermannus en Thidemannus de Helle als getuige van een schuldbekentenis van edelman Otto van Norch worden genoemd, zonder dat duidelijk is of deze personen iets met de uithof van doen hadden.21 Pas in de Kroniek van Aduard uit het eerste kwart van de 15e eeuw wordt de uithof Terheijl met naam en toenaam genoemd, maar toen moet de hof al geruime tijd hebben bestaan. De middeleeuws historicus Mol vermoedt dat de uithof al in de 13e eeuw is gesticht, omdat dit de periode was waarin verreweg de meeste grangiae in Noord-Nederland zijn ontstaan en ook hun bloeiperiode kenden.22 Daarbij komt ook het feit dat de Abdij Aduard - zoals eerder genoemd - in de Late Middeleeuwen vijf waardelen bezat.23 Dit vormt een aanwijzing dat de basis van het laatmiddeleeuwse grondbezit van de uithof Terheijl is bepaald door het bezit van vijf oude boerderijen in deze omgeving.

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 314

28-09-15 10:31


Interessant is in dit verband het eerder ge­noemde goederenregister uit omstreeks 1335 van het Utrechtse Domkapittel.24 Het kapittel beschikte in de Volle Middeleeuwen over een grote hoeveelheid boerderijen, landerijen en andere rechten in verschillende delen van Nederland. Dit zogenoemde domaniale grootgrondbezit kent in de regel zeer oude wortels en is naar alle waarschijnlijkheid al vóór ca. 1100 opgebouwd. Het register geeft een gedetailleerd overzicht van de inkomsten, waaronder maar liefst zestien goederen in en rond Roden. Interessant voor ons doel is dat verscheidene van de inkomsten een juridische en/of ruimtelijke relatie lijken te hebben met Terheijl. Allereerst blijkt het goed Campinge omstreeks 1335 in handen te zijn geweest van het Domkapittel. Ten tweede betaalde Johannes Helle uit Roden in die tijd afdrachten aan het kapittel voor zijn grond in Roden (‘de quadam aream in Roden’). Zijn achternaam wijst in deze omgeving vrijwel zeker op de plek van Terheijl (‘die Helle’), mogelijk op de boerderij die later direct ten zuiden van het huis Terheijl lag en als bouwhuis van dit huis fungeerde. Een en ander betekent dat het Domkapittel in 1335 over diverse goederen beschikte die later deel uit zouden maken van de uithof en nog weer later ook van het land-

goed Terheijl. Dit roept de gedachte op dat de uithof Terheijl is gesticht op landerijen die in een eerder stadium eigendom van het Domkapittel waren, met als mogelijke kern het goed van de genoemde Johannes ter Helle. Locatiekeuze en bedrijfsactiviteiten van de uithof Maar waarom was juist hier een uithof gesticht? Het antwoord ligt besloten in de specifieke kwaliteiten van het landschap ter plekke. Terheijl is namelijk vrijwel zeker vooral voor de turfwinning en baksteenfabricage gebouwd en lag daarom exact op de overgang van het potklei- en het hoogveengebied ter plekke. Ten oosten en zuiden van de uithof lag de potklei heel ondiep onder het maaiveld en ten noorden en westen lagen op zeer korte afstand veengronden. Een ideale locatie dus om een tichelwerk te starten. De gestoken turf kon namelijk goed in de behoefte aan brandmateriaal voorzien voor het bakken van kloostermoppen in de tichelwerken. De uithof zelf is gesticht op een kleine dekzandrug die het enerzijds mogelijk maakte om hier enkele woon- en bedrijfsgebouwen te plaatsen, anderzijds ook om enkele percelen bouwland, een moestuin en een boomgaard aan te leggen.25

Afb. 7 Toponiemen die verband houden met de middeleeuwse tichelwerken van de uithof Terheijl. Bron: (uit Kuiper 2014).

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 315

|

315

28-09-15 10:31


Afb. 8 Reconstructie van de vaarroute tussen de uithof van Terheijl en het moederklooster van Aduard. Bron: (uit Kuiper 2014).

Het bovenstaande wordt bevestigd in twee akten uit 1531 en 1558 waaruit blijkt dat het kerspel Roden de abt van Aduard toestemming gaf tot het graven van poteerde in de Helle.26 De tichelwerken hadden overigens geen vaste plek in het landschap. Daar waar de klei gewonnen werd, stond de oven.27 Diverse veldnamen in het gebied houden verband met de kleiafgraving en baksteenfabricage ter plekke (afb. 7). Bij Terheijl heeft het waterloopje de Swarte Rijth gelegen, waarschijnlijk vanaf Terheijl naar het noordwesten gegraven tot aan de Leecke, wat toegang verschafte tot de regionale en zelfs internationale waterwegen. Hierdoor konden de kloostermoppen goed over water naar Aduard, de Stad Groningen of zelfs Hamburg vervoerd worden wat ook een groot pluspunt was van deze locatie.28 De middeleeuwse vaarroute van Terheijl naar Aduard kan met vrij grote zekerheid worden gereconstrueerd (afb. 8). Hoeveel kloostermoppen er bij Terheijl zijn gebakken is helaas niet bekend, maar met een productie van een kleine drie eeuwen moet dit aantal extreem groot zijn geweest. Overigens beschikte Aduard in het naburige Kleibosch bij Roderwolde over nog een tweede tichelwerk in deze omgeving, ook gericht op de winning en verwerking van potklei.29 Niet lang voordat de functie van Terheijl met de Reformatie in deze streken in 1594 compleet veranderde liet abt Godefridus van Arnhem (1549-1561) een nieuw buitenverblijf bouwen bij Roden, genaamd het Paradijs met daarbij een kapelletje met altaar. Op een tekening uit 1790 is nog te zien dat het is gebouwd in de typische Groninger kloosterstijl uit de 16e eeuw. (afb. 9).

Afb. 9 Tekening van huize Terheijl (ca. 1790) dat in deze stijl door abt Godefridus van Arnhem was gebouwd tussen 1549 en 1561 Bron: Groninger Museum.

316

|

Het landschap van Terheijl na de Reformatie Bij de Reformatie in 1594 kwamen de goederen van alle Noord-Nederlandse kloosters in handen van de staat, in het geval van Aduard aan de Gedeputeerde Staten van Stad en Lande (‘de provincie’). In 1612 werd Terheijl gekocht door de Stad Gro-

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 316

28-09-15 10:31


ningen, mogelijk vanwege het economische belang van de bijbehorende venen.30 In 1626 verkocht de stad het goed vervolgens door aan Caspar van Ewsum, toen er geld nodig was voor de aanleg en uitbreiding van de stadsmuren.31 De familie van de Groningse burgemeesters Thedema, die reeds de naburige Thedemaborg bezaten, was ook geïnteresseerd in het landgoed, maar verloren het van de Van Ewsums. Het landgoed was belangrijk omdat de eigenaar hiermee zijn invloed in de marke Roden en de Staten van Drenthe kon vergroten. Rond 1632 was Terheijl de status van havezate toegekend.32 Het zou echter nog tot 1789 duren voordat er adel op Terheijl woonde. De Van Ewsums woonden zelf namelijk op Nienoord, ten noorden van Terheijl. In 1789 was het hele landgoed, als gevolg van de verkoop aan baron Sloet uit Vollenhoven grondig verbouwd.33 Het huis was zodanig aangepast dat het

aansloot aan de toen geldende classicistische stijl. De kosten voor de verbouwing bedroegen ƒ 80.000.34 We weten dat na de verbouwing het huis acht beneden- en bovenkamers had, waaronder een “zaal, provisie- en badkamers, keuken, kelder, stallingen, koetshuis en schuur, koetsiersen tuinmanswoning” (afb. 10).35 Met deze verbouwing was op de landerijen een assenkruis als windroos perfect noordzuid aangelegd (afb. 11). Het stuk tussen Terheijl en de J.P. Santeeweg heet de Toutenburgsingel wat verwijst naar het Kasteel Toutenburg in Vollenhove. De baron bezat namelijk ook dit kasteel. De nieuwe bewoners gingen zich ook actief bezig houden met de vervening in de omgeving van de havezate. De Drentsche en Terheijlster wijk werden gegraven ten behoeve van het ontwateren van het veen en als transportkanalen voor het afvoeren van de gestoken turf. Zo werd vooral tussen 1790 en eind 19e eeuw veen

Afb. 10 Reconstructie van de buitenplaats Terheijl rond 1800. Bron: (uit Kuiper 2014).

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 317

|

317

28-09-15 10:31


gewonnen waarna het achtergebleven landschap in gebruik werd genomen als wei- en bouwland. In 1841 werd opnieuw een steenfabriek opgericht, dit keer op een vaste locatie aan de oostkant van Terheijl langs de Toutenburgsingel. Mogelijk was dit een actie om de kas van de familie te spekken, want het huis was ondertussen in verval geraakt. Hier werden Duitse seizoenarbeiders ingehuurd, zogenoemde Lipper brandmeesters die gespecialiseerd waren in het bakken van pannen en bakstenen.36 Waarschijnlijk is de steenfabriek in de jaren ’80 van de 19e eeuw gesloten.37 Desondanks is de locatie nog goed te vinden in het landschap door het vierkante

patroon en een bodem bezaaid met brokken baksteen. Toen de toenmalige eigenaren barones Conradia en baron Borchard Frederik respectievelijk in 1849 en 1852 overleden, besloten de erven het hele landgoed van 1700 hectare te verkopen. Dit gebeurde in 248 losse percelen en het huis en de steenfabriek apart. Het huis met omringende tuin werd voor Ć’ 35.000 verkocht aan de aannemer Harkema uit Warfhuizen die in de jaren daarna het huis en de bijgebouwen sloopte.38 De grond werd na de afbraak aan Alje Bonthuis verkocht die er in 1860 de nu nog deels bestaande boerderij bouwde.39 Alleen het woonhuis bestaat nog omdat de schuur in oktober 1969 afbrandde (afb. 12).40

Afb. 11 Op de Franse kaart uit 1812 is het assenkruis duidelijk zichtbaar. Ook staat de op dat moment gaande vervening zeer fraai afgebeeld. Bron: (uit Versfelt & Schroor 2001).

318

|

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 318

28-09-15 10:31


In 1920 waren er plannen om twee boslanen te kappen. De buurtbewoners waren het hier niet mee eens en met name in het dorp Nietap ontstond actie. Men zocht en kreeg contact met Staatsbosbeheer en via de minister werd een kapverbod toegezegd. Dit leidde op 24 december 1921 tot het besluit een vereniging tot behoud (of bevordering) van Natuurschoon op te richten en daarvoor koninklijke toestemming te vragen. Nu, in 2015, heeft ‘Natuurschoon’ ruim 40 ha in eigendom en beheer, wat aanzienlijk is voor een vereniging van deze aard. Samen met Staatsbos-

beheer beheren zij het grootste deel van de grond in het oostelijk deel van het onderzoeksgebied. De vereniging Natuurschoon is een bijzondere vereniging omdat die is gesticht door buurtbewoners die begaan waren met de bossen in hun omgeving.

Rijksuniversiteit Groningen Kenniscentrum Landschap Postbus 716 9700 AS Groningen esgo.kuiper@gmail.com theo.spek@rug.nl

Afb. 12: De schuur van de boerderij Terheijl brandde compleet af. Doordat er tussen de schuur en het huis een dubbele wand gebouwd was, bleef het huis gespaard. Bron: Drents Archief.

Noten 1 Esgo Kuiper studeerde Bos- en Natuurbeheer aan de Hogeschool Van Hall-Larenstein in Velp en de master Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Theo Spek is hoogleraar Landschapsgeschiedenis en hoofd van het Kenniscentrum Landschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. 2 Mol (2010). 3 Mol 2010; Van Lier 2012. 4 Deze alinea grotendeels naar Mol (1992; 2010; 2013). Binnen afzienbare tijd zal prof.dr. J.A. Mol (Fryske Akademy) een overzichtspublicatie over uithoven in Noord-Nederland publiceren. 5 Mol 2010. 6 Kuiper 2014. 7 Woldring 2001. 8 Woldring 2001. 9 Brongers 1973. 10 Brongers 1973, pp. XXXI. 11 Gosses, 1941. 12 Kuiper 2012, pp. 32. 13 Heringa 1982, pp. 22. 14 Heringa 1981, pp. 172-177. 15 Heringa 1982, pp. 29. 16 Blok 1896-1899, oorkondennr. 340.

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 319

|

319

28-09-15 10:31


17 Heringa 1982, pp. 104. 18 Bos 1989, pp. 410. 19 Heringa 1981, pp. 176. 20 Doedens z.j., Gerding (red.) 2003, pp. 888. 21 Blok 1896-1899, oorkondennr. 292 (17-11-1325) http:// www.cartago.nl/oorkonde/ogd0292.xml en 305 (28-021327) http://www.cartago.nl/oorkonde/ogd0305.xml. 22 Mondelinge mededeling prof.dr. J.A. Mol, Fryske Akademy, Leeuwarden. 23 Heringa 1982, pp. 104. 24 Blok 1896-1899, oorkondennr. 340. 25 Kuiper 2014, 31-33. 26 Groninger archieven, respectievelijk inv.nr. 696/586 en inv.nr. 696/587. 27 Gerding 1995, pp. 314. 28 Benders 2011, pp. 376. 29 Mol 2010. 30 Tromp 1995, pp. 47. 31 Smit (red.) 1993, pp. 11. 32 Bos 1989, pp. 31. 33 Smit (red.) 1993, pp. 15. 34 Bos 1989, pp. 434. 35 Drents Archief, inv.nr. 0320/24. 36 Smit (red.) 1993, 13. 37 Doedens z.j.. 38 Drents Archief, inv.nr. 0320/24. 39 Doedens, http://www.nietap-terheijl.nl/historie/historie. 40 Nieuwsblad van het Noorden (01-11-1969), pp. 24; Doedens (z.j.). Literatuur Benders, J.F., 2011: Een economische geschiedenis van Groningen. Stad en Lande, 1200-1500. Assen. Blok, P.J., 1896-1899: Oorkondenboek van Groningen en Drenthe, 2 delen, Groningen. Bos, J., F.J. Hulst & P. Brood, 1989: Huizen van Stand. Geschiedenis van de Drentse havezaten en andere herenhuizen en hun bewoners, Assen. Brongers, J.A., 1973: 1833: Reuvens in Drenthe. Een bijdrage tot de geschiedenis van de Nederlandse archeologie in de eerste helft van de negentiende eeuw, Bussum. Gerding, M.A.W. (red.), 2003: Encyclopedie van Drenthe, Assen. Gosses, J.H, 1941: De organisatie van bestuur en rechtspraak in de Landschap Drenthe, Groningen. Heringa, J., 1982: Drentsche Historische Studiën V. De buurtschap en haar Marke, Assen. Heringa, J., F. Keverling Buisman, D.T. Koen & P. Brood, 1981: Drentse Rechtsbronnen: willekeuren, supplement op de ordelen van de etstoel, goorspraken indices, Zutphen. Kuiper, E.W., 2012: Holtinge en het Holtingerveld. Een interdisciplinair onderzoek naar de landschapsontwikkeling van een esgehucht en veldgrondencomplex in Zuidwest-Drenthe, Groningen. Kuiper, E.W., 2014: Een paradijs in de kop van Drenthe. Landschapsbiografie van Terheijl bij Roden. Rapport 4 Kenniscentrum Landschap, Rijksuniversiteit Groningen. Groningen. Lier, S. van, 2012: ‘Kloosters in Groningen’, in: Hillenga, M. & H. Kroeze (red.), Kloosters in Groningen. De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden deel III, Zwolle pp. 11-29. Mol, J.A., 1992: ‘Aduard 1192-1594. Een korte geschiedenis van het klooster’, in: Arkema, J. et al. (red.), Eén klooster, drie dorpen. Geschiedenis van Aduard, Den Ham en Den Horn 1192-1992, Bedum pp. 19-36. Mol, J.A., 2010: ‘Bezitsverwerving en goederenbeheer van de abdij Aduard’, in: Moolenbroek, J. van & J.A. Mol (red.), De abtenkroniek van Aduard. Studies, editie en vertaling, Hilversum/Leeuwarden, pp. 173-202. Smit, J., 1993: De rijke historie van Nietap en Terheijl. Een uniek grensgebied, Bunne. Tromp, C. (red.), 1989: Groninger kloosters (Groninger historische reeks; 5), Assen/Maastricht. Versfelt, H.J. & M. Schroor, 2001: De Franse kaarten van Drenthe en de noordelijke kust. Heveskes Uitgevers. Groningen. Woldring, H., 2001: Hydrologie van de pingo ‘Vagevuur’ (Nietap, Dr.), in: Lanting, J., D. Maring van der Pers & D. Stapert (red.), Paleo-aktueel nr. 12, 2001, Groningen, pp. 41-46. Geraadpleegde digitale bronnen Doedens, H., z.j.: De historie van Nietap-Terheijl, online: http://www.nietap-terheijl.nl/historie/historie (01-122014), Nietap. http://www.cartago.nl/oorkonde/ogd0292.xml http://www.cartago.nl/oorkonde/ogd0305.xml

320

|

Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden

05-2015 binnenwerk.indd 320

28-09-15 10:31


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

GRONINGEN Omzien en doorzien Gert Kortekaas1

Met het citaat “Wy weten in desen niet, als dat wy ’t niet weten” van de 17e-eeuwse stad-Groninger syndicus Bernhard Alting sluit Jaap Boersma zijn bijdrage aan het vorige Noord-Nederlandse jubileumnummer van Westerheem in 1985 af.2 Vrij vertaald naar onze tijd zou je (ik) menen dat naar mate we (over vroeger) meer te weten komen, we beter weten dat we eigenlijk nog maar heel weinig weten en alleen zeker weten dat we alles nooit zullen weten. Dus blijven we mobilia en sporen verzamelen en documenteren om retrospectief de scherptediepte te vergroten. Boersma’s verhandeling over de oorsprong van de stad Groningen is daarvoor een mooi ijkpunt, om op terug te kijken en onszelf in perspectief te zetten.

Destijds leek het ons, het toenmalige bestuur van AWN-afdeling Noord-Nederland, een aardig idee de stand van zaken omtrent het archeologisch stadskernonderzoek in Nederland te boek te stellen (afb. 1).3 Dat was een nog jonge loot aan de archeologische eik. Het werd mede ingegeven door het 10-jarige bestaan van de afdeling en de deelname van AWNleden aan diverse kleinschalige stad-Groninger opgravingen. Het initiatief voor het boekje werd in de inleiding in dank aanvaard door wijlen prof. Carlos van Regteren Altena, destijds hoogleraar middel-

eeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Stadskernonderzoek was 30 jaar geleden een interessant wetenschappelijk en groeiend maatschappelijk thema. Stadsarcheologen waren - in gemeentelijke dienst - in opkomst, al dan niet gesteund door de bekende publicatie Het bodemarchief bedreigd uit 1982. Hierin werd de kwaliteit van het bodemarchief in de Nederlandse steden belicht, onder redactie van onder meer Maarten Poldermans en Herbert Sarfatij. De eerst genoemde tekende in het Westerheemnummer

Afb. 1 Frontcover van Westerheem met daarop de verstoringenkaart van Groningen binnen de 17e-eeuwse wallen. Zwart: verloren erfgoed. Foto: Westerheem 1985, nr 2/3.

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 321

|

321

28-09-15 10:31


Afb. 2 Reconstructie van het vroeghistorische Groningen volgens J.W. Boersma (geel gemarkeerde straten), geplaatst op een kaart met domaniale goederen door P.N. Noomen. 1: Bisschopshof; 2: Valkenvlucht; 3: Leen bij St. Jansstraat; 4: Selwerderhof; 5: Hof van klooster Werden (?); 6: Oude Boteringestraat 24; 7: Menichvoldige- goed en Hinckaertshuis,Oude Kijk in ’t Jatstraat 6. Tekening: W. Jacobs (naar Boersma: De archeologie en Noomen: Koningsgoed). samen met René Magendans voor een vervolg. Daarmee werd deze aflevering verrijkt met een beleidsmatig belangrijk onderdeel. Sarfatij schreef de laatste bijdrage onder de titel Een stadsarcheologische preek tot besluit. Hij concludeert dat het onderzoek in steden (en gemeenten) meer was dan het graven naar de stad. In die tijd was Sarfatij vanuit de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB, nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, RCE) belast met onderzoek naar de ‘steden in het Rivierengebied’ en was met recht stadsarcheoloog. De verzamelde stadsarcheologen noemen zich niet meer zo: zij zijn gemeentelijk archeologen, verenigd in het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA). Waar in Het bodemarchief bedreigd Gro-

322

|

ningen in de marge aan bod kwam, werd dat in het Westerheem-artikel rechtgezet. Op basis van, achteraf onjuiste gegevens (uit 1979) luidde de conclusie in 1982 dat het Groningse bodemarchief een erosiefactor had binnen de laagste categorie: 3,5% oppervlak verloren. Op basis van een inventarisatie uit 1984 bleek dat oppervlak opgelopen tot 15%, met een verdubbeling van de bedreigde locaties. De inventarisatie was door schrijver dezes vanuit de particuliere stichting Monument & Materiaal (M&M) uitgevoerd. Onder de vlag van het Biologisch-Archeaologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen (BAI, nu Groninger Instituut voor Archeologie) voerde de stichting, soms samen met leden van de AWN-afdeling Noord-Nederland, waarnemingen en

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 322

28-09-15 10:31


noodonderzoeken uit vanaf 1983. Met ingang van 1985 stelde de gemeente Groningen een opgravingsbudget beschikbaar; ondergetekende weigerde dienst, kwam in 1988 als archeoloog bij de gemeente en trad daar in 1991 in vaste dienst. Ingebed in gemeentelijke processen en protocollen, omringd door omgevingsvergunningen, bestemmingsplannen en binnenkort certificeringsregels, is het vooral de inhoud van het vak, het ontdekken, het vrijelijk bewegen in tijd en ruimte, waar al eeuwen geen mensen zijn geweest 4, dat blijft boeien. Wat maakt Stad stad, in mijn geval Groningen? Een voorstelling van Groningens oorsprong Terug naar de bijdrage van Jaap Boersma.5 Ondanks graverijen en waarnemingen vanaf 1928, schetst hij met de in 1985 bekende maar toch schaarse gegevens een beeld van een geleidelijk groeiend Drents dorp op de Hondsrug naar een stad in de Volle Middeleeuwen. Daarbij

leunt hij sterk op de veronderstelling van prof. Tjalling Waterbolk dat de Drentse dorpen in ongeveer de Karolingische tijd hun huidige plek en globale opzet krijgen: een soort ladderstructuur met uitstekende sporten van doorgaande wegen met dwarsverbindingen. De ruimtes daarbinnen zouden oorspronkelijke hoven kunnen zijn. De bomen van de ladder zouden in het Groningse de straten Herestraat Waagstraat - Oude Boteringestraat en Oosterstraat - Grote Markt-oostzijde Oude Ebbingestraat zijn, de sporten de route Tussen beide Markten–Grote Markt-zuidzijde en de Grote Markt-noordzijde daaraan evenwijdig (afb. 2; in deze tekening wordt Boersma’s visie van 1990 gevolgd, waarin de Oude Ebbingestraat niet meer als oorspronkelijke route wordt gezien). De Grote Markt zelf is in dat patroon een groot erf, dat in later tijd aan de westzijde bebouwd raakt met woonhuizen (beide zijden van de Waagstraat en Guldenstraat) en sinds de tweede helft van de 13e eeuw met het stadhuis. Het oostelijke deel blijft open. Het Karolingi-

Afb. 3 Fragment uit de vogelvluchtkaart door Braun en Hoogenberg (1575) met de Walburgkerk achter de Maartenskerk. Tekening: Georg Braun & Frans Hogenberg (detail uit stedenatlas uit 1575). Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 323

|

323

28-09-15 10:31


Afb.4 Plattegrond van de binnenstad van Groningen met de in de tekst genoemde straten. Tekening: Sandro Kortekaas en Bert Hulshof.

324

|

sche dorp Groningen ligt dan rondom de Grote Markt, met een gedachte zuidgrens halverwege de Herestraat en een noordgrens ter hoogte van de Roode Weeshuisstraat, waar omheen de essen gelegen zullen hebben. Een directe relatie met de westelijk stromende Drentse A zou er niet zijn. Zoals ook in de oude Drentse dorpen (op de kadastrale minuut uit de 19e eeuw) de kerk en de begraafplaats een perifere ligging hebben, is dat in de ogen van Boersma in Groningen ook het geval. Vanaf de Merovingische tijd lag in de

noordoosthoek een begraafplaats, waarop een houten kerkje verrees - opgegraven door Herre Halbertsma van de R.O.B. - opgevolgd door de tufstenen Maartenskerk uit ongeveer de 11e eeuw. Noordelijk van deze kerk lag de tufstenen Sint-Walburgkerk, nog door prof. A.E. Van Giffen cum suis opgegraven tussen 1950 en 1968 (afb. 3). De Grote Markt-oostzijde heet in de 15e eeuw Bisschopshof. Ten oosten van de Walburgkerk en Martinikerk ligt de Selwerderhof, ook verbonden met het bisdom Utrecht. Dit grote oor-

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 324

28-09-15 10:31


spronkelijk koninklijk eigendom (een domaniaal goed) in de noordoosthoek van de latere stad duikt in de geschreven historie op in een schenkingsakte uit 1040, de oudste bron die rept over Groningen. Eigendommen en rechten (onder andere marktrecht en muntslag) in het dorp Cruoninga worden dan door de Duitse koning Hendrik III aan de kerk van Utrecht geschonken. De geleidelijke groei van dorp naar stad ziet Boersma vooral in de 12e/13e eeuw. Dan worden de ‘lege’ plekken in de noordelijke stadshelft opgevuld met grote kloostercomplexen, vindt uitbreiding plaats in de richting van de Drentse A (met de A-kerk vanaf 1225 als tweede parochiekerk) en 6 parallelle straten in de zuidelijke helft van de stad. Deze ziet hij als aangelegde achterstraten van de al bestaande Ooster- en de Herestraat. Het begin van de groei in de 11e/12e eeuw wordt geduid door het tot dan toe bekende voorkomen van pingsdorfaardewerk. De stad zelf wordt vanaf die tijd omsloten door een stadswal met gracht, waarvan Van Giffen in de jaren zestig de contouren in twee artikelen heeft vastgelegd.6 Vanaf 1983 wordt het ‘stadskernonderzoek’ door amateurs van de AWN en vooral vrijwilligers van de M&M ter hand genomen. Een vroeg voorbeeld van burgerparticipatie en destijds binnen de gemeentelijke archeologie eigenlijk heel gebruikelijk. Onderzoek met een wetenschappelijke vraagstelling en bijbehorende keuzes is het niet: het is pakken wat je pakken kunt, documenteren wat je voor de voeten komt. Dus is het zaak de gemeentelijke stadsvernieuwing ten behoeve van de woningbouwverenigingen op de voet te volgen, net als het vernieuwen van de riolering. Met een gemeentelijk graaf budget vanaf 1985 worden de mogelijkheden ruimer voor een actieve rol, waarbij de opgravingen aan het Martinikerkhof in 1987 en 1989 in deze periode een hoogtepunt vormden. Een conglomeraat van stichtingen, het BAI en verenigingen, waaronder de AWN, verzamelden zich in de Stichting Archeologisch Onderzoek Martinikerk-

hof, dat met een goede publiciteitscampagne en een vroege vorm van crowdfunding bij overheid, burgers en bedrijven draagvlak en voldoende geld inzamelde voor twee grote campagnes.7 Het is spijtig dat de uitwerking van deze belangrijke opgraving niet is voltooid. Vanaf 1990 nam de gemeente Groningen haar verantwoordelijkheid op archeologisch gebied. Op de vleugels van de economische groei steeg het onderzoeksbudget, konden meer personen in dienst worden genomen, werd een (ooit voor een opgravingsvergunning verplicht) depot ingericht en is gewerkt aan een reeks publicaties en verslagen.8 Dat alles in nog steeds nauwe samenwerking met de vrijwilligers van M&M. Helaas is de betrokkenheid van de geografisch grote AWN-afdeling NoordNederland navenant afgenomen. Ab urbe condita? Een nieuw perspectief Met nieuwe opgravingsgegevens in de hand is in de loop der jaren steeds duidelijker geworden dat het ‘model Boersma’, de geleidelijke groei van dorp tot stad, aan herziening toe is. De gedachtevorming daarover hield gelijke tred met grote opgravingen en goede waarnemingen in de binnenstad en direct daarbuiten. Vier soorten onderzoeksobjecten zijn daarbij achteraf - bepalend: • de waarnemingen onder de straten vooral bij het vervangen van riolen; • opgravingen ter plaatse van de oudste stadswal; • opgravingen op bouwkavels, tussen de straten; • opgravingen direct buiten de zone met stadswallen en -grachten. Het stratenpatroon Het viel Boersma al op dat de zuidelijke helft van de stad zes min of meer parallelle, noord-zuid georiënteerde straten kent (af b. 4). Ze liggen bovendien op regelmatige afstand van elkaar. In de Middeleeuwen zijn ze niet allemaal van even groot belang geweest, wat wordt gedemonstreerd door de aanwezigheid van stadspoorten in alleen de Ooster- en, de Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 325

|

325

28-09-15 10:31


Afb. 5 Dwarsprofiel op de Gelkingestraat, bij een onderzoek in 1986, met daarin zes wegverhardingen (I-VI) en een bermsloot (rechts) met beschoeiingsplanken en palen. Tekening: auteur.

326

|

oudste, de Herestraat. In de noordelijke helft zijn er drie evenwijdige straten, die onderling op bijna de dubbele afstand van elkaar liggen. Daarvan kenden de Oude Boteringe- en de Oude Ebbingestraat een poort. Het geheel wordt doorsneden van west naar oost door de route Brugstraat, Vismarkt-noordzijde, Grote Markt-zuidzijde en de Poelestraat, aan beide uiteinden voorzien van een poort. Vanaf 1984 is de vervanging van de riolering in de meeste binnenstadse straten tamelijk consequent begeleid. De rioolvervanging in de Schoolholm (1983) en de Oosterstraat (1982) kwam te vroeg. Waarnemingen aan de Vismarkt-noordzijde en de Grote Markt-zuidzijde ontbreken tot op heden. In bijna alle straten werden wegverhardingen van middeleeuwse veldkeien aangetroffen, waarvan de oudste meestal was aangelegd op of vlak boven de ongeroerde moederbodem, dus aangelegd nadat de bestaande toplaag (bouwvoor, esdek en/of A-horizont) was afgegraven. In enkele straten werden bovendien al dan niet met planken en palen beschoeide bermsloten gevonden (afb. 5).9 Vondstmateriaal dat met de oudste wegniveaus is geassocieerd, dateert vanaf de 11e eeuw.

De Oude Kijk in ’t Jatstraat in de noordelijke stadshelft heeft pas rond de 13e eeuw een stenen verharding gekregen en was daarvoor waarschijnlijk een karrenpad, gelegen óp het esdek (afb. 6).10 Of de Poelestraat en de Peperstraat tot de oudste generatie straten gerekend kunnen worden is nog onderwerp van nadere bestudering van de waarnemingen en vondsten.11 Waarschijnlijk dateren deze straten van na de 11e eeuw. Een uitzondering lijkt de Herestraat te zijn, waarvan de oorsprong weleens verder terug kan gaan. De opgraving Waagstraat in 1994 liet zien dat een oorspronkelijke route in het verlengde van de Herestraat (en Waagstraat) in ongeveer de 11e eeuw was verlegd in westelijke richting, namelijk de huidige Oude Boteringestraat. In veel straten zijn de wegverhardingen van elkaar gescheiden door lagen ‘steigeraarde’ een door Van Giffen uit het Duits geïntroduceerde, alleszeggende term. Het is een pakket mest, aarde, plantaardig materiaal, botten, scherven en ander afval, dat niet intentioneel is aangebracht, maar geleidelijk ter plekke is geaccumuleerd. Het gaat om ophoping, niet om

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 326

28-09-15 10:31


ophoging. De dikte van die laag varieert per straat en per straatdeel. Steigeraarde kan ook afwezig zijn. De wegverharding zelf bestaat in de regel uit lokaal gewonnen veldkeien op een onderlaag van (kei) zand, het materiaal waaruit de Hondsrugtop bestaat. Omdat in de binnenstad door aanleg van kabels en leidingen de eerste driekwart meter is vergraven, ontbreekt een goed zicht op de aanwezigheid van wegverhardingen uit het einde van de Middeleeuwen en daarna. Het is evenwel te verwachten dat het huidige maaiveld om en nabij dat van de 15e eeuw zal zijn. Rond die tijd is de afvalverwerking in Groningen georganiseerd.12 De uitvalsweg in westelijke richting, de Brugstraat, voert over de Drentse A. De oudst aantoonbare brug is hier in de zomer van 1192 gebouwd, in of na 1233 gerepareerd en halverwege dezelfde eeuw vervangen door een nieuwe. Voor 1192 zal er een voorde zijn geweest, maar één (hergebruikte?) pijler uit 1095 zou op een oudere brug kunnen wijzen.13 De weg zelf is met zekerheid in de 11e eeuw te dateren. Opgravingen ter plaatse van de oudste stadswal Wanneer tijdens de bevrijding van Groningen in april 1945 grote delen van de binnenstad in vlammen opgaan, komt bij Van Giffen het idee op dat op die plekken een archeologisch onderzoek wel zeer wenselijk zou zijn. Hij stuurt een brief met die strekking aan het militair gezag. Helaas liggen de prioriteiten van het BAI snel buiten Groningen en wordt in de wederopbouwjaren tussen 1950 en 1968 alleen de niet bedreigde Walburgkerk opgegraven. De herbouwlocaties gaan in archeologisch opzicht goeddeels verloren, op enkele profielwanden en proefsleuven na. In de jaren zestig publiceren Van Giffen en zijn assistent Praamstra hun Groningse onderzoeken vanaf 1928 in twee artikelen.14 Daarin valt Van Giffens preoccupatie met de ‘stadsbevestigingen’ op. Vanaf de vroege jaren tachtig wordt dit thema opnieuw opgepakt, als bij stadsver-

nieuwing en nieuwbouw de gelegenheid zich voordoet en noodzaak dwingt. Zo wordt de stadswal gedocumenteerd tussen de Haddinge- en de Pelsterstraat, tussen de Noorderhaven en de Hoekstraat en ten oosten van de Singelstraat. In die - nog niet allemaal goed gepubliceerde - onderzoeken vallen een aantal zaken op. De stadswal lijkt in één keer te zijn opgeworpen met keizand en -leem, het moedermateriaal van de Hondsrug. De grond zal zijn vrijgekomen bij het graven van de gracht, maar bevat opvallend weinig keien, die er van nature wel horen te zijn. De schaarse sporen onder de stadswal lijken op grond van kogelpotaardewerk en pingsdorfscherven overal niet jonger te zijn dan de 11e eeuw. Met een houten paaltje in de voet van de stadswal aan de Singelstraat, afkomstig van een eik die in of na 1032 is gekapt, is een 11e-eeuwse datering van de stadswal en -gracht op die plek heel aannemelijk.15 Over de poorten in de 11e-eeuwse wal zijn we slecht geïnformeerd. Alleen de fundering van de tufstenen Herepoort is bij het vervangen van de riolering in de Herestraat in 1995 fatsoenlijk gedocumenteerd en in de bestrating gemarkeerd (afb. 7).16

Afb. 6 In het profiel tijdens onderzoek in 2006 in de Stoeldraaierstraat bevindt zich onder het meetlint het esdek. Net erboven vormen twee lichte lagen het ‘karrenpad’, waarop zich twee donkere wegverhardingen met humeus straatvuil aftekenen. Gezien in noordwestelijke richting. Foto: auteur. Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 327

|

327

28-09-15 10:31


bewijzen, dat er een samenhang is tussen de aanleg van de stadswal en de stadsgracht en de aanleg en verharding van de wegen daarbinnen.

Afb. 7 Overzicht van het rioleringswerk bij en het opgravingswerk van de 11e-eeuwse Herepoort in 1995 in de Herestraat, gezien in zuidelijke richting. Foto: P.H. Broekhuizen.

Vooralsnog wordt dit meest noordelijke, profane tufstenen gebouw rond 1100 gedateerd, maar het zou evengoed ouder kunnen zijn. Sporen van een eventuele houten voorganger zijn onder de bewaarde fundamenten mogelijk nog aanwezig. Deze bestaan uit zogenaamd kistwerk: een schil van tufsteen, met een vulling van mortel en veldkeitjes, gelegen op een voet van grote veldkeien. Dit lokaal voorkomende bouwmateriaal, de keien, is hetzelfde als wat in de wegverhardingen wordt teruggevonden en is precies wat in de vulling van de stadswal ontbreekt. Daarmee is het denkbaar, maar nooit te

328

|

Kloosterstichtingen in de bestaande stad Binnen Boersma’s model geeft de opvallende stichting van grote kloostercomplexen vanaf de eerste helft van de 13e eeuw, juist in de noordelijke stadshelft, aanleiding te denken aan een grote mate van leegheid (afb. 2). Dat is een elegante gedachte - wellicht ontleend aan de wordingsgeschiedenis van Utrecht -, die om toetsing vraagt en, als het model niet past, om een alternatief. Van west naar oost gaat het om: het Vrouw Clarenconvent (een begijnhof), het Franciscanen- of Minderbroedersklooster en twee conventen ten noorden daarvan, het Olde Convent en het Dominicanerklooster. In 1436 wordt in het noordoosten, tegen de stadswal aan, het klooster van de Broeders des Gemenen Levens gesticht. Helaas was het bodemarchief op het terrein van het Minderbroederklooster, gelegen aan dezelfde straat als het BAI, in 1982 ten prooi gevallen aan de bouw van een nieuwe universiteitsbibliotheek. Een paar jaar later ging voor de bouw van een andere universitaire uitbreiding het terrein van het Vrouw Clarenconvent grotendeels ongezien op de schop. De bouw van een nieuwe openbare bibliotheek tussen de Oude Boteringestraat-westzijde en de Poststraat, dus tegenover de universiteitsbibliotheek, leidde in 1990 wel tot een grote opgraving. Daarbij werd voor het eerst duidelijk dat de sporen van sloten en gebouwen waren terug te voeren tot in de Vroege Middeleeuwen en sindsdien continu doorliepen tot in onze tijd. Weliswaar veranderde langzaamaan de oriÍntatie en ligging van de gebouwen, maar vanaf ongeveer de 7e eeuw wel binnen een vaststaand erf.17 De zuidelijke grens daarvan wordt gevormd door een dubbele sloot, waartussen een pad denkbaar is. In het verlengde daarvan ligt aan de Oude Boteringestraat de scheiding, een drup, tussen twee huizen (afb. 8). Het zuidelijke

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 328

28-09-15 10:31


huis, op een naastgelegen erf, gaat terug tot de 13e eeuw. Op het erf ten noorden van de dubbele sloot verplaatsen de boerderijen zich door herbouw geleidelijk richting de Boteringestraat, totdat ze in de 11e/12e eeuw binnen de moderne kadastrale grenzen vallen. Sluitstuk van de ontwikkeling is de bouw van een (vroeg?) 13e-eeuws steenhuis, op de kruising van de Broerstraat en de Oude Boteringestraat, waarmee de rooilijn wordt vastgelegd (afb. 9). Op het achtererf zijn tussen ongeveer de 10e en de 13e eeuw twee evenwijdige (berm?)sloten herkenbaar. Het is denkbaar dat die een scheiding tussen een oostelijk en een westelijk erfdeel vormen, waarbij op het westelijke achtererf ruimte was of werd gegeven voor de stichting van het Minderbroedersklooster. Dit idee is sinds 1982 helaas niet meer toetsbaar. Een soortgelijke ontwikkeling werd zichtbaar in 1991 op het nieuwbouwterrein van het Roode Weeshuis (vóór 1599 het ‘Olde Convent’ een begijnhof), gelegen achter de bebouwing van de Oude Boteringestraat-oostzijde.18 Hier was een continue bewoning met wisselend gebruik zichtbaar vanaf de Volksverhuizingstijd: van twee gebouwen van het type Midlaren (5e/6e eeuw) via greppels van twee akkerof moestuinsystemen met bijgebouwen (7e-10e eeuw en met de huidige oriëntatie 11e/12e eeuw) naar een openlucht-veestalling in de binnenhoek van een erfsloot (12e/13e eeuw) (afb. 10). De plaats van het bijbehorende woonstalhuis is denkelijk opgeschoven naar de Oude Boteringestraat; het verlengde van de genoemde sloot komt dan uit ten noorden van het grote middeleeuwse huis Oude Boteringestraat 23. De oudste gebouwen van het Olde Convent komen hiermee te liggen achterop het erf van dit huis. Het is denkbaar dat de stichting van de overige conventen zich op een vergelijkbare wijze heeft afgespeeld, voortkomend uit een vrome schenking van een huis. Dat is niet het geval met het Domicanerklooster. Dit klooster is door toedoen van de aan de Utrechtse bisschop Hart-

Afb. 8 In periode 6, fase 1 uit de 11e/12e eeuw bevinden de grote boerderijen zich binnen de moderne huiskavels van de Oude Boteringestraat 10-24. De Oude Boteringestraat bevindt zich rechts. Tekening: (naar Kortekaas en Waterbolk: De opgraving).

Afb. 9 Oude Boteringestraat 24, het 13e-eeuwse Calmershuis in 1990. Op de eerste verdieping aan de zijde van de voorgevel bevindt zich een oorspronkelijke licht- en luchtspleet. Foto: P.H. Broekhuizen. Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 329

|

329

28-09-15 10:31


bert (1139-1150) gerelateerde Groningse prefectenfamilie Van Selwerd tot stand gekomen. Dat kloosterterrein grenst ten noorden aan het grote ‘domaniale’ goed, dat vrij zeker deel heeft uitgemaakt van de schenking uit 1040 van de Duitse koning aan de kerk van Utrecht. De kloostergebouwen stonden tot laat in de 19e eeuw ten oosten van de Oude Ebbingestraat, de verkaveling op het terrein is dus tamelijk recent. Verkaveling ten zuiden van de markten De toevalsvondst van een begraven 13e-eeuwse kelder van een klein steenhuis onder Gelkingestraat 4819, met een

ingang naar het buurperceel, bracht de vraag naar de herkenbaarheid van oude, middeleeuwse perceelscheidingen op de kadastrale minuut (ca. 1830) weer onder de aandacht. Uitgaand van een vrije ruimte bij de ingang zochten de Utrechtse bouwhistoricus Jan van der Hoeve - met kennis van grote, middeleeuwse huiskavels in Utrecht en Den Bosch en de auteur dezes naar binnen de bouwblokken doorlopende scheidingen, in eerste instantie in de zuidelijke stadshelft. Die werden inderdaad op de kaart gesignaleerd en bleken bovendien over de straten heen van oost naar west in een redelijk rechte lijn te vervolgen. Uit die cartografische ana-

Afb. 10 In fase 5 van de bewonings­ geschiedenis van de noordzijde van de Roode Weeshuisstraat, ongeveer de 12e eeuw, bevindt zich in de binnenhoek van een aantal erfsloten een formatie paalkuilen die waarschijnlijk behoort bij een openlucht veestalling. De erven liggen aan de Oude Boteringestraat, links net buiten beeld. Tekening: W. Jacobs (naar: Kortekaas & Waterbolk).

330

|

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 330

28-09-15 10:31


Sloten en greppels Paalgaten gebouw late middeleeuwen Verkavelingsstructuur

lyse kunnen niet zonder meer conclusies worden getrokken, zeker niet in de zuidelijke stadshelft, waar naar verhouding weinig grootschalig archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Toeval helpt soms een handje. De instorting en herbouw van een gokpaleis aan de Poelestraat-zuidzijde, gaf in de vers gegraven kelder onder meer een haaks op de Oosterstraat georiënteerde sloot prijs, daterend uit ongeveer de 11e eeuw (afb. 11).20 Secundair is de binnenhoek van een 11e/12e-eeuwse sloot haaks erop en evenwijdig aan de Oosterstraat, die onder een hoek staat met de (jongere) verkaveling van de Poelestraat. De oost-west georiënteerde sloot past in het door ons tevoren bedachte verkavelingssysteem. Dat bleek ook het geval te zijn bij de recente uitwerking van een oudere opgraving aan de Schoolholm-oostzijde: een in het onderste vlak opgetekende sloot ligt (achteraf) op eenzelfde, gedachte lijn (afb.12).21 Beide waarnemingen liggen ver uiteen en

voor een indruk van de zuidelijke stadshelft moeten we het hebben van kleine, verspreide waarnemingen. In het algemeen is daarbij opgevallen dat er bijna overal een meer of minder dik esdek, landbouwgrond dus, wordt aangetroffen. Dat vinden we ook terug in grote delen van de noordelijke helft van de binnenstad. Verkaveling ten noorden van de markten Bij het opstellen van het Programma van Eisen voor een grote opgraving in de Lutkenieuwstraat (2005) was met het beeld van het verkavelingsmodel van de zuidelijke stadshelft voor ogen, een verwachtingspatroon ontworpen (afb. 13).22 Met de kavelgrens van de Oude Boteringestraat 12-14 in gedachte werden op de kadastrale minuut van 1830 van de noordwesthoek van Groningen acht doorlopende oost-west georiënteerde lijnen gesignaleerd. Een van die lijnen was gedacht

Afb. 11 Projectie van de aangetroffen slootdelen in Poelestraat 13 en een huisplattegrond op de kadastrale kaart. Tekening: (uit Wieringa en Huis in ’t Veld: Archeologische waarnemingen).

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 331

|

331

28-09-15 10:31


Afb. 12 Kadastrale minuut van circa 1828 van het zuidelijke deel van de binnenstad, waarin met rode lijnen de oost-west en noord-zuid georiënteerde verkavelingslijnen zijn aangegeven. Rechter blauwe stip: Poelestraat 13, linker stip: Schoolholm 10. Tekening: W. Jacobs (naar Kadastrale minuut 1828).

332

|

binnen het aankomende opgravingsterrein. Deze opgraving liet een landgebruikscontinuïteit (erf of akker) zien tussen het begin van de jaartelling en de Vroege Middeleeuwen, waarbij de huidige verkavelingsrichting in de 9e eeuw haar beslag krijgt. De moderne verkavelingsgrenzen worden in deze opgraving in ongeveer de 12e eeuw gedateerd. Het betreft dan onder meer de voorspelde verkavelingslijn. In de Oude Kijk in ‘t Jatstraat werd in 1988 de rioolvervanging begeleid, waarbij op vier plaatsen in de wand van de sleuf een sloot werd waargenomen. Drie van de vier sloten bleken te liggen in de baan van de veronderstelde structuurlijnen; een slootfragment in en evenwijdig aan de Turftorenstraat zou erop kunnen duiden dat die straat een oorsprong heeft als kavelgrens. In de opgraving aan de Lutkenieuwstraat is een bundel sloten en greppels evenwij-

dig aan de Lutkenieuwstraat opmerkelijk (afb. 14). In het verlengde daarvan, in noordelijke richting ligt op de kadastrale minuut een doorlopende kavelgrens evenwijdig aan de Oude Kijk in ‘t Jatstraat. Zowel deze lijn als de al genoemde oostwest kavelgrenzen laten de straat De Laan links liggen. Deze heeft een beloop evenwijdig aan de A - de verkaveling staat niet haaks op de straat - en ligt min of meer in het verlengde van de Schoolholm in de zuidelijke stadshelft. In noordelijke richting lijkt deze route zich voort te zetten in de Kerklaan.23 Wellicht zijn deze drie straten relicten van een vroegmiddeleeuws, pre-stedelijk patroon. Hiermee naderen we de waterkant van de Hoge der A. De opgraving die in 2010 werd uitgevoerd ter plaatse van de nummers 3 en 4 laat een continuïteit in bebouwing zien vanaf ongeveer de 9e eeuw. Vanaf die tijd is ook de richting van de

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 332

28-09-15 10:31


bebouwing dezelfde als nu. Enkele bijzondere vondsten geven aan dat Groningen in de Vroege Middeleeuwen van meer belang lijkt te zijn dan een doorsnee dorp: een 7 cm grote bronzen sleutel en een 27 cm lange versierde benen kam uit de 9e eeuw (afb. 15).24 Stenen huizen Groningen kent enige tientallen bakstenen huizen uit de 13e en vroege 14e eeuw. Ze liggen vooral aan de Markten en belangrijke straten als de Hoge der A, De Oude Boteringestraat, de Here- en de Oosterstraat. Een bijzondere uitzondering is het Hinckaertshuis uit 1296, dat sindsdien de Oude Kijk in ‘t Jatstraat domineert (afb. 16). In 2012 werd de historie van dat huis en de directe omgeving breed uitgelicht.25 In mijn bijdrage ‘Ab urbe condita?, Het Hinckaertshuis en de vroege topografie van de stad Groningen’

zocht ik naar een verklaring voor de plaats van dat dominante steenhuis in een straat die niet tot de oudste generatie behoort. Al in 1990 was opgevallen dat aan de Oude Boteringestraat-westzijde twee oude erven ieder gedomineerd lijken te zijn door twee vroege bakstenen huizen. In het noorden het imposante hoekhuis (nr. 24) met de Broerstraat, het 13e-eeuwse Calmershuis en nummer 12, dat veel minder groot is en waarschijnlijk ook jonger. Met gegevens uit zijn inventarisatie van (bijna) alle huizen in de binnenstad van vóór 1850, plaatste collega-bouwhistoricus Taco Tel de bakstenen huizen uit de 13e en vroege 14e eeuw op de kadastrale minuut van de noordwesthoek van Groningen (afb. 13). Met de nodige voorzichtigheid lijken de (meeste) huiskavels binnen de gepostuleerde oost-west georiënteerde, doorlopende lijnen bebouwd te zijn geweest met een vroeg

Afb. 13 Het noordwestelijk deel van de binnenstad. Op de kaart zijn de gesignaleerde verkavelingslijnen (rode lijnen en bolletjes) aangegeven, de plaatsen waar in de ondergrond sloten zijn aangetroffen (blauwe stippen), de genoemde opgravingen (blauwe vlakken) en de bakstenen huizen uit de 13e en 14e eeuw. Tekening: W. Jacobs (naar Kadastrale minuut 1828).

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 333

|

333

28-09-15 10:31


Afb. 14 In het verloop van de sloten uit de Vroege en de Late Middeleeuwen tekent zich een patroon af in de Lutkenieuwstraatje-oostzijde van evenwijdige sloten in oostnoordoostelijke en haaks erop in noordwestnoordelijke richting. Tekening: (uit Huis in ’t Veld, Twintig eeuwen).

334

|

stenen huis. Voorzichtigheid is geboden, omdat ook in de bouwhistorische kennis en uiteraard ook de archeologie grote hiaten en omissies aanwezig zijn (en blijven): we moeten het doen met wat toevallig is overgeleverd. Daarmee voert het ook nog te ver hieruit verdergaande conclusies te trekken. Wat wél enige betekenis krijgt is de eerder genoemde noord-zuid georiënteerde kavelgrens, evenwijdig aan de Lutkenieuwstraat en de Oude Kijk in ’t Jatstraat. Die zou wel eens, net als de Oude Kijk in ’t Jatstraat een scheiding kunnen zijn in de lange kavels tussen de Oude Boteringestraat en het havenfront van de Hoge der A in het westen. Tussen de Oude Boteringestraat en de Oude Ebbingestraat stagneert onze reconstructie van grotere huiskavels, afgezien van het al vermelde handvat op het terrein van het Olde Convent. Op de kadastrale minuut snijden de verkavelingsrichtingen van de westzijde van dit bouwblok met die van de oostzijde elkaar onder een flauwe hoek, maar liggen zelden in elkaars verlengde. Wellicht ligt ook hier een meer nood-zuid georiënteerde, inmiddels tamelijk onzichtbare grens ver-

scholen. Een aansluiting met het stadsdeel ten westen van de Oude Ebbingestraat ontbreekt vooralsnog, mede door de vermissing van opgravingstekeningen van de westzijde van het Martinikerkhof. We zijn daarmee beland op de kern van het oude domaniale goed (afb. 2). Delen daarvan zijn opgegraven, zoals al eerder vermeld. Het kerkhof ten zuiden van de Martinikerk en de nog niet vergraven delen van de Bisschopshof aan de Grote Markt-oostzijde zijn tussen 2008 en 2012 onderzocht. De publicatie van de uitwerking daarvan wordt in 2016 verwacht. Dan wordt ook een poging gedaan de afzonderlijke onderzoeken met elkaar in verband te brengen. Waar het onderzoek aan het Martinikerkhof-westzijde in 1987-1989 een bewoningscontinuïteit liet zien vanaf de Volksverhuizingstijd, lijkt de Bisschopshof aan de Grote Markt-oostzijde vanaf ongeveer de 8e eeuw in gebruik te zijn, min of meer gelijk op met het ontstaan van het Martinikerkhof en de stichting van de Maartenskerk.26 Grunsing Paul Noomen zette in 1990 in Groningen 1040, in een mooie bijdrage zijn visie op

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 334

28-09-15 10:31


Afb. 15 Bronzen sleutel en benen kam uit de 9e eeuw, gevonden tijdens onderzoek in 2010 in de Hoge der A 3/4. Foto’s: Archaeological Research & Consultancy (ARC).

middeleeuws Groningen uiteen.27 Hij beschrijft daarin onder meer de ligging van de domaniale goederen, gebieden die in de Vroege en Volle Middeleeuwen (waarschijnlijk) tot het koninklijk eigendom in de nederzetting behoorden en waarvan een deel onderwerp was van de reeds genoemde schenking van 1040 (afb. 2). Daarnaast presenteert hij het voorkomen van een grondbelasting, de grunsing, die via familiaire schenking uit het Utrechtse kerkbezit werd vervreemd, maar waarschijnlijk op de genoemde schenking valt terug te voeren. In de verdeling daarvan over de stadsplattegrond valt op dat drie concentraties zichtbaar zijn. Die aan de Brugstraat-zuidzijde is het makkelijkst te verklaren. De smalle, middeleeuwse huiskavels liggen daar op ophogingslagen en dempmateriaal, waarmee de loop van de Drentse A in zuidelijke en westelijke richting is verplaatst. Onder de noemer dat woeste grond de landsheer toebehoort, kan dat de grondbelasting verklaren. De strook belaste

(niet precies te plaatsen) percelen aan de noordzijde van de Brugstraat en de noordzijde van de Vismarkt vallen alle binnen één van de lange, gepostuleerde kavels. Het aantal grunsing-hofsteden in de zuidelijke stadshelft komt grofweg, maar nooit precies overeen met het aantal percelen, dat ligt binnen de veronderstelde kavelgrenzen. Die overeenkomst geldt dan vooral voor de westzijde van de Herestraat en de Oosterstraat, maar kan niet worden gezien als bevestiging van de veronderstelde oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Een gestichte stad? Hoe elegant Boersma ook voortbouwde op het Drentse dorpen-model van Waterbolk, het past naar mijn smaak niet geheel meer in de nu verzamelde archeologische en bouwhistorische gegevens. Een aantal opvallende zaken lijken met elkaar in verband gebracht te kunnen worden, vooral omdat het zich in dezelfde periode afspeelt, namelijk de 11e eeuw. Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 335

|

335

28-09-15 10:31


Afb. 16 Het uit 1296 daterende Hinckaertshuis aan de Oude Kijk in ’t Jatstraat 6 is de rechter van de twee tuitgevels. Foto: Taco Tel.

Het vroegmiddeleeuwse dorp Cruoninga ten noorden van de latere markten lijkt in de 11e eeuw te zijn voorzien van een stadswal en een stadsgracht als nieuwe, veel grotere jas, waarin sommige bestaande structuren (de route evenwijdig aan de Drentse A, enkele huiserven in de noordelijke stadshelft, de doorgaande route Herestraat-Oude Boteringestraat, de begraafplaats met Maartenskerk te midden van het koningsgoed) als uitgangspunt blijven liggen en andere gebieden tabula rasa ten prooi vallen aan stadsontwikkeling avant la lettre.28 Als ware het op papier ontworpen, ontstaat in

336

|

betrekkelijk korte tijd een orthogonaal stelsel van parallelle en haaks doorsneden straten: zes ten zuiden van de oostwest-as van Brugstraat, Vismarkt en Grote Markt, en twee in de noordelijke stadshelft. De straten worden belegd met veldkeien uit de ondergrond van de grachten. Op de kadastrale minuut zou ik doorlopende oost-west georiënteerde lijnen en sommige in de bodem vastgestelde sloten willen duiden als de ontworpen, 11e-eeuwse verdeling van een nieuw aangelegde stad en daarbij ook, als verkavelingsgrens de Oude Kijk in ‘t Jatstraat en de westelijk daarvan gelegen noord-zuid kavelgrens. Die lijnen en sloten begrenzen afzonderlijke kavels, waarin ruimte is voor boerderijen met bijgebouwen, maar waarbinnen ook agrarische activiteiten kunnen plaatsvinden. Daarmee zou het soms dikke pakket akkergrond verklaard kunnen worden. Op één erf, aan de Oude Boteringestraat-westzijde, zagen we een reeks houten woonstalhuizen in de 13e eeuw opgevolgd worden door een imposant bakstenen huis. De aanwezigheid van (ongeveer) één vroeg stenen huis per (gereconstrueerd) bouwkavel tussen twee parallelle straten in de noordelijke stadshelft, zou een aanwijzing kunnen zijn voor een zeker systeem daarin, maar geeft geen bewijs voor de stelling. Bij een dergelijke ‘gemaakte’ stad hoort een ontwerper en een opdrachtgever. De ‘stedenbouwer’ is ons onbekend, net als vergelijkbare, ‘ontworpen’ steden van eenzelfde ouderdom. Voor de opdrachtgever moet worden gekeken ofwel in de richting van het Duitse konings/keizershuis of, waarschijnlijker, naar de kerk van Utrecht, met aan het hoofd daarvan de bisschop. Die is sinds 1040 min of meer de landsheer en was al eerder begiftigd met het graafschap Drenthe. De gedachte dat de bisschop van Utrecht verantwoordelijk zou kunnen zijn voor vorm en inhoud van Groningen is niet strijdig met de waarschijnlijkheid dat de grondbelasting op huiskavels is terug te voeren op de oorkonde van 1040. In een elegant onderzoek naar de bouwheer van de Wal-

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 336

28-09-15 10:31


burgkerk, de bisschoppelijke kapel, maakte Boersma in Groningen 1040 aannemelijk dat de Utrechtse bisschop Burchard (in functie tussen 1100 en 1112) verantwoordelijk gehouden moet worden voor de bouw van de Walburgkerk rond 1100. Het zou heel goed ook kunnen zijn dat onder Burchard de bouw van de Wal-

burgkerk werd voltooid en ook de kapel haar naam kreeg, met als imponerende sluitstuk een stadsstichting in het noordelijkste deel van zijn wereldlijke bezit, het Oversticht.

gert.kortekaas@groningen.nl

Noten 1 Gert Kortekaas is gemeentelijk archeoloog voor Groningen en werkzaam bij de afdeling Stadsontwerp. 2 Alting, B., 1650: Historische lofrede ter eere van Groningen. Groningen, 8-9. Geciteerd in Boersma 1985. 3 H.H. van Regteren Altena, F.J. Bakker, G.L.G.A. Kortekaas en H.J. Moltmaker (red.) Stadskernonderzoek in ontwikkeling, Groningen 1985. Eveneens verschenen in Westerheem, jaargang XXXIV, nr. 2/3, mei 1985. Van de dertien bij dit boekje betrokken personen zijn er inmiddels zeven niet meer onder ons en zijn er nog drie in het vak werkzaam. Jaap Boersma overleed op 6 september 2015; dit artikel is daarmee mede te zijner nagedachtenis. 4 Vrij naar het missie-statement voor het ruimteschip Voyager in de serie Star Trek: “To explore strange new worlds, to seek out new life and new civilizations, to boldly go where no man has gone before.” 5 In latere artikelen heeft Jaap Boersma zijn visie deels aangepast, bijgesteld en in het geval van de Walburgkerk herschreven, zoals in Boersma 1990. 6 Van Giffen & Praamstra 1962 en 1966. 7 Schoneveld 1990. De veldtekeningen worden helaas vermist. 8 In samenwerking met de Stichting Monument en Materiaal is er sinds 1995 de reeks jaarboeken ‘Hervonden Stad’ en de digitale publicatiereeks ‘Stadse Fratsen’. Zie: http://www.stichtingmenm.nl. 9 De waarnemingen tijdens het vervangen van de riolering in de binnenstad tussen 1982 en 1988 zijn grotendeels niet gepubliceerd, anders dan in de doctoraalscriptie van schrijver dezes (zie Kortekaas 1988). Voor deze bijdrage is gebruik gemaakt van kopieën van de oorspronkelijke aantekeningen in de collectie van de gemeente Groningen. 10 Kortekaas 2012, 34. 11 De auteur neemt in het kader van zijn dissertatie over de genese van de morfologie van de binnenstad van Groningen, met de nodige opgedane kennisvermeerdering alle waarnemingen en vondsten nader onder de loep. Met betrekking tot de Poelestraat (en dus ook de Peperstraat) zij opgemerkt dat de verkaveling langs deze straat een afwijkende, jongere richting heeft dan de verkaveling van de Oosterstraat-oostzijde. 12 Huis in ’t Veld 2015 (zie ook noot 8). 13 Huis in ’t Veld 2012. 14 Zie noot 6. 15 Hanraets 1999. 16 Kortekaas 1996. 17 Kortekaas & Waterbolk 1992. 18 Kortekaas & Waterbolk 1999. 19 Kortekaas e.a. 2008 p. 26-29. 20 Kortekaas e.a. 2008 p. 48-50. Herzien in Wieringa & Huis in ‘t Veld 2010. 21 Kruisman 2012. 22 Huis in ’t Veld 2008 p. 26. 23 Broek 2007. 24 Blom 2012. De definitieve rapportage wordt afgewacht. Uit de 11e of 12e eeuw stamt een deel van de tot nu toe unieke, lange zijkant van een essenhouten/eiken bed (als stoel beschreven in Blom & Kortekaas 2012. Goede determinatie: Rogier Kruisman, Groningen) en uit de 13e eeuw een kleine goudschat van een hangkruisje en herenring met randschrift en gesneden steen. 25 Hoekstra & Barneveld-Schelling 2012. 26 Vriendelijke mededeling Jasper Huis in ’t Veld (RAAP bv), projectleider uitwerking opgravingsresultaten Grote Markt-oostzijde. 27 Noomen 1990. 28 Op grond van sporen en vondsten is het aannemelijk dat er ten zuiden van de middeleeuwse stad en zuidelijk

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 337

|

337

28-09-15 10:31


van de vroegmiddeleeuwse es een ongeveer even oud dorpje heeft gelegen. Waarschijnlijk verdwijnt dit na de 11e of 12e eeuw naamloos. Literatuur Blom, M.C., 2012: Een archeologische opgraving aan het Hoge der A 3 en 4 te Groningen, gemeente Groningen (Gr). ARC-Publicaties 249 (concept versie), Groningen. Blom, M. & G. Kortekaas, 2012: ‘Uit het goede hout gesneden. De zijkant van een zetel uit de volle middeleeuwen afkomstig van Hoge der A 3’, in: Hervonden Stad 17, 79-84. Boersma, J.W., 1985: De oorsprong van de stad Groningen in archeologisch perspectief, in: Regteren Altena, H.H. van e.a. (red.), 1985 Stadskernonderzoek in ontwikkeling, Groningen, 39-59. Ook: Westerheem, 1985 jaargang 34, nr. 2/3, 79-98. Boersma, J.W., 1990: ‘De archeologie van protohistorisch Groningen’, in: Boersma, J.W. e.a. (red.) Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum, 43-67; Boersma, J.W., 1990: ‘De Groninger St.-Walburgkerk en haar bouwheer’, in: Boersma, J.W. e.a. (red.), Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum, 175-192. Broek, J.F.J. van den, 2007: Groningen, een stad apart: over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600). Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Groningen. Giffen, A.E. van & A. Praamstra, 1962: ‘Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Groningen binnen de diepen I’, Groningse Volksalmanak, 1962, 68-154. Giffen, A.E. van & A. Praamstra, 1966: ‘Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Groningen binnen de diepen II’, Groningse Volksalmanak 1965/1966, 107-194. Hanraets, E., 1999: Groningen, Singelstraat; palen in lagen tegen of onder de wal, en palen in gracht. RING Intern Rapport, Amersfoort. Hoekstra, T.J. & N.J. Barneveld-Schelling e.a. (red.), 2012: Het Hinckaertshuis, zeven eeuwen bouwhistorie en haar bewoners. Groningen. Huis in ’t Veld, J.Y., 2008: Twintig eeuwen stadsontwikkeling in beeld. Een opgraving aan de Lutkenieuwstraat te Groningen. Stadse fratsen 10, Groningen. Huis in ’t Veld, J.Y., 2012: Opgravingen en archeologische begeleidingen (protocol opgraven) tijdens civieltechnische werkzaamheden in de binnenstad van Groningen (Gr). ARC-Publicaties 236. Groningen. Huis in ’t Veld, J.Y., 2015: Opgravingen aan het Boterdiep te Groningen. De ontwikkeling van vuilstort tot voorstad. Stadse Fratsen 35. Groningen. Kortekaas, G.L.G.A., 1988: De ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling van middeleeuws Groningen. Doctoraalscriptie Biologisch-Archaeologisch Instituut, Rijksuniversiteit Groningen. Kortekaas, G.L.G.A., 1996: ‘Archeologie in 1995; Herestraat’, in: Hervonden Stad 1, 9-13. Kortekaas, G.L.G.A., 2012: Ab urbe condita? Het Hinckaertshuis en de vroege topografie van de stad Groningen. In: T.J. Hoekstra e.a. (red), Het Hinckaertshuis. Zeven eeuwen bouwhistorie en bewoners. Groningen, 27-46. Kortekaas, G.L.G.A. e.a., 2008: ‘Jaarverslag archeologie in 2006 en 2007’, in: Hervonden Stad 13, 6-59. Kortekaas, G.L.G.A. en H.T. Waterbolk, 1992: ‘De opgraving’, in: P.H. Broekhuizen e.a. (red), Van Boerenerf tot bibliotheek, Historisch, bouwhistorische en archeologisch onderzoek van het voormalige Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen. Groningen, 204. Kortekaas, G.L.G.A. en H.T. Waterbolk, 1999: ‘Op zoek naar wat er aan het Roode Weeshuis voorafging’, in: P. Holthuis, Roode Wezen in Groningen, Het Roode- of Burgerweeshuis Groningen (1599-1999). Groningen, 19-45. Kruisman, R.F., 2012: ‘In Litore Amnis’ Een reconstructie van de bewoningsontwikkeling en het ruimtegebruik in de Wester- en Utinghekluft in de stad Groningen en het gebied binnen de Bourgondische verdedigingswerken ten westen van de rivier de A. Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen, ReMa Art History and Archaeology. Groningen. Noomen, P.N., 1990: Koningsgoed in Groningen. Het domaniale verleden van de stad, in: Boersma, J.W. e.a. (red.) Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum, 97-144. Regteren Altena, H.H. van, F.J. Bakker, G.L.G.A. Kortekaas en H.J. Moltmaker (red.), 1985: Stadskernonderzoek in ontwikkeling, Groningen. Ook: Westerheem, jaargang 34, nr. 2/3, mei 1985. Schoneveld, J., ‘De opgravingen aan het Martinikerkhof’, 1990: in: Boersma, J.W. e.a. (red.) Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum, 237-274. Wieringa, A. en J.Y. Huis in ’t Veld, 2010: Archeologische waarnemingen achter Poelestraat 13 te Groningen. Stadse Fratsen 27. Groningen.

338

|

Rondom de Stad

05-2015 binnenwerk.indd 338

28-09-15 10:31


LITERATUURRUBRIEKEN

RECENSIE Piet Kooi & Kirsten van der Ploeg, Ezinge, ijkpunt in de archeologie. Groningen 2014. ISBN 978-90-367-74031. Geïll., 103 pag., € 27,50. Onder de in archeologie geïnteresseerden zullen er niet veel zijn die de naam Ezinge nooit tegenkwamen. Het archeologisch onderzoek in 1923-1934 zette de in het noordwesten van de provincie Groningen gelegen wierde internationaal op de kaart. Datzelfde gold voor de leider van dit onderzoek, Albert Egges van Giffen (1884-1973). Pas in 1955-1963 voerde de Duitse archeoloog Werner Haarnagel een vergelijkbaar en eveneens baanbrekend onderzoek uit in de dorpsterp Feddersen-Wierde aan de Wesermonding, ongeveer 10 km ten noorden van Bremerhaven. Van Giffen promoveerde in 1913 in de biologie, maar maakte daarna vooral naam als archeoloog. Zijn belangstelling voor de archeologie werd gewekt toen hij in 1908 wetenschappelijk toezicht hield op de afgraving van de terp van Dorkwerd bij Groningen. Het nauw samengaan van oudheidkundig en natuurwetenschappelijk onderzoek was kenmerkend voor zijn aanpak. Zo besteedde hij veel aandacht aan het combineren van de gegevens in het vlak en het profiel, verrijkte hij de opgravingstechniek met de kwadrantenmethode en maakte hij onder meer gebruik van pollenanalyse bij het onderzoeken van grafheuvels. Van afkomst een Drent was Van Giffen ook heel actief in zijn eigen provincie en

daar kreeg ‘het spittertien’ zelfs de eretitel ‘vader van de hunebedden’. Zonder overdrijving mag worden gesteld dat Van Giffen van de archeologie een echte wetenschap maakte, een erfenis waarop na hem komende archeologen konden voortbouwen. Tijdens het onderzoek in Ezinge zijn naast veel tekeningen ook honderden foto’s gemaakt op glasplaatnegatieven. Het Groninger Instituut voor Archeologie van de RU Groningen beheert die collectie foto’s en maakte een selectie voor plaatsing in het voorliggende boek Ezinge, ijkpunt in de archeologie, geschreven door archeoloog Piet Kooi en documentalist Kirsten van der Ploeg (afb. 1). Het 30x24 cm formaat van het boek maakte het mogelijk de foto’s lekker groot af te drukken. Tja, de hedendaagse met kleurendruk opgegroeide lezer moet even wennen aan de foto’s in zwartwit, Afb. 1 Ezinge, ijkpunt in de archeologie, cover van het besproken boek. Foto: (uit Ezinge ijkpunt in de archeologie).

Literatuurrubrieken |

05-2015 binnenwerk.indd 339

339

28-09-15 10:31


maar zal al die kleuren na enkele pagina’s nauwelijks meer missen. Want de foto’s zijn fascinerend, veelal onwaarschijnlijk scherp en geven een prachtig beeld van de opgraving. Tegelijk geven ze ook de tijd van de opgraving weer: veel van de arbeiders waren werklozen. Zonder de ‘gunstige omstandigheid’ in de jaren 1931-1934 grote aantallen werklozen in te kunnen zetten zou de opgraving van Ezinge wellicht niet en anders zeker niet in deze grote omvang zijn gerealiseerd. De tekst op de achterkant meldt dan ook dat het boek aan hen is opgedragen. De eerste hoofdstukken plaatsen Ezinge in een breder kader. Daarna passeren de aanpak en de problemen van zo’n grootschalig project de revue, waarna de opgraving zelf wordt behandeld. Het boek bevat niet alleen foto’s. Er zijn enkele (gekleurde) opgravingstekeningen in opgenomen en bovendien voegden de auteurs tal van overzichtstekeningen toe die de lezer steun bieden bij het bestuderen van de soms complexe foto’s. Een blad uit de administratie van de Nederlandsche Heidemaatschappij maakt duidelijk hoeveel uren de arbeiders van Ezinge in 1932 werkten en hoeveel zij daarmee verdienden. Een tiental door Van Giffen voldane nota’s van al dan niet plaatselijke leve-

ranciers voor geleverde zaken maakt duidelijk dat Van Giffen niet alleen zorgde voor nauwgezet opgraven, beschrijven en documenteren, maar de logistieke administratie even zorgvuldig bijhield. Of het nu gaat om ‘2 snelverbanden nr. 1, hydrophyle gaas en 3 zekerheidsspelden’ of om ‘2 kleine stalen schepjes, 2 grondbooren en 2 teekenborden’: alles is verantwoord. Voeg daaraan nog twee bladzijden toe uit een vondstenboekje met de nummers, de aard van de vondsten en de vastgelegde meetpunten en Van Giffen en de lezer zijn elkaar duidelijk genaderd. Het was een goed idee om zo’n 80 jaar na het onderzoek in Ezinge deze belangrijke opgraving en daarmee Van Giffen en zijn arbeiders nog eens in het zonnetje te zetten. De auteurs slaagden er zeker in met dit boek de opgraving in Ezinge voor een groter publiek inzichtelijk te maken. In het voorwoord gebruikt Daan Raemaekers zelfs de term ‘voor een groot publiek’. Dat wens ik de bij het boek betrokkenen overigens graag toe, want zij maakten een mooi boek. Passend dat het in november 2014 werd gepresenteerd in het Wierdenlandmuseum in Ezinge, vlak naast het terrein waar het allemaal gebeurde. Jan Coenraadts

SIGNALEMENTEN Ingo Peffer, Der Gaulskopf bei WarburgOssendorf, Kreis Höxter (Frühe Burgen in Westfalen 7). Altertumskommission für Westfalen, Münster 2015. ISSN 09394745. Geïll., 40 pag. De Gaulskopf bij Warburg vormt een hoog gelegen Plateau dat al in het Neolithicum (Michelsbergcultuur) intensief in gebruik was. Echt interessant wordt het pas vanaf de Vroege Middeleeuwen wanneer men er verdedigingswerken gaat oprichten met aarden wallen, een toren en houten palissaden. Het gidsje vermeldt de belangrijkste onderzoeksresultaten en is vooral bedoeld als handleiding voor degenen die de Gaulskopf willen gaan bezoeken. ** *

Germania (Anzeiger der römischgermanischen Kommission des deutschen archaologischen Instituts),

340

Jahrgang 91 2013, 1.-2. Halbband. Frankfurt a/M. 2015. ISBN 978-3943406-42-6 / ISSN 0016-8874. Geb., geïll., 309 pag., € 30,80. Naast een groot aantal recensies ook weer een aantal interessante artikelen: - Zur Haltung und Nutzung von Haushunden auf neolithischen Fundplatzen in Mittel- und Suddeutschland sowie der Schweiz; - River finds – Bronze Age depositions from the River Gudena, Denmark; - Astragali in Grabern der mitteleuropaischen Urnenfelderkultur; - Ein Hemmoorer Eimer von Rainau-Dalkingen, Ostalbkreis, Baden-Wurttemberg; - Amulettkapsel mit Runen aus Grab 938 vom Hermsheimer Bosfeld in Mannheim-Seckenheim; - Early medieval touchstones from Sowinki, Greater Poland ** *

| Literatuurrubrieken

05-2015 binnenwerk.indd 340

28-09-15 10:31


BOORnieuws nr. 21, voorjaar 2015 Bij een opgraving in de bouwput van het Timmerhuis in Rotterdam vonden de medewerkers van Bureau Oudheidkundig Onderzoek van die stad (BOOR) een loodtinnen insigne met de afbeelding van een gekruisigde Christus met als omlijsting de tekst “Dit is dat heilige kruis bi wt trecht”. Dat opschrift verwijst naar een kruis bij Utrecht: een aanwijzing dat het object door een bezoeker van het Heilig Kruisgasthuis buiten de Wittevrouwepoort van Utrecht ooit gekocht en meegenomen is naar Rotterdam. Het 15e-eeuwse insigne is bijzonder, omdat er tot op heden slechts één ander exemplaar uit deze bedevaartplaats bekend is. Een andere leuke vondst die in deze nieuwsbrief wordt beschreven is een geelkoperen plaatje, een gildepenning, met de naam Willem Pedij. Deze man was in 1670 hoofdman van het Rotterdamse wijnkopersgilde. ** *

Zutphense Pracht (Monumenten, bouwhistorie en archeologie), nr. 7, 2015 Bij graafwerkzaamheden in Zutphen is een scheepswrak aangetroffen. Het praam-achtig vaartuig, met een lengte van circa dertien meter, dateert uit de tweede helft van de 17e eeuw. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een ‘stadsaak’, een platbodem dat de stad destijds voor allerlei onderhoudsklusjes en transporten inzette. Op dit moment bevindt het vaartuig zich in Lelystad. Een uitgebreid onderzoeksverslag wordt gepubliceerd in de reeks Zutphense Archeologische Publicaties. ** *

Vormen uit Vuur (Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas), nr. 228, 2015. ISSN 0927-748x Omringd door de attributen van de god van de wijn biedt Bachus, op een schilderij van Merisi uit Cavaggio (1571-1610), de toeschouwer een glas wijn aan. Het afgebeelde wijnglas heeft een brede ondiepe kelk en is geblazen in het ijle en bijna kleurloze cristallo. Voor veel mensen is dit het allermooiste voorbeeld van dit type glas. Van dergelijke glazen, vaak als ‘tazza’ aangeduid, zijn veel voorbeelden bekend, maar er is er nog niet een gevonden die identiek is aan het glas dat Merisi schilderde. Kitty Laméris kijkt in haar artikel wat dieper in

dit glaasje en in vergelijkt het met ander glaswerk uit de periode. Elders in dit nummer van Vormen uit Vuur staan Susanna Kluver en Sebastiaan Ostkamp stil bij het overlijden van Paul Smeele. Samen met zijn onafscheidelijke levenspartner Adri van der Meulen heeft hij zich bijzonder verdienstelijk gemaakt bij het archivalisch en kunsthistorisch onderzoek naar productie, handel en gebruik van met lood geglazuurd gebruikaardewerk. Dankzij de vele publicaties over bijvoorbeeld Fries, Oosterhouts en Gouds gebruiksaardewerk, die Paul en Adri op hun naam hebben staan, zullen zelfs degenen die hem niet persoonlijk gekend hebben, zijn overlijden als een groot gemis ervaren. ** *

Basel 2015 n. Chr.; Ausgrabungen im Fokus (A.S. / Archaeologie Schweiz, 38e Jrg., 2015, nr. 2). ISSN 0255-9005 Na 30 jaar was Bazel (CH) weer gastland voor een bijeenkomst van het ‘Gesellschaft Archaeologie Schweiz’. Ter gelegenheid daarvan is het tijdschrift A.S. dit keer als themanummer verschenen met de archeologie in en om Bazel als onderwerp. ** *

VIND (uitgeverij Poldervondsten) nr. 18, 2015 Een in 2003 gevonden ‘siervuist’ blijkt een zeldzame laatmiddeleeuwse gerechtshand te zijn. Het bronzen vuistje kwam tevoorschijn tijdens baggerwerkzaamheden in de buitenhaven van Hoorn. De huidige eigenaar kreeg het van een van de baggeraars. Hij vond het een leuk object, maar had geen idee wat het was. Navraag bij een plaatselijk museum bood geen uitkomst, men hield het op een 20e-eeuws voorwerp, waarna het als accessoire in huis kwam te liggen. Tot afgelopen voorjaar. De eigenaar toonde het vuistje toen, via een amateurarcheoloog, aan een redacteur van Vind en kreeg te horen dat het een gerechtshand uit 1450-1550 betreft, het instrument van een gerechtsbeambte of gerechtsbode. Daarvan waren er uit de Nederlanden slechts drie bekend. In de vorige uitgave van Vind meldde een lezer een raadselachtig benen voorwerp dat hij op een akker bij Alphen a/d Rijn vond. (afb. 2) Afgaande op de afbeelding ervan suggereerde de redactie van Vind dat het een fluitje zou

Literatuurrubrieken |

05-2015 binnenwerk.indd 341

341

28-09-15 10:31


kunnen zijn. In dit nummer reageert Vincent van Vilsteren (conservator archeologie van het Drents Museum) met het bericht dat het een deel van een fopspeen is. Het deel met de typische profilering dient om daarop een stukje darm te kunnen vastzetten. De fopspeen dateert volgens hem uit de 18e of 19e eeuw. Afb. 2 Fopspeen uit Alphen a/d Rijn, been, 18e19e eeuw. Foto: (uit Vind). ** *

Daniel Dübner, Untersuchungen zur Entwicklung und Struktur der frühgeschichtlichen Siedlung Flögeln im Elbe-Weser-Dreieck (Studien zur Landschafts- und Siedlungsgeschichte im südlichen Nordseegebiet 6). Niedersachsisches Institut für historische Küstenforschung Wilhelmshaven / Radern 2015. ISSN 1867-2752 / ISBN 978-3-86757-336-8. Geb., geïll., 212 pag., kaartbijlage, € 49,80. In de periode 1971-1985 groef W. Haio Zimmermann een nederzetting op bij Flögeln (Kreis Cuxhaven), daterend uit een tijdvak vanaf de eerste eeuw voor het begin van onze jaartelling tot de 6e eeuw erna. Zeven jaar later publiceerde hij de uitwerking van dat onderzoek. De nu verschenen studie bouwt voort op de toen bekende gegevens, maar richt zich in het bijzonder op de ontwikkeling van de structuur van de onderzochte nederzetting. Met behulp van een computerprogramma is de auteur er in geslaagd om op basis van de ontwikkeling van bouwstijlen en aardewerk zeventien verschillende bewoningsfasen te onderscheiden. Daardoor kunnen de vondsten van destijds nu nauwkeuriger worden gedateerd. ** *

342

Rudolf Bergmann, Die Wüstungen des Hoch- und Ostsauerlandes. Studien zur Kulturlandschaftsentwicklung im Mittelalter und früher Neuzeit (Bodenaltertümer Westfalens 53). Berichte der LWL-Archaeologie für Westfalen / Darmstadt 2015. ISBN 978-3-8053-4934-5. Geb., geïll., 801 pag., 7 kaartbijlagen, € 44,In Hoog- en Oost-Sauerland liggen tal van verdwenen landelijke nederzettingen. Dorpen en gehuchten die in de Middeleeuwen werden verlaten. Toch hebben ook die een rol gespeeld bij de ontwikkeling van het hedendaagse cultuurlandschap van Hoog- en Oost-Sauerland. In deze publicatie worden allereerst alle verwijzingen naar verlaten nederzettingen rondom de huidige steden Brilon, Hallenberg, Medebach, Marsberg, Olsberg en Winterberg samengebracht. Daarbij wordt informatie over historisch bekende achtergronden, cartografische gegevens, geografische bijzonderheden, de vaak alleen uit overlevering bekende plaatsnamen en de resultaten van archeologisch onderzoek (inclusief gedetailleerde analyses van keramiekvondsten en fibulae) gecombineerd met tal van elementen uit het huidige cultuurlandschap. Uiteraard komt ook de oorzaak van het verval van zo’n verdwenen nederzetting aan bod. Daarbij blijkt dat het platteland door een veelvoud aan oorzaken pas vanaf het begin van de Nieuwe Tijd grootschalig ontvolkt is geraakt. ** *

J.M. Moree en M.M. Sier (eds.), Interdisciplinary Archaeological Research Progamme Maasvlakte 2, Rotterdam (BOOR rapporten 566), Rotterdam 2015. Geïll., 417 pag., incl. DVD In de jaren 2008-2013 werd het havengebed van Rotterdam uitgebreid met de Maasvlakte 2 en de daarin gelegen Yantze-Haven. Deze publicatie beschrijft het geologische, botanische, zoölogische en archeologische onderzoek dat tijdens de aanleg van het complex is uitgevoerd. De spectaculaire resultaten daarvan waren voor de ‘Port of Rotterdam’ aanleiding om daaraan internationaal bekendheid aan te geven. Om die reden is dit BOOR-rapport in het Engels verschenen. Het boek bestaat uit twee delen, gevolgd door een bijdrage over het onderzoek van het fragment van een mesolitische mensenschedel. Het eerste deel gaat over het onderzoek van de bodem van de Yantze-haven, 20 meter onder

| Literatuurrubrieken

05-2015 binnenwerk.indd 342

28-09-15 10:31


water. Dat onderzoek, dat sowieso al spectaculair was en veel publieksaandacht heeft ondervonden, levert de reconstructie op van menselijke activiteiten van jager-verzamelaars op een mesolitisch rivierduin. Een gebied dat uiteindelijk door de zee verzwolgen is. Maasvlakte 2 is opgespoten met zand dat ooit door Rijn, Maas en Schelde is afgezet en dat nu tot op een diepte van veertig meter is opgezogen uit de huidige Noordzee. Het tweede deel van het boek omvat een synthese van het geoarchelogische en paleontologische onderzoek van dat deel van de Noordzeebodem waaruit Maasvlakte 2 is opgebouwd. Bij het boek hoort een DVD met daarop twee films die beelden laten zien van de ontgraving in de Yantze-haven en van de zoektochten naar vondsten in de winput en op het opgespoten zand op het strand. ** *

De Maasgouw (Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie), 134e jrg., nr. 2, 2015. ISSN 1380-4170 Onder de titel Het geheim van de ‘Schoone Grub’ beschrijven Jean Pierre de Warrimont en Luc Amkreutz de archeologische opgravingen van de vuursteenmijnen te Rijckholt-Sint Getruid, zoals die in 1929 door paters dominicanen zijn uitgevoerd. Aanleiding voor de publicatie waren de vondst van een fotoalbum en van een collectie archeologische artefacten uit de periode van het onderzoek door de paters in het archief van Kasteel Eijsden. Bij hun grootschalige opgravingen hebben de paters een groot deel van het prehistorische mijnbouwgebied in kaart gebracht. Grote hoeveelheden artefacten zijn nadien bij verschillende musea en instellingen in en buiten ons land terecht gekomen. De auteurs hebben getracht enig licht te werpen op het onderzoek door de paters. Met succes hebben zij ook getracht de lotgevallen te reconstrueren van de omvangrijke collecties artefacten die daarbij destijds zijn aangelegd. ** *

Relicta 11. Archeologie, Monumentenzorg en Landschapsonderzoek in Vlaanderen. Brussel 2014. ISSN 1783-6425. Geïll., 268 pag., € 40,-

De elfde editie is volledig gewijd aan Romeinse archeologie. Een omvangrijke bijdrage vormt het eindverslag van het archeologische onderzoek aan de Sacramentstraat in Tongeren. In een tweede artikel komen we meer te weten over nieuwe inzichten in de lay-out, het verdedigingssysteem en de bewoningsgeschiedenis van het Romeinse castellum van Oudenburg. ** *

Relicta 12 Archeologie, Monumentenzorg en Landschapsonderzoek in Vlaanderen. Brussel 2015. ISSN 1783-6425. Geïll., 383 pag. In dit rijk geïllustreerde boekwerk wordt onder andere een reeks artikelen met resultaten van archeologisch onderzoek gepubliceerd: - Cultureel-archeologisch en ecologisch onderzoek van twee vroegmiddeleeuwse waterputten uit Nijlen: landschap en landgebruik; - Twee aardewerkensembles en de materiële resten van het laatmiddeleeuwse schoenlappers-/oudeschoenmakersambacht uit de site Barbarahof in Leuven; - Stenen immigranten in de Zwinstreek. Natuursteen in de Onze-Lieve-Vrouwhemelvaartkerk in Damme; - Wase baksteen gedateerd. Natuurwetenschappelijk dateringsonderzoek in de SintAndreas- en Sint-Gislenuskerk in Belsele (Sint-Niklaas); - Afval van schoenlappers uit een vroegere drinkpoel op de Antwerpse Kiliaansite - H et porselein van het Blauwhof in Steendorp (Temse). Vermoedelijk is Relicta 12 het laatste nummer dat in deze reeks verschijnt. Vanaf 1 januari 2016 zal het agentschap Onroerend Erfgoed het wetenschappelijke tijdschrift Relicta namelijk niet meer zelf uitgeven. Ook de Vlaamse organisatie voor Onroerend Erfgoed is slachtoffer van besparingen. Het Vlaamse regeerakkoord vereist namelijk dat met minder mensen op de kerntaken wordt gefocust. Geprobeerd wordt nu om de resultaten van archeologisch onderzoek in het vervolg in samenwerking met private partners te gaan publiceren. Gerrit Groeneweg

Relicta is het tijdschrift voor wetenschappelijk onderzoek op het vlak van archeologie, bouwkundig erfgoed en landschap in Vlaanderen.

Literatuurrubrieken |

05-2015 binnenwerk.indd 343

343

28-09-15 10:31


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

OUDE WEBSITE Mist u artikelen van de oude website op de nieuwe, de oude site is nog te vinden via www.awn-archeologie.nl/99.

AGENDA Reuvensdagen De vijfenveertigste editie van de Reuvensdagen, altijd een hoogtepunt in het archeologische jaar, vindt plaats op donderdag 26 en vrijdag 27 november in Zwolle, in de Nieuwe Buitensociëteit. Deze ligt vlakbij het station van Zwolle en parkeergarage Stationsplein is recht aan de overkant. Het programma is weer zeer de moeite waard: Prof.dr. Thijs J.Maarleveld komt speciaal uit Denemarken om zijn inzichten omtrent ‘bewoningsgeschiedenis en bevaringsgeschiedenis’ (zijn bewoordingen) met de aanwezigen te delen. Schepen en transport staan sowieso centraal; op beide dagen is er een sessie aan gewijd. Op de donderdag staan vooralsnog ook nog geprogrammeerd: • Stadskernen, de andere kant van de Limes; • Archeologie en publiek; • Nationale en internationale ontwikkelingen; en • De specialist aan het woord’ en ‘Archeologie 3.0.

De ‘Reuvensnacht’, de’ Van Es-prijs’ en ‘Topvondsten’ zullen eveneens de revue passeren. De afsluiting is (weer) een verrassing. Inschrijven via www.reuvensdagen.nl. De dag van de Noord-Nederlandse Archeologie Op zaterdag 19 maart 2016 zal voor de derde keer de ‘Dag van de Noord-Nederlandse Archeologie’ worden georganiseerd. Het Fries Museum te Leeuwarden is de gastheer. De dag wordt voorbereid door een samenwerking tussen AWN Noord-Nederland, de Drents Prehistorische Vereniging, Vereniging voor Terpenonderzoek, het Argeologysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy en het Fries Museum. Er zullen lezingen en presentaties worden gegeven over vondsten en vindplaatsen uit Drenthe, Groningen en Friesland. Tientallen verenigingen en musea zullen zich presenteren. De dag is bestemd voor iedereen die geïnteresseerd is in de archeologie en de geschiedenis van met name Noord Nederland. Houd www.awn-archeologie.nl/01 in de gaten voor het programma en de mogelijkheid tot inschrijving.

Op vrijdag is er aandacht voor Dalfsen, dé archeologische sensatie van 2015. Verder zijn er sessies met als thema • Rekening houden met archeologie; • Conf lictarcheologie; • Innoveren is verbinding maken; • Conserveren van objecten; • Prehistorie; en • Aan het water.

344

| De Vereniging

05-2015 binnenwerk.indd 344

28-09-15 10:31


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 1 - 3 - 13 - 16 - 18 en 31.

Nieuwsbrief, augustus 2015 (Afd. 1 - Noord-Nederland) Dit afdelingsnummer van Noord-Nederland maakt al duidelijk dat de afdeling 40 jaar bestaat, maar om dit feit te vieren organiseerde de afdeling in oktober ook een archeologisch-historische excursie naar Terschelling. De Oertijdmarkt in Borger was met 80 standhouders een succes. De AWN-stand werd druk bezocht. Naast het geven van informatie en het determineren van door bezoekers meegebrachte vondsten werd hier aardewerk gerestaureerd, konden kinderen het mooiste/leukste hunebed of een archeologische vondst tekenen en kon het gewicht van een kanonskogel uit de Tachtigjarige Oorlog worden geraden. Dat laatste bleek niet zo eenvoudig: de schattingen van de ongeveer 3 kg wegende kogel varieerden van 2 tot 13 kg. Al eerder kwam in deze rubriek de Slag bij Noordhorn (1581) ter sprake. Eind augustus werd deze veldslag tussen Staatse en Spaansgezinde troepen nagespeeld. Er is een permanente expositie in de Noordhornse molen, een lespakket voor de basisscholen en er komt een herdenkingsteken voor graaf Willem Lodewijk van Nassau. Nog steeds wordt gezocht naar resten van de slag, ook om zo goed mogelijk de omvang van het slagveld te bepalen (af b. 1). Bij dit veld- en archiefonderzoek werkt de AWN samen met de Stichting Schansenkrijg Westerkwartier. Veel van de vondsten (munten, spijkers, aardewerk) zijn na de slag met mest op het land gebracht en mogelijk is er ook afval vanuit de stad Groningen aangevoerd. Alle vondsten gaan naar het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis.

Afb. 1 Op zoek naar de Slag bij Noordhorn. Foto: Fred van den Beemt (uit Nieuwsbrief, Afd. 1).

Na tweemaal in Groningen te hebben plaatsgevonden vindt de volgende Dag van de Noord-Nederlandse Archeologie plaats in het Fries Museum in Leeuwarden. De besturen van de deelnemende archeologieverenigingen willen de Dag meer spreiden. De vondst bij de aanleg van een gemaal - 15 jaar geleden - van resten van een nederzetting bij Sauwerd maakte duidelijk dat in Noord-Groningen sprake is van een lange continuïteit van bewoning. Al tussen 4400 en 2400 v. Chr. werd dit gebied bewoond, ook door mensen van de Trechterbeker-cultuur, zo blijkt uit vondsten die onder 2 m zeeklei op een uitloper van de Hondsrug te voorschijn kwamen. De mensen hadden zich aangepast aan het leven in deze omgeving en gebruikten hier voor hun aardewerk geen leem maar zeeklei. Er lijkt hier sprake te zijn geweest van een eiland ten noorden van de tegenwoordige stad Groningen. Volgens onderzoekers van verbrande botresten was hier een loof bos waar ook bruine beren rondliepen. Het eiland verdronk door stijging van de zeespiegel. De plaats van de vondst bij Sauwerd is nu aangewezen als rijksmonument. Rest nog het vinden van een hunebed, maar ja, op andere plaatsen in ons land lijken mensen van de TRB bij gebrek aan grote stenen helemaal geen Hunebedbouwer te zijn geweest. Grondspoor nr. 196, juni 2015 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Na een langdurige en slopende ziekte overleed Edith van Schoor. In de jaren ‘70 was zij enige tijd secretaris van de afdeling. Ook na de verhuizing naar Amersfoort hielden haar man Piet en zij contact met de afdeling. Tijdens een van haar ‘goede perioden’ vond zij in het Nationaal Archief het bewijs van de eerste droogmakerij in Nederland. In 1532 verleende Karel V het octrooi om van de Achtermeer bij Alkmaar land te maken en in 1539 liepen daar al koeien. In 2012 was zij co-auteur van een publicatie over dit onderwerp in Oud Alkmaar. De voor Nederland unieke, maar ook internationaal gezien zeer bijzondere vondst van een grafveld en een huis van de Trechterbeker-cultuur in Dalfsen is niet opgenomen in de rubriek Varia, maar krijgt al op pagina 1 speciale aandacht. Op de plaats van het grafveld en de boerderij gaat de gemeente Dalfsen een woonwijk en bedrijventerrein bouwen, waarin de gemeente elementen wil verwerken uit de tijd van de hunebedbouwers. Ook de route van een oude zandweg bij de nederzetting komt terug in de wijk. In de Varia vind ik overigens meer heel bijzondere archeologische vondsten: het Merovingische grafveld in Lent (450-575), organische vondsten uit Pompeii die in 2016 worden geëxposeerd in Milaan en in Tel Aviv de

De Vereniging |

05-2015 binnenwerk.indd 345

345

28-09-15 10:31


Afb. 2 Aardewerk, 18e/19e eeuw. Foto: Gerard Graas (uit Grondspoor, Afd. 3).

overblijfselen van een 5000 jaar oude brouwerij. Een Egyptische inscriptie uit ca. 3000 v. Chr. meldt: “De mond van een tevreden man is gevuld met bier”. Een tekst waar veel 21e-eeuwers AD nog helemaal achter kunnen staan. Voorzitter Menno de Boer vestigt de aandacht op een kreekrug bij Assendelft die gevaar loopt bij uitbreiding van de bebouwing. De AWN vroeg de gemeente de kreekrug niet aan te tasten, maar kreeg nog geen antwoord, waardoor de ongerustheid blijft. De voorgenomen overeenkomst tussen de gemeente Zaanstad en de AWN is door beide partijen goedgekeurd. De AWN voert het werk voortaan uit in opdracht van de gemeente, wat de positie van de AWN verstevigt. Het nieuwsblad van de AW Purmerend meldt de werkzaamheden in 2014. Bij Dubbele Buurt 20 blijkt na af braak van het pand dat het bodemarchief niet wordt bedreigd. Het terrein Kanaaldijk-Loirestraat heeft archeologische waarde, omdat er resten van molen ‘De Munnick’ worden verwacht. Veldverkenningen bij Westerweg-de Purmer brachten sporen uit de 17e eeuw aan het licht. Aan Zuursteeg 12 kon de AWP de werkzaamheden volgen toen het vervuilde terrein tot 1 meter diep werd afgegraven, wat onder meer metaal- en keramiekvondsten opleverde. In de Hoornse Buurt werd een zware poer gevonden, bij elkaar gehouden door pen-in-gat verbindingen. Iets dieper kwam aardewerk uit de 18e-19e eeuw te voorschijn. Gerard Graas en Kees van Loon konden Arjan Rijst bevestigen dat de door hem in Westzaan gevonden kruik een P-kruik uit de 16e-17e eeuw is. De fam. Kingma vond bij Castricum aan Zee een groot aantal scherven aardewerk op het strand, nam contact op met Afd. Zaanstreek, waarna de vondsten in de werkplaats te Zaandijk zijn uitgewerkt. Bij strandpaal 47 was

346

ooit een toegang tot het strand. Ook liep hier een Dodenweg die volgens verhalen de verbinding was tussen een verdwenen nederzetting en de kerk van Castricum. Er is op deze plaats sprake van kustafslag en het vermoeden is dat de zee hier een nederzetting verzwolg. Ali Tromp bespreekt twee 20e-eeuwse randtegels. De eerste is een cloisonné-tegel uit het Belgische La Louvière waarop een bruin/gele tulp is te zien met aan weerszijden groene bladeren. De tweede is een geperste tegel uit zeer waarschijnlijk Engeland. Sinds 2013 is de AW Waterland actief en enkele leden brachten een bezoek aan de afdeling. Naast het verzamelen van nieuwe vondsten is de werkgroep inmiddels begonnen aan een database waarin alle vondsten in Waterland worden opgenomen. Gerard Graas zag veel vuursteen op het strand bij Egmond. Hoe komt dat daar? Geoloog en AWN’er Wim Dubelaar legt uit dat dat af komstig is uit glaciale afzettingen en dat graniet en vuursteen vooral worden gedeponeerd door noordwestelijke stromingen. René Lute ontdekte langs het Zaandammerpad een door baggeren omhooggekomen punter met een lengte van 3,60 en een bodembreedte van 0,64 m. Het blijkt te gaan om een ‘standaard Assendelver melkschuitje’. In het Zaans Museum is een compleet exemplaar te zien. Mevr. Bouwman uit Zaandijk haalde 20 jaar geleden een grote hoeveelheid scherven, glas en bot uit een beerput onder haar huis, daterend tot in de 20e eeuw. De afdeling beschrijft de ‘Bouwman-collectie’ en maakt een verslag over de locatie en de vondsten. Veel materiaal is archeologisch compleet (af b. 2). In 1988 vond Gerard Graas aan de Spaklerweg in Amsterdam scherven van begin-17e-eeuwse wijnkruikjes met daarop het wapen van Amsterdam en 2 leeuwtjes. Later kwamen daar twee bouwelementen bij van 2 en 15 kg,

| De Vereniging

05-2015 binnenwerk.indd 346

28-09-15 10:31


Afb. 3 Grafheuvelritueel op de Zuiderheide. Foto: Stichting Omgevingseducatie (uit Archeologica Naerdincklant, Afd. 13).

Afb. 4 Kleine archeologen in de klas. Foto: Stichting Omgevingseducatie (uit Archeologica Naerdincklant, Afd. 13).

wat hem bij het vervoer wel een paar spaken van zijn fiets kostte. De bouwelementen doen denken aan een middeleeuwse kerk of klooster. In Westzaan vond Arjan Rijst met de detector twee zilveren theeschepjes met daarop de naam E. Brandsma, een koffie- en theegroothandel in de tweede helft van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw.

sen die de evenementenkraam willen bemannen en attendeert de lezer op de archeologiecursus die Afd. Utrecht weer wil organiseren en waar ook leden van Naerdincklant welkom zijn. Ten slotte is hier het beloofde lijstje met artikelen over de erfgoededucatie: - Marjolein Trouw: Een tweeduizend jaar oud(?, JC) stenen pijlpuntje in de klas - Annemarie Moorman: Fietsgilde ‘t Gooi en erfgoededucatie - Ceciel Nyst: Oog in oog met archeologie in Huis van Hilde - Hetty Laverman: Drie leergangen Gooi-o-logie: terugblik en vooruitblik - John van der Sar: Archeologie-educatie: hoe niet, en hoe wel? Thema’s van komende af leveringen van AN. zijn: Het Gooi in de Vroege Middeleeuwen, Moderne technieken in de archeologie en Numismatiek.

Archeologica Naerdincklant 2015-2 (Afd. 13 - Naerdincklant) Na de AN. over steentijd-artefacten, nu alweer een interessante af levering, ditmaal bijna geheel gewijd aan erfgoededucatie. Zoals gewoonlijk meld ik u hieronder alle artikelen en de auteurs, omdat het vanwege de begrensde ruimte van mijn rubriek in Westerheem onmogelijk is om dieper in te gaan op de inhoud van dit fraaie digitale geschrift en moet ik het verder laten bij twee foto’s (af b. 3 en 4). De redactie van AN. (redactie.arna@gmail. com) helpt u graag aan een link voor een download via academia.edu. Totdat een nieuwe secretaris is gevonden, neemt Anton Cruysheer het secretariaat waar. Justin Kok werd algemeen bestuurslid en Sander Koopman voorzitter van de afdeling. Het afdelingsbestuur stelt zich ten doel het (actieve) ledenbestand te vergroten, de samenwerking met andere organisaties te versterken, de zichtbaarheid van de regionale archeologie te vergroten en een interessant activiteitenprogramma te bieden. Een in 2017 door het Geologisch Museum Hof land en de afdeling te organiseren tentoonstelling over de regionale archeologie zal realisering van deze doelstellingen extra kunnen bevorderen. De afdeling probeert nog meer instellingen bij dit initiatief te betrekken. De afdeling vraagt archeologische bureaus om interessante vondsten/onderzoeken te melden, zoekt naar men-

Nieuwsbrief, augustus 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In september organiseerde de afdeling de Schervenavond in Wijkcentrum ‘De Ark van Oost’. In verband met het komende jaarverslag vraagt het bestuur alle actieve opgravers te melden aan welke opgravingen men deelnam. Het gaat dan om opgravingen die ‘buiten het zicht van de veldwerkcoördinator’ werden georganiseerd: uitgevoerd in het buitenland, door het hoofdbestuur georganiseerd, deelname aan onderzoek door commerciële bureaus. De Hunnepers - Jaarverslag 2014, december 2014 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Het ledenaantal is stabiel: in 2013 telde de afdeling 90 leden, in januari 2015 waren het er 89. Nog steeds wordt

De Vereniging |

05-2015 binnenwerk.indd 347

347

28-09-15 10:31


Afb. 5 Op zoek naar Hamaland. Foto: Harry Schotman (uit De Hunnepers, Afd. 18).

minder dan enkele jaren geleden een beroep gedaan op AWN’ers om als vrijwilliger mee te werken aan een project of een archeologische begeleiding uit te voeren. Toch lijkt er verandering te komen, maar het is nog moeilijk in te schatten hoeveel werk dat gaat opleveren. De AW Apeldoorn voerde onderzoek uit in Spelderholt, dat de resultaten van eerder onderzoek door Moerman en Van Giffen bevestigde. In opdracht van de Stichting Probos werd samen met het IVN en individuele geïnteresseerden een uitgebreid historisch en veldonderzoek verricht in Bruggelen om informatie te verzamelen over de natuurgebieden. Het is een archeologisch interessant terrein van ruim 1000 ha, waarin ca. 10 graf heuvels, honderden ijzerkuilen, een middeleeuwse gerechtsplaats (het Herenhul) en een vroegmiddeleeuwse nederzetting (Spelderholt). Via de AWA meldde een inwoner van Beekbergen dat zijn tante in 1934 een stenen hamerbijl vond in een zandafgraving tussen Hoenderloo en Woeste Hoeve. De bijl is van het type Emmen en dateert uit het Laat-Neolithicum B of de Vroege Bronstijd. De eigenaar gebruikt de bijl nu om zijn biefstuk klaar te maken. De werkruimte van de AW Apeldoorn is in het archeologisch depot van Apeldoorn naast Museum CODA. De AW Lochem verzorgde enkele archeologische begeleidingen en ging op excursie naar het Duitse Herne (Westfäliches Landesmuseum) en Haltern (Römermuseum). Een tweede excursie ging eveneens over de grens en voerde naar Kalkriese (Varusschlacht), Darpvenne (hunebedden), Ostercappeln (ijzertijderf) en Schwagstorf (Schnip-

348

penburg, de meest noordelijke omheinde Keltische nederzetting). Ja, er is veel moois te zien bij onze oosterburen. Op grond van het resultaat van boringen en proefsleuven op een bouwterrein aan de Dorpsstraat in Almen achtte men daar de kans op het vinden van interessante archeologische zaken niet groot. Er volgde daarom geen uitgebreid onderzoek, maar het graven van de bouwput kon worden begeleid door AWN’ers. Die troffen in de wand van de bouwput en in het vlak 2 kuilen met ijzertijdaardewerk aan en sporen van één en mogelijk nog een tweede spieker. Verspreid in het vlak vond men behalve middeleeuws aardewerk nog een 20 scherven uit de Vroege en Late IJzertijd. De oudste vondst op dit terrein is een scherf uit de Vroege Bronstijd met wikkeldraadversiering. Voor Almen is het de eerste keer dat bewoning in deze tijd wordt aangetoond. De archeologische begeleiding van de herinrichting van de Berkel tussen Almen en Zutphen leverde weinig interessante zaken op. De AW Raalte voerde eveneens enkele begeleidingen uit (Brede School, Klompenmakershof, Angeli Custodes, Transportbedrijf Janssen), maar met weinig archeologisch resultaat. In Deventer is in het depot gewerkt aan de verwerking van vondsten van de opgraving door Archeologie Deventer in het Stadhuiskwartier. De gigantische hoeveelheid aardewerk en glas vroeg veel middagen uitzoek- en plakwerk. In Zutphen werd samen met de gemeentelijke archeologische dienst gewerkt aan determinatie en restauratie van vondsten.

| De Vereniging

05-2015 binnenwerk.indd 348

28-09-15 10:31


Speciale projecten van de afdeling zijn de inventarisatie van archeologische collecties en het onderzoek naar de grenzen van het aloude graafschap Hamaland. Het eerstgenoemde project leverde al enkele collecties op, maar het resultaat van het laatste valt nog wat tegen, want op een door de groep onderzochte akker in Empe (Breestraat) gingen de vondsten niet verder terug dan de 14e eeuw en dat is te jong voor Hamaland (af b. 5). Maar wanneer vooronderzoek langs de veronderstelde grenzen van het graafschap aangeeft dat er een andere interessante plek is, wordt de veldkartering voortgezet. De AWN participeert in de Wg Bouwhistorie Deventer en de werkgroep rondde enkele projecten af en publiceerde de rapporten (Assenstraat 6, Waterdijk 10, Bergschild 14-15, Nieuwe Markt 40, Plasmanweg 2, Grote Kerkhof 29, Walstraat 91, Hoge Hondstraat 79 en Grote Oeverstraat 43). Vooral van het project Stromarkt 19 vroegen specialistisch onderzoek en de rapportage veel tijd. Zeker ook vanwege de samenhang met het oude huis in de Sandrasteeg was hier sprake van een unieke keuken. Het pand wordt opgenomen in de nieuw te bouwen Openbare Bibliotheek aan de Stromarkt. Ten slotte noem ik hier de projecten van de archeologische diensten van Deventer en Zutphen, waarover u veelal op de website van de archeologische diensten het een en ander kunt vinden. In Deventer: Uitbreiding fietsenstalling station Deventer / Burseplein kraanpoer / waarnemingen Schipbrug / archeologische begeleiding Ceintuurbaan / Landsherenkwartier / Molenstraat 105 en 33 / archeologische begeleiding Fesevurstraat / Snipperlingsdijk 25 // in Epse: wegcunet Bedrijvenpark A1 // in Lettele: IVO-proefsleuven Kapel Lettele // in Schalkhaar: definitief onderzoek Wijtenhorst. In Zutphen: Marstunnel / Noorderhaven / Van der Capellenlaan / Van Suchtelenstraat / Zaadmarkt 112 / Raadhuissteeg 9 / Ruytershofje / Bevrijdingslaan-Den Bouw // in Doesburg: Arsenaal / Kloosterstraat 17 // in Warnsveld: Huize ‘t Velde. Even LWAOW bijpraten, juli 2015 (Afd. 31 - LWAOW) Op Terschelling was Willem Roos in de tuin aan het werk en hij stuitte plots op een groot anker. Het was een oud model Royal Navy Longshank dat in gebruik was in de 18e eeuw. De grootste lengte is 3,5 m (afb. 6). Zodra er oude Engelse zaken opduiken op Terschelling gaan er bellen rinkelen. Een gelijksoortig anker werd in 1911 geborgen door een Engels duikschip dat op zoek was naar het goud van het in 1799 tussen Vlieland en Terschelling vergane oorlogsschip Lutine. Dit schip had 6 ankers aan boord, waarvan de twee grootste naar Engeland zijn gebracht. Onbekend is wat er met de vier kleinere ankers gebeurde en het nu gevonden anker zou zomaar een van die vier kunnen zijn. De Lutine was oorspronkelijk een Frans oorlogsschip, maar werd door de Engelsen buitgemaakt en na een ombouw ingedeeld bij de Engelse marine. In 1799 vertrok het schip vanuit Yarmouth met onder meer een grote lading goud- en zilverstaven, bestemd voor Hamburg, maar kwam daar nooit aan. In juni hadden enkele cursisten van de Basiscursus Maritieme Archeologie hun praktijkdagen. Bij Bunscho-

Afb. 6 Op Terschelling gevonden anker, mogelijk van de Lutine, 18e eeuw. Foto: Nico Brinck (uit Even LWAOW bijpraten, Afd. 31).

ten is een scheepskerkhof van na de inpoldering van de IJsselmeerpolders afgezonken botters van Spakenburgse vissers: een mooie plaats om te oefenen dus. Ondersteund door scoutinggroep De Eempad kon er f link worden onderzocht en geregistreerd. Na een krantenbericht dat de Texelse gemeenteraad (daarbij gesteund door de andere Waddeneilanden) vindt dat amateurduikers moeten kunnen blijven duiken naar scheepswrakken, kom ik bij het Vierde Landelijk Overleg dat zich over dezelfde materie boog. Nieuwe wetgeving dreigt het duiken naar wrakken voor amateurs moeilijk, zo niet onmogelijk te maken. In het Landelijk Overleg proberen de diverse betrokken partijen tot overeenstemming te komen over de status van scheepswrakken, waarbij de nadruk ligt op argumenten om archeologische en natuurwaarden op wrakken al of niet te beschermen. Voorlopig ‘staan niet alle neuzen van belanghebbende partijen dezelfde kant op’ en zal er nog veel gepraat moeten worden om wel zo ver te komen. In november organiseert de RCE een symposium over de betekenis van vrijwilligers in de onderwater-archeologie. Voor wie er nog eens extra diep in wilde duiken was er in begin september in Portsmouth een conferentie ‘Guns from the Sea’ met als een van de vele ‘speakers’ Nico Brinck over Heavy hammers and dirty hands: Guns from the North Sea seldom arrive clean. Zo is het maar net. Jan Coenraadts.

De Vereniging |

05-2015 binnenwerk.indd 349

349

28-09-15 10:31


Westerheem zoekt op korte termijn een:

HOOFDREDACTEUR M/V Wat zijn je taken? • Je vergadert eens per twee maanden in Utrecht met de voltallige redactie, één keer per jaar met het AWN-hoofdbestuur en één keer per jaar met de redactieraad. • Je maakt deel uit van het AWN-hoofdbestuur en bent vier keer per jaar aanwezig bij bestuursvergaderingen in Amersfoort. • Je bent aanwezig tijdens de Afgevaardigdendag en de Algemene Ledenvergadering. Deze dagen zijn op zaterdag, op wisselende locaties in Nederland. • Je hebt een keer per jaar een evaluerend en vooruitkijkend overleg met de vormgevers en de drukker. • Je bent voorzitter tijdens de redactievergaderingen en het overleg met de redactieraad en je bereidt deze vergaderingen voor door vergaderstukken te maken en rond te sturen. • Je bereidt samen met de AWN-voorzitter de jaarlijkse vergadering met het hoofd­ bestuur voor. • Je coördineert de verslaglegging van de redactievergaderingen en stuurt de definitieve verslagen door naar de redactieraad. • Je bewaakt het budget dat voor Westerheem gereserveerd is en je zorgt ervoor dat er voldoende voor Westerheem gereserveerd wordt in de begroting. • Je bepaalt in overleg met de andere redactieleden de inhoud van Westerheem. • Je bewaakt samen met de eindredacteur de planning en zorgt ervoor dat Westerheem op tijd zes keer per jaar verschijnt. • Je controleert de drukproeven en je geeft de correcties door aan de eindredacteur. • je bent het aanspreekpunt voor Westerheem en je beheert en reageert op post voor de redactie. • Je bent actief in het werven van nieuwe artikelen voor Westerheem.

05-2015 binnenwerk.indd 350

• Je onderhoudt contacten in de archeologische wereld binnen en buiten de AWN. Wat verwachten we van jou? • Je bent een enthousiaste (vrijetijds-)archeoloog en vindt het leuk om samen met anderen een tijdschrift te maken. • Je bent communicatief en kunt leiding geven. • Je werkt zelfstandig, bent kritisch en kunt omgaan met deadlines. • Je bent resultaatgericht, accuraat en werkt gestructureerd. • Je kunt goed plannen en vooruitkijken. • Je kijkt naar de grote lijnen en let ook op de details. • Je kunt werken met Word en Adobe Reader. Vergoeding De AWN biedt een reis- en onkostenvergoeding. Het werk als hoofdredacteur levert een hoop ervaring, voldoening, dankbaarheid en plezier op, omdat je samen met andere enthousiaste en gezellige vrijwilligers (archeologen en niet-archeologen) elke twee maanden opnieuw een heel eigen tijdschrift in elkaar zet. Ook is redactiewerk handig voor je netwerk, want je hebt veel contacten met professionele archeologen, amateurarcheologen, musea en andere erfgoedorganisaties verspreid door heel Nederland. Tijdsbesteding Je moet rekening houden met een gemiddelde tijdsbesteding van ongeveer vier uur per week, exclusief de vergaderingen. De weken rondom de deadlines zijn relatief drukker. Belangstelling voor deze functie? Heb je belangstelling voor of vragen over deze functie, stuur dan een bericht naar hoofd­ redacteur Akke de Vries via: redactiewesterheem@hotmail.com.

28-09-15 10:31


Het AWN Hoofdbestuur zoekt een:

LANDELIJKE SECRETARIS en een NOTULIST M/V Secretaris De huidige secretaris, Fred van den Beemt, treedt in april 2016 statutair af. We zoeken zijn opvolger. Als landelijk secretaris ben je de spil in onze vereniging. Je bent het eerste aanspreekpunt voor de afdelingen en onze leden en voor externe contacten. Je bent sterk meebepalend voor het beleid van de vereniging en voor de uitvoering en bewaking daarvan. In de functie van landelijk secretaris raak je nauw betrokken bij nieuwe kennis en ontwikkelingen in de archeologie. De functie is vrijwillig en vraagt een tijds­ investering van ca. 5 tot 10 uur per week. Reiskosten en andere onkosten worden vergoed. Een functieomschrijving is beschikbaar en kan worden opgevraagd. Wil jij Fred opvolgen, meld je dan snel aan, zodat Fred tijd kan vrijmaken om je in te werken.

Meer informatie Voor meer informatie kun je contact opnemen met: • Fred van den Beemt (secretaris) secretaris@awn-archeologie.nl 0592-345165/06-59231996 • Ineke van de Scheur (notulist) inekevandescheur@hetnet.nl 030-6373357 • Tonnie van de Rijdt (landelijk voorzitter) vdrijdt@iae.nl 040-2415910/06-23483818 www.awn-acheologie.nl

Aanmelden Als je belangstelling hebt voor een van beide functies kun je dit melden aan: • Tonnie van de Rijdt (landelijk voorzitter) email: vdrijdt@iae.nl tel 040-2415910/06-23483818

Notulist De functie van notulist is vanaf april 2016 vacant. Als notulist zorg je voor de verslaglegging van de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur (8 keer per jaar), het Hoofdbestuur (4 keer per jaar), de Afgevaardigdendag en Algemene Ledenvergadering (beide 1 maal per jaar) en mogelijk incidenteel andere vergaderingen. De vergaderingen vinden, met uitzondering van de Ledenvergadering, in Amersfoort plaats. Een vrijwilligersvergoeding is bespreekbaar.

05-2015 binnenwerk.indd 351

28-09-15 10:31


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Missie geslaagd Ik had als kind wel eens over de hunebedden gehoord, en als student Prehistorie heb ik er wel twee of drie gezien, en er zelfs iets over gelezen. Het was dus bepaald niet vanwege mijn deskundigheid op het gebied van middenneolithische grafcultuur dat ik zo’n 25 jaar geleden in de wondere wereld van de hunebedden terecht kwam. Dat had ik te danken aan Redmer Klok van de toenmalige ROB. Hij schoof me als beginnend archeotekstschrijver een klusje toe: het produceren van een laagdrempelig publieksgidsje over de hunebedden. Dat werd goed ontvangen. Op het boekje volgden routegidsjes over Drentse archeologica (waaronder véél hunebedden) en een fors publieksboek. In samenwerking met co-auteurs Wijnand van der Sanden en Sake Jager en onder begeleiding van trechterbekergoeroe Jan Albert Bakker raakte ik in de loop der jaren aardig op de hoogte van wat er in grote lijnen op, onder en rondom de grote stenen was gebeurd. Tenslotte werd ik vijftien jaar geleden gevraagd om mee te werken aan de inrichting van wat het Hunebedcentrum Borger zou worden. Net als het hunebeddenboek was dit een kans die zich maar heel zelden voordoet in het leven van een publieksarcheoloog. Ik zou een Westerheem vol kunnen schrijven over The making of Hunebedcentrum Borger, van vlekkenplan tot de opening in mei 2005. Maar ik zal me beperken tot een mooie voorjaarsavond in dat jaar, toen ik met mijn inrichtingsploegje hard bezig was om alle bekers, amforen, Henkeltassen, Terrinen, bijl-

352

|

tjes en pijlpuntjes van hunebed D26 (Drouwenerveld) een plaatsje in hun erevitrine te geven. De grote achterdeuren stonden open en af en toe stapten er voorbarige belangstellenden binnen, die we dan opvingen en trots de voortgang lieten zien. Twee van die bezoekers waren geen wandelaars of honduitlaters maar forse Drentse politiemannen op patrouille, van huis uit nieuwsgierig naar open deuren en brandend licht op een onverwachte plek in de avonduren. Ik liet mijn medewerkers tijdelijk in de steek en leidde de heren rond door de bijna voltooide inrichting. De maquettes, de levensgrote figuren, de meer-dan-levensgrote reconstructie van een portaalgraf, de filmpjes met reënactors, de historische antropologische documentaires en de vondsten zelf illustreerden mijn verhaal, aaneengesmeed door de bok-bok-bok en hoe-woe-wheooee-geluiden van de diverse audiovisuele onderdelen. “Dus,” zei de grootste agent aan het eind van de rondleiding. “Als ik ’t goed begrijp, dan waren die hunebedd’n eigenlijk onderdeel van… Van een hele cultúúr, zal ik maar zeggen. Van die mens’n die hier vroeger woonden, met allerlei rituelen en zo. Dus niet zomaar wat steen’n.” “Agent!” zei ik plechtig. “Als dat nu alles is wat u van mijn hele verhaal hebt overgehouden. ” Hij keek me strak aan. “Dan ben ik volkomen tevreden. Want dat is precies de boodschap die we hier willen overbrengen!” Nooit heb ik beter publiek gehad dan die avond.

Column

05-2015 binnenwerk.indd 352

28-09-15 10:31


WESTERHEEM HET TIJDSCHRIFT VOOR DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE

JAARGANG 64

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten. AWN-leden maken geschiedenis!

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

06-2015 omslag.indd 1

6

DECEMBER 2015

S IZE MATTERS: DE GROOTTE VAN ROEDENBERGEN  COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE: IN DE STRIJD GEVALLEN BURGERS EN GEUZEN IN ALKMAAR  GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… ZUTPHEN  WESTERHEEM: MENINGEN VAN LEZERS

24-11-15 10:11


COLOFON Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

INHOUD

JAARGANG 64 NO.6, DECEMBER 2015

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225 2573LJ Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: ria.berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel ................................................................ 353 Suzan Jurgens Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken . ................. 354 COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE In de strijd gevallen burgers en geuzen in Alkmaar . 369 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…ZUTPHEN Zutphen maritiem Schepen en scheepvaart in Zutphen in de 13e en 17e eeuw.................................................. 370 LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 380 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 386 Westerheem: meningen van lezers ............................ 388 Werk in Uitvoering ...................................................... 391 COLUMN .................................................................... 400 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

© AWN 2015. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

ADRESWIJZIGINGEN KUNNEN WORDEN DOORGEGEVEN AAN DE AWN-LEDENADMINISTRATIE VIA: AWN@VANDINTHER.NL

06-2015 omslag.indd 2

FOTO OMSLAG: De opgravingsleuf door De Apenstert. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.. (zie p.371)

ADRESSENLIJST HOOFDBESTUUR Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl, IBAN: NL40INGB0000577808, t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R.H. (Ruud) Raats (veldwerkeducatie), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 06-55784878, e-mail:ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW),

Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: P.H.A. (Paul) Flos, Avenbeeck 91, 2182 RV Hillegom, tel. 06-24343859, e-mail: prcommunicatie@awn-archeologie.nl • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com • H. (Henk) Hegeman (projecten en externe relaties) Gerrit Rietveldlaan 59, 2343 MB Oegstgeest, tel.: 06-33084721, e-mail: hehehegeman@gmail.com

KIJK OP WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL VOOR:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN • nabestellen AWN-uitgaven

AWN-LIDMAATSCHAPPEN A B C D E

basislidmaatschap................................... € 50,00 studentlidmaatschap............................... € 30,00 jeugdlidmaatschap................................... € 27,50 geassocieerd lidmaatschap..................... € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap........................ € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

DE AWN IS EEN ALGEMEEN NUT BEOGENDE INSTELLING (ANBI)

24-11-15 10:11


Redactioneel

Dit najaar haalde de Nederlandse archeologie opnieuw het NOS-8 uur Journaal. Het ging over Kampen en het onderzoek naar de gezonken kogge. Verrassend genoeg bleek nog veel van de originele scheepsinventaris aanwezig te zijn. De archeoloog kwam in beeld en vertelde trots over de gevonden restanten van wat vermoedelijk een oven was geweest. Wat ik vooral verrassend vond was de keuze van de journaalredactie om met dit onderwerp de loodzware uitzending over de nasleep van de verschrikkelijke gebeurtenissen in Parijs af te sluiten. Na alle ellende en zorgen iets positiefs en onschuldigs. Even een gevoel van ontspanning. Cultuur als een soort van bliksemaf leider, misschien zelfs als tegengif? Hebben we daarmee meteen het nut, de maatschappelijke relevantie van historisch onderzoek te pakken? Natuurlijk is het meer dan dat. Door te spiegelen aan het verleden kunnen we onze eigen tijd relativeren en leren van de toen gekozen oplossingen. Onderzoek levert voortdurend nieuwe gegevens, waardoor bijvoorbeeld meer duidelijk wordt over de omstandigheden in roemruchte periodes uit de Nederlandse geschiedenis. Dat blijkt in deze Westerheem uit het verhaal van Peter Bitter over de vondst in Alkmaar van de lichaamsresten van 31 slachtoffers uit de Tachtigjarige Oorlog. Archeologisch onderzoek bracht detailgegevens aan het licht over de tragische gebeurtenissen toen. Inmiddels kan iedereen in Castricum in het Huis van Hilde oog in oog staan met één van deze slachtoffers, dankzij een levensechte reconstructie. Een mooi voorbeeld van hoe een historisch verhaal tot leven kan komen voor een groot publiek. En hoe archeologie relevant kan zijn als

informatiebron om een klassiek verhaal in een nieuwe jas te steken. Met het artikel van Bert Fermin sluit Westerheem aan bij de aandacht voor waterbodems, een belangrijke trend in de Nederlandse archeologie. Op dit gebied is een inhaalslag nodig. We weten nog maar deels wat voor historische informatie daar verborgen ligt. Bert vertelt over de verrassingsvondsten in Zutphen, waar kort na elkaar resten van twee schepen opgegraven zijn. Opmerkelijk is vooral de vondst van een vermoedelijk kogge-achtig schip. Deze resten zijn van rond 1235 en ouder dan de teruggevonden kogge in Kampen. Het zijn zelfs de oudst gevonden resten van dit scheepstype tot nu toe bekend in ons land. In het artikel van Suzan Jurgens komen de archeologische sporen van hooibergen aan de orde. Boeren organiseerden op verschillende wijze de opslag van agrarische producten. Een juiste interpretatie van de grondvondsten kan leiden tot een verantwoorde reconstructie van het agrarische (bij)gebouw. Over de uitslag van het lezersonderzoek kunt u in het Verenigingsnieuws lezen. Tenslotte nog dit. Ruim vijf jaar ben ik met veel plezier hoofdredacteur geweest, maar nu is het tijd om het stokje door te geven. Met dit redactioneel neem ik afscheid van Westerheem. Mijn opvolger William ten Brink stelt zich in de volgende Westerheem aan U voor. Dan is het inmiddels 2016, het jaar van het 65-jarig jubileum van Westerheem en de AWN. Dat viert Westerheem met een reeks interviews met prominente AWN’ers. Ik wens de nieuwe hoofdredacteur een mooie toekomst met Westerheem en alle lezers veel leesplezier. Akke de Vries-Oosterveen Redactioneel |

06-2015 binnenwerk.indd 353

353

24-11-15 10:12


Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken Suzan Jurgens1

Regelmatig worden tijdens archeologische opgravingen paalsporen aangetroffen waarvan men aanneemt dat ze afkomstig zijn van roedenbergen (afb. 1) met een beweegbaar dak en bedoeld voor de opslag van hooi, ongedorst koren of andere producten; of behoren tot spiekers, met vast dak en bedoeld voor de opslag van koren. Op basis van deze paalsporen is het niet altijd mogelijk onderscheid tussen deze twee gebouwtypen te maken. Bij ronde structuren zoals eenpalige objecten met kringgreppel; of vijf of meer palen in een kring is de kans groot dat we met roedenbergen van doen hebben, simpelweg omdat weinig andere gebouwtypen op deze wijze geconstrueerd zijn. Meer dan circa acht tot tien palen (roeden geheten) lijkt overigens niet werkbaar in de agrarische praktijk. Het zal dan waarschijnlijk om een ander soort gebouw gaan, zoals een rosmolen of een ronde schapenstal - hoewel een hooimijt zoals die ook nu nog voorkomt in OekraĂŻne ook een mogelijkheid is (afb. 2), evenals een (lage) tasvloer op paaltjes

den en regio’s. Met de grootte van roedenbergen hangen nu (en waarschijnlijk ook in het verleden) andere zaken samen, zoals het gegeven dat bij roedenbergen met verhoogde tasvloer extra ondersteuning van die vloer nodig is bij grote overspanning. Ook wordt ingegaan op de vraag waarom men er bij de wens tot vergroting van de opslagruimte voor kiest meer roeden toe te passen in plaats van het simpelweg vergroten van hetzelfde model. Omdat roedenbergen met meer dan zes palen tegenwoordig niet voorkomen beperk ik me tot de vijf- en zesroedige, met een enkel uitstapje naar een vierroedige. Afb. 1 Oost-Nederlandse roedenberg in aanbouw, te Dalfsen, met namen van de onderdelen. Foto: auteur.

354

|

Structuren die duiden op de aanwezigheid van vijf- of meerpalige roedenbergen zijn gevonden in opgravingen vanaf de Romeinse tijd en zijn sindsdien algemeen tot in de huidige tijd. Dat biedt de mogelijkheid om vergelijkend onderzoek te doen naar de grootte van deze bouwwerken in de verschillende perio-

Onderzoeksmethode Een vergelijkend onderzoek naar roedenbergen uit het verleden met het heden is nog niet eerder uitgevoerd; wel heeft Kooi de spiekers, mijten (voor hooi of koren, zonder dakje) en roedenbergen van het project Peelo - daterend uit de IJzertijd en Romeinse tijd - in grootte

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 354

24-11-15 10:12


vergeleken.2 Hij kwam daarbij tot de conclusie dat de spiekers uit de IJzertijd veel kleiner zijn dan de latere. Ook Zimmermann merkt op, in een bespreking van opgegraven roedenbergen uit het gebied van Noord- en Oost-Nederland en Noord-Duitsland tot Jutland, dat de archeologisch aangetoonde plattegronden in de regel kleiner zijn dan de nog bestaande. De doorsneden van de roedenbergen uit de 4e en 5e eeuw komen overeen met die van de kleinere uit de Middeleeuwen.3 Dat is een interessant gegeven dat de vraag oproept of deze ontwikkeling ook aan te treffen is in andere dan de genoemde regio’s en of deze ontwikkeling zich doorzet. De onderzochte gebieden Een f link aantal archeologische gegevens over roedenbergen is geïnventariseerd: 126 opgegraven vijf- en zesroeders (af b. 3)4. Datzelfde is gedaan voor zeer veel nog bestaande vier-, vijf- en zespalige roedenbergen en restanten daarvan (tot nu toe 664 stuks, af b. 4). Er doemden wel enkele moeilijkheden op. Zo beperken de archeologische gegevens die ik vooralsnog heb kunnen vinden, zich grotendeels tot zand- en rivierkleigebieden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden van Nederland5 . Daarentegen zijn de nog bestaande roedenbergen juist te vinden in een strook van west naar oost in het midden van het land: van Noord-Holland ten zuiden van het IJ en Zuid-Holland zuidelijk tot Voorne-Putten via Utrecht en grote delen van Gelderland naar de IJsseldelta, Salland en Twente. Het gaat hierbij dus om de traditionele exemplaren met houten roeden en rieten kap6; deze zijn immers van belang voor dit onderzoek. De overlap tussen deze twee databestanden is dus relatief klein. Vijfroeders komen in Nederland voor vanaf de Romeinse tijd.7 De oudste zesroeder gaat, voor zover ik kon nagaan, terug tot de Merovingische tijd8. Verlinde heeft nog oudere vijfroeders herkend in de opgraving in Zwolle-Ittersumerbroek9, maar daar is nog geen consen-

Afb. 2 Hooimijt in Oost-Oekraïne. Foto: Nicholas Skuridin op www.panoramio.com.

Afb. 3 Vindplaatsen van de opgegraven vijf- en zesroeders. Enkele Noord-Brabantse opgravingen waren niet nader gelokaliseerd. Locaties: 1 Groningen-stad; 2 Peelo; 3 Gasselte; 4 DalfsenGerner Marke; 5 Deventer-Rielerenk; 6 Colmschate-Goudwesp; 7 Colmschate-Het Bramelt; 8 Deventer-Gasthuis; 9 DeventerVoorink; 10 Epse-Olthof; 11 Leesten-Looerenk; 12 Ooyerhoek; 13 Doesburg-Beinum; 14 Kootwijk; 15 Leidse Rijn; 16 Huis te Vleuten; 17 Houten terrein 9; 18 Kerk-Avezaath-De Malburg; 19 Kerk-Avezaath-Stenen Kamer; 20 Escharen; 21 Someren; en 22 Schipluiden-Harnaschpolder. Bron: auteur. Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 355

|

355

24-11-15 10:12


Afb. 4 Het gebied waar nu nog traditionele houten vier-, vijfen zesroeders met rieten kap voorkomen, de in de tekst genoemde 662 roedenbergen bevinden zich verspreid over dit gebied. Bron: auteur.

sus over waardoor ik ze hier buiten beschouwing laat. In Denemarken en Duitsland zijn respectievelijk een vijf- en een zesroeder uit de Romeinse tijd opgegraven.10 De gegevens en grafieken moeten met voorzichtigheid geĂŻnterpreteerd worden, omdat de aantallen van hier geanalyseerde roedenbergen uit archeologische opgravingen voor sommige perioden klein zijn. Vooral van de vroegste perioden waren weinig gegevens voorhanden.11 Meetmethode De grootte van roedenbergen wordt bepaald door twee grootheden: de roedenafstand en het aantal roeden. Zo is het denkbaar dat een vijfroeder met een grote roedenafstand een groter oppervlak heeft dan een zesroeder met kleine roedenafstand. Dat geldt uiteraard ook voor vierroeders.

Tabel 1 De grootte van bestaande vier-, vijf- en zesroeders op het zand zijn vergeleken met die in de rest (overig) van het huidige roedenberg-areaal, in percentages. De allergrootste bergen (> 100 m2) staan in veenweidegebieden. Bron: auteur.

356

|

Grootte [m2]

Zand-NL

Overig-NL

0-10

1,595

0

10-20

37,004

3,718

20-30

35,409

16,588

30-40

17,864

19,162

40-50

4,785

20,878

50-60

1,914

18,59

60-70

0,638

8,294

70-80

0,638

7,436

80-90

0

2,86

90-100

0

0,858

100-110

0

1,43

De nog bestaande roedenbergen zijn opgemeten door de afstand te nemen van het midden van de ene roede naar het midden van de naastgelegen roede. Idealiter worden alle afstanden gemeten, maar dat is vaak niet mogelijk door de aanwezigheid van allerlei materiaalopslag. Omdat roedenbergen dikwijls staan te verkommeren ontbreken nogal eens de roeden, zodat hun plaats geschat moet worden. Een heel grote nauwkeurigheid is niet te bereiken en is ook niet zinvol; als het een keer waait zakt bij wijze van spreken de roedenberg weer verder scheef of hij rot weg; het meten zou dan een momentopname zijn. Dat niet alle roedenafstanden bij een berg gelijk zijn (wat een bezwaar zou kunnen zijn als ze niet alle gemeten konden worden) wordt weer uitgemiddeld door de aantallen. Deze nauwkeurigheid is in het hier beschreven onderzoek ook niet nodig. De roedenbergen uit archeologische opgravingen zijn niet op de centimeter te berekenen; het centrum van de roede is immers niet herleidbaar uit de getekende paalsporen en de schaalgrootte laat geen grote nauwkeurigheid toe. Van vijfroeders wordt bovendien vaak de diameter van de cirkel door de paalgaten gemeten, wat een iets grotere roedenafstand oplevert dan er in werkelijkheid geweest is. Dubbele paalsporen door het vervangen of laten zakken van verrotte roeden, bemoeilijken de meting nog meer. Flexibele kap Het is onbekend wanneer de huidige, geheel f lexibele kap ontwikkeld is. In dergelijke kappen zijn alle houtverbindingen met enige speling gemaakt. De kleinere, prehistorische kappen zullen wel enige flexibiliteit gehad hebben door hun lichte uitvoering. De behoefte aan zeer grote f lexibiliteit ontstond echter pas bij de veel grotere kappen zoals we die nu kennen. Deze worden echt per hoek geheven. Technisch is het echter al heel lang mogelijk een dergelijke kap te maken. Recent is ontdekt dat men in het Neolithicum in het grondgebied van

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 356

24-11-15 10:12


het huidige Duitsland al technieken beheerste als het maken van pen-en-gatverbindingen en gaten met een kleine doorsnede.

Grootte [m2]

Resultaten Om enige grip te krijgen op het materiaal zijn de gegevens uit opgravingen en die van nog bestaande roedenbergen onderverdeeld in regio’s. De verdeling in een zandgebied enerzijds en een (Midden-Nederlands) rivierkleigebied anderzijds is gemaakt omdat opbrengsten op het zand gemiddeld kleiner zullen zijn dan op rivierklei. De klei is immers voedselrijker, waardoor mogelijk meer opslagruimte in de vorm van grotere roedenbergen noodzakelijk is. Enige vermenging is onvermijdelijk: niet altijd zijn de grenzen scherp of de grondsoorten beperkt tot twee typen. Ook spelen andere factoren een rol, zoals de grootte van de opslagruimte in het boerderijgebouw zelf en de bedrijfsgrootte. De hier genoemde resultaten dienen met enige voorzichtigheid gelezen te worden, omdat het aantal gegevens uit met name de zeer vroege perioden beperkt is. Mogelijk is dat dan ook (mede) de oorzaak van het hierboven genoemde verschil, omdat er voor dit onderzoek zeer weinig jongere roedenbergen uit het zandgebied meedoen en juist zeer weinig oudere uit het rivierengebied. De grootte Roedenafstanden, het aantal roeden en daarmee de oppervlakte, blijken binnen de nog bestaande roedenbergen in grote mate geografisch bepaald (tabel 1). In het oosten zijn de roedenafstanden kleiner dan in het midden en westen. Daarnaast blijkt vooral het westen rijk aan zesroeders, terwijl het oosten gekenmerkt wordt door vier- en vijfroeders (en een- en twee­roeders). De roedenafstanden (en oppervlakten) van vierroeders lopen uiteen van 2,9 tot 6,6 m (ruim 8 tot ruim 43 m2), bij vijfroeders van nog geen 3,7 tot 6,75 m (23 tot ruim 78 m2)

Archeologie

Heden

0-10

3,40

10-20

24,65

0 0

20-30

17,00

5,80

30-40

18,70

25,81

40-50

14,45

24,94

50-60

14,45

20,59

60-70

4,25

8,99

70-80

0,85

7,93

80-90

0

2,90

90-100

1,70

0,87

100-110

0,85

1,45

Tabel 2 De grootte van roedenbergen uit archeologische context zijn vergeleken met die van bestaande roedenbergen (vijfen zesroeders), in percentages. Bron: auteur.

en bij zesroeders van 3,95 tot 6,5 m (ruim 40 tot bijna 110 m 2). Klaas Uilkema beschrijft een lengte van 7 meter bij een (nu verdwenen) zesroeder in De Lier (Zuid-Holland).13 In de Dolomieten komen daarentegen vierroeders voor met een roedenafstand van 2 meter. Gemiddeld zijn roedenbergen uit archeologische opgravingen kleiner in oppervlakte dan de huidige14, maar er is een grote mate van spreiding (tabel 2). De grafiek laat zien dat de allerkleinste vijf- en zesroeders voorkomen bij roedenbergen in archeologische opgravingen, maar er zijn ook middeleeuwse roedenbergen die even groot zijn als sommige van de huidige. De grootste bestaande roedenbergen staan overigens in het gebied waar ik geen archeologische gegevens van heb (westelijk Holland en Noordwest-Utrecht). Laten we die buiten beschouwing en rekenen we alleen de gegevens van de noordelijke, oostelijke en zuidelijke zandgronden mee, alsmede die van de rivierkleigronden in het midden van het land, dan blijkt de grootste zesroeder uit een opgraving groter dan de grootste huidige (beide uit het rivierengebied). Een oppervlakte tot 20 m2 komt bij de huidige vijf- en zesroeders niet voor, maar wel bij de opgegraven exemplaren. De kleinste opgegraven vijfroeder is ruim 3 m2 en de kleinste zesroeder ruim 10 m2, terwijl de kleinste bestaande vijfroeder 23 m2 groot is en de kleinste zesroeder nog geen 37 m 2 . De roedenafstand 1-4 m Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 357

|

357

24-11-15 10:12


Tabel 3 Vijf- en zesroeders naar grootte in archeologische opgravingen; verdeeld in twee regio’s: zand en rivierklei (MiddenNederland), in percentages. Bron: auteur.

Grootte [m2]

Zand

Rivierklei

0-10

19,25

0

10-20

38,5

4,11

20-30

26,95

10,96

30-40

11,55

26,03

40-50

0

23,29

50-60

0

23,92

60-70

3,85

6,85

70-80

0

1,37

80-90

0

0

90-100

0

2,74

100-110

0

1,37

komt bijna geheel voor rekening van de roedenbergen uit archeologische opgravingen, terwijl er bij alle grote roedenafstanden zowel middeleeuwse als huidige roedenbergen voorkomen. Let wel: het gaat hier dus om vijf- en zesroedige bergen. Bij de huidige vierroeders komt een roedenafstand van 3-4 m wel frequent voor. Zand versus rivierengebied Het meest zuiver is het om de bestaande roedenbergen en opgegraven plattegronden in dezelfde regio’s te vergelijken, maar zoals gezegd is de overlap daarvan niet zo groot. Als alleen roedenbergen uit archeologische opgravingen in gebieden waar nu ook nog roedenbergen voorkomen, vergeleken worden (tabel 3), dan blijken ook hier de kleinere klassen in de zandgebieden het meest voor te komen.

Tabel 4 Vijf- en zesroeders naar grootte in archeologische opgravingen; verdeeld in twee regio’s: zand, Noord-, en Oost-Nederland; en rivierklei (Midden-Nederland), in percentages. Bron: auteur.

358

|

Noord, Grootte [m2] Zand, Zuid en Oost

Rivierklei

0-10

12,95

0

10-20

51,80

4,11

20-30

27,75

10,96

30-40

5,55

26,03

40-50

0

23,29

50-60

0

23,29

60-70

1,85

6,85

70-80

0

1,37

80-90

0

0

90-100

0

2,74

100-110

0

1,37

De grootste roedenberg van het Overijssels-Gelderse zandgebied (oppervlakte tussen 60 en 70 m2) dateert uit de Late Middeleeuwen en is opgegraven op de Rielerenk in Deventer. Hij is vergelijkbaar in grootte met nog bestaande zesroeders in Oost-Nederland. Om na te gaan of dit beeld verandert, zijn gegevens uit het Overijssels-Gelderse zandgebied aangevuld met archeologische gegevens uit Noord- en Zuid-Nederland (Drenthe, Noord-Brabant en Groningen-stad, tabel 4). Hieruit blijkt dat vooral het aandeel bergen van 10-20 m2 groter is dan in het Overijssels-Gelderse zandgebied. Ontwikkeling van de grootte Bij onderverdeling in een aantal perioden (figuur 1) valt op dat de grootte van de roedenbergen in de loop der tijd toeneemt. Uit de achterliggende gegevens blijkt dat vanaf de Vroege Middeleeuwen al grotere bergen in het Midden-Nederlandse rivierengebied stonden dan sommige van de huidige Oost-Nederlandse, als tenminste vijf- en zesroeders apart bekeken worden. De grootte van roedenbergen kon overigens in de loop der tijd ook weer afnemen - zoals geïllustreerd wordt door een voorbeeld in een boek van Scholten: daar stonden eind 19e eeuw “achter het huis 3 zaad- en hooibergen, evenals thans, maar van grooter afmetingen.”15 Eveneens opvallend is het al vroege voorkomen van het verschil tussen kleine roedenbergen van het zand en grote roedenbergen van de rivierklei. De eerder genoemde jongere roedenberg van de Rielerenk is al weer een stuk groter. Als ook hier het Overijssels-Gelderse zandgebied aangevuld wordt met archeologische gegevens van Noord- en ZuidNederland (figuur 2), zien we weinig verschil. Wel blijken de vijfroeders uit de Romeinse tijd meestal net iets groter te zijn dan die uit de (zeer) Vroege Middeleeuwen. Datzelfde beeld tonen de bergen uit Duitsland en Denemarken. De ontwikkeling van de grootte laat zich ook al af lezen aan veel kleinere gebie-

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 358

24-11-15 10:12


Figuur 1 De ontwikkeling van vijf- en zesroeders naar gemiddelde grootte in archeologische opgravingen en naar vier tijdsperioden in twee regio’s: Oost- en Midden-Nederland. Bron: auteur.

den. In het gebied Leidsche Rijn-Huis te Vleuten zijn veel roedenbergen opgegraven16, tot aan het moment van dit artikel wel 46 stuks. De oudste dateert uit de periode 500-550 na Chr. en de jongste uit de 19e of 20e eeuw. Het aardige is dat ook hier de oudste de kleinste is: een Merovingische vijfroeder met een oppervlakte van 9,9 tot 12,5 m2. Daarna loopt de gemiddelde grootte hier op, op een enkele uitzondering na. Enkele bergen uit Leidsche Rijn uit de periode 1100-1300 zijn al net zo groot als sommige bergen die nu in aangrenzende gebieden staan (in Leidsche Rijn zelf zijn ze nu alle verdwenen).

Missing values Het lijkt erop dat het aantal in Zuid-Holland en westelijk Noord-Holland beneden het IJ opgegraven vijf- en zesroeders bijzonder klein is. Bult noemt als mogelijke verklaring voor de schaarste aan paalsporen het ontwateren van het veen, dat leidt tot oxidatie. Ook uit kleiige kuststreken in Holland en elders zijn echter bij de auteur geen opgravingen van roedenbergen bekend. Een aantal gebieden is pas laat ontgonnen, zodat de bewoonde fase relatief kort is en daarmee het aantal sporen geringer. In het langer bewoonde Fries-Groningse terpengebied ontbreken archeologische sporen van

Figuur 2: De ontwikkeling van vijf- en zesroeders naar gemiddelde grootte en naar vier tijdsperioden in de regio’s Oost-, Midden-, Noord- en Zuid-Nederland. Dit alleen bij de archeologische opgravingen, omdat er in Noord- en Zuid-Nederland nu geen traditionele vijf- en zesroeders voorkomen. Bron: auteur. Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 359

|

359

24-11-15 10:12


Afb. 5 Vijfhoekige structuur. Gaat het hier om een roedenberg? Tekening: ADC/T.A. Goossens; bewerking: A. Botman.

roedenbergen (tot nu toe) ook. Dat kan te maken hebben met het feit dat er geen grote vlakken worden opgegraven en de interpretatie wordt bemoeilijkt doordat terpen zijn opgebouwd uit lagen en de bovenste laag dikwijls ernstig is verstoord.17 Tenslotte bestaat de mogelijkheid dat roedenbergen in sommige regio’s pas vanaf de Nieuwe tijd voorkomen. Roedenbergen worden wel in oude bronnen en afbeeldingen van Holland vanaf de Late Middeleeuwen beschreven en afgebeeld; in elk geval waren ze er dus wel sinds die tijd. De oudste eenduidige vermelding is een rekening uit het jaar 1345/1346 van de grafelijkheid Holland, waarin zich enkele belangrijke roedenbergonderdelen laten herkennen: “6 barch­roeden ende 6 laen, 3 yzeren, den barch mede te heffen” en “6 vitten”.18 Hieruit blijkt met zekerheid dat men de berg met verstelbare kap kent. Ook een in Gouderak gevonden stuk van een bergroede in het fundament van een boerderij, dat dateert van voor de 17e eeuw, is een bewijs van het vroegere bestaan.19 Bij een opgraving in Schiplui-

360

|

den in de Harnaschpolder20 kwam een vijfhoekige plattegrond tevoorschijn met een diameter van 4,2 m. Dat levert, als het een roedenberg zou zijn, een roedenafstand van maximaal 2,5 m en een oppervlakte van maximaal 11 m2 op (afb. 5). Deze ‘spieker’ was niet gedateerd, maar op basis van de eerder genoemde grootteverdelingen zou het een heel oude, want zeer kleine, roedenberg kunnen zijn. Omdat vergelijkingsmateriaal ontbreekt, kan dat niet getoetst worden. Ook zijn elders in deze opgraving drie vermoedelijke muizenpotten gevonden, die in een boogvormig patroon (een greppel) lagen met een diameter van circa 10,4 m. Hieruit werd afgeleid dat binnen deze greppel een roedenberg gestaan heeft, waarvan geen paalsporen aangetroffen werden. Deze zal voor de opslag van ongedorst graan gediend hebben, want bij hooi trof men geen beschermingsmaatregelen tegen ongedierte. Vooral haver zou bij muizen erg geliefd zijn. Gesteld dat het een vijf- of zesroeder was dan bedroeg de roedenafstand maximaal ruim 6 tot 5 m, waarschijnlijk wat minder. Hij wordt in de Late Middeleeu-

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 360

24-11-15 10:12


wen gedateerd en dat komt aardig overeen met de grootte van andere bergen in deze tijd. Voor Amstelland beschikken we over een aantal 17e-eeuwse bestekken, waarin ook formaten van roedenbergonderdelen zijn opgenomen.21 Deze blijken overeen te komen met die van de huidige roedenbergen in dat gebied. In duingebieden, zoals in Den Haag22 en op Walcheren23, zijn voornamelijk kringgreppels opgegraven, daterend uit Vroege en Late Middeleeuwen. Een natuurgetrouw tegeltableau van het gehucht Kaard op Terschelling toont een vierroeder, maar die is vervaardigd omstreeks 1804, en dus vrij jong. In Friesland zijn er niet alleen vermeldingen en afbeeldingen van roedenbergen sinds de Nieuwe tijd, maar is er ook fysiek bewijs in de vorm van hergebruikte onderdelen; daarvan moet de ouderdom overigens nog bepaald worden.24 Klaas Uilkema heeft hier begin 20e eeuw enkele roedenbergen opgemeten.25

standvinken of zelfs twee onderslagbalken met meerdere standvinken. Een centrale por van hout is tegenwoordig vrij zeldzaam; het is de vraag of dat in vroeger tijden ook zo was. Op basis van wat ik aangetroffen heb, verwacht ik dat de centrale por een wat breder paalgat te zien geeft door zijn grotere dikte. Tegenwoordig komt dit laatste type, met centrale por en straalsgewijs geplaatste tasliggers, alleen in het Midden-Nederlandse rivierengebied voor. Daar is de houten por dikwijls vervangen door een gemetselde. Voorlopig ga ik ervan uit dat de gemetselde vorm jonger is, niet ouder dan twee of drie eeuwen; dat vraagt echter nader onderzoek. Het dateren van steen is minstens net zo

Afb. 6 Roedenberg met verhoogde tasvloer in Meteren, inmiddels afgebrand. Foto: auteur.

Centrale paal of onderslagbalk Bij een substantieel deel van de opgegraven roedenbergen wordt een centraal paalgat aangetroffen. Naar alle waarschijnlijkheid droeg deze paal een enigszins verhoogde tasvloer, zoals ook nu nog (afb. 6). Een centrale middenpaal die ook door het dak steekt, zoals wel gesuggereerd wordt26, is veel minder waarschijnlijk, omdat dat, althans bij de kappen zoals die nu voorkomen, onnodig, onpraktisch en zelfs nadelig is. Er bestaat immers kans op inwatering langs de roede, met als mogelijk gevolg broei. De middenpaal zit bovendien de kapconstructie in de weg. Dit is ook meteen het grote bezwaar van eenroeders. De centrale paal kan als standvink (steunende paal) gediend hebben onder een onderslagbalk (dwars door de berg lopende dikke balk onder de tasvloer), of als dikker uitgevoerde ingegraven stijl (por of beer geheten), van waaruit straalsgewijs de tasliggers naar buiten lopen (afb. 7 en 8). Beide systemen komen nu nog voor, bij grotere bergen soms met twee Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 361

|

361

24-11-15 10:12


Afb. 7 Bij deze berg in Oene wordt de verhoogde tasvloer gedragen door een onderslagbalk, die rust op standvinken of stijlen. Foto: auteur.

lastig als het dateren van het hout van roedenbergen, waar men dikwijls hout met te weinig jaarringen voor dendrochronologisch onderzoek toepaste. Slechts in een enkel geval is dendrochronologische datering gelukt; van die berg in de Betuwe, met twee onderslagbalken, waren de roeden gekapt rond 1717.27 Ook een haverbergje uit Markelo zou 300 jaar oud zijn.28 Dat laat overigens ook zien dat er nog bergen bestaan (in elk geval ĂŠĂŠn) die net zo oud zijn als sommige uit het archeologisch bestand. Overigens gaan ingegraven roeden van roedenbergen langer mee dan stijlen in woonhuizen. Men liet na het wegrotten in de grind de roede simpelweg een stukje zakken, of plaatste er een knietje tegenaan. De grootste bestaande bergen met verhoogde tasvloer hebben twee onderslagbalken, de centrale por is zeer gebruikelijk bij vijfroeders en kleinere zesroeders. Nog kleinere vijfroeders hebben dikwijls een enkele onderslagbalk, evenals de grotere vierroeders; bij kleine vierroeders ontbreekt ook die. Verscheidenheid Het verband tussen aanwezigheid en type van tasvloerondersteuning enerzijds en oppervlakte van de tasvloer

362

|

anderzijds is bij de nog bestaande bergen sterk, maar alleen binnen een bepaalde regio.29 Dat heeft er mee te maken dat men in de verschillende regio’s ook verschillende zwaartes van het gebruikte hout hanteert, omdat de groottes van de bergen ook verschillen. Bij de opgegraven roedenbergen lijkt er daarentegen geen relatie te zijn tussen grootte en aanwezigheid van een standvink of centrale por. Ook hier is meer onderzoek (meer gegevens) noodzakelijk. De oudste roedenberg uit mijn verzameling met een dergelijk kenmerk is Merovingisch en is opgegraven in Leidsche Rijn. Wel merkwaardig is dat men bij een dergelijk klein bergje (om en nabij 10 m2) toch een extra ondersteuning nodig achtte. Nu komen, of kwamen zeer recent, bergen met verhoogde tasvloer voornamelijk voor in het rivierengebied vanaf de Alblasserwaard oostwaarts tot aan de Duitse grens en langs de Gelderse IJssel. Er zijn wel historische gegevens van zulke bergen buiten deze gebieden, alsmede een enkele uit een opgraving op het echte zand (bijvoorbeeld Kootwijk). De Achterhoekse, vierroedige haverbergjes hebben overigens ook een verhoogde tasvloer. Dit is een geheel eigen type: het laat in de grond geen andere sporen achter dan vier

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 362

24-11-15 10:12


paalgaten of vier zwerfkeien. Een merkwaardige vorm van verhoogde tasvloer was te vinden in de Vierlanden in Noord-Duitsland. Daar heeft men niet de vloer naar de roeden geschoord, maar een geheel losstaande tasvloer gemaakt. Dat leverde een woud van palen op (afb. 9). Piet Kooi onderscheidt eveneens verhoogde vloeren op een zelfstandige constructie, herkenbaar aan dubbele palenrijen.30 Het voordeel van een geschoorde constructie is dat de roeden op gemetselde poeren kunnen staan, waardoor ze minder snel wegrotten. Niettemin zijn er ook roedenbergen met geschoorde constructie waarbij de roeden niet op poertjes staan. Er zijn eveneens exemplaren, veelal in het Midden-Nederlandse rivierengebied, waarvan sommige roeden wel, en andere niet voorzien zijn van gemetselde voet. In dat laatste geval werd en wordt steeds een poertje toegevoegd op het moment dat een roede bij de grond wegrot. Het is mij nog niet bekend of de verhoogde tasvloer bij dit soort bergen dan een latere toevoeging is. Typen roedenbergen Het is een misvatting te denken dat

bepaalde typen roedenbergen voor een bepaald soort oogstproduct gediend zouden hebben.31 Dat is alleen al onmogelijk door de grote verscheidenheid aan producten die erin bewaard werd. In recente tijd waren de voornaamste producten hooi en koren en uit analyses van door mij daarvan verzamelde gegevens blijkt geen enkele algemeen geldende relatie tussen het type roedenberg en het opgeslagen product. Slechts in een enkel geval is deze relatie er tot op zekere hoogte wel; zo werd in de Achterhoek een bepaald type vierroeder vaak gebruikt voor opslag van haver. Er is wel samenhang tussen bedrijfsgrootte en grootte van de roedenberg. Op de zandgronden zijn de bedrijven en daarmee de roedenbergen, gemiddeld kleiner dan op de kleigronden en veenweidestreken. Ook binnen deze gebieden zijn er verschillen in bedrijfsgrootte en daarmee in grootte van roedenbergen. Zo zijn er in delen van Zuid-Holland vierroedertjes met een veel kleinere roedenafstand dan de daar ook aanwezige vijf- en zesroeders. Die laatste staan op echte boerenbedrijven, terwijl de vierroeders te vinden zijn op de erven van (voormalige) keuters, zoals bermboeren en poldermolenaars. Afb. 8 In het MiddenNederlandse rivierengebied komt dit type verhoogde tasvloer voor; bestaande uit een houten of gemetselde poer, waarop straalsgewijs de tasliggers liggen. Het restant van deze berg staat in Zoelen. Foto: auteur.

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 363

|

363

24-11-15 10:12


Afb. 9 Roedenberg met vrijstaande verhoogde tasvloer in de Vierlanden bij Hamburg. Foto: Freilichtmuseum Rieck-Haus, Hamburg.

364

|

Relatie grootte en hefwerktuig bij bestaande roedenbergen Zoals gezegd wordt de grootte van roedenbergen mede bepaald door de roedenafstand. Deze bepaalt op zijn beurt welk hefinstrument toegepast wordt. Omdat de traditionele roedenbergkap per hoek geheven werd, moest het gewicht per hoek niet te groot zijn; daarom was de kap geheel flexibel. Een vaste kap wordt daarentegen in zijn geheel opgetild (afb. 10). Bij rietgedekte kappen is dat veel te zwaar. Bij een vierroeder met flexibele kap wordt het te heffen gewicht per hoek bepaald door het oppervlak door twee te delen. Men gaat dan enigszins schematisch uit van een kantelpunt bij de twee naastgelegen hoeken. Bij een vijfroeder wordt 40% getild en bij een zesroeder 33,3%. Als men bij een vierroeder een oppervlakte had van 16 m2, tilde men 8 m2. Wilde men de opslag vergroten tot 25 m2, dan

tilde men bij een vierroeder ineens 12,5 m2. Als in plaats daarvan gekozen werd voor een vijfroeder, hoefde men maar 40% van 25 m2 te tillen: 10 m2 en bij een zesroeder (33,3% van 25 m2) ruim 8,3 m2. Bij een vijfroeder is het te dragen oppervlak bij gelijkblijvend oppervlak 80% van dat bij de vierroeder en bij een zesroeder ten opzichte van een vierroeder is dat 66,6%. Het gewicht per hoek wordt mede bepaald door de roedenafstand. Bij gelijkblijvende roedenafstand wordt het te heffen gewicht per hoek bij een vijfroeder ten opzichte van een vierroeder groter, en bij een zesroeder ten opzichte van een vierroeder nog wat groter. Als men echter per hoek hetzelfde gewicht zou willen blijven heffen, moet de roedenafstand steeds wat kleiner worden. Daarom verlengde men als een vierroeder niet groot genoeg was, in principe de roedenafstand niet, maar bouwde men een vijfroeder en vervolgens

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 364

24-11-15 10:12


een zesroeder; dan nam immers het gewicht per hoek niet al teveel toe. Zo kon men steeds hetzelfde type hefwerktuig gebruiken, wat, naast dat het misschien gewoonte was, ook praktisch was.32 Flexibel sinds de Romeinse tijd? De noodzaak de roedenafstand niet te groot te maken vormt dan ook een sterke aanwijzing dat we bij vijf- en zeshoekige plattegronden in opgravingen inderdaad met roedenbergen van doen hebben. Bij geen enkel ander gebouwtype is een dergelijke constructie, die ook nog eens moeilijker te maken is, noodzakelijk; dat geldt misschien niet voor de eerder genoemde rosmolens en ronde schaapskooien, maar die zullen in het algemeen meer palen hebben. Bij een spieker zonder beweegbaar dak kon men gewoon rechthoekig blijven bouwen als meer opslagruimte gewenst was. Vanuit heel het bovenstaande verder redenerend, hebben vijf- en zesroedige roedenbergen misschien al bij hun eerste ontstaan een flexibele kap gehad, vergelijkbaar met de huidige. Dan is het zeer goed mogelijk dat deze flexibele kap in de Romeinse tijd uitgevonden is, de tijd dat deze typen het eerst verschenen. De in figuur 2b getoonde vijfroeders uit Peelo uit de Romeinse tijd kunnen aangevuld worden met vijf- en zesroedige voorbeelden uit Noord-Duitsland en Denemarken uit dezelfde tijd.33 Dat betekent dan weer dat er in de loop van de volgende 1500 jaar weinig veranderingen

zouden zijn opgetreden. Dat is wel een lange tijd. Slicher van Bath vermeldt twee periodes waarin men innovaties aan de roedenberg zou hebben verricht, namelijk in (vermoedelijk) de 14e eeuw en in de periode van de 16e tot de 18e eeuw. Bij de eerste vermelding volgt geen uitleg, bij de tweede zegt hij: “Bij de hooibergen trachtte men de constructie van de in verticale richting verstelbare kap, de middeleeuwse vijzelberg, te verbeteren”.34 Helaas legt hij niet uit hoe men dat deed en bij beide vermeldingen ontbreken de bronnen, zodat dit onduidelijk blijft. In het buitenland (onder andere Italië, Hongarije, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, en Roemenië) komen nu vooral vierroeders voor, van kleine afmetingen en met een minder flexibele kap. Slechts in twee gevallen is tot nu toe in het buitenland een pen-en-gatverbinding van de basisbalken van de kap aangetroffen, die in West- en Oost-Nederland nog gebruikelijk is (in af b. 1 heet die ‘lan’, maar ook de benamingen laan, laning(hout) en lading komen voor). Het betreft een grote zesroeder in de Vierlanden bij Hamburg, een streek waar mogelijk sprake is van (her)introductie door Nederlanders, alsmede een van de onderzochte bergjes in Roemenië. Conclusie Uit het verzamelde materiaal kan geconcludeerd worden dat de door Piet Kooi geconstateerde vergroting van spiekers,

Afb. 10 Schematische weergave van het heffen van een flexibele kap (links) en een niet-flexibele kap (rechts). Tekening: auteur.

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 365

|

365

24-11-15 10:12


mijten en roedenbergen na verloop van tijd in elk geval voor de roedenbergen doorgezet heeft. Daarnaast blijkt het ook nu nog bestaande verschil tussen zandregio’s en rivierkleigebieden zich al vroeg te hebben afgetekend. Verder onderzoek zal moeten uitmaken of deze bevindingen ook voor andere gebieden, zoals het westen van Nederland, opgaan. Misschien is dan ook een verfijning van de resultaten mogelijk. Ook het onderzoek naar groottes van roedenbergen met middenpaal in archeologische opgravingen dient nog voortgezet te worden. Tenslotte zou beantwoording van de vraag hoe de vroegste roedenbergkappen geconstrueerd waren, kunnen helpen het hierboven genoemde model te toetsen voor de vroege periodes. Ik houd me daarom aanbevolen voor aanvullingen, suggesties en commentaar. Samenvatting De Nederlandse roedenberg heeft een lange geschiedenis. Vanaf de Romeinse tijd verschijnen vijf- en zeshoekige vormen, die met vrij grote zekerheid geïnterpreteerd kunnen worden als roedenbergen. Als de grootte van roedenbergen uit archeologische opgravingen vergeleken wordt met nog bestaande roedenbergen valt op dat ze gemiddeld steeds groter worden. Ook het verschil in grootte tussen roedenbergen uit zandige gebieden en rivierkleigebieden bestaat al lang. De centrale paal die soms gevonden wordt, draagt een verhoogde tasvloer en de uitvoering van deze onder-

steuning is bij de nog bestaande roedenbergen afhankelijk van de grootte. De keuze van het mechanisme om het dak te heffen is eveneens afhankelijk van de grootte. Summary The history of Dutch hay barns or ricks, consisting of a variable number of poles and a roof that can be lifted along these poles, goes back to at least the Roman times. From that time on, very specifically formed five or six pole hay barns emerge. The ones that survived until today make it possible to compare their size with archaeological excavated ones. As it turns out, there is a development from small to big throughout time so contemporary hay barns are bigger in average than earlier examples. The difference in size between hay barns of eastern sandy regions (small) and those of central river clay regions (big) is also a lasting feature. The central pole which is found in some types of hay barns, carries a raised floor. Nowadays there are various designs of support, depending on the size of the barn. The choice of the lifting device of the roof also depends on the size. Finally, in case more storage capacity was needed, the five- or six pole barns are built to ease lifting of the heavy roof as the weight will then be relatively smaller at each corner compared to hay barns with fewer poles. Therefore the invention of the flexible roof could well lie in Roman times. s.m.jurgens@chello.nl

Noten 1 Suzan Jurgens is wetenschappelijk adviseur van Stichting Kennisbehoud Hooibergen Nederland. 2 Kooi 1994, 165-285. Ook in Kooi 1995, 169-306 staan vele roedenbergen, maar die zijn niet gedateerd en daarom maken ze geen deel uit van mijn onderzoek. 3 Zimmermann 1991, 71-104. 4 De volledige titels van de gebruikte publicaties zijn opgenomen in de literatuurlijst; gegevens van de opgravingen in Leidse Rijn zijn verkregen via J. van der Kamp en Team Cultuurhistorie Gemeente Utrecht. Leesten- Looerenk, Ooyerhoek (Eme) en Doesburg-Beinum via M. Groothedde en de Gemeente Zutphen. Voorink en Olthof via B. Vermeulen en Archeologie Deventer. 5 Voor gegevens over Noord- en Zuid-Holland, alsmede Zeeland heb ik navraag gedaan bij diverse archeologische onderzoeksbureaus, provinciaal archeologen en bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; daarnaast heb ik vele rapporten op E-data doorgekeken op vermeldingen van roedenbergen met behulp van de zoektermen berg,

366

|

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 366

24-11-15 10:12


spieker en mijt. Helaas is daar heel weinig uitgekomen. 6 Moderne bergen met metalen of betonnen roeden en meestal golfplaten kap hebben dikwijls een geheel andere maatvoering. Doordat de kap niet flexibel hoeft te zijn omdat hij met een liersysteem opgetakeld wordt, door de sterkere materialen en door de lichtere kap kunnen de afmetingen veel groter zijn. 7 H.T. Waterbolk laat in een email weten dat de oudste vijfroeders in Peelo te dateren zijn in de loop van de LaatRomeinse tijd. 8 Verwers 1998, 86. 9 Verlinde 1991, 23-69. 10 Zimmermann 1991, 81. 11 Bij het zoeken in gegevensbestanden en rapporten viel op dat geen eenduidige nomenclatuur gehanteerd werd. Zo was er sprake van spiekers, hooibergen en roedenbergen, hetgeen het zoeken enigszins bemoeilijkte. 12 Tegel 2012; Curry 2014. 13 Van Olst 1991, 530-531. 14 T-toets, tweezijdig, ongelijke variantie: p = 0,0819. Vanwege het beperkte aantal archeologische waarnemingen is een 90% betrouwbaarheidsinterval gehanteerd. 15 Scholten 1898-1914, 75. 16 Met dank aan J. van der Kamp, Team Cultuurhistorie, Gemeente Utrecht. 17 Mededeling J. Nicolay, Groninger Instituut voor Archeologie. 18 Hamaker 1876, 556-558. Slicher van Bath (1987, 210) noemt ook deze rekening, maar mist de vitten en hij plaatst de Nuwendoorn, waar deze rekening betrekking op heeft, “in Drechterland, waarschijnlijk bij Wijdenes.”, terwijl deze dwangburcht van Floris de Vijfde ten noordoosten van Krabbendam lag. 19 Mededeling M.S. Jordanov. 20 Goossens 2006, 65-66 en 72-75. 21 De Jong 1988, bestekken 8,9,13,14,15. 22 Bulten et al 2007, 47 en mededeling. 23 Silkens en Mostert 2010, 13-15; Goossens en Meijlink 2003, 46-47. 24 De auteur bereidt een artikel voor over de Friese hooiberg, met daarin onderzoek naar hergebruikte roedenbergonderdelen. 25 Van Olst 1991,334-340. 26 Bijvoorbeeld Oudhof 2000, 344-345; Zimmermann 1991, 80 en 90. 27 Onderzoek auteur in samenwerking met D.J. de Vries van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, datering door Ring. 28 Ik heb nog niet kunnen achterhalen wie deze dendrochronologische datering heeft uitgevoerd. 29 Gemeten volgen Pearson’s rangcorrelatie, Oost-Veluwe: r = 0,81; Gelders deel Midden-Nederlands rivierengebied: r = 0,75. 30 Kooi 1995, 169-306. 31 Huijbers 2007, 148. 32 Drie traditionele wijzen van heffen zijn getoetst: boom en ketting, bergwaag (ook bergwinde, -haaf of -naaf geheten) en bergheeft. De significantie tussen roedenafstand en hefwerktuig is getoetst met drie T-toetsen, eenzijdig, ongelijke variantie, respectievelijk tussen boom en ketting en bergwaag: p = 0,000, tussen bergwaag en bergheeft: p = 0,049, tussen boom en ketting en bergheeft: p = 0,000. Gemiddelde waarde voor boom en ketting 4,24 m (σ = 0,57 ) bergwaag 5,10 m (σ = 0,62) en bergheeft 5,27 m (σ = 0,49). 33 Zimmermann 1991, 71-104. 34 Slicher van Bath 1987, 205 en 334. Literatuur Blom, E., S. Wyns en H. van de Velde, 2006: Dalfsen ‘De Gerner Marke’. Sporen van bewoning uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen op een dekzandrug langs de Overijsselse Vecht. (ADC ArcheoProjecten rapport 766), Amersfoort. Boer, E. de en H. Hiddink, 2009: Opgravingen aan de Ter Hofstadlaan te Someren. Een nederzetting en grafveld uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd en erven uit de Volle Middeleeuwen. (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 37), Amsterdam. Bult, E.J., 2003: Natuurlijke processen als verstoorder II, Archeobrief herfst 2003, 11-14. Bulten, E.E.B., 2007: Definitief archeologisch onderzoek bij de Oude Waalsdorperweg 37 & 38 in Den Haag. Bronstijd, ijzertijd en middeleeuwen in het tracé van de Hubertustunnel. (HOP 9, Afdeling Archeologie Dienst Stadsbeheer gemeente Den Haag), Den Haag. Curry, A., 2014: The Neolithic Toolkit. Op 6 november 2015 ontleend aan: http://www.archaeology.org/issues/152-1411/features/2591-germany-recreating-neolithic-toolkit. Dijkstra, J. en A. van Benthem, 2004: Definitief Archeologisch Onderzoek op terrein 9 in Houten. (ADC rapport 264), Amersfoort.

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 367

|

367

24-11-15 10:12


Dijkstra, J. en P.C. de Boer, 2005: Huis te Vleuten opgegraven. Archeologisch onderzoek in het kader van het project Spoorverbreding VleuGel / Randstadspoor.(ADC rapport 403), Amersfoort. Goossens, T.A., 2006: Schipluiden, ‘Harnaschpolder’. De inrichting en bewoning van het landschap in de Romeinse tijd (125-270 na Chr). (ADC ArcheoProjecten rapport 625). Goossens, T. en B. Meijlink, 2003: Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het tracé van de rijksweg N57 in Serooskerke-Noord, gemeente Veere (vindplaatsen 2,6,7,8,9,10,12, 13 en 16). (ADC rapport 161), Bunschoten. Hamaker, H.G., 1876: De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. (Werken van het Historisch Genootschap, Nieuwe serie 21, deel 2). Heidinga, H.A., 1987: Medieval Settlement and Economy North of the Lower Rhine. Archeology and history of Kootwijk and the Veluwe (the Netherlands), Assen/Maastricht. Huijbers, A.M.J.H., 2007: Metaforiseringen in beweging. Boeren en hun gebouwde omgeving in de Volle Middeleeuwen in het Maas-Demer-Scheldegebied, Amsterdam. Jong, S. de, 1988: 17de eeuwse landelijke bouwkunde in Amstelland. Een analyse van een aantal bouwbestekken, afrekeningen en contracten van agrarische gebouwen, Arnhem. Kooi, P.B., 1994: Het project Peelo. Het onderzoek in de jaren 1977, 1978 en 1979 op de es. Palaeohistoria 33/34 1991/1992, 165-285. Kooi, P.B., 1995: Het project Peelo. Het onderzoek in de jaren 1981, 1982, 1986, 1987 en 1988. Palaeohistoria 35/36 1993/1994, 169-306. Mittendorff, Emile, 2005: Middeleeuwse boeren aan de Paddenpoel. Archeologisch onderzoek naar een 11de-13de eeuws boerenerf in Colmschate, Deventer. (Rapportages Archeologie Deventer 16), Deventer. Olst, E.L. van, 1991: Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934, Deel 2, Arnhem. Oudhof, J.W.M., J. Dijkstra en A.A.A. Verhoeven (eds.)., 2000: ‘Huis Malburg’ van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath. Archeologie in de Betuweroute, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 81, Utrecht. Scholten, A.W., 1898-1914: Geschiedenis van de boerderij en het boerenbedrijf in de IJsselstreken, Nijbroek. Schotten, J. en B. Groenewoudt, 1988: Colmschate, gem. Deventer, ROB overdrukken 338, 156-157. Schotten, J., 1990: Opnieuw 12e-eeuwse bewoningssporen bij Colmschate (gem. Deventer), Westerheem 39-4, 162168. Silkens, B. en A.H.E. Mostert, 2010: Archeologische opgraving aan de Brouwerijstraat te Oostkapelle, gemeente Veere.( Walcherse Archeologische Rapporten 26), Domburg. Slicher van Bath, B., 1987: De agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850, Utrecht. Tegel, W. (et al), 2012: Early Neolithic Water Wells Reveal the World’s Oldest Wood Architecture. Op 6 november 2015 ontleend aan: http://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0051374. Verhoeven, A.A.A. en O. Brinkkemper (eds.)., 2001: Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij De Stenen Kamer in Kerk-Avezaath, Archeologie in de Betuweroute, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 85, Utrecht. Verlinde, A., 1991: De prehistorische bewoning van Ittersumerbroek, in: Clevis, H. en A. Verlinde, Bronstijdboeren in Ittersumerbroek, Kampen, 23-69. Vermeulen, Bart, 2006: Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch en historisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting, een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis te Deventer. (Rapportages Archeologie Deventer 17), Deventer. Vermeulen, Bart en Michiel Bartels (eds.)., 2007: Boeren voor de stad. Archeologisch, historisch en landschappelijk onderzoek van de Rielerenk (Gemeente Deventer). (Rapportages Archeologie Deventer 21), Deventer. Verwers, W.J.H., 1998: North Brabant in Roman and Early Medieval Times: Habitation History, Amersfoort. Waterbolk, H.T. en O.H. Harsema, 1979: Medieval Farmsteads in Gasselte (Province of Drenthe), Palaeohistoria 21, 227-265. Waterbolk, H.T., 1990: Het houten gebouw onder de St.-Walburgkerk te Groningen. Boersma, J.W., J.F.J. van den Broek en G.J.D. Offerman (eds.), Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen, Groningen. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel, Groningen. Zimmermann, W.H., 1991: Erntebergung in Rutenberg und Diemen aus archäologischer und volkskundlicher Sicht, Néprajzi Értesítö, 71-104.

368

|

Size matters: de grootte van roedenbergen vergeleken

06-2015 binnenwerk.indd 368

24-11-15 10:12


COLD CASES IN DE ARCHEOLOGIE

In de strijd gevallen burgers en geuzen in Alkmaar Peter Bitter1 “CSI in Alkmaar: een unieke vondst van een massagraf.” Deze titel begeleidt door de intro van de bekende Amerikaanse tv-serie, vormt in 2010 een nieuwsitem op televisie. In juli en augustus vindt midden in een stadsplein een grote opgraving plaats naar het 15e-eeuwse Minderbroedersklooster met een begraafplaats in de binnenplaats. Het project geniet grote publieke belangstelling, mede doordat men van achter de gaashekken de archeologen van heel dichtbij op de vingers kan kijken. Deze PR krijgt op 27 juli een ‘boost’ door een lugubere vondst. Omdat de herinrichtingsplannen van de Paardenmarkt leiden tot het verplaatsen van alle bomen, ondergrondse afvalcontainers, riolen en kabeltracés, wordt er eerst opgegraven. Op slechts een paar decimeter onder de parkeerplaats blijken nog 189 kistgraven en drie beenderkisten aanwezig van een middeleeuwse begraafplaats van gewone burgers. Het veldwerk gebeurt met inzet van 35 studenten van het Laboratory for Human Osteology van de Universiteit Leiden, terwijl de opgraving zelf is uitbesteed aan Hollandia archeologen. Een unieke vondst zijn twee massagraven, die massale belangstelling trekken van het publiek en van schrijvende en filmende pers. Begraven in lijkzakken in twee kuilen zijn 31 oorlogsslachtoffers, enkelen met schotwonden en soms met de kogels er nog in. Ze houden verband met het Spaanse Beleg van Alkmaar in 1573, dat zoals bekend met succes werd afgeslagen. Alcmaria victrix oftewel ‘Van Alkmaar de victorie’ siert nog steeds het gemeentewapen. Het NFI onderzoekt naderhand de schotwonden en de in vier hoofden gevonden musketkogels. De gebruikte vuurwapens waren nog primitief en ze moeten van minder dan 30 m zijn afgevuurd. Er is één grafkuil met 22 jonge mannen. Hun botten tonensporen van langdurige, zware, fysieke belasting en genezen botbreuken, eenmaal zelfs een schedel met een genezen kerf van een scherp wapen. Dit zijn geuzensoldaten geweest. Volgens het dramatische dagboek van burgemeester Van

Afb 1 Nagevraagd Foreest zijn bij de bestorming op 18 september 24 soldaten gesneuveld, dit zijn waarschijnlijk hun resten. Overigens telden de Spaanse troepen die dag vele honderden doden vanwege een roekeloze stormloop over open terrein, maar hun lijken werden naderhand zonder ceremonie begraven onder een bolwerk. De tweede kuil bevat vier mannen van verschillende leeftijden: twee adolescenten, twee kinderen en één vrouw. Gezien de wijze van begraven zijn ze niet door familieleden ter aarde besteld en zijn het immigranten. Strontiumen stikstofisotopenonderzoek leveren voor 29 individuen een herkomst uit de Noordzeekustregio op, terwijl er twee uit zandgrondgebieden in het binnenland komen. Op de Paardenmarkt zijn gedenktekens aangebracht en de vondsten (inclusief wat botmateriaal) zijn te bekijken in de vaste zaal over ‘1573’ in het Stedelijk Museum Alkmaar. Van de vrouw is een levensechte reconstructie gemaakt. Ze is nu één van de markante historische figuren in het Huis van Hilde. Noot 1 Peter Bitter is gemeentelijk archeoloog van Alkmaar.

Cold cases in de archeologie

06-2015 binnenwerk.indd 369

|

369

24-11-15 10:12


RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN...

ZUTPHEN

Zutphen maritiem Schepen en scheepvaart in Zutphen in de 13e en 17e eeuw Bert (H.A.C.) Fermin1

Wie ‘maritieme archeologie’ hoort, zal niet meteen denken aan Zutphen. Toch zijn hier met een tussenpoos van 15 maanden de resten van twee schepen gevonden. De eerste vondst betreft resten van een 13e-eeuwse kogge, de tweede het wrak van een 17e-eeuwse praam.

De 13e-eeuwse scheepsvondst kwam als een complete verrassing. In het oude centrum van Zutphen werd nieuwbouw ontwikkeld aan het Broederenkerkplein op een terreintje dat onbebouwd was sinds het oude straatje ‘De Apenstert’ dat daar lag, op 14 oktober 1944 vrijwel weggevaagd werd bij een geallieerd bombardement. De opgraving bleek een geweldige Fundgrube voor met name 13e-eeuwse vondsten te zijn en de oost-west georiënteerde werkput bleek een ideale doorsne-

370

|

de door dit stadsdeel te zijn.2 En met deze twee wrakken zijn we er niet. Bij het bouwen van pijlers voor de Oude IJsselbrug werden in zowel 1862 als 1941 resten van een 16e-eeuws wrak waargenomen. In het kader van het project ‘Ruimte voor de Rivier’ ligt de opgraving van de resten van dit derde wrak in de planning. En onlangs heeft de archeologische dienst van Zutphen ook nog een ‘schokker’ onderzocht in het Zwarte Schaar bij Doesburg.

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 370

24-11-15 10:12


In de 12e eeuw groeide Zutphen snel. Dat is niet vreemd wanneer we bedenken dat de stad tot ca. 1100 geheel binnen de 9e-eeuwse ringwalburg viel. Deze volgde op zijn beurt de contouren van een veel ouder, waarschijnlijk 4e-eeuws verdedigingssysteem.3 In de 12e eeuw werd de stad dus uitgebreid. Er kwam een nieuwe gracht aan de noordzijde en een aarden wal die voorzien was van poorten en torens van kistwerk (tufstenen schil met binnenwerk van grote brokken ijzeroer).4 Binnen deze omwalling werd een tweede grafelijke hof gevestigd, naast de bestaande hof van de palts.5 Een tweede stadsuitbreiding vond plaats rond 1200. De westelijke wal werd geslecht en met het zand van die wal werd de bijbehorende gracht gedempt tot net boven het grondwaterpeil. Op de lange strook grond die vrijkwam na het slechten van de wal werden huizen gebouwd. De palen en diverse vloerniveaus met haarden van twee huizen zijn bij dit onderzoek opgegraven. Aan de voorzijde grensden deze huizen aan De Apenstert.

Deze straat had in de 13e eeuw net zoals alle Zutphense straten een dek van elzenhouten stammen. In De Apenstert zijn vier fasen van deze bestrating teruggevonden. De straat grensde aan de oude stadsgracht. Deze is in de loop van de 13e eeuw geheel opgevuld geraakt. Dat was een geleidelijk proces: langzaam vulde de gracht zich met mest en een schat aan perfect geconserveerd vondstmateriaal. Precies in het midden werd de gracht in de lengte in tweeĂŤn gedeeld door diverse

Afb. 1 De opgravingsleuf door De Apenstert. Vooraan de erfscheiding van scheepshout, achteraan de houten straatconstructie van De Apenstert. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

Afb. 2 Veldtekening van de erfscheiding. Bovenaan de balk waar het overige hout tegenaan genageld is. Tekening: gemeente Zutphen, Team Archeologie. Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 371

|

371

24-11-15 10:12


Afb. 3 Scheepsdeel Z, bestaande uit een karveel gebouwd stuk scheepshuid van diverse planken en breeuwlatjes en -sintels op de naden en scheuren. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

erfafscheidingen. Wellicht werd de grond gebruikt als moestuin of als plaats om vee te stallen. Tegen de voorgevel van een van de opgegraven huizen bevond zich een verblijf voor varkens of paarden. Van de erfscheiding binnen de opgraving zijn vijf fasen te onderscheiden: het terrein werd immers gestaag opgehoogd. Vier fasen bestaan uit lange elzen staken die dicht tegen elkaar in de grond gedreven zijn. Eén fase is anders: deze bestaat uit scheepshout (afb. 1 en 2). Het hek bestaat uit oorspronkelijk twee forse palen waartegen een ruim 4,5 m lange eiken balk was gespijkerd. Het laatste stukje is later vergraven, maar de afscheiding moet oorspronkelijk 5,02 m (1,33 Rijnlandse roede) lang zijn geweest: de gestandaardiseerde middeleeuwse perceelsbreedte in Zutphen. Tegen de balk zijn ruim twintig eiken planken Afb. 4 De Zutphense quadrans van rond 1300, gevonden op de Houtmarkt. Foto: H. Westerink, Zwolle.

372

|

gespijkerd. Sommige daarvan zaten nog in verband. Hieruit bleek dat een deel van de scheepshuid overnaads aan elkaar bevestigd was en een deel karveelgebouwd (waarbij de naden van de planken tegen elkaar aan liggen). De aanwezige naden en barsten zijn gevuld met mos, dat met breeuwlatten (lange smalle latjes) en een grote hoeveelheid breeuwsintels (brede ijzeren krammen) bijeen worden gehouden (afb. 3). Andere resten zijn een stuk spant van dennenhout (zilverspar) en mogelijk een stuk mast. Hoewel de exacte vorm en afmeting van het schip nooit meer te achterhalen zijn, is er op grond van de bouwwijze wel te zeggen dat het hier om een koggeachtig schip moet gaan. We weten uit middeleeuwse bronnen dat dergelijke schepen in Zutphen gebouwd werden. Archeologisch wordt dit gestaafd door vele vondsten van nog ongebruikte 13e-eeuwse breeuwsintels, vaak in combinatie met de steenkool die door de smeden werd gebruikt. De scheepsresten zijn dendrochronologisch gedateerd rond 12356 en vormen daarmee het oudste voorbeeld van een kogge in Nederland. Het hergebruik van scheepsresten kwam veel voor. Niet alleen zijn er genoeg archeologische voorbeelden van te vinden, ook in de archieven komen we het gebruik tegen. Het volgende Zutphense voorbeeld komt uit 1402: “81 lb 5 groten 3 duetken vor olde scipplancken daer men dat verkenhuys mede baelden ende daer men enen gaerden op ter nyerstat mede bewrochten 26 groten”.7 (Hier wordt letterlijk vermeld dat men oud scheepshout opkocht om een varkenskot en een erfafscheiding en/of tuinhek (wrochte) mee te bouwen, net zoals in De Apenstert). Zutphense schippers voeren niet alleen naar de Duitse steden aan de Rijn, maar ook naar Vlaanderen, Holland, de Oostzee, Bergen in Noorwegen en NoordEngeland. Hoewel Zutphen aan de IJssel ligt, zijn er aanwijzingen dat de Zutphense schippers niet via de Zuiderzee, maar vooral via Dordrecht het ruime sop kozen. Dit heeft te maken met de tolvrij-

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 372

24-11-15 10:12


heden die de stad Zutphen in sommige steden wel had en in andere niet.8 Een interessante vondst in het kader van de Zutphense zeevaart is een quadrans die in 2013 opdook in een boomplantgat op de Houtmarkt in Zutphen (afb. 4).9 Het instrument dateert van rond 1300 en is het oudste in zijn soort dat in de wereld bekend is. Andere exemplaren kennen we uit Engeland. Met deze quadrans kon tussen Brugge en Bergen de tijd in absolute uren nauwkeurig worden afgelezen10, maar bovendien kon men het instrument gebruiken om de breedtegraad af te lezen en afstanden te berekenen. Dit was bijzonder nuttig wanneer de schippers bijvoorbeeld de oversteek van Newcastle naar Bergen waagden. Het veel gehoorde idee dat middeleeuwse schippers alleen langs de kusten voeren is op grond van historische gegevens al niet houdbaar, maar dankzij de vondst van de quadrans is ook te begrijpen hoe men op open zee koers hield. De basisvorm van de quadrans is een kwartcirkel met twee viziernokjes. Door ‘een zonnetje te schieten’ door het vizier snijdt het touwtje van het schietlood in de hoek één van de ingegraveerde curven. Deze curve geeft het uur van de dag aan (in een hoek ten opzichte van de zon). Per maand is daarvoor een curve op het instrument aanwezig. Na de Middeleeuwen stortte de Duitse Hanze grotendeels in en verloor Zutphen aan belang als handelsstad. De nadruk kwam nu op Holland te liggen.

Maar hoewel de Zutphenaren niet meer als zeevaarders actief waren, wil dat niet zeggen dat scheepvaart hier onbelangrijk werd. De nadruk kwam nu nog meer te liggen op de riviervaart naar het Duitse achterland. In dat kader moet ook het tweede Zutphense scheepswrak mogelijk bezien worden.

Afb. 5 Uitgraven van het schip in het cunet van de Marstunnel. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

Bij het uitgraven van een nieuwe verkeerstunnel (‘Marstunnel’) onder het spoor in Zutphen werd in december 2014 een scheepswrak aangetroffen (afb. 5). In het Programma van Eisen (PvE) was al rekening gehouden met eventuele middeleeuwse scheepsresten. In de directe omgeving was namelijk in 1863, bij de aanleg van het spoor en nieuwe vesting-

Afb. 6 Bovenaanzicht van de Zutphense praam. Foto: Gemeente Zutphen, Team Archeologie.

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 373

|

373

24-11-15 10:12


Afb. 7 Scheepsdelen tijdens de open dag in de Zutphense Broodfabriek. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

Afb. 8 Rozenbout ter ondersteuning van de dekbalk van de plecht. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

374

|

bouw van het schip rond 1647.12

werken daaromheen, een 14e-eeuwse scheepslading aangetroffen.11 Het uitgraven van het wrak in 2014 werd enigszins belemmerd omdat het in zwaar vervuilde grond was aangetroffen. Er kon alleen in veiligheidskleding worden gewerkt en er konden geen vrijwilligers worden ingezet omdat een medische verklaring verplicht is bij werk onder dit soort omstandigheden. Het wrak lag scheef in de grond, met de stuurboordzijde naar boven (af b. 6). Deze zijde was dan ook grotendeels vergaan omdat hij te ver boven de grondwaterspiegel lag. De schuine ligging is het gevolg van de locatie: het schip lag op het grachttalud tussen het 17e-eeuwse Traliebolwerk en het contrescarp van de vesting. Deze gracht heeft tot 1863 opengelegen. Drie dendrochronologische dateringen van het eikenhout plaatsen de

Het totale schip had een lengte van ca. 13 m bij een maximale breedte van 2,70 m. Aan de voorzijde was het schip iets breder dan aan de achterzijde (afb. 7). Deze lancetvorm zien we ook terug bij de zompen die op de Berkel voeren. Het schip heeft een vlak van eikenhouten planken, waarvan de langste bijna 10 m meet en 60 cm breed is. Er is geen sprake van een zaathout of kiel (een lengtebalk aan respectievelijk de boven- en onderzijde van het vlak). De middelste planken van het vlak eindigen in een lip waarop de stevens staan. Deze stevens zijn krom en hebben een sponning waar de huidplanken in vallen. In totaal zijn er drie huidgangen, waarbij bij de boeg nog berghouten zijn aangebracht over de bovenste gang. Het vlak wordt bijeengehouden door middel van dertien liggers die met toognagels (houten pennen) aan het vlak zijn gehecht. De vlakplanken zijn verder niet onderling verbonden en de naden ervan zijn niet gebreeuwd. Tegen de regels in bevindt zich aan de zijkanten van de vlakplanken spinthout. De huidplanken zijn vastgetoogd aan de korven (spanten), die om en om tussen de liggers zijn vastgetoogd op het vlak. Bovendien bevinden zich in de boeg twee wrangen (gebogen ‘liggers’ die niet aan het vlak zijn genageld maar aan de steven) om de gebogen planken goed in vorm te houden. De huidplanken zijn overnaads over elkaar gehecht met ijzeren nagels. Omdat deze planken geen 13 m lang zijn, zijn ze in de lengte aan elkaar bevestigd met genagelde liplassen. Tussen deze lassen is wél breeuwmos toegepast. Aan de voorzijde is een groot gedeelte

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 374

24-11-15 10:12


van een plecht aangetroffen (dekje in de boeg). Deze rustte op dekbalken die verbonden waren met de korfparen en de slapers (spanten die niet op het vlak rusten). De dekbalk aan de hartzijde van de boot is aan de korven bevestigd door middel van lange ijzeren rozenbouten die door het berghout en de bovenste huidplank zijn gedreven en die vervolgens zijn vastgenageld aan respectievelijk het spant en de dekbalk (af b. 8). In de dekbalk zijn vier rechthoekige openingen gemaakt die corresponderen met vier soortgelijke openingen in de korven eronder. In de gaten stonden vier stijltjes om de balk extra steun te geven. Vrijwel zeker bevond zich aan de achterzijde van het schip net zo’n plecht, maar deze is niet bewaard gebleven (af b. 9 en 10). Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een mastspoor en evenmin voor een roer. Om een loopvlak te creëren tussen de liggers en korven op het vlak is een denning aangebracht, een loopvloer van 8,6 x 1,8 m. Deze is vervaardigd van Noors grenenhout. De rest van het hout is eiken en is af komstig uit het aangrenzende Münsterland of de Achterhoek. Om wat voor soort schip gaat het hier nu? Allereerst kunnen we vaststellen dat het hier gaat om een platbodem. Het schip heeft stevens in plaats van een brede heve en zou volgens de hedendaagse typologie eerder een praam genoemd moeten worden dan een aak. Vergelijking met andere opgegraven en beschreven pramen leert dat de Zutphense praam geen identieke tegenhanger kent. De Zutphense praam wijkt qua bouwwijze en morfologische kenmerken op diverse punten af van de jongere exemplaren. Pramen werden gebruikt als vrachtschepen op rivieren en andere binnenwateren. In Zutphense bronnen uit de 17e eeuw wordt veel gerept over ‘stadsaken’. Dit waren schepen die in eigendom van de stad waren en gebruikt werden voor allerlei klusjes, zoals onderhoud aan de grachten en vestingwerken (afb. 11), het vervoer van hout, riet en bagger, het overzetten en vervoeren van vee (stadskoeien)

Afb. 9 Bovenaanzicht van de praam. De huidplanken zijn hier alleen in de boeg weergegeven. Tekening: gemeente Zutphen, Team Archeologie. Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 375

|

375

24-11-15 10:12


Afb. 10 Doorsnede ter hoogte van de plecht. Tekening: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

376

|

en mensen, visserij etc. Ook een functie als militair transportschip blijkt, uit nietZutphense bronnen, mogelijk. Zutphen was immers een vestingstad. Dat in de bronnen wordt gesproken over een aak of punt blijkt geen belemmering te zijn voor de interpretatie van het schip als praam. In de 17e eeuw worden deze termen vrij willekeurig gebruikt voor verschillende typen platbodems. Er was ook een stadsaak actief op de IJssel en er waren de schepen van de schipbrug. Dat het inderdaad om een stadsaak gaat is natuurlijk speculatief. Zou dit echter wel het geval zijn, dan kunnen we de boot toeschrijven aan één man: stadsscheepstimmerman Peter Janssen. Hij wordt in de stadrekeningen namelijk genoemd als bouwmeester van deze stadsaak. Sporen van reparaties tonen aan dat de praam enige tijd heeft gefunctioneerd. Mocht de praam identiek zijn met de in de bronnen genoemde stadsaak dan zou de boot omstreeks 1647 zijn gebouwd en in 1663 door de stad zijn verkocht aan een particulier nadat in 1662 een nieuwe stadsaak was besteld. De particulier, burgermeester Schimmelpenninck, heeft er dan nog enige tijd gebruik van kunnen maken, vermoedelijk voor de visserij op

de grachten. De praam werd vrijwel zeker geboomd (gepunterd, met stokken voortgeduwd vanaf de boot) alhoewel ‘truilen’ (of ‘wegen’, dat is duwen met een stok vanaf de kant) ook tot de mogelijkheden behoorde. Maar gezien het bochtige karakter van de grachten was dat laatste niet handig. Zeilen en jagen was niet mogelijk vanwege het ontbreken van een mast. De boot was dus niet geschikt voor transport op de IJssel. Op de Berkel was dit echter wel mogelijk. De Berkel was vanwege de vele bochten en vele watermolens vrijwel onbevaarbaar. In 1644 werd echter door particuliere handelaren de Berkelcompagnie opgericht om deze rivier bevaarbaar te maken (afb. 12). In 1646 (ongeveer het bouwjaar van het opgegraven schip) waren Vreden en het Münsterland voor het eerst per boot bereikbaar vanuit Zutphen. Stroomafwaarts konden ook kleine houtvlotten richting Zutphen drijven. De eerste schipladingen vanuit Vreden zijn exact bekend. Ze bestaan uit houten krommers, planken voor de scheepsbouw en uit pijpaarde.13 In Zutphen werden tussen 1646 en 1696 kleipijpen geproduceerd van Vredense witte klei. Het vervoer van pijpaarde was in de

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 376

24-11-15 10:12


Afb. 11 Kaart van Zutphen door Merian (ca.1660) met de locatie van het wrak in de vestinggracht. Het noorden ligt links. Tekening: particuliere collectie.

17e eeuw core business van de Berkelcompagnie.14 Mogelijk maakte ook de stad Zutphen gebruik van de Berkel. In de bouwput van de Marstunnel werd ook nog een losse vondst gedaan, een krommer. Dit bleek een halffabricaat van

een knikspant te zijn, die met zekerheid niet van de boot afkomstig is. Het stuk is namelijk circa 100 jaar jonger dan het wrak. Dit is een mooie bevestiging van de historische bronnen dat dergelijke schepen in Zutphen zelf gebouwd werden.

Afb. 12 Kaart van de Berkel uit 1595. In dat jaar werden de eerste plannen gemaakt tot het oprichten van een Berkelcompagnie. Deze werd echter pas in 1644 opgericht. Langs de Berkel zien we achtereenvolgens Zutphen, Lochem, Borculo, Eibergen, Vreden, Stadtlohn en Coesfeld. Ten noorden van Zutphen ligt Deventer, ten zuiden ervan Doesburg. Bron: Landesarchiv Nordrhein-Westfalen nr. 20641. Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 377

|

377

24-11-15 10:12


Afb. 13 Gedigitaliseerde veldtekening van het Doesburgse schip. Tekening: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

De resten van het middeleeuwse schip worden momenteel geconserveerd door Restaura bv. in Haelen. De 17e-eeuwse praam bevindt zich op dit moment in Lelystad, waar hij mogelijk ook geconserveerd wordt. Het is de bedoeling het te zijner tijd (indien het wrak geconserveerd wordt) vlakbij de plek waar hij is gevonden, tentoon te stellen: nabij de Noorderhaven in Zutphen. De kleine schokker (bons) die in Doesburg werd onderzocht, is ook een interessante casus. Het gaat om een oude houten vissersboot die oorspronkelijk op de Zuiderzee gebruikt zal zijn (af b. 13 en 14). Na langdurig gebruik werden dergelijke boten vaak doorverkocht aan riviervissers die ze voor de ankerkuilvisserij gebruikten. Daartoe werden de schepen aangepast. In het Doesburgse schip werden betonnen ballaststukken geplaatst, de buitenzijde werd van ijzeren plaatwerk voorzien, maar vooral rigoureus was het aanbrengen van een dieselmotor om een schroef in beweging te zetten. Dat betekent dat de transformatie tot rivierschip na 1920 moet hebben plaatsgevonden.15 Het schip bij de IJsselbrug in Zutphen tenslotte is een cadeautje dat nog ingepakt is. We moeten het hebben van oude waarnemingen bij het bouwen van de brug. In

Afb. 14 Het schip op de oever van het Zwarte Schaar bij laag water. Foto: gemeente Zutphen, Team Archeologie.

378

|

Afb. 15 Baardmankannen, gevonden in 1862. Bron: Catalogus van voorwerpen in het stedelijk museum te Zutphen, oudheidkamer van Zutphen en de Graafschap, Stedelijk Museum, 1932.

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 378

24-11-15 10:12


1862 werd een complete lading 16e-eeuwse baardmankannen (afb. 15) en tinnen servies gevonden in een scheepsruim (grotendeels verloren gegaan bij de museumbrand in 1944) en in 1941 werd bij een andere pijler een lading kanonskogels gevonden.16 Of er inderdaad een schip ligt

tussen beide pijlers zal onderzoek binnenkort moeten uitwijzen.

Harenbergweg 1 7204 KZ Zutphen b.fermin@zutphen.nl

Noten 1 Bert Fermin is als archeoloog werkzaam bij de gemeente Zutphen / Doesburg. 2 Fermin 2014. 3 Fermin & Groothedde 2008. 4 Groothedde & Fermin 2007. 5 Groothedde 2013. 6 Pressler 2013, ongepubliceerd. 7 Galema & Hermans 1995: Rekeningen Bornhof 1402-03. 8 Jappe Albers 1986. 9 Fermin & Kastelein 2013. 10 Davis 2014, Kirchner 2013, 2014. 11 Verslag van den toestand der Gemeente Zutphen over het jaar 1863. 12 Van Daalen 2014. 13 Terhalle 1990. 14 Van Oostveen 2001; Dijkstra, Eefting, Looper & Marsman-Slot 1988; Elling 1995. 15 Fermin 2015. 16 Groothedde 2014. Literatuur Daalen, S. van, 2014: Zutphen, wrak platbodem. Dendrochronologisch onderzoek van een 17e-eeuws wrak. (Van Daalen Dendrochronologie 14), Deventer, 122. Davis, J., 2014: The Zutphen Quadrant. A Very Early Equal-Hour Instrument Excavated in The Netherlands, British Sundial Society Bulletin 89, volume 26. Dijkstra, G., J. Eefting, B. Looper & H. Marsman-Slot, 1988: Uit Berkelbronnen. Over varen, leven en werken op en langs de Berkel, Borculo. Elling, W., 1995: Westmünsterländischer Ton als Handelsware, Quellen und Studien zur Geschichte Vredens und seiner Umgebung III, Vreden. Fermin, H.A.C., 2014: De Apenstert. Huizen, straten en scheepsresten uit de 13e eeuw aan het Broederenkerkplein in Zutphen. (Zutphense Archeologische Publicaties 94), Zutphen. Fermin, H.A.C., 2015: Schokker in het Zwarte Schaar. Een scheepswrak bij de Fraterwaard in Doesburg. (Doesburgse Archeologische Publicaties 14), Zutphen. Fermin, H.A.C. & M. Groothedde, 2008: “Oppidum Sutphaniense”. Archeologisch onderzoek naar de oudste defensieve werken van Zutphen, de 13e-eeuwse bebouwing en een 18e-eeuwse afvalput in de kelders van Houtmarkt 63 c te Zutphen. (Zutphense Archeologische Publicaties 41), Zutphen. Fermin, H.A.C. & D. Kastelein, 2013: Het Zutphense kwadrant. Archeologisch onderzoek in de gracht van de ringwalburg op de Houtmarkt te Zutphen. (Zutphense Archeologische Publicaties 80), Zutphen. Fermin, H.A.C., D. Kastelein & D.C. Rijs, 2015: De Zutphense Stadts Aeck. Een 17e-eeuwse platbodem in de Marstunnel te Zutphen. (Zutphense Archeologische Publicaties 100), Zutphen. Galema, S. & R. Hermans, 1995: Rekeningen van het Bornhof 1390-1417. (Bronnenpublicaties Stadsarchief Zutphen 3), Zutphen. Groothedde, M., 2013: Een vorstelijke palts in Zutphen? Macht en prestige op en rond het plein ’s-Gravenhof van de Karolingische tijd tot aan de stadsrechtverlening. (Zutphense Archeologische Publicaties 77), Zutphen. Groothedde, M. 2014: Tussen wal en schip. Bureauonderzoek Noordelijke loskade te Zutphen. (Zutphense Archeologische Publicaties 98), Zutphen. Groothedde, M. & H.A.C. Fermin, 2007: Verdwenen huizen, tufstenen torens en houten straten rond de Apenstert. Riooltracébegeleiding Rozengracht – Broederenkerkhof – Kreynckstraat. (Zutphense Archeologische Publicaties 27), Zutphen. Jappe Albers, W., 1986: Het Rijnverkeer bij Lobith anno 1306, De tolrekening over het jaar 1306-1307 betreffende invoer en uitvoer van handelsgoederen, Zutphen. Kirchner, E., 2013: Het Zutphense kwadrant: een Middeleeuws polshorloge, Pythagoras 53-1, 20-33. Kirchner, E., 2014: Het Zutphense kwadrant, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 10, 360-363. Oostveen, J. van, 2001: Kleipijpen uit Zutphen. (Zutphense Archeologische Publicaties 6), Zutphen. Terhalle, H., 1990: Die Berkelschiffahrt, Vreden.

Rondom de Stad

06-2015 binnenwerk.indd 379

|

379

24-11-15 10:12


LITERATUURRUBRIEKEN

RECENSIE

Afb. 1 Omslag van het besproken boek. Foto: Swoertje wroet in vroeger, de grafheuvel.

Masja en Nico Parlevliet, Swoertje wroet in vroeger. De grafheuvel. SPA uitgevers, Zwolle 2015. ISBN 978-908932-124-4. Geïll., 40 pag., € 14,50. Swoertje, het hoofdpersonage in dit kinderboek, is een klein everzwijntje dat al wroetend in een graf heuvel het huishouden van een das ontdekt (af b. 1). Samen met holbewoner Rob de Das en met Heer Edelhert maakt het trio een speelse ontdekkingstocht door de tijd, waarbij professor Pier (een tweebenige uit de kluiten gewassen regenworm) met zijn aantekeningen een brug slaat tussen feiten en fictie. Nico Par-

380

levliet, kunstenaar, vult steeds de rechter pagina van het boek, waarin tegen een gefotografeerde achtergrond in tekst en beeld de belevenis van Swoertje en zijn vriendjes is te zien. Op de linkerpagina’s legt dochter Masja (gemeente-archeologe) telkens iets uit over het werk van de archeoloog; daar zijn ook allerlei attributen te zien waarmee de archeoloog werkt, of die aan archeologisch onderzoek herinneren. Inclusief de foto van een half opgegeten boterham met kaas waarvan mij de betekenis ontgaat. Ongetwijfeld gaat daarachter een heel verhaal schuil, waar Masja verder niet op ingaat. Jammer is ook dat het silhouet van de roofvogel waarmee het boek begint en eindigt als buizerd wordt aangeduid, terwijl het eerder op een havik lijkt. Het boek wordt aangekondigd als lees- en voorleesboek. Zelf lijkt het mij vooral een heel leuk boek om thuis samen met zoon, dochter of kleinkind te lezen en te herlezen na af loop van een wandeling op een winterse zondagmiddag langs één van de 800 bewaard gebleven graf heuvels die ons land telt. Op zo’n moment moet je ook vaststellen dat Masja en haar vader Nico er in zijn geslaagd om op artistieke wijze wetenschap te ontsluiten voor de archeologen van morgen. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

06-2015 binnenwerk.indd 380

24-11-15 10:12


SIGNALEMENTEN

Detector Magazine nr. 142, september 2015. ISSN 1386-5935. In de 6e eeuw ligt het fort Duristate nog op ‘neutraal’ terrein. Daarin komt verandering als in het begin van de 7e eeuw het belang als handelscentrum voor de Franken toeneemt. Net als de Franken dat deden, willen dan ook de Friese aanvoerders aanspraken doen gelden op het strategisch gelegen Dorestad en zo de handel en daarmee de goederenstromen beheersen. Aldus noormannenspecialist Luit van der Tuuk in zijn artikel ‘Hoe Fries was Dorestad?’. De manier van begraven en vooral het soort huisplattegronden, maken duidelijk dat Dorestad in de 7e eeuw de meest oostelijke begrenzing vormt van het Friese cultuurgebied. Die situatie onderstreept het grenskarakter van de handelsplaats (af b. 2). Verder schenkt Archeobrief onder andere aandacht aan de nieuwe Erfgoedwet. Die nieuwe regelgeving heeft tot gevolg dat het zoeken en graven in de bouwvoor tot een diepte van 30 cm buiten archeologische monumenten in principe niet meer strafbaar zal zijn.

Afb. 2 Gouden bracteaat, een 7e-eeuwse bodemvondst uit Dorestad. Foto: (uit: Detector Magazine).

Afb. 3 Faience in de vorm van een boek 1620‘40 (bodemvondst Delft) en een vaatje 1640-‘50. Foto: Vind

** *

Vind nr. 19, 2015. In de 19e uitgave in deze reeks voor geschiedenis, archeologie, kunst en antiek zijn artikelen te vinden over beschildering van laatmiddeleeuwse houten bordjes (teljoren), gouden voorwerpen uit Friese terpen, een vroeg 18e-eeuwse, Chinees porseleinen siroopkan voor tsaar Peter de Grote, een boek en een tonnetje uit Hollandse faience, een glazen drinkuyt uit de collectie Six en metalen gerechtigheidsvuisten als strafmaatregel (af b. 3 en 4). De bronzen handen op de staven van gerechtsdienaars, zoals die in het vorige nummer van Vind zijn besproken, moeten niet worden verward met metalen vuisten die delinquenten als straf moesten schenken aan het gerecht dat hen veroordeelde. Naar aanleiding van dat artikel uit de vorige Vind zijn allerlei metalen handen en vuisten gemeld, waaronder een ijzeren vuist uit Vlaanderen en twee bronzen exemplaren uit Delft. De achtergrond van deze gebalde rechterhanden wordt nu ontsluierd.

Afb. 4 Bronzen gerechtigheidsvuisten uit de 16e eeuw, een bodemvondst uit Delft. Foto: Vind

Literatuurrubrieken |

06-2015 binnenwerk.indd 381

381

24-11-15 10:12


** *

De Maasgouw, 134e jaargang, 2015 nr. 3. ISB 1380-4170. Jean Pierre de Warrimont geeft een samenvatting van 50 jaar paleolithisch onderzoek in de omgeving van Maastricht met de nadruk op de opgravingen die tussen 1981 en 2008 plaats hebben gevonden in drie lössgroeves aan weerszijden van de NederlandsBelgische grens (af b. 5). Het gebied maakt deel uit van één van de archeologisch best onderzochte streken van Noordwest-Europa wat het Midden-Paleolithicum betreft. De auteur besteedt bovenal aandacht aan het wisselende klimaat tijdens tien verschillende perioden van bewoning door Neanderthalers, zoals men die hier bij archeologische opgravingen heeft kunnen vaststellen. ** * Afb. 5 Een dubbelzijdig bewerkte spits en een quinaschaaf, twee bijzondere paleolitische artefacten uit de Hezerwatergroeve. Tekening: De Maasgouw.

Afb. 6 Bodemvondst uit Gouda: een 17e-eeuws pijpaarden beeldje van een ‘mannetje met fruit’, een veelvoorkomende voorstelling waarbij het fruit wordt gezien als symbool voor vruchtbaarheid. Foto: Archeologische Kroniek ZuidHolland 2014.

382

TGV teksten & presentaties (red.), Archeologische Kroniek Zuid-Holland, 46e jrg., 2014. Traditiegetrouw verschijnt elk jaar de Archeologische Kroniek van Zuid-Holland waarin per gemeente verslag wordt gedaan van het uitgevoerde archeologische onderzoek en van de soms spectaculaire vondsten die daarbij zijn gedaan. In een bijdrage van de gemeente Den Haag worden in de Kroniek de eerste resultaten besproken van een opgraving op het toekomstige tracé van de Rotterdamsebaan. Bij dit onderzoek, dat nog tot 2016 duurt, is een nederzetting uit de Romeinse tijd gevonden. Aan de rand van de nederzetting is een bijzondere vondst gedaan: een beker met 107 zilveren munten, zes zilveren armbanden en een grote verzilverde fibula. De zilverschat dateert uit het laatste kwart van de 2e eeuw. De vindplaats heeft ook laatmiddeleeuwse resten opgeleverd, waaronder een zilveren trouwring met de Latijnse inscriptie ‘AMO(R) TI VITA’: “Ik houd van je mijn leven lang”. Elders in Zuid-Holland, in Alphen aan de Rijn is in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan op een voormalige buitenplaats. Dat onderzoek geeft een beeld van het consumptiepatroon en de welstand van zijn bewoners: 17e-eeuws Gouds aardewerk, 18e-eeuws Chinees porselein en uit de 19e eeuw Wedgwoodserviesgoed, zalfpotjes, parfumf lesjes en haar- en tandenborstels.

| Literatuurrubrieken

06-2015 binnenwerk.indd 382

24-11-15 10:12


Ook interessant is de bijdrage van de gemeente Gouda over het onderzoek in de Sint-Janskerk, waar onder meer diverse graf kelders en een groot aantal andere graven zijn gevonden. Een opvallende begraving was die van een zestienjarige. De tiener had twee slijtageplekken in zijn gebit, die alleen veroorzaakt kunnen zijn door veelvuldig een pijp tussen de tanden te houden. Tussen het afval van pijpmaker Reijnier Jansz Blom, die van 1666-1685 in Gouda werkzaam is geweest, zijn behalve tabakspijpen ook een f link aantal fragmenten van pijpaarden beeldjes gevonden (af b. 6). In totaal komen opgravingen aan bod uit twintig gemeenten. In de rubriek ‘Varia’ wordt een aantal opvallende vondsten uitgelicht en is er ruimte voor verdieping met een artikel over cultusplaatsen in Romeins WestNederland, bijzonder isotopen- en DNAonderzoek in Oegstgeest, een verslag over de ontwikkelingen rondom het Statenplein in Dordrecht, een stuk uit Vlaardingen over de zoektocht naar de burcht van graaf Dirk III, enzovoorts. De kroniek is gratis te downloaden via: www. geschiedenisvanzuidholland.nl/kroniek. ** *

Archeobrief (Uitgeverij Matrijs), 19e jrg., nr. 3, september 2015.ISSN 1386-2065. De derde Archeobrief dit jaar bevat een artikel van Will Brouwers, Esther Jansma en Martijn Manders, waarin zij uitgebreid ingaan op de tot nu toe in ons land gevonden schepen en scheepsresten uit de Vroege Middeleeuwen (500-1050). Op dit moment zijn er veertien platbodemvaartuigen, twaalf opgeboeide boomstamboten en zes kielschepen bekend. Ze worden in hun artikel stuk voor stuk beschreven. Daarnaast behandelen zij nog eens vier andere vondsten van scheepsresten en drie Friese vondsten van klinknagels, waarvoor niet een bepaald scheepstype kan worden aangewezen. Met uitzondering van de vijf kielschepen bevat het bestand alleen rivierschepen. Merkwaardig is dat nog steeds geen scheepsvondsten bekend zijn uit de periode 300-612 n. Chr. Bij het onderzoek van de vaartuigen is ook gelet op de herkomst van het hout waaruit ze zijn gebouwd. Het tot circa 850 gebruikte hout is in veel gevallen uit Duitsland af komstig, terwijl men na 950 veel hout uit de Ardennen gebruikt heeft. De drie auteurs geven een overzicht van de stand van zaken van de kennis op dit moment over schepen,

scheepvaart en scheepsbouw in de Vroege Middeleeuwen. Daarnaast benoemen zij een aantal onderzoeksthema’s waaraan in de toekomst kan worden gewerkt. Andere artikelen in deze editie hebben betrekking op de visualisering van het Castellum Hoge Woerd (Utrecht) en de pracht en praal van de Friese koningen (af b. 7). ** *

Archäologisches Korrespondenzblatt (Verlag des Römisch-Germanischen Zentralmuseums, Mainz), Jahrgang 44, 2014, Heft 4. ISSN 0342-734X. Veel is al geschreven over de ligging van de plaatsen op het Itinerarium Antonini (een Romeinse routeplanner) en de Tabula Peutingeriana (beter bekend als de Peutinger kaart). Zo signaleerde deze rubriek in Westerheem eerder publicaties van onder andere Joep Rozemeyer en Jan Verhagen. Naast archeologische vondsten, toponomie en topografische relicten zijn daarbij vooral de afstanden tussen de verschillende plaatsen, zoals die in de beide bronnen worden aangeduid, van cruciaal belang. In zijn artikel ‘Using distances to identify roman places in Itineraria – A case study on the Lower Rhine Limes’ (pp. 543-562) zet Jan Verhagen alles op een rijtje en concludeert onder andere: - Levefanum = Arnhem-Meinerswijk in plaats van Rijswijk - Carvo = Herwen in plaats van Kesteren - Castra Herculis = Nijmegen-Valkhof in plaats van Arnhem-Meinerswijk - Arenatium = Kleve Qualburg in plaats van Rindern.

Afb. 7 Een vroegmiddeleeuwse zilveren, deel vergulde en met niëllo ingelegde mantelspeld uit het Friese Achtum. Foto: Archeobrief.

** *

M.C. Dorst, Stadsontwikkeling op het Statenplein. Een archeologisch onderzoek. Opkomst en ondergang van een 14e-eeuwse ambachtswijk in Dordrecht (Dordrecht ondergronds 40), Dordrecht 2014. ISSN 1876-2379. & Marc van Dorst, Verborgen schatten van het Statenplein. Ontstaan en ondergang van een middeleeuwse ambachtwijk (Verhalen van Dordrecht nr. 29). Dordrecht 2014. ISBN 978-90-8203424-0. Geïll., 40 pag., € 3,75. In het kader van het stadsvernieuwingsproject ‘Statenplein’ is in de jaren 1997, ’98 en

Literatuurrubrieken |

06-2015 binnenwerk.indd 383

383

24-11-15 10:12


Afb. 8 Dubbel naaistersfoudraal van linnen en zijde met in één van de zakjes een ijzeren doosje met spelden, bodemvondst Dordrecht. Foto: Verborgen schatten.

2000 in Dordrecht een reeks archeologische onderzoeken uitgevoerd onder leiding van de toenmalige stadsarcheoloog Johan Hendriks. Door de opgravingen is veel informatie verkregen over de eerste grote stadsuitbreiding van Dordrecht: het ontstaan en de ontwikkeling van een ambachtswijk. Hierbij is sprake van bewoningscontinuïteit vanaf het einde van de 13e eeuw. Dit rapport behandelt de drie fases van veldonderzoek (1997, ‘98 en 2000), een bouwhistorisch onderzoek, een historisch bewone r s ond e r z o e k e n v e r s c h i l le nd e specialistische (materiaal)onderzoeken. Zoals is te verwachten in een stad waar men droge voeten hield door eeuwenlang de bodem met huisvuil op te hogen is bijzonder veel goed geconserveerd vondstmateriaal verzameld: mesheften, messchedes, schoenen, pelgrims- en andere insignes, munten, houten voorwerpen, etc. en uiteraard veel aardewerk (af b. 8). Met verschillende presentaties is het publiek geïnformeerd, daarnaast zijn in enkele kleine tentoonstellingen in de stad opgegraven voorwerpen te zien geweest. Nog steeds verkrijgbaar is het publieksboekje ‘Verborgen schatten van het Statenplein’, dat een korte, rijk geïllustreerde samenvatting geeft van de onderzoeksresultaten. ** *

Waardeel (Drents Historisch Tijdschrift), 35e jrg., nr. 3, 2015. ISSN 0168-0773 Het vorige nummer van Westerheem,

384

gewijd aan 40 jaar AWN-afdeling NoordNederland, bevat onder andere een bijdrage van Vincent van Vilsteren over 376 jaar archeologische waarnemingen in middeleeuws Veenhuizen. Hij staat daarbij uitgebreid stil bij een vondst waarvan een lokale krant in 1906 melding maakt. Het betreft ingegraven urnen of kogelpotjes, van onbekende ouderdom en met een onduidelijke functie. Ondanks veel speurwerk door goedwillende amateurs komt men er niet uit. Dankzij de destijds door een schoolmeester gemaakte aantekeningen weet Van Vilsteren de functie van de ingegraven kogelpotjes te achterhalen. Terwijl zijn bijdrage in het jubileumnummer van Westerheem (pp. 268-280) meer in het algemeen over de archeologie in Veenhuizen gaat, publiceert hij in Waardeel (het vier keer per jaar verschijnende orgaan van de Drentse Historische Vereniging) een artikel dat specifiek over deze vondsten gaat, het onderzoek ervan, de rol die Holwerda daarin (niet) speelde, de alerte schoolmeester die aantekening maakte en de uiteindelijke oplossing van het jarenlang sluimerende raadsel. ** *

Dirk J. de Vries en Henry Kranenburg (red.), On zichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad. SPAuitgevers Zwolle 2015.ISBN 978-908932-126-8. Geb., geïll., 372 pag., € 34,95. Hoe pittoresk, monumentaal of eigentijds de gevels ook zijn die zich in de straatwand

| Literatuurrubrieken

06-2015 binnenwerk.indd 384

24-11-15 10:12


aan de voorbijganger presenteren, de werkelijkheid is vaak achter die façades verborgen. De kapconstructie en het bouwskelet achter de voorgevels, in combinatie met archeologisch en archivalisch onderzoek geven een beeld van de manier waarop de stad zich heeft ontwikkeld. We krijgen een indruk van het wonen en werken gedurende die eeuwenlange stadsgeschiedenis. Dit boek, waaraan een tiental auteurs vanuit hun eigen discipline meewerkten, laat een selectie zien van de meest interessante ‘onzichtbare’ aspecten van Zwolle. Alles gaat om vondsten die niet eerder aan het licht zijn gebracht en evenmin direct voor het grote publiek zichtbaar zijn geweest. Uiteindelijk leidt dit alles tot een reconstructie van oorsprong en groei van de stad Zwolle. Het boek is een aanwinst voor iedereen die geïnteresseerd is in stadsgeschiedenis in het algemeen en die van Zwolle in het bijzonder. ** *

Christiaan Schrickx, Bethlehem in de Bangert. Een historische en archeologische studie naar de ontwikkeling van een vrouwenklooster onder de orde van het heilig kruis in het buitengebied van Hoorn 1475 – 1572. Uitgeverij Verloren, Hilversum 2015. ISBN 978-90-8704-533-3. Geb., geïll., 495 pag., € 49,-. De gemeente Hoorn is in 2004 begonnen met het ontwikkelen van een nieuwe woonwijk in Westerblokker, even buiten Hoorn. Ooit stond daar het in 1475 opgerichte vrouwenklooster ‘Bethlehem’. De stichting ervan volgt een geheel eigen formule: het klooster neemt de regel van Augustinus aan waarbij de relatie van de mens met God voorop staat met aandacht voor de verhouding tussen mensen onderling. De nonnen schaarden zich onder de Orde van het Heilig Kruis. Deze orde is dan al in Hoorn vertegenwoordigd met het mannenklooster ‘Sint Pietersdal’. In Nederland hebben slechts twee andere vrouwenkloosters bestaan die onder het gezag van de kruisbroeders vielen. De keuze voor een streng en sober kloosterleven onder hun hoede, zorgt ervoor dat ‘Bethlehem’ door veel vrome burgers financieel wordt gesteund. In ruil bidden de zusters voor hun zielenheil. Zoals veel religieuze instelling komt ook ‘Bethlehem’ ten einde door het opkomend protestantisme. Na plundering tijdens de

Beeldenstorm wordt het vervolgens in 1572 opgeheven. Daarna wordt het terrein gebruikt door Westfriese tuinders. Zij wonen in een voormalig kloostergebouw dat er tot aan begin 20e eeuw is blijven staan. Tussen 2003 en 2008 heeft de archeologische dienst van Hoorn - met tussenpozen het hele kloosterterrein onderzocht. Gebouwen, bijgebouwen, het brouwhuis, een ommuring met poortgebouw en brug, het kerkhof, waterputten en talloze andere sporen van dit verdwenen vrouwenklooster zijn teruggevonden. Hierdoor kon de inrichting van het kloosterterrein grotendeels worden gereconstrueerd. De opgravingen hebben verder enorme hoeveelheden vondstmateriaal opgeleverd. Vele honderden kookpotten, borden, bakpannen en andere gebruiksvoorwerpen zijn gevonden. Bijzonder zijn de talloze fragmenten van religieuze beeldjes van pijpaarde en terracotta. Veel van die vondsten worden in het boek besproken en afgebeeld (af b. 9). In de winter van 2005-2006 is ook een begraafplaats met de stoffelijke overblijfselen van 63 nonnen onderzocht. Uiteindelijk zijn ze herbegraven op het kerkhof van de plaatselijke Hervormde kerk. Aan de hand van deze archeologische en van historische bronnen beschrijft Christiaan Schrickx in zijn proefschrift Bethlehem in de Bangert de hele geschiedenis van het klooster. Behalve archeologisch vondsten zijn ook historische ontdekkingen gedaan. In de befaamde collectie van het Kebble College in Oxford is het Statutenboek van klooster Bethlehem uit 1537 teruggevonden. Hierin staan naast alle regels waaraan de zusters zich moesten houden, ook de namen van zusters, biechtvaders en weldoeners genoteerd. Statutenboeken zijn van weinig kloosters bewaard gebleven. De aantekeningen in het boek maken het tot een zeer bijzondere bron. We krijgen een goed beeld van het religieuze leven in het klooster met gemeenschappelijk bezit, dienstbaarheid, gebed en vasten. Ook wordt ontdekt hoe de kruisbroeders vorm gaven aan een vrouwenklooster onder hun hoede. Het is voor het eerst in Nederland dat van een laatmiddeleeuws vrouwenklooster zoveel vondsten systematisch staan beschreven. Het proefschrift is vanwege de combinatie van geschiedenis en archeologie een belangrijke aanvulling op de studies die de laatste jaren over de laatmiddeleeuwse kloosterbeweging zijn verschenen.

Afb. 9 Pijpaarden beeldje van Maria met Kind uit het vrouwenklooster. Foto: Bethlehem in de Bangert.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

06-2015 binnenwerk.indd 385

385

24-11-15 10:12


DE VERENIGING

VERENIGINGSNIEUWS Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl)

NIEUW ARCHEOLOGISCH MUSEUM IN FORT VECHTEN

PROVINCIAAL DEPOT VOOR BODEMVONDSTEN IN OVERIJSSEL

In Fort Vechten (Bunnik) is sinds kort een klein museum ingericht over de Romeinse geschiedenis van het fort en de omgeving. Net naast het fort lag namelijk een Romeins castellum, Fectio, en daar weer tegenaan een vicus. In het nieuwe museum laten vier personen iets zien van het dagelijks leven in de Romeinse tijd: - Victor, een nieuwsgierig kind uit de vicus. Hij sterft in het laatste kwart van de 2e eeuw aan een pest- of pokkenepidemie. Zijn vader was als graanhandelaar werkzaam in de vicusen tevens priester van een Romeinse godin. - Fledimella is een vrijgelaten slavin van de commandant Salvius. Zij leefde in het 2e kwart van de 1e eeuw en was van oorsprong Germaans. Zij is als klein meisje in Italië als slavin gekocht. - Valens is een gepensioneerde ruiter (Ala I Thracum) uit het eerste kwart van de 2e eeuw. Hij is als veteraan in de vicus komen wonen. - Crispinus is leerbewerker in de vicus in de 3e eeuw. Hij werkte als schoenmaker voor de burgers, maar deed af en toe ook klussen voor de soldaten. Hij is geboren en getogen in de vicus, net als zijn vader.

Bovengenoemd depot is gelegen in één van de 19e-eeuwse pakhuizen net buiten het centrum van Deventer. Op ruim 1500 kastplanken liggen de archeologische vondsten uit de provincie opgeslagen. Regelmatig vinden er rondleidingen in het depot plaats. Momenteel is er een tentoonstelling over Trechterbekermensen uit Overijssel. Hij gaat uiteraard over het archeologische onderzoek in Oosterdalfsen waar een uniek grafveld uit de Trechterbekercultuur is gevonden met zo’n 160 grafgiften.

Er komt een interactieve presentatie van de castella Fectio, Hoge Woerd (Leidsche Rijn) en Traiectum (Domplein). De stichting ‘Werk aan de Linie’ is verantwoordelijk voor de realisatie en het beheer van de tentoonstelling, de provincie en verschillende andere fondsen hebben subsidie verleend. AWN-afdeling Utrecht heeft bij veel opgravingen op en rondom het fort medewerking verleend aan de archeologen van RAAP en ADC.

386

NIEUWE ERFGOEDWET Naar verwachting treedt de nieuwe Erfgoedwet op 1 januari 2016 in werking. Deze wet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Er worden aan deze wet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Uitgangspunt is dat de bestaande wetten en regelingen tenminste worden gehandhaafd. Enkele hoofdpunten: - De huidige opgravingsvergunning door het ministerie van OCW wordt vervangen door een wettelijk geregeld certificaat. - A mateurarcheologen in verenigingsverband kunnen in bepaalde gevallen worden vrijgesteld van de verplichting een certificaat te hebben. Dat geldt eveneens voor detector-amateurs. De precieze voorwaarden worden geregeld in een Algemene maatregel van bestuur. - Het Maritiem Erfgoed wordt beter beschermd. De omschrijving van de begrippen ‘opgraving’ en

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 386

24-11-15 10:12


‘archeologisch monument’ zijn niet altijd toereikend voor een onderwatersituatie. In de nieuwe wet wordt de formulering van de belangrijkste begrippen aangepast. Het verwijderen of verplaatsen van cultureel erfgoed onder water is in de nieuwe erfgoed wet expliciet een opgraving waarvoor een certificaat verplicht is.

staan we als AWN voor, wat willen we onze leden bieden en wat zien we als onze maatschappelijke functie? Het landelijk bestuur gaat daarover in gesprek met afdelingen en leden en met externe partners. U hoort daar meer over. Wie nu al wil reageren kan dat doen via vdrijdt@iae.nl of tel. 040-2415910. Tonnie van de Rijdt, landelijk voorzitter

OPROEP VOOR GENOMINEERDEN BRONZEN LEGPENNING Kent u een persoon die gezien de prestaties voor de amateurarcheologie in aanmerking komt voor deze penning, laat het weten aan de secretaris van de AWN: secretaris@awn-archeologie.nl. Graag verwijzen we u naar het ‘Reglement Bronzen Legpenning’. Stuur uw nominatie voor 15 maart 2016 naar dit mailadres.

ARCHEOLOGIEREIS NAAR ORKNEY- EN SHETLAND-EILANDEN Deze eilanden ten noorden van Schotland zijn rijk aan archeologische en andere cultuurhistorische locaties. Met Skara Brae, een imposante groep stenen huizen uit het Neolithicum, als een van de hoogtepunten. Enkele leden van afd. 23 organiseren samen met reisorganisatie Labrys een speciale negendaagse AWNreis naar deze eilanden van 15 mei tot en met 24 mei 2016. Labrys is gespecialiseerd in educatieve en culturele groepsreizen op maat. De juiste invulling van deze reis en daarmee van de prijs wordt in overleg met de deelnemers bepaald. Vanwege de reservering van de vlucht en vervoer ter plaatse moet begin januari duidelijk zijn of er voldoende lief hebbers zijn voor deze reis. Meer informatie bij Tonnie van de Rijdt (vdrijdt@iae.nl, tel. 06-23483818).

AWN KIJKT NAAR HAAR TOEKOMST In 2011 hebben we een Toekomstvisie vastgesteld. Er veranderde daarna veel in het archeologische veld en daarmee ook de rol van amateurarcheologen. We raakten mogelijkheden kwijt en waren op andere vlakken juist harder nodig. We hebben nu zicht op hoe al die veranderingen in de praktijk hebben uitgepakt, en met de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet op komst weten we min of meer wat voor ons de kaders zijn. Het wordt daarom tijd weer eens goed onze koers te overdenken. Waar

AGENDA 10 februari 2016 Afd. Utrecht e.o. – lezing van Peter Weterings ‘Archeologisch onderzoek (2012-2013) ten behoeve van de bouw van het Nationaal Waterliniemuseum Fort Vechten’. Tijdens het uitgraven van de ongeveer 6 m diepe werkput voor de bouw van het Waterliniecentrum bij Fort Vechten te Bunnik is uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan. Seniorarcheoloog Peter Weterings (BAAC) had hier de leiding. Hij vertelt over de verrassende resultaten. Tijdens de bouw van het fort is veel Romeins materiaal van het castellum Fectio, de vicus en het grafveld door grondverplaatsing op het fort terecht gekomen. AWN’ers hebben uitgebreid medewerking verleend bij de archeologische werkzaamheden. Plaats : Pieterskerkhof 5 te Utrecht Aanvang : 20.00 uur Entree : € 4,- voor niet-leden, € 2,50 voor leden van de AWN. Informatie : awnutrecht@yahoo.com. Eind februari 2016 Afd. Zuid-Salland-IJsselstreek-Oost-Veluwezoom – lezing van Henk Oude Rengerink, regioarcheoloog in Overijssel ‘Onderzoek rond de Plechelmuskerk in Oldenzaal’. Exacte gegevens volgen (en zijn spoedig op de website van de afdeling te zien). 9 maart 2016 Afd. Utrecht e.o. – lezing van Nils Kerkhoven ‘Metaaldetectie en archeologie’. Nils Kerkhoven is metaalspecialist bij Ex-Situ, een archeologisch advies- en projectbureau, en werkzaam bij de gemeente Utrecht als veldtechnicus/metaal- en detectiespecialist. Hij spreekt over het spanningsveld tussen hobbydetectie en de archeologische wereld: wat kan binnen de wetgeving en wat niet? Hij geeft uitleg over methoden en technieken van metaaldetectie, hij geeft aanwijzingen over het gebruik van de detector en verstrekt tips over conservering van vondsten. Na af loop van deze lezing is de Algemene Ledenvergadering van afdeling Utrecht. Voor gegevens over de locatie e.d., zie lezing van 10 februari.

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 387

387

24-11-15 10:12


WESTERHEEM: MENINGEN VAN LEZERS Charlotte Visser en Tonnie van de Rijdt1

Westerheem is het boegbeeld van de AWN. Dat willen we ook voor de toekomst behouden. Om goede aansluiting met de lezers te houden is eind 2014 / begin 2015 een lezersonderzoek uitgevoerd. Het AWN-bestuur en de redactie willen een beeld vormen van Westerheems lezers en van hun wensen en waardering. Die meningen zijn van belang voor behoud en zo mogelijk vergroting van het aantal lezers / leden en om de toekomstige koers van Westerheem te bepalen. De respons is helaas te laag om de uitkomsten te kunnen generaliseren. Ze geven wel een aantal tendensen aan, waar we ons voordeel mee kunnen doen.

leden met een evenwichtige verdeling van actieve en niet actieve leden (ca. 380 personen). Er zijn 108 vragenlijsten terugontvangen. Dat is 28% van deze steekproef en daarmee te laag om een representatief beeld van onze leden en lezers te geven. Op de website en in Westerheem is het onderzoek aangekondigd en zijn mensen uitgenodigd deel te nemen. Dat heeft geen extra respons opgeleverd.

Aanleiding

De respondenten

Na het Verdrag van Malta2 is het archeologisch bestel veranderd en daarmee ook de AWN. Vanaf de oprichting in 1951 was de AWN op de eerste plaats een vereniging van amateurarcheologen. Na Malta veranderden de activiteiten van onze leden. Van zelf opgraven verschoof dat naar meehelpen met beroepsarcheologen en het uitwerken van (oud) onderzoek. Daarnaast gaan publieksbereik, educatie en belangenbehartiging een grotere rol spelen. Beantwoordt de inhoud van Westerheem nog aan wat leden doen en aan hun interesses? Is Westerheem ook aantrekkelijk genoeg voor leden die zich meer als ‘archeologie-geïnteresseerde’ dan als amateurarcheoloog bij de AWN aansluiten? Signalen van leden en afdelingen wijzen erop dat dat niet altijd het geval is. Met het lezersonderzoek hoopten we verschillende lezersgroepen te kunnen onderscheiden. Een tweede reden voor het lezersonderzoek is de betaalbaarheid van Westerheem in de toekomst. Door een gestage afname van het aantal leden en daarbovenop het wegvallen van subsidie via het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drukken onze uitgaven aan Westerheem zwaar op onze begroting. Dat gaat op den duur ten koste van andere activiteiten en dat willen we voorkomen door een groei van het aantal leden. Daarom is het van belang dat Westerheem ook aantrekkelijk is voor nieuwe leden.

Over het onderzoek

Het onderzoek is eind 2014 - begin 2015 uitgevoerd in samenwerking met Krabbel Communicatie & Tekst. Er is via een papieren en online-enquête gevraagd welke artikelen, onderwerpen en uitgaven de respondenten lezen en hoe zij die waarderen. Ook was er in het onderzoek aandacht voor de schrijfstijl van artikelen, de balans tussen beroeps- en amateurarcheologie en het reclamebeleid van Westerheem. De vragenlijsten zijn uitgedeeld tijdens de Afgevaardigdendag 2014 en daar ter plekke ingevuld (een respons van 40 personen). Daarna is aan alle afdelingen verzocht de vragenlijst toe te sturen naar 20% van hun

388

In totaal reageerden dus 148 personen, waarvan 72% mannen en 20% vrouwen, de overige 8% heeft de vraag niet beantwoord. 80% was actief AWN-lid, vooral als onderzoeker in het veld en/of in het depot en als bestuurslid voor een afdeling of landelijk. Het opleidingsniveau van de respondenten is relatief hoog: 77% geeft aan een hbo-/wo-opleiding te hebben afgerond. Ook zijn de respondenten relatief lang lid: 74,5% is meer dan 5 jaar geleden lid geworden, 32% meer dan 10 jaar en 11% was 40 jaar of langer lid (1 op de 10 geeft geen antwoord op deze vraag). Van de respondenten is 26% jonger dan 50, 41% tussen 50 en 65 jaar en 33% is ouder dan 65. Slechts 3% is beroepsmatig werkzaam in de archeologie.

“Ik vind artikelen te veel op een onderzoeksrapport lijken, te wetenschappelijk” Reactie op de vraag “Zijn artikelen moeilijk?”

Dat wat betreft de respondenten en de aard van het onderzoek. Hoewel we zien dat de gegevens over de respondenten niet representatief zijn voor de bevolking én we niet weten of de respondenten representatief zijn voor het ledenbestand van de AWN, kunnen we toch naar de resultaten van het onderzoek kijken. In alle gevallen zijn de gegeven antwoorden nuttig voor ons beeld, hoe lezers naar ons blad kijken. Wel moeten we er rekening mee houden dat de respondenten zich wellicht meer dan gemiddeld verbonden voelen met Westerheem, gezien het feit dat het merendeel actief lid is én de moeite heeft genomen mee te doen aan het onderzoek.

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 388

24-11-15 10:12


“Behoud de combinatie tussen vrijwilligers en beroepsarcheologen, anders wordt het een tijdschrift en daar zijn er al genoeg van.” Reactie op de vraag: “Een blad voor vrijwilligers of ook voor beroepsarcheologen?”

Meest gelezen, meest gewaardeerd

Van de respondenten leest 70% een of meer artikelen in hun geheel. 20% leest geen hele artikelen, wel stukjes en conclusies. 5% bladert Westerheem alleen door. De meest als vast gelezen rubrieken zijn respectievelijk: Mijn mooiste vondst (69,6%), Wie kent dit? (56,1%), De Vereniging (55.4%), Literatuurrubrieken (52%) en Redactioneel (50%). Rubrieken worden door een beperkt aantal lezers nooit gelezen, dat zijn voornamelijk: Rondom de stad (11,5%); Redactioneel (10,8%); Literatuurrubrieken (10,1%) en De Vereniging (9,5%). Opvallend is dat alle rubrieken ongeveer hetzelfde cijfer krijgen: het gemiddelde cijfer ligt tussen de 7,28 en 7,5! Op de vraag of Westerheem voldoende variatie geeft in soorten artikelen wordt overwegend ‘ja’ geantwoord. Het betreft de balans tussen artikelen van beroeps- en vrijwillige archeologen, de spreiding over Nederland, het type onderzoek en tijdsperioden. Er is ook gevraagd of Westerheem meer aandacht zou moeten besteden aan educatie, behoud en beheer en experimentele archeologie. Ruim de helft vindt dat voor alle drie de thema’s wenselijk. Het hoogste scoort daarbij educatie. Een aantal respondenten geeft in de toelichtingen aan dat Westerheem al erg veelzijdig is en dat de mix tussen onderwerpen goed gerealiseerd is.

Niveau van de artikelen

De meeste respondenten van dit onderzoek vinden de meeste artikelen in Westerheem niet te moeilijk, “maar kunnen zich wel voorstellen dat anderen dat vinden.” Let ook hier op de betrokkenheid en het opleidingsniveau van de respondenten. Verder wordt genoemd dat de artikelen prettig leesbaar zijn. Een ander zegt dat de schrijfstijl vlotter, prikkelender of moderner mag, weer een ander dat de

schrijfstijl dit de laatste jaren is geworden. De meeste lezers vinden Westerheem (uit open antwoorden) respectievelijk: goed, informatief, een vakblad (in positieve zin van het woord) voor archeologie, interessant, professioneel, wetenschappelijk, inhoudelijk en degelijk. De meeste antwoorden zijn positief, maar andere geluiden zijn er ook, zoals: voor de bovengemiddelde lezer, te professioneel of deftig, stijf en oubollig. De meeste respondenten (63%) vinden dat Westerheem voor zowel beroeps- als vrijwillige archeologen zou moeten zijn. Daarop volgt dat de meeste mensen vinden dat Verenigingsnieuws in het blad thuishoort. Wel vinden veel mensen dat het verenigingsnieuws daarnaast op andere plekken, zoals de website van AWN, zou moeten staan.

Kosten en reclame in Westerheem

In het onderzoek is gevraagd naar hoe respondenten denken over de kosten van lidmaatschap, maar met name Westerheem. Zo is gevraagd in hoeverre lezers er prijs op stellen dat AWN en Westerheem een gecombineerd lidmaatschap is. Hierop zegt de meerderheid de combinatie te waarderen. Een aantal (7) respondenten voegt toe dat beide opties los moeten kunnen worden gekozen. Vragen we naar de mogelijkheid voor advertenties in Westerheem, dan zegt een overgrote meerderheid het prima te vinden als er advertenties in Westerheem zouden staan. Slechts 8% zegt helemaal geen advertenties te willen. De meeste respondenten vinden dat de advertenties wel moeten passen bij het beleid van AWN en/of op het gebied van archeologie.

Conclusies en verder beleid

De respondenten zijn overwegend tevreden, maar zoals gezegd zijn deze respondenten erg actieve leden. We

“Westerheem is primair een verenigingsblad en daar hoort het Verenigingsnieuws ook in.” Reactie op de vraag: “Informatie over de vereniging in Westerheem of op de website?”

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 389

389

24-11-15 10:12


“De combinatie van druk en digitaal mag vaker gezocht worden. Het verwijzen in Westerheem naar afdelings-webpagina’s en de landelijke website kan veel intensiever.” Reactie op de vraag: Gedrukt of digitaal?”

kunnen daarom geen uitspraken doen voor de gehele groep lezers. Ook de gegeven toelichtingen zijn vaak specifiek en persoonlijk en hoeven niet voor meerdere mensen te gelden. Wel doen de respondenten veel goede suggesties hoe Westerheem levendiger, gevarieerder en aantrekkelijker zou kunnen worden. Het zijn welkome toevoegingen. De redactie voerde al dat beleid en zal er nu extra aandacht voor hebben. Het onderzoek heeft niet duidelijk gemaakt of we inderdaad verschillende lezersgroepen hebben en hoe groot die dan zijn. De combinatie van vakinhoudelijk blad en verenigingsblad krijgt veel steun, waarbij actueel verenigingsnieuws voor een deel naar de website zou kunnen. Een volledig digitale Westerheem is zeker niet gewenst, maar de mogelijkheid om te kunnen kiezen zou wel een optie zijn. Advertenties, passend bij het karakter van Westerheem zullen we voortzetten. Veel financieel soelaas is daar echter niet van te verwachten. Ledenwerving heeft nu en de komende jaren prioriteit. Dat is nodig om Westerheem betaalbaar te houden. Daarom moet Westerheem aantrekkelijk zijn voor nieuwe leden. Omdat de meeste respondenten al langer lid zijn, hebben we helaas daarvoor ook geen duidelijke

aanknopingspunten gekregen. Ook voor ledenwerving moeten we realistisch zijn. Het teruglopen van lidmaatschappen is een bredere maatschappelijke tendens. Met stabilisering en een lichte groei kunnen we al tevreden zijn. Het AWN-bestuur zal zich de komende maanden veel breder gaan buigen over onze positie en koers. Daarbij zullen we, samen met de redactie van Westerheem, in gesprek gaan met de afdelingen en daar dan ook de waardering en wensen voor Westerheem bij betrekken. We gaan tevens in gesprek met andere organisaties. Een blad waarin zowel beroepsarcheologen, amateurarcheologen en andere archeologievrijwilligers publiceren is onzes inziens van belang voor het hele veld. Daar willen we graag steun van beroepsarcheologen voor hebben. Samen met onze afdelingen maken we ons sterk om het behoud van een kwalitatief hoogstaand blad waar te maken. Charlotte Visser: charlottevisser@outlook.com Tonnie van de Rijdt: vdrijdt@iae.nl

Noten 1 Charlotte is tekstschrijver en communicatieadviseur voor Krabbel Communicatie & Tekst en is lid van de werkgroep communicatie van de AWN. Tonnie van de Rijdt is landelijk voorzitter van de AWN. 2 Het Verdrag van Malta of Valletta is een Europees verdrag uit 1992 voor bescherming van het archeologisch erfgoed. Belangrijke bepalingen uit dit verdrag zijn dat archeologische waarden zo mogelijk in de bodem bewaard moeten blijven en dat bij ruimtelijke plannen (= bodemverstoringen) vroegtijdig rekening moet worden gehouden met archeologische waarden. Het verdrag is in 2007 voor Nederland geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, opgenomen in de Monumentenwet. Al in aanloop van de Wamz veranderde het archeologisch bestel. Opgraven werd meer aan regels gebonden en commerciële opgravingsbedrijven deden hun intrede.

390

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 390

24-11-15 10:12


WERK IN UITVOERING Stuur berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl) WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 7 (AWLV) - 8 - 12 - 16 - 17 - 18 - 23 - 31 en De Motte.

Afb. 1 Tegel met inlegdecor, 19e-20e eeuw. Foto: Ali Tromp (uit Grondspoor).

Afb. 2 Deel van een huwelijksbord, 17e eeuw. Foto: Gerard Graas (uit Grondspoor).

Grondspoor nr. 197, sept. 2015 (Afd. 3 - ZaanstreekWaterland e.o.) Over het algemeen besteedt WIU weinig aandacht aan lezingen, maar hier een uitzondering die de regel bevestigt, omdat uw redacteur het een fascinerend onderwerp vindt. In november hield Joop Stolp een inleiding over zijn boek ‘Namen in Noord-Holland, spitten in een ver verleden’. Wat kunnen plaatsnamen toevoegen aan onze kennis van bewoningsgeschiedenis(sen)? Zijn er nog prehistorische namen bewaard? Hoe oud is een naam, wat is de betekenis, uit welke bron is de naam bekend en is de gangbare interpretatie van de naam wel juist? Vragen die soms goed, soms deels, soms ronduit lastig en niet zelden maar nauwelijks kunnen worden beantwoord. Bij de laatste categorieën is enig speculeren verleidelijk, wat niet erg is zolang het voorzichtig en met mate gebeurt en duidelijk is dat het een speculatie betreft. In de archeologie zijn woorden als misschien, mogelijk, waarschijnlijk en vermoedelijk immers goed bekend. Voorzitter Menno de Boer meldt dat het oude huis van de onlangs overleden Simon Boers is afgebrand en daarmee zijn privécollectie bodemvondsten die hij aan de AWN naliet. Maar misschien bleef er nog iets bewaard. De afdeling bestaat dit jaar 55 jaar en dat was een feestje waard. Vanaf 2015 is de afdeling verzekerd van een ‘subsidieloze’ bijdrage van de gemeente Zaanstad voor het werk dat de afdeling doet. Weer nam de afdeling afscheid van een gewaardeerd en actief lid. Wim Rem overleed na enkele jaren ziekte. De eerder in WIU genoemde kreekrug in Assendelft

blijft gespaard en verschijnt als aardkundig monument op de monumentenlijst. In 2011 werden tijdens onderzoek in Krommenie (het Mad) scherven van martavanen gevonden. Dat zijn grote voorraadvaten van donkerbruin steengoed uit ZO-Azië: Zuid-China, Thailand en omliggende landen. De naam komt van de Birmese havenplaats Martaban en de vaten kwamen in de 17e-18e eeuw naar Nederland via de VOC. In de weinig versierde vaten werden voedsel, vloeistoffen en voorwerpen vervoerd. Ze dienden echter ook als bruiloftsgeschenk, bijgift in graven en als urn. Ali Tromp vond tijdens de vakantie in Noord-Brabant fragmenten van vloertegels in een pad en nam het grootste fragment mee. Tijdens een documentaire over het bombardement in Rotterdam en een verbouwing in België zag ze complete tegels van haar fragment die in de 19e eeuw vanaf 1840 in Nederland en vanaf 1858 tot nog in 1950 in België en Frankrijk blijken te zijn gemaakt (af b. 1). Het formaat is 144x144x13 mm en tegeldeskundigen Ali en Kees van Roon zijn benieuwd wie hen iets meer kan vertellen over deze tegels. René Lute schrijft over een verkenning in het oude centrum van Wormer (Moriaanshoofd) die vondsten opleverde die aangeven dat waarschijnlijk vanaf de 13e eeuw sprake is van bewoning op deze plaats. Een familie in Middelie (gem. Zeevang, binnenkort Edam-Volendam) vindt regelmatig aardewerk rond hun huis en liet aan Gerard Graas - naast een complete kogelpot - onder meer twee gerestaureerde majolicaborden zien, zijnde de beste resten van een hele stapel borden. Op de plaats van een gesloopte woning in Assendelft (Dorpsstraat) ontdekte Gerard een scherf

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 391

391

24-11-15 10:12


met slibversiering uit de 17e eeuw. Er staan twee duiven op met daarboven een kroon (af b. 2). Borden met deze decoratie zijn zeldzaam. De mannetjes- en vrouwtjesduif symboliseren het huwelijk. In Zaandijk ontwortelde een julistorm een grote wilg, waardoor resten van een bestrating zichtbaar werden. In deze omgeving moet een oliemolen hebben gestaan en mogelijk hoort de bestrating daarbij. Piet Kleij vertelt dat in 2013 tijdens baggeren in het Wormer- en Jisperveld op een locatie van 10x10 m 100 walvisbotten en -botfragmenten zijn gevonden die in 2014 zijn bekeken door het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. Alle botten zijn van Groenlandse walvissen, van nog ongeboren tot volwassen exemplaren. Ze zijn ongetwijfeld af komstig van een van de traankokerijen die vroeger in het veld stonden. De walvistraan diende als lampen- of bakolie, maar de fijne knokenolie uit de botten gebruikte men voor het smeren van medische instrumenten, telescopen, microscopen en klokken. Vierkant bekapte walviswervels werden wel gebruikt voor bestrating. Nieuwsbrief AWLV nr. 39, okt. 2015 (Afd. 7 - Den Haag e.o. / AW Leidschendam-Voorburg) De AWLV nam deel aan de Nationale Archeologiedagen door het organiseren van een minisymposium over Forum Hadriani. Na de lezingen volgde een rondwan-

deling door Park Arentsburgh, begeleid door lokale deskundigen. Forum Hadriani was een stad die in de Romeinse tijd langs het Kanaal van Corbulo lag, op de locatie van het huidige Voorburg-West. De stad werd door keizer Hadrianus gesticht en werd van een Romeinse nederzetting een stad naar Romeins model. Over Romeins Voorburg is een tentoonstelling te zien in het Archeologiehuis Zuid-Holland in Archeon. De tentoonstelling belicht de geschiedenis van het onderzoek naar Forum Hadriani en het Kanaal van Corbulo dat de stad verbond met de Oude Rijn. Een blikvanger is de maquette van de aanleg van het ca. 12 m brede Kanaal van Corbulo die de AWLV in bruikleen gaf (af b. 3). Een belangrijk punt op de agenda van de algemene ledenvergadering was het voorstel de statuten te wijzigen om het mogelijk te maken bezwaar aan te tekenen tegen besluiten van de gemeente. Onlangs deed zich namelijk een geval voor van overtreding van de monumentenwet, waar de AWLV niet-ontvankelijk werd verklaard en daarmee was uitgepraat. Op een tweede alv werd de statutenwijziging aangenomen en inmiddels is de akte bij de notaris gepasseerd. In mei brachten oud-employĂŠs van Shell een bezoek aan de AWLV. Ze werden rondgeleid in de werkplaats en fietsten naar Park Arentsburgh en het Kanaal van Corbulo. Gerard van der Drift demonstreerde in de werkruimte het restaureren van aardewerk. Twee leden

Afb. 3 Maquette van de aanleg van het Kanaal van Corbulo. Foto: Joanneke Hees (uit Nieuwsbrief AWLV).

392

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 392

24-11-15 10:12


wat scherven gevonden. Een groot deel hiervan wordt nu door de AWLV onderzocht. De meeste tuinders blijken wel geïnteresseerd in de vondsten die zij doen en de AWLV zou hieraan tegemoet kunnen komen door uitleg. In Leidsenhage maakte Transect een proefsleuf en de AWLV volgde de werkzaamheden. Hoewel de cultuurlaag nog over een groot oppervlakte intact is, staat nog niet vast of er een vervolgonderzoek komt. De AWLV was in augustus met een stand aanwezig op het Cultureel Zomerfestival in Voorburg. De vitrine in molen De Salamander wordt opnieuw ingericht en het rapport over de kleipijpen die hier zijn gevonden is bijna klaar. Bijzondere vondsten waren twee fragmenten faience uit eind 18e eeuw, waarvan het ene de strijd tussen Patriotten en Prinsgezinden aanroert en het andere wellicht iets met Sinterklaas heeft te maken. Volgend jaar staat er een reis naar ’de muur van Hadrianus’ op het programma en de N. geeft alvast aandacht aan enkele hoogtepunten van de tocht. Ditmaal is het Romeinse cavaleriefort Chesters Fort (Romeinse naam Cilurnum; 20 km ten westen van Corbridge) aan de beurt en Titia Kiers brengt de potentiële reizigers al een beetje op temperatuur. De muur van Hadrianus krijgt de laatste tijd veel aandacht van AWN-afdelingen.

Afb. 4a Knieboomstenen als vloertegels. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra).

Afb. 4b Een knieboom. Foto: Rutger Terluin (uit Terra Nigra). van de AWLV willen zich gaan toeleggen op het restaureren. Om het 30-jarig bestaan te vieren maakten leden van de AWLV een geslaagde excursie naar Nijmegen (Museum Het Valkhof / stadswandeling / lunch). Het volkstuinencomplex op het terrein van Arentsburgh omvat ruim 100 tuinen en daarin worden heel

Terra Nigra nr. 189, aug. 2015 (Afd. 8 - Helinium) Er is nog geen compleet overzicht van de activiteiten in de rest van het jaar, maar er gebeurt natuurlijk wel wat. De afdeling werkte in september in Vlaardingen mee aan de Open Monumentendag met een kraam aan de Touwbaan. In oktober waren de Nationale Archeologiedagen en ook daaraan deed de afdeling mee, samen met onder meer de Archeologische Dienst Vlaardingen. Zo waren er een open dag in het archeologisch depot en workshops in het Erfgoedlab van het Museum Vlaardingen. Het Erfgoedlab is een onderdeel van het nieuwe museum waaraan ook Helinium meedoet. Vier hele pagina’s volgen, waarin Carolien Bijvoet opsomt waarmee Helinium op dit moment bezig is en dat is een indrukwekkende lijst oudere, wat nieuwere en recent gestarte projecten. Het voortaan digitale Terra Nigra verruimt wellicht uw mogelijkheden dit alles eens goed door te nemen. Voor wie iets wil doen aan of met archeologie, is er een ruime keus. Het vroegere Nationaal Visserijmuseum is uitgebreid met de archeologie van Vlaardingen en heet nu Museum Vlaardingen. Op de plaats waar een ArcheoHotspot was voorzien, kwam het educatief centrum ‘Erfgoed Lab’, waar inmiddels al zeven verenigingen/ instellingen aan meewerken, waaronder Helinium en de Archeologische Dienst. Op de website van het museum leest u er meer over. De samenwerking in het Erfgoed Lab kan ook de contacten met andere erfgoedorganisaties vergroten, wat weer allerlei mogelijkheden kan brengen. Ook zullen nu waarschijnlijk meer bezoekers worden getrokken dan eerder bij de betrokken organisaties apart.

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 393

393

24-11-15 10:12


Rutger Terluin vertelt uitgebreid over een eind 19e-eeuws zomerhuisje in de Babberspolder bij de Babbersmolen. Helinium kreeg het verzoek hier opmetingen te doen, want er was wat oud muurwerk gezien na de sloop van een oud schuurtje. De Babbersmolen maalde water van de polder op de Poldervaart. De vaart is mogelijk al in 1280 gegraven, maar een voorganger van de molen zal iets vóór 1600 zijn gebouwd. De huidige molen werd in 1710 gebouwd en is daarmee misschien wel de oudste stenen poldermolen in ons land. Rond 1820 staat er op een kaart bij de molen een stenen schuurtje en het muurwerk zou een rest kunnen zijn van de in de jaren ‘70 afgebroken schuur. Gezien de aanwezigheid van een haard en een waterfornuis/ bakoven en na vergelijking met het erf van andere poldermolens houden de onderzoekers het op een zomerhuisje met een kleine koestal waarin het molenaarsgezin in de zomermaanden verbleef. Aardig was de vondst van de aan één kant afgeronde knieboomstenen, hergebruikt in de vloer van de woon/werkruimte (af b. 4). Een knieboom is een ca. 15 cm hoge rand die de koestand scheidt van de voederbak. De Babbersmolen is gerestaureerd en ook het stenen huisje komt terug. Hilde van Wensveen beschrijft het vormen en bakken van kogelpotten, een experiment dat dit jaar werd uitgevoerd. Het eindresultaat was verre van slecht, maar toch niet helemaal naar wens, want kogelpotten horen donker te zijn. Kennelijk kon er tijdens het bakproces toch veel zuurstof bij komen en dan worden de potten een stuk lichter van kleur. Het reducerend bakken wordt nog vervolgd. Hierna een uitvoerige samenvatting van het boek ‘Ruwe bolsters, bierdrinkers en haringeters’, dat de resultaten brengt van een volledig onderzochte beerput op een scheepswerf aan de Havenstraat (locatie Galeiwerf) in Vlaardingen. In de vulling konden drie perioden worden onderscheiden: 1675-1735, de laatste decennia van de 18e eeuw (waarschijnlijk 1775-1795) en het tweede kwart van de 19e eeuw. Er werkten veel specialisten mee aan het boek, waardoor alle vondstcategorieën aan de beurt komen. Op het gebied van eten en drinken bracht de uitwerking van het onderzoek toch wel enkele verrassingen. TN. besluit met de knipsels, waarin het Vlaardingse museum duidelijk aanwezig is. Nieuwsbrief, sept. 2015 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) De prijs van de lezingen is iets verhoogd, maar dat is nu inclusief de koffie/thee. In overleg met de exploitant kon een verhoging van de koffie- en theeprijs op deze manier worden ‘afgekocht’. Wanneer er per lezing meer dan 10 toehoorders komen zijn de meerkosten voor de afdeling er uit. O ja, AWN-leden betalen nu € 2,50 en niet-leden € 4, zodat het toch ook voor de bezoeker leuk blijft. In november ging de volgende Basiscursus Archeologie van start in Bunnik, gegeven door archeoloog en AWN ‘er Theo van der Tier. In de N. veel aandacht voor de Nationale Archeologiedagen, voor Nederland nog een nieuw verschijnsel. Ook de afdeling deed daaraan

394

mee en wel met een lezing en met activiteiten samen en met het Provinciaal Depot. In het nieuwe museum Fort Vechten komt een tentoonstelling over de Romeinse geschiedenis van het fort en de omgeving. De N. vertelt alvast iets over vier belangrijke personen in het museum: Victor, Fledimella, Valens en Crispinus. Bij beide ontgravingen t.b.v. het fort en het Waterliniemuseum hielpen veel vrijwilligers van de afdeling mee met de archeologen van RAAP en ADC. Dan volgen in de N. links naar een uitgave van zusterafdeling 13: Archeologica Naerdincklant over erfgoededucatie en naar de Verbeteracties Archeologie, de Metaaltijdendag in Amersfoort en de eigen website die graag wordt gevoed door archeologisch nieuws uit het werkgebied. Nieuwsbrief, sept. 2015 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In de N. nieuws over de Basiscursus Archeologie, al voor de 15e keer door de Afdelingen 16 en 17 georganiseerd. Er is een Register Jaarverslagen 1968-2014 in te zien via de website van de afdeling. Secretaris en redacteur van het Jaarverslag Leo ten Hag zou graag zien dat een redactiecommissie de laatste taak van hem overnam. Onlangs overleed Wim Tuijn, de oprichter van de afdeling en ook daarna steeds actief binnen de afdeling in het bestuur, met veldwerk en het schrijven van artikelen en rapporten. Het plan is om een deel van zijn artikelen te bundelen in een uitgave, in grootte vergelijkbaar met ‘Kijk eens wat ik gevonden heb’. De publicatie zou in 2016 moeten verschijnen. Het bestuur staat hier achter, maar ook voor deze uitgave is een redactiecommissie nodig, bestaande uit AWN’ers die langere tijd samenwerkten met Wim Tuijn en bovendien goed thuis zijn in de archeologie van het werkgebied van de afdeling. Nieuwsbrief, aug. / okt. 2015 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) In september kon de nieuwe werkruimte van de afdeling in het Archeologisch Depot van Arnhem worden geopend. De openingshandeling bestond uit het in scherven laten vallen van een leuk kannetje, want scherven brengen geluk, zeker aan archeologen. Toen de werkruimte aan de Nijhoffstraat moest worden verlaten, was de afdeling welkom in het depot. Onlangs vertrok een andere grote gebruiker van het gebouw en kwam er een gelegenheid weer wat meer eigen ruimte te krijgen. Diverse AWN’ers zorgden ervoor dat de ruimte er aantrekkelijk ging uitzien en inmiddels is die dus al een tijdje in gebruik. Eigendommen van de afdeling die tijdelijk in de kelder van het Stadhuis waren opgeslagen, konden naar de Hazenkamp verhuizen. Nu wacht onder meer de antieke Van Gispenkast om weer in elkaar te worden gezet en dat is een hele puzzel. In week 29 en 33 was er zomerveldwerk in Herwen. Daarbij werd geboord naar twee geulen waarover de vele boringen meer duidelijkheid brachten. De ene geul is uit de Romeinse tijd of iets daarna (de dateringen van de C14-monsters zijn nog niet beschikbaar),

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 394

24-11-15 10:12


Afb. 5 Opgraving van de Koch-bunkers in Arnhem. Foto: Rob Nijsse (uit Nieuwsbrief Afd. 17).

de tweede was met een breedte van ruim 150 m veel forser, kan wat ouder zijn dan de eerste en is over een afstand van 800 m getraceerd. Sommige boringen bereikten op een diepte van 6,5 m nog niet de bodem van de geul. Tegelijk met de zomerstorm in juli onderzochten AWN’ers op het terrein van het Gemeentemuseum in Arnhem een ‘Koch-bunker’ (een soort mitrailleursnest). De bunker werd vrij gegraven en moet toegankelijk worden voor publiek (af b. 5). Natuurlijk is alles hier zorgvuldig onderzocht, ook met een metaaldetector, maar schokkender vondsten dan een Zeeuwse duit uit 1749 en een snoepzak met een uiterste houdbaarheidsdatum in 1983 waren er niet. In oktober nam de afdeling in het kader van de Maand van de Geschiedenis deel aan de Dag van de Arnhemse geschiedenis. Die vond plaats op de zuidoever van de Rijn bij De Praets en bij het castellum van ArnhemMeinerswijk. Er waren lezingen door Jan Verhagen over het castellum, de limes en over Romeinse ingrepen in de Rijndelta en er waren enkele historische excursies. In oktober-november was er een opgraving door RAAP in Ede-Zuid (Park Reehorst) op een terrein waar in

2014 al restanten van een grafveld en drie boerderijen werden opgegraven. Het grafveld dateert uit 350-200 v. Chr., maar er was ook een veel ouder graf (ca. 1500 v. Chr.). De boerderijen dateren echter van rond de 9e-10e eeuw, mogelijk verre voorgangers van in de 20e eeuw daar gesloopte boerderijen. Vrijwilligers waren welkom op de opgraving. Op het moment van schrijven zijn nog geen nieuwe resultaten bekend. In beide nieuwsbrieven vind ik informatie over de door Afd. 16 en 17 georganiseerde Basiscursus Archeologie. Ten slotte was de AWN nog vertegenwoordigd op de ‘Erfgoedbeurs’ in de Koppelkerk van Bredevoort, georganiseerd door enkele gemeenten in de Achterhoek die bezig zijn met het opstellen van nieuw erfgoedbeleid. Nieuwsbrief, sept. 2015 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) ‘Dalfsen’ blijft ons bezighouden en terecht. Financieel is het een lastig verhaal, omdat volgens onze minister van o.m. Cultuur “in het huidige archeologiestelsel gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor het bodemarchief. Daarin past geen financiële verantwoordelijkheid van het Rijk.” Dat gaat dus precies volgens de lijntjes waar veel mensen vooraf al zo bang

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 395

395

24-11-15 10:12


Chris Nieuwenhuize meldt over het Spelderholt een aardig verhaal uit De Tijd (1920), waar de ‘gestreepte dennenrupsen’ werden bestreden door er 500 jonge hanen op los te laten. Kennelijk deden die hun werk erg goed, want een jaar later stonden de dennen er nergens zo mooi bij als hier. De N. besluit met berichten over archeologische zaken elders en de tentoonstellingslijst.

voor waren. Blijkbaar kan Nederland zich met dit archeologiestelsel een wat onverwachte vondst van nationaal of zelfs groter belang niet meer permitteren. Hopelijk lukt het op een andere manier om geld bij elkaar te krijgen voor de uitwerking van het onderzoek en voor een mooie publicatie . De AWA (Arch. Wg Apeldoorn) onderzoekt al enkele jaren de middeleeuwse bewoning in het Spelderholt en inventariseerde daartoe ook oude vondsten van Moerman. Op een pingsdorfscherf uit het Deelerwoud bestond de bekende verfversiering uit een afdruk van drie vingers (af b. 6). Het veldwerk dat de AWA uitvoert met het IVN vordert goed. Het levert ook nieuwe zaken op, zoals een geschutsstelling op het Leesten. Of het een Duitse of geallieerde stelling betreft, is niet duidelijk.

AVKP-actueel nr. 61, sept. 2015 (Afd. 23 - AV Kempenen Peelland) Het Erfgoedhuis krijgt steeds meer bezoekers en wordt steeds bekender, maar blijft nog minder goed bereikbaar: een omheind terrein met een niet-officiële toegang, terwijl het gebouw aan de Eindhovense Nachtegaallaan aan de buitenkant nog niet als Erfgoedhuis herkenbaar is. Dat vindt zijn oorzaak in een langdurige bezwaarprocedure van enkele omwonenden over de sanering van het terrein. In oktober eindigde de in juni begonnen ‘Cold Casesexpositie’, maar twee aan de Design Academy afgestudeerde studenten exposeerden daarna enkele door hen bedachte hedendaagse voorwerpen, gemaakt van oud, archeologisch hout, af komstig van overbodige wielsegmenten die als fundering van plaggenhutten zijn gebruikt. Eveneens in oktober opende de ArcheoHotspot met kort daarna een vondstendag voor particulieren. Een bijzondere Archeoloop was die bij Maastricht, waarbij onder- en bovengronds werd gewandeld. Bart Beex hoopt dat de resten van de in 1830 door brand verwoeste Vorsselse molen eindelijk aandacht krijgen van het Waterschap. Bij diverse gelegenheden spoelden resten van de molen weg en dat terwijl ruim 40 jaar geleden bij verbreding en verdieping van de beek op de plaats van de molen onder meer al aardewerk uit de 12e-13e eeuw is gevonden. Er is sinds zes eeuwen sprake van een molen op min of meer deze locatie. In de Tilburgse wijk Jeruzalem vond Frans van Nuenen op een stuk bouwgrond sporen van een middeleeuwse

Afb. 7a Vrijwilligers rond de waterkuil in Uden-Noord. Foto: Hanneke van Alphen (uit AVKP-actueel).

Afb. 7b De grote veldkei. Foto: Hanneke van Alphen (uit AVKPactueel).

Afb. 6 Drie vingers op een pingsdorfscherf uit het Deelerwoud. Foto: Harry Schotman (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

396

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 396

24-11-15 10:12


Afb. 8 Een fraaie radarreflectie van de WIMA. Foto: Bas Verbeek (uit AVKP-actueel). nederzetting uit de 12e-13e eeuw. In Uden-Noord voerde Archol een onderzoek uit naast ziekenhuis Bernhoven (Erphoevenweg), bijgestaan door vrijwilligers van de AVKP en de heemkundekring (af b. 7a). Men vond hier onder meer een waterkuil en een huisplattegrond uit de Vroeg-Romeinse tijd. Mogelijk is het de vroegste fase van de Romeinse nederzetting die inmiddels al 28 huisplattegronden opleverde. Een niet-archeologische vondst was een voor deze omgeving uitzonderlijk grote zwerf kei van 130x50x50 cm (uitgaande van soortelijk gewicht 2,5 is dat ruim 800 kg) die dankzij medewerking van de gemeente een plekje kreeg in Natuurcentrum De Maashorst (af b. 7b). Ria Berkvens licht een tipje van de sluier op van de historie van Valkenswaard (Markt). In de 12e-13e eeuw was Valkenswaard nog een groepje gehuchten, iets ten westen van een locatie die BAAC afgelopen zomer uitgebreid onderzocht. Het leverde een wirwar van sporen op uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Sporen en vondsten moeten nog worden bestudeerd om een goed beeld te krijgen van de bewoning. Bijzonder is alvast een erg grote boomstamwaterput met een diameter van 1,30 m (14e-15e eeuw). Na 1200 lijken zulke grote

bomen niet meer aanwezig te zijn in deze omgeving en dan zou de boom wellicht van elders moeten zijn aangevoerd. Na 1200 worden de waterputten hier vooral van opgestapelde heideplaggen gemaakt en daarvan zijn er diverse gevonden op het terrein. Een van die putten had een groot karrenwiel als bodem en de heideplaggen daarop leken wat versheid betreft letterlijk van gisteren. De Wg Archeologie Schijf (gem. Rucphen) sloot zich bij de AVKP aan en dringt zo ook door in de Actueel. Schijf verzorgde gastlessen voor groep 7 van de basisschool en een doedag waaraan 40 kinderen meededen die allemaal gediplomeerd naar huis gingen. Schijf heeft enkele vitrines in Rucphen, maakte een fietsroute en organiseerde dit jaar voor de jeugdgroep drie veldonderzoeken, waarbij stenen werktuigen en mogelijk turfafgravingen werden gevonden. Bas Verbeek en Peter Seinen van de Wg Innovatieve Meettechnieken (WIMA) vonden een onderzoek naar een nederzetting uit de IJzertijd-Romeinse tijd bij Oerle door VU-studenten een prima gelegenheid om radarmetingen te kunnen vergelijken met opgravingsresultaten. Terwijl het voor de studenten ook een goede

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 397

397

24-11-15 10:12


gelegenheid was kennis te maken met moderne technieken. De radar gaf een fraai beeld van een lange greppel, waarbij het ontbreken van ijzeroer op de plaats van de greppel een belangrijk gegeven was (af b. 8). Theo van der Vleuten begeleidde de aanleg van een wegcunet in Casteren, gem. Bladel (Kerkeneind), maar moest ervaren dat de praktijk soms weerbarstig is. Voor zover het kon worden waargenomen, waren er geen waterputten of huisplattegronden. Teleurstellend was het feit dat afspraken achteraf te onduidelijk bleken en de samenwerking met de uitvoerder minimaal was. Maar... de samenwerking met de gemeente Bladel was prima en dat geeft hoop voor de toekomst. Mat Theunissen bezocht in Eersel in het Kempenmuseum De Acht Zaligheden de tentoonstelling over de oertijd ‘Speren en pijlen, spoken en bijlen’ en werd daar rondgeleid door Piet van Gisbergen die zelf belangrijk bijdroeg aan de collectie van het Kempenmuseum. De Actueel besluit met Nieuwe aanwinsten bibliotheek, Van den leesplank en informatie rond de Najaarsstudiedag van NBAG en Brabants Heem in november over nieuwe opvattingen over de Vroege Middeleeuwen in Brabant.

Even LWAOW bijpraten, sept. 2015 (Afd. 31 - LW Archeologie Onder Water) Na een kort datumlijstje kom ik bij het nieuws dat in juli op Ameland (Ballum) op het strand een scheepswrak is gevonden. Men vermoedt dat het wrak uit de 17e-18e eeuw stamt, maar het wrak wordt opgemeten en de gegevens vastgelegd, zodat misschien een strandingsdatum is te achterhalen. Op de laatste dag van de Nijmeegse Vierdaagse voerde de route over de Maas bij Cuijk. Het scheepvaartverkeer lag toen de hele dag stil en dat gaf duikers van Mergor in Mosam gelegenheid een laat-Romeinse brugpijler en een loskade te verkennen. Beide monumenten staan bloot aan de eroderende werking van de rivier en van zware schepen die, ondanks een verbod, toch afmeren. Elk jaar houden de duikers van MiM de erosie bij en het is vreemd dat de nieuwe wet dit onmogelijk lijkt te gaan maken, waarna de erosie voortaan even snel, maar ongezien verder gaat. Gelukkig scheen de zon op de duikdag, zodat het toch een gezellige en ontspannen dag werd (af b. 9). In de zomer was in Museum Meermanno (Den Haag) een kleine tentoonstelling van Romeinse oudheden te zien, waaronder vondsten uit Katwijk van de plaats

Afb. 9 De LWAOW aan de Maasoever tijdens de Vierdaagse. Foto: Albert Zandstra (uit Even bijpraten).

398

| De Vereniging

06-2015 binnenwerk.indd 398

24-11-15 10:12


waarvan men aanneemt dat de Brittenburg er lag. Tijdens afgravingen en zandsuppletie van de laatste jaren zijn geen resten van de Brittenburg gevonden en daarmee ook niet van het meest westelijke deel van de limes. In september ging in Vlissingen op het filmfestival ‘Film bij de Sea 2015’ de documentaire ‘Geheimen achter de dijk’ in première. Hierin komt onder meer de inundatie van Walcheren in 1944 aan de orde. Pas na de oorlog werden de dijken hersteld en Walcheren weer drooggelegd. De strijd om Zeeland is een relatief onbekend onderdeel van WO II, maar was daarom niet min-

der hevig. Deze operatie, een Normandië in het klein, eiste veel slachtoffers aan geallieerde, Duitse en Zeeuwse kant. De Ouwe Waerelt nr. 44, sept. 2015 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) Ditmaal een themanummer over WO II op GoereeOverf lakkee: zeker lezenswaardig, maar zonder archeologie. Ook nu vind ik in DOW het jeugdkatern Jonge Waerelt, ook in het teken van WO II én met archeologie.

ERRATUM Over de datering van middeleeuwse baksteen uit Holland In het onder bovenstaande titel verschenen artikel (Westerheem, nr. 4, augustus 2015) is een aantal woorden of zinnen weggevallen. Hierdoor is op de betreffende plaats het verband niet steeds duidelijk. 1. De bovenste zin op p. 191 (linkerkolom) moet luiden: “Want de kwaliteit van de baksteen wordt sterk bepaald door de vorm en grootte van de korrels van de klei.” 2. O p dezelfde p. 191 moet op regel 22 van onderen (na: “… Holland werd toegepast”) de volgende zin worden toegevoegd: “De bekende ankerpunten (Klaarkamp, 1165 en Aduard I (kort na 1200) verwierp hij op grond van onzekerheden in de bouwgeschiedenis.” Blijft over …. enz. 3. Op p. 192, linkerkolom na de 8e regel is een alinea weggevallen: “Ook buiten Holland zijn voorbeelden van het gebruik van baksteen vóór 1200 te vinden. In Schalkwijk (gemeente Houten, Utrecht) werden bakstenen van ongeveer hetzelfde formaat als die van het hiervoor vermelde graf van gravin Geva in een onduidelijke context aangetroffen. Volgens de auteur zouden de bakstenen (33,5 x 17 x 7,5 cm) tussen 1175 en 1200 zijn gebruikt voor de bouw van een versterkt huis. Een wat kleiner formaat baksteen (31,5 x 15,5 x 10,5 cm) werd gebruikt bij de herbouw van de Utrechtse Mariakerk, kort na de verwoesting in 1159.” Deze alinea is van belang omdat daaruit blijkt dat de toepassing van vroege baksteen niet tot Holland was beperkt. 4. De contactgegevens ontbraken in het stuk. De auteur is te bereiken op zijn e-mailadres: ehpcordfunke@hotmail.com

De Vereniging |

06-2015 binnenwerk.indd 399

399

24-11-15 10:12


COLUMN

EVERT VAN GINKEL

Site-formation anno 2015 Ingeklemd tussen de Belgisch-Franse grens en de eindeloze graanvelden die het reizen door NoordFrankrijk tot zo’n hallucinerende ervaring maken, ligt de Thiérache. De streek heeft een Nederlandse naam (de Tierasse) maar ik denk niet dat er meer dan één op de twintig Nederlanders ooit van heeft gehoord. Je komt er vanuit Nederland zelden doorheen en er zijn geen befaamde bezienswaardigheden. Er is wel veel rust; de bevolkingsdichtheid van het 4000 km² grote gebied bedraagt 55 inwoners per km 2, vergelijkbaar met Ameland. De streek was langdurig strijdtoneel in de godsdienststoorlogen van de 16e eeuw. Toen zijn veel dorpskerken verbouwd tot kleine kastelen, compleet met torentjes, dikke muren en schietgaten. Die slotkerken zijn een unique selling point van de streek, waar na 1650 weinig van belang gebeurde. Sterker nog: sinds 1800 is het inwonertal sterk afgenomen Een nicht van mijn vrouw heeft er vorig jaar voor een paar duizend euro een stukje land gekocht met een caravan. In het belendende dorpje wonen nu nog 160 mensen, tegenover 600 ten tijde van Napoleon. Afgelopen zomer hebben we een week op dat landje doorgebracht en iedere ochtend een wandeling gemaakt langs een paar van die dorpen, die op een half uur loopafstand van elkaar langs de Oise liggen. Was dit 2015 of 1900, vroegen we ons soms af? Er was geen levende ziel te bekennen op de zandwegen tussen de houtwallen, in de weinige straatjes of achter de vitrages van de lage huizen van somberrode baksteen die rond 1850 in ieder dorp zijn neergezet. Ik

400

|

kan me ook niet herinneren ooit zo weinig nieuwbouw of professioneel herstel in een 21e-eeuwse bebouwde omgeving te hebben gezien. Scheuren in muren worden niet gerepareerd, ook niet in de monumentale vestingkerkjes. De vakwerkmuren van de schuren vertonen een rijke bouwkundige lappendeken van stukken leem-op-latwerk, overnaadse planken, handgevormde en machinale baksteen en gasbetonblokken. Stukken golfplaat van verschillende jaargangen dekken het dak. Als zo’n golfplaat doorgeroest of een plank verrot is, wordt een beter, zij het niet gloednieuw, exemplaar over het gat gespijkerd. Het meest imponeerden me echter de kleine kerkhoven rond de slotkerken. Nieuwe graven liggen bedolven onder marmeren plaatjes met Regrets, Á mon epoux, Á mon parrain, Á notre camarade du 2e RI, aangevuld met bloemen van geëmailleerd aardewerk of duurzame kunststof en afgetopt met één of meer crucifixen. Wordt zo’n graf niet meer bezocht en onderhouden, dan vergaat het langzaam aan de lucht. Kapotte stukken steen worden weggehaald, kunstbloemen naast het graf geveegd, tot alleen nog een gietijzeren naamplaatje en een kapot kruisbeeld op een graf heuveltje van grind en bloempotscherven overblijft. Deze hele sfeer van langzaam, beheerst verval gaf me een krachtige archeologische sensatie. Je maakt de laatste fase mee van bovengrondse monumenten, die op het punt staan om in het bodemarchief te worden opgenomen. Een gepatineerd landschap zoals we dat in Nederland niet meer tegenkomen, op drie uur rijden van onze zuidgrens.

Column

06-2015 binnenwerk.indd 400

24-11-15 10:12


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.