De eeuwige Schelde? Ontstaan en ontwikkeling van de Schelde

Page 74

12 erosie

van de scheldebedding

De waterstromingen zijn voortdurend sterker geworden, waardoor de zandige bodem van de Schelde erodeerde en enorm verruimde. In de fluviale periode voerde de Schelde te Antwerpen gemiddelde debieten af van 100 tot 120 m3/s bij gemiddelde watersnelheden van 25 tot 30 cm/s doorheen een doorstroomsectie van zowat 400 tot 500 m2. Thans bedragen de tijdebieten gemiddeld 2700 tot 3000 m3/s, bij gemiddelde watersnelheden van 60 tot 65 cm/s doorheen een doorstroomsectie van 4500 m2. De dwarssecties zijn dus in de omgeving van Antwerpen met een factor 10 tot 12 vermeerderd (zie ook figuur 26). Deze verruiming is te wijten aan de vergroting van de watersnelheden, waarbij we moeten bedenken dat de zandtransporten langs de bodem afhangen van de snelheid tot de vierde à vijfde macht. Een verdubbeling van de gemiddelde snelheden verhoogt de zandtransporten met een factor 16 tot 32! De dwarssecties vergroten in een erodeerbare bodem dan theoretisch met een factor 8 tot 16. Voor het zandtransport langs de bodem onder invloed van de waterstroming kan de gemiddelde watersnelheid als een onafhankelijke invloedsfactor opgevat worden. Hierdoor kan de gemiddelde watersnelheid als een maatstaf voor de erosie aangewend worden. De gemiddelde snelheden van de bijrivieren van de Schelde bedragen thans aan de grens van het tijgebied ongeveer 0,30 m/s. In de lager gelegen Schelde te Antwerpen waren de gemiddelde watersnelheden in de fluviale periode dan vermoedelijk van de orde van grootte van 0,25 m/s. Deze vaststellingen voor Antwerpen kunnen worden doorgetrokken voor het volledige getijgebied. De verruiming van de Honte in enkele eeuwen tijd werd al aangetoond. Bij het doorzetten van het getij naar opwaarts toe kwam ook daar een versterkte erosie op

gang en werd de morfologie op sommige plaatsen grondig gewijzigd, zoals te Weert, en wellicht bij de eerste getijimpulsen rond de 5de-6de eeuw ook in de omgeving van Antwerpen.

De erosie heeft de sporen van vroegere liggingen van de bedding en van mogelijk begaanbare bodems weggewist. De voortdurende erosie van de bedding heeft alle sporen van de vroegere toestand definitief opgeruimd. Misschien zijn er nog enige relicten te vinden in sommige bodems die door vroege bedijkingen van verdere erosie gevrijwaard bleven, zoals in de Borgerweertpolder op de linkeroever voor Antwerpen.

De dwarssecties zijn belangrijk vergroot. Mogelijke dwarssecties in de fluviale periode voor Antwerpen worden op figuur 26 getoond, waarbij andere mogelijkheden zoals het splitsen in twee armen, met een geul voor Zwijndrecht niet mogen uitgesloten worden. De rivier was er in dat geval wellicht gemakkelijker doorwaadbaar. Mogelijk reikten de bewoningsmogelijkheden in de pre-Romeinse tijd van de huidige rechteroever tot voorbij de huidige linkeroever (figuur 27, figuur 28, figuur 29 en figuur 30) en evolueerde naar het tracé in de 9de eeuw. Mogelijke eilandjes in de vrij verwilderde rivier werden vervolgens weggeërodeerd (figuur 31). Bij het doordringen van het getij verlegde de rivier zich onder invloed van de grotere watersnelheden door uitbochting van de linker- naar de rechteroever, en wiste zo alle oude bewoningssporen uit. Bij het doordringen van het getij verdronk het winterbed weliswaar dagelijks, maar kwam anderzijds bij laagwater tweemaal per etmaal opnieuw droog te liggen, nadat deze gronden door slibafzettingen waren opgehoogd. Door bedijkingen werden op deze

73


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.