AMC-dermatoloog ondersteunt KIDS spreekuur VUmc
‘ We maken er the best of both worlds van’ Om de week komt kinderdermatoloog Henk Sillevis Smitt vanuit het AMC naar De Boelelaan. Bij receptie N in de polikliniek superviseert hij de AIOS dermatologie bij de diagnostiek en behandeling van kinderen met complexe huidproblemen. Het onlangs gestarte KIDS spreekuur is een goed voorbeeld van de uitstekende samenwerking tussen VUmc en AMC. n Monique Krinkels
Geen hobbels Sinds de afdelingen dermatologie van amc en VUmc begin dit jaar bestuurlijk werden samengevoegd, is er veel gebeurd. Afdelingshoofd Rick Hoekzema en zijn collega en plaatsvervangend hoofd Menno de Rie zijn erg tevreden. “We hadden rekening gehouden met wat hobbels, maar het verloopt erg soepel allemaal”, merkt Hoekzema op. “Ja, er zijn cultuurverschillen tussen VUmc en amc, maar dat ervaren we juist als iets positiefs”, onderstreept De Rie. Zelfs de taakverdeling tussen beide umc’s, bij de meeste afdelingen een bijzonder teer punt, heeft nauwelijks tegenstand ondervonden. “We maken er ‘the best of both worlds’ van”, meent De Rie. Zo gaan alle patiënten met allergieklachten naar VUmc, terwijl kinderen voor de
F o t o je a n p i e r r e j a n s
“Eigenlijk bestaat de specialisatie kinderdermatologie niet. Officieel ben ik dermatoloog, met een bijzondere belangstelling voor kinderen”, legt amc-dermatoloog Henk Sillevis Smitt uit. “Voor mij is het de perfecte combinatie, want ik heb heel lang getwijfeld tussen de specialisaties kindergeneeskunde en dermatologie. Beide vond ik heel interessant.”
Het KIDS spreekuur met Henk Sillevis Smitt (tweede van rechts) is een van de positieve gevolgen van de samenvoeging van dermatologie van AMC en VUmc. Afdelingshoofd Rick Hoekzema (tweede van links) en zijn voorganger Theo Starink (rechts) zijn erg tevreden over de samenwerking met het AMC. Het culmineert op 21 december in een dubbeloratie van Hoekzema en Menno de Rie (links) topreferente zorg van hun huidziekten naar het amc worden verwezen. “Maar voor de kinderen die hier naar de dermatoloog gaan, reist Sillevis Smitt elke veertien dagen naar VUmc. Soms moet de patiënt in de metro stappen en een andere keer de dokter”, vindt Hoekzema. “En Sillevis Smitt is een autoriteit op het gebied van kinderdermatologie.”
Andere benadering Sillevis Smitt: “Wat ik hier vooral doe, is aios ondersteunen bij het kids spreekuur. Kinderen hebben soms heel andere aandoeningen dan volwassenen.. Een huidprobleem kan een signaal zijn voor een uitgebreidere ziekte, een genetische afwijking bijvoorbeeld. Als huisarts of kinderarts er niet uitkomen, komt het patiëntje bij de dermatoloog terecht in de hoop
dat wij de puzzel op kunnen lossen.” Maar wat hij minstens zo belangrijk vindt, is dat ouders met een jong patiëntje een andere benadering vereisen dan een volwassen patiënt. “Je kunt niet alleen met de volwassenen praten. Je moet ook het kind op z’n gemak kunnen stellen, want je moet af en toe een vervelend onderzoek doen zoals een biopt afnemen. En je moet andere vragen stellen. Naar de
nachtrust bijvoorbeeld, want dat kan invloed hebben. Volwassen patiënten melden dat vaak spontaan, maar een kind niet. Stel dat een kind slecht slaapt van de jeuk en ook de ouders wakker houdt. Dan raken ouders oververmoeid en geïrriteerd, wat weer effect op het kind heeft. Die kan dan weer meer last van bijvoorbeeld zijn eczeem krijgen. Zo’n vicieuze cirkel moet je zien te doorbreken.”
Hoofdbehandelaar voor iedereen duidelijk
Patiënt moet weten wie verantwoordelijk is Het lijkt zo logisch. Voor iedere patiënt moet één arts de eindverantwoordelijkheid dragen voor de behandeling. Dat schept duidelijkheid, in de eerste plaats voor de patiënt zelf. Maar behandelaars werken vaak in teamverband. De operateur, artsassistent, zaalarts, etc. hebben ieder hun eigen functie en al stellen zij zich aan het bed altijd voor, toch kan dit voor de patiënt soms onoverzichtelijk zijn.
n Terri Kester
Toen de afdeling kno werd benaderd voor een pilotproject om een situatie te creëren waarin het voor alle betrokkenen zonneklaar zou zijn wie op enig moment de hoofdbehandelaar is van een specifieke patiënt, pakte de afdeling kno de handschoen op. Rico Rinkel, specialist in de laryngologie, vertelt: “We zijn op 1 april begonnen met de voorbereidingen voor de pilot. De regelgeving van het ziekenhuis hebben we verder uitgewerkt en de afspraken zijn op afdelingsniveau vastgelegd in ons reglement. Het ging erom te formuleren wat dit zou betekenen voor kno patiënten, zodat onze bevindingen vervolgens naar andere afdelingen konden worden vertaald.”
Expliciet Rinkel illustreert de noodzaak van eenduidig hoofdbehandelaarschap met een voorbeeld. “Er kan zich een situatie voordoen waar een patiënt wordt opgenomen met het vermoeden van een goedaardige keelafwijking. Als deze afwijking na onderzoek kwaadaardig blijkt te zijn, is niet iedere kno arts opgeleid om deze te behandelen. Volgens de nieuwe procedure wordt dan concreet een andere hoofdbehandelaar aangesteld. Dit wordt meegedeeld aan de patiënt en in de status vastgelegd. Op een kaartje waarop alle behandelaars staan, dat we aan patiënten gaan uitreiken, vermelden we de hoofdbehandelaar
uiteraard ook. In het verleden werd de nieuwe naam soms stilzwijgend overgenomen. Nu maken we het explicieter, en dus duidelijker.”
Kaartjes Duidelijkheid was precies waar het in de pilot om ging. kno heeft al een nieuw formulier ingevoerd waarop de hoofdbehandelaar en de risicofactoren voor een bepaalde patiënt worden vermeld. Rinkel: “Het uitreiken van kaartjes aan de patiënten is de volgende stap. De administratieve handelingen zijn relatief gemakkelijk, maar belangrijker is de bewustwording. We moeten leren denken in termen van hoofdbehandelaars en behandelaars. Er moet regelmatig
over gesproken worden, zodat deze manier van werken rijpt. Er zal enige tijd overheen gaan voor het zover is.” Rinkel verwacht dat het principe van het hoofdbehandelaarschap relatief gemakkelijk door andere afdelingen kan worden overgenomen. Ziekenhuisbrede implementatie per 1 januari lijkt hem een haalbare kaart. “Ik denk dat we op deze manier kunnen garanderen dat geen enkele patiënt over het hoofd wordt gezien en dat er geen misverstand kan zijn over de eindverantwoordelijke. We moeten hierover onderling blijven praten. Niet alleen over de administratieve wijzigingen, maar ook over het beleid.”
Uit de Agenda
Luister naar het verhaal van de depressieve patiënt vrijdag 16 november – aula, 11.45 uur, Th.M. van den Boogaard, ‘The negotiated approach in the treatment of depressive disorders’
Een goed begrip van psychotherapeuten voor de ideeën van de patiënt zelf over de oorzaak van hun depressie verkleint de kans op voortijdig afbreken van de behandeling en bevordert de effectiviteit. Dit concludeert Michael van den Boogaard in zijn proefschrift. Psychotherapeuten die depressieve patiënten behandelen 4
doen er goed aan om een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen van de ideeën die hun patiënten zelf hebben over de oorzaak van hun depressie en de daarmee samenhangende verwachtingen die zij hebben van de behandeling. “Als een therapeut er vervolgens goed in slaagt daar bij aan te sluiten - een goede compatibiliteit weet te bereiken - treedt het
effect van de behandeling duidelijk sneller in”, aldus Van den Boogaard. Het was al eerder bekend dat een goede compatibiliteit het vroegtijdig stoppen van de behandeling door de patiënt sterk doet afnemen, maar dat het effect van de behandeling er door versneld wordt was nog niet eerder wetenschappelijk aangetoond. Daarbij komt, dat het onderzoek laat
Tracer 23 – 15 nove m b e r 201 2 – O rg a n isat ie – O n d e r zo e k – O n d e r w i j s – Pati ë nte n zo rg
zien dat therapeuten sterk verschillen in de mate waarin zij deze compatibiliteit nastreven. Dat opent perspectieven voor het verbeteren van de behandeling van depressieve patiënten. Interessant is verder dat dit effect van compatibiliteit min of meer los staat van het vermogen van de therapeut om een goede relatie op te bouwen met zijn patiënt. Sterker
nog, de invloed van compatibiliteit op het effect van de behandeling is sterker dan de invloed van de kwaliteit van de relatie tussen de patiënt en de therapeut. Dat laatste werd tot nog toe algemeen aangenomen. Ten onrechte blijkt nu.