5 minute read

Ons Nederlandse papiergeld

EEN SAMENSPEL TUSSEN ONTWERPER EN DRUKKER

Wij, leden van HEVO, zijn opgegroeid met Nederlands papiergeld. We kennen allemaal nog de zonnebloem en de vuurtoren. Prachtig drukwerk, het mooiste geld van de wereld volgens Jan Wolkers. Het heeft jaren gekost voordat ontwerpers en drukker zo op elkaar ingespeeld zijn, dat ze dit unieke bankpapier kunnen maken. Een korte geschiedenis.

Advertisement

Na de val van Napoleon in 1813 wordt Nederland een zelfstandige staat. Onze kersverse koning, Willem I, wil zo snel mogelijk een nationale bank oprichten om Nederlands geld te kunnen uitgeven. Omdat hij een aanzienlijk deel van het benodigde startkapitaal zelf bijdraagt, kan al in 1814 De Nederlandsche Bank (DNB) worden opgericht. Die bank krijgt het alleenrecht Nederlandse munten en bankbiljetten uit te geven. Tot dat moment wordt voornamelijk betaald met gouden en zilveren munten uit verschillende landen, die hun waarde ontlenen aan het edelmetaal waar ze van gemaakt zijn. In 1814 komt het eerste Nederlandse papiergeld uit, het zogenoemde ‘roodborstje’. Dat papiergeld is handig voor grote bedragen, zo vanaf ƒ 25. Dat is in die tijd een behoorlijk bedrag. Het wordt gedrukt door Joh. Enschedé in Haarlem.

Dat bedrijf houdt bijna 200 jaar het monopolie op het drukken van Nederlands bankpapier. Zij maken een mooi biljetje, aan één zijde bedrukt. Het heeft een ingewikkelde sierrand, die namaak moet voorkomen. De waarde wordt met de hand ingevuld en de directeur van de bank moet persoonlijk het biljetje tekenen, ook als dat uitgegeven wordt in een provinciaal kantoor van de bank. De roodborstjes worden niet populair. Ze blijken ook al snel fraudegevoelig, ondanks de bewering van de drukker, dat hij voor de rand een uniek drukstempel gebruikt. Het persoonlijk ondertekenen van ieder biljet door de directeur van DNB, is ook niet zo handig. Vanaf 1849 wordt een nieuw model bankbiljetten ingevoerd, met elk een vaste voorgedrukte waarde. De handtekening blijft, die wordt in het ontwerp meegenomen. De laatste Nederlandse bankbiljetten dragen de handtekening van Nout Wellink.

Vervalsen

Die eerste bankbiljetten worden van papier gemaakt. Papier slijt snel en is gemakkelijk na te maken. Drukkers proberen vervalsingen te voorkomen met steeds nieuwe druktechnieken. Eerst door ingewikkelde sierranden te gebruiken. Later gebruiken ze papier met een watermerk en worden serienummers ingevoerd. Bij het drukken van onze huidige bankbiljetten worden technische hoogstandjes als hologramtrips, microprinting, plastic vensters en verdikte lagen inkt gebruikt. De huidige eurobiljetten bevatten 35 van deze ‘echtheidskenmerken’. Moderne bankbiljetten worden ook niet meer van papier gemaakt maar van katoenvezels. Om vervalsing tegen te gaan zijn toch regelmatig nieuwe biljetten nodig, waarin dan weer de allernieuwste technische beveiligingen meegenomen worden.

Ontwerp

Het gaat niet alleen om ingewikkeld drukwerk dat moeilijk na te maken is. Een bankbiljet moet herkenbaar zijn en ook iets vertrouwds uitstralen. Gebruikers, u en ik, moeten zo’n papiertje van de DNB ervaren als ‘ons geld’. De afbeelding verwijst daarom meestal naar een nationaal symbool. In 1921 verschijnen bankbiljetten met een zittende vrouw, de Nederlandse maagd. De ontwerper, gevraagd door de DNB, is niet tevreden over de uitvoering. Het ontwerp en de eisen van de drukker zijn niet goed op elkaar afgestemd. De drukker besluit om zelf een ontwerper te kiezen. Dat wordt Jan Visser jr., een schilder van bloemstillevens. Er komt een briefje van 10, met daarop een Zeeuws meisje. Als model fungeert Geertrui Walraven, dienstbode bij het agentschap van De Nederlandsche Bank in Middelburg. Zij draagt de Zuid-Bevelandse klederdracht. Niemand vindt het biljet geslaagd, ontwerper niet, drukker niet en gebruikers ook niet. Het wordt nooit ‘ons geld’.

In de jaren 50 komt er voor het eerst een samenhangende serie biljetten uit, die bekend staan onder de naam ‘erflaters van onze beschaving’. Op de biljetten staan bekende figuren uit de Nederlandse geschiedenis. J.F. (Eppo) Doeve maakt het ontwerp. Hij is in die tijd een bekend tekenaar en kiest binnen het thema zijn eigen favorite ‘erflaters’. Dat worden onder andere Hugo de Groot (ƒ 10), Christiaan Huygens (ƒ 25) en Desiderius Erasmus (ƒ 100). Door de strenge veiligheidseisen wordt nog veel aan zijn ontwerp gesleuteld. Voor de tekenaar is dat een uitdagend, vaak ook een frustrerend proces. De gebruikers zijn enthousiast over dit nieuwe geld. Maar met de tijd worden de biljetten toch weer gevoelig voor vervalsing. Dan wordt het tijd voor een nieuw ontwerp.

Samenwerking tussen graficus en drukker

Tien jaar later wordt een graficus als ontwerper gevraagd. Dat lijkt een oplossing om de samenwerking tussen ontwerper en drukker soepeler te laten verlopen. R.D.E. (Ootje) Oxenaar tekent een 2e serie erflaters met portretten van Joost van den Vondel, Frans Hals, Jan Pieterszoon Sweelinck, Michiel de Ruyter en Baruch de Spinoza. Hij bedenkt de felle kleuren voor de verschillende waarden, waardoor ze gemakkelijk van elkaar

te onderscheiden zijn. Oxenaar staat erop dat hij inzage krijgt in alle beveiligingstechnieken die drukker Joh. Enschedé gebruikt. Dit om te voorkomen dat zijn ontwerpen tijdens de productie zonder zijn medeweten worden aangepast. Dat was met zijn eerste ontwerp wel gebeurd, het vijfguldenbiljet met Vondel uit 1966.

Oxenaar ontwerpt later nog 3 biljetten, die voor het eerst geen portret meer tonen: de zonnebloem (ƒ 50), de watersnip (ƒ 100) en de vuurtoren (ƒ 250). In die biljetten heeft Oxenaar ook gegevens uit zijn privéleven verwerkt. Zo heeft hij in het watermerk van het vuurtorenbiljet een afbeelding van het konijntje van zijn vriendin gebruikt. Op het biljet van 1.000 gulden van Baruch de Spinoza is zijn vingerafdruk verwerkt. Op het 5 guldenbiljet staat Oxenaars roepnaam ‘Ootje’ vermeld, in het fries van de afgebeelde tempel op de achterzijde.

De laatste serie Nederlandse bankbiljetten is ontworpen door Jaap Drupsteen, opnieuw een graficus. De biljetten tonen voornamelijk abstracte figuren, maar hebben wel allemaal een vogel in het watermerk, waar de biljetten naar zijn genoemd: ijsvogel (ƒ 10), roodborstje (ƒ 25), steenuil (ƒ 100) en kievit (ƒ 1.000).

De invoering van de euro

Op 1 januari 2002 is de gulden vervangen door de euro. De Europese Centrale Bank besluit dat de druk van de bankbiljetten aanbesteed moet worden op de vrije markt. Onze Nederlandse drukker raakt de opdracht kwijt aan buitenlandse concurrenten die goedkoper zijn. Drukkerij Joh. Enschedé geldt nog wel steeds als een expert als het gaat om het voorkomen van vervalsingen van waardepapier. Directeur Gelmer Leibbrandt: “We doen nog altijd waar we goed in zijn: vervalsers 2 stappen voorblijven.”

Marjan Vonk

Het Nederlandse papiergeld kan nog steeds ingewisseld worden bij De Nederlandsche Bank. Briefjes van 5, met de afbeelding van Vondel en biljetten van 25 gulden met een portret van Sweelinck, kunt u inleveren tot 1 januari 2025. Alle andere biljetten tot 1 januari 2032. U krijgt dan de nominale waarde terug. Kijk voor alle zekerheid eerst even bij de munthandel. Die betaalt in veel gevallen een hoger bedrag.

This article is from: