Bachelorproef Maxim Thierens - VAC

Page 1

Haalbaarheidsstudie rond het oprichten van een korte keten trefpunt in een ambachtelijke zone Maxim Thierens

Bachelorproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Bachelor in de agro- en biotechnologie

Afstudeerrichting: Landbouw

Promotor: J. Latré

Academiejaar 2020-2021 1ste Examenkans – 2e Examenperiode Deze bachelorproef/scriptie is gemaakt door Thierens Maxim, student aan de Hogeschool Gent, ter voltooiing van de bacheloropleiding, bachelor in de agro- en biotechnologie. De standpunten die in deze bachelorproef zijn verwoord, zijn louter het persoonlijke standpunt van de individuele auteur en reflecteren niet noodzakelijkerwijs de mening, het officiële standpunt of het beleid van de Hogeschool Gent.



Haalbaarheidsstudie rond het oprichten van een korte keten trefpunt in een ambachtelijke zone Maxim Thierens

Bachelorproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Bachelor in de agro- en biotechnologie

Afstudeerrichting: Landbouw

Promotor: J. Latré

Academiejaar 2020-2021 1ste Examenkans – 2e Examenperiode Deze bachelorproef/scriptie is gemaakt door Thierens Maxim, student aan de Hogeschool Gent, ter voltooiing van de bacheloropleiding, bachelor in de agro- en biotechnologie. De standpunten die in deze bachelorproef zijn verwoord, zijn louter het persoonlijke standpunt van de individuele auteur en reflecteren niet noodzakelijkerwijs de mening, het officiële standpunt of het beleid van de Hogeschool Gent.


Voorwoord Als finaal hoofdstuk voor de opleiding Agro- en Biotechnologie op de HoGent, kreeg ik als student de kans mijn kennis in de vorm van een bachelorproef te bundelen. In samenwerking met mijn stagebedrijf, het Vlaams Agrarisch Centrum, ben ik de uitdaging van een nieuw korte keten initiatief aangegaan. Met motivatie om bij te dragen aan een toekomstgerichte landbouw probeerde ik een trefpunt te construeren met betekenis voor de gemeenschap, de landbouw en het klimaat. Met behulp van de weerklank van consument en producent tracht ik de ontwikkeling van het trefpunt naar de juiste richting te sturen. Het resultaat was een samenbundeling van kennis voortgekomen uit de input van een diverse groep mensen die ik hiervoor graag wil bedanken. Allereerst wil ik mijn promotor Ing. Joos Latré bedanken voor zijn toewijding om mijn bachelorproef naar een sterk inhoudelijk onderzoek te sturen. Zijn ondersteuning zorgde voor een gestructureerd en betekenisvol resultaat waarvoor ik dankbaar ben. Daarnaast wil ik ook de mensen van het Vlaams Agrarisch Centrum bedanken om met mij beduidende ervaringen te delen die toelieten het onderzoek op de juiste manier aan te kaarten. Hierbij wil ik Danny Vandebeeck extra bedanken voor zijn devotie om het trefpunt betekenis te geven voor de Vlaamse ondernemers in de landbouw. Op een kritische en aangename manier werd samen de beste perspectieven voor het trefpunt afgewogen. Als laatste wil ik ook de lokale landbouwbedrijven en de mensen van de bedrijven uit de ambachtelijke zone van Merelbeke bij deze bedanking vermelden. Goede resultaten kunnen enkel geboekt worden met een toegewijde inbreng van het doelpubliek. Hopelijk kan dit onderzoek nieuwe mogelijkheden en inzichten creëren in de Vlaamse landbouwsector.

Maxim Thierens

3


Abstract In de afgelopen jaren kwamen in Vlaanderen talloze nieuwe korte keten initiatieven tot stand. Over heel de landbouwsector keren meer en meer producenten zich naar dit alternatief systeem om de verduurzaming van de landbouw aan te moedigen. In dit onderzoek wordt geanalyseerd of in een ambachtelijke zone een nieuw korte keten trefpunt van biologische groenten en fruit kan opgesteld worden en of deze een meerwaarde kan vormen voor zowel de producent als de consument. De basis van dit onderzoek wordt gevormd door de literatuur en wordt verder ontwikkeld met behulp van bevragingen van de lokale producenten en de consumenten die in aanmerking komen. Enquêtes en samenkomsten ondersteunen de vorming van een gemeenschappelijke visie en creëren een realistisch perspectief van het trefpunt. De resultaten van de bevragingen geven aan dat beide partijen beduidend interesse tonen in het trefpunt. Wel verschilt de visie m.b.t. de ontwikkeling van het trefpunt van bedrijf tot bedrijf en van persoon tot persoon. De consument verkiest o.a. losse stukken groenten en fruit, een wekelijkse levering op vrijdag en kwaliteitsvolle biologische producten. De producenten daarentegen willen dat het trefpunt meer rekening houdt met hun eigen bedrijfs- en tijdsplanning. Om in een ambachtelijke zone dus een trefpunt te organiseren, dient de producent en zijn product geselecteerd te worden door de consumentenvraag. Daarnaast dienen de eisen van de consument ook voor de producent mogelijk te zijn. Een gevarieerd assortiment, een regelmaat aan leveringen en een goede algemene organisatie kunnen ervoor zorgen dat het trefpunt succesvol kan zijn.

4


Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................ 3 Abstract..................................................................................................................... 4 Inhoudsopgave ......................................................................................................... 5 Lijst met figuren ........................................................................................................ 7 Lijst met tabellen ....................................................................................................... 8 Lijst met afkortingen .................................................................................................. 9 1 Inleiding ........................................................................................................... 10 2 Literatuurstudie ................................................................................................ 11 2.1 Definitie en basisprincipes korte keten ..................................................... 11 2.2 Oorsprong korte keten .............................................................................. 13 2.3 Vormen van korte keten ........................................................................... 16 2.4 Wettelijk kader in Vlaanderen ................................................................... 17 2.5 Situering in de landbouw .......................................................................... 20 2.5.1 Korte keten in de landbouwsector ...................................................... 20 2.5.2 De meerwaarde van korte keten ........................................................ 24 2.5.2.1 Voor de producent ...................................................................... 25 2.5.2.2 Voor de consument ..................................................................... 27 2.5.3 Korte keten in relatie met verduurzaming van de landbouw............... 28 2.5.4 Andere projecten in Vlaanderen ......................................................... 30 2.5.4.1 Voedselteams ............................................................................. 30 2.5.4.2 ‘Korte keten in het station’ ........................................................... 31 2.5.4.3 Boerenmarkten ........................................................................... 32 2.5.4.4 Steunpunt Korte Keten................................................................ 32 2.6 Case i.v.m. de opbouw van een korte keten initiatief: voedselteams ........ 33 3 Empirisch deel ................................................................................................. 36 3.1 Situering ................................................................................................... 36 3.2 Uitwerking en bevindingen........................................................................ 37 3.2.1 Producenten ....................................................................................... 37 3.2.1.1 Voorbeeld berekening financiële middelen CSA-bedrijven ......... 38 3.2.1.2 Opinie CSA-bedrijf De Wassende Maan ..................................... 46 3.2.1.3 Opinie CSA-bedrijf ‘T Schaaphof ................................................ 47 3.2.1.4 Opinie biologisch bedrijf De Voldoening ..................................... 47 3.2.2 Consumenten ..................................................................................... 48 3.2.2.1 Respons van de bedrijven uit de ambachtelijke zone ................. 50 3.3 Discussie .................................................................................................. 51 3.3.1 Eén of meerdere producenten ........................................................... 51 3.3.2 Het product aanbieden ....................................................................... 52 3.3.3 De bestelling van het product ............................................................. 53 3.3.4 De levering van het product ............................................................... 54 3.3.5 De prijszetting .................................................................................... 55 3.4 Meerwaarde van het trefpunt .................................................................... 56 3.5 SWOT-analyse ......................................................................................... 57 5


4 Conclusie ......................................................................................................... 58 Eindwoord ............................................................................................................... 59 Literatuurlijst ........................................................................................................... 60 Bijlagen ...................................................................................................................... I Bijlage 1: Financieel resultaat uit bedrijfseconomische boekhoudingen van CSAbedrijven (euro) ...................................................................................................... I Bijlage 2: Financieel resultaat van de groenteproductie van CSA-bedrijven (euro per are).................................................................................................................. II Bijlage 3: Contactmail consumenten .................................................................... III Bijlage 4: Enquête voor de consument met vraag naar interesse ....................... IV Bijlage 5: Enquête voor de consument met gedetailleerde bevraging ................. VI

6


Lijst met figuren Figuur 1: Marktverdeling van de Vlaamse voedselketen (Platteau et al., 2016) ..... 15 Figuur 2: Assortiment op de boerenmarkt gekocht per levensfase (op basis bestedingen 2018) (VLAM, 2019) .................................................................... 22 Figuur 3: Assortiment op de hoeve gekocht per levensfase (op basis bestedingen 2018) (VLAM, 2019) ........................................................................................ 22 Figuur 4: Evolutie omzet rechtstreekse verkoop op de hoeve en boerenmarkt in Vlaanderen (VLAM, 2019) ............................................................................... 23 Figuur 5: Evolutie van het marktaandeel hoevewinkels en boerenmarkt in de totale distributie van verse voeding in Vlaanderen (op basis van bestedingen) (VLAM, 2019) ............................................................................................................... 23 Figuur 6: Variabele kosten per are groenteteelt voor de onderzochte CSA-bedrijven ......................................................................................................................... 42 Figuur 7: Berekend break-even point voor een gemiddeld CSA-bedrijf .................. 45 Figuur 8: SWOT-analyse van het trefpunt............................................................... 57

7


Lijst met tabellen Tabel 1: Gemiddelde van de financiële resultaten van CSA-bedrijven ................... 39 Tabel 2: Gemiddelde van de financiële resultaten van de groenteproductie van CSAbedrijven .......................................................................................................... 41 Tabel 3: Resultaten van de minimale jaarlijkse inkomst per klant in functie van de totale oppervlakte van een CSA-bedrijf met een aantal klanten van 150......... 43 Tabel 4: Prijszetting en aantal klanten voor het fictief CSA-bedrijf met vijf afhaalpunten .................................................................................................... 44 Tabel 5: Respons van de consumenten.................................................................. 50

8


Lijst met afkortingen a.d.h.v. BEB CSA et al. FAVV FOD GHP HACCP i.v.m. Ing. IT LCA m.b.t. m.b.v. NMBS o.a. VAC VAK vzw

aan de hand van Bedrijfseconomische boekhouding Community Supported Agriculture en anderen Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Federale Overheidsdienst Financiën Goede hygiënepraktijken Hazard Analysis and Critical Control Points in verband met Industrieel Ingenieur Information Technology Life Cycle Analysis met betrekking tot met behulp van Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen onder andere Vlaams Agrarisch Centrum volwaardig arbeidskracht vereniging zonder winstoogmerk

9


1

Inleiding

In samenwerking met het Vlaams Agrarisch Centrum werd een onderzoek gestart om het potentieel van een nieuw korte keten trefpunt van biologische groeten en fruit in de ambachtelijke zone van Merelbeke te analyseren. In de afgelopen jaren werd de consument bewuster over zijn voedingskeuze en werd er sindsdien samen met de producent gezocht naar nieuwe alternatieve voedingssystemen. Bijdragen tot de verduurzaming van de landbouw is voor de consument essentieel geworden. Als korte keten initiatief zal het trefpunt optreden als een nieuwe samenwerking tussen producent en consument. Het doel van het trefpunt is het waarborgen van een eerlijke prijs en afzetzekerheid voor de producent. Daarnaast wordt de bewustwording van de consument m.b.t. een duurzaam landbouwsysteem aangemoedigd. Om een rendabel en beduidend trefpunt te construeren, worden alle onderdelen die bij de realisatie van belang zijn, breedvoerig onder de loep genomen. Daarbij wordt de betekenis van het product, de overdracht van het product en vorming van de productwaarde geanalyseerd. De standpunten van de producenten worden naast de standpunten van de consumenten geplaatst om gelijkenissen en verschillen te accentueren. Met deze resultaten kan er geconcludeerd worden of het trefpunt kan worden gerealiseerd en hoe dit op een optimale manier kan gebeuren. Dit onderzoek raadpleegt de literatuur om het effect van het trefpunt op de verduurzaming van de voedselketen te duiden en gebruikt de weerklank van de producent en de consument om de compositie van het trefpunt doelgericht te sturen om het in de ambachtelijke zone te laten renderen. De literatuurstudie in dit onderzoek verduidelijkt de betekenis van de korte keten, ontdekt de positie van de korte keten initiatieven in de Vlaamse landbouwsector en probeert de stijgende trend te verklaren. Daarna wordt deze kennis bij het empirisch deel toegepast op het trefpunt en worden inzichten geverifieerd bij de resultaten afkomstig uit de bevragingen van de producenten en de consumenten. Ten slotte zullen deze resultaten het trefpunt structureren en kan op verschillende vlakken het potentieel van het trefpunt toegelicht worden.

10


2

Literatuurstudie

2.1

Definitie en basisprincipes korte keten

De Vlaamse overheidsinstelling, het Beleidsdomein Landbouw en Visserij, definieert de korte keten als “een duurzaam afzetsysteem waarbij een rechtstreekse relatie bestaat tussen de producent en de consument.” (Landbouwontwikkeling, 2011). Het Departement Landbouw en Visserij omschrijft korte keten als “een rechtstreeks samenwerkingsverband tussen de producent en de consument.” (Cazaux, 2010). Een rapport van de Europese Commissie definieert lokale voedselsystemen als “Where the production, processing, trade and consumption of food occur in a defined reduced geographical area” en verduidelijkt het begrip ‘Short Supply Chains’ of korte keten als “Where the number of intermediaries is minimised, the ideal being a direct contact between the producer and the consumer.” Verder vermeldt dit rapport ook de tussenschakels bij korte keten: “The number of intermediaries between farmer and consumer should be ‘minimal’ or ideally nil.” (Kneafsey et al., 2013) De focus bij het definiëren van de term korte keten ligt op de relatie tussen producent en consument. De consument koopt het product van de producent. Hierbij spreekt men over een rechtstreekse relatie. Bij de verkoop zijn geen of amper tussenschakels gemengd. De plaats van gebeuren speelt geen rol. Dit is wel het geval bij lokale voedselsystemen. Bij het definiëren van deze term is de term plaats wel belangrijk. Korte keten kan een lokaal voedselsysteem zijn, maar is dit niet altijd. In dit geval neemt het contact tussen de consument en de producent wel op een bepaalde locatie plaats. Vaak wordt er verkeerd aangenomen dat korte keten standaard deel uit maakt van een lokaal voedselsysteem. Kort keten initiatieven zijn deel van de lokale voedselsystemen die volgens het Departement Landbouw en Visserij verondersteld worden nauw verbonden te zijn met een territoriaal omschreven productiecontext- of plaats. Volgens het Departement zijn de korte keten initiatieven daarbij in een opzicht typerend voor de invulling van lokale voedselsystemen. (Cazaux, 2010). Het specifieker definiëren van korte keten en zijn vormen is niet gemakkelijk. In Vlaanderen alleen al bestaan er verscheidene korte keten toepassingen. Denk maar aan hoevewinkels, productautomaten, lokale boerenmarkten, voedselteams, … Een éénduidige omschrijving van korte keten kan er niet gevormd worden. Wel draaien alle vormen van korte keten rond een aantal principes. De Vlaamse overheid kwantificeert volgende basisprincipes (Landbouwontwikkeling, 2011): 1. Betrokkenheid van de consument Als eerder aangetoond is de relatie tussen de producent en de consument in korte keten uiterst belangrijk. Het rechtstreekse contact zorgt voor een meer vertrouwelijke en persoonlijke band. De klant voelt zich hierdoor onmiddellijk meer betrokken en heeft meer interesse naar de landbouwer zelf. “De consument weet wie zijn product 11


gemaakt heeft en de producent weet waar zijn producten naartoe gaan.” (Landbouwontwikkeling, 2011). 2. Het beperkt aantal schakels Eigen aan de lokale voedselsystemen zijn de beperkte schakels. Er bevindt zich geen winkel, of toch al zeker geen verwerking, tussen de klant en de landbouwer. De verkoper is de landbouwer zelf en het product is eigendom van hem. Bij de verkoop zal de klant het product kopen van de landbouwer zelf. Terwijl bij een tussenschakel, bijvoorbeeld de supermarkt, men het product van de supermarkt koopt en niet van de producent zelf (Landbouwontwikkeling, 2011). 3. De zeggenschap van de producent Door de beperkte aantal schakels zal niet de supermarkt de prijs van het product bepalen, maar kan de landbouwer dit zelf doen. “De producent is zelfstandig in zijn prijszetting.” (Landbouwontwikkeling, 2011) De landbouwer is volledig vrij in de prijszetting en het assortiment. Hij bezit zelf de keuze om volledig zijn productie of een deel ervan te verkopen. Ook de productiemethode kan door hem bepaald worden. Hierbij kan een bijkomende waardering van de consumenten bekomen worden door op een authentieke manier zijn producten te verwerken (Landbouwontwikkeling, 2011). 4. Het lokale karakter Wanneer een product lokaal geproduceerd en verkocht wordt, steunt dit product de plaatselijke economie. Het biedt meer kansen voor kleinschalige en gemengde bedrijven (Cazaux, 2010). Dit lokale karakter kan er enkel zijn voor producten met grondstoffen uit eigen productie of lokale omgeving. Bij de verwerking van landbouwproducten van niet-lokale grondstoffen wordt er minder over het lokale karakter gesproken. In dit geval wordt er in eerste plaats gekeken naar lokale alternatieven om de lokale waarde van de producten in te schatten (Landbouwontwikkeling, 2011). 5. Het contact met de landbouwpraktijk Doordat de consument zich meer betrokken voelt tot de productie van landbouwproducten, verwerft men ook inzichten in de productieprocessen, seizoenen en in de duurzaamheid van de productie en de afzet. Het contact met de landbouwpraktijk zorgt dat de consument zijn kennis en zijn bewustheid over de landbouw vergroot, wat positief uitdraait voor beide partijen (Landbouwontwikkeling, 2011).

12


2.2

Oorsprong korte keten

Wereldwijd is de evolutie van voedselsystemen een cruciale factor geweest in de ontwikkeling van de mensheid. In de loop van de geschiedenis heeft de ontwikkeling van voedselsystemen gezorgd voor meer en meer voedselzekerheid met een stijgende bevolking als gevolg. De industrialisering is het bekendste voorbeeld van een drijfveer die de evolutie van het globale voedselsysteem sterk opvoerde. Naast deze graduele veranderingen vonden er ook radicalere veranderingen plaats in het voedselsysteem. De meest recente radicale verandering of voedseltransitie nam plaats na Wereldoorlog II waarbij de focus wereldwijd naar schaalvergroting en intensivering van de voedselproductie verschoof. Met het uitgangspunt ‘nooit meer honger’ ontstond een globale voedselmarkt. Voedsel werd in verhoogde mate geproduceerd en aan zo laag mogelijke prijzen verkocht (Fernhout, 2018). Vandaag de dag is deze intensivering van de voedselproductie nog steeds aanwezig, maar krijgt dit voedselsysteem concurrentie met een opvallende trend op: de lokale voedselproductie. Ondanks de stijgende trend in afgelopen jaren is het wel altijd aanwezig geweest. Meer zelfs, de lokale voedselproductie was de start van het voedselsysteem. De intensivering van de voedselproductie dateert van enkele eeuwen geleden, terwijl de puurste vorm van lokale voedselsystemen al in het begin van de mensheid ontstond. Vandaag de dag zijn deze systemen sterk veranderd, maar het basisprincipe bleef hetzelfde. Het conventioneel voedselsysteem dat sinds Wereldoorlog II geïntensiveerd werd, werd in de afgelopen decennia sterk in vraag gesteld. Meer en meer studies stellen dat het conventionele voedselsysteem een negatief effect heeft op zowel het ecologisch, sociaal als economisch vlak. (Zwart & Mathijs, 2020). Deze aspecten worden ook de laatste jaren onder meer beleidsmatig meer aangepakt. Denk maar aan de strengere stikstofnormen om de stikstofuitstoot te beperken, de opkomst en steun aan de biologische productiemethode, de trend naar meer vegetarische en veganistische voedingsmiddelen en de opstart van alternatieve afzetmogelijkheden zoals meer korte keten initiatieven. Er kan niet ontkend worden dat de landbouw die aan de basis staat van het voedselsysteem, geen impact heeft op het milieu. De omgeving wordt in de landbouw gebruikt als leverancier voor hernieuwbare en niethernieuwbare hulpbronnen om voedselproductie te realiseren. Om deze kwalitatief hoogstaand te houden, dienen de reststromen, afval en emissies op een gecontroleerde manier beheerd te worden. Indien dit niet zou gebeuren, zal het gebruik van deze hulpbronnen in gedrang komen. De landbouw dient zich aan de veranderde omstandigheden van het klimaat aan te passen en hierbij zo min mogelijk bij te dragen aan de verandering zelf. De vraag die hierbij al een tijd rondhangt, is of het voedselsysteem met hetzelfde productieniveau deze noden kan verwezenlijken (Platteau et al., 2016). Wanneer de landbouw onder de loep wordt genomen met betrekking tot de ecologische impact, moet de volledige keten bekeken worden. De primaire productie is de grootste oorzaak van deze impact, omdat deze ook de grootste is in 13


hoeveelheid. Wanneer deze wordt vergeleken met de korte keten, zijn er wel verschillen op te merken. Korte keten initiatieven creëren bijvoorbeeld meer een gesloten kringloop van mineralen waardoor er minder externe bronnen moeten aangewend worden. Daarnaast zijn er bij korte keten initiatieven minder voedselkilometers. Het voedsel legt minder afstand af in vergelijking met voedsel uit de primaire productie en heeft bijgevolg minder impact op het milieu m.b.t. de broeikasgassen (Willems, 2020). Deze stelling wordt in een rapport van het Departement Landbouw en Visserij in vraag gesteld. Deze bevestigt dat de verminderde voedselkilometers bij de korte keten inderdaad minder ecologische impact realiseert, maar in de voedselketen bedraagt de impact van het transport niet zoveel als de impact dat de productie heeft op het milieu. In de voedselketen wordt 11% van de uitstoot van broeikasgassen veroorzaakt door transport, terwijl 83% wordt gevormd door de productie van voedingsmiddelen. Zoals het rapport stelt: “Voedselkilometers zijn nuttig om één milieuaspect van de voedselproductie en consumptie in beeld te brengen, maar schieten tekort voor genuanceerde beslissingen over de milieu-impact van een product.” (Platteau et al., 2016) De ecologische impact van een product moet bijgevolg over zijn volledige levenscyclus bepaald worden. De verminderde voedselkilometers kunnen wel bijdragen aan een vermindering van de ecologische impact, maar hierbij blijft belangrijk dat de producent ook op andere vlakken zoals productie en energieverbruik rekening houdt met de ecologische impact ervan. Studies toonde ook aan dat het conventioneel voedselsysteem onevenwichtig is geworden met betrekking tot de marktmacht (Ilvo et al., 2017). In Vlaanderen wordt onder de supermarkten hard gestreden om de consument. Zo laag mogelijke prijzen en grote kortingen proberen de consument te overtuigen om in deze bikkelharde concurrentiestrijd voor een supermarkt te kiezen. Deze methodiek wordt de afgelopen jaren vaak in negatief daglicht gezet en wordt gezien als de oorzaak van de lage landbouwprijzen. De supermarkten worden ervan beschuldigd de prijzen van voedingsmiddelen zo laag te leggen dat het onleefbaar wordt voor een landbouwbedrijf. Toch is de supermarkt hier niet de grootste schuldige. De meeste supermarkten in Vlaanderen verrichten samen aankopen bij een vijftal grote aankoopcoöperaties. Deze Europese samenwerking zorgt in elke supermarkt voor een gevarieerd gamma voor de consument en biedt aan de supermarkt een financieel voordeel door het bestellen van grote volumes. Als gevolg hiervan worden de prijzen van de voedingsmiddelen enkel bepaald door deze vijf aankoopcoöperaties en dus bepalen zij ook de prijs die de landbouwer voor zijn product ontvangt. Deze monopolistische machtsverdeling wordt verduidelijkt in Figuur 1. Een 24 000 tal landbouwers voorzien via vijf inkoopkantoren voedsel voor 6,4 miljoen consumenten (Platteau et al., 2016).

14


Figuur 1: Marktverdeling van de Vlaamse voedselketen (Platteau et al., 2016)

De landbouwer is vandaag de dag vaak ontevreden over de prijs die men van de aankoopcoöperaties ontvangt. Men wendt zich daardoor naar de korte keten initiatieven omdat deze meer evenwicht brengt in de prijsvorming van voedingsmiddelen. Deze evenwichtsprijs wordt ingesteld uit een marktevenwicht dat gestuurd wordt door vraag en aanbod. Een eerlijke prijs wordt door de landbouwer zelf gedefinieerd met een aantal kenmerken. Allereerst staat volgens hem een eerlijke prijs in voor een eerlijke behandeling. Een eerlijke prijs staat in verhouding met de geleverde inspanning en/of de productiekost van het product. Daarnaast verhindert een eerlijke prijs grote verdiensten bij een andere schakel ten koste van de landbouwer. Dit definieert men als verdelende rechtvaardigheden. Als laatste wordt ook de procedurele rechtvaardigheid in rekening gebracht. Deze duidt op de wisselwerking tussen vraag en aanbod die door de eerlijke prijs wordt gevormd (Willems, 2020). De verminderde voedselkilometers, of de verminderde ecologische impact in het algemeen en de eerlijke prijs voor de producent vormen de basis bij de opmars van korte keten initiatieven. Deze worden aanschouwd als een antwoord op het 15


geglobaliseerde voedingssysteem. Vanuit diverse hoeken ontvangt de voedselketen een hoop kritiek. Zowel producent als consument erkennen in de voedselketen de nood aan een transitie naar duurzaamheid. Beide partijen zoeken verschillende nieuwe initiatieven om deze duurzaamheid na te streven. Lokale voedselsystemen, zoals de korte keten initiatieven, trachtten op ecologisch vlak, op economisch vlak en op sociaal vlak deze duurzaamheidstransitie te realiseren (Cazaux, 2010).

2.3

Vormen van korte keten

De meeste korte keten initiatieven die men zowel in Vlaanderen als in andere landen kan terugvinden maken deel uit van lokale voedselsystemen. Producten uit eigen productie worden aan de lokale consumenten aangeboden en verkocht. Dit kan onder verschillende vormen. In Vlaanderen vindt men o.a. voedselteams, boerenmarkten en hoevewinkels. Naast deze lokale en regionale verkooppunten bestaan er ook internationale korte keten initiatieven zoals Oxfam Wereldwinkels die prioritair hun focus leggen op een eerlijke prijs voor lokale producenten uit o.a. Afrika. De afstand waarover het product hierbij wordt vervoerd, bepaalt niet het korte keten concept. Dit verduidelijkt ook een Europees rapport met ‘embedded with information’. Ongeacht de afstand tussen productieplaats en verkooppunt, bepaalt de informatie die gepaard gaat met het product het korte keten principe. Dit stimuleert ook de relatie tussen consument en producent. Het product dat de consument bereikt, is bijvoorbeeld voorzien van een gedrukte verpakking eigen aan de producent of informatie over het product en de producent wordt persoonlijk op het verkooppunt aan de consument gecommuniceerd. De consument leert het productieproces, de plaats en de betrokken mensen kennen wat het product voor de consument waardevoller maakt. Het Europees rapport deelt de kort keten vormen algemeen op in drie categorieën die allereerst gedefinieerd zijn door Marsden et al., 2000. Deze categorieën baseren zich op de manier van het verkopen van de producten of de verbinding tussen de consument en de producent. (Kneafsey et al., 2013). Marsden stelde drie types op, afhankelijk voedselconsument en voedselproducent:

van

de

verbinding

tussen

1. Face-to-face De verkoop van het product wordt verricht door de producent zelf. De producent verkoopt rechtstreeks aan de consument, face-to-face. De persoonlijke interactie is bij deze vorm het meest toonaangevend. Deze wordt door de authenticiteit van de verkoop en het vertrouwen tussen consument en producent tot stand gebracht. Varianten van de face-to-face handel zijn ook online in zekere mate aanwezig. Onderzoek wijst wel uit dat deze vorm eerder een sterk nagebootste variant is van het rechtstreeks verkopen aan de consument. Deze zal de authentieke ervaring niet kunnen volbrengen zoals dit bij een verkooppunt wel gebeurt. Een aantal voorbeelden van face-to-face korte keten verkooppunten zijn hoevewinkels,

16


boerenmarkten, verkooppunten langs de weg en Boeren & Buren (Kneafsey et al., 2013). 2. Spatial proximity Deze categorie is een overlapping met de face-to-face vorm. De lokale producten worden verkocht in het specifiek productiegebied en de consument wordt bewust gemaakt van de lokale identiteit van het product op het verkooppunt. Immers moet de verkoop niet door de producent zelf verricht worden, maar kan dit ook bij andere handelaars. Zowel verkooppunten van de face-to-face vorm als gespecialiseerde detailhandelaren en horecazaken die lokaal voedsel verkopen behoren hiertoe. Daarnaast kunnen lokale supermarkten en voedselvoorzieningen zoals ziekenhuizen en scholen deel uit maken van deze categorie (Kneafsey et al., 2013). 3. Spatially extended Wanneer de verkoop van het product buiten het productiegebied plaatsvindt, wordt er van ‘spatially extended’ gesproken. Dit kan in alle vormen van handel zolang de productinformatie aan de consument duidelijk wordt gecommuniceerd onder de vorm van productverpakking, productpromotie, branding… Marsden verklaart dat bij deze categorie de communicatie van de informatie over de plaats en productieprocessen naar de consument van belang is. Bij deze verkooppunten is het belangrijk dat het product met duidelijke geografische oorsprong via certificering en wetgeving beschermd wordt. Het product wordt niet meer afgebeeld als lokaal, maar de afzonderlijke geografische regio en de kenmerken ervan worden benadrukt. ‘Waar de consument dus op kan vertrouwen, is niet of het product is geproduceerd binnen een bepaalde straal vanaf het verkooppunt, maar dat het is geproduceerd in een apart gebied dat wordt bepaald door de aanwezigheid van een unieke combinatie van o.a. bodems, klimaat en lokale kennis.’ (Kneafsey et al., 2013). Het verkopen van Fairtrade producten is een bekend voorbeeld van deze vorm. Zo garandeert bij de aankoop van een product het Europees label ‘Beschermde Oorsprongsbenaming’ dat de productie, verwerking of bereiding in een welomschreven geografische zone plaatsvindt (Labelinfo, 2019).

2.4

Wettelijk kader in Vlaanderen

Als producent en verkoper van een eigen voedingsproduct is men verplicht bij te dragen aan een veilige voedselketen. Daarom geldt dit ook voor een landbouwer die zijn product verkoopt via elke vorm van een korte keten initiatief. Bij zowel de productie, vervaardiging als de verkoop is de producent verantwoordelijk zich aan bepaalde regels te houden m.b.t. de veiligheid van de levensmiddelen. Afhankelijk van zijn activiteit dient hij desbetreffende registratie te voltooien bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, een toelating aan te vragen en een erkenning te bemachtigen om de activiteit te mogen uitvoeren. Verwerking en

17


distributie kan enkel plaatsvinden indien de producent beschikt over de desbetreffende erkenning of toelating (FAVV, 2014). Het FAVV stelt breedvoerig de vereisten en verplichtingen op van elke soort productie, vervaardiging en verkoop van een levensmiddel. Het agentschap streeft naar het voorkomen van incidenten in de voedselketen m.b.v. crisispreventie en crisisbeheer. Zo worden o.a. potentiële crisissignalen zo vroeg mogelijk gecapteerd, voorziet men structuren in de federale noodplanning, beheert men specifieke middelen en uitrusting om een efficiënte aanpak te garanderen en simuleert en oefent men crisissituaties in om de expertise van het beheer van de voedselketen op niveau te houden (FAVV, 2020). Voor de verwerking en verkoop van een product op een landbouwbedrijf stelde het FAVV een brochure op met inzicht over de verplichtingen m.b.t. de voedselveiligheid. Deze brochure staat de landbouwer bij in het management omtrent de opgelegde verplichtingen. Naast verplichtingen worden ook de versoepelingen verduidelijkt. Volgende aspecten worden in de brochure aangehaald (FAVV, 2014): 1. Goede hygiënepraktijken (GHP) Met de goede hygiënepraktijken wordt er in de voedselketen volop contaminatie van de levensmiddelen vermeden. Fysische, chemische en microbiologische contaminatie dient in het productieproces en distributieproces te allen tijde vermeden te worden om de voedselveiligheid te garanderen. Voorbeelden van deze praktijken zijn het zorgen voor degelijke en goed onderhouden lokalen en materiaal, de aanwezigheid van handwasbakken en het regelmatig reinigen van de infrastructuur en materialen (FAVV, 2014). 2. Hazard Analysis and Critical Control Point (HACCP) De producent is verplicht de mogelijke gevaren tijdens het productieproces op te sporen en deze te beheersen. Door de kritische controlepunten te identificeren kan de producent de kritische grenswaarden definiëren en alle gevaren documenteren. Tijdens het volledige proces van grondstof tot verkoop controleert men of de grenswaarden steeds gerespecteerd worden. Daarna kwantificeert men de handelingen die men verricht wanneer een procedure fout loopt. Deze controles en oplossingen dienen vastgelegd te zijn in een register. Repetitieve evaluatiemomenten zorgen voor een bijsturing van het geregistreerd systeem. Het FAVV biedt vooropgestelde en goedgekeurde autocontrolegidsen voor bepaalde activiteiten aan, waardoor de producent niet een eigen HACCP-systeem dient te ontwikkelen. Voor de desbetreffende landbouwactiviteit definieerde het FAVV de gevaren, kritische controlepunten en grenswaarden. Deze kunnen worden aangepast naar de specifieke situatie van het bedrijf. Registers worden tot zes maanden na afloop van de minimale houdbaarheidsdatum bijgehouden omwille van de traceerbaarheid (FAVV, 2014). 18


3. Etikettering Indien een eigen product wordt uitgerust met een verpakking dient dit voorzien te zijn met een etiket met desbetreffende informatie. Aspecten zoals verkoopbenaming, lijst met ingrediënten, hoeveelheid, handelsnaam van de fabrikant, allergenen, bijzondere bewaar- en gebruiksvoorwaarden en de datum van minimale houdbaarheid dienen verplicht vermeld te worden (FAVV, 2014). 4. Houdbaarheid van de producten Het FAVV stelt dat de datum van minimale houdbaarheid moet worden vermeld op microbiologisch minder kwetsbare voorverpakte producten. Bij het overschrijden vervalt de kwaliteitsgarantie, maar is er niet noodzakelijk een risico voor de gezondheid van de consument zolang het product verpakt en op de juiste manier bewaard is gebleven. De houdbaarheidsdatum dient door de producent bepaald te worden m.b.v. houdbaarheidstesten. De producent bezorgt een door FAVV aangeduid laboratorium stalen van het vervaardigd product en het laboratorium realiseert o.a. microbiologische analyses en organoleptische testen. Uit de analyseresultaten wordt er een houdbaarheidsdatum afgeleid die garantie geeft op een kwaliteitsvol en veilig product tot het einde van deze houdbaarheidsdatum (FAVV, 2014). 5. Traceerbaarheid Registratie is een cruciaal element in het behoud van de voedselveiligheid. Het zorgt namelijk voor traceerbaarheid van een product waardoor de weg van het levensmiddel kan achterhaald worden. Iedere producent dient in een register bij te houden wie er aan hem geleverd heeft en aan wie hij geleverd heeft. Informatie zoals de gegevens van de leveranciers, de aard en hoeveelheid van het product, de identificatie van het product en de ontvangst-/leveringsdatum dient tot zes maanden na afloop van de minimale houdbaarheidsdatum bijgehouden te worden (FAVV, 2014). 6. Meldingsplicht Een vervaardigd product waarbij de producent een vermoeden heeft dat het onveilig is voor de gezondheid, moet onmiddellijk gemeld worden bij het FAVV. Via de provinciale controle eenheid dient het FAVV op de hoogte worden gesteld van de risico’s en de reeds genomen maatregelen. Wanneer het product bij de consument terecht is gekomen, dient het product teruggeroepen te worden en het FAVV, de kopers en de consumenten ingelicht te worden. Te allen tijde dient men bij een vermoeden direct in te grijpen en verdere verkoop van de producten te verhinderen (FAVV, 2014).

19


7. Analyses Ter controle van de wettelijke normen dienen er na een bepaalde periode steeds specifieke analyses te worden uitgevoerd. Bij het gebruik van water, uitgezonderd onbehandeld leidingwater, moet het water volgens een bepaalde frequentie gecontroleerd worden en voldoen aan de voorgelegde normen. Melk en zuivel vereisen om de drie maand een controle van het kiemgetal en celgetal, indien de op het bedrijf geproduceerde rauwe melk niet wordt opgehaald. Het FAVV raadt producenten aan om ook vlees en andere producten zoals confituren, groentesappen en voorgesneden groenten en fruit jaarlijks microbiologisch te laten analyseren (FAVV, 2014). Verder kunnen er voor bepaalde korte keten initiatieven op het vlak van wetgeving extra eisen worden gesteld. Het FOD, de Federale Overheidsdienst Financiën, stelt dat de landbouwer een bijkomende inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen moet verrichten, enkel indien op het korte keten initiatief producten van collega’s worden verkocht, ingrediënten voor producten worden aangekocht en indien er producten worden verkocht met een secundaire bewerking. Indien er producten verkocht worden door collega’s, vereisen deze collega’s een leunkaart te hebben. Hierdoor is men gemachtigd de eigen producten op een andere plaats te verkopen dan het landbouwbedrijf zelf (Steunpunt Korte Keten, 2017). Daarnaast moet de vestigingsplaats van de verkoop ook voldoen aan de ruimtelijke ordening die door de gemeente werd bepaald. De Vlaamse overheid stelt dat een commerciële activiteit is toegestaan in een landbouwzone als het enerzijds een hoevewinkel is en anderzijds in verhouding tot het bedrijf staat (Steunpunt Korte Keten, 2017).

2.5

Situering in de landbouw

2.5.1

Korte keten in de landbouwsector

In de laatste decennia is de landbouwsector in Vlaanderen sterk veranderd. Het aantal bedrijven is drastisch naar beneden gegaan terwijl het landbouwareaal gelijk bleef. Landbouwbedrijven die bleven, groeiden uit tot grote bedrijven. Deze drastische verandering is te wijten aan verschillende parameters waaronder de economische realiteit, politieke beïnvloeding en milieu-gerelateerde wetgevingen. Kleinere bedrijven moeten vechten voor hun voorbestaan, terwijl de dominantie van de grote bedrijven de overmacht neemt. Een verandering in de wetgeving bijvoorbeeld kan gepaard gaan met investeringen. Voor kleinere bedrijven zijn deze investeringen drastischer dan grote bedrijven waardoor de grote bedrijven hun focus kunnen leggen op schaalvergroting en lagere productiekosten (Snellinx, 2011). Toch kan een doordacht beleid de landbouwsector ook vooruithelpen. Op lange termijn kan men de productiviteit van landbouwhulpbronnen beïnvloeden door de landbouwers in Vlaanderen te stimuleren gebruik te maken van bepaalde landgebruikspraktijken (Boone et al., 2020). Het ontwikkelen van een landbouwbedrijf wordt vooral gestuurd door het economisch kapitaal, maar factoren op het sociaal en cultureel vlak kunnen de ontwikkeling ook sterk sturen. Het netwerk 20


uitbouwen is hierbij het belangrijkste element. Een studie kwantificeerde drie productiestrategieën omtrent de toekomst van een landbouwbedrijf. Een eerste groep kan zich settelen in het verhaal rond schaalvergroting en kan op een eigen manier zijn groei realiseren. Vaak wordt bij deze bedrijven succes gegarandeerd met een correct management. De studie definieerde dat schaalvergroting nog steeds de beste optie blijft om zich te ontwikkelen als landbouwbedrijf. Men stelde wel vast dat in de recente jaren meer en meer landbouwers zich keren tegen deze schaalvergrotingsdruk en zich wenden tot andere productiestrategieën. Deze tweede groep bevat o.a. landbouwers die tot het einde van hun carrière kunnen overleven zonder grote investeringen te doen of een circulair, zelfvoorzienend businessmodel ontwikkeld hebben. De kleinere bedrijven met groeiambitie worden vooral ingedeeld in de derde groep. Deze bedrijven bezitten een specifiek businessmodel wat hen een goede kans geeft tot overleven omdat men beter bestand is tegen de volatiliteit van prijzen op de wereldmarkt. Bij deze groep behoort het principe van korte keten (Snellinx, 2011). Bedrijven die zich als uniek kunnen definiëren en met hun korte keten initiatief hun specifiek businessmodel kunnen laten functioneren, kunnen zich vandaag de dag redden naast de harde concurrentiestrijd met de grotere bedrijven in Vlaanderen. Bedrijven richtten zich dus de laatste jaren meer en meer op korte keten initiatieven. Hoewel de aankoopfrequentie min of meer gelijk blijft, begeven zich in de afgelopen jaren ook meer consumenten tot een korte keten initiatief. Vooral hoevewinkels en boerenmarkten zijn hierbij de belangrijkste spelers. Een rapport m.b.t. het aankoopgedrag van 2750 Vlaamse gezinnen stelt dat vooral gepensioneerden en welgestelde gezinnen met kinderen zich tot korte keten initiatieven richten. 6% van de Vlamingen bezoekt regelmatig een boerenmarkt. Dit komt neer op een 160 000 Vlaamse gezinnen die gemiddeld vijf keer per jaar op een boerenmarkt inkopen doen en hierbij gemiddeld 13 euro besteden (VLAM, 2019). Onderzoek stelt ook vast dat het gekochte assortiment sterk varieert naar de koper (Figuur 2). Bij boerenmarkten kochten jonge alleenstaanden vooral zuivel en andere producten van de lokale producenten. In vergelijking met de andere bevolkingsgroepen hebben jonge alleenstaanden merkbaar veel minder interesse in de aankoop van groenten, fruit en aardappelen op de boerenmarkt. Terwijl groenten en fruit voor de kostwinners en de tweeverdieners de grootste aankopen zijn. Gepensioneerden met een beperkt inkomen zijn opvallend geïnteresseerd in het kopen van gevogelte op de boerenmarkt. De andere bevolkingsgroepen hebben volgens Figuur 2 een gevarieerder aankooppatroon (VLAM, 2019).

21


Figuur 2: Assortiment op de boerenmarkt gekocht per levensfase (op basis bestedingen 2018) (VLAM, 2019)

Vlees, groenten, fruit en aardappelen zijn de producten die het meest verkocht worden in de hoevewinkels (Figuur 3). Opvallend is het verschil in het aandeel van vlees in vergelijking met de boerenmarkten. Ook de aankoopkeuze van jonge alleenstaanden in de hoevewinkels verschilt sterk met die van de boerenmarkten. Groenten en fruit worden door hen ook meer aangekocht bij de hoevewinkel. Gepensioneerden met een beperkt inkomen kopen meer aardappelen aan en oudere alleenstaanden verkiezen ook meer zuivelproducten. Algemeen is het aankooppatroon van de verschillende bevolkingsgroepen bij de hoevewinkels wel gelijklopend met die van de boerenmarkten. Behalve verschilt het aankooppatroon van de jonge alleenstaanden sterk en wordt door de bevolkingsgroepen meer vlees aangekocht via deze korte keten initiatieven (VLAM, 2019). De prijzen van de groenten, fruit en vlees zijn in hoevewinkels vergelijkbaar met de prijzen uit de supermarkt. Zuivelproducten daarentegen zijn wel duurder en de prijs is vergelijkbaar met die van een speciaalzaak (Driesen, 2020).

Figuur 3: Assortiment op de hoeve gekocht per levensfase (op basis bestedingen 2018) (VLAM, 2019)

22


Boerenmarkten en hoevewinkels realiseerden samen in 2018 een omzetstijging van 6%. Deze stijging is ook te wijten aan de opkomst van ‘Boeren en Buren’ die in 2018 een relatief nieuwe formule was. Deze trok namelijk voor de korte keten nieuwe kopers aan. Als resultaat klom de omzet in 2018 van de rechtstreekse verkoop op de hoeve en de boerenmarkt boven de 67 miljoen euro (Figuur 4). In 2019 werd de kaap van 70 miljoen behaald (Driesen, 2020). De licht stijgende evolutie van de hoevewinkels en de boerenmarkten zichtbaar op Figuur 4, weerspiegelt de stijgende interesse in de Vlaamse korte keten. Het rapport bevestigt de motivaties van de consument om inkopen te verrichten bij een korte keten initiatief. De korte keten biedt voor de consument direct contact met de landbouwer, verse producten en een meerwaardebeleving aan. Sommige initiatieven verwezenlijken ook een prijsvoordeel, afhankelijk van het type product. Zo is de aankoop van aardappelen via een hoevewinkel het goedkoopste aankoopkanaal van Vlaanderen (VLAM, 2019).

Figuur 4: Evolutie omzet rechtstreekse verkoop op de hoeve en boerenmarkt in Vlaanderen (VLAM, 2019)

De korte keten verkoop is dus volgens een stijgende trend aan het ontwikkelen. Sinds 2016 is deze ontwikkeling duidelijk zichtbaar bij de hoevewinkels en boerenmarkten (Figuur 4). Als gevolg hiervan is ook het marktaandeel gestegen (Figuur 5). In 2018 was het marktaandeel van hoevewinkels 0,9% ten opzichte van de andere distributiekanalen in de voedselketen. Het aandeel van de boerenmarkten ligt beduidend lager en bedraagt ongeveer 0,16%.

Figuur 5: Evolutie van het marktaandeel hoevewinkels en boerenmarkt in de totale distributie van verse voeding in Vlaanderen (op basis van bestedingen) (VLAM, 2019)

23


In Vlaanderen zijn de korte keten initiatieven de laatste jaren dus populairder geworden, maar in het marktaandeel valt op dat deze trend nog niet sterk uitblinkt. Omwille van kwalitatieve producten die men kan verkrijgen, een aangename winkelbeleving en het streven naar duurzaamheid in de voedselketen, heeft de consument een positief gevoel over de korte keten (Driesen, 2020). De consument erkent de meerwaarde waarvan hij zelf kan proeven en waarmee hij de lokale producent in Vlaanderen kan ondersteunen. Ook tijdens de Coronapandemie van 2020 bleef de consument de Vlaamse korte keten steunen. Ondanks vele financiële bezorgdheden in de economische sector, realiseerde o.a. hoevewinkels omzetstijgingen tot wel vier keer de normale omzet (VILT, 2021). Ook kregen de buurderijen volgens ‘Boeren en Buren’ een enorme boost tijden de Coronacrisis (KVRO, 2021). Peilingen wezen uit dat 40% meer Vlaamse gezinnen producten aankochten via een korte keten initiatief. Zo is de verkoop van vlees via de korte keten in 2020 met 55% gestegen (Ferm, 2021). De stijgende interesse zet ook meer landbouwers aan om een korte keten initiatief op te starten. In 2020 ontving het Steunpunt Korte Keten in vergelijking met 2019, 320 adviesaanvragen meer van Vlaamse landbouwers. Ondanks de Coronapandemie blijft de landbouwer dus een toekomst zien in de korte keten sector (VILT, 2021). Daarnaast toont de populariteit aan dat de consument de lokale landbouwer echt wil steunen (Ferm, 2021).

2.5.2

De meerwaarde van korte keten

Landbouwers richtten enkel een korte keten initiatief op indien dit voor de landbouwer een meerwaarde is en/of hij een extra inkomst genereert. De consument zal bij dit initiatief aankopen verrichten, enkel en alleen als ook hij hieraan een meerwaarde ondervindt. Een korte keten initiatief opzetten is dus enkel interessant indien dit voor zowel de producent als de consument een meerwaarde vormt. De producent zal zijn tijd en arbeid niet willen besteden aan iets dat niet verdient. De landbouwer wil zijn werk graag omgezet zien in winst of verdienste, anders verkiest men logischerwijs andere landbouwactiviteiten. Naast tijd en werk komt er ook een extra investering bij kijken om de opstart te realiseren. Om winst te genereren, moet eerst deze investeringskost terug verdiend worden en deze parameter schrikt vele landbouwers af (Kerselaers et al., 2017). Omdat de landbouwer streeft naar winst en dus ook zoveel mogelijk wil verkopen, is het voor hem dan ook belangrijk dat het trefpunt voor zijn consument een meerwaarde is. De consument zal enkel interesse tonen indien het initiatief of het product in vergelijking met andere koopmogelijkheden een meerwaarde uitstraalt. De meerwaarde kan optreden op vlakken zoals onder meer verkoopsprijs en toegankelijkheid. Deze parameters verschillen van klant tot klant en kunnen voor de consumenten verschillende waardes hebben. De uitdaging voor de landbouwer is om voor zoveel mogelijk consumenten zijn korte keten initiatief een meerwaarde te maken. Factoren die de producent overhalen te verkopen en de consument overhalen te kopen, zijn niet altijd een meerwaarde voor hen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen factoren die effectief een meerwaarde vormen en factoren die aantrekkelijk zijn. Deze laatste zijn elementen die de producenten en consumenten 24


kunnen overtuigen, maar niet per se een meerwaarde kunnen vormen. Het Van Dale woordenboek definieert meerwaarde als ‘extra waarde’ (Van Dale, 2020). Het korte keten initiatief van de landbouwer dient dus een extra waarde aan te bieden dan andere gelijkaardige verkooppunten zoals de supermarkt of een hoevewinkel. De aantrekkelijke elementen vormen geen meerwaarde en dragen bijgevolg niet bij aan het verhogen van de waarde van het initiatief maar proberen eerder de consument te overtuigen met een positief en/of specifiek beeld. Dit specifiek beeld kan wel als gevolg hebben dat bepaalde doelgroepen net meer worden aangetrokken of meer worden uitgesloten (Kerselaers et al., 2017). Een lokaal product bevordert bijvoorbeeld de aantrek van de consumenten maar wordt niet expliciet gedefinieerd als een meerwaarde. Het stimuleert de consument om het product te kopen, maar uiteindelijk heeft het product voor de consument geen extra waarde in vergelijking met hetzelfde product dat uit de supermarkt komt. De grens tussen het aantrekkelijk concept en de meerwaarde wordt door de consument zelf gedefinieerd. Het lokale product kan voor de consument wel een meerwaarde zijn, indien men specifiek een lokaal product wenst aan te kopen en het lokale karakter juist waardeert. De consument stelt hier zelf dat het lokale element een meerwaarde voor hem of haar is. Het korte keten initiatief moet dus streven naar zoveel mogelijk elementen die voor de meeste consumenten een meerwaarde kunnen zijn, maar de zoektocht naar een meerwaarde is op lokaal niveau zoals bij een korte keten initiatief een aanzienlijke uitdaging voor de landbouwer (European Union, 2012). In de literatuur worden bepaalde parameters aangehaald als meerwaarde van een korte keten initiatief, maar men stelt wel dat naar deze parameters nog te beperkt onderzoek gebeurd is (Cazaux, 2010). Afhankelijk van het type initiatief kan men verschillende elementen definiëren die een meerwaarde vormen of aantrekkelijk zijn. Voor zowel de producent als de consument worden een aantal elementen aangehaald. Deze elementen gelden voor het algemeen korte keten concept. Wanneer een korte keten initiatief explicieter gedefinieerd wordt zoals een hoevewinkel of een boerenmarkt, kunnen bepaalde elementen aan de lijst worden toegevoegd. 2.5.2.1

Voor de producent

De hoofdreden waarom een landbouwer een korte keten initiatief zou starten, is de extra inkomst die hij eraan verdient. Het uitbreiden van de verkoopmogelijkheden resulteert in het uitbreiden van het klantenareaal. Bepaalde doelgroepen worden door het korte keten initiatief aangetrokken die normaal niet direct een doelgroep vormen voor de landbouwer. Een groter klantenareaal zorgt voor meer productverkopen en dus ook voor meer winst. De meerwaarde uit zich buiten extra inkomsten ook op andere vlakken. 1. Eerlijke prijs voor het product Bij de verkoop van een product is de prijszetting uiteraard het belangrijkste gegeven. Om de juiste prijs te bepalen, dient men afwegingen te maken voor zowel de producent als de consument. De producent wil voor zijn product een prijs die hem uit 25


de kosten helpt en waarbij er ook een deel winst kan verwezenlijkt worden. Uiteraard dient de prijs ook voor de consument redelijk te zijn. Indien dit niet zo is, zal de consument minder geneigd zijn het product aan te kopen. De consument wil de prijs zo laag mogelijk, maar erkent dat supermarkten de landbouwer vaak geen eerlijke prijs bezorgen en dat de focus wordt gelegd op kwantiteit en niet kwaliteit (Kneafsey et al., 2013). De consument kan zich gewillig tonen om producten aan een hogere prijs aan te kopen om de landbouwers een eerlijke prijs te waarborgen. Bij korte keten wordt de prijs dus door de producent zelf bepaald. De arbeidskost van de landbouwer wordt hierdoor omgevormd in een eerlijkere verdienste. 2. Afzetzekerheid De afzetzekerheid van een product hangt af van het korte keten initiatief op zich. Het aanbieden van producten in een hoevewinkel verschilt in termen van afzet met het verkopen van producten aan lokale restaurants. De verkoop aan lokale restaurants resulteert in een meer constante afzet met bijkomende waarderingen van de klant in het restaurant (Paciarotti & Torregiani, 2018). De afzetzekerheid is dus afhankelijk van de mogelijkheden van de landbouwer. Als de afzetzekerheid over het totale landbouwbedrijf wordt bekeken, biedt een bijkomend korte keten initiatief naast de hoofdlandbouwactiviteit meer financiële comfort en zekerheid aan. Het vergroten van de afzetmogelijkheden zorgt voor een stabieler afzetsysteem. Indien er tegenslagen plaatsvinden bij de ene activiteit, kan de andere activiteit een mogelijkse buffer vormen en het negatief resultaat onderdrukken. Omdat de afzetzekerheid zo afhankelijk is van het type initiatief, vermeldt de literatuur soms ook de onzekere afzet van de korte keten (Cazaux, 2010). Zonder meerwaarde zal de producent een korte keten initiatief niet overwegen. Bijkomend kan een aantrekkelijk element de producent wel mee overtuigen. Deze kan de keuze van de producent beïnvloeden. De betrokkenheid is voor de producent een aantrekkelijk element. De consument koopt rechtstreeks bij de landbouwer en de landbouwer levert rechtstreeks bij de consument. Dit contact zorgt voor een vertrouwelijke en persoonlijke band. De landbouwer weet voor wie hij zijn product vervaardigt en ontvangt hier rechtstreeks appreciatie voor. De respons van en het contact met de consument stimuleert de motivatie van de landbouwer. De appreciatie van de consument kan voor de landbouwer een beduidende stimulans zijn. Het bevordert het beroepstrots van de landbouwer (Cazaux, 2010). Verder kan de landbouwer voor een korte keten initiatief kiezen, indien men zich milieubewust wil opstellen. Deze keuze kan volgens een persoonlijk standpunt gemaakt worden, maar kan ook een strategie zijn om een nieuwe groep consumenten aan te trekken. Een korte keten initiatief biedt een unieke afzetmarkt voor biologische producenten. Hierbij is een hogere meerprijs haalbaar, maar zal de opstart meer investeringen en arbeidsintensief zijn (Departement Landbouw en Visserij, 2018). Wat natuurlijk ook geldt voor de conventionele landbouwer die een korte keten initiatief wil oprichten.

26


2.5.2.2

Voor de consument

Om een korte keten initiatief te laten renderen, moet het een meerwaarde uitstralen. Een consument zal geïnteresseerd worden door en overtuigd worden door de aantrekkelijke elementen, maar zal pas tevreden zijn door de hulp van de meerwaarde. De meerwaarde is ook het belangrijkste element dat ervoor zorgt dat de klant zal terugkeren en terug aankopen zal verrichten bij het korte keten initiatief. De meest voorkomende meerwaarde voor de consument bij een korte keten initiatief is de versheid van het product. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de supermarkt verloopt de aankoop van producten bij de initiatieven zonder of met een beperkt aantal tussenschakels. Bij de supermarkt is onduidelijk wanneer de producten geleverd zijn. Producten aankopen bij de landbouwer zelf, is niet per se altijd verser dan bij de supermarkt, maar de producten ogen wel verser. Het product vormt een meerwaarde want de consument linkt een verser product onmiddellijk met een kwalitatief product (Kneafsey et al., 2013). Ook beseft de consument dat de producten aangeboden door de landbouwer amper of niet getransporteerd worden. Hierdoor is het mogelijk om een verser product aan te bieden. Daarnaast kan ook een prijsvoordeel bij een aantal producten bij een korte keten initiatief een meerwaarde zijn. Voor aardappelen zijn bepaalde korte keten initiatieven zoals een hoevewinkel het goedkoopste aankoopkanaal. De prijs van groenten, fruit en onbewerkt vlees zijn gelijkaardig met de prijzen in de supermarkt, maar de prijzen van vleesbereidingen en zuivelproducten zijn beduidend duurder. Er kan dus niet algemeen gesteld worden dat de prijs bij korte keten een meerwaarde vormt, maar voor bepaalde producten in bepaalde initiatieven kan dit wel zo zijn (Driesen, 2020). De aantrekkelijke elementen zorgen ervoor dat consumenten overtuigd worden om producten bij een korte keten initiatief aan te kopen. Daarnaast trekt het de aandacht en kunnen deze elementen de interesse van de consumenten opwekken. Het bevordert het beeld van het trefpunt en het kan bijgevolg meer consumenten aanlokken. Verschillende elementen kunnen dit beeld positief beïnvloeden: 1. Het lokale en milieubewuste karakter Eigen aan de korte keten is het lokaal karakter. Dit element is vooral voor de consument aantrekkelijk. Naast het steunen van lokale landbouwbedrijven en bijgevolg de Belgische economie, is het lokaal karakter ook een milieubewust concept. De producten vereisen geen lang transport wat resulteert in het besparen van brandstof en in het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Voedselkilometers worden hierbij beperkt en ook ander energieverbruik zoals verwarming en bewaring wordt teruggedrongen (Cazaux, 2010). Alhoewel deze conclusies sterk afhangen van de productiemethode van de landbouwer (Kneafsey et al., 2013). Bijkomend worden bij vele korte keten initiatieven ook bepaalde standpunten gevolgd. Zo kan er biologisch geteeld worden of kunnen er extra milieucriteria gehanteerd worden zoals het niet of minder gebruiken van pesticiden (Cazaux, 2010). Deze overtuigingen kunnen de keuze van de consument sterk 27


bepalen. Vooral het biologisch telen is in de afgelopen jaren voor de consument belangrijk geworden. Uit een bevraging blijken de motivaties van de consument om biologische producten te kopen, het gezonde, milieuvriendelijke en authentieke kenmerk te zijn. Daarnaast is ook het dierenwelzijn voor de consument belangrijk en verkiest men een lokaal geproduceerd biologisch product. Lokale korte keten initiatieven die biologische producten aanbieden en het lokale en milieubewuste karakter in het algemeen worden daardoor sterk gewaardeerd door de consument (VLAM, 2018). Deze beredeneringen zijn vandaag de dag belangrijker geworden, waardoor dit aantrekkelijk element voor een grote groep consumenten al sneller als een meerwaarde wordt beschouwd. 2. De betrokkenheid Ook voor de consument is de betrokkenheid een beduidend element. Het directe contact tussen landbouwer en consument vormt een vertrouwensrelatie met betrekking tot kwaliteit (Cazaux, 2010). De consument leert via het korte keten initiatief de producent kennen en ontdekt dus wie de producten voor hem produceert. Hierdoor voelt de consument zich meer betrokken en toont men meer interesse in de landbouwer en de landbouw zelf. De verkoop voelt meer persoonlijk en dit wordt door beide partijen sterk gewaardeerd. Ook stimuleert de betrokkenheid het besef van eerlijke prijzen voor de producent en is de consument gewillig om dit te ondersteunen. 3. Het contact met de landbouw Door de korte keten komt de consument dichter bij de landbouw te staan. In combinatie met de meer persoonlijke relatie die de consument met de producent zal hebben, zal de consument ook meer interesse tonen in de landbouwer en de landbouw zelf. Zoals in de definitie al aangehaald werd zal de consument zich ook meer betrokken voelen tot de productie van het landbouwproduct. Men leert de productieprocessen kennen en men zal ook de praktijk meer oppikken. Inzichten in productieprocessen, seizoenen en de duurzaamheid van de sector die de consument verwerft, stimuleren het bewustzijn van de consument over de landbouw. De consument leert de praktijk van de landbouwsector beter kennen wat ook het imago van de landbouw verbetert. Dit bevordert de globale transparantie van de landbouw (Cazaux, 2010).

2.5.3

Korte keten in relatie met verduurzaming van de landbouw

Met verduurzaming streeft men in de landbouwsector naar een toekomstgerichte werkwijze zowel op het sociaal, economisch en ecologisch vlak. Door de sterke variatie aan korte keten initiatieven is het moeilijk om een duidelijk beeld te vormen van de impact van de korte keten en de betekenis ervan in de toekomst van de landbouw. Meerdere studies hebben reeds de impact van korte keten initiatieven willen aantonen, maar de resultaten variëren sterk naargelang het type van product, 28


de productiemethode, het seizoen, de productiegrootte, … De interpretatie van de resultaten heeft zorg nodig, dit zegt ook een Europees rapport. Hierin worden verschillende sociale, economische en ecologische aspecten uit verscheidene studies verduidelijkt en in vraag gesteld. Studies tonen aan dat korte keten initiatieven op al deze vlakken stappen zetten. Zo wordt op het sociaal vlak de relatie tussen consument en producent afgebeeld als een belangrijk element. Deze relatie is gebouwd op vertrouwen. Het vertrouwen dat de producent het levensmiddel op een veilige manier vervaardigt. Door de bondigere relatie tussen de consument en producent, houdt de consument de producent verantwoordelijk. De consument leert de producent kennen en er vormt zich een vertrouwelijke band. Juist dit vertrouwen zorgt ervoor dat de consument de kennis m.b.t. de productie minder belangrijk begint te vinden. Het Europees rapport verwoordt deze bevinding uit een studie als “trust frequently trumps the need for the details”. Het overtreffende vertrouwen zorgt niet resoluut voor verminderde kennis van de landbouwpraktijk. Studies in Denemarken en Noorwegen toonde aan dat korte keten de voedselkennis, de productiekennis en de wijdere landbouwkundige kennis laat toenemen. Dit resulteerde zich ook in een gedragsverandering van de consumenten (Kneafsey et al., 2013). Cox et al., benoemde deze gedragsverandering als ‘Graduation effect’ (Cox et al., 2008). De bekomen kennis laat consumenten toe om andere aspecten van de voedselketen in vraag te stellen. In gelijkaardige studies verklaarden consumenten dat hun kook- en eetgewoonten en hun shopgewoontes veranderd waren. Sommigen gaven zelfs toe dat hun gezondheid en de algemene kwaliteit van hun leven verbeterd waren (Kneafsey et al., 2013). Naast de sociale ontwikkeling beïnvloedt korte keten ook de economische ontwikkeling. Het Europees rapport stelt dat volgens meerdere studies korte keten bijdraagt aan de plattelandsontwikkeling en de economische regeneratie. Het functioneert als een katalysator voor beide aspecten. De korte keten initiatieven trekken ook consumenten aan. Een korte keten initiatief stimuleert de verkoop in de lokale gemeenschap en verhoogt tegelijkertijd ook de vraag naar meer korte keten initiatieven. De aanwezigheid van meerdere korte keten initiatieven resulteert op zijn beurt in het aantrekken van meer shoppers of consumenten die niet uit de lokale gemeenschap komen. Deze shoppers die niet onmiddellijk in de omgeving zouden komen winkelen, begunstigen naast de korte keten initiatieven ook de andere lokale handelaars. Bijkomende lokale branding en recreatieve winkelmogelijkheden versterken het toerisme wat rechtstreeks een positief effect veroorzaakt op de lokale economie. Meerdere korte keten initiatieven in de lokale omgeving zorgen voor een verhoogde opbrengst bij de initiatieven zelf wat resulteert in een groeiende ontwikkeling. Dit brengt werkgelegenheid met zich mee en verhoogt de economische voordelen van de korte keten. Studies uit het Europees rapport volgen deze redenering, maar verklaren dat de omvang van deze stimulansen sterk kan variëren en van meerdere parameters afhankelijk is. De interpretatie ervan dient met enige zorg te gebeuren (Kneafsey et al., 2013).

29


De drijfveer van veel consumenten bij het kopen van lokale producten in een korte keten initiatief is het milieuvriendelijk concept. Het Europees rapport is het eens met deze ecologische overtuiging, maar beweert dat het aantal studies die deze stelling kwalitatief en kwantitatief bevestigen beperkt is. Een aantal aspecten worden in het rapport verduidelijkt. Zo is er het ‘food miles concept’. Het concept verklaart dat korte keten initiatieven beter zijn voor het milieu omdat het voedingsmiddel over minder afstand wordt getransporteerd dan bijvoorbeeld bepaalde voedingsmiddelen uit de verwerking. Bijkomend wordt er meer brandstof uitgespaard en worden er minder broeikasgassen uitgestoten. Recent onderzoek heeft aangetoond dat dit concept geen volledig correct beeld geeft van de uitstoot van de broeikasgassen in de volledige voedselketen. Het Europees rapport verduidelijkt dit onderzoek. Het food miles concept kan correct toegepast worden wat betreft het transport van het voedingsmiddel, maar is moeilijker te illustreren in het hele leven van een voedingsproduct. Het positief effect van het beperkt transport kan bijvoorbeeld te niet gedaan worden door het gebruik van landbouw- of productietechnieken die een negatieve impact hebben op het milieu. Om een beter idee te krijgen van de totale uitstoot in het volledig leven van een product worden er LCA-analyses uitgevoerd. Deze Life Cycle Analysis vergelijken lokale producten met niet lokale producten op verschillende vlakken zoals o.a. type van voedingsproduct, productieschaal en gebruikte landbouw- en productietechnieken. Door de uitgebreide lijst aan parameters kunnen de resultaten van de LCA-testen moeilijk tot sluitende conclusies leiden waardoor te weinig bewijs bestaat om te stellen dat lokale voedingsproducten beter voor het milieu zijn dan niet lokale voedingsproducten. De resultaten hangen té sterk af van de aanpak van de LCAtest, de functionele eenheden en de grenzen van het systeem. Dit beperkt de conclusies tot enkel het specifiek product en het systeem. Deze kunnen niet verder getrokken worden naar het lokale concept. Om dus een correct idee te krijgen van de impact van een product op het milieu en dus bijgevolg ook de bijdrage tot verduurzaming van de landbouw, dient men het volledig productieproces en productiemethodiek te analyseren. Kwantitatieve vergelijkingen tussen de conventionele verwerking en de korte keten initiatieven blijven ingewikkeld, maar individuele producten kunnen wel vergeleken worden met elkaar. Hierbij gaat men wel conclusies kunnen trekken welke lokale producten van korte keten initiatieven milieubewuster zijn dan hun conventionele tegenhanger (Kneafsey et al., 2013).

2.5.4

Andere projecten in Vlaanderen

2.5.4.1

Voedselteams

Over heel Vlaanderen kunnen mensen zich in hun omgeving aansluiten tot een voedselteam. Een voedselteam is een groep mensen die basis voedingsmiddelen aankopen bij lokale producenten. Via een webwinkel kan men bestellingen plaatsen en deze wekelijks afhalen in een gemeenschappelijke depot die vastgelegd werd door de organisatie van het desbetreffende voedselteam. Deze organisatie bestaat uit een aantal vrijwilligers uit de buurt. De leden betalen jaarlijks lidgeld, een teambijdrage en maandelijks hun bestellingen. De drijfveer van de voedselteams is 30


de zekerheid op kwalitatief voedsel die op een eerlijke en gemakkelijke manier wordt aangekocht en die de lokale producenten steunt. De consument heeft een garantie op kwalitatieve producten en helpt daarbij onmiddellijk de producenten uit zijn eigen omgeving. Voedselteams werden opgericht als actief model waarbij consumenten en producenten samenwerken om kleinschalige, duurzame landbouw en lokale economieën te stimuleren. Vanaf het begin had Voedselteams het doel om een individuele en collectieve gedragsverandering mogelijk te maken om zo het bewustzijn te vergroten over de mondiale uitdagingen in het voedselsysteem (Zwart & Mathijs, 2020). Tevens probeert deze samenwerking tussen producent en consument te streven naar de verduurzaming van de voedselsystemen in Vlaanderen. Deze streefdoelen komen ook bij het trefpunt in de ambachtelijke zone van Merelbeke terug en zijn ook de drijfveer tot het opzetten ervan. Bij het opstarten van een voedselteam kan Voedselteams vzw van dienst zijn. Als netwerk van lokale voedselteams en duurzame producenten draagt Voedselteams bij tot de ontwikkeling van een voedselteam in heel Vlaanderen. Vaste medewerkers zijn het aanspreekpunt voor de vrijwilligers en staan de organisatie bij waar nodig. Ook organiseren de regiowerkers van Voedselteams grondige screenings van hun producenten in het kader van het Participatief Garantie Systeem. Zij worden gescreend op basis van hun ecologische, economische en sociale bedrijfsvoering. Criteria zoals herkomst van de grondstoffen, meststofgebruik, landzorg, respect voor biodiversiteit en verstandige omgang met energie worden onder de loep genomen. De resultaten van dit screeningssysteem garanderen een eerlijke handelsrelatie en waarborgen het vertrouwen tussen producent en consument. Goedgekeurde producenten worden opgelijst en elk voedselteam kan producenten uit deze lijst kiezen. Verder probeert Voedselteams het korte keten principe en het principe van voedselteams zelf aan het brede publiek te verkondigen. Aspecten zoals agroecologie, lokale economie en duurzame voedselsystemen worden in het netwerk van voedselteams met een toekomstgerichte visie aangekaart (Voedselteams, 2021c). 2.5.4.2

‘Korte keten in het station’

De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) publiceerde in 2020 een oproep tot kandidaatstelling m.b.t. het leveren van lokale producten aan een georganiseerd korte keten inrichting in een aantal stations in België. Er worden in 2021 in de stations Gent-Sint-Pieters, Braine-le-Comte, Liège-Guillemins en Ottignies afhaalpunten voor verse lokale producten opgesteld. Voor het Gentse SintPietersstation werkt NMBS samen met Voedselteams om een optimale organisatie te verwezenlijken (Voedselteams, 2021d). Producenten krijgen de kans een jaar lang elke week hun producten aan een eigen stand aan te bieden in de desbetreffende stations. Deze stand functioneert als afhaalpunt. Er zullen dus geen producten verkocht worden, maar bestellingen worden afgehaald die via een eigen website besteld kunnen worden. De NMBS biedt de producent een afzetplaats met een groot potentieel aan klanten aan en door de grote doorstroom van reizigers biedt deze inrichting een grote meerwaarde m.b.t. marketing van hun product. Vergelijkbaar met het trefpunt in de ambachtelijke zone van Merelbeke, probeert de NMBS een korte keten initiatief op te starten op een ongebruikelijke plaats. Een plaats niet direct 31


gelinkt aan de aankoop van voedingsmiddelen. Een plaats waar een grote groep consumenten samenkomt en waar dus het potentieel van afzetmogelijkheid groot is. Met de ontwikkeling van dit lokaal project en de maatschappelijke uitdaging die ermee gepaard gaat, wil de NMBS zoals het trefpunt de lokale producenten steunen. Daarnaast wil men met dit project de gezelligheid van de stations als centrale plek in de stad of gemeente behartigen (NMBS, 2021). 2.5.4.3

Boerenmarkten

Op verschillende openbare plaatsen in Vlaanderen worden wekelijks boerenmarkten georganiseerd waarbij de land- of tuinbouwer zijn product rechtstreeks kan aanbieden bij de consument. De samenkomst van lokale producenten zorgt voor een ruim assortiment aan producten wat de stijgende trend in de afgelopen jaren doet verklaren. Dankzij de toenemende interesse van de consument in de oorsprong van hun voedsel ontvangt de boerenmarkt, dat al een tijdje in Vlaanderen bestaat, meer en meer belangstelling (VLAM, 2011). Ook heeft de biologische sector zich al gevestigd op de boerenmarkten en kan men over heel Vlaanderen specifieke biologische boerenmarkten terugvinden. Deze biologische producten maken de boerenmarkt voor de consument vandaag de dag nog aantrekkelijker. Daarnaast overtuigt ook het contact met de producent en de omgevingssfeer die ter plaatse kan opgenomen worden, de consument om een boerenmarkt in de buurt te bezoeken. Bij een goede organisatie kan een boerenmarkt voor de producent een doorslaande afzetmarkt zijn. Vooral bij producenten van ambachtelijke producten blijkt de boerenmarkt een groot deel van de bedrijfsomzet te realiseren (Marcel et al., 2010). Boerenmarkten zijn in Vlaanderen reeds lang een belangrijk onderdeel van de korte keten en waarborgen het lokale karakter, een eerlijke prijs voor de producent en de vertrouwensrelatie tussen producent en consument. Ondanks de stijgende trend, treden er bij de boerenmarkt nog een aantal uitdagingen op. Voor de consument kost het veel tijd om aankopen te doen bij een boerenmarkt, wordt er vaak enkel met cash betaald waardoor de professionele houding beperkt is en wordt er een slechte aansluiting gevormd met de reguliere markt (Marcel et al., 2010). Nader onderzoek kan deze uitdagingen ontrafelen en de boerenmarkt helpen hun stijgende trend in stand te houden. 2.5.4.4

Steunpunt Korte Keten

Het Steunpunt Korte Keten representeert zich als het eerste aanspreekpunt voor vragen over de korte keten. Zowel consument als producent kan bij deze organisatie terecht voor beduiding van het korte keten concept of advies bij de opstart of het verder ontwikkelen van een korte keten initiatief. Het startersadvies biedt startersmappen aan, helpt bij het toepassen van de wetgevingen en biedt gratis een persoonlijke eerstelijnsbegeleiding aan waarbij met de producent samen wordt uitgezocht wat o.a. het marktpotentieel in de regio is. De producent kan zich laten inspireren op bestaande korte keten projecten die worden aangehaald in reportages en vormingen van het steunpunt. In de reportages wordt de werking van landbouwbedrijven die hun kansen hebben gewaagd in het korte keten verhaal ontleed en vertellen producenten over hun ervaringen in de korte 32


keten. Regelmatig worden er vormingen georganiseerd waar het steunpunt algemene of specifiekere concepten verduidelijkt. Als laatste verwerkt het steunpunt hun kennis in publicaties die voor iedereen met interesse te koop worden gesteld. Zo proberen de mensen van het steunpunt de landbouwers bij te staan m.b.t. de korte keten, de belangen van het concept te verdedigen en de waarde ervan bij de consument te benadrukken om zo ook een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de landbouw (Steunpunt Korte Keten, 2021).

2.6

Case i.v.m. de opbouw van een korte keten initiatief: voedselteams

Om de opstart van een nieuw korte keten trefpunt beter te kunnen definiëren, wordt bij wijze van inspiratie een korte case uitgewerkt over de opstart van de bestaande voedselteams (Voedselteams, 2021c). Beide principes zijn sterk gelijkaardig, maar hebben een aantal significante verschillen. Het belangrijkste verschil is de verkoopslocatie. Beide initiatieven functioneren met bestellingen van lokale producten die naar een andere plaats worden getransporteerd dan het landbouwbedrijf zelf. Een voedselteam gebruikt hiervoor een depot, terwijl het trefpunt de bestellingen rechtstreeks levert aan de consument via de bedrijven. De manier van aanbieden verschilt dus tussen een voedselteam en het trefpunt. Verder wordt ook het assortiment bij het trefpunt beperkt tot groenten en fruit. Een nieuw korte keten initiatief oprichten is in feite een nieuwe marketing van het product van de landbouwer. Om een succesvolle marketing te verwezenlijken, dient het bedrijf zijn sleutelfactoren te definiëren. Hierbij kan men gebruik maken van de marketingmix of de vier P’s van marketing: product, prijs, plaats en promotie (Twin, 2021). Met deze methodiek zal de opstart van een voedselteam geanalyseerd worden. 1. Product Het belangrijkste punt bij verkoop van een product is natuurlijk het product zelf. Het product moet voldoen aan de bestaande consumentenvraag en om het product met succes te verkopen dient de producent de levenscyclus van het product breedvoerig te begrijpen (Twin, 2021). Een voedselteam kiest producenten uit de databank van Voedselteams vzw. Deze producenten werden gescreend naar hun productiemethode en omgang met het milieu. Een aantal criteria zijn herkomst van de grondstoffen, het gebruik van meststoffen, het respect voor de biodiversiteit en de omgang met energie (Voedselteams, 2021b). Als een producent dus zijn product via een voedselteam wil verkopen, zal hij aan deze wensen moeten voldoen. Bijkomend moet wel worden gesteld dat het assortiment van de landbouwer ook bepalend is bij de keuze van een voedselteam. De landbouwer moet dus een plan samenstellen voor het omgaan met producten in elke fase van hun levenscyclus. Daarnaast bevordert ook het unieke concept van een product naast deze screeningscriteria de interesse van de consument. Wereldwijd kan men genoeg voorbeelden terugvinden 33


van producten die succesvol zijn geworden door de eerste te zijn in hun categorie (Twin, 2021). Bij voedselteams zijn labels die een product unieker kan maken, geen absolute leidraad. Als korte keten initiatief heeft de producent ook bij voedselteams het zeggenschap over de productiemethode (Voedselteams, 2021a). Producten die bijvoorbeeld op een biologische of biodynamische manier geproduceerd zijn, krijgen vaak wel de voorkeur van de consument (Voedselteams, 2021b). Bijgevolg is luisteren naar de consumentenvraag één zaak, maar is zich in de spotlight zetten met een uniek product een andere zaak. 2. Prijs Een ideale prijszetting wordt gekoppeld aan de werkelijke en de waargenomen waarde van het product. De producent moet hierbij rekening houden met o.a. productiekosten, leveringskosten en prijzen van concurrenten (Twin, 2021). Enerzijds dient de prijs van een product de kosten van de producent te compenseren en daarbij een hoeveelheid winst te garanderen, maar dient het anderzijds ook de minimale waarde voor de consument te garanderen. Omdat voedselteams een onderdeel zijn van de korte keten is de zeggenschap van de producent over de prijs een belangrijke factor (Voedselteams, 2021a). Voedselteams vzw moedigt de producenten zelfs aan om hun prijzen te baseren op hun werkelijke kosten. 3. Plaats Wanneer een producent zijn product aan de afzetmarkt wil bieden, moet men beslissen waar het product zal worden verkocht. Daarnaast is het belangrijk hoe het product wordt verkocht. Uiteraard dient het product op een plaats verkocht te worden die ideaal is voor het doelpubliek (Twin, 2021). Bij voedselteams kunnen producten verkocht worden volgens het principe van korte keten. De manier van verkopen gebeurt via bestellingen die initieel via formulieren werden aangevraagd. Verantwoordelijken verzamelden de formulieren waarna deze bezorgd werden aan de producent. Vandaag de dag is deze werkwijze veranderd en kan men via een webshop bestellingen plaatsen. De producent is verantwoordelijk voor het samenstellen van de bestellingen en deze aan de lokale depot te bezorgen. Vrijwilligers op het depot staan in voor de beheersing van de opslag van de bestellingen en de vlotte verdeling aan de leden (Zwart & Mathijs, 2020). Bij het trefpunt zal deze werkwijze anders verlopen. De levering vindt namelijk bij de verschillende bedrijven van de klanten plaats en daar zullen de bestellingen tijdelijk worden opgeslagen. 4. Promotie Het hoofddoel van promotie is de consument te overtuigen een product aan te kopen. Het laat aan de klant zien waarom ze een product zouden nodig hebben en waarom ze er een bepaalde prijs voor moeten betalen. Het aspect promotie wordt ook vaak gekoppeld met de plaats zodat de doelgroepen kunnen bereikt worden (Twin, 2021). 34


Promotie van het product is uiterst belangrijk omdat een voedselteam producenten uitkiest uit de databank van Voedselteams vzw. Per productiegroep wordt ook telkens één producent gekozen om concurrentiestrijd te verhinderen. Het aspect promotie is bijgevolg minder doorslaggevend dan het aspect plaats bij een voedselteam (Zwart & Mathijs, 2020). Dit principe treedt ook op bij het trefpunt, waarbij de producent vooral geselecteerd zal worden naar assortiment en plaats.

35


3

Empirisch deel

3.1

Situering

De hoofdgedachte van dit onderzoek is het mogelijks opzetten van een trefpunt van verse bio-groenten en fruit op de ambachtelijke zone van Merelbeke. Met behulp van bestellingen kan de consument zijn producten aankopen en worden deze bezorgd bij het desbetreffende bedrijf in de ambachtelijke zone. Verder in het onderzoek zal kort verklaard worden waarom deze opties allereerst worden verkozen. De realisatie zal volledig afhangen van de interesse van zowel de consument als de producent. Beide partijen zullen bevraagd worden naar hun visies en ideeën over dit concept. Voor de consumenten zijn de beschikbaarheid, het assortiment, de toegankelijkheid en natuurlijk de prijs belangrijke elementen. Voor de producent zijn eerder parameters zoals het assortiment, het transport, de tijdsbesteding en de prijs bepalend. Het onderzoek ontwikkelt zich naargelang de tussentijdse resultaten. De vorming van het trefpunt wordt bepaald door voorafgaande studies, maar zal door de input van de consumenten en de producenten sterk gestuurd worden. Uiteraard zal de feedback van deze mensen een belangrijke rol spelen omdat dit concept juist voor hen wordt opgezet. De uitwerking zal worden verwezenlijkt naargelang het willen en kunnen van de consumenten en de producenten. Voor het verzamelen van al deze data zal er o.a. beroep gedaan worden op enquêtes die naar de interesse vragen of die naar een meer gedetailleerde visie vragen. Daarnaast zal er ook geopteerd worden voor samenkomsten met de producenten en de consumenten waar er zal gediscussieerd worden over het concept. Dit zal deels het onderzoek richting geven, maar vormt langs de andere kant ook een duidelijk beeld welke producent meer of minder in aanmerking zal komen om de verse bio-groenten en fruit te leveren. Er zijn een aantal redenen waarom er initieel met de hoofdgedachte gestart werd. Allereerst wordt het idee van het trefpunt als fysieke ontmoetingsplaats op een stuk grond aan de kant geschoven. Dit is namelijk zowel op financieel als organisatorisch vlak bijna onmogelijk. Indien een fysieke ontmoetingsplaats moet worden voorzien, dient een stuk grond gehuurd of aangekocht te worden. In beide gevallen kan dit niet financieel gedekt worden door de inkomsten van het trefpunt. Er kan een percentage in de prijs vervat worden, maar door de beperkte hoeveelheid producten is het niet mogelijk om met dit extra percentage grond te huren of te kopen. Om dit een realistische piste te maken, dient het assortiment van de producten te vergroten. Dit is tegenstrijdig met het idee en het doel van het project waardoor deze piste aan de kant werd geschoven. Het trefpunt wordt namelijk beperkt tot groenten en fruit. Er zou wel kunnen geopteerd worden voor een mobiele ontmoetingsplaats. Praktisch kan dit bijvoorbeeld een bestelwagen zijn die op een bepaalde plaats zich parkeert en waar mensen bestellingen kunnen afhalen. Elke vorm van inname van een openbaar domein voor eender welke functie vraagt een vergunning. Afhankelijk van de gemeente zal hierbij een betaling voor moeten worden afgestaan of niet. De landbouwer zal zelf op een vooraf bepaald moment met zijn producten op een 36


bepaalde plaats te wacht staan. Uiteraard dient de landbouwer hiervoor open te staan mits deze uren voor hem ook anders ingevuld kunnen worden. Logischerwijs kan een landbouwer het zich niet veroorloven om een hele dag op de vooraf bepaalde plaats aanwezig te zijn. De klanten kunnen dus maar in een bepaalde tijdsperiode bestellingen afhalen wat een beduidend nadeel vormt. De bezorging aan de consument, is wat het trefpunt voor hen juist zo interessant maakt. Bij bezorging is de landbouwer vrijer om een bezorgmoment in de dag te kiezen en dient de klant niet op een bepaald uur ergens aanwezig te zijn. Een mobiele ontmoetingsplaats is dus tegenstrijdig met de motivatie waaruit het trefpunt ontstond. Deze motivatie bevat ook het concept van bestellingen. Omdat het trefpunt geen fysieke of mobiele ontmoetingsplaats wordt, is er geen mogelijkheid om het assortiment van de landbouwer op een andere manier tot de klant te brengen. Organisatorisch zijn bestellingen voor de producent voordelig. De landbouwer moet zijn producten niet aanbieden en kan zelfs zijn oogst beperken tot de producten uit de bestellingen. Zo worden producten die niet gekozen worden, niet weggesmeten wat o.a. bij de supermarkt vaak wel het geval is. Voor de consument kan het principe van bestellingen wel negatief ervaren worden. Men kan niet meer zelf kiezen wel product men aankoopt.

3.2

Uitwerking en bevindingen

De realisatie gebeurt in verschillende fases. Vooraleer een concept kan uitgewerkt worden, zullen zowel producenten als consumenten uit de ambachtelijke zone ondervraagd worden of men interesse heeft. Voor de consumenten wordt er een korte enquête samengesteld die enkel naar de gegevens en de interesse zal vragen. Later volgt er een uitgebreidere enquête waarbij er meer gedetailleerde resultaten beoogd worden. Als laatste stap zullen een aantal vertegenwoordigers gecontacteerd worden om via een online vergadering uitgebreider hun visie te uiten. Ook bij de mogelijkheden van het bedrijf wordt stilgestaan. De producenten zullen gecontacteerd worden en allereerst bevraagd worden naar hun interesse in het trefpunt. Indien men interesse toont, zal er een samenkomst georganiseerd worden om de uitwerking van het trefpunt te bekijken. Elementen zoals de soorten groenten en fruit, de levering en natuurlijk de prijs worden aangehaald. Hun visie over de realisatie van het trefpunt wordt uitgebreid bevraagd. Het verdere verloop zal zich ontwikkelen op basis van de weerklank van beide partijen.

3.2.1

Producenten

Voor het leveren van bio-groenten en fruit zal er gekeken worden naar lokale producenten in een straal van een dertigtal kilometer rond de ambachtelijke zone van Merelbeke. Enerzijds wordt deze afstand beperkt om het lokaal karakter niet te verliezen en anderzijds wordt de afstand ruim genomen om een goed assortiment van producenten en een hoge respons te verwezenlijken. Zo wordt uiteindelijk een ruime selectie van lokale landbouwbedrijven gevormd, waaronder een reeks biologische bedrijven en CSA-bedrijven. Voorafgaand werd een financiële 37


berekening met bedrijfseconomische gegevens uitgevoerd om een inzicht te krijgen van de inkomsten en de kosten bij de productie van groenten en fruit. Deze gegevens waren echter niet van elk bedrijf beschikbaar waardoor de vergelijking enkel werd samengesteld met de beschikbare bedrijfseconomische gegevens van CSAbedrijven. Lokale bedrijven die reeds aan de korte keten verkopen, zullen waarschijnlijk eerder interesse tonen dan bedrijven die nog onvoldoende ervaring in de korte keten sector hebben. Toch zullen ook deze bedrijven gecontacteerd worden. Sommige bedrijven zoals CSA-bedrijven zullen ook sneller geïnteresseerd zijn in het trefpunt doordat de bedrijfsorganisatie sterk gelijkloopt met het concept achter het trefpunt. Met behulp van de database en de kennis van het Vlaams Agrarisch Centrum over de landbouwbedrijven in de omgeving van de ambachtelijke zone, werd er een selectie van zes landbouwbedrijven gecontacteerd met een verzoek tot een online vergadering. Drie bedrijven reageerden positief. Het standpunt van de producent zal worden bepaald door de input van twee CSA-bedrijven en een lokaal biologisch landbouwbedrijf. De online vergaderingen werden gestuurd met een aantal vooropgestelde vragen. Naast deze vragen werd ook een vrije discussie aangemoedigd. Naar volgende aspecten werd gevraagd: -

-

De werking van het bedrijf en het assortiment aan groenten en fruit Visie m.b.t. tot het product: Verkiest de producent bestellingen gevormd door de consument of pakketten samengesteld door de producent? Visie m.b.t. de levering: Hoe wordt het product geleverd? Hoe regelmatig wenst de producent aan het trefpunt te leveren? Hoe ziet hij de regeling van de bestellingen? Volgt de producent de redenering m.b.t. de levering door de producent zelf? De minimale rendabiliteit van het trefpunt

Omdat voor potentiële producenten vooreerst alles staat of valt met rendabiliteit wordt hierna dit aspect eerst uitgewerkt waarna de visie van een aantal deelnemende bedrijven uit de online vergaderingen wordt uitgewerkt. 3.2.1.1

Voorbeeld berekening financiële middelen CSA-bedrijven

Om een beter inzicht te verkrijgen m.b.t. opbrengsten en prijszetting van groenten en fruit zal allereerst een financiële berekening uitgevoerd worden met gegevens afkomstig uit de database van het VAC. Een aantal CSA-bedrijven worden gedetailleerd onder de loep genomen om als resultaat een realistisch beeld te vormen van de prijsvorming in het trefpunt. De keuze om CSA-bedrijven breedvoerig te analyseren werd bepaald door een aantal praktische voordelen die de bedrijven kunnen bieden aan het trefpunt. CSA-bedrijven zijn namelijk al commercieel bezig met de verkoop van groenten en fruit op een gelijkaardige manier. Naast een oogstaandeel kan de consument ook groenten en fruit aankopen in de vorm van pakketten. Deze pakketten worden door de producenten zelf samengesteld en bevatten een ruim assortiment groenten specifiek voor het CSA-bedrijf. Dit ruim assortiment maakt een CSA-bedrijf ook interessanter om voor het trefpunt te leveren. 38


De bedrijfseconomische boekhouding van zeven anonieme CSA-bedrijven worden vergeleken en vanuit deze gegevens wordt er een fictief gemiddeld CSA-bedrijf berekend. Met deze resultaten wordt er een realistisch beeld gevormd hoeveel de gemiddelde vaste kosten en variabele kosten van een CSA-bedrijf bedragen en hoeveel klanten men minimaal dient te hebben om deze kosten te kunnen dekken. Hieruit kan een realistische aankoopprijs voor de groenten en fruit berekend worden. Dit geeft een goed beeld over de prijszetting bij het trefpunt. Bijlage 1 bevat de financiële resultaten van zeven CSA-bedrijven die uit de bedrijfseconomische boekhoudingen van het boekjaar 2019 zijn genomen. Er wordt van elke inkomst en kost een gemiddelde berekend en deze wordt weergeven in Tabel 1. Hierna worden zowel de opbrengsten als de variabele en structurele kosten in detail geanalyseerd. Tabel 1: Gemiddelde van de financiële resultaten van CSA-bedrijven

GEMIDDELD Oppervlakte Groenten (are) Groenten opbrengst (euro) Para-agrarische opbrengst (euro) Diverse opbrengsten (euro) Totaal bruto-opbrengst (euro) Variabele kosten (euro) Brutomarge (euro) Afschrijvingen (euro) Rentes (euro) Algemene onkosten (euro) Pacht (euro)* Fictieve pacht (euro) Totaal structurele kosten (euro) ARBEIDSINKOMEN (euro) VAK Arbeidsinkomen per VAK (euro)

SPREIDING

180,29 73247,10 986,18

Minimum 50,00 26557,13 0,00

Maximum 341.00 108375.30 5783.34

2311,78 76545,06 13373,69 63171,37 3513,22 1017,52 12429,65 2696,81 657,62 17148,28

607,77 27542,73 2003,47 25539,26 221,42 395,48 6795,04 2300,00 175,23 8422,67

5654.63 119689.57 23042.70 103960.33 6729.51 2066.03 21670.87 3093.62 1140.00 28769.38

46023,09 2 23697,02

9596,59 1 9596,59

91175.72 2.00 45587.86

*Opmerking: Wordt niet opgenomen bij ‘Totaal structurele kosten’ omdat het een onderdeel is van ‘Algemene onkosten’ die wel bij ‘Totaal structurele kosten’ worden opgenomen.

Uit Tabel 1 kan er geconcludeerd worden dat een gemiddeld CSA-bedrijf een oppervlakte aan groenteproductie heeft van ongeveer 1,8 hectare. Uiteraard is deze oppervlakte voor een landbouwbedrijf zeer gering, maar is dit voor een CSA-bedrijf genoeg om groenten en fruit te voorzien voor een gemiddelde van tweehonderdtal 39


mensen. Het minimum van 50 are behoort tot een bedrijf waarbij maar één VAK werkt en het maximum van 341 are behoort tot een bedrijf dat al een aantal jaren bestaat. Deze redenering verklaart de grote spreiding van ongeveer 3 hectare. Naargelang het aantal VAK en de bekendheid bij de consument kan de oppervlakte variëren. De oppervlakte van 1,8 hectare verwezenlijkt een grote bruto-opbrengst waardoor men een ruim arbeidsinkomen van 23697,02 euro per VAK realiseert. Naast de productie van groenten en fruit verwerven de CSA-bedrijven ook andere inkomsten uit nevenactiviteiten. Deze nevenactiviteiten zijn bijvoorbeeld het verkopen van geteelde bloemen, het geven van rondleidingen en educatie. Deze worden in de bedrijfseconomische boekhouding samengevoegd bij de para-agrarische opbrengsten. Hierbij is een ruime spreiding te zien, deze opbrengst hangt namelijk af van welke nevenactiviteit het CSA-bedrijf uitoefent en waar de focus voor het bedrijf op ligt. De cijfers van de nevenactiviteiten worden in de verdere berekeningen niet meegenomen omdat de focus in dit onderzoek ligt op de productie van groenten en fruit. Bij de diverse inkomsten worden premies en subsidies verzameld. Naargelang de landbouwactiviteit kan de landbouwer beroep doen op verschillende premies en subsidies. Bij de CSA-bedrijven krijgt men voornamelijk de premies van basisbetaling, jonge landbouwers, voortzetting of omschakeling naar biologische landbouw, voedselkwaliteitsregeling voor biologische landbouw en de vergroeningspremie. Het bedrag aan premies en subsidies wordt door verschillende parameters beïnvloed. Zo bepaalt de oppervlakte van de productie, de productiemethode, de landbouwer zelf en de nakoming van voorgaande reglementering het bedrag dat men van de overheid ontvangt. Dit verklaart de grote spreiding bij de inkomsten. De structurele kosten die vooral bij de CSA-bedrijven een rol spelen, zijn de algemene onkosten. Hierin zitten o.a. aankoop van machines en materialen die meerdere jaren zullen gebruikt worden en de pacht van het bedrijf. De gemiddelde pacht wordt enkel berekend met gegevens van bedrijven die pacht hebben. Dit geldt ook voor de fictieve pacht. Bedrijven zonder pacht of zonder fictieve pacht worden in de berekening van de gemiddelden niet meegerekend. De pacht wordt in de BEB onder algemene onkosten gebracht, maar de gemiddelde waarde van de algemene onkosten houdt in tegenstelling tot de gemiddelde pachtwaarde wel rekening met bedrijven zonder pacht. Bijgevolg zal ook het totaal aan structurele kosten het gemiddelde aan algemene onkosten bevatten en niet de gemiddelde pacht. Verder zijn hier voor bepaalde bedrijven geen gegevens beschikbaar. Door een tekort aan duidende gegevens kunnen er voor pacht en fictieve pacht moeilijk conclusies getrokken worden. Verder worden de afschrijvingen, de rentes en fictieve pacht ook onder structurele kosten gebracht. Een CSA-bedrijf dient in vergelijking met een ander landbouwbedrijf minder investeringen te doen wegens de beperktere oppervlakte die men bewerkt. Hierdoor heeft men o.a. minder opslagruimte nodig en zijn kleinere machines voldoende om de teelten te onderhouden. De grootste afschrijvingen die men bij de CSA-bedrijven ziet, zijn o.a. serres, beregeningsmachines, loodsen, oogstmachines en tractoren. Verder zijn ook de rentewaarden hiervan afhankelijk. Deze worden berekend naargelang de 40


aanschafwaarde van de investering en de afschrijvingsperiode die afhankelijk zal zijn van het type investering. Een serre zal bijvoorbeeld afgeschreven worden op 20 jaar, terwijl een beregeningsmachine eerder over 10 jaar zal worden afgeschreven. Al deze structurele kosten staan ook in verband met de grootte van het bedrijf en het te telen oppervlakte wat deels de sterke spreiding verklaart in Tabel 1. De variabele kosten worden verder onderzocht in Tabel 2. Tabel 2: Gemiddelde van de financiële resultaten van de groenteproductie van CSA-bedrijven

Inkomst/Kost (euro per are) Hoofdproduct Bijproduct Premies Heffingen Bruto-opbrengst Zaad- en pootgoed Meststoffen Gewasbescherming Loonwerk Diverse teeltkosten Energie Verkoopkosten Bewaarkosten Seizoenarbeid Variabele kosten Brutomarge Structurele kosten Arbeidsinkomen VAK Arbeidsinkomen per VAK

GEMIDDELD 434,15 0,00 8,47 0,00 442,63 41,77 3,98 0,33 21,30 2,48 2,25 2,66 0,00 0,00 74,78 367,85 116,81 251,04 2 138,54

Op het eerste zicht is in Tabel 2 het resultaat van de bruto-opbrengst zeker voldoende om de variabele en de structurele kosten te dekken. Per are heeft een gemiddeld CSA-bedrijf een arbeidsinkomen van 138,54 euro per VAK. De variabele kosten worden vooral door het zaad-en pootgoed bepaald. Dit is ook duidelijk in Figuur 6 te zien. Doordat de meeste CSA-bedrijven biologisch telen, is de hoeveelheid meststoffen en gewasbescherming laag. Deze biologische werking resulteert wel dat een CSA-bedrijf meer spendeert aan loonwerk. Men zal o.a. vaker manueel of mechanisch onkruidbestrijding moeten uitvoeren.

41


Variabele kosten per are groenteteelt 80.00 70.00 60.00 50.00 40.00 30.00 20.00 10.00 0.00

Zaad- en pootgoed Meststoffen Gewasbescherming Loonwerk Diverse teeltkosten Energie Verkoopkosten

Figuur 6: Variabele kosten per are groenteteelt voor de onderzochte CSA-bedrijven

Om een idee te krijgen van de prijsvorming bij de verkoop van groenten en fruit, zal de prijsvorming bekeken worden bij de CSA-bedrijven. Deze hangt in ruime zin af van zowel het aantal klanten die het CSA-bedrijf jaarlijks heeft en de productieoppervlakte. Omgekeerd kan men ook stellen dat de benodigde productieoppervlakte afhangt van het aantal klanten en de jaarlijkse inkomst die men realiseert van één klant of in andere woorden de prijsvorming. Beide stellingen proberen een antwoord te vinden op de vragen: Hoeveel are heb ik als CSAlandbouwer nodig? Of hoeveel moet ik als CSA-landbouwer jaarlijks per klant realiseren? Dit kan grafisch weergegeven worden als men uitgaat van volgende stelling: 𝑆𝑡𝑟𝑢𝑐𝑡𝑢𝑟𝑒𝑙𝑒 𝑘𝑜𝑠𝑡 + 𝑉𝑎𝑟𝑖𝑎𝑏𝑒𝑙𝑒 𝑘𝑜𝑠𝑡 𝑝𝑒𝑟 𝑎𝑟𝑒 ∗ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑟𝑒𝑛 + 𝑚𝑖𝑛𝑖𝑚𝑢𝑚 𝑎𝑟𝑏𝑒𝑖𝑑𝑠𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑒𝑛 = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑘𝑙𝑎𝑛𝑡𝑒𝑛 ∗ 𝑚𝑖𝑛𝑖𝑚𝑎𝑙𝑒 𝑗𝑎𝑎𝑟𝑙𝑖𝑗𝑘𝑠𝑒 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡 𝑝𝑒𝑟 𝑘𝑙𝑎𝑛𝑡 Concreet stelt deze formule dat de opbrengst ten minste gelijk moet zijn aan de kosten samen met een minimaal arbeidsinkomen die zorgt voor een minimale levensstandaard. Met deze formule kan een functie berekend worden met het aantal aren, het aantal klanten en de minimale inkomst per klant als parameters. De structurele kost wordt gelijkgesteld aan de structurele kost van het gemiddeld CSAbedrijf uit Tabel 1. Voor het minimaal arbeidsinkomen wordt er 30 000 euro gerekend en de variabele kost per are voor een gemiddeld bedrijf kan uit Tabel 2 gehaald worden. Wanneer al deze gegevens in de stelling worden gestoken, wordt de volgende formule verkregen: 17148,28 𝑒𝑢𝑟𝑜 + 30000 𝑒𝑢𝑟𝑜 + 74,78 𝑒𝑢𝑟𝑜 𝑝𝑒𝑟 𝑎𝑟𝑒 ∗ 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑟𝑒𝑛 = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑘𝑙𝑎𝑛𝑡𝑒𝑛 ∗ 𝑚𝑖𝑛𝑖𝑚𝑎𝑙𝑒 𝑗𝑎𝑎𝑟𝑙𝑖𝑗𝑘𝑠𝑒 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡 𝑝𝑒𝑟 𝑘𝑙𝑎𝑛𝑡 . Deze stelling uit zich enkel wiskundig. Deze is opgesteld om informatie te bekomen m.b.t. de teeltoppervlakte, het aantal klanten en de minimale inkomst die het bedrijf moet genereren per klant. Natuurlijk moet deze informatie in de context van een CSAbedrijf realistisch blijven. Indien bijvoorbeeld in de formule de waarde voor het aantal 42


aren gelijkgesteld wordt aan nul, zal de formule toch resultaten kunnen genereren voor de parameters ‘aantal klanten’ en ‘minimale inkomst per klant’. Terwijl het natuurlijk evident is dat een bedrijf dat geen teeltoppervlakte ter beschikking heeft ook niets zal kunnen telen en dus geen klanten zal hebben met bijgevolg ook geen inkomsten. Om de formule realistischer te maken, zullen de ingegeven waarden begrensd worden. Volgens het CSA-netwerk, een netwerk van biologische landbouwers die werken volgens de ideeën van CSA, wordt er minimaal 0,80 are en maximaal 1,5 are per klant voorzien voor het telen van groenten en fruit. (CSA netwerk, 2014). De teeltoppervlakte zal dus beperkt worden tot het interval 0,80 are tot 1,5 are per klant. Doordat de formule drie onbekende parameters bevat, zal de parameter ‘aantal klanten’ vast worden gelegd met een aantal waarden. De resultaten zullen worden gegenereerd met een aantal klanten van 150, 175, 200, 225 en 250. Volgens gegevens uit de database van het VAC bevinden de meeste CSAbedrijven zich in deze range. Tabel 3: Resultaten van de minimale jaarlijkse inkomst per klant in functie van de totale oppervlakte van een CSA-bedrijf met een aantal klanten van 150

TOTALE OPPERVLAKTE CSA-BEDRIJF 120 140 160 180 200 220

MINIMALE JAARLIJKSE INKOMST PER KLANT 374,14 384,11 394,08 404,05 414,02 423,99

ARE PER KLANT 0,80 0,93 1,07 1,20 1,33 1,47

Tabel 3 geeft een voorbeeld van de resultaten indien het aantal klanten vastgelegd wordt op 150. De oppervlakte wordt beperkt tot minimaal 0,8 are per klant en maximaal 1,5 are per klant. Voor 150 klanten staat dit ongeveer gelijk aan 120 are tot 220 are. Verder wordt op dezelfde manier gewerkt voor 175, 200, 225, 250 klanten. Al deze resultaten worden vertaald in een grafiek en worden samen gezet in Figuur 7. Hierin worden de grafieken opgesteld met de minimale inkomst per klant in functie van de teeltoppervlakte rekening houdend met de verschillende aantallen klanten. De term break-even point wordt gebruikt omdat de CSA-landbouwer uit deze grafiek de prijs kan afleiden die hij minimaal moet vragen om de kosten te dekken en een leefbaar arbeidsinkomen te genereren van 30 000 euro. Uit de grafiek kan ook het omgekeerde afgeleid worden. Een CSA-landbouwer kan uit de grafiek afleiden hoeveel teeltoppervlakte hij minimaal ter beschikking moet hebben voor een hoeveelheid klanten die een vast jaarlijks bedrag betalen. Volgende voorbeelden verduidelijken de dubbele werking van de grafiek: -

Een CSA-landbouwer met ongeveer 250 klanten bezit 250 aren waarop hij groenten en fruit kan telen. Uit Figuur 7 kan hij dan afleiden dat hij ongeveer minimaal 260 euro per klant moet behalen. 43


-

Een CSA-landbouwer met ongeveer 200 klanten heeft een jaarlijkse inkomst per klant van 300 euro. Uit Figuur 7 kan hij afleiden dat hij minimum een oppervlakte van 175 aren nodig heeft om zijn kosten te dekken en om een minimaal arbeidsinkomen van 30 000 euro te bekomen.

Het trefpunt kan voor een CSA-bedrijf de enigste afzetmarkt zijn, maar dient daarom een minimaal aantal klanten te garanderen die de CSA-landbouwer uit Figuur 7 af kan leiden. Indien een CSA-bedrijf over 2 hectare teeltoppervlakte beschikt, moet het trefpunt 150 klanten realiseren waarbij elke klant een jaarlijkse opbrengst verwezenlijkt van 420 euro. Natuurlijk is deze piste bijna onmogelijk en gaat een CSA-bedrijf niet enkel aan het trefpunt leveren, maar zal men ook op andere plaatsen afzet willen realiseren. Het bedrijf zal ook groenten en fruit bezorgen aan bijvoorbeeld andere afhaalpunten. Om een realistisch beeld te verkrijgen, wordt er een fictief CSAbedrijf opgesteld. Een CSA-bedrijf probeert met een vijftal afhaalpunten en een oppervlakte van 2 hectare een leefbaar inkomen te realiseren. Deze gegevens zijn fictief en worden zodanig gesteld om het beeld van een CSA-bedrijf realistisch te maken. Het trefpunt wordt gezien als een afhaalpunt en maakt deel uit van de vijf afhaalpunten. Met behulp van Figuur 7 kunnen verschillende pistes voor dit bedrijf uitgewerkt worden. Er wordt ook gesteld dat elk afhaalpunt een gelijk aantal klanten realiseert om de berekening gemakkelijk te maken. Tabel 4: Prijszetting en aantal klanten voor het fictief CSA-bedrijf met vijf afhaalpunten

TOTAAL AANTAL KLANTEN 150 175 200 225 250

AANTAL KLANTEN PER AFHAALPUNT 30 35 40 45 50

MINIMALE JAARLIJKSE INKOMST PER KLANT (EURO) 414 355 310 276 249

Voor verschillende situaties met vijf afhaalpunten worden de resultaten weergeven in Tabel 4. Het fictief CSA-bedrijf met 2 hectare teeltoppervlakte en vijf afhaalpunten resulteert met een dertigtal klanten per afhaalpunt een totaalsom van klanten gelijk aan 150. Wanneer deze waarde in Figuur 7 wordt ingegeven, verkrijgt men een prijszetting van ongeveer 414 euro per klant. Concreet betekent dit resultaat dat de CSA-landbouwer jaarlijks minimaal 414 euro per klant dient te realiseren. Tabel 4 geeft ook de resultaten weer indien de afhaalpunten elk 35, 40, 45 of 50 klanten realiseert. Uiteraard daalt de prijszetting naarmate de hoeveelheid klanten stijgt. Hoe meer klanten, hoe meer bestellingen en hoe meer opbrengst het bedrijf realiseert. Natuurlijk dient hiervoor wel genoeg oppervlakte ter beschikking zijn. Figuur 7 houdt ook rekening met de spreiding die het CSA-netwerk stelde. De oppervlakte van 2 hectare zit bij alle hoeveelheden aan klanten tussen de minimale en maximale teeltoppervlakte voor een CSA-bedrijf.

44


450.00

425.00

Minimaal inkomen per klant (euro)

400.00

375.00

350.00

325.00

300.00

275.00

250.00

225.00

200.00 100

125

150

175

200

225

250

275

300

325

350

375

400

Oppervlakte (aren) 150 klanten

175 klanten

200 klanten

225 klanten

250 klanten

Figuur 7: Berekend break-even point voor een gemiddeld CSA-bedrijf

45


3.2.1.2

Opinie CSA-bedrijf De Wassende Maan

Via een online vergadering werd een vertegenwoordiger van De Wassende Maan geïnformeerd over het trefpunt met een uitgebreide verduidelijking. Vervolgens werd naar zijn opinie gevraagd over het concept. Om te ontdekken wat het bedrijf voor het trefpunt kan betekenen, dient de werkwijze van het bedrijf gekend te zijn. De Wassende Maan, gelegen in Astene, werkt volgens het CSA-principe en werkt met zelfoogst en pakketten, beide in de vorm van een abonnement. Bij de zelfoogst kiest men voor een jaarlijks oogstaandeel en kan men tussen 1 april en 31 maart zelf komen oogsten wanneer het voor de consument het beste uitkomt. Indien men de pakketten verkiest, kan men deze wekelijks of tweewekelijks ophalen aan een afhaalpunt. Er is de mogelijkheid om een soeppakket, een klein pakket, een groot pakket, een familiepakket en een fruitpakket aan te kopen. De pakketten verschillen in grootte afhankelijk van het voorzien aantal personen en worden door De Wassende Maan zelf samengesteld. Deze worden geleverd in bakken waarna de klant zijn bestelling overlaadt in een eigen boodschappentas. Zo verhindert men de extra kost om elke week nieuwe kisten te voorzien. Plastiek wordt zo veel mogelijk vermeden. Indien bepaalde groenten wel een plastieken verpakking krijgen ter bescherming, gebruikt men composteerbare plastiek. Jaarlijks teelt men een vijftigtal soorten die naargelang het seizoen beschikbaar zijn voor de klant. Daarnaast is er ook een webshop waar enkel abonnees bijkomende bestellingen kunnen verkrijgen. Later wil men deze webshop uitbreiden zodat ook andere klanten een pakket kunnen bestellen. Omdat men hierbij niet met abonnementen zal werken, zullen de pakketten via de webshop duurder zijn dan normaal. Uiteraard blijven de pakketabonnementen voor De Wassende Maan de belangrijkste prioriteit en inkomst. Voor deze producent kan de ambachtelijke zone van Merelbeke functioneren als een bijkomend afhaalpunt. Natuurlijk is het belangrijk dat dit afhaalpunt genoeg opbrengt om het transport naar de ambachtelijke zone te kunnen verantwoorden. Voldoende afzet is dus een must. Voor het verkopen van hun product wordt het gebruik van de pakketabonnementen benadrukt. Deze wil men wekelijks aanbieden om routine bij de consument te verwezenlijken. Tweewekelijkse leveringen zijn te gering voor De Wassende Maan, maar twee leveringen in de week is voor hen wel mogelijk. De Wassende Maan levert de meeste pakketten wekelijks en zorgt ervoor dat het assortiment is doorgegeven op de donderdag voordien zodat de consument tot maandag de tijd heeft om zijn bestelling door te geven. Van dinsdag tot vrijdag rijdt een verantwoordelijke rond en zet de bestellingen af bij het desbetreffende afhaalpunt. De klanten kunnen dus op een vaste dag hun bestelling afhalen aan hun gekozen afhaalpunt. Deze regeling wil men bij het trefpunt ook zien gebeuren. Omwille van een financiële zekerheid wenst men enkel met de groentepakket abonnementen via het trefpunt te werken. Een belangrijke factor voor De Wassende Maan hierbij is een minimale garantie op een verkoop van minimaal 600 euro per levering. Uitgedrukt in pakketten zijn dit 30 grote pakketten per levering. Indien er een grotere afzet kan gerealiseerd worden op het trefpunt, staat men wel eventueel open om over te schakelen naar bestellingen samengesteld door de consument. 46


3.2.1.3

Opinie CSA-bedrijf ‘T Schaaphof

Het ’T Schaaphof te Landegem werkt als CSA-bedrijf op een gelijkaardige manier dan De Wassende Maan. De klant kan groenten en fruit verkrijgen in de vorm van zelfoogst of pakketten. De pakketten worden ook via abonnementen verkregen waarbij men wekelijks of tweewekelijks een pakket op een afhaalpunt kan afhalen. Hierbij is er keuze tussen een soeppakket, een klein schaaphofpakket, een groot schaaphofpakket, een familie schaaphofpakket en een fruitpakket. Deze variëren van grootte en verschillen dus van prijs. Via een online vergadering met een vertegenwoordiger van ’T Schaaphof wordt de werking van het bedrijf verduidelijkt en de visie over het trefpunt bevraagd. Hierbij benadrukt men de waarde van de pakketabonnementen. Deze bieden zekerheid m.b.t. de afzet. Het bedrijf ontvangt dus de garantie van een jaarrond inkomsten te genereren. Ook wordt er vermeden dat minder aantrekkelijke groenten niet vermarkt worden. Een abonnement voorkomt voor ’T Schaaphof ook beperkte inkomsten in de winter. Wintergroenten zijn namelijk minder aantrekkelijk dan de zomergroenten. Natuurlijk werkt men ook volgens deze methode omdat dit de werking is van een CSA-bedrijf. Om zich een CSA-bedrijf te noemen, moet men natuurlijk volgens het CSA-principe werken. Het zelf samengestelde en seizoensgebonden concept is ook een ideale aanvulling op de zelfoogst. Groenten die minder gekozen worden, worden aan de pakketten toegevoegd. Ook wenst men bij het trefpunt zoals De Wassende Maan zich te houden aan deze methode. Specifieke pakketten samenstellen is arbeidsintensiever en verreist meer oogsttijd. ’T Schaaphof beperkt zich tot het leveren van één bestelling per week. Elke dinsdag worden de bestellingen in kisten aan de afhaalpunten geleverd. De groenten en fruit worden op maandag geoogst en de pakketten worden dinsdagochtend samengesteld. De klant heeft tot de vrijdag ervoor tijd om zijn bestelling door te geven. Ervaring heeft aangetoond dat voor ’T Schaaphof tweemaal in de week bestellingen leveren niet rendabel genoeg is. De extra oogstduur en transportkosten kunnen niet voldoende terugverdiend worden. Dit kan wel realiseerbaar zijn indien er meer volume aan bestellingen worden doorgegeven. Het trefpunt wordt voor ’T Schaaphof gezien als een extra afhaalpunt. Wel verkiest men zoals De Wassende Maan de werking van de pakketabonnementen waarbij de klant voor een jaar zijn pakketten aankoopt. Een prijsindicatie werd door ’T Schaaphof nog niet berekend, maar een schatting van het leveren van 30 tot 40 pakketten per week moet volgens de vertegenwoordiger rendabel zijn voor ’T Schaaphof. ’T Schaaphof bevindt zich verder van de ambachtelijke zone van Merelbeke dan De Wassende Maan. Hierdoor zal ’T Schaaphof meer pakketten moeten verkopen om de transportkosten terug te winnen. 3.2.1.4

Opinie biologisch bedrijf De Voldoening

Naast de CSA-bedrijven werd ook de visie van een biologisch bedrijf uit de omgeving bevraagd. De Voldoening is een klein biologisch bedrijf gelegen in Wachtebeke. Naast het telen van groenten heeft men ook een aantal runderen die uitsluitend voor de bemesting van de groenten zorgen. De biologische groenten worden verkocht aan 47


lokale groothandels, lokale horecazaken en een aantal andere korte keten initiatieven. Zo organiseert men een wekelijkse leveringsronde aan huis rondom het centrum van Gent. Hierbij kan de consument bestellen tot dondermiddag en worden de bestellingen al donderdagnamiddag geleverd aan huis. Opvallend is hierbij dat de voordelen die CSA-bedrijven hebben met de pakketabonnementen hier niet van toepassing zijn. Toch kan dit biologisch bedrijf overleven met deze strategie door de vele mogelijkheden aan afzet en door de ervaring die de landbouwer heeft m.b.t. de teeltplanning. Om een ruim assortiment te behouden in de winter, koopt men groenten aan bij collega’s die wel de mogelijkheden hebben om bepaalde groenten rendabel te kunnen telen. Zo kan De Voldoening een ruim assortiment presenteren met een goede prijs en kwaliteit. De prijzen van de groenten staan niet vast, maar de prijszetting houdt rekening met het aantal verkopen. Dit resulteert in een democratische prijs wat een groot voordeel biedt voor de consument. De vertegenwoordiger van De Voldoening is geïnteresseerd in het trefpunt omdat dit concept sterk gelijkaardig is aan zijn werkwijze. Een wekelijkse levering van bestellingen gemaakt door de consument is voor hem de logische keuze, maar de organisatie van het leveren zelf dient in zijn tijdsplanning mogelijk te zijn. De vertegenwoordiger heeft een ruime visie over de opstart van het trefpunt. Bij de start van het trefpunt zou hij als producent al tevreden zijn als er een break-even point wordt gerealiseerd. Dit concept zal voor hem niet onmiddellijk rendabel moeten zijn en hij geeft het trefpunt de ruimte om te groeien en aan te slaan bij het publiek. Indien het trefpunt na een tijd niet aanslaat, zal hij zich hierbij wel terugtrekken. Maar volgens hem moet eerst de uitdaging aangegaan worden om dan pas naderhand te concluderen of het trefpunt in stand gehouden kan worden.

3.2.2

Consumenten

Een eerste contact met de consumenten gebeurt via e-mail via de tussenstap van de bedrijven uit de ambachtelijke zone (Bijlage 3). Bedrijven die niet via e-mail bereikbaar zijn ontvangen een brief. Hierin wordt allereerst het concept verduidelijkt zonder het concept gedetailleerd uit te werken. Enerzijds wordt het duidelijk voorgelegd, maar anderzijds wordt er ook plaats gehouden voor tips of suggesties. Aan de eerste e-mail werd ook een korte enquête toegevoegd (Bijlage 4). Deze enquête vroeg naar: -

-

Het e-mailadres van de ontvanger: dit vergemakkelijkt nakomend contact. Indien de ontvanger de e-mail doorstuurt naar collega’s, kan met het emailadres hier ook onderscheid in gebracht worden. Naam van het bedrijf: hierdoor kan worden bijgehouden welke bedrijven er geantwoord hebben en/of bij welk bedrijf de geantwoorde werkt. Het aantal werknemers in het bedrijf: dit aantal geeft een verduidelijkend beeld hoeveel interesse er in het trefpunt is en wat de toekomstige capaciteit van het trefpunt dient te zijn. Natuurlijk zullen niet het volledig aantal werknemers geïnteresseerd zijn en zullen er ook wat mensen hun interesse verliezen, toch zal dit een beeld kunnen geven van de theoretische maximale capaciteit van het trefpunt. 48


-

-

De interesse naar het trefpuntconcept: hierbij zal effectief bevraagd worden of men interesse heeft in het concept van een korte keten trefpunt met verse biogroenten en fruit. Enkele tips of suggesties: mensen met ideeën of tips over de uitwerking van het concept kunnen deze vrijwillig doorsturen. Dit is niet verplicht in te vullen wat maakt dat de enquête snel kan ingevuld worden en er wel nog voldoende informatie wordt verwezenlijkt.

Deze korte vragen zorgden ervoor dat de ontvanger de enquête snel kon invullen zodat er genoeg respons werd gerealiseerd. In de e-mail werd als laatste ook een einddatum gesteld. Deze bedroeg ongeveer een week na de verzending van de email. Hierdoor kon de ontvanger enigszins de werknemers zelf bevragen of bijlichten maar werd uitstelgedrag meer vermeden. Bijkomend kon ook de respons rate hierbij toenemen. Na deze week werd een herinneringsmail gestuurd om toch nog respons te krijgen van bedrijven die de enquête vergeten waren. Een paar weken later werd de tweede enquête verstuurd (Bijlage 5). De vragen uit deze enquête waren gedetailleerder en bevroegen meer de mening van de consument over de organisatie van het trefpunt en het product. Er werd ook bewust voor meerkeuzevragen gekozen om enerzijds de enquête vlotter te maken zodat de consument hier amper tijd in moest steken en anderzijds om een gerichter antwoord te realiseren. Daarnaast hielpen de antwoorden ook onduidelijkheden bij de vragen te voorkomen. De consument kreeg wel nog de mogelijkheid om bij bepaalde vragen een ander antwoord in te vullen. In totaal werden er 38 bedrijven gecontacteerd met een eerste e-mail. Verschillende bedrijven gelegen in de Ambachtsweg, Burgemeester Maenhautstraat, Hovenierstraat, Industriepark, Lembergsesteenweg, Neringsweg en de Salisburylaan ontvingen een e-mail of brief. Na de einddatum van de herinneringsmail werden de resultaten in Tabel 5 gerealiseerd. Volgende elementen werden in de tweede enquête bevraagd: -

-

Het e-mailadres van de ontvanger: dit vergemakkelijkt zoals bij de eerste enquête nakomend contact. Indien de ontvanger de e-mail doorstuurt naar collega’s, kan met het e-mailadres hier ook onderscheid in gebracht worden. Naam van het bedrijf: hierdoor kan worden bijgehouden welke bedrijven er geantwoord hebben en/of bij welk bedrijf de geantwoorde werkt. De regelmaat van de aankoop: deze vraag geeft een antwoord hoe vaak de consument de groenten en fruit willen bestellen. De dag van de levering: de voorkeur van de consument m.b.t. de leveringsdag wordt bevraagd. Productsamenstelling: de consument deelt zijn voorkeur mee of men de groenten en fruit als losse stukken wil aankopen per kg of per stuk of men de groenten en fruit in vooraf samengestelde pakketten wil aankopen. 49


Tabel 5: Respons van de consumenten Interesse Ja Nee Misschien Geen antwoord

Aantal 6 3 3 26

Percentage 15.8% 7.9% 7.9% 68.4% Totaal aantal werknemers

Werknemers 43 / 149 / 192

Tabel 5 geeft een indicatie van de respons rate over de enquêtes heen. Hieruit kan afgeleid worden dat ongeveer 30% van de consumenten gereageerd hebben op de oproep en waarvan 15,8% interesse toont in het trefpunt en 7,9% van de consumenten misschien interesse kunnen tonen. Samen kan er in het beste geval een potentieel cliënteel gerealiseerd worden van een 190 tal werknemers. Als laatste kon er ook een aantal online vergaderingen georganiseerd worden met vertegenwoordigers van de bedrijven. Hierbij werd nogmaals gevraagd naar hun visie als consument, maar werden ook elementen aangehaald met betrekking tot de organisatie binnen het bedrijf. Zo werd bijvoorbeeld gevraagd of er een mogelijkheid was tot het opslaan van de bestellingen in een aparte ruimte en welk tijdstip op de leveringsdag het meest optimale was voor de werknemers. Bij deze vergaderingen deelde de vertegenwoordiger zowel zijn standpunt als consument mee, maar beschreef hij hierbij ook de visie van het bedrijf zelf. 3.2.2.1

Respons van de bedrijven uit de ambachtelijke zone

Het merendeel van de gecontacteerde bedrijven, hebben niet gereageerd op de enquêtes. Wel werd er interessante informatie bekomen met de respons van diegene die wel antwoordden. Naast de interesse die weergeven wordt in Tabel 5, deelde een aantal bedrijven ook inzichten en tips mee. Sommige bedrijven vinden naast het lokale concept ook het biologisch concept belangrijk bij dit trefpunt en daarbij vraagt men ook naar voldoende afwisseling van de groenten en fruit. De tweede enquête werd te weinig ingevuld om goed onderbouwde conclusies te trekken. Zo is er een bedrijf die groenten en fruit wekelijks wil aankopen, maar is er ook bedrijf waarbij het helemaal niet uitmaakt. De levering van de groenten en fruit ziet men wel het liefst in begin van de week of op het einde van de week gebeuren. Vrijdag krijgt daarbij de voorkeur. Opvallend is wel dat bij elk bedrijf de voorkeur gaat naar het aankopen van losse producten en geen pakketten. De online vergaderingen bevestigde bepaalde visies van de enquêtes en brachten enkele inzichten met zich mee. De vrijheid om tijdens de kantooruren groenten en fruit aan te kopen, maakt het trefpunt volgens de vertegenwoordigers interessant. Ook hier verkiezen alle vertegenwoordigers de aankoop van losse stukken groenten en fruit. Zo kan men enkel producten kiezen die men wil en uit ervaring zijn groenten en fruit pakketten vaak te eenzijdig. Ook de variatie en de hoeveelheid is bij gelijkaardige pakketten van andere organisaties volgens hen te beperkt. Indien het trefpunt gebruik zal maken van pakketten dienen deze problemen vermeden te 50


worden en moet er een evenwichtig pakket samengesteld worden. Wekelijks pakketten ontvangen biedt volgens de vertegenwoordigers ook het nadeel dat op voorhand al bepaald wordt wat de mensen zullen eten. De consument is niet meer zo vrij om op de dag zelf een recept te kiezen. Daarnaast trekt men ook de kwaliteit in twijfel. Men is bang om ‘het onderste van de schuif’ te krijgen bij de bestelling van de groenten en fruit. In de winkel kan zelf het product gekozen worden en kan men zelf de kwaliteit beoordelen vooraleer men de producten aankoopt. Het abonnementen concept houdt de vertegenwoordigers tegen. Het vasthangen op lange termijn aan een abonnement is voor de vertegenwoordigers enkel nadelig en biedt geen keuzevrijheid meer. Ook stelt men de vraag hoe de bestellingen zouden verlopen tijdens de vakanties. Voor de vertegenwoordigers is de opslag van de groenten en fruit bij de bedrijven geen probleem. Toezicht hierbij zal moeilijk worden, maar men vertrouwt op de werknemers om de juiste bestelling mee te nemen. Stickers met de naam vond men een leuk idee hierbij. Het levermoment lijkt sterk afhankelijk te zijn van de werkuren van de werknemers. Mensen die in ploegen werken of van 9 tot 5 werken, verkiezen een levering na de middag. Praktisch kan bijvoorbeeld de levering plaatsvinden voor het einde van de vroege shift. Werknemers van de vroege shift nemen hun bestellingen na hun werk mee en de bestellingen van werknemers van de late shift worden tijdelijk gestockeerd in een opslagruimte van het bedrijf. In elke situatie moet de opslagduur op het bedrijf minimaal gehouden worden want volgens de vertegenwoordigers zal dit door de klanten worden geapprecieerd. Mensen met onregelmatige werkuren hebben geen voorkeur m.b.t. het levermoment en zijn van mening dat achteraf de praktische organisatie binnen het bedrijf wel kan besproken worden. Deze organisatie verschilt namelijk ook sterk tussen de bedrijven waardoor op voorhand geen duidelijk moment kan bepaald worden. Hiervoor moet de producent met de werknemers samenzitten om het beste moment uit te zoeken. Als laatste benadrukt men het biologische concept bij het trefpunt. De consument wil via het trefpunt meedragen aan een verbetering van het klimaat en een verduurzaming van de voedselketen. Dit bevestigt nogmaals de toenemende interesse van de consument om producten milieuvriendelijker te produceren en om de voedselketen mee te helpen veranderen.

3.3

Discussie

3.3.1

Eén of meerdere producenten

Lokale landbouwers zullen bio-groenten en fruit verkopen aan de werknemers van de ambachtelijke zone van Merelbeke. Enerzijds kan er beroep gedaan worden op één producent die levert aan het trefpunt en anderzijds kunnen ook meerdere producenten leveren aan het trefpunt. Het beperkte assortiment dat enkel bestaat uit groenten en fruit vormt hierbij een moeilijkheid. Een gevarieerd assortiment van groenten en fruit is perfect realiseerbaar met één bedrijf. Een assortiment samenstellen waarbij landbouwers concurreren over hetzelfde type groenten en fruit is in het geval van het trefpunt niet interessant. Indien er twee producenten leveren aan het trefpunt, moet het trefpunt genoeg bestellingen garanderen voor beide 51


producenten. Dit zal een groter aantal zijn dan wanneer er maar één producent levert aan het trefpunt. Concurreren met een andere landbouwer op het trefpunt is voor de landbouwer zelf niet interessant. Indien het assortiment wordt samengesteld uit verschillende producten van meerdere producenten zal de organisatie van de bestellingen niet gemakkelijk zijn. Zo luidt hierbij de vraag hoe een bestelling voor de consument wordt samengesteld. Bij de opstart van het trefpunt zal de focus liggen op een gevarieerd assortiment groenten en fruit afkomstig van één enkele producent. Het trefpunt zal via deze manier het minst aantal klanten moeten garanderen. In dit onderzoek ligt de focus op de start van het trefpunt. Meerdere producenten zullen nog niet leveren bij de start van het trefpunt.

3.3.2

Het product aanbieden

Het belangrijkste element van de bestelling is natuurlijk het product, de groenten en fruit. De manier waarop het product aangeboden wordt is in dit onderzoek essentieel. Het biologisch concept waarbij het trefpunt initieel van zal uitgaan, maakt het product aantrekkelijk voor de consument. De bevraging bij de consumenten bevestigt dit. De consument wil via deze weg bijdragen aan een duurzame transitie van de landbouwsystemen. Een beroep doen op bestellingen wordt bij de consument niet volledig positief onthaald. Uit bevraging stelt men vast dat de consument bang is “het onderste van de schuif” te krijgen. De focus bij de korte keten initiatieven ligt vandaag de dag meer en meer op het garanderen van de kwaliteit van een product. Ondanks de begrijpelijke angst van de consument, heeft men weinig reden om de kwaliteit van een korte keten product vandaag de dag in vraag te stellen. Dit is namelijk een prioriteit bij het korte keten principe. Nadat de landbouwer het assortiment aan de consument meedeelt, kunnen deze op verschillende manieren aan de consument worden aangeboden: 1. Het verkopen per stuk Het verkopen per stuk biedt de consument het voordeel exact de hoeveelheid te bestellen die men wenst. De landbouwer ontvangt de bestelling, maakt een pakket klaar met de gewenste producten van de klant en bezorgt deze bij het bedrijf. Resultaten bij de bevraging van de producenten wijzen uit dat dit principe voor bepaalde bedrijven nadelig kan gezien worden. Beide CSA-bedrijven verkiezen pakketten en stellen dat het per stuk verkopen van groenten en fruit voor hen geen zekerheid biedt m.b.t. de afzet. Ook volgt deze redenering niet het principe van CSA wat deze optie voor de CSA-bedrijven minder aantrekkelijk maakt. Het biologisch bedrijf De Voldoening daarentegen werkt al met deze methode. Dit bedrijf zal zich dus niet moeten aanpassen en zal de verkoop per stuk niet zien als een nadeel.

52


2. Pakkettenverkoop De keuze van de consument is bij de verkoop van pakketten beperkt tot de samenstelling gevormd door het landbouwbedrijf. Voor de landbouwer is deze optie het gemakkelijkst want het samenstellen van de pakketten zal sneller verlopen doordat de inhoud eenzijdiger is. Bij de bevraging bevestigen ook de CSA-bedrijven deze bevinding. Deze eenzijdige samenstelling kan bij de consument wel als nadelig beschouwd worden. Indien de keuze beperkt is tot pakketten, is het mogelijk dat de consument groenten en fruit krijgt die men niet wenst. Uit de resultaten van de bevraging willen de consumenten de keuzevrijheid voor hun groenten en fruit liever niet opofferen. Daarbij vreest men ook dat de pakketten niet gevarieerd genoeg zullen zijn en dat de hoeveelheden niet naar wens zullen zijn. Het verkopen van de pakketten kan dus aantrekkelijk zijn voor de producent, maar kan de consument terughoudend opstellen tegenover het trefpunt. Bij pakkettenverkoop wordt er ook vaak gebruik gemaakt van abonnementen om afzet voor de landbouwer te garanderen. Dit is het geval bij CSA-bedrijven. Resultaten wezen uit dat de consumenten niet geïnteresseerd zijn in dit concept. Het vasthangen aan een abonnement van een lange termijn verhindert de keuzevrijheid m.b.t. het voedsel van de consument. De verplichting om direct voor een jaar pakketten aan te kopen, houdt de consumenten tegen. Indien de consument niet tevreden is van het pakket, ontvangt men een jaarlang pakketten die men niet wenst. Bij de bevraging van de producenten ontstond een nieuw inzicht of een alternatieve manier van werken met abonnementen. Voor de producenten die de abonnementen verkiezen zoals de CSA-bedrijven, kan het trefpunt functioneren als een tussenschakel die in bezit is van de abonnementen. Niet de consumenten, maar wel het trefpunt koopt hierbij abonnementen. Het trefpunt zal bijvoorbeeld bij een CSAbedrijf 30 abonnementen aankopen en zal dus elke week 30 consumenten moeten vinden om deze abonnementen te vullen. De consumenten kunnen dus de pakketten aankopen die samengesteld zijn door het landbouwbedrijf, maar zijn hierbij niet verplicht een jaarabonnement aan te kopen wat voordeliger is voor de consument. De producent daarentegen behoudt het systeem van de abonnementen. De moeilijkheid van deze alternatieve manier ligt bij het trefpunt. Het trefpunt moet namelijk elke week het aantal consumenten vinden om de abonnementen terug te betalen. Indien dit niet wordt verwezenlijkt, zal het trefpunt schulden maken bij de producent. Verder onderzoek moet worden verricht, om dit concept realistischer uit te werken.

3.3.3

De bestelling van het product

Het leveren van de groenten en fruit zal enkel op bestelling zijn. Dit is zowel voor de consument als de producent de meest ideale optie. Beide partijen zullen zoals eerder aangehaald geen tijd moeten besteden op een fysieke ontmoetingsplaats om groenten en fruit te kopen of te verkopen. De bestelling plaatsen kan via een formulier die eventueel via mailverkeer verstuurd wordt of kan via een website gebeuren. Bij beide opties zal allereerst het assortiment van de landbouwer bekend moeten zijn 53


vooraleer de klant bestellingen kan maken. Indien er met formulieren wordt gewerkt, kan de landbouwer gemakkelijk zijn assortiment doorgeven via e-mail. De bestellingen worden op dezelfde manier naar de landbouwer doorgestuurd zodat deze op tijd de bestellingen kan maken. Een website biedt andere mogelijkheden. In het beste geval heeft de landbouwer reeds een webshop opgebouwd en kan via deze manier de consument bestellingen plaatsen. Indien dit niet geval is, dient er een website aangemaakt te worden. Nadelig is hierbij dat deze website geld zal kosten om te onderhouden. Hiervoor kan een extern IT-bedrijf ingeschakeld worden dat bijgestuurd wordt door de producent. Met een klein percentage in de prijszetting kan deze kost snel terugbetaald worden. Belangrijk bij de vorming van de website is dat enkel de werknemers de mogelijkheid hebben om bestellingen te plaatsen. Met een specifieke login voor de werknemers kan dit probleem niet voorvallen. De betalingsmanier bepaalt ook sterk de keuze tussen een formulier en een website. Bestellingen van formulieren zullen via overschrijving kunnen worden betaald. Het probleem hierbij is dat consumenten betalingen onbewust of bewust kunnen vergeten waardoor de producent geen geld voor zijn bestelling ontvangt. Doordat er gewerkt wordt met bestellingen is cash betalen geen optie. De landbouwer wil de bestelling betaald zien vooraleer hij de bestelling zal maken. Een website biedt het voordeel dat de bestelling op het moment van bestellen kan betaald worden. Ook kunnen betalingsmethoden eenvoudig aan de website toegevoegd worden. Deze manier van betaling zorgt voor de minste problemen want de consument kan enkel bestellen indien de bestelling wordt betaald. Hiermee worden achterstaande betalingen vermeden en is de producent zeker over zijn ontvangsten. Ook is dit voor de consument zelf gemakkelijker om de betaling achteraf niet te vergeten. Betalingsmethoden aan een website toevoegen, kost natuurlijk geld voor de producent. Afhankelijk van het betalingssysteem moet de producent opstartkosten, een abonnement en/of per betaling betalen. Een percentage kan hierbij de kost voor de producent terugvorderen, maar dit is afhankelijk van de prijs van het betalingssysteem.

3.3.4

De levering van het product

De verkoop van de bestellingen zal periodiek verlopen. Om te voorkomen dat de landbouwer elke dag groenten en fruit moet bezorgen, wordt er een leveringsdag vastgelegd. Op deze dag zal de landbouwer al de bedrijven van klanten die bij hem besteld hebben, bezoeken. Het trefpunt kan beschouwd worden als een face-to-face korte keten vorm. Alhoewel het trefpunt niet volledig volgens deze definitie functioneert. Bij het trefpunt verkoopt de producent rechtstreeks aan de consument, maar treedt er niet zozeer een interactie plaats op het moment van de levering wat bij een pure face-to-face korte keten initiatief wel gebeurt. De levering zal zich over een bepaalde periode herhalen. Dit kan wekelijks of tweewekelijks gebeuren. Een kortere periode is voor de landbouwer enkel mogelijk als dit opbrengt en mogelijk is in zijn tijdsplanning. Een langere periode zal het concept niet relevant en rendabel maken. Zowel de producent als de consument hebben inspraak op de organisatie van de leveringsdag en zijn in dit onderzoek hierover bevraagd. Een vaste 54


leveringsdag zorgt ook voor duidelijkheid. Indien dit wekelijks of tweewekelijks verandert, kan dit voor verwarring zorgen bij zowel de producent als consument. Organisatorisch is een vaste leveringsdag voor de producent aan te raden. Zo kan hij wekelijks een vaste planning volgen die zorgt voor een duidelijke vulling van zijn tijd. Bij de bevraging verkiezen de consumenten een levering op vrijdag. Daarnaast is ook maandag als leveringsdag voor de consumenten een mogelijkheid. Een levering in de namiddag wordt door de consumenten geapprecieerd. De bestellingen zullen dan zo kort mogelijk op het bedrijf van de werknemer moeten worden opgeslagen. Natuurlijk dient dit ook in de tijdsplanning van de producent te passen. De producenten hebben voor de leveringsdag geen voorkeur, maar benadrukken wel het belang van een vaste leveringsdag. De bedrijven die ondervraagd zijn, maken gebruik van verschillende planningen wat betreft de levering van bestellingen bij hun afhaalpunten. Een gelijkaardige manier kan opgezet worden voor het trefpunt. Zo kan bijvoorbeeld de consument tijd krijgen tot woensdagavond om zijn bestelling te plaatsen. De producent heeft dan tot vrijdag de tijd om zijn product te oogsten en de bestellingen samen te stellen. Vervolgens worden op vrijdag de bestellingen geleverd. Deze organisatie is sterk afhankelijk van het bedrijf en kan enkel vastgelegd worden in samenspraak met de producent.

3.3.5

De prijszetting

De prijszetting is het cruciaalste onderdeel bij de organisatie van het trefpunt. Voor zowel de producent als de consument kan dit de grootste motivatie of het grootste struikelblok zijn. Onderzoek stelt dat de consument bereid is om voor zijn korte keten product meer te betalen en om zo een eerlijke prijs voor de producent te garanderen. Deze eerlijke prijs is bij de producent één van de drijfveren om een korte keten initiatief te starten. De productprijs bij het trefpunt zal afhangen van het aantal bestellingen en de vaste en variabele kosten van de producent. Hieronder zal de transportkost een beduidend verschil kunnen maken. Al deze elementen zijn afhankelijk van het type landbouwbedrijf, de productiemethode en de algemene werkwijze van het bedrijf. Bij de bevraging van de CSA-bedrijven wenst men ongeveer een minimale bestelomvang te realiseren van 30 pakketten per week. Volgens berekeningen van De Wassende Maan is het trefpunt voor hen pas rendabel bij een minimale opbrengst van 600 euro per week. Deze schattingen zijn door het bedrijf zelf gekwantificeerd. De prijs bepalen kan enkel bij de effectieve uitwerking van het concept en wanneer alle parameters zoals product, bestelling en levering vastgelegd zijn. In feite tracht het trefpunt de producent te overtuigen met een schatting van de bestellingen die gebaseerd zijn op de interesse van de consument. Dit onderzoek verduidelijkt dat deze interesse zeker aanwezig is. De vraag luidt nu of alle mensen die nu interesse tonen, effectief bij de opstart van het trefpunt een bestelling zullen plaatsen. Uiteraard zal het trefpunt ook moeten evolueren. De kans is groot dat bij 55


de start van de realisatie het aantal bestellingen beperkt zal zijn waardoor het trefpunt niet voordelig uitkomt voor de producent. In tegenstelling met de CSA-bedrijven stelt De Voldoening geen minimale opbrengst op. Het bedrijf erkent het prille idee van het trefpunt en begrijpt dat deze in de tijd nog zal moeten evolueren. De Voldoening wacht liever af of het trefpunt aanslaat bij de consument. Indien na een aantal weken het trefpunt nog steeds niet voldoende inkomsten genereert, zal De Voldoening zich uiteraard terugtrekken. De prijszetting kan dus niet op voorhand geformaliseerd worden. Wanneer bij de realisatie de aspecten van het trefpunt worden bepaald, kan de prijszetting concreet uitgewerkt worden. Belangrijk hierbij is dat de prijs naargelang de ontwikkeling van het trefpunt kan schommelen. Wanneer meer bestellingen worden gerealiseerd, kan de prijs per bestelling verminderd worden om zo meer consumenten aan te trekken. Hiervoor dient men het trefpunt tijdens de verwezenlijking de kans te geven zich te laten evolueren.

3.4

Meerwaarde van het trefpunt

Zoals eerder aangehaald zal een korte keten initiatief pas succesvol zijn indien er voor zowel de producent als de consument een meerwaarde wordt verwezenlijkt. Omdat het trefpunt zal functioneren als een korte keten initiatief zal de meerwaarde van korte keten hier ook van toepassing zijn. Zo verkrijgt de producent via het trefpunt een eerlijke prijs voor zijn product want deze wordt door de producent zelf bepaald. Daarnaast is het trefpunt een bijkomende afzetzekerheid voor de producent. Landbouwbedrijven die naast hun hoofdactiviteit ook aan het trefpunt zouden leveren, zullen beter beschermd zijn tegen teleurstellende inkomsten van een bepaalde activiteit. Als laatste kan naast de consument ook de landbouwer zich laten overtuigen door de betrokkenheid van het trefpunt. Doordat het enige moment van contact de levering is en waarbij de producent hoogstwaarschijnlijk niet zijn bestellingen aan de klanten zelf zal bezorgen, is deze betrokkenheid veel minder aanwezig dan bij een ander korte keten initiatief. Ook het contact van de consument met de landbouw wordt hierdoor beperkt. Daarmee is het belangrijk om als producent de consument ruim te voorzien van informatie van zowel het product, de producent als de productiemethode om zo het contact toch gedeeltelijk te realiseren. Voor de consument is de grootste meerwaarde bij een korte keten initiatief de versheid van het product. De consument weet dat op het moment van de levering de producten dagvers zijn omdat ze rechtstreeks van de landbouwer komen. Hierdoor zal het product door de consument zelf nog moeten worden gewassen. Dit kan voor de consument als minpunt beschouwd worden, maar zal de versheid wel meer benadrukken wat positief is. Het milieubewust karakter van de korte keten is bij het trefpunt ook sterk aanwezig. Naast het beperken van voedselkilometers, zal het gebruik van water en verpakkingsmaterialen bij het samenstellen van de bestellingen gereduceerd worden. Dit milieubewust karakter is niet enkel interessant voor de consument, maar ook voor het bedrijf in de ambachtelijke zone. Een belangrijk deel 56


bij de marketing van een product is het imago van het bedrijf naar de buitenwereld toe. Klanten wensen naast kwalitatieve producten, ook een toekomstgericht bedrijf. Elementen zoals de gemeenschap en het milieu moeten in het bedrijf absoluut aangekaart worden. Om dit visueel bij de klant te onderbouwen, kan o.a. het principe van korte keten helpen. Bedrijven die deelnemen aan het trefpunt, bevorderen bijgevolg hun imago bij de klanten. Een bevorderd imago kan op zijn beurt voor een groter klantenbestand resulteren. Een bijkomende meerwaarde voor de consument die men niet bij alle korte keten initiatieven terugvindt, is de levering. De consument dient zich bij het trefpunt niet te verplaatsen voor de aankoop van de groenten en fruit. Deze komen rechtstreeks naar de consument toe. De consument dient voor het kopen van groenten en fruit enkel een bestelling te plaatsen en ontvangt zijn bestelling op het bedrijf waar men werkt. Na zijn/haar werk dient de consument enkel de bestelling in ontvangst te nemen en dient men voor groenten en fruit geen onnodige verplaatsing te maken naar de supermarkt of een andere winkel.

3.5

SWOT-analyse

Om de kracht van het trefpunt te visualiseren wordt er als laatste een korte SWOTanalyse gevormd (Figuur 8). Met behulp van deze analyse is onmiddellijk duidelijk waarvoor het trefpunt staat en wat mogelijke uitdagingen kunnen zijn bij de realisatie. STRENGHTS ▪ ▪ ▪ ▪

Eerlijke prijs en extra afzetzekerheid voor producent Lokaal en milieubewust karakter Rechtstreekse levering bij de consument Verse producten Periodieke levering

WEAKNESSES ▪ ▪ ▪

Vraagt bijkomende organisatie van de producent Producenten wensen eigen bedrijfsorganisatie te volgen Compromis vormen m.b.t. de tijdsplanning tussen consument en producent Betrokkenheid is beperkter dan bij andere korte keten initiatieven Voor het aanmaken van een website, treden er bijkomende kosten op (indien geen website voor handen is)

OPPORTUNITIES ▪

Flexibiliteit naar de bedrijfsorganisatie toe van CSA-bedrijven of biologische bedrijven Producent staat open voor organisatieverandering indien de rendabiliteit hoog genoeg is

THREATS ▪ ▪ ▪

Niet rendabel zijn resulteert in het terugtrekken van de producent Consument wil een gevarieerd en ruim assortiment Schaalvergroting van het trefpunt verreist breedvoerige organisatie Wisselende opslagduur van de bestellingen op het bedrijf, afhankelijk van de werkuren van de werknemer

Figuur 8: SWOT-analyse van het trefpunt

57


4

Conclusie

Algemeen bevestigen de resultaten dat er beduidend interesse is in het trefpunt. Zowel producent als consument verduidelijkt dit met zijn standpunt en benadrukt daarbij het belang van de organisatie van het trefpunt. Deze kan op verschillende manieren aangepakt worden en kan voor beide partijen leiden tot verschillende vooren nadelen. Uit de literatuur kan besloten worden dat de meerwaarde van korte keten een doorslaggevende factor kan zijn en dat het trefpunt als korte keten initiatief kan bijdragen aan een duurzaam landbouwsysteem. Aan de kant van de producent is de interesse duidelijk te wijten aan de eerlijke prijs en de extra afzetzekerheid die men bij het trefpunt kan realiseren. Wel dienen een aantal elementen gestuurd te worden. Bij het aanbieden van het product krijgt de bedrijfseigen organisatie de voorkeur. Zo willen CSA-bedrijven bij voorkeur eigen pakketten verkopen en niet werken via losse stukken groenten en fruit. De levering van de bestellingen moet voor de producent absoluut in de tijdsplanning passen. Ook kunnen extra organisatie en extra kosten bij bepaalde elementen optreden. Indien de rendabiliteit van het trefpunt hoog genoeg is, staat de producent open voor organisatieveranderingen in functie van de wens van de consumenten. De consument verkiest bij het aanbieden van het product, de keuzevrijheid die gepaard gaat met het principe van losse stukken groenten en fruit. Zij vinden het principe van pakketten nadelig omdat men niet zelf de producten kan kiezen. Uit ervaring stelde de consumenten dat pakketten vaak niet gevarieerd zijn. Evenwicht samengestelde pakketten zijn dus belangrijk voor hen. Ook abonnementen worden niet positief onthaald omdat men niet voor een lange termijn hieraan wil vasthangen. De levering krijgt de voorkeur op het einde of op het begin van de week en het levermoment zelf maakt voor hen minder uit, maar moet best worden afgestemd op de werkuren. Als laatste is ook de betrokkenheid en het contact met de landbouw in vergelijking met andere korte keten initiatieven bij het trefpunt beperkter. Uit de wisselwerking van de resultaten kan er geconcludeerd worden dat naargelang de producenten en ook de consumenten een optimaal trefpunt kan worden gerealiseerd. Bij de effectieve realisatie zal wel de keuze van de organisatie moeten gestuurd worden a.d.h.v. de bepalende elementen zoals het product, de bestelling, de levering en de prijszetting. Naar de toekomst toe, kunnen deze elementen voor bepaalde doelgroepen met vervolgonderzoek beter in beeld gebracht worden. Daarnaast kan deze kennis gebruikt worden als bron voor het opzetten van andere nieuwe korte keten initiatieven.

58


Eindwoord In de ontwikkeling van het onderzoek verruimde vooral het contact met zowel de producent als de consument mijn visie over de positie van de korte keten sector in Vlaanderen. De omvang van de cijfers die de stijgende trend aantonen, verraste mij. Ik was bewust van de toenemende interesse, maar had niet verwacht dat in de afgelopen jaren de omvang zo sterk was toegenomen. Daarnaast bevestigde het onderzoek wel een aantal eigen vermoedens. Zo had ik verwacht dat de producent bij voorkeur zijn bedrijfsorganisatie naar het trefpunt toe wil doortrekken en dat de consument de keuzevrijheid van producten niet zo snel wil opgeven. De input in het onderzoek maakte mij ook duidelijk dat zowel de producent als de consument onbewust ook continu op zoek zijn naar nieuwe alternatieven in de voedselketen. De focus op een duurzaam voedselsysteem was duidelijk sterk aanwezig wat mij ook optimistisch maakt naar de toekomst toe. Verder kreeg ik de mogelijkheid om in discussie te gaan met de landbouwers en de vertegenwoordigers van de bedrijven. Deze aangename conversaties hebben mijn professionele houding verbeterd en zorgden ervoor dat ik mijn eigen visie over de landbouwsector verder kon verdiepen. Ik werd gestimuleerd om ruimdenkend verschillende aspecten uit de landbouw te ontleden wat ik ook bij de uitwerking van het trefpunt kon gebruiken. Als laatste viel mij de houding van de producenten en de consumenten tegenover het trefpunt op. Naast het delen van hun visie, liet men tijdens het gesprek ook merken dat men besefte dat de realisatie van het trefpunt enkel kan gebeuren met goede bedoelingen van beide partijen. Dit optimisme gaf mij een positief, toekomstgericht beeld waarbij de mensen van vandaag goede veranderingen voor zowel de gemeenschap, het klimaat als zichzelf willen nastreven.

59


Literatuurlijst Boone, L., Dewulf, J., Ruysschaert, G., D’Hose, T., Muylle, H., Roldán-Ruiz, I., & Van linden, V. (2020). Assessing the consequences of policy measures on long-term agricultural productivity – Quantification for Flanders. Journal of Cleaner Production, 246. https://doi.org/10.1016/j.jclepro.2019.119000 Cazaux, G. (2010). Korte keten initiatieven in Vlaanderen. Cox, R., Holloway, L., Venn, L., Dowler, L., Hein, J. R., Kneafsey, M., & Tuomainen, H. (2008). Common ground? Motivations for participation in a communitysupported agriculture scheme. Local Environment, 13(3), 203–218. https://doi.org/10.1080/13549830701669153 CSA netwerk. (2014). CSA Conferentie 2014: verslag 13 en 14 december 2014. december, 30. Departement Landbouw en Visserij. (2018). Bedrijfsstrategieën - bio: Omschakeling naar een biologisch rundveebedrijf (2018). https://lv.vlaanderen.be/nl/dier/runderen/advies-publicaties/bedrijfsstrategieenbio-omschakeling-naar-een-biologisch Driesen, L. (2020). VLAM: “Korte keten zit in de lift.” https://www.groentennieuws.nl/article/9218121/vlam-korte-keten-zit-in-de-lift/ European Union. (2012). Local Food and Short Supply Chains. EU Rural Review 12. FAVV. (2014). Verwerking en verkoop op de hoeve. 1–36. FAVV. (2020). Crisispreventie en -beheer. https://www.favvafsca.be/professionelen/overhetfavv/crisis/ Ferm. (2021). Corona doet Belg massaal kiezen voor korte keten. Hoevevlees zit in de lift. https://www.samenferm.be/nieuws/corona-doet-belg-massaal-kiezenvoor-korte-keten-hoevevlees-zit-de-lift Fernhout, L. (2018). Een Voedseltransitie of trend? Duurzaamheid. https://www.theterrace.nl/nl/blog-masterclass-voedseltransitie/ Ilvo, L. L., Ugent, A. V., & Wauters-ilvo, E. (2017). Studie Landbouwinkomen Rapport 1 Aspecten van inkomensvorming. 1–48. Kerselaers, E., Crivits, M., Dessein, J., Koopmans, M., & Prové, C. (2017). Food Hubs. Gedeelde ruimte, gedeelde verantwoordelijkheden. Over de korte keten en Food Hubs als kans voor landbouw én maatschappij Food Hubs. 229–238. Kneafsey, M., Venn, L., Schmutz, U., Balázs, B., Trenchard, L., Eyden-Wood, T., Bos, E., Sutton, G., & Blackett, M. (2013). Short Food Supply Chains and Local Food Systems in the EU . A State of Play of their Socio-Economic Characteristics. JRC Scientific and Policy Reports, June, 123. http://agrilife.jrc.ec.europa.eu/documents/SFSChainFinaleditedreport_001.pdf KVRO. (2021). Hest Buurderij verbindt al een jaar boeren met buren. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20210311_94752994 Labelinfo. (2019). Voeding: Beschermde Oorsprongsbenaming. https://www.labelinfo.be/nl/label/voeding-beschermdeoorsprongsbenaming#:~:text=Beschermde Oorsprongsbenaming is een Europees,met erkend en vastgesteld vakmanschap.&text=Het label is verankerd in de Europese wetgeving. Landbouwontwikkeling, A. duurzame. (2011). Strategisch plan korte keten. https://lv.vlaanderen.be/sites/default/files/attachments/strategisch-plan-korteketen%281%29.pdf Marcel, V., PPO-WUR, & van Boxtel, M. (2010). Biologische boerenmarkt, versterk je verhaal ! Handel En Afzet, 38–40. 60


https://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/fulltext/254082 Marsden, T., Banks, J., & Bristow, G. (2000). Food supply chain approaches: Exploring their role in rural development. Sociologia Ruralis, 40(4), 424–438. https://doi.org/10.1111/1467-9523.00158 NMBS. (2021). Korte keten in het station. https://www.belgiantrain.be/nl/3rd-partyservices/3rd-party-sales/immo/retail/circuitscourtskorteketen?fbclid=IwAR3R1LFZVzwMLz72yEhC2oyUX2OzhK_06VTlfTromh7 whzr_nTtKBEdUpJ4 Paciarotti, C., & Torregiani, F. (2018). Short food supply chain between micro/small farms and restaurants: An exploratory study in the Marche region. British Food Journal, 120(8), 1722–1734. https://doi.org/10.1108/BFJ-04-2018-0253 Platteau, J., Van Gijseghem, D., Van Bogaert, T., & Vuylsteke, A. (2016). Voedsel om over na te denken. Landbouw- en Visserijrapport. december, 169. Snellinx, S. (2011). Machtsrelaties in De Vlaamse Landbouwsector. 42–45. Steunpunt Korte Keten. (2017). Korte keten verkoop in de land- en tuinbouw in Vlaanderen. https://leden.inagro.be/Portals/0/Users/145/97/4497/KR3_VerkoopInEigenHan den.pdf Steunpunt Korte Keten. (2021). Steunpunt Korte Keten. https://steunpuntkorteketen.be/ Twin, A. (2021). The 4 Ps. Business Essentials. https://www.investopedia.com/terms/f/four-ps.asp#:~:text=The four Ps are the,and promotion (the advertising). Van Dale. (2020). Betekenis “meerwaarde.” https://www.vandale.nl/gratiswoordenboek/nederlands/betekenis/meerwaarde VILT. (2021). Wat met de korte keten na de coronacrisis? https://vilt.be/nl/nieuws/wat-met-de-korte-keten-na-de-coronacrisis VLAM. (2011). Boerenmarkten in opmars. https://www.vlaanderen.be/vlam/press/boerenmarkten-in-opmars VLAM. (2018). Wat is jouw motivatie om bio te kopen? Allesoverbio. https://allesoverbio.be/artikels/wat-is-jouw-motivatie-om-bio-te-kopen VLAM. (2019). Omzet Korte Keten in Vlaanderen in de lift. https://www.vlam.be/public/uploads/files/feiten_en_cijfers/bistro/korte_keten_2 018.pdf Voedselteams. (2021a). Korte keten. https://www.voedselteams.be/korte-keten Voedselteams. (2021b). Producenten. https://www.voedselteams.be/producenten Voedselteams. (2021c). Voedselteams. https://www.voedselteams.be/ Voedselteams. (2021d). Voedselteams en NMBS starten afhaalpunt Korte Keten in het Gentse St-Pietersstation. https://www.voedselteams.be/nieuws/voedselteams-en-nmbs-startenafhaalpunt-korte-keten-in-het-gentse-st-pietersstation Willems, J. (2020). Concrete uitbouw van korte keten brood initiatieven. Zwart, T. A., & Mathijs, E. (2020). Exploring emergent practices in Alternative Food Networks: Voedselteams in Belgium. In Journal of Rural Studies (Vol. 80, pp. 586–594). https://doi.org/10.1016/j.jrurstud.2020.10.049

61


Bijlagen Bijlage 1: Financieel resultaat uit bedrijfseconomische boekhoudingen van CSA-bedrijven (euro) Bedrijfsnaam

Bedrijf 1

Oppervlakte groenteproductie (aren)

Bedrijf 2

Bedrijf 3

Bedrijf 4

Bedrijf 5

Bedrijf 6

Bedrijf 7

GEMIDDELD

142

181

341

50

133

169

246

180,29

68025,09

43930,29

108375,3

26557,13

59829,4

97760,86

108251,60

73247,10

0,00

0,00

559,92

0,00

560,02

0,00

5783,34

986,18

2192,40

607,77

3452,03

985,60

2054,60

1235,42

5654,63

2311,78

Totaal bruto-opbrengst

70217,49

44538,06

112387,25

27542,73

62444,02

98996,28

119689,57

76545,06

Variabele kosten

11720,67

13389,15

17862,13

2003,47

9868,44

23042,7

15729,24

13373,69

Brutomarge

58496,82

31148,91

94525,12

25539,26

52575,58

75953,58

103960,33

63171,37

Afschrijvingen

2875,33

221,42

3454,92

6729,51

1134,07

6524,57

3652,71

3513,22

Rentes

1098,03

395,48

1152,59

2066,03

493,56

573,94

1343,01

1017,52

15431,49

8193,74

20155,61

6971,90

6795,04

21670,87

7788,89

12429,65

2300,00

/

/

/

/

3093,62

/

2696,81

/

/

1140,00

175,23

/

/

/

657,62

Totaal structurele kosten

19404,85

8810,64

25903,12

15942,67

8422,67

28769,38

12784,61

17148,28

ARBEIDSINKOMEN

39091,97

22338,27

68622,00

9596,59

44152,91

47184,20

91175,72

46023,09

2

2

2

1

2

2

2

2

19545,99

11169,14

34311,00

9596,59

22076,46

23592,10

45587,86

23697,02

Groenten Para-agrarisch Diverse

Algemene onkosten waaronder pacht Fictieve pacht

VAK Arbeidsinkomen per VAK

I


Bijlage 2: Financieel resultaat van de groenteproductie van CSA-bedrijven (euro per are) Bedrijfsnaam Hoofdproduct

Bedrijf 1

Bedrijf 2

Bedrijf 3

Bedrijf 4

Bedrijf 5

Bedrijf 6

Bedrijf 7

GEMIDDELD

479,05

242,71

317,82

531,14

449,85

578,47

440,05

434,15

Bijproduct

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

Premies

8,07

10,08

7,04

10,07

7,33

6,07

10,64

8,47

Heffingen

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

487,12

252,79

324,86

541,21

457,18

584,54

450,69

442,63

54,65

24,66

13,41

20,95

53,61

73,59

51,49

41,77

Meststoffen

6,25

0,26

1,54

12,03

0,00

7,77

0,00

3,98

Gewasbescherming

0,00

0,00

1,62

0,54

0,00

0,16

0,00

0,33

Loonwerk

3,27

45,82

31,75

6,55

4,63

54,32

2,78

21,30

11,97

0,00

0,44

0,00

0,00

0,00

4,98

2,48

Energie

0,00

3,23

3,63

0,00

6,58

0,50

1,82

2,25

Verkoopkosten

6,39

0,00

0,00

0,00

9,37

0,00

2,87

2,66

Bewaarkosten

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

Seizoenarbeid

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

82,53

73,97

52,39

40,07

74,19

136,34

63,94

74,78

Brutomarge

404,59

178,82

272,47

501,14

382,99

448,20

386,75

367,85

Structurele kosten

136,65

48,68

75,96

318,85

57,08

131,63

48,80

116,81

Arbeidsinkomen

267,94

130,14

196,51

182,29

325,91

316,57

337,95

251,04

2

2

2

1

2

2

2

2

133,97

65,07

98,25

182,29

162,95

158,28

168,97

138,54

Bruto-opbrengst Zaad- en pootgoed

Diverse teeltkosten

Variabele kosten

VAK Arbeidsinkomen per VAK

II


Bijlage 3: Contactmail consumenten

III


Bijlage 4: Enquête voor de consument met vraag naar interesse

IV


V


Bijlage 5: Enquête voor de consument met gedetailleerde bevraging

VI


VII


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.