De verhalen van Gozertje

Page 1

Arnoud de Jong

De verhalen van

Gozertje

Copyright: 2001 – 2008 http://verbaljam.nl

E-book productie: november 2008


Proloog Tussen 2001 en 2006 verschenen op het weblog Verbal Jam onregelmatig verhaaltjes van een Amsterdams jongetje. Aanvankelijk waren het korte aantekeningen, maar al snel werden het langere verhalen. Ter bescherming van zijn privacy werd voor hem het pseudoniem ‘Gozertje’ gebruikt. Hij kreeg van zijn vader een aparte pagina toebedeeld om zijn lotgevallen op te schrijven. Daar had hij meestal niet veel zin in. Hij ervoer het als strafwerk en inderdaad verschenen de verhalen meestal wanneer hij in de ogen van zijn vader weer iets had gedaan dat niet door de beugel kon.


Steeds meer lezers verheugden zich op nieuwe vermakelijke afleveringen. Zijn vader redigeerde het geheel tot beter leesbare tekst, waardoor men al die jaren is blijven speculeren of het nu om een echt of een virtueel jongetje ging. In 2006 verscheen het laatste verhaal. Waarschijnlijk omdat zijn vader hem niet meer aankon en een opgestoken middelvinger terugkreeg als hij opdracht gaf om nog iets te schrijven. Best mogelijk dat deze bundeling dus verschijnt uit rancune... ***


20 oktober 2001

Het begin hiervan M’n vader heeft weer wat bedacht. Ik moet hier op zijn website schrijven. Net strafwerk. Ik krijg een eigen pagina. Maar het ziet er waardeloos uit. Dit is toch geen kinderpagina? Toen ik zei dat ik het anders wilde, kon dat niet. “Dan valt jouw bladzij uit de toon”, zei hij. Wat is uit de toon vallen? Dat het niet op elkaar lijkt of niet bij elkaar past. Dan kun je beter ook niet naast me op straat gaan lopen. Jij bent lelijk, ik niet. Jij valt dus uit de toon!


Als je groot bent word je net zo lelijk als ik. Zegt hij. Maar daar geloof ik niks van. Ik lijk gelukkig al op m’n moeder.


21 oktober 2001

De mafkees Ik moet alles op een blaadje schrijven. Dan zet hij het voor me op internet. Hij gaat eerst alles zitten verbeteren. En de datum erboven. En netjes indelen. Anders sta ik voor gek, zegt ie. Sta ik toch wel. Met zo’n mafkees.


22 oktober 2001

Aardbeienzalf Ik mag alles schrijven. Hij zal niks weghalen heeft hij beloofd. Ja, ja. Dat moet ik geloven. Wacht maar tot ik over kut en lul en zo begin. Of over de aardbeien in z’n kont. Kijken of ik dan nog zoveel moet schrijven. Hij zegt dat die dingen aambeien heten. Ik vond het al raar. Pas geleden vroeg hij bij de apotheek of aardbeienzalf door het ziekenfonds werd vergoed. Dan ging hij een recept bij de dokter halen. Ja zeg, daar ga ik dus effe niet bij horen, bij zo’n man. Ik wacht wel buiten.


23 oktober 2001

Belediging Waarom moet hij mijn dingen nou weer net zo neerzetten als bij hem? Met zo’n streep eronder? Dat staat leuk, zegt hij. Hij moet altijd z’n zin hebben. Mijn moeder zegt dat hij soms net een kind is. Dat vind ik een belediging. Voor mij, bedoel ik. Mijn vader zegt dat ik veel te bijdehand doe. Altijd als ik wat terug zeg noemt hij me bijdehand. Moet ik soms m’n kop houden? Dan denkt ie weer dat het op school slecht gaat. Het is ook nooit goed.


24 oktober 2001

Jennen Mijn vader vroeg of ik soms een hekel aan hem had. “Helemaal niet,� zei ik. Ik vind het gewoon leuk om hem te jennen. Hij zag er wel een beetje ongerust uit. Ik zal wel schrijven dat ik hem cool vind. Krijg ik misschien een Playstation.


24 oktober 2001

Rottige vis Hij heeft vandaag een vis op mijn pagina gezet. Om mij een plezier te doen zeker. Ik lust helemaal geen vis. En nou gaat ook niemand meer lezen. Zitten ze alleen maar naar die vis te koekeloeren. Ik hoop dat ie snel verzuipt.


25 oktober 2001

Door de plee De vis is weer weg. Door de plee, weg ermee. Mijn vader zet alle dingen op de pagina die ik wil. Ik mocht vandaag opschrijven wat ik in het menu wilde. Om naar zijn eigen pagina terug te gaan heb ik gezet: Terug naar Ouwelul. Jammer, hij zei niks, maar zette het er gewoon in. Het is vandaag weer wintertijd. Op school heeft Kramer het voor de herfstvakantie uitgelegd. Ik snap het nog steeds niet. Dat zal wel aan Kramer liggen.


Want mijn vader zegt dat als je iets niet snapt, het altijd aan de leraar ligt. Kramer is mijn leraar. We mogen hem niet bij zijn voornaam noemen. Bij vorige meesters mocht dat wel. Maar hij is ouwerwets. En streng. En te oud om goed te voetballen. De andere meesters zijn veel jonger. En onze groep moet weer net Kramer krijgen.


29 oktober 2001

Bin laden Ik kwam Achmed tegen bij de bieb. Gisteren had ik ruzie met hem omdat we oorlogje gingen spelen en hij geen Bin Laden wilde zijn. Hij zei dat het niet mocht van z’n vader. “Rot dan maar op,” zei ik. Ja toch? Aan een Bin Laden die bang is voor z’n vader hebben we niks. Vandaag zei hij: “Ik ga je zus neuken.” O ja? Dan ga ik ook jouw zus neuken! “Dat mag niet van de Islam,” zei hij. Zeker omdat zijn zus zo lelijk is. Toen zijn we maar gaan voetballen. Dat mag wel van de Islam. En dat kan ie ook wel goed.


2 november 2001

Geen Playstation Krijg ik geen Playstation! En waarom niet? Omdat ik dan hier niet meer ga schrijven, zegt ie. Dan ben ik de hele tijd met spelletjes bezig. Nou, als ik g茅茅n Playstation krijg ga ik hier 贸贸k niet meer schrijven!


4 november 2001

Fiets gejat Mijn fiets is gisteren gejat. We waren aan het voetballen in het park. Ik stond op doel. Mijn fiets lag erachter. Achmed kwam met de bal op mij af. Hij riep: “Je fiets is weg!� Ik keek om en toen schoot de vuilak de bal in het doel. Maar mijn fiets was wel echt weg. Ik had zeker vergeten op te letten toen Jerry bij het andere doel begon te vechten met die lul die helemaal op de Westlandgracht woont. Hij woont niet eens in onze buurt. Ik weet ook niet eens hoe hij heet. Hij mag dus blij wezen dat hij mee mag doen.


Hij zegt dat hij karate kan. Maar Jerry kon hem gewoon een trap tegen z’n ballen geven zonder dat hij wat terug deed. Ja, buigen, dat deed ie. Door die trap tegen z’n zakie. Er moest vandaag natuurlijk meteen weer een nieuwe fiets komen, maar dan wel tweedehands. Kostte 300 gulden. Ik had liever die Playstation gehad, maar die kan ik nou voorlopig helemáál wel schudden.


16 november 2001

Een achtervolging Fransie vertelde eergisteren dat hij door een kerel achterna gezeten was. Die vent had gezien dat Frans vorige week twee planten uit zijn stoeptuintje had gejat. Ik had nog aan Frans gevraagd waarom hij dat gedaan had. “Wij hebben een volkstuin,” had hij gezegd. Maar gisteren zag die vent Frans dus lopen en hij kwam hem achterna met een schep. “Ik sla je kop eraf!” riep hij steeds maar. Frans probeerde snel weg te komen, maar die kerel was vast hardloper ge-


weest of zo. Want hij haalde hem bijna in. Ze gingen door de hele buurt heen. Een buurvrouw waarschuwde Fransies vader. Die is mager, maar erg sterk, zeggen ze. Hij werkt in de bouw. Z’n vader hield die man tegen. Hij wilde hem alleen vragen wat er aan de hand was. Maar die vent was zo door dolle heen, dat hij Frans z’n vader meteen ook een hengst met die schep wilde geven. Dus zei Frans z’n vader maar niks meer en sloeg die kerel met één harde klap tegen de grond. Daarna zei hij pas “als we zo gaan beginnen...” en sleurde Fransie mee naar huis. Later hoorde ik dat Frans de planten toch had moeten terugbrengen en z’n excuus


had moeten aanbieden. Maar hij heeft alleen de planten bij die kerel voor de deur gezet. Het was hem verder te link, zei hij. Had ik maar zo’n vader als Frans. Daar kun je tenminste mee voor de dag komen. Die van mij is maar een sukkel die geeneens een Playstation kan betalen. Mijn vader zegt dat ik erg aardig schrijf voor mijn leeftijd. Ja, kunst. Hij verbetert alles. En toch blijft hij een sukkel. Slijmen helpt niet.


21 november 2001

Niet te genieten Mijn vader was vanmiddag niet te genieten. De verbinding met internet werkte niet. Er knipperde ergens een lampje. Daar werd hij heel chagrijnig van. Ik vroeg waarom hij zo kwaad keek. Want als een lampje knippert is het niet stuk. Daar moest hij juist blij om zijn! Ik weet zeker dat we zulke kleine reservelampjes niet in huis hebben. Ik moest mij erbuiten houden en gaan spelen. Ja, uh, waarmee? Als je die Playstation voor me had gekocht hadden we ons nu niet hoeven vervelen!


Ik heb dus vanmiddag geleerd dat ik beter mijn mond kan houden als er ergens een lampje knippert. En hoe je ‘chagrijnig’ moet spellen.


1 december 2001

Sinterklaas op Nikes “En nou weer es een keertje schrijven!” zei mijn vader. Ik moet wel: het is bijna Sinterklaas. Anders krijg ik misschien minder. Met Sinterklaas komt ome Duc langs. Met een Sinterklaaspak aan. In een taxi. Hij denkt dat ik niet weet dat hij het is, maar ik zie het aan zijn schoenen. Oom Duc draagt altijd Nikes. Verder is hij wel oké. Eigenlijk voel ik mij nog steeds behoorlijk genept door Sinterklaas. Hij bestaat echt niet. Vorig jaar wist ik dat nog niet. Toen zat ik bij juffrouw Van Veen in de klas.


Die vroeg: “Wie gelooft er nog in Sinterklaas?” Alleen Pieter Aandewiel en ik staken onze vinger op en alle twee zaten we meteen voor lul. Toen ik thuis kwam heb ik m’n moeder uitgescholden. Zij heeft mij te lang in Sinterklaas laten geloven! En het komt ook door ome Duc, want die was toch net echt. Veel echter dan bij de Bijenkorf. Mijn moeder vindt Sinterklaas zelf zo leuk. Ze houdt van Sinterklaas en Kerst. Daarom moest ik eraan geloven natuurlijk. Achmed zei dat het ook belachelijk was om in Sinterklaas te geloven.


In de Islam doen ze niet aan Sinterklaas volgens hem. Ja logisch, zij hebben Mohammed al. Die heeft ook een baard. Maar die is veel saaier, want Mohammed heeft geen mijter op z’n kop. Hij geeft nooit cadeautjes en komt nooit langs. Heb je niks aan dus. Ik zei tegen Achmed dat hij ook in Sinterklaas moest gaan geloven. Dan kreeg je tenminste nog eens wat. Gaat die eikel dat thuis vertellen! De volgende dag kwam zijn vader bij ons aan de deur. Ik moest niet proberen Achmed te bekeren. Ik weet niet eens wat dat is, bekeren. Achmeds vader schreeuwt altijd als hij zich kwaad maakt. Gelukkig wordt mijn


vader daar niet bang van, want mijn oom is ook een Marokkaan. En die schreeuwt soms ook. Dan gaat hij dreigen dat hij de heleboel in de fik gaat steken, of dat hij een mes gaat pakken. Wij moeten dan altijd lachen, want mijn oom Bachir is de liefste oom die ik ken. En hij doet ook gewoon aan Sinterklaas. Ik had van mijn moeder een zak pepernoten gekregen. Achmed kwam langs. “Geef Achmed ook eens wat,” zei m’n moeder. Mooi niet! Als hij niet aan Sinterklaas doet blijf hij ook met z’n poten van m’n pepernoten af!


6 december 2001

Geile meidenstep Sinterklaas was puur nutteloos. Geen Playstation gekregen. Zeker omdat ik niet meer in hem geloof. Maar dat was mijn schuld niet. Hij is verraden door juffrouw van Veen. Daar zat ik vorig jaar bij in de klas. Maar dat heb ik al verteld. Mijn vader zei dat hij wel een Playstation had gekocht, maar dat hij hem terug had gebracht. Waarom? Toen hij er een gedicht bij wou schrijven kon hij geen woord vinden dat op Playstation rijmde! De vuile pestkop. Hij had helemaal geen Playstation gekocht!


Ik kreeg een step. Want alle kinderen van de buren bij ons op de trap hadden er al een. Alleen ik niet. Zo’n ding dat je op kan vouwen. Mijn enige probleem is nu dat de andere kinderen een gewone hebben en ik natuurlijk weer een gele. Niet eens normaal geel, maar belachelijk geel. Ik val dus weer op. Dat heb ik weer. Fransie zei al: “Wat een lekkere geile step heb jij!” Ik zei: “Zeg dat nog eens!”, want hij praat nogal plat. Het kon dus nog best zijn dat hij echt ‘gele’ zei. “Lekkere geile meidenstep!”


Ja, en toen moest ik hem dus toch die knal voor z’n kop geven. Jammer, heb ik weer een paar dagen ruzie met ‘m. En het is ook shit dat ie dus eigenlijk wel gelijk heeft. Mijn vader wilde ook wel even op de step. Mijn moeder zei dat hij niet voor grote mensen was. Maar volgens mijn vader stond er ook een volwassen kerel op de doos te steppen. Dus moest het kunnen. Hij reed in volle vaart van de stoeprand af en klapte meteen op z’n bek. Net goed! “Zie je nou wel? Ga jij nou maar met de Stadsmobiel! Net als oma en opa...”


14 januari 2002

Theezakkies Ja, hoor: we zijn weer het lulletje! Ben ik die hele kerstvakantie goed door gezwijnd, moet die ouwe me nu zo nodig weer te grazen nemen. Hij zit gewoon op me te loeren! Dus moet ik weer schrijven. Ik zeg natuurlijk niet wat ik in de vakantie allemaal heb uitgevreten, want daar weet hij niks van. En dat hou ik liever zo. Deze reden voor straf is al oneerlijk genoeg! Gisteren was het zondag. Ik was vroeg wakker. Me vader en me moeder sliepen nog. Helemaal uitgeput van de vakantiebeurs zeker.


Ik hoefde gelukkig niet mee. Maar goed, het is elf uur en ik begin me te vervelen. Ik ga de slaapkamer binnen. “Slapen jullie nou nog? Mag ik naar buiten?” “Rot op,” zegt m’n vader. Ik trek de deur dus maar weer dicht, want als ie dat twee keer moet zeggen doet het meestal zeer. En daar heb ik geen zin in. Maar ik zie Achmed al buiten dus ik wil ook. Ik ben slim en ik ga thee voor ze zetten. Alleen thee. Dat is wel genoeg. Ik ga niet overdrijven met een heel ontbijt, want dan ben ik straks elk weekend de lul. Je moet ze niet teveel in de watten leggen die ouders. Ik ga weer naar binnen. Nu met theepot en twee bekers.


“Rot op!” zegt m’n vader weer. Hij ziet de thee. “O, zet daar maar even neer...” “Wat?” hoor ik m’n moeder onder de dekens zeggen. Of onder m’n vader, dat kan ook. Hi hi. “Hij heeft thee gezet...” Zegt me moeder: “Wat lief, weet je wat, zet het maar in de huiskamer. Dan drinken we het zo daar wel...” “Maar ik wil naar buiten! Mag ik naar buiten?” “Doe wat je moeder zegt. Wegwezen graag!” zegt m’n vader. Ik dus maar weer weg met die theezooi en natuurlijk goed de klere erin. Ik zet de thee op tafel in de huiskamer. Ik dacht, laat ik die theezak er maar uithalen, want tegen die tijd dat ze klaar zijn is het te sterk geworden. Krijg ik straks daar weer klachten over.


En toen kreeg ik wel een goed idee, vind ik van mezelf. Ik haal ‘t theezakje uit de pot en leg hem op een schoteltje. Toen hup naar de wc, tampon van m’n moeder gepikt, labeltje van het theezakje eraan, tampon in de theepot, labeltje hangt naar buiten, deksel erop en toen maar stiekem snel de deur uit. “Slaapkop. Je bent laat,” zei Achmed. “De thee wou niet trekken,” zei ik. Maar die Achmed moest natuurlijk weer wijs doen: “Had je er twee zakkies in moeten hangen...” Ik kwam dus even niet meer bij van ‘t lachen jonge toen ie dat zei... Zie je ‘t voor je? Maar ‘s middags wel straf dus.


16 januari 2002

De kwijlhond O ja, was ik nog vergeten te vertellen: over de hond van Michael van hiernaast. Michael is twee jaar jonger dan ik, maar hij heeft wel onwijs veel speelgoed, dus kom ik vaak bij hem. Had ie al maanden om lopen zeuren, om een hond, maar z’n moeder wou het niet. Het is daar nogal netjes binnen en ze hebben duur servies. Maar ineens vond z’n vader het goed. Zijn vader is dik en groot en hij drinkt elke dag een borrel. Dus hij zal er wel een paar extra op gehad hebben toen ie dat zei. Maar het moest wel een hond uit het asiel zijn. Eentje die al zindelijk was. Zijn moeder had geen trek in drollen op haar dure tapijt.


Ze hebben daar tapijt dat zo hoog is als een grasveld, maar dan bijna wit. Ik moet altijd mijn schoenen uitdoen als ik daar ben. Vlak na Sinterklaas kwam er eerst een soort herdershond. Daar leek het tenminste vaag op. Een vrouwtje. Maar die was de week daarna meteen loops. Konden we spoorzoeken op het tapijt. Ze hebben het eerst nog met een luier om haar achterste geprobeerd, maar toen wilde Michael de hond niet meer uitlaten. En z’n vader had ook geen zin om voor spot te lopen op straat met zo’n pamper op vier poten. Dus ging dat beest weer terug naar het asiel. Vlak na de kerst had Michael weer een nieuwe hond. Een boxer.


Dat was pas echt een smerig beest. Die had steeds van die lange kwijlslierten uit z’n bek hangen. En dan kwam ie aan je gulp snuffelen en dan zat ik met dat gore kwijl aan m’n kruis. “Nou, jij zorgt maar dat het er weer af komt!” zei ik tegen Michael, “Het is jouw debiele kwijlhond!” Dus Michael ging de keukenrol halen en me daar een beetje hard op m’n lul staan poetsen. Ja, dag! Ik ben geen homo! “Wat is een homo?” vroeg Michael. Dat wist ik eigenlijk ook niet zo goed, maar volgens mij had het wel met lullen poetsen te maken of zoiets. Het leek me in elk geval beter dat ie van m’n kruis afbleef.


En die rothond kwam er toch steeds weer tussendoor met z’n kwijlbek, dus helpen deed het ook niet echt. “Hij ruikt de pis in je onderbroek!” zei Michael, “Je hebt in je broek gepist zeker...” Ik heb hem toen maar een hengst voor z’n kop gegeven, want anders zegt ie dat straks ook waar Achmed of Fransie bij is. En dat kan ik natuurlijk niet hebben van een gozertje dat twee jaar jonger is dan ik. En ik ben naar huis gegaan. Mijn onderbroek was eerlijk schoon, maar voor de zekerheid heb ik toch maar een nieuwe aangedaan voor ik weer naar buiten ging. Michael was zijn hond aan het uitlaten op de skatebaan die midden in onze straat


ligt. Het is een vierkant veld asfalt met een ramp aan de zijkant. Meestal voetballen we daar. Die rothond liep los, dus ik ben maar op een afstand blijven kijken. Ik had geen zin om wéér een andere onderbroek aan te moeten trekken. Toen kwam Michael z’n moeder op het balkon en riep dat ie binnen moest komen. “Hero, kom hier!” riep Michael tegen z’n hond. Hero! Wie noemt z’n hond nou naar cassis! En dus verdomde die hond het ook om te komen. Groot gelijk. Michael riep nog een paar keer. Toen begonnen andere kinderen pesterig te roepen: “Hiero Hero, hiero!” Toen wist die hond helemaal niet meer waar hij heen moest.


Michael liep naar hem toe. “Hierkomen Hero!” Maar je zag dat Michael niet zo goed durfde, want Hero was behoorlijk groot en Michael eigenlijk niet. Michael ging met de riem boven zijn hoofd staan zwaaien. Ja, hoor, dat helpt. Sukkel. Ineens kwam Hero toch hard op Michael afrennen. Het kwijl wapperde uit de hoeken van z’n bek. Michael schrok zich de klere. Hij draaide zich om en rende jankend weg. Hero blaffend achter hem aan. Iedereen lachen. Michael probeerde weg te komen en liep rondjes om de skatebaan. Met die hond op z’n hielen. Die probeerde naar z’n schoenen te bijten.


Volgens mij heeft Michael zeker vijf rondjes om de skatebaan gelopen. Fransie kwam net aanfietsen. Achmed stond bij hem achterop de bagagedrager met z’n handen op Fransies schouders. “Wat is er?” “Michael wordt door z’n eigen hond achterna gezeten! Lachen man!” “Kom op,” zei Fransie, “Gaan we er achteraan fietsen!” “Mooi niet,” zei Achmed, “Als dat kreng me aanraakt moet ik weer naar huis om te douchen!” Dat schijnt zo te zijn bij die moslims. Die vinden honden zo smerig dat ze zich helemaal moeten wassen als zo’n beest maar even tegen ze aan komt. Michael z’n vader kwam naar buiten. Jammer genoeg had hij de hond al snel te pakken bij z’n halsband.


Had ik wel even willen zien, dat die dikke er ook nog achteraan ging hollen. De volgende dag zei Michael dat Hero ook weer terug naar het asiel was. “Ik heb nou een goudvis, kom je kijken?” “Zolang ie niet aan me lul snuffelt...”


25 januari 2002

Zielige vader Mijn vader zei gisteren dat ze hem gingen ontslaan. Ik vroeg of hij te lastig was geweest. Want ik ken hem. Nee, ze hadden geen geld genoeg meer om hem te betalen, zei hij. “Moesten ze je dan zoveel betalen?� Volgens hem niet. Volgens mij ook niet, want dan had ik dat wel gemerkt. Meer zakgeld bijvoorbeeld. Ze zullen hem dus toch wel te lastig gevonden hebben. Ik vind hem soms ook te lastig. Maar het is niet eerlijk om hem dan te ontslaan. Hij zegt dat hij nu wel meer tijd aan mij kan besteden.


Mooi is dat! Ben ik ook nog de pineut. Want kinderen kunnen vaders niet ontslaan als ze te lastig zijn. Hij probeerde tegen mij nog vrolijk te doen, want zo is hij meestal wel. Lastig, maar vrolijk. En nu vind ik het nog zieliger voor hem. Ik zal maar wat meer tijd aan hem besteden.


28 februari 2002

Besnijden Achmed had laatst een nieuw broertje. Die fokken ook maar raak daar! Die hebben nou al drie kinderen! Maar goed, laatst hadden ze dan een feestje. Want het broertje werd besneden. Dat klónk al niet helemaal lekker, dus ik vroeg Achmed wat dat was, besnijden. Hij vertelde dat de imam of zoiets dan een stukkie van je lul afhaalt. Of láát halen, dat weet ik niet meer. Ik wou dan toch wel eens weten of Achmed óók besneden was. “Ja, ‘tuurlijk, dat moet van de Islam!” Die gasten zijn helemaal gek geworden daar geloof ik.


“Jij bent niet goed bij je hoofd weet je dat? Je laat zo’n kerel toch niet zomaar aan je lul zitten? Als meester Kramer dat zou doen gaat je vader he-le-maal door het lint! Maar zo’n imambeciel mag dan zeker wél effe lekker graaien! En d’r dan nog een stuk afhalen óók!” Achmed haalde z’n schouders op. “Godsdienst, hè...” Ik zei nog: “Nou, ik zou dat niet moeten!” Dat had ik nou eigenlijk nét niet moeten zeggen, geloof ik. Nou loop ik me namelijk al een paar dagen ongerust te maken. Want die tering-Achmed zei toen: “Jij hebt toch een Joodse moeder? Nou, dik kans dan dat jij ook besneden bent!”


Shit! Shit! Shit! Elke keer als ik nu sta te pissen kijk ik naar mijn lul en maak ik me zorgen. Want ik vond hem inderdaad altijd al zo klein! Maar ik durf het m’n ouders niet te vragen...


6 mei 2002

Een klap Ze hebben vanmiddag die kale doodgeschoten. ‘k Weet niet meer hoe die heet, hij had een tuin geloof ik... Mijn vader zei dat het een klap was voor de democratie en hij keek er héél zorgelijk bij. Geen idee wat ‘t is, democratie. Ik ben hem maar gepeerd voor de zekerheid, want als ie over klappen begint vertrouw ik het niet meer. Buiten zei Achmed dat zij wel weer de schuld zouden krijgen. “Hoezo dat?”, vroeg ik. “Omdat ie tegen buitenlanders was...”


Achmed moet zich niet zo aanstellen. Ik krijg ook altijd de schuld en ik ben niet eens een buitenlander. Achmed zei ook nog: “Hij vond dat de Islam een achterlijke godsdienst was.” Toen ik zei dat die tuinman daar wel gelijk in had omdat zijn zuster er altijd zo achterlijk bijliep, gaf ie me een klap. Dát moet hij mij niet flikken natuurlijk! “Ga jij mij rammen? Moet je hier komen, geef ik je een klap voor je democratie!” Daar had ie niet van terug. Maar nou weten we allebei nog steeds niet wat het eigenlijk is, zo’n democratie...


30 juli 2002

Geen foto Nou heb ik van m’n vader wel een mooi eigen stuk in z’n weblog gekregen, maar ik mag er geneens een foto van mezelf opzetten! Dat pikte ik dus mooi niet! Ik zei dat hij toch óók een foto van zichzelf erop had? Ok, een beetje een leipe foto, maar toch... “Waarom ik dan niet?” “Omdat jij nog een kind bent en er zwerven allerlei enge types rond op dat internet...” “Zoals jij?” En dan hápt ie altijd zo lekker hè? Lachen, man! Maar ja, géén foto dus.


11 augustus 2002

Goed idee! Mijn vader en moeder hebben een raar bakkie op hun nachtkastje. Het is van klei en het heeft een dekseltje. Het komt uit Afrika, geloof ik, want er liggen twee negertjes in. Een mannetje en een vrouwtje. Pas later begreep ik dat je daarmee kunt laten zien dat je seks wil. Dan haal je het dekseltje eraf. Maar eerst wist ik dat nog niet. Het was me wel opgevallen dat ze af en toe zaten te kiften, die ouders van mij. Maar dat was dus mijn schuld! Ja, weet ik vĂŠĂŠl: als ik wel eens in hun slaapkamer kwam zag ik altijd het deksel eraf liggen.


Dus ik denk goed te doen en ik schuif dan altijd dat dekseltje er weer op. Anders worden die twee negertjes stoffig. En mijn moeder is heel precies in die dingen. Helemaal fout dus! Daarom was die ouwe zo sjaggerijnig de laatste tijd. En daar heb ik natuurlijk óók last van. Ik laat dat bakkie mooi open in ‘t vervolg. Trouwens best een goed idee, zo’n ding. Ik ga op handenarbeid ook een paar van die bakken kleien. Maar dan niet met neukende negers erin, maar eentje met geld en eentje met patat. Bij die ene weten ze dan meteen wanneer ik mijn zakgeld wil. En bij die andere wanneer we naar McDonalds moeten.


2 september 2002

Mooi geen hamster Danny bij mij uit de klas fokt hamsters. Geen gewone, maar van die hamsters met lang haar. Voor de vakantie deed hij er een spreekbeurt over. Ik vroeg toen of dat moeilijk was, hamsters fokken. Hij zei van niet. Gewoon een mannetje en een vrouwtje bij elkaar zetten en dan gaat de rest vanzelf. Mij leek dat ook wel wat. Dan heb je gratis hamsters. Ik vroeg aan mijn moeder of ik ook hamsters mocht. “Vraag maar aan je vader.” “Die zegt altijd nee.”


“O, dus dáárom kom je het aan mij vragen?” Dat worden dus geen hamsters. Vandaag was ik mee boodschappen doen met mijn vader. Ik vertelde hem toch nog maar even over Danny z’n langharige hamsters. Je kan nooit weten. Gaat ie leuk lopen doen: “Hippie-hamsters dus?” Geen flauw idee wat hippie-hamsters zijn, maar voor de zekerheid ging ik toch maar hard lachen. Want daarna kon ik natuurlijk meteen vragen of ik óók hamsters mocht. En die uitvluchten die die man dan gaat verzinnen! Ik heb toch échte probleemouders, weet je dat? “We hebben al een chinchilla,” zegt hij.


Ja, lekker, die slaapt de hele dag en die mag ik geneens aanraken! “Die beesten stinken altijd zo!” Alsof ie zélf zo lekker ruikt dan! Gaat ie van die stiekeme scheten op sloffen laten, omdat ie het van mijn moeder niet hardop mag doen. Maar ik ruik ‘m heus wel, die ouwe rufter! “Dat wordt veel te duur allemaal! Die hamsters zijn ‘t geld niet, maar dan moet je nog een kooi kopen, voer, waterflesje, zaagsel... En na een maand kan ik ‘m zeker gaan schoonmaken!” Helemaal niet! En toen liepen we ineens langs de dierenwinkel! Met op de stoep een bord: kooi met gratis hamster! Gewoon een goedkope kooi. Blauw, dat wel. Maar verder geen enkel probleem.


Dáár had ie dus effe niks op te zeggen! Uitgeluld! Ik zeuren natuurlijk en hij zeiken over dat het tegen zijn principes was. Kregen we dát weer! “Wat zijn dat, principes?” Daar had ie zo gauw geen antwoord op. Moest ie héél lang over nadenken. En toen begon ie eindelijk iets vaags te ouwehoeren dat het dingen waren waarvan je écht vindt dat ze helemaal fout zijn. Maar toen waren we de dierenwinkel al voorbij. Geen hamsters dus. En ik kreeg nog bijna een schop voor m’n kont omdat ik tien keer ‘teringtyfus’ zei. Maar ik weet wel dat zo’n vader in ‘t vervolg ook tegen mijn principes is! Of zoiets. Ik heb namelijk echt een hele foute vader volgens mij...


17 september 2002

Hagelslag Ik doe hagelslag op mijn brood. Lekker dik. Krijg ik weer commentaar. Van m’n vader. “Ga je lekker zo?” Ik knik van ja met mijn mond nog vol van de vorige boterham. “Doe dat maar op twee boterhammen!” “Mwhat...?” “Verdeel die hagelslag maar over twéé boterhammen!” Ja, kom effe, ik ben daar gek! “Ik ‘oef ‘elemaa nie nóg ‘n bwoteha...” “Niet met volle mond praten!” Ik slik. “Ik hóef helemaal niet nóg een boterham!” “Waarom neem je dan voor twee boterhammen hagelslag?”


“Ish voo’ éé bwotehah!” zeg ik tijdens een nieuwe hap. “Jij denkt zeker dat het geld me op de rug groeit!” Daar krijg ik nou altijd zó de klere over in, van die opmerkingen! Die hebben ze van oma, die zegt dat ook altijd. Zitten zeiken over een beetje teveel hagelslag! En als ik niks eet is het óók weer niet goed! Dan krijg ik: “Jij hebt zeker de hongerwinter niet meegemaakt...” Of: “De kindertjes in weet-ik-veel-waar zouden...” “Als er geld op je rug groeit hoef ik dat tóch niet!” “O nee??” “Nee. Jij hebt een waardeloze rug. Bij iemand van jouw leeftijd groeien nog gul-


dens, geen euro’s! Dus daar heb ik niks an...� Hij moet lachen. En ik prop ondertussen snel die hagelslag met brood naar binnen natuurlijk.


23 september 2002

Rotmeiden Ik stond in de pauze op het schoolplein. In een groepje. Er stonden ook meiden bij. We waren een beetje aan ‘t geinen. Ik weet eigenlijk niet eens hoe het kwam, ik zag het ook helemaal niet aankomen. Ik dééd niet eens wat, ik zéi niet eens wat. En ineens krijg ik van Lotte een schop tegen m’n ballen! Zomaar! Tering zeg! Wat doet dat zeer! Ik heb de hele pauze niet meer rechtop gestaan. Toen ik het later tegen m’n vader vertelde dat zo’n stomme trut een trap tegen


m’n zakie had gegeven, ging ie nog zitten grijnzen ook! “Kun je vast wennen voor later!” zegt die lul. Echt een hele steun, die vader van mij...


3 oktober 2002

Rottige woorden We hebben dit schooljaar alwĂŠĂŠr meester Kramer! Een hele tijd geleden had ik al eens over hem verteld geloof ik. Dat hij de oudste lul is onder de meesters en dus ook niet kan voetballen. Van meester Kramer moeten we altijd boeken lezen uit de schoolbibliotheek. En daarna een verslag maken waar het over gaat en wat je ervan vond. De eerste keer heb ik dat gewoon van de kaft overgeschreven. Daar staat namelijk soms wat iemand van de krant ervan vindt. Dat is heel handig. Wacht, ik zoek het nog effe op...


“Op fascinerende wijze heeft de schrijfster de wereld van de daad en de wereld van de gedachte tegenover elkaar gesteld in dit toekomstverhaal.” Klinkt goed toch? Alleen snapte ik daar eigenlijk dus zelf geen reet van. Ik moest het van Kramer helemaal gaan uitleggen. Wat ‘fascinerend’ was en zo. Weet ik veel... Is niet echt goed afgelopen die keer. Gisteren kwam ik in een boek over geschiedenis óók weer zo’n kutwoord tegen. Ik dus vragen aan Kramer wat dat was, een maîtresse... Ik wist niet eens hoe ik dat woord moest uitspreken. Mettresse, zei Kramer. Maar wat wás dat?


Zoek maar op in het woordenboek, zegt ie tegen me. Ja, doei! Daar had ik dus mooi geen zin in. Want hij gaf me dat hele dikke woordenboek, niet het woordenboekje voor schoolkinderen. Dus ik denk: laat ik maar wat gokken. Ik weer naar Kramer toe. Die zegt met zo’n smerige grijns op z’n smoel: “Vertel! Wát is een maîtresse?” “Een soort matras, meester!” “Bijna goed,” zei ie geloof ik nog. Maar dat kon ik niet goed verstaan, want hij ging ineens de andere kant uitkijken. Maar ik had heus wel in de gaten dat ie me gewoon zat uit te lachen, die kale kunstkop met haar uit z’n oren! Afijn, mis gegokt dus...


12 oktober 2002

De drol Ik voelde mij erg trots vandaag. Wij hebben gelukkig zo’n ouwe wc waarin je je drol nog kunt bekijken. Niet zo eentje dus waarbij ie direct onder water verdwijnt. Dat vind ik niks. Ik krijg dan altijd een natte kont als ie valt. Ik was trots omdat mijn drol vandaag rechtop stond! Als een paal! Ik heb er een hele tijd naar staan kijken, want dat had ik nog nooit meegemaakt. Het was gewoon zonde om door te trekken. Eigenlijk wilde ik hem aan mijn vader en moeder laten zien. Of er een foto van maken. Misschien zou ik wel een prijs kunnen winnen met zo’n foto. Maar dat durfde


ik toch niet goed. Niet iedereen hoeft mijn drol te zien. Ik zie me al staan bij de prijsuitreiking... Dus daar sta je dan met je hand aan de trekker. Spoel ik hem nou door of niet? Moeilijk hoor, dat soort beslissingen. Want misschien maak ik dat wel nooit meer mee. Ik heb er dus maar zo lang mogelijk van genoten. In m’n eentje.


12 november 2002

Bassie en Adriaan Martijn uit onze klas zegt dat er bij hem een jongen in de straat woont en die zijn opa is Bassie van Bassie en Adriaan. Dat zijn ouwe lullen van clowns. Hij zei dat die jongen een keer in het ziekenhuis lag. Dat was zielig, want hij was erg ziek. En op een dag begon hij ineens keihard te krijsen. Echt héél keihard! De zusters dachten dat er ikweetnietwat aan de hand was en kwamen allemaal aanhollen. Stonden er een paar van die cliniclowns bij z’n bed een beetje lollig te doen! Dat was dubbel zielig natuurlijk.


Je zal maar zo’n idioot van een opa hebben en dan als je ziek bent óók nog eens een paar van dat soort mafkezen langs krijgen! Ik weet niet of het allemaal waar is natuurlijk. Maar in elk geval is het dan nog een goeie mop.


12 januari 2003

Spreekbeurt Ik heb een echte wetenschappelijke ontdekking gedaan geloof ik. Dat ging zo: ik zat lekker te neuspeuteren en op het moment dat ik zo’n fijne sliert uit mijn neus trok gingen mijn kaken vanzelf bewegen! Ik nóg eens proberen en ja hoor, daar gingen ze weer! Het zou dus best eens zo kunnen zijn dat het de bedoeling van de natuur is dat een mens zijn snot opeet. Ik vroeg na schooltijd aan meester Kramer of ik daar een spreekbeurt over mocht houden. Dat had ik net zo goed niet kunnen vragen. Hij vond het een smerig onderwerp.


De ouwe zak! Maar ik laat me natuurlijk niet zomáár wegsturen! “Mijn spreekbeurt is goed voor een schonere klas!” zei ik dus. Maar er kwam niks van in, zei hij. En hij wilde er niets meer over horen, want hij zat net werk na te kijken. “Heeft u dan liever dat iedereen het gewoon onder z’n bank blijft smeren?” Was nog even lachen, man, want hij stond meteen op en ging onder de tafeltjes kijken. “U vergeet uw eigen bureau,” zei ik. Natuurlijk maakte ik daarna meteen dat ik wegkwam, want humor heeft die man niet.


14 maart 2003

De boswandeling Ik zat met mijn moeder en mijn oma en opa bij het bosrestaurant. Daar is ook een speeltuin. Maar na een kwartier had ik het wel gezien met die kutspeeltuin. Allemaal van dat kleine grut met hun moeders eromheen. Dan mag de Engelse wip niet te hoog en de draaimolen niet te hard. En dat ene kleine lulletje vóór je durft dan precies ineens niet van de glijbaan af. Dan wil die janker weer terug dat laddertje af. Schiet niet op dus. “Gaan jullie dan maar een stukje wandelen,” zei mijn moeder tegen mijn opa en mij, “Lekker mannen onder elkaar...”


Dus wij braaf een stukkie wandelen. Mijn opa moet van mijn oma de rollator gebruiken, want hij is al een paar keer gevallen. EÊn keer heeft mijn vader hem nog in z’n eigen tuin uit de heg moeten trekken. Daar lag hij toen helemaal in en hij kon er zelf niet meer uitkomen. Maar eigenlijk heeft mijn opa helemaal geen zin in die rollator, want hij vindt dat hij dan voor lul loopt. Dat is ook zo, maar dat zeg ik maar niet. Hij heeft al genoeg met mijn oma te stellen af en toe. Mijn opa is al heel oud. Hij praat tegenwoordig vooral nog over vroeger. Dat vind ik wel mooi, want zo hoor je nog eens wat. We kwamen ineens bij een stuk waar een heleboel paardendrollen op het pad lagen. Van die grote, ronde bruine ballen.


Nog lekker vers en wel. Sommige rookten zelfs nog. “Paardenvijgen,” zei mijn opa. “Toen ik zo oud was als jij lagen die overál op straat. Want toen deden ze nog alles met paarden in plaats van auto’s... En als we dan buiten speelden gooiden we die naar elkaars kop.” Ja hoor! Dát geloof ik! Een beetje met je klauwen in de paardenstront zitten graaien zeker! Dacht het niet dus! Ik zei dus ook dat ie niet moest denken dat ik achterlijk was en dat ie mij alles kon wijsmaken. Ik was al een stukje doorgelopen, want het ging mij veel te langzaam. Daar lag nog meer van die paardenstront.


Ik draaide mij om om dat te vertellen, maar toen zag ik dat die ouwe bij de vorige paardendrollen al moeilijk stond te bukken en dus wél mooi zo’n vette bal oppakte! En voor ik het wist kreeg ik die nog naar mijn kop gegooid ook! Gelukkig kan hij niet meer ver gooien, dus die drol kwam met een pisboogje vijf meter voor z’n rollator terecht. Toen heb ik er zelf ook maar eentje opgepakt en naar hém toegegooid. Expres mis natuurlijk, anders krijg ik last met mijn moeder. “Ga maar wél effe je handen wassen in de sloot, anders krijg ik straks van je oma om m’n donder...” “En jij dan?” vroeg ik. “Ik veeg het wel aan m’n broek af. Ik kan niet bukken bij die sloot.”


Ik heb het maar zo opgelost dat ik voorzichtig een paar handjes slootwater naar hem toe gedragen heb. Want mijn opa heeft nogal eens de gewoonte mij over m’n kop te aaien. En dan is ie die paardenvijgen natuurlijk allang weer vergeten. Na een tijdje zijn we terug gegaan, want hij kreeg moeie voeten. “Hebben jullie het leuk gehad?” vroeg mijn oma. “Ja, hoor, gaat wel...” zei ik toen maar een beetje vaag. “Ik kan wel merken dat jullie lekker buiten zijn geweest. Jullie ruiken helemaal naar de natuur!” Achter haar rug stond mijn opa een beetje komische bekken tegen me te trekken. “Ja, lekker fris hè?”


“Er staat nog wat appeltaart van je,” zei m’n moeder tegen opa. “O ja.” En dan propt ie gatverdamme dus rustig met z’n gore handen dat stuk taart naar binnen. Daar zit ie totáál niet mee.


15 maart 2003

Pesten Die zus van mijn vriendje Achmed is echt een vreselijk stom wijf. Dat vindt Achmed zelf ook, want ze zit altijd te doen of ze z’n moeder is. Zo’n soort zus dus. Ze is pas zestien of zo. En lelijk dat ze is! Ze heeft een bolle kop, haar op d’r armen, een beetje een snor en echt een belachelijk grote bril. En een hoofddoek. Maar ineens liep ze ook met zo’n lap voor haar gezicht. Achmed zei dat ze dat op televisie had gezien. Over dat gedoe met die meisjes die de school niet meer in mochten.


Dat vond ik dan toch wel weer slim van haar, want zo hoef je dus lekker niet naar school. Achmed vond het echt belรกchelijk! Ik moest hem beloven aan niemand te vertellen dat ze zijn zus was. Nou, dat weet de hele straat toch al. In elk geval wilde hij daar niet meer bij horen. Achmed was er echt een beetje droevig van, dat zijn zus er nu zo bijliep. Hij schaamde zich rot. Ik probeerde een beetje op te vrolijken door te zeggen dat hij dan niet meer de hele dag tegen die rotkop aan hoefde te kijken. Ikzelf vind het eigenlijk wel een vooruitgang! Maar het blijft een bezopen gezicht bij haar. De ene helft van haar gezicht is nou een bril en de andere helft een gordijn.


We kregen samen zin om haar te pesten. Ik kreeg een goed idee. We gingen naar de Scheltema en vroegen daar of ze ook folders hadden voor gordijnen. Dan kon ze iets leuks uitzoeken. Eerst vertrouwde die man het niet. Of mijn moeder zelf niet kon komen. Achmed zei: “Het is voor mijn zuster.” Ik zei: “En die kan op dit moment niet echt over straat. “Wat voor gordijnen?” vroeg de man van de winkel. Ja, eh, daarom moeten we nou juist folders halen. Om te weten wat voor gordijnen er allemaal zijn. Aardige man, die Scheltema. We kregen zelfs folders mee voor rolgordijnen. Hij zei dat hij ze desnoods ook thuis kon komen ophangen.


Achmed en ik durfden elkaar niet aan te kijken toen hij dat zei. Anders hadden we natuurlijk vreselijk moeten lachen. Dat deden we buiten wel. Achmed werd weer helemaal vrolijk. Achmed z’n zus niet. Die begon meteen te meppen toen we haar die gordijnenfolders gaven. Ik zei nog: “Ze worden gratis gemaakt, staat hier...” Het werd nog een hele rel, jongen. Achteraf hoorde ik dat Achmed vreselijk op z’n donder had gekregen. En natuurlijk kwam z’n vader weer bij mijn vader aan de deur staan schreeuwen. Ik moest van m’n vader mijn excuus aanbieden en zo. Belachelijk gewoon. Daar moest ik me niet mee bemoeien en pesten mocht niet en dit en dat...


Nou ja, wéér straf dus! Terwijl ik verdomme van de week ook al heb zitten schrijven! Ik mag toch wel een mening hebben? “Laat dat nou maar aan grote mensen over, die mening,” zei m’n vader. Ja, rot op zeg! Dat ken ik, die meningen van hem. Hij zegt zelf ook altijd dat hij die dingen voor je gezicht idioot vindt. Ik ben later maar naar mijn oom gegaan. Die is zelf Marokkaan. Die kon er wel om lachen. En die heeft ook niet van die bezopen ideeën om je voor straf te laten schrijven. Mijn neefjes krijgen gewoon een hengst voor hun kop als ze iets doen wat mijn oom niet bevalt. Die zijn dan tenminste in één keer van het gedonder af. Maar ik ben altijd nog uren bezig...


31 maart 2003

De ouwe hagedis Vorige week zijn we naar die vredesdemonstratie geweest. Toen we daarna met de tram teruggingen zat er zo’n oud deftig mens en die zegt tegen haar vriendin: “Belachelijk dat ze die kinderen daar mee naartoe nemen!” Ik zeg zachtjes tegen m’n vader: “Zie je nou wel?” “Hoezo: zie je nou wel?” “Moet ik eerst voor d’r opstaan van je en dan begint ze nog een beetje...” Een beetje te zeiken ook, wou ik er achteraan zeggen, maar dat leek me beter van niet.


Mijn vader is zo’n type die dan gaat bekvechten met zo iemand. Vreselijk vermoeiend is dat. “Heeft u het soms over ons?” “Ja! Zo’n klein kind weet nog niet eens waar het over gaat!” zegt dat kakwijf tegen m’n vader. Ja, kom effe! Ik bén niet klein! Dat is toch altijd zó raar met die bejaarden! Op verjaardagen roepen ze altijd dat je al zo groot bent geworden. Maar als je óók es een mening hebt ben je ineens klein! “Wat een leuk blauw haar heeft u!” zeg ik dus maar effe tussendoor tegen dat mens. “Hou jij je d’r buiten.” zegt m’n vader. Ze lijkt ook op een hagedis, met die hangende vellen onder haar kin. Een hagedis met blauw haar en een parelketting.


Die vriendin gaat ook nog wat zeggen: “Wij hebben de oorlog nog meegemaakt, hè Stien?” Mijn vader ging heel vuil zitten kijken. Dat ken ik van hem. Nou komt er een rot-opmerking, zegt mijn moeder dan altijd. “En? Goed verdiend zeker?” Zie je wel? Had ik gelijk of niet? “Jullie weten er allebei niks van. Van oorlog...” zegt Stien. Welles! Mijn oma in Israël heeft nog in de woestijn gevochten. Heeft ze zelf verteld. M’n andere oma praat niet over de oorlog, want dan moet ze huilen. Maar dat was weer een andere oorlog, geloof ik. “Kom op, we gaan eruit!” riep mijn vader ineens. Ja, doei hé! We zijn er nog niet!


“De rest lopen we wel.” “Bemoei je met je eigen oorlog!” zei ik lekker nog tegen de hagedis. Mijn vader hoorde dat gelukkig niet, want die sprong de tram al uit. Toen we door het Vondelpark liepen zag ik een beetje ouwe dikke man fietsen met zwart haar en een grote snor. Mijn vader zei de hele tijd niet veel, dus riep ik: “Kijk, daar gaat Saddam Hussein!” “Hou op met die onzin!” “Hij lijkt er toch op?” “Ja, hoor...” “Kijk maar: hij heeft zelfs een bordje achterop z’n fiets: SH. Dus dat is Saddam Hussein!” Toen moest mijn vader gelukkig lachen. “Dat betekent Slecht Horend...” “Is dat doof?” vroeg ik.


“Zoiets ja. Haha, komt natuurlijk door al die bommen...” Die snapte ik niet helemaal, maar hij was in elk geval weer in een goed humeur zo te horen. ‘t Was trouwens nog wel een klerestuk lopen naar huis zeg! Allemaal de schuld van die ouwe taarten! Onderweg kwamen we Saddam Hussein weer tegen. Die zat op een bankje uit te rusten. Moest zeker nog een heel eind fietsen voor ie thuis was...


1 juli 2003

Nep-leraar Wij hadden zo’n nep-leraar in de klas. Zo eentje die het nog moest leren. Mijn vader wist daar een moeilijke naam voor, maar die ben ik nu even vergeten. Doet er ook niet toe. Hij heette Frits. Dat was veel makkelijker om te onthouden dan zo’n moeilijke naam. Maar die Frits zijn we natuurlijk meteen Sprits gaan noemen. Want dát was nóg makkelijker om te onthouden, haha! Onze eigen meester Kramer gaf hem de kans om te oefenen. Op ons natuurlijk. Wij waren weer de lul. Moesten we ineens naar twéé meesters luisteren! Want Sprits moest later ook leraar kunnen worden. Nou, als ‘t zo’n ouwe zak wordt als


Kramer doe ik mijn kinderen later niet op die school! En het ergste was nog dat ze in sommige andere groepen ook van die figuren hadden. Maar dat waren tenminste mooie meiden. Gewoon hartstikke oneerlijk. Wij kregen weer als enige zo’n duffe Sprits. Die gozer kon er echt helemaal niks van. Een paar weken geleden vertelde hij dat z’n eigen vader ook meester was geweest. En dat vroeger de kinderen in de hoogste klas nog Frans kregen. “Nou, Frans is tenminste een betere naam dan Frits,” zei mijn vriendje Fransie toen meteen. Die sufkop begreep ‘t allemaal weer niet zo snel. Maar goed, Frits had nog een hele stapel van die ouwerwetse lesboekjes van z’n vader. En nou wilde hij met ons ook eens


voor de lol een beetje Frans doen. Net als vroeger. Eigenlijk best geinig, dat Frans. Want in het Frans mag je lekker smerig door je neus praten. Dat werd meteen snottebellen blazen. We moesten in het boekje kijken. Die Fransen schrijven alles heel anders op dan ze het zeggen. Daarom zei Frits het eerst voor, dan moesten wij het nazeggen. Zegt ie bijvoorbeeld: “Maman koep le pen.” En daarna ging ie ons dan laten raden wat het betekende. Dat was stom, want hij kan geen orde houden. Dus ging iedereen door elkaar roepen dat het ‘Mamma koopt een pen’ betekende. Makkie toch?


Mijn moeder koopt trouwens nooit een pen. Die jat ze altijd mee van d’r werk. Nadat meester Kramer had ingegrepen, zei Sprits dat we het allemaal fout hadden. Het betekent: “Mama snijdt het brood.” Nou, het zal wel. Wij hebben altijd gesneden brood van de bakker. Mijn moeder is daar een beetje gek om dat zelf te gaan snijden zeg! Het liep pas echt lekker uit de hand toen die Sprits ons ging vertellen wat ‘Papa fuum uun piep’ in het Nederlands was. “Pappa rookt een pijp.” Toen zei Achmed meteen: “Mijn vader rookt helemaal geen pijp! Die rookt altijd hasjiesj!” “De mijne zware sjek,” zei Fransie, “want mijn vader zit in de bouw!”


En ik riep: “Mijn vader mág helemaal niet roken van mijn moeder, want dat is slecht voor je!” Eigenlijk stom van me om dat te vertellen, want die lul van een Jerry begon toen meteen weer te jennen dat mijn vader een watje was omdat ie niet rookte. Ja, kom effe! Ik ben van m’n tafel gelopen en heb Jerry even een fijne knal voor z’n kop verkocht. Mijn vader rookt namelijk best wel af en toe. Stiekem. Nou, dat werd dus matten in de klas. Meester Kramer heeft het toen maar weer opgelost, want die Sprits wist er natuurlijk weer geen raad mee. Jerry en ik kregen straf. Okee, dat zijn we wel gewend. Waarvoor zit je anders op school?


Maar dan moet je niet denken dat Kramer die Sprits óók op z’n donder gaf! Terwijl hij dus écht goed fout zat, ja? Zeg nou zelf: welke mafkees gaat kinderen nou in het Frans roken zitten leren?


13 augustus 2003

Lekker bij de tandarts Ik was vandaag bij de tandarts. Onze tandarts is een vrouw. Ik ben niet bang voor de tandarts, want ze is wel een stuk. De tandarts zit achter mijn hoofd als ik op die stoel lig en vlak naast me zit de assistente. Die heet Kristel. En Kristel is ook wel een stuk. En aardig. Ze hangen alle twee over mij heen als ze met me bezig zijn. Dat is een goede afleiding. Mijn vader had ik in de wachtkamer gelaten, want die wil ik daar natuurlijk niet bij hebben. De tandarts had lekkere parfum op. Maar ineens rook ik iets anders. Een beetje de


lucht van een scheet. Niet heel erg, maar een klein beetje. Een vaag scheetje. Ik had niks gehoord. Ik was het niet geweest, dat zweer ik! Dus moet de tandarts of Kristel er per ongeluk eentje hebben laten vliegen. Dat had ik weer, zeg! Want als Kristel geen wind heeft gelaten denkt zij vast dat ik het was. Want tandartsen laten volgens haar natuurlijk nooit winden terwijl ik daar met mijn mond open lig. En als de tandarts geen wind heeft gelaten denkt de tandarts 贸贸k dat ik het was. Want Kristel is haar assistente en assistentes laten ook nooit een wind. Ik krijg dus altijd de schuld van 茅茅n van die twee. Daar was ik mooi klaar mee.


Nu ik erover nadenk was het vast Kristel. Want zo’n kleine wind is meer een hulpwind, een assistent-wind. Tandartsen laten volgens mij belangrijker winden. Maar die vrouwen vinden het natuurlijk een typische kind-wind. Kinderen krijgen altijd van alles de schuld. Ik probeerde nog te zeggen: “ Wie heeft hier een wind gelaten?” Dan weten ze meteen dat ik het niet was! Ja toch? Maar ja, ik had dus mijn mond wijd open en ik kon alleen maar zeggen “ie-ee-ie-ee-i-e-aa-en?” En de tandarts begreep er niks van en zei: “Ja, nog héél eventjes, ik ben zo klaar, momentje nog...”


En Kristel zei: “Dan kun je weer lekker naar buiten, de frisse lucht in!� Haha! Verraaien! Zie je nou wel dat het Kristel was?


7 december 2003

Glasblazen Op vrijdagmiddag hebben wij altijd wereldoriëntatie. Want dan heeft die ouwe meester Kramer van ons namelijk ook niet zo’n zin meer en dan kan ie heel gemakzuchtig een video opzetten. Bijvoorbeeld over hoe bijen in hun kast zitten bij zo’n vent met een netje over z’n hoofd. Of van kikkerdril tot kikker. Of over een poes die jongen krijgt. Twee kinderen moeten dan in de pauze alvast de boel gaan klaarzetten. Die boel is een ouwe teevee op een karretje met een video eronder.


Pas geleden hadden we een film over glasblazen. Daarin zag je van die ouderwetse kerels met enorme bolle wangen door een lange buis staan blazen. Die draaiden ze dan heel snel in het vuur rond. Aan de andere kant van die buis zat een kleverige klont glas. Maar op laatst werd het dan ineens een bol of een vaas ofzo... Toen ik dat thuis vertelde zei m’n vader dat het al een hele ouwe film was. “Die draaiden ze bij ons op school ook al,” zei m’n moeder. “Draaien ze die nou nóg steeds? Volgens mij is dat ‘Glas’, van Bert Haanstra...” Mijn moeder weet altijd alle titels van films en boeken. Mijn vader niet. Elke week zijn er twee andere kinderen aan de beurt om het zakie klaar te zetten. Er hangt een lijstje naast het bord met


welke kinderen en welke film. Alle banden staan in een grote kast in het documentatiecentrum. Vorige week moesten Jerry en ik. Speciaal daarvoor had Jerry een geintje bedacht, maar hij durfde alleen als ik zou meedoen. Eerlijk gezegd vond ik het een beetje link, maar aan de andere kant wil ik ook niet dat Jerry gaat rondvertellen dat ik een lafbek ben, dus moest ik wel. Jerry zei dat z’n vader allemaal pornobanden had en dat hij er wel eentje zou meenemen. En nou wou Jerry stiekem zo’n seksband in de video doen in plaats van die film over hoe paddenstoelen groeien. Want die moesten we eigenlijk doen: hoe paddenstoelen groeien.


Nou, het ging eigenlijk allemaal prima. Wij die zooi klaargezet, meester Kramer start de band en we zien meteen een lekker wijf dat iemand z’n stijve lul in haar mond steekt. Iemand in de klas riep: “Hè getsie! Alwéér glasblazen!” En meteen een enorme keet natuurlijk. Ik zeg nog zachtjes tegen Jerry: “Had je nou niet iets met gewoon neuken? Dit vinnik niks!” Maar de rest van de klas vond het geweldig zag ik wel... “Stilte!” brulde meester Kramer woest. En meteen ging de video uit. “Eens kijken wie hier méér van weet!” schreeuwde hij. Nou, iederéén wist eigenlijk best wel veel over dit onderwerp, zo aan het gejoel te horen.


Maar goed, dat bedoelde hij dus duidelijk niet, want hij liep onderwijl naar het lijstje en zag meteen dat Jerry en ik het hadden gedaan. En nu moeten onze ouders op school komen. Dat zal Jerry z’n vader vast een geinige verrassing vinden. Ik ben trouwens benieuwd of m’n moeder deze film óók kent.


24 mei 2004

Uit eten Ik was bij mijn neefje Fouet. Hij is bijna net zo oud als ik. Hij heet zo omdat mijn oom een Marokkaan is. Ik mocht ook blijven eten ‘s avonds. Dat is altijd een bende daaro jongen, want van mijn tante mag alles en van mijn oom dus bijna niks. Mijn oom is heel aardig, maar hij pikt weinig. Hij is gewoon streng dus eigenlijk. Nou, we zaten dus ‘s avonds te eten en wij zaten dus gewoon een beetje te geinen aan tafel, weet je wel. Mijn oom had kip gemaakt en dat was lekker. M’n tante vroeg of ik wat wilde drinken. Ja doe maar.


Ik kreeg een beker drinken en toen zei Fouet: “Hé, dat is mijn beker, die heb ik van oma gehad!” Dat klopt. Ik heb er thuis zelf ook zo één, want mijn oma wil nooit iemand voortrekken. Een tijd geleden had ze voor ons allemaal toen eens van die bekers gekocht bij het Rijksmuseum. Met één of ander schilderij erop. Het was een melkmeisje, zei oma. Van Vermeer. Het zal wel. Wat een onzin eigenlijk om daar een heel schilderij van te maken. Doen ze van mij toch ook niet als ik effe een glas cola pak? Maar goed, mijn tante zei dus tegen mijn neefje dat ik voor deze keer best even die


beker van dat melkmeisje mocht gebruiken. “Nou, dan geef je hem toch lekker die melkmeid!” zei mijn neefje. “Die melkslet!” verbeterde ik. “Nou, zeg eens even!” riep mijn tante. Maar wij gingen natuurlijk gewoon door. “Die melksloerie!” kwam mijn neefje weer. Lachen man! “Die zuivelslons!” verzon ik. “Die melkhoe...” begon Fouet te zeggen, maar toen was het ineens ‘klatsj’ voor z’n kop. Dat was mijn oom, die zei: “Dooreten nou!” En daarna ging hij gewoon verder met een vette kippen-poot afkluiven. Mijn neefje is dat wel gewend. Die begint heus niet meteen te janken. Maar hij moet


zich dan wel effetjes gedeisd houden, anders krijgt hij er direct nóg een. Daar is mijn oom niet moeilijk in. Daarom zei ik om mijn neefie uit te dagen: “Ja jongen, dát is nou inburgeren, hè?” Eigenlijk weet ik helemaal niet eens goed wat dat is, maar dat zeggen ze nou eenmaal altijd tegen die gasten. Ja en toen kreeg ik dus óók ineens een klatsj voor m’n kop van m’n oom. Gewoon met die vette klauwen van ‘m. Volgende keer ga ik mooi verder uit de buurt zitten. M’n neefie zat strak naar me te kijken en die vuilak zei: “Er zit kip in je haar!” Eigenlijk allemaal door die melktrut.


20 oktober 2004

Er is er weer eentje jarig Mijn vader is vandaag jarig, dus die heeft het veels te druk met drank, chips en taart kopen. Daarom moet ik nu even op het weblog schrijven. Maakt niet uit. Het is toch herfstvakantie en kloteweer. Kan ik meteen nog effe wat van de vorige vakantie vertellen. In de grote vakantie waren wij helemaal naar IsraĂŤl moet je weten. Daar gaan wij wel vaker heen, want daar woont veel familie. Dat is altijd behoorlijk kut. Bij al die ooms en tantes moet je steeds op bezoek en ik versta er geen reet van. En als we dan eindelijk weggaan dan staan ze nog een kwartier in de gang te ouwehoeren.


Het is daar ook de hele tijd bereheet. Gelukkig hebben ze veel zwembaden. En ze hebben allemaal ook lekker veel pistolen en geweren. Een heleboel mensen en soldaten lopen daarmee. Als je een winkel ingaat kijken ze eerst of je geen bom in je tas hebt. Vond ik wel cool eigenlijk. Moeten ze hier ook doen. Hier is nooit een zak te beleven. Ik vroeg aan me vader waarom hij eigenlijk geen pistool had. Daar hield hij niet van, zei hij en het mocht ook niet. Dat tref ik weer. Had ik op school toch mooi een spreekbeurt over kunnen houden dan. Maar niks hoor. Mijn vader is een watje.


Een grote neef van mij zit in het leger. Die heeft tenminste een vet geweer onder z’n bed. En een oom van me is helikopterpiloot. O ja, en de broer van me opa heeft zelfs een schotwond uit de oorlog. Die heeft hij me zelf laten zien. Ergens in z’n buik. Een heel eng litteken. Maar mijn vader heeft niks. Geen pistool, geen helikopter en geen schotwonden. Ja, een piepklein vlekkie tussen ze ogen. Nog van de waterpokken vroeger, zegt ie. Ja, hoor es, daar kan ik op school niet mee aankomen! Ik heb helemaal niks aan die man. Niet de moeite waard om te feliciteren eigenlijk. Ik krijg ineens een goed idee: ik ga hem vanavond een klapperpistool voor z’n verjaardag geven! Kan ie ook es de held uithangen!


24 januari 2005

Eitje koken Begin vorige week was ik ziek. Mijn vader had me vast aangestoken, want die was daarvoor ook ziek. “Had je maar uit m’n buurt moeten blijven,” zei hij. Ja, dat zou ie wel willen! Die man wil altijd met rust gelaten worden. Afijn, ik was dus verkouden en ik had ook koorts. Het gekke was dat er maar één neusgat vol zat. Dat andere was gewoon leeg. Als ik me nou op m’n andere zij draaide liep het snot van het ene neusgat naar het andere. En als ik weer terugdraaide liep ‘t snot ook weer terug. Gek hè? Net een zandlopertje. Maar dan met snot. Een snotlopertje dus eigenlijk.


Mijn oma paste op een dag bij ons op en ging mijn koorts meten. Mijn moeder doet de thermometer altijd onder m’n arm, maar oma moest hem zo nodig weer in m’n reet stoppen! “Dat is veel nauwkeuriger!” riep ze. “Nou, zó precies hoef ik het ook weer niet te weten,” zei ik toen. Maar mijn oma krijgt altijd haar zin en ik dus die thermometer in m’n kont. Gelukkig hoorde ik al binnen een paar minuten gepiep uit mijn hol komen en was de thermometer klaar. “Nou, je hebt flink koorts,” zei oma. “Je kunt een ei in je kont gaarkoken!” Ja hoor, een ei in m’n kont gaarkoken! Dat heb je met die ouwe mensen, altijd rare uitdrukkingen van vroeger. Maar evengoed kan dat snotlopertje dan nog wel makkelijk zijn.


Bij dat eieren koken, bedoel ik. Een paar dagen geleden was ik lekker weer beter, maar toen was m’n moeder ineens ziek. Ook koorts. Eigen schuld, had ze maar bij m’n vader uit de buurt moeten blijven. Mijn oma belde ‘s avonds op hoe het ging. Ik vertelde dat m’n moeder koorts had. “Je kunt een ei in d’r k*t gaarkoken!” riep ik keihard door de telefoon. Dat zou d’r leren met die maffe uitdruk-kingen! Alleen noemde ik dus per ongeluk het verkeerde gat. Dat woord mag ik hier dus niet opschrijven van m’n vader.


3 januari 2006

De edelachtbare Mijn vriendje Tim vroeg of hij in deze vakantie nou eens een keertje bij mij mocht komen logeren. Hij verveelt zich natuurlijk. Hij en z’n ouders zijn vorig jaar naar Groningen verhuisd. Naar zo’n grote boerderij met heel veel plat land eromheen. Geeneens koeien op die boerderij. Ze hebben ‘m verbouwd om in te wonen. Geen reet an dus. Die ouders van hem zijn hartstikke rijk. Zijn moeder is rechter en z’n vader is professor in iets moeilijks. Tim zegt voor de gein altijd ‘edelachtbare’ tegen z’n moeder als ze aan tafel zit-


ten. Dat moet je namelijk altijd tegen een rechter zeggen: edelachtbare. “Mag ik effe de hagelslag, edelachtbare?” Maar dat zie ik dus helemaal niet zitten, dat Tim bij ons komt logeren. Ik ga jullie vertellen waarom. In de zomervakantie heb ik namelijk bij Tim gelogeerd. Hij heeft een hele grote kamer op de zolder. En veel gaaf speelgoed. Ja, je moet toch wát in die negorij. Zo noemt mijn vader dat: die negorij. Geen idee wat dat is. Volgens mij zijn d’r helemaal nauwelijks negers in Groningen. Het klinkt in ieder geval niet best. En het spookt daar. Overdag viel ‘t nog wel mee. Maar ‘s nachts was ‘t helemaal niks. We lagen dan samen op Tim z’n kamer in bed.


Stil daaro, jongen! Hartstikke stil! Ik kon er niet van slapen gewoon. En stikdonker. Het maakte geen moer uit of ik m’n ogen nou open of dicht had. Ik zag he-le-maal niks! Je zou zó denken dat je blind was. Nou en toen begon het. Tim lag natuurlijk gewoon lekker te pitten. Die is die klerestilte gewend. Ineens hoorde ik allerlei eng gerommel boven me. Er zat iemand op het dak! Ik schrok me het lazerus. Ik riep Tim, maar die lul wou eerst niet wakker worden. Ik gooide m’n kussen naar de hoek waar ie ergens moest liggen. Helemaal mis, want ik hoorde een vette plons. Daar stond dus z’n aquarium. Kussen zeiknat. Maar goed, de vissen waren wakker en Tim eindelijk ook.


“Dat zijn de spreeuwen onder de dakpannen,” zei Tim. Hij draaide zich om en ging gewoon weer verder slapen. Ik moest pissen. Maar ik durfde niet. Ik was bang dat ik in donker de weg niet terug kon vinden. Een half uur later schrok ik me wéér wezenloos jongen! Christustepaard nogantoe, ik piste bijna in m’n bed. Ergens aan de andere kant van ‘t huis klonk een vreselijk gekrijs! Echt niet normáál gewoon! “Aaaaaaaah! Aaaaaaaah! Iiiiieeee! Eèèèèhaaaah!!!” En maar achter mekaar door! Als een varken dat geslacht gaat worden. Dat waren dan vast en zeker de geesten van de varkens die hier vroeger woonden! Die kwamen spoken omdat Tim z’n


ouders de boerderij hadden verbouwd! Als wraak dat ze nu dood en dakloos waren! Tim sliep gewoon door. Ik wist nu waar ie ongeveer moest liggen en ik smeet m’n natte kussen weer zijn kant op. Dit keer meteen raak. Want zo’n zeiknatte bom werkt een stuk beter. Ik riep tegen Tim: “Hoor je dat? Wat is dát nou weer voor dier?” “O, dat is m’n moeder,” zei Tim gapend, “Dat ken je toch wel? Dan zijn ze aan ‘t seksen!” “Je bedoelt neuken?” “Ja, neuken...” “Moet dat zo’n teringherrie maken?” “Waarom denk je dat we op het platteland zijn gaan wonen?”


Ik snapte het helemaal. In de stad zouden de buren meteen de politie bellen. Vooral als ze die edelachtbare zo tekeer hoorden gaan. “Maar dat doen jouw ouders toch ook?” vroeg Tim. Ik zei maar effe niks. Mijn ouders hoorde ik nóóit! Maar dat ging ik Tim natuurlijk niet aan z’n wijsneus hangen. “Is dat nou veel werk, zo’n aquarium?” vroeg ik dus maar eens onnozel. “Of neuken ze soms niet?” Jammer, mislukt. Ik haalde m’n schouders op, maar dat zag ie in donker natuurlijk niet. “Ik moet héél nodig pissen! Is hier boven ergens óók een wc?” Mijn moeder vroeg deze week onder het eten:


“Waarom wil je nou niet dat Tim hier eens komt logeren?” Ik wist alleen maar een dom antwoord: “Jullie zijn altijd zo stil ‘s nachts!” Daar begreep mijn moeder niks van. Mijn vader ineens wél. Hij kreeg tenminste zo’n vuile grijns op zijn gezicht. Want die heeft vorig jaar daar geholpen met de verbouwing. Hij is toen een nachtje overgebleven en heeft het dus vast óók gehoord! “Oh, maak je maar geen zorgen! Als Tim hier is, dan blèren we wel wat!” En toen vertrouwde mijn moeder het niet meer. Dus nou mag Tim lekker niet komen!


Š 2001-2008 Arnoud de Jong Verbal Jam http://verbaljam.nl verbaljam@gmail.com

Deze uitgave is gratis voor niet-commercieel persoonlijk gebruik. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd op enigerlei manier zonder schriftelijke toestemming van de auteur.

Amsterdam, november 2008


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.