Leven op herhaling
Michiel Hegener
Leven op herhaling Bewijzen voor re誰ncarnatie
© 2012, Uitgeverij Ten Have www.uitgeverijtenhave.nl Omslag Studio Jan de Boer Foto’s (tenzij anders vermeld) en kaarten Michiel Hegener isbn 978 90 259 6079 7 isbn e-book: 978 90 259 0155 4 nur 706 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Inhoud
Woord vooraf 9 Inleiding 13 1. Achtergronden 37 Wat is reïncarnatie? 37 Wat reïncarneert er dan? 38 Kan een mens als dier reïncarneren? 39 Of andersom? 39 Hoe vaak incarneert een mens? 40 Reïncarneert iedereen of gebeurt het soms? 40 Hoe weten we dat er een niet-materiële wereld bestaat of, anders gezegd, dat er een ruimte is waar de identiteit kan blijven voortduren zonder lichaam? 42 Wanneer verhuist een geest naar een nieuw lichaam? 44 Belandt een ziel toevallig bij de nieuwe ouders? 46 Inductief, deductief en falsifiëren 47 Wie geloven er wat? 49 2. Spontane herinneringen 53 Sceptische reacties op het bewijs rond Leininger 55 Duizenden kinderen met herinneringen 61 Ian Stevenson en zijn volgelingen 64 Stevensons bewijsmateriaal 66 Nog een paar gevallen 72 Sujith Jayaratne 74
Manju Sharma 76 Jim Tucker 79 James Leininger 82 Het Leiningerbewijs − Deel een 84 Het Leiningerbewijs − Deel twee 90 James Leininger: evaluatie 93 3. De Tibetaanse tulku’s 97 De dood van de 13e Dalai Lama 97 De zoektocht naar de 14e Dalai Lama 99 De Dalai Lama over reïncarnatie 102 Honderden tulku’s 105 Bij Thubten Sherab in Kathmandu 106 Bij Thubten Pelsang in Dharamsala 107 Bij Tenzin Choephel in Dharamsala 110 Bewijzen, eerste ronde 113 Bewijzen, tweede ronde 114 Bewijs voor reïncarnatie? 115 Thubten Tsering 116 Lama Konchog 117 De Gyalwang Karmapa 120 4. Regressie 129 Bij Peter Ramster 130 Met Helen Pickering naar Blairgowrie en Aberdeen 133 Met Cynthia Henderson naar Normandië 140 Met Gwen McDonald naar Somerset 147 Dorpsnamen 151 Quakers 151 Abdij 152 Druïden 152 Riviertje 152 Bouwplan 153 Cider house 153 Naam van een pub 154 Steen van de abdijvloer 154 Een paar vragen aan Ramster 156
‘Wie was ik’ van de kro 159 Met Harry naar Salzburg 161 Met Margriet naar Pau 164 Robert Snow 166 5. Restcategorieën 175 Over en weer kloppende herinneringen 175 Individuen 176 Identificatie van buitenaf 179 Helen Wambach 180 6. Tegenargumenten 183 Is reïncarnatie denkbaar? 184 Zijn er wel anomalieën? 186 Hoe zit het met de drager voor de ziel of geest tussen twee levens in? 187 Waarom herinneren slechts enkelingen zich vorige levens? 194 Waarom komen er steeds meer mensen? 198 Is reïncarnatie verenigbaar met westerse wetenschap? 200 7. Alternatieve verklaringen 203 Cryptomnesie 203 Bedrog 205 Genetisch 205 Morfische en andere velden 207 Contact met overledenen 212 Buitenaardse wezens 213 8. Nieuwe paradigma’s of ruimere theorieën? 219 Financiering 223 Schaarste aan anomalieën? 225 Onbekendheid met het materiaal 226 Een nieuwe tweedeling? 228 Een nieuw theoretisch model? 230 Toekomstig onderzoek 233 Gaat regressietherapie echt over vorige levens? 234 Verandert reïncarnatie zelf? 235
De rol van cryptomnesie 235 Wat zijn de gevolgen van een nieuwe religie in een volgend leven? 235 9. Conclusies 237 Noten 243 Geraadpleegde literatuur 246 Ge誰nterviewde personen 248 Register 250
Woord vooraf
D
e meeste boeken over reïncarnatie gaan over bijzaken. Wat zeggen verschillende religies erover? Welke beroemde mensen hebben erin geloofd? Is regressietherapie, waarbij de patiënt onder hypnose of in trance wordt teruggevoerd naar echte of vermeende vorige levens, heilzaam om van psychische storingen af te komen? De vraag of reïncarnatie bestaat wordt in veel boeken over het onderwerp maar zijdelings behandeld, en soms wordt er gewoon van uitgegaan. Dat vind ik een ernstige tekortkoming. De vraag of reïncarnatie wel of geen realiteit is lijkt me van cruciaal belang op religieus, wetenschappelijk en maatschappelijk terrein. Het antwoord kan verstrekkende gevolgen hebben voor ons hele mensbeeld en uiteindelijk voor onze kijk op de maatschappij en de toekomst. Nu is onze samenleving gebaseerd op het idee dat de dood het einde is van alles en dat materie onmisbaar is als drager voor iedere vorm van leven. Waar is het bewijs voor dat idee? De massale ontkerstening heeft in het Westen een vacuüm achtergelaten waarin miljoenen mensen een beetje heen en weer laveren tussen allerlei spirituele denkbeelden, vaak zonder te weten waar ze heen willen en of het klopt wat ze lezen en horen. Miljoenen Nederlanders geloven dat reïncarnatie bestaat en miljoenen andere geloven dat het niet bestaat. Maar bestaat het nou echt? Of echt niet? Die vragen hoor je maar zelden. De komst van de islam naar het Westen heeft de situatie niet beter gemaakt, want vragen stellen naar de waarheid over reïncarnatie doe je als moslim niet. Wie het wel doet kan in problemen komen, ook 9
in het Westen. In 2007 bleek bij een enquête in Groot-Brittannië dat 36 procent van de Britse moslimmannen tussen 16 en 24 jaar voorstander is van de doodstraf voor afvalligheid.1 Als verder gegeven is dat geloof in wedergeboorte als teken van afvalligheid geldt2, staat wel vast dat de komst van de islam naar het Westen niet echt bevorderlijk is voor onbevangen onderzoek naar reïncarnatie. Een belangrijke bijdrage aan het vinden van een religievrije waarheid over de dood is het onderzoek naar bijna-doodervaringen (bde’s) en de belangstelling voor dat onderwerp bij het publiek. De wetenschap en de kwaliteitsmedia negeren het onderzoek naar bde’s, en als er eens iets over wordt gemeld staat altijd centraal dat mensen met bde’s allemaal bijna dood waren en niet dood. En daar ligt het belang van reïncarnatieonderzoek: als reincarnatie is bewezen is dat ook bewijs dat de geest los van het lichaam kan bestaan. Dan zal veel van de kritiek op het bde-onderzoek verstommen, dan kantelt het reductionistisch-materialistische mensbeeld waar de wetenschap van nu zich aan vastklampt en dan wordt duidelijk dat wij niet ons brein zijn. In Nederland alleen al zijn duizenden universitaire wetenschappers werkzaam in de humaniora. Ze worden ervoor betaald nieuwsgierig te zijn, maar dat zijn ze alleen maar zolang hun ontdekkingen stroken met bepaalde geloofsartikelen. Een daarvan luidt dat leven niet kan bestaan zonder materiële drager, vandaar dat alleen wetenschappers met heldenmoed of met suïcidale neigingen ooit zullen opperen dat reïncarnatie bestaat. De kwaliteitsmedia in Nederland en omgeving lopen braaf in de wetenschappelijke pas en proberen het R-woord zo veel mogelijk te mijden. De christelijke kerken nemen een tussenpositie in. Ze zwijgen nog altijd over de aanwijzingen dat reïncarnatie bestaat maar tientallen procenten van de westerse christenen geloven erin en daarover wordt binnen de geloofsgemeenschappen meestal niet moeilijk gedaan. Volgens een Harris Poll uit 2003 gelooft 21 procent van de Amerikaanse christenen dat ze vaker dan één maal op aarde komen; in 2008 beek dat 38 procent van de Britse katholieken in reïncarnatie gelooft.3 10
Opbeurender dan de houding van de gevestigde wetenschap, de islam, de kwaliteitsmedia en het officiële christendom is de opmars in het Westen van het boeddhisme en derivaten van het hindoeïsme, twee religies waar het stellen van metafysische vragen veelal wordt aangemoedigd en waar reïncarnatie een gangbaar idee is. Maar ook in deze kringen valt weinig gedegen onderzoek te bespeuren naar de waarheid rond reïncarnatie. Intussen gelooft een snel groeiend aantal westerlingen in reïncarnatie, in Nederland zitten we nu ruim boven de 20 procent tegen 10 procent in 1985. In onze buurlanden liggen de percentages nog wat hoger. Zulke aantallen schreeuwen om serieuze beantwoording van de talloze vragen die dit geloof oproept. Onderzoeken dus! Bespreken! Maar nee, zelfs het simpele feit dat zoveel mensen erin geloven blijft in de kwaliteitsmedia onvermeld, dat lees je in esoterische boeken en in tijdschriften als Happinez , Bres en Prana, soms ook in meer reguliere bladen, bijvoorbeeld Cosmopolitan4, maar weer niet in de opinieweekbladen. Er zijn wel eerder boeken geschreven over de vraag of reïncarnatie bestaat, vooral in het Engels. De meeste blijven te veel in de casuïstiek hangen. Na drie of vijf gevallen van een bepaald type weet ik het wel. Als lezer had ik dan graag gehad dat de ruimte voor nog tien gevallen was besteed aan de discussie over de bewijswaarde en over de plaats van dat bewijsmateriaal in de samenleving, de georganiseerde godsdiensten en de wetenschap. En dan zijn er nog de boeken die alleen bewijzen van een bepaald type behandelen, spontane herinneringen bij kinderen bijvoorbeeld, zonder het hele palet in beeld te brengen. Bovenstaande vaststellingen liggen aan dit boek ten grondslag. Ik wil graag presenteren wat er wereldwijd aan bewijzen ligt en ik wil graag discussie. Daarom is Leven op herhaling, als eerste boek over reïncarnatie ooit, grotendeels gebaseerd op interviews met onderzoekers, getuigen, wetenschapsfilosofen en sceptici. Hopelijk komt er een einde aan het doodzwijgen van dit onderwerp dat met de dood alles heeft te maken – en met onze toekomstige samenleving. 11
De totstandkoming van dit boek werd sterk vereenvoudigd doordat een lange reeks personen bereid was mee te werken aan de inhoud, in eerste instantie met interviews en later door het beantwoorden van vragen per e-mail. Kortheidshalve wil ik verwijzen naar de lijst met geïnterviewden achterin, maar enkelen verdienen bijzondere vermelding. In de eerste plaats Peter Ramster in Australië, die ik daar twee keer interviewde en die vervolgens drie jaar geduldig mijn e-mails beantwoordde. Ook Andrea en vooral Bruce Leininger, in Amerika, waren altijd online beschikbaar als ik weer eens een vraag had bedacht. Robert Almeder in Amerika was tijdens de uren dat ik met hem sprak en via zijn publicaties een onmisbaar baken bij de discussie rond de anomalieën die wijzen op reïncarnatie. Ook waardevol bij het vormen van mijn ideeën over de anomalieën waren Satwant Pasricha in India, Jim Tucker in Amerika, en Rupert Sheldrake en Peter Fenwick in Engeland. In Nederland was Titus Rivas behulpzaam bij het vinden van bronnen en het aandragen van argumenten. Veel dank ook aan Regine Dugardyn van Uitgeverij Ten Have die drie jaar geduldig bleef en vertrouwen in me had, en aan de wetenschapsredactie van NRC Handelsblad die medio 2008 de eerste aanzet gaf voor dit boek – onbedoeld, maar toch. Dank ten slotte aan de velen in mijn directe omgeving met wie ik de afgelopen vier jaar van gedachten wisselde over reïncarnatie en wat daarop wijst. Als ik in dit boek belangrijke aspecten van de discussie over de anomalieën heb overgeslagen is dat hun schuld, dan hadden ze er maar over moeten beginnen. Maar om praktische redenen zal ik de verantwoording op me nemen, net als voor eventuele onjuistheden, onterechte aannames, redeneerfouten en alle vergeten namen in dit woord vooraf. Michiel Hegener April 2012
12
Inleiding
O
p een dag in de zomer van 1981 was ik in mijn ouderlijk huis in Hilversum en stond alleen in de zitkamer. Het was een dag in een weinig enerverende tijd, zonder grote zorgen of problemen. Eind oktober 1980 was ik afgezwaaid uit militaire dienst, die last was van me afgevallen, daarna moest ik vooral mijn studie eens afmaken, kartografie aan de universiteit van Utrecht − ik was 29 en de tijd begon te dringen. Maar afgezien daarvan was 1981 een kalm jaar, net als die dag. Waarom ik niet op mijn kamer in Utrecht was kan ik me niet herinneren – wel die rust. Ik stond in de zitkamer, dat was het. Ineens, van de ene seconde op de andere, was alles anders. In een flits stond ik niet langer maar lag ik op mijn buik op een zandweg, mijn armen gestrekt vooruit. Mijn handen waren aaneengebonden en met een strak gespannen touw verbonden aan een snel rijdende kar recht voor me. Naast en rondom me was geelbruin stof, ik zag de achterkant van de houten kar en twee grote wielen aan weerszijden. Ik zag ook mezelf: een man in een vaalbruine pij, met een bijna helemaal kaal hoofd en geen 29 maar aanzienlijk ouder. Geluid was er niet, geur niet, gevoel niet, geen pijn – alleen onbeschrijflijk indringende, haarscherpe beelden en veel beweging. Al die beelden waren niet vóór me, als een film waar ik naar keek, maar ik zat er middenin, in het centrum van een driedimensionale werkelijkheid die geen ruimte liet voor de zitkamer waarin ik stond. Ik zag mezelf alsof ik ongeveer een meter boven dat lichaam van die oudere man in die pij was, en kon daardoor waarnemen wat voor kleding ik droeg en dat ik bijna helemaal kaal was. De intensiteit van de visuele er13
varing was overdonderend – totdat de beelden even acuut ophielden als ze waren begonnen, na een seconde of tien, vijftien. Was het een fantasie? Ik had nog nooit een fantasie gehad die qua helderheid en detaillering leek op wat ik net had meegemaakt. Herinneringen wel, die kunnen indringend zijn al manifesteren ze zich zelden zo plotseling. Dit kwam totaal onverwacht, alsof er iets was losgeschoten in mezelf. Voor mij stond vrijwel direct vast dat dit een herinnering was aan een vorig leven. Sommige gebeurtenissen worden bijgeschreven op een laag van het geheugen waar ze vrijwel niet meer kunnen worden weggewist. Dit moest zo’n ervaring zijn, concludeerde ik toen en denk ik nu nog. Bewijs dat het echt uit een vorig leven kwam? Geen enkel. In diezelfde periode, al weet ik niet meer of het voor of na die ervaring in Hilversum was, werd ik in Utrecht op de Maliesingel ter hoogte van het Spoorwegmuseum geschept door een auto. Het was avond en al donker, ik had niet uitgekeken en ineens lag ik half op de motorkap van een auto waarvan de chauffeur op de rem was gaan staan. We keken elkaar aan, maar het was duidelijk dat ik en de auto nog helemaal heel waren, dus ik ging weer staan en wandelde verder. Het merkwaardige aan die ervaring was dat ik mezelf zag liggen op die motorkap, vanuit een punt buiten mijn lichaam, gevoelsmatig vanaf een of twee meter erboven, ik zag mezelf, half staand, half liggend op die auto. Dat duurde maar een paar tellen. Zodra ik doorhad dat er niets aan de hand was floepte mijn waarnemingspunt terug naar binnen, stond ik op en zag ik niet langer mezelf maar het stadslandschap om me heen. Als ik nu in mijn herinnering terugga naar die gebeurtenis, zie ik mezelf, net als toen, vanaf een paar meter afstand op die motorkap liggen. Als ik inderdaad ooit door een kar over een pad ben getrokken kan het goed dat ik toen ook buiten mezelf naar mezelf keek en de kans is groot dat ik het niet heb overleefd. Een heftige, levensbedreigende situatie gaat vaak gepaard met zo’n verschuiving van het waarnemingspunt, duizenden kunnen ervan getuigen. Het overkomt ook mensen die, bijvoorbeeld op een operatietafel en 14
onder narcose, hun ogen dicht hebben. Ze zien zichzelf en ze zien gebeurtenissen die aantoonbaar juist zijn en die ze nooit hadden kunnen weten als ze alleen hun normale ogen ter beschikking hadden gehad, want die waren gesloten. Pim van Lommel geeft een voorbeeld, in zijn boek Eindeloos bewustzijn, van een bijna dode patiënt, ogen dicht, aan alle kanten aan de apparaten, die niettemin zag wat een verpleegster deed met zijn kunstgebit. Als het bericht klopt is dat een zware klap voor het sceptische wereldbeeld, dus zijn sceptici druk met deze kwestie bezig geweest. Voor een grondige discussie over en weerlegging van de sceptische argumenten in de kunstgebitzaak, zie Rejoinder to Response to Corroboration of the Dentures Anecdote Involving Veridical Perception in a Near-Death Experience van Titus Rivas en Rudolf Smit.1 In de jaren na mijn herinneringservaring achter de kar op het zandpad overkwam me dikwijls iets vergelijkbaars tijdens het autorijden − altijd op de snelweg, altijd als ik alleen in mijn auto zat en altijd als het verkeer weinig aandacht vroeg en ik gewoon kilometers aan het maken was. Ineens splitste ik in tweeën: mijn fysieke lichaam bleef gewoon achter het stuur zitten en zag alles wat ik moest zien om te kunnen blijven rijden terwijl een immaterieel zelf zich loskoppelde en een paar meter achter mijn auto over het wegdek werd voortgetrokken, onzichtbaar voor medeweggebruikers maar kristalhelder in mijn beleving. Het was niet pijnlijk en het was zelfs niet echt hinderlijk. Het was ook al niet vreesaanjagend, hooguit een beetje toen het voor het eerst gebeurde. Na tientallen keren dacht ik zoiets als ‘daar gaan we weer’. Daarop volgde een periode dat ik zelfs dat niet meer dacht, zo gewoon was het. Om de een of andere reden had ik al die jaren geen aanleiding gezien om er met wie dan ook over te praten, maar op een dag rond 2005 (het jaar weet ik alleen nog ongeveer) vertelde ik het aan mijn zus Ineke die werkt als klinisch psycholoog. Ze kon het in ieder geval indelen en benoemen – ‘dissociatie’, het tegenovergestelde van associatie – en ze zei dat dit soort ervaring vaker voorkwam. Vreemd genoeg maakte ik pas toen, tijdens of kort na dat gesprek, de link met mijn herinnering aan die kar die me voorttrok over dat zandpad. Dat ik daar zo lang over heb gedaan verbaast me nog altijd, maar hoe dan ook: 15
zodra ik die verbinding had gemaakt verdwenen de dissociatieervaringen tijdens het autorijden direct en categorisch om nooit meer terug te keren. Eind 1981 verhuisde ik naar de regio Den Haag. Op een warme zomerdag in 1982 raakte ik op het strand van Scheveningen in gesprek met een meisje. Waarom juist met haar is goed te verklaren, ze was beeldschoon, minder duidelijk is waarom het gesprek zich zo makkelijk ontspon terwijl we vreemden voor elkaar waren en terwijl ik nooit goed ben geweest in openingszinnen. Een paar weken later ging ik bij haar langs, ze studeerde veeartsenijkunde en woonde in een studentenhuis in Utrecht. Ik liep de stenen buitentrap op tot bij de voordeur en belde aan. Zodra ik dat had gedaan verdween alles wat ik tot dat moment zag. Ineens bevond ik me te midden van een onafzienbare menigte mannen en vele honderden paarden op een vlakte. Mensen en dieren stonden allemaal min of meer stil, maar het was geen bevroren beeld, overal was wel wat beweging te zien. Iedereen wachtte, op een vertrek leek het. Overal zag ik wapperende vlaggen aan dunne palen die door de wachtende mannen en ruiters omhoog werden gehouden. Net als bij de kar en het pad was dit niet een beeld v贸贸r me, ook nu zat ik er middenin. Verschil was dat ik deze keer niet mezelf zag. En zodra de deur waar ik voor stond werd geopend zag ik van al die paarden en mannen en vlaggen ineens ook niets meer. Ook dit leek een herinnering uit een ver verleden. Als het dat inderdaad was, had degene bij wie ik net had aangebeld er vast mee te maken al ontbrak in de herinnering iedere aanwijzing op welke manier. Dat ik mezelf niet zag strookt met de ervaring dat ik, in die herinnering, in goeden doen was; er was op dat moment voor mij geen gevaar of directe dreiging. En toch moet het een bijzonder moment zijn geweest. Alles wees op een aanstaand vertrek, alles wees erop dat ik meeging. Wat gingen we meemaken? Hoe lang zou ik wegblijven? Zou ik ooit terugkomen? Wie zou ik terugzien als ik terugkwam? Kortom, de gevoelens die horen bij het begin van een lange en riskante reis. Ook bij deze herinneringservaring ontbrak ieder bewijs. 16
Uit een reeks van tien à twintig vergelijkbare ervaringen zijn dit de twee meest indringende en overtuigende. In beide gevallen was de hoeveelheid details zo overweldigend, zo buiten de reguliere vermogens van mijn fantasie, dat het voor mij toen en ook nu haast onvoorstelbaar is dat die ervaringen uit mijn verbeelding voortkwamen. Drugs heb ik mijn hele leven nooit gebruikt, alcohol nagenoeg nooit en ik heb nooit last gehad van hallucinaties. Ik fantaseer wel eens maar dat gaat altijd gefaseerd, de fantasiebeelden worden niet plotseling maar gaandeweg opgebouwd. Naar eigen goeddunken kan ik elementen toevoegen en uitvergroten, en de resulterende beelden zie ik altijd voor me, ik zit er nooit middenin. Waren het misschien dromen geweest? Wie weet. Mogelijk zat er een afwijking in mijn hersenen. Misschien was ik in staat om wakend te dromen en, vreemder nog, om binnen een fractie van een seconde over te schakelen van niet dromen naar volledig door een droom geabsorbeerd zijn. Zou kunnen. Maar er was nog iets: al die ervaringen gingen gepaard met een ondefinieerbaar gevoel dat dit herinneringen waren – mijn herinneringen. Die man op dat pad, dat was ik. Ik en niemand anders keek naar dat landschap vol paarden en vlaggen. Zo belandde ik in een lastige situatie. Vrijwel niemand in mijn omgeving geloofde in vorige levens, dus het had weinig zin mijn ervaringen te delen. Innerlijk was ik ervan overtuigd dat ik vaker had geleefd, en voor de buitenwereld speelde ik het spelletje mee dat bij de dood alles ophoudt, het geloof van bijna iedereen in mijn omgeving. Zij hadden ook geen bewijs, maar ze hadden wel de consensus en dan zijn bewijzen niet nodig. Duizend jaar geleden wilde ook niemand in het Westen bewezen zien dat de aarde plat was. De tegenstelling tussen mijn innerlijke overtuiging en de overtuiging van haast iedereen in mijn omgeving ging spoedig wringen. Was er maar hard bewijs dat sommige mensen vaker dan eens hadden geleefd, dan zou ik makkelijker over mijn ervaringen kunnen vertellen, met verwijzingen naar die bewijzen als een soort bijsluiter. En als er bewijs bestond dat reïncarnatie 17
onmogelijk was en dat geen mens ooit twee maal had geleefd, had ik ook een soort van oplossing: dan stond vast dat ik gefopt was door mijn brein en kon ik verder leven met de zekerheid dat het mechanistische, reductionistische mensbeeld van de westerse wetenschap klopt. Zo ontstond begin jaren tachtig mijn belangstelling voor bewijzen voor reïncarnatie. Op 13 januari 1986 zond de avro een anderhalf uur durende Australische documentaire uit, Reincarnation, die me overweldigde – en niet mij alleen. De avro zelf werd overweldigd door de hoeveelheid reacties en kwam op 12 september met een herhaling, dit keer gevolgd door een paneldiscussie. Ook in tal van andere westerse landen werd de reportage uitgezonden. Reincarnation is het filmverslag van een onderzoek dat in 1981 werd uitgevoerd door Peter Ramster, toen 35 jaar en sinds 1972 psychotherapeut te Sydney. Hij was gespecialiseerd in hypnose als middel voor traumaverwerking en maakte doorgaans geluidsopnamen van wat zijn patiënten onder hypnose zeiden. Ramster geloofde niet in reïncarnatie en hij wist ook amper wat het inhield, maar dat veranderde gaandeweg doordat hij soms verhalen bleek los te maken die niet spoorden met de huidige levens van de gehypnotiseerden. Bijvoorbeeld: iemand vertelt over zijn angst en paniek op een zinkend schip maar heeft dat in het echt nooit meegemaakt. Zoiets lijkt een fantasie, of een metafoor om iets anders te verwerken. Misschien gaan dergelijke berichten over vorige levens, maar het is niet te toetsen. Of ze nou fantaseerden of niet, vast stond dat sommige van Ramsters patiënten kwamen met controleerbare informatie. Huisvrouw Helen Pickering, die nooit in Europa was geweest, vertelde over een leven als James Archibald Burns die in de 19e eeuw arts zou zijn geweest in het Schotse stadje Blairgowrie en die, vertelde ze onder hypnose, was opgeleid aan het College of Medicine in Aberdeen. Pickering gaf onder hypnose nog meer verifieerbare details over James Burns. Zou het kloppen? En zou daar informatie bij zitten waar Helen Pickering gegarandeerd nooit mee in aanraking was geweest? 18
Daarover ging de film. Ramster was in 1981 naar Europa gereisd met Helen Pickering en nog drie proefpersonen die controleerbare mededelingen hadden gedaan over een Europees leven. Per onderzoekslocatie werden plaatselijke historici ingehuurd om te helpen bij het checken. Een filmteam legde het onderzoek in het terrein grotendeels vast, in totaal vijftig uur opnamen. Vrijwel alles klopte, althans volgens de film van anderhalf uur die nu op YouTube te zien is als Reincarnation-Regression (banned video) 1/11 t/m 11/11. Banned video slaat nergens op, de film is in veel landen op tv vertoond. Een discussie over het onderzoek van Ramster staat in hoofdstuk 4. Als dit geen oplichting was, concludeerde ik nog voor de avrouitzending was afgelopen, bestond reïncarnatie of althans iets dat alle eigenschappen had van reïncarnatie. Dit was waar ik naar had gezocht. Spoedig vond ik meer. In mei van dat jaar sprak ik voor de Volkskrant een uur met de 14e Dalai Lama, ofwel de 13e reïncarnatie van de 1e Dalai Lama (1391-1474). Als voorbereiding las ik In Exile From the Land of Snows (1984) van John Avedon, nog altijd een van de mooiste boeken over Tibet en de Dalai Lama’s. Ook daarin ging het deels over bewijzen. Want hoe kon de tweejarige Lhamo Dhondrub die op 6 juli 1935 in het gehucht Takster in Oost-Tibet ter wereld kwam, met zekerheid worden aangewezen als de wedergeboren 13e Dalai Lama (1876-1933)? Avedon beschrijft in detail hoe dat bewijs in elkaar stak. Een onderdeel was dat de peuter moest kiezen uit twee gebedskralenkettingen: een die wel en een die niet had toebehoord aan de 13e Dalai Lama. Lhamo koos de goede. Volgende twee gebedskralenkettingen − weer de juiste keus. Toen uit twee wandelstokken: een die de 13e Dalai Lama lange tijd had gebruikt en een die hij kort had gebruikt en had weggegeven. Lhamo pakte eerst even de kort gebruikte stok, liet ’m los en koos toen de goede. Meer over de bewijsvoering bij het vinden van wedergeboren lama’s staat in hoofdstuk 3. Peter Ramster en de Dalai Lama hadden me naar het startpunt van een nieuw spoor geleid en ik deed wat ik in 1982 ook al had 19
kunnen doen, ik ging op zoek naar boeken. In september 1986 kocht ik Reincarnation: The Phoenix Fire Mystery (1977) van Joseph Head en Sylvia Cranston. Het is nog altijd een standaardwerk, maar vooral over wie wanneer in reïncarnatie geloofde, hoe boeddhisten, christenen, hindoes, moslims, kabbalisten, rozenkruisers en theosofen ernaar kijken, en dat Immanuel Kant, Henry Ford, Thomas Edison, generaal George Patton, de Britse premier Lloyd George, Gustav Mahler en een lange reeks anderen van wie je het nooit had gedacht erin hadden geloofd. Tja. Veel moslims geloven dat Neil Armstrong, toen hij 20 juli 1969 als eerste mens op de maan liep, de islamitische oproep tot het gebed hoorde en dat hij na terugkeer op aarde moslim werd. Wat mensen geloven zegt niets. Wat hebben we eraan te weten dat 40 procent van de Nederlanders en 75 procent van de voormalige West-Duitsers gelooft in leven na de dood? Of dat ruim 20 procent van de Nederlanders en 30 procent van de Britten gelooft in reïncarnatie? Het boek van Head en Cranston – 600 pagina’s en klein gedrukt – was volledig genoeg om ook stil te staan bij de vraag of er echte bewijzen waren. De auteurs hielden het kort, maar dat zij hun vergeven want in 1977 was het onderzoek nog maar net begonnen. Zeven pagina’s gingen over dr. Ian Stevenson (1918-2007), van 1967-’77 hoofd van de afdeling psychiatrie aan de University of Virginia en gespecialiseerd in reïncarnatieonderzoek. Zijn methode had niets te maken met het hypnotiseren van volwassenen en alles met spontane herinneringen van kinderen, doorgaans in de leeftijdscategorie 2-7 jaar. Sommige kinderen beginnen ongevraagd over hun ervaringen uit de tijd toen ze nog groot waren en gezinnen hadden. Ze komen met de meest bizarre details over wat ze droegen en vertellen soms zelfs in welke kleur de brievenbussen indertijd waren geverfd. De bewijswaarde van dergelijke verhalen is nihil – tenzij de kinderen, net als sommige van Ramsters patiënten, komen met informatie die ze niet kunnen weten, die controleerbaar is en die juist blijkt. Als er genoeg klopte sprak Stevenson van een solved case en daarvan had hij er aan het eind van zijn loopbaan ongeveer 800 op een totaal van 2500 onderzochte gevallen, maar dat was pas rond 2005. Head 20
en Cranston konden die cijfers niet melden, ze gaven alleen een paar voorbeelden. Meer over het werk van Stevenson en zijn opvolger, de kinderpsychiater dr. Jim Tucker, volgt in hoofdstuk 2. Dat er bewijsmateriaal bestond voor reïncarnatie was me eind 1986 wel duidelijk, maar veel verder kwam ik toen niet, deels door gebrek aan motivatie en ijver om verder te zoeken. Ik had een ruw antwoord en daar deed ik het mee. Mijn eigen ervaringen plus wat ik had gelezen, respectievelijk op tv had gezien, maakten het waarschijnlijk dat reïncarnatie echt bestond. Mooi. Volgend onderwerp. Jarenlang was mijn reïncarnatiedossier min of meer gesloten, maar dat veranderde toen ik in 2005, samen met ongeveer een miljoen andere kijkers, de kro-tv-serie Wie was ik? zag. Acht Nederlandse proefpersonen werden onder hypnose teruggeleid naar een vorig leven waarover ze dingen konden zeggen die toetsbaar waren en die ze niet van externe bronnen konden hebben en die bleken te kloppen (zie p. 159). In 2007 herontdekte ik op YouTube de film over het werk van Peter Ramster. De opzet was gelijk aan Wie was ik? maar op een aantal onderdelen was Ramsters onderzoek sterker. Ik bekeek de film keer op keer en adviseerde iedereen in mijn omgeving met ook maar een beetje belangstelling voor reïncarnatie, plus nog enkelen die het geen zier interesseerde, om de documentaire te bekijken. Dit was zo overtuigend dat het een prachtig onderwerp leek voor de wetenschapsbijlage van nrc Handelsblad, de krant waaraan ik sinds 1984 als medewerker ben verbonden. En dus stelde ik begin 2008 aan de nrc voor om naar Sydney te gaan en Peter Ramster te interviewen. Even uitzoomen. De werktitel van dit boek was Anomalieën die wijzen op reïncarnatie. Te ingewikkeld voor op een omslag, maar wel precies waar dit boek over gaat. Zoals al eerder aangestipt zijn er mensen die dingen weten die ze niet kunnen weten, ze beschikken over informatie waarmee ze nooit in aanraking zijn geweest. Vaak gaat het om informatie die alleen diep in archieven is te vinden. Volgens de westerse wetenschap kan dat niet 21
en is er daarom sprake van een anomalie, een onwetmatigheid. Een of twee onwetmatigheden kunnen misschien aan het toeval worden toegeschreven, maar wat te doen als het er honderden zijn, misschien wel duizenden, en misschien nog wel veel meer? In december 2008 had ik op een rustig moment tijdens een reis in Iraaks Koerdistan tijd voor een wat langer gesprek met mijn tolk Delshad, over wat we verder in ons leven deden en zo. Ik vertelde dat ik bezig was met een artikel over bewijzen voor reincarnatie. Delshad had geen idee wat dat was, de islam doet niet aan wedergeboorte. Dus ik legde uit wat het idee inhield: dat een mens na de dood slechts een afgemeten tijd doorbrengt aan gene zijde, en geen eeuwigheid zoals moslims en christenen geloven. Na een paar dagen of weken of maanden of jaren of decennia of eeuwen keer je terug in een ander lichaam en begin je aan een nieuw leven, nieuwe ervaringen en nieuwe lessen. Ik vertelde Delshad: ‘Bij vrijwel iedereen zijn de herinneringen aan vorige levens afgesloten, maar soms zijn er uitzonderingen en komen kleine kinderen met gedetailleerde verhalen over wat ze in een vorig leven meemaakten. Als dat dan ook nog blijkt te kloppen heb je een aanwijzing dat reïncarnatie echt bestaat.’ Delshad lichtte op: ‘Oh, ja! Van dat soort kinderen hebben we er veel in Koerdistan.’ ‘Maar dan geloven jullie dus wel in reïncarnatie?’ ‘Nee. Voor ons zijn die kinderen een mysterie.’ Goed gezegd! Een mysterie, dat is wat het is. Helaas houdt de westerse wetenschap niet zo van mysteries, en al helemaal niet als ze erop wijzen dat de grondslagen van de wetenschap niet kloppen. Onze wetenschap rust op een paar onbewezen stellingen, geloofsartikelen dus, paradigma’s worden ze ook wel genoemd, en één daarvan is het idee dat de menselijke geest niet kan bestaan zonder een materiële, lichamelijke basis. Grappig is wel dat er af en toe een bericht in de kwaliteitsmedia doordringt dat regelrecht naar reïncarnatie lijkt te verwijzen, maar waar dan een andere draai aan wordt gegeven. Een voorbeeld bood de Volkskrant van 10 oktober 2011:
22
Wakker worden en een vreemde taal vloeiend spreken − het overkwam de Servische Dimitrije Mitrovic op zijn derde. Van de ene dag op de andere sprak hij Engels terwijl de taal hem nooit geleerd was. Dat beweert zijn moeder in de Austrian Times. ‘Gelukkig spreek ik een beetje Engels, dus kon ik hem verstaan. Hij sprak het al snel zo goed, dat ik een vertaler nodig had.’ De jongen, die nu elf is, zegt ‘in het Engels te denken, dromen, spreken en vloeken’. Hij spreekt nog maar zelden in het Servisch. Experts laten aan de Britse krant The Mirror weten dat dit niet onmogelijk is. Mitrovic zou een bijzonder talent kunnen hebben voor taal. Iets dat kan voorkomen bij autisten. Zijn moeder vindt haar zoon uiterst normaal. ‘Hij denkt alleen dat hij Engels is.’
Als het bewijsmateriaal voor reïncarnatie, bijvoorbeeld wat er in dit boek staat, algemeen bekend was bij wetenschapsredacties, was het logisch geweest erbij te zetten dat Dimitrije Mitrovic wellicht een gereïncarneerde Brit is. Dat is in ieder geval mijn vermoeden en toen ik zijn foto zag wist ik het vrijwel zeker: een verdwaalde Engelse schooljongen in Servië. De ‘verklaring’ dat hij autistisch is wordt tegengesproken door zijn moeder. En de andere ‘verklaring’, zijn veronderstelde ‘bijzondere talent voor taal’ is wel heel bijzonder als het zich slechts bij één vreemde taal manifesteert. In bredere zin stellen kinderen met uitzonderlijke talenten ons voor een raadsel dat door de wetenschap graag langs tautologische weg wordt verklaard: een uitzonderlijk talent, dat is de reden waarom het kind zo fenomenaal piano speelt, of kan hoofdrekenen of kan schilderen. Pianiste Emily Bear, geboren in 2001, begon met componeren toen ze drie was, speelde toen ze zes was op het Witte Huis en heeft inmiddels recitals gegeven in Carnegie Hall. Pablo Picasso schilderde als jongen van tien bijna even goed als Velasquez. Reïncarnatie lijkt een logische verklaring – tenzij die mogelijkheid categorisch en op voorhand wordt verworpen. Omdat een groot deel van de media, de zogeheten kwaliteits23
media voorop, graag in de pas loopt met de wetenschap, is de wetenschappelijke kijk ook ver doorgedrongen in de rest van de maatschappij. Schoolkinderen op de niet-religieuze scholen krijgen te horen dat na de dood alles ophoudt − over bewijsmateriaal voor reïncarnatie krijgen ze, voor zover ik weet, niets te horen en kinderen op christelijke en islamitische en joodse scholen evenmin. Zo blijft het paradigma behouden als officiële leer. Als er een vliegtuig is neergestort gaan de gedachten van politici en bestuurders uit naar de nabestaanden – niet naar de slachtoffers zelf, want die bestaan niet meer. Omstreeks 40 procent van de Nederlanders gelooft in een leven na de dood en ruim 20 procent gelooft in reïncarnatie. Die percentages zeggen iets over de hoeveelheid aandacht die de gelovigen zouden moeten krijgen in het maatschappelijk debat. Maar zo werkt het niet, zeker niet bij de gedrukte kwaliteitsmedia. Een geloof krijgt alleen aandacht als het zich verdraagt met de officiële leer, in dit geval het idee dat het stoffelijk lichaam de drager is van alle vormen van leven en dat na de dood van het stoffelijk lichaam alle vormen van leven ten einde komen. Een concreet voorbeeld van dit conflict in Nederland is het stormachtige enthousiasme waarmee het publiek reageerde op Eindeloos bewustzijn, het boek van Pim van Lommel over bijna-doodervaringen, terwijl de bestseller door de gedrukte kwaliteitsmedia bijna dood werd gezwegen. In diezelfde media werd Wij zijn ons brein van Dick Swaab, die denkt dat na de dood alles ophoudt, bedolven onder aandacht. Uiteraard verzwijgt Swaab alle bewijzen voor reïncarnatie en uiteraard vond geen enkele recensent dat een zwak punt in zijn betoog. Dus toen ik in alle ernst aan de wetenschapsredactie van de nrc voorstelde te gaan praten met Peter Ramster, die onomwonden stelt dat hij reïncarnatie heeft aangetoond, was de reactie afhoudend. Ik schreef al jaren voor ze, doorgaans over onschuldige onderwerpen als archeologie, natuur en ruimtevaart, dus ze konden mijn voorstel niet helemaal negeren. Daar kwam bij dat ik een paar van Ramsters vondsten verwerkte in mijn uitgeschreven voorstel. Bijvoorbeeld over Cynthia Henderson. Onder 24
hypnose vertelde ze in 1980-’81 aan Ramster over een leven het Frankrijk van eind 18e eeuw als Amelie de Chauville. Normaal verstond ze geen Frans maar onder hypnose wel en in simpel Frans antwoordde ze op vragen in het Frans. Fragmenten daarvan zijn te zien en te horen in Reincarnation. Ramster: ‘Rond haar twaalfde had ze Frans gehad op school: een les van veertig minuten per week gedurende twee maanden. Dat was ze allemaal vergeten. En wat ze had geleerd zat niet op het niveau van een conversatie voeren, zoals ze deed. Kan het dat Henderson subliminaal (dat wil zeggen: onder de radar van haar bewustzijn) Frans bijleerde door tv te kijken en dat die kennis onder hypnose werd geactiveerd? Ramster: ‘Subliminaal leren bestaat zeker, alleen geloof ik niet dat het verklaart dat Henderson onder hypnose goed Frans sprak en moeiteloos verstond.’ Wat ook zou kunnen: dat ze als volwassene niet meer bij haar schoolkennis van het Frans kon en onder hypnose wel. In beide gevallen zou het gaan om cryptomnesie: je produceert kennis, kennis van het Frans in dit geval, waarvan je je niet meer herinnert dat die informatie ooit tot je is gekomen. Onder hypnose sprak Henderson niet alleen Frans. Toen herinneringen bovenkwamen aan een 19e eeuws leven als een zwarte slavin in Louisiana, maakte haar Australische accent plaats voor een traag gesproken Engels van de zuidelijke Amerikaanse staten. Wat de zaak van Cynthia Henderson ook bijzonder maakte was haar exacte beschrijving, onder hypnose, van een grote hoeve en een aangrenzende kapel in het Normandische gehucht Servon. Toen ze in 1981 met Ramster in Frankrijk was kon ze precies aanwijzen hoe de auto vanaf Mont St Michel, een paar kilometer verder, naar de hoeve moest rijden, waar ze als Amelie de Chauville vaak zou zijn geweest. Het grondplan van de hoeve en het interieur van de kapel stemden precies overeen met wat ze in Sydney had gezegd. Zo toonde Reincarnation het relaas van nog drie vrouwen die in Sydney onder hypnose van alles hadden gezegd dat, voor zover verifieerbaar, grotendeels bleek te kloppen. Bij één vrouw, Jenny Green, was de score vrij laag, en Gwen McDonald viel in de categorie van de beste bewijzen voor reïncarnatie ooit. 25
Fantastisch materiaal voor een wetenschapsbijlage, waar het doel immers is de zuivere waarheid te presenteren, vrij van vooroordelen en waardeoordelen. Iedere aanwijzing dat een gevestigd denkbeeld niet klopt hoort door wetenschappers met gejuich te worden binnengehaald, door wetenschapsjournalisten al helemaal. Anderzijds: bij onderzoek naar bewijzen voor reïncarnatie zijn fouten bijna even interessant als de missers. Van fouten kun je meer leren. Daarom moest er ook aandacht zijn voor uitglijders van Ramster en andere onderzoekers en daarom moesten sceptici alle ruimte krijgen om steekhoudende tegenargumenten voor de bewijzen aan te voeren. Mijn voorstel aan de nrc-wetenschapsredactie om een stevig stuk te schrijven over bewijzen voor reïncarnatie werd echter niet met gejuich ontvangen. De redactie leek wel enigszins geintrigeerd en hoorde me aan, maar toonde vooral aan weigering grenzende aarzeling. Er gingen veel gesprekken en e-mails voorbij tot eindelijk werd besloten dat ik naar Australië kon gaan. Het resulterende artikel zou ik in elk geval betaald krijgen, maar garantie dat het werd geplaatst kreeg ik nadrukkelijk niet. Op 16 en 24 november 2008 sprak ik met Ramster, in totaal een uur of drie, en in Nederland kreeg ik nog een reeks uitvoerige e-mails van hem. Ik schreef mijn stuk, dat behalve over Ramster ook over het werk van Ian Stevenson ging en over de herinneringen van peuter James Leininger aan de strijd tegen Japan in 1945. Verder interviewde ik per e-mail Rob Nanninga van de Stichting Skepsis, een Nederlandse organisatie die tot doel heeft bewijsmateriaal dat er meer is tussen hemel en aarde kritisch te bezien. De conclusies van de sceptici van de Stichting Skepsis stroken altijd met hun geloof dat leven niet kan bestaan zonder materie. Eigenlijk moeten we hier spreken van fundamentalistische sceptici. Onbevooroordeeld scepsisme is juist goed, dat heeft deze wereld hard nodig. Maar dan kijk je ook sceptisch naar de stelling dat materie alles is en naar het scepsisme zelf. Een andere geïnterviewde was Willem Wagenaar (1941-2011), voormalig rector magnificus van de Universiteit Leiden en een van Nederlands bekendste geheugenexperts. Van een tweede ge26
interviewde Nederlandse geheugenexpert moet de naam onvermeld blijven, want toen bleek dat ik in mijn stuk de mogelijkheid openliet dat reïncarnatie echt bestaat distantieerde hij zich als de wiedeweerga: alle citaten moesten eruit en hij wilde op geen enkele manier vermeld worden. Kennelijk had hij meegewerkt in de veronderstelling dat ik, ten overvloede, aan de lezers duidelijk zou maken waarom bewijzen voor reïncarnatie geen van alle deugen. Het voltooide stuk liet ik eerst lezen aan twee nrc-redacteuren die niet in reïncarnatie geloofden. Was het gebalanceerd? Klonken de kritische en sceptische geluiden duidelijk genoeg door in het verhaal? Beiden reageerden zonder voorbehoud dat ze het een goed en evenwichtig stuk vonden. Maar de wetenschapsredactie vond van niet. Afgekeurd was het nog niet, en om een traject van bijna twee maanden samen te vatten: ik schreef vijf versies, waarin de sceptische argumenten steeds zwaarder werden aangezet maar uiteraard zonder afstand te doen van mijn conclusie dat er sterke aanwijzingen zijn dat reïncarnatie bestaat. Op versie vijf volgde een lange radiostilte. Na een paar weken mailde ik of er al een besluit zat aan te komen en kreeg te horen dat er nog steeds over werd nagedacht. Weer een paar weken later kreeg ik bericht dat het stuk niet zou worden geplaatst. Dat kwam aanvankelijk bij me aan als een klap, maar elk nadeel heeft z’n voordeel. Ik wist zeker dat de oorzaak van de afkeuring niet met mijn stuk had te maken en alles met het vastgeroeste wetenschappelijke idee dat leven niet kan bestaan zonder een stoffelijk lichaam. Of ik dat idee in beweging kon krijgen was ongewis, maar ik kon wel mijn best doen door het aandragen van kruipolie in de vorm van nog meer bewijsmateriaal. Zo ontstond begin 2009 het plan voor dit boek. De redactie had ik het vrij snel vergeven, ik begreep wel hoe het zat. De wetenschapsbijlage van nrc Handelsblad kon natuurlijk geen stukken gaan plaatsen waarin stond dat een belangrijke aanname van de meeste wetenschappers niet klopte. Dat zou ze aanzien gaan kosten in de wetenschappelijke gemeenschap en ook onder hun lezers, van wie er relatief veel een academische achtergrond hebben. De redactie vreesde een stortvloed van 27
brieven van woedende doctorandussen, dat wilden ze voorkomen. En ik ben de redactie nog altijd erkentelijk dat ze de moed hebben gehad een tijd te spelen met de mogelijkheid dat mijn stuk wel kon worden afgedrukt. Daardoor ging ik naar Australië om te praten met Ramster. Uiteindelijk werkte de redactionele weigering om mijn stuk te plaatsen in mijn voordeel: daardoor drong het in alle hevigheid tot me door hoe groot de weerstand was tegen anomalieën die wijzen op reïncarnatie – en hoe nodig het was om te gaan praten met meer onderzoekers en getuigen en om wereldkundig te maken wat ze zeiden. Een van die onderzoekers was Robert Almeder, tot 2005 hoogleraar filosofie aan de Georgia State University in Atlanta en auteur van Death and Personal Survival – The Evidence For Life After Death (1992), een moedig boek waarmee hij zijn academische carrière ernstig in gevaar bracht. Hij schreef: De hele, vreselijke waarheid is uiteraard dat sommigen van ons niet zijn geïnteresseerd in het vinden van sterke, rationele antwoorden [op de vraag of reïncarnatie bestaat]. We zijn meer geinteresseerd in bevestiging van wat we geloven, ook als het ongerechtvaardigd is. Velen hebben er een sterk emotioneel belang bij om te geloven dat reïncarnatie – of een andere vorm van overleven – absurd moet zijn of dwaas of rationeel onverdedigbaar of gewoon saai. Als de emotionele investering [bijvoorbeeld in het geloof dat reïncarnatie niet bestaat] diep is, bepaalt de kans om ongelijk te hebben wat je als bewijs ziet, of bereid bent als bewijs te zien. Het enige rationele antigif voor die angst is confrontatie met het bewijsmateriaal. En we weten allemaal dat een rustige, filosofische beschouwing van het bewijsmateriaal onmogelijk is als de angst maar diep genoeg zit.
Parallel aan de deliberaties van de nrc-wetenschapsredactie was de Stichting Skepsis in actie gekomen. Nanninga begreep uit mijn eerste e-mail al dat ik de mogelijkheid dat reïncarnatie echt bestaat niet bij voorbaat belachelijk zou maken. Voor de Stichting Skepsis moet dit vooruitzicht reden zijn geweest voor groot alarm, dat wordt althans gesuggereerd door wat volgde. Nannin28
ga bedankte me voor het geven van de YouTube-link naar de film over Ramsters onderzoek, en berichtte dat hij soms nog mensen tegenkwam ‘die er sterke verhalen over vertellen’. Zijn vooringenomenheid had hij daarmee al prijsgegeven. Hoezo, sterke verhalen? Verder liet hij in een vroeg stadium van onze e-mailuitwisseling weten zelf een stuk over Ramster te willen schrijven voor Skepter, het clubblad van de stichting. Daar keek ik van op. In mijn 24 jaar als journalist had ik enkele duizenden interviews afgenomen maar ik had nog nooit meegemaakt dat een geïnterviewde per direct mijn onderwerp kaapte en er zelf over wilde gaan schrijven. In verband met dat laatste wilde Nanninga nauwelijks nog meewerken aan mijn stuk. Verder vroeg hij me of hij Ramsters boek The Search for Lives Past van me mocht lenen, nadat ik had laten weten daarvan twee exemplaren te hebben. Ik antwoordde dat ik er geen behoefte aan had dat hij zijn stuk zou schrijven voordat mijn stuk was geplaatst, daarna kon hij het boek te leen krijgen. Voor Nanninga was dat echter onacceptabel, hij bleek haast te hebben. Hij kocht zelf een exemplaar op internet en in het laatste nummer van Skepter van 2008 stond een lang en vernietigend stuk over Ramsters onderzoek, geschreven door Nanninga en zonder dat bij Ramster aan wederhoor was gedaan. Meer over dat artikel in hoofdstuk 4, hier in de inleiding beperk ik me tot verwondering over de spoed waarmee het was geproduceerd. Iedereen die op YouTube reincarnation intypt vindt de documentaire over Ramsters onderzoek, dus als het echt een urgent onderwerp was geweest voor de Stichting Skepsis hadden ze niet hoeven wachten tot ik contact met ze opnam. Pas toen ik dat deed ontstond het idee een stuk over Ramsters onderzoek te schrijven. Was het de bedoeling dat het min of meer tegelijk met mijn nrc-stuk zou verschijnen? Dat lijkt zo goed als zeker. In de intro had iemand van de redactie triomfantelijk geschreven dat Ramsters onderzoek ‘bij nadere bestudering even onbetrouwbaar is als hedendaagse tv-producties over het paranormale’. Verderop wordt Ramsters onderzoek door de auteur samengevat als ‘deze onzin’. En het stuk eindigde met een passage onder het ironische kopje Wetenschap in nrc Handelsblad, waarin ik verdacht werd gemaakt. 29
De felle reactie van de Stichting Skepsis was veelzeggend. De onderliggende reden was ongetwijfeld het vooruitzicht dat nota bene nrc Handelsblad in ernst zou gaan berichten over aanwijzingen dat het menselijk leven ook los van een lichaam kan bestaan. Waarom was het voor de sceptici zo verontrustend dat de nrc ging schrijven dat reïncarnatie misschien bestond? Als ik hetzelfde stuk voor De Telegraaf had geschreven had geen scepticus er wakker van gelegen. Au fond was de reden voor de onrust het ontbreken van bewijs dat na de dood alles ophoudt. De waarheid heeft geen vijanden maar vermoedens moeten krachtig worden verdedigd. De stelling dat leven zich na de dood op geen enkele manier kan manifesteren wordt overeind gehouden door een officieus samenwerkingsverband van gerespecteerde partijen, in andere westerse landen net zo hard als in Nederland, die uitgaan van de juistheid van die stelling en die aanwijzingen voor het tegendeel buiten de deur houden. In dat geheel hebben sceptische organisaties een waakhondfunctie. Wagenaar zei me dat de Stichting Skepsis zulk geweldig werk deed door aanwijzingen dat er meer tussen hemel en aarde was onderuit te halen. Wagenaar stond daarin niet alleen. Als een serieuze krant, de nrc bijvoorbeeld, bij uitzondering eens schrijft over de mogelijkheid dat er meer is dan materie alleen, is het de rigeur om de Stichting Skepsis naar hun mening te vragen en ze te laten roepen dat het volgens hen niet bewezen is. Radio en televisie maken in Nederland slechts in beperkte mate deel uit van dat samenwerkingsverband, maar de gedrukte kwaliteitsmedia des te meer. Dat verklaart de opstelling van de nrc en van de Stichting Skepsis naar aanleiding van mijn stuk. Het verklaart ook de kijk op reïncarnatie van veel gewone mensen, want ze leven in een wereld waar de officieel geaccepteerde ideeën worden aangedragen door de wetenschap. De aanwijzingen dat reïncarnatie bestaat komen voor zover ik weet alleen aan de orde op hindoeïstische en antroposofische scholen. Reguliere scholen willen graag serieus genomen worden en zullen niet iets gaan onderwijzen dat overduidelijk afwijkt van de reguliere wetenschappelijke ideeën. En zo blijft het idee dat materie alles is in stand onder brede lagen van de bevolking. Ram30
ster kreeg vaak van gewone mensen te horen: ‘Het maakt niet uit met hoeveel bewijsmateriaal voor reïncarnatie je komt aanzetten, ik zal het nooit geloven.’ Hij heeft zich tot zijn recente pensionering maar een paar jaar met reïncarnatieonderzoek beziggehouden; naast zijn werk als psychotherapeut was hij jarenlang docent psychotherapie aan de universiteit van Wollongong, een voorstad van Sydney. Daar werd hem door zijn superieuren gezegd dat hij ontslag riskeerde als hij het tijdens colleges ooit over reïncarnatie zou hebben. Hij is geen uitzondering (zie p. 222). Zo zijn er meer aanwijzingen dat er in de westerse samenleving een diep verzet bestaat tegen aanwijzingen dat reïncarnatie realiteit is. Het waarom van dat verzet is deels giswerk maar het is van belang te onderkennen dat het bestaat, dat het diep is doorgedrongen in onze opvoeding, onze scholing, in wat we aangereikt krijgen door de kwaliteitsmedia en dat het zich heeft vastgezet in ons mensbeeld. Laten we dat verzet opgeven en gewoon eens kijken naar de feiten. Globaal valt dit boek uiteen in twee helften: de anomalieën die wijzen op reïncarnatie en de discussie over die anomalieën. Een anomalie, het kwam al aan de orde, is iets wat volgens de geldende opvattingen niet kan. Het woord komt van nomos, Grieks voor wet. En die wet is dan de wet van de wetenschap en de algemeen geaccepteerde visie op de ons omringende werkelijkheid zoals uitgedragen door de kwaliteitsmedia. Die wet zegt dat je iets alleen kunt weten als je het zelf hebt waargenomen of als je het hebt vernomen van iemand anders, rechtstreeks of via een boek of tv of internet etc. Anomalieën zijn in dit verband de aanwijzingen dat sommige mensen toch dingen weten die ze niet van een externe bron hebben, zoals James Leininger die, 28 maanden oud, de naam gaf van een vliegdekschip uit de strijd tegen Japan en de naam Jack Larsen, piloot op dat vliegdekschip. Mensen die dingen weten die ze onmogelijk kunnen weten vormen de belangrijkste categorie anomalieën, maar er zijn er nog een paar die in dit boek horen. Een tweede wet in de wetenschap zegt dat een mens pas begint bij de conceptie, mogelijk zelfs nog wat later. Voor de conceptie is er volgens de wet niets, 31
dus ook geen waarnemer of iemand die iets kan lezen of horen. Dus als James Leininger, om even bij hem te blijven, op een leeftijd van 28 maanden vertelt dat hij in een Corsair vloog (een bekend gevechtsvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog), dan kan dat niet omdat hij pas in 1998 is geboren. Het zou een aanwijzing kunnen zijn dat hij toch voor zijn conceptie heeft bestaan, en dat is weer een duidelijke aanwijzing voor reïncarnatie. Fundamentalistische sceptici draaien het om. Ze redeneren: niemand kan bestaan voor zijn/haar conceptie, dus als peuter James Leininger zegt dat hij in een Corsair heeft gevlogen, en allerlei bijzonderheden van dat toestel kent, is dat bewijs dat hij het van een externe bron moet hebben, Q.E.D. Zo heft al het bewijsmateriaal voor reïncarnatie zichzelf op, volgens fundamentalistische sceptici dan. Er zijn talloze anomalieën, zoals, pakweg, de Engelse graancirkels, telepathie, voorspellende dromen en huisdieren die helemaal alleen honderden kilometers afleggen en dan arriveren op het nieuwe adres van hun voormalige eigenaar. Daar gaan we het allemaal niet over hebben – wel over de anomalieën die op hun plaats vallen, en die dus logisch en verklaarbaar zijn, als je aanneemt dat reïncarnatie bestaat. Dat is wat de anomalieën in dit boek met elkaar gemeen hebben. Voordat ik de anomalieën presenteer komt eerst een hoofdstuk over vragen die steeds weer terugkwamen in de gesprekken die ik de laatste jaren in mijn directe omgeving voerde over reïncarnatie. De twee belangrijkste zijn: wat is reïncarnatie; en wat is de identiteit, het ego zo je wil, het zelf, de geest, de ziel, noem maar op, die terugkeert. Niet dat daar sluitende antwoorden op zijn te geven maar ik probeer tot goede werkdefinities te komen. Dan volgen in hoofdstuk 2 tot en met 5 de anomalieën die samen de kern van het boek vormen: (2) mensen, doorgaans kinderen, die zich spontaan dingen herinneren die ze niet kunnen weten (3) de Tibetaanse tulku’s (geestelijke leraren die keer op keer reïncarneren om andere mensen te helpen) en met welke metho32
den zij aan het begin van een nieuwe incarnatie worden teruggevonden (4) volwassenen die onder hypnose dingen zeggen die ze niet konden weten (5) restcategorieën: bewijsmateriaal van een ongebruikelijk soort plus een paar vormen van bewijsvoering die ik niet sterk vind maar die aandacht trekken op internet Om het ingewikkelder te maken zijn er een paar indicaties voor reïncarnatie die zich voordoen bij alle categorieën bewijsmateriaal. Uiterlijke eigenschappen bijvoorbeeld. Als er foto’s zijn van de vorige en de huidige incarnatie, zien we dan opvallende overeenkomsten? Sterker bewijs voor reïncarnatie dan uiterlijke gelijkenis vormen littekens, bij de geboorte al, die overeenkomen met verwondingen uit het vorige leven. Birthmarks worden ze genoemd, een woord dat zich niet goed in het Nederlands laat vertalen en dat ik daarom aanhoud. Daaronder vallen behalve littekens onder meer ook moedervlekken, plaatsen zonder pigment, rode plekken, rode striemen en weefselvervormingen. Birthmarks vormen secundair bewijsmateriaal, want eerst moet op basis van wat een kind vertelt worden vastgesteld wie hij of zij in een vorig leven was. Van die vorige incarnatie moeten vervolgens medische dossiers of een autopsierapport worden gevonden. En dan is de vraag: zitten de birthmarks waar in het vorige leven de verwondingen zaten? Na hoofdstuk 5 komt de discussie over de anomalieën. Wie de aanwijzingen dat reïncarnatie bestaat onderuit wil halen kan dat op twee manieren aanpakken. De bekendste is om dat bewijsmateriaal als zodanig te ontkrachten, door te prikken, verdacht te maken, kortom, door het de status van bewijs voor reïncarnatie te ontnemen. Daarover gaat hoofdstuk 7. Hoofdstuk 6 gaat over de meer algemene tegenargumenten. Hoe kan het dat er steeds meer mensen komen? Waarom herinnert niet iedereen zich vorige levens? Als het goed is blijft er na die twee kritische hoofdstukken nog een stevige hoeveelheid bewijsmateriaal over. De laatste twee 33
hoofdstukken gaan over de vraag hoe we daarmee omgaan. Zijn de aanwijzingen dat reïncarnatie bestaat in te kaderen in de westerse wetenschap van nu? Een bijbehorende vraag is waarom sommige mensen zo makkelijk in reïncarnatie geloven en de aanwijzingen dat het bestaat uitroepen tot bewijzen, terwijl andere de mogelijkheid dat reïncarnatie bestaat altijd zullen blijven verwerpen, ongeacht de kracht van het bewijsmateriaal. Wat zit daarachter? Dan hebben we het dus niet over anomalieën of bewijzen maar over persoonlijke karakteristieken van degenen die het bewijsmateriaal bezien. En dan gaat het dus niet meer over de vraag of reïncarnatie bewezen is, maar of mensen vinden dat het bewezen is. Ja zegt de een – nee zegt de ander. Vanwaar dat verschil? Voor mij persoonlijk is dat een van de meest intrigerende vragen van dit hele onderzoek geworden en als ik de tijd had zou ik daarover een volgend boek schrijven. Hoofdstuk 8 gaat over lijnen naar de toekomst. Denk bijvoorbeeld aan het steeds verder uiteengroeien van wat veel mensen geloven en wat we maar even ‘de officiële leer’ zullen noemen. Steeds meer mensen in het Westen, jongeren voorop, geloven in reïncarnatie, maar de wetenschap lijkt zich met de dag dieper in te graven in het reductionisme en het materialisme. Hoe moet dat verder? Of vindt de wetenschappelijke gemeenschap het wel best om de aansluiting te missen met de mensen in het land? En moeten scholen iets met de gevonden bewijzen? Politici hebben het te pas en te onpas over de volgende generatie, maar gaan doorgaans voorbij aan de mogelijkheid dat zij en hun toehoorders zelf die volgende generatie zijn. Heeft dat consequenties voor ons denken over en onze zorg voor de wereld van morgen? Zou het kunnen dat een beter begrip van reïncarnatie consequenties heeft voor onze kijk op de toekomst, zingeving voor individuele levens en voor de maatschappij als geheel? Daarover valt hooguit iets tentatiefs te zeggen. Maar dat er al lang en breed iets aan het verschuiven is in de onderstroom van de samenleving lijkt zeker. In Amerika gelooft ruim 40 procent van de jongeren in reïncarnatie. In West-Europa gaat het hard die kant op, delen van Oost-Europa en de Baltische staten zitten ook tegen de 40 procent. 34
Wat is de betekenis van de anomalieën die wijzen op reïncarnatie voor onze samenleving? Verstrekkend, lijkt mij. Veel onrust in de westerse samenlevingen is het gevolg van de massale ontkerstening in combinatie met de opkomst van grote, nieuwe groepen gelovigen. Het meest opvallend zijn de moslims en ze zijn vrijwel zonder uitzondering van allochtone afkomst. Intussen laten de autochtone westerlingen die de kerken verlieten zich in groten getale inspireren door religies die een halve eeuw geleden nauwelijks in het Westen waren te vinden, vooral het hindoeïsme en het boeddhisme. Niet dat velen zich tot het hindoeïsme of het boeddhisme bekeren, ik doel op de miljoenen in Nederland alleen al die er iets van hebben meegenomen en proberen dat te integreren in hun leven. Denk aan de populariteit van Tibetaanse lama’s, de Dalai Lama voorop, maar bijvoorbeeld ook aan allerlei vormen van meditatie en mindfullnesstraining om effectiever te werken en met meer plezier te leven. Dat komt niet uit het christendom, de islam, het humanisme of de wetenschap, maar uit het hindoeïsme, waarvan het boeddhisme een afsplitsing is. Het percentage van de bevolking dat gelooft dat er niets is tussen hemel en aarde neemt ook toe, en een deel van hen gelooft expliciet dat er geen god bestaat. Te midden van al die verschuivingen onder groepen gelovigen, lijkt het een verfrissende exercitie om eens even niks te geloven en te kijken naar de feiten.
35