Trajectwijzer tweede graad - volledige proefversie

Page 1

RAAD

DE G E E W T


e

si

er

fv

oe

Pr © VA

N

IN


e

si

er

fv

oe

Pr © VA

N

IN

AA R G E ED

TWE D


IN N VA fv

er

si

e

©

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.diddit.be.

oe

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2021

Pr

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Eerste druk 2021 ISBN 978-90-306-9975-0 D/2021/0078/14 Art. 597552/01 NUR 110

Ontwerp: Effenaf Opmaak: Vrijdag Grafis Tekeningen: Veerle Hildebrandt


Inhoud 1 COMMUNICATIE

N

©

2 WOORDENSCHAT

Paginering volgt in latere proef

VA

1.8.1 Ironie 1.8.2 Sarcasme 1.8.3 Overdrijving 1.8.4 Woordspeling 1.8.5 Parodie

IN

1.1 Het communicatiemodel 1.2 Criteria voor geslaagde communicatie 1.3 Verbale en non-verbale communicatie 1.4 Beleefdheidsconventies 1.5 Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 1.6 Dubbele bodem 1.7 Symboliek 1.8 Humor

si

e

2.1 Waarom is woordenschat zo belangrijk? 2.2 Strategieën om de betekenis van woorden te achterhalen 2.3 Abstracte en concrete woorden 2.4 Betekenisrelaties

fv

er

2.4.1 Synoniem 2.4.2 Antoniem 2.4.3 Homoniem 2.4.4 Hyperoniem 2.4.5 Hyponiem

2.5 Woordvorming

oe

2.5.1 Samenstelling 2.5.2 Afleiding, grondwoord, voor- en achtervoegsel

Pr

2.6 Ontlening (leenwoorden, vreemde woorden en bastaardwoorden) 2.7 Neologisme 2.8 Gevoelswaarde van woorden 2.8.1 Denotatie en connotatie 2.8.2 Eufemisme 2.8.3 Dysfemisme

2.9 Spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen

Inhoud


3 ARGUMENTATIE

IN

3.1 Feit en mening 3.2 Standpunt 3.3 Argument en tegenargument 3.4 Conclusie 3.5 Veelvoorkomende argumenten

4 TEKSTEN

4.4.1 Kranten- of tijdschriftartikel 4.4.2 Column 4.4.3 Opiniestuk 4.4.4 Recensie 4.4.5 Infographic

©

4.5 Tekstopbouw

N

Fictie en non-fictie Objectief en subjectief Tekstsoorten en teksttypes Enkele teksttypes

VA

4.1 4.2 4.3 4.4

si

e

4.5.1 Onderwerp, hoofdgedachte en hoofdpunten 4.5.2 Titel, tussentitel, alinea en kernzin 4.5.3 Inleiding, midden en slot 4.5.4 Signaalwoorden en tekstverbanden 4.5.5 Verwijswoorden 4.5.6 Lay-out

er

4.6 Vaste structuren

oe

fv

4.6.1 Probleemstructuur 4.6.2 Maatregelstructuur 4.6.3 Evaluatiestructuur 4.6.4 Handelingsstructuur 4.6.5 Onderzoeksstructuur 4.6.6 Chronologische structuur

Pr

5 LEZEN, LUISTEREN EN KIJKEN (RECEPTIEVE VAARDIGHEDEN) 5.1 Doelen 5.2 Strategieën 5.2.1 Voor 5.2.2 Tijdens 5.2.3 Na 5.2.4 Topische vragen

5.3 Hoe beluister/bekijk je een interview? 5.4 Hoe lees je grafieken en tabellen?

Inhoud


5.5 Beeldtaal 5.5.1 Tekenstijl 5.5.2 Afstand 5.5.3 Perspectief

5.6 Hoe zoek je op het internet? 5.7 Hoe beoordeel je gevonden informatie? 5.8 Hoe orden je informatie? Bronnen noteren Een bibliografie opstellen

IN

5.8.1 5.8.2

5.9 Welke schema’s zijn er?

e

©

Schrijven in stappen Hoe bouw je een goede alinea op? Hoe schrijf je een mail? Hoe schrijf je een recensie? Hoe schrijf je een instructie? Hoe schrijf je een uitnodiging? Hoe formuleer je een klacht? Hoe bepaal je de lay-out van teksten? Hoe schematiseer je informatie? Hoe schrijf je een samenvatting?

si

6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10

VA

6 SCHRIJVEN

N

5.9.1 Algemeen 5.9.2 Veelvoorkomende schema’s

er

7 SPREKEN EN GESPREKKEN VOEREN

oe

fv

7.1 Spreekdoel 7.2 Publiek 7.3 Lichaamstaal 7.4 Intonatie, articulatie, volume en tempo 7.5 Hoe geef je een mondelinge presentatie?

Pr

7.5.1 Omschrijving 7.5.2 Een stappenplan voor een goede mondelinge presentatie

7.6 Hoe maak je een goede presentatie? 7.7 Alternatieve presentatievormen 7.8 Gesprekken voeren 7.8.1 Interview 7.8.2 Debat

Inhoud


8 TAALVARIATIE 8.1 Algemeen 8.2 Geografische taalvariatie

IN

8.2.1 Natiolect 8.2.2 Standaardnederlands 8.2.3 Dialect 8.2.4 Regiolect

8.3 Sociale taalvariatie 8.4 Situationele taalvariatie

10.1 Zelfstandig naamwoord

VA

10 TAALSYSTEEM: WOORDEN

N

9 TAALSYSTEEM: KLANKEN

10.2 Bijvoeglijk naamwoord

©

10.1.1 Omschrijving 10.1.2 Eigennaam, soortnaam en stofnaam 10.1.3 Concrete en abstracte zelfstandige naamwoorden 10.1.4 Kenmerken

si

e

10.2.1 Omschrijving 10.2.2 Bijvoeglijk gebruik van woorden 10.2.3 Verbuiging 10.2.4 Trappen van vergelijking

10.3 Voornaamwoord

oe

fv

er

10.3.1 Omschrijving 10.3.2 Persoonlijk voornaamwoord 10.3.3 Bezittelijk voornaamwoord 10.3.4 Aanwijzend voornaamwoord 10.3.5 Wederkerend voornaamwoord 10.3.6 Wederkerig voornaamwoord 10.3.7 Vragend voornaamwoord 10.3.8 Betrekkelijk voornaamwoord 10.3.9 Onbepaald voornaamwoord

Pr

10.4 Bijwoord

10.4.1 Omschrijving 10.4.2 In andere talen

10.5 Telwoord 10.5.1 Hoofdtelwoord en rangtelwoord 10.5.2 Bepaald en onbepaald telwoord 10.5.3 De spelling van het telwoord

10.6 Voegwoord

Inhoud


10.7 Voorzetsel 10.8 Tussenwerpsel 10.9 Werkwoord

11.1 Soorten zinnen

©

VA

11.1.1 Mededelende zin 11.1.2 Vragende zin 11.1.3 Bevelende zin of imperatief 11.1.4 Uitroepende zin 11.1.5 Ontkennende en bevestigende zin 11.1.6 Passieve en actieve zin 11.1.7 Enkelvoudige zinnen en samengestelde zin 11.1.8 Nevenschikking en onderschikking 11.1.9 Inversie

N

11 TAALSYSTEEM: ZINNEN

IN

10.9.1 Vormen van het werkwoord 10.9.2 Soorten werkwoorden 10.9.3 Werkwoordstijden 10.9.4 Zwakke en sterke werkwoorden

11.2 Zinsdelen

fv

er

si

e

11.2.1 Onderwerp 11.2.2 Persoonsvorm 11.2.3 Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde 11.2.4 Lijdend voorwerp 11.2.5 Meewerkend voorwerp 11.2.6 Voorzetselvoorwerp 11.2.7 Bijwoordelijke bepaling 11.2.8 Handelend voorwerp

oe

12 TAALSYSTEEM: ZINSONTLEDING 13 SPELLING

Pr

13.1 Strategieën 13.2 De spelling van het werkwoord 13.2.1 Hoe vervoeg je een werkwoord? 13.2.2 Bijzondere moeilijkheden 13.2.3 Werkwoorden van Engelse herkomst

13.3 Leestekens 13.3.1 Punt, vraagteken en uitroepteken 13.3.2 Komma 13.3.3 Puntkomma 13.3.4 Dubbele punt

Inhoud


13.3.5 Aanhalingstekens 13.3.6 Beletselteken 13.3.7 Gedachtestreepje 13.3.8 Haakjes 13.3.9 Schuine streep

13.6 Meervoud 13.6.1 Meervoud van zelfstandige naamwoorden 13.6.2 Meervoud van woorden uit het Latijn of Grieks 13.6.3 Twee weetjes over het meervoud

VA

13.7 Woordtekens

si

14.1 Omschrijving 14.2 Basistermen

e

14 POËZIE

©

13.7.1 Trema 13.7.2 Koppelteken 13.7.3 Apostrof 13.7.4 Accentteken

13.8 Afkortingen 13.9 Onthoudwoorden

er

14.2.1 Vers 14.2.2 Strofe 14.2.3 Refrein

14.3 Technieken

oe

fv

14.3.1 Rijm 14.3.2 Lay-out 14.3.3 Ritme 14.3.4 Herhaling

14.4 Beeldspraak

Pr

14.4.1 Vergelijking en metafoor 14.4.2 Personificatie 14.4.3 Synesthesie 14.4.4 Metonymie

14.5 Stijlfiguren

Inhoud

N

13.5.1 Tussen-n 13.5.2 Tussen-e

IN

13.4 Hoofdletters 13.5 Tussenklanken


14.6 Dichtvormen

IN

14.6.1 Haiku 14.6.2 Limerick 14.6.3 Ballade 14.6.4 Naamdicht 14.6.5 Vrij vers 14.6.6 Stiftgedicht 14.6.7 Visuele poëzie 14.6.8 Klankgedicht

15 PROZA

er

si

VA

e

©

15.2.1 Roman 15.2.2 Kortverhaal 15.2.3 Sciencefictionroman 15.2.4 Crime fiction & detective 15.2.5 Thriller 15.2.6 Drama 15.2.7 Autobiografie 15.2.8 Historische roman 15.2.9 Avonturenroman 15.2.10 Dystopie 15.2.11 Audioroman 15.2.12 Beeldverhaal 15.2.13 Fantasy 15.2.14 Fanfictie 15.2.15 Horror

N

15.1 Fictie lezen, beleven en bestuderen 15.2 Genres

fv

15.3 Verhaalvormen

oe

15.3.1 Sprookje 15.3.2 Sage en stadssage 15.3.3 Mythe

15.4 Verhaallijn

Pr

15.4.1 Chronologie 15.4.2 Spanningsopbouw 15.4.3 Verhaalbegin en verhaaleinde

15.5 Personages 15.5.1 Protagonist/held 15.5.2 Antagonist 15.5.3 Nevenpersonages 15.5.4 Vlakke en ronde personages

Inhoud


15.6 Vertelperspectief 15.6.1 15.6.2 15.6.3 15.6.4 15.6.5

Belevende ik Vertellende ik Alwetende hij/zij Personele hij/zij Meervoudig vertelperspectief

15.7 Tijd

IN

15.7.1 Tijdsprong 15.7.2 Flashback 15.7.3 Flashforward 15.7.4 Tempo

15.9 Thema

e

16.1 Omschrijving 16.2 Genres 16.3 Toneeltekens

©

16 TONEEL

VA

15.8.1 Geografische ruimte 15.8.2 Sfeerschepping 15.8.3 Symbolische ruimte 15.8.4 Karakterisering van personages

N

15.8 Ruimte

er

si

16.3.1 Ruimte 16.3.2 Decor 16.3.3 Kledij 16.3.4 Belichting 16.3.5 Mimiek en gestiek

fv

17 LITERAIRE EN KUNSTSTROMINGEN

Pr

oe

17.1 Omschrijving 17.2 Romantiek 17.3 Realisme

Inhoud


1

Het communicatiemodel

context

boodschap

ruis

ontvanger

VA

zender

N

IN

1.1

Communicatie

kanaal

effect

©

doel

e

Wanneer je communiceert, breng je informatie over van de ene partij naar de andere. Soms doe je dat met woorden, soms met gebaren, gezichtsuitdrukkingen, beelden …

• de zender

si

In een communicatiesituatie kun je deze delen onderscheiden: wie de boodschap zendt: de spreker, de schrijver, de tekenaar …

er

• de boodschap wat: de informatie die wordt gestuurd = wat je zegt (letterlijk) waarover: de boodschap achter de boodschap = wat je bedoelt

fv

• de ontvanger wie de boodschap ontvangt: de luisteraar, de lezer, de kijker … wat de zender bij de ontvanger wil bereiken (informeren, ontroeren …)

• de context

de omstandigheden waarin de boodschap wordt doorgegeven

• het kanaal

hoe/waarmee de boodschap wordt doorgegeven (het medium)

• het effect

de uitwerking die de boodschap heeft op de ontvanger

Pr

oe

• het doel

Soms zijn er elementen die ervoor zorgen dat een boodschap niet helemaal tot bij de ontvanger komt. Die elementen noemen we ruis. Een slechte verbinding, veel achtergrondlawaai, een computer die niet werkt …

1 Communicatie

11


1.2

Criteria voor geslaagde communicatie ‘Het belangrijkste in communicatie is horen wat er niet gezegd wordt.’ Peter F. Drucker

N

IN

Zoals je uit het communicatiemodel kunt afleiden, moet een zender altijd rekening houden met het publiek van zijn boodschap. Als je mensen wilt informeren die thuis zijn in een bepaald vakgebied, dan zal je tekst er heel anders uitzien dan wanneer je mensen informeert die nog nooit over dat onderwerp hebben gehoord. Als je je medeleerlingen ervan wilt overtuigen iets te doen, dan ga je ook anders te werk dan wanneer je je ouders wilt overtuigen. Communicatie is geslaagd wanneer aan volgende vier criteria is voldaan.

tip

VA

Je leraar, je medeleerlingen en ook jijzelf zullen geregeld die criteria gebruiken om feedback te geven bij schrijf- en spreekoefeningen.

e

©

Duidelijkheid De betekenis moet eenduidig zijn, de tekst moet aansluiten bij wat het doelpubliek weet, je moet op zijn minst antwoord geven op de topische vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe).

er

si

Gepastheid Je tekst moet beleefd zijn, mag de lezer of luisteraar niet choqueren of overdreven kinderlijk behandelen. Een goede tekst is lang genoeg, zonder overbodige informatie en onnodige details.

oe

fv

Aantrekkelijkheid Zowel de inhoud als de vorm van je tekst moeten je publiek uitnodigen om verder te lezen of te luisteren. Houd ook rekening met de normen binnen een bepaalde communicatiesituatie: een aantrekkelijke mail naar de directeur van de school is iets anders dan een aantrekkelijke uitnodiging voor een fuif.

Pr

Correctheid Je tekst mag geen inhoudelijke fouten bevatten en ook de spelling en de zinsbouw moeten correct zijn.

12

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


1.3

Verbale en non-verbale communicatie Verbale communicatie is een vorm van communicatie waarbij je woorden en/of geluiden gebruikt. Er bestaat gesproken en geschreven verbale communicatie bijvoorbeeld een brief of een radioprogramma.

IN

Non-verbale communicatie is de uitwisseling van boodschappen ‘zonder woorden’, bijvoorbeeld lichaamstaal of verkeersborden.

N

In mondelinge communicatie gaan verbale en non-verbale communicatie altijd samen. Je gelaatsuitdrukking heeft bijvoorbeeld een invloed op hoe de boodschap overkomt.

VA

Dit krantenartikel vat kort het belang van non-verbale communicatie samen.

e

©

Ja, je gezicht verraadt wat je denkt, maar geen nood: lichaamstaal kun je leren

er

si

Je lichaam verraadt wie je bent en wat je denkt. Maar dat hoeft geen slecht nieuws te zijn: ook lichaamstaal kun je perfectioneren.

oe

fv

Ik heb een gesprek met Dana Ketels van het Centrum voor Lichaamstaal. We begroeten elkaar met een handdruk. ‘Hoe we handen schudden, geeft veel prijs over wie we voor ons hebben’, zegt mevrouw Ketels. ‘Jij gaf net een slappe handdruk, wat een onzekere indruk maakt.’ Ook wijst ze op mijn gebogen rug, nog een teken van onzekerheid.

Pr

Wie geen slecht figuur wil slaan tijdens bijvoorbeeld een sollicitatie of op een date, maakt op de volgende manier een goede indruk, zegt mevrouw Ketels: ‘Eerst en vooral, glimlachen, dat werkt overal ter wereld. Oogcontact is ook belangrijk, want als je de ander niet in de ogen kijkt, kom je ongeïnteresseerd over. Laat je gekruiste armen en benen thuis en zorg voor een open houding. Door tijdens een gesprek naar voren te leunen, toon je belangstelling.’ Veel van onze communicatie geven we weg door onze non-verbale signalen. Dan praten we over lichaamshouding, handgebaren, oogcontact, gezichtsuitdrukkingen, intonatie. Hoe we iets zeggen is dus belangrijker dan wat we zeggen. Bron: www.demorgen.be

1 Communicatie

13


1.4

Beleefdheidsconventies

Enkele voorbeelden van beleefdheidsconventies zijn: • het gepaste stemvolume gebruiken;

IN

Bij geslaagde communicatie houden de zender en de ontvanger zich aan een hele reeks afspraken. Zo probeert de zender zo duidelijk mogelijk te communiceren. Er zijn ook afspraken die gewoon met beleefdheid te maken hebben. Die afspraken zijn de beleefdheidsconventies. Ze bepalen wat gepast is in een bepaalde situatie.

N

Je praat stiller tijdens een herdenkingsdienst dan wanneer je een gesprek voert aan de rand van het voetbalveld.

VA

• op een geschikt moment het woord nemen;

Tijdens een debat op school kun je niet zomaar het woord nemen; je wacht tot de gespreksleider jou het woord geeft. • interesse tonen in wat wordt gezegd.

©

Wanneer een leraar jou iets uitlegt, maak je oogcontact. Het is bijvoorbeeld onbeleefd om tijdens de uitleg iets op je smartphone te lezen.

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

fv

1.5

er

si

e

De meeste beleefdheidsconventies heb je gaandeweg geleerd, ze staan niet echt opgeschreven. Daarom noemen we de ze ook wel impliciete afspraken. Het schoolreglement bijvoorbeeld bevat expliciete afspraken die je echt kunt nalezen en die door de leraren en directie zijn opgesteld.

oe

Bij letterlijk taalgebruik beschrijven de woorden die je gebruikt wat er in de werkelijkheid gebeurt. Ik viel over de mat. De zoo kocht een nieuwe beer aan.

Pr

Bij figuurlijk taalgebruik betekent een woord of zin niet precies wat er staat; je moet de betekenis niet letterlijk nemen. De zender gebruikt dan een beeld om iets uit te drukken of duidelijker onder woorden te brengen. Toen hij dat hoorde, viel hij van zijn stoel. De beer kwam het café binnen. (= sterke man)

Sommige zinnen kunnen zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden. De context is dan heel belangrijk om de boodschap goed te begrijpen.

14

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


gevraagd

IN

HiRes is aan

1.6

VA

N

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over letterlijk en figuurlijk taalgebruik.

Dubbele bodem

©

Wanneer een zin of een woord een dubbele bodem heeft, dan heeft het een extra betekenis. In dat geval kun je de boodschap op twee manieren lezen en hebben de woorden (bewust of onbewust) een grappige, emotionele of diepzinnige tweede betekenis.

er

Symboliek

In teksten en bij belangrijke gebeurtenissen maken mensen vaak gebruik van symbolen. Dat zijn tekens of voorwerpen die binnen een bepaalde groep door bijna iedereen eenzelfde, achterliggende betekenis krijgen.

oe

fv

1.7

si

e

In een kannibalenstam is geen enkele vader verbaasd dat iemand hem om de hand van zijn dochter vraagt. Hier vind je enkele afslanktips waar je vet mee bent!

Pr

Bekende symbolen zijn bijvoorbeeld een cirkel voor oneindigheid, een hart voor liefde of een duif voor vrede.

Op die manier kun je in fictie, bij reclame en op wenskaarten op zoek gaan naar een onderliggende laag. De term gelaagdheid duidt dus aan dat een tekst verschillende betekenissen heeft: de woorden of gebeurtenissen zijn dan niet alleen letterlijk te lezen; de auteur geeft ons ook een onderliggende boodschap mee.

1 Communicatie

15


1.8

Humor Een zender kan gebruikmaken van verschillende soorten humor. Meestal zijn die gebaseerd op iets onverwachts (een vreemde situatie of een grappige combinatie van gebeurtenissen) of op het contrast tussen wat er letterlijk staat en wat de zender bedoelt.

IN

Woordspelingen zoals ‘Als dat hier nog lang gaat duren, dan zal het hier rap gedaan zijn’.

1.8.1 Ironie

N

Ironie is een milde vorm van humor die niet kwetsend bedoeld is. De zender zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt.

VA

‘Wat ben jij vroeg vandaag!’ tegen iemand die ongelooflijk te laat komt.

1.8.2 Sarcasme

©

Sarcasme is bijtende spot. Sarcasme kan erg lijken op ironie, maar is directer en bitterder. Meestal neemt het de vorm aan van een grove, kwetsende formulering, maar sarcasme kan ook subtiel zijn.

1.8.3 Overdrijving

e

‘Had je een drie voor wiskunde? Jammer, toch! Dan heb je zeker weer hard gestudeerd!’

er

si

Wanneer je tijdens de communicatie iets extra duidelijk wilt maken, kun je een overdrijving gebruiken. Je kunt de overdrijving ook gebruiken om je taal te variëren of om een humoristisch effect te krijgen. Een ander woord voor die overdrijving is hyperbool.

oe

fv

‘Ik sta hier al een eeuw aan dit bushokje!’ wanneer je met iemand hebt afgesproken die te laat is en je wilt laten merken dat je al een tijdje aan het wachten bent. Sommige overdrijvingen zijn zo ingeburgerd in het taalgebruik dat we ze normaal vinden.

Pr

Ik verveel me dood!

Ook in de reclame vind je vaak overdrijvingen. Miele maakt al sinds 1984 reclame met deze slogan.

er is geen betere 16

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


1.8.4 Woordspeling Een woordspeling is het bewuste gebruik van een woord of woorden in verschillende betekenissen. Het is vaak komisch bedoeld. Zijn het mijnwerkers of de jouwe? Word bokser: meer kans op slagen.

IN

1.8.5 Parodie

VA

N

Een parodie is een grappige nabootsing van een film, een lied, een verhaal, een tvprogramma, een bekende figuur … Er worden typische kenmerken (taalgebruik, kledij, uiterlijke kenmerken) van het origineel geïmiteerd om een grappig effect te krijgen. Een parodie maakt vaak gebruik van overdrijvingen.

© Florian Van Eenoo Photonews/Photo News

Pr

oe

fv

er

si

e

©

Het bekende tv-programma Tegen de Sterren op maakt parodieën van programma’s zoals Thuis, De Mol en van figuren zoals Koning Filip en Regi.

1 Communicatie

17


2

Waarom is woordenschat zo belangrijk? Om te kunnen lezen is woordenschat van cruciaal belang. Dit zijn de drie belangrijkste redenen: 1 Je begrijpt de tekst beter als je de woorden begrijpt.

IN

2.1

Woordenschat

VA

N

2 Woorden zijn cruciaal in communicatie. Een goede woordenschat heeft invloed op alle aspecten van communicatie: luisteren, spreken, lezen en schrijven.

Bron: www.scholastic.com

©

3 Wanneer je woordenschat uitbreidt, verbeteren meteen je schoolresultaten, je sociale vaardigheden en je zelfvertrouwen.

Scholastic is de grootste uitgever en verdeler van kinderboeken en educatief materiaal voor

jongeren. Het bedrijf gaf onder andere Harry Potter en The Hunger Games uit en heeft wereldfaam

e

met programma’s die jongeren ondersteunen bij lezen en schrijven.

si

Strategieën om de betekenis van woorden te achterhalen

er

2.2

fv

Om de betekenis van woorden te achterhalen, kun je een aantal woordleerstrategieën gebruiken. Je vindt ze hieronder. De volgende waarin ze vermeld zijn, heeft geen belang. Betekenis afleiden: context

oe

Je probeert het woord vanuit de context te verklaren.

Pr

Je bekijkt afbeeldingen, je zoekt synoniemen, tegenstellingen of voorbeelden in de zinnen voor of na het onbekende woord. Soms wordt het woord ook in de tekst verklaard. Mijn moeder kreeg van haar baas educatief verlof om een nieuwe opleiding te volgen. Door de verwijzing naar opleiding begrijp je waarschijnlijk de betekenis van educatief. Omdat de drie gevangenen in detentie werden geplaatst, konden zij geen beroep doen op de dagactiviteiten en moesten ze hun maaltijd in afzondering opeten. Door de context van de gevangenis en de extra uitleg na de komma begrijp je waarschijnlijk wat detentie betekent.

18

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


Betekenis afleiden: taalverwantschap Lijkt het woord op een woord dat je kent uit een andere taal? Soms ken je een woord in een andere taal dat lijkt op het woord dat in de tekst voorkomt. Als je het woord in de vreemde taal begrijpt, zul je ook gemakkelijker de betekenis ervan kennen in het Nederlands.

IN

Bij het horen van educatief, kun je denken aan het Franse éducation of het Engelse to educate.

si

e

©

VA

N

Hoewel je het woord detentie niet dagelijks zult gebruiken, ken je uit een film of songtekst zeker de woorden détention of detention.

er

Betekenis afleiden: woorddelen

fv

Woorddelen kunnen je ook helpen. Ga op zoek naar de betekenis van de afzonderlijke woorddelen.

oe

Wat betekenen de afzonderlijke woorden van een samenstelling? Welk woord bepaalt de betekenis? Meestal bepaalt het laatste deel van de samenstelling de betekenis.

Pr

soepgroente: groente die in de soep verwerkt wordt groentesoep: soep gemaakt met verschillende groenten

Hoe bepaalt het voor- of achtervoegsel de betekenis van een afleiding? kennen – ontkennen ont- duidt op het niet kennen.

Betekenis afleiden: woordenboek Begrijp je een woord niet, vind je de betekenis niet in de tekst en lukt het ook niet om de betekenis te achterhalen door het woord te ontleden? Gebruik dan een (online) woordenboek. 2 Woordenschat

19


Naast de betekenis van het woord krijg je er nog aanvullende informatie. Zo staan het juiste lidwoord, het genus en de meervoudsvorm bij een zelfstandig naamwoord. Bij werkwoorden staan ook steeds de stam, de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord. Het woordenboek geeft ook aan waar de klemtoon ligt en hoe je het woord splitst in lettergrepen.

IN

In een papieren woordenboek of woordenlijst staan woorden alfabetisch gerangschikt.

groot·mees·ter (de; m,v; meervoud: grootmeesters) 1 hoogste bestuurder van

N

een ridderorde of hofhouding 2 iem. die ergens bijzonder goed in is 3 hoogste internationale titel die een schaker of dammer kan verwerven

VA

Hulp vragen

Als je de betekenis zelf niet kunt vinden, dan vraag je de betekenis aan iemand die het woord wel begrijpt.

Abstracte en concrete woorden

©

2.3

e

Concrete woorden duiden dingen aan die je kunt vastnemen, dingen met een duidelijke vorm en inhoud.

si

de auto, het zakmes, de leraar

er

Abstracte woorden duiden dingen aan die je niet kunt vastnemen zoals gevoelens of eigenschappen.

Betekenisrelaties

oe

2.4

fv

het geloof, januari, de liefde

Pr

Wanneer je het woord fiets in het woordenboek opzoekt krijg je de definitie en ook betekenisverwante termen die verschillende betekenisrelaties uitdrukken. Definitie:

Voertuig met twee in elkaars verlengde geplaatste wielen, dat men voortbeweegt door op de pedalen te trappen.

Betekenisverwante termen: • hyperoniem: voertuig • synoniem(en): rijwiel, stalen ros, velo • hyponiem(en): crossfiets, e-bike, herenfiets

20

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


2.4.1 Synoniem Een synoniem is een woord dat (ongeveer) dezelfde betekenis heeft als een of meer andere woorden.

2.4.2 Antoniem Antoniemen zijn woorden met een min of meer tegengestelde betekenis.

N

mooi – lelijk, groot – klein

IN

fiets, rijwiel, velo neus, reukorgaan, snufferd wandelen, stappen, kuieren, gaan

VA

2.4.3 Homoniem

Homoniemen zijn woorden met dezelfde schrijfwijze en uitspraak, maar met een verschillende betekenis.

©

Hij ging geld afhalen in de bank. (= financiële instelling) We kochten een nieuwe bank voor ons salon. (= zitmeubel)

si

2.4.4 Hyperoniem

e

Hij trapte de bal recht in het doel. (= rond voorwerp om mee te spelen) Ze dansten de hele nacht samen op het bal. (= dansfeest)

er

Een hyperoniem is een woord waarvan de betekenis die van een ander woord insluit. Het hyperoniem heeft altijd een ruimere betekenis dan het onderliggende woord.

fv

Voertuig is een hyperoniem van fiets. Lichaamsdeel is een hyperoniem van neus.

oe

2.4.5 Hyponiem

Pr

Een hyponiem is een woord waarvan de betekenis gedekt wordt door een andere term met een ruimere betekenis. Crossfiets, e-bike en herenfiets zijn hyponiemen van fiets. Boksersneus, drankneus en wipneus zijn hyponiemen van neus.

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over de verschillende soorten betekenisrelaties.

2 Woordenschat

21


2.5

Woordvorming 2.5.1 Samenstelling Een samenstelling is een woord dat gevormd is uit twee of meer woorden die op zichzelf bestaan. Met de woorden kook en boek kun je kookboek vormen.

IN

In het Nederlands kun je veel samenstellingen vormen. fietshelm, fietshelmenhandel, fietshelmenverzameling

N

De delen van een samenstelling zijn woorden die ook zelfstandig voorkomen.

VA

fiets, helm, handel, verzameling

Afleiding, grondwoord, voor- en achtervoegsel

er

2.5.2

si

e

©

Samenstellingen kun je op verschillende manieren vormen: • zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord dorpsplein, sportkledij, boekenkast • telwoord + zelfstandig naamwoord drieluik, vierkant, eenrichtingsverkeer, tweedejaarsstudent • bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord hogeschool, sneltrein, zuurdeeg • bijwoord + zelfstandig naamwoord achterneef, binnentuin • werkwoordstam + zelfstandig naamwoord kookboek, waakhond

fv

In een afleiding kunnen niet alle delen zelfstandig voorkomen. Dat is een belangrijk verschil tussen een afleiding en een samenstelling.

oe

treintje: tje is geen zelfstandig woord. schattig: ig is geen zelfstandig woord.

Een afleiding bestaat uit een grondwoord en voor- of achtervoegsels.

Pr

Onschuldig is een afleiding: on is het voorvoegsel, het komt voor het grondwoord, on kan niet zelfstandig voorkomen

schuld is het grondwoord

Een ander woord voor voorvoegsel is prefix. Een ander woord voor achtervoegsel is suffix.

22

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT

ig is het achtervoegsel, het komt achter het grondwoord, ig kan niet zelfstandig voorkomen


2.6

Ontlening (leenwoorden, vreemde woorden en bastaardwoorden) Leenwoorden zijn woorden die een taal uit een andere taal heeft overgenomen. Soms is dat niet meer duidelijk (bijvoorbeeld bij crème en computer), soms zijn de woorden al zo lang geleden overgenomen dat je dat niet meer ziet, zoals bij muur en tafel.

IN

Het Nederlands leende ook woorden aan andere talen. Zo zijn de volgende Engelse woorden afkomstig uit het Nederlands: landscape (landschap) sleigh (slee)

N

yacht (jacht)

VA

boss (baas) buoy (boei)

We kennen twee soorten leenwoorden: vreemde woorden en bastaardwoorden.

e

e-mail, carrière, mecanicien, show

©

Vreemde woorden zijn leenwoorden die hun oorspronkelijke spelling en uitspraak behouden hebben.

oe

fv

er

etalage, productie

si

Bastaardwoorden zijn leenwoorden die aangepast zijn aan de Nederlandse spelling en uitspraak.

Vreemd woord en bastaardwoord zijn neutrale termen. Het feit dat de woorden uit een andere taal komen, houdt geen afkeuring in. Woorden ontlenen uit andere talen is een bijzonder normaal verschijnsel: we zien het in alle talen gebeuren.

Neologisme

Pr

2.7

tip

De woordenschat van een taal is niet vast: soms verdwijnen er woorden, soms komen er woorden bij. Een neologisme is een nieuw woord of een bestaand woord dat een nieuwe betekenis krijgt. Vaak ontstaan nieuwe woorden als er een uitvinding gebeurt of een grote verandering plaatsvindt. Zo ontstonden in maart 2020 deze nieuwe woorden voor samen online iets drinken: beeldborrelen, e-peritieven, apperitieven 2 Woordenschat

23


2.8

Gevoelswaarde van woorden Woorden hebben vaak een gevoelswaarde: ze kunnen een neutrale, positieve of negatieve emotie met zich meedragen. De gevoelswaarde van woorden kan veranderen doorheen de tijd en is verschillend voor iedereen.

Denotatie en connotatie

IN

2.8.1

N

De denotatie van een woord is de letterlijke betekenis van een woord. Het is de betekenis die je terugvindt in het woordenboek. De denotatie wordt soms ook de eerste betekenislaag genoemd. Het varken leeft op de boerderij.

VA

De connotatie is de extra betekenis die een woord kan krijgen afhankelijk van de context. Die betekenis vind je niet altijd terug in het woordenboek. Deze leerling is een echt varken.

©

In geslaagde communicatie heeft de zender een goed inzicht in de mogelijke connotaties van woorden.

e

2.8.2 Eufemisme

si

Een eufemisme is een verzachtende uitdrukking voor een woord dat mensen kwetsend of ongepast vinden.

er

de slepende ziekte, de liefde bedrijven, een grote boodschap doen

fv

2.8.3 Dysfemisme

oe

Bij een dysfemisme gebruik je een hard, choquerend of kwetsend woord of omschrijving om iets te benoemen. Meestal gebeurt dat om boosheid, teleurstelling of frustratie uit te drukken.

Pr

de tering, neuken, schijten

24

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT

Persoonlijke invulling Niet iedereen zal een eufemisme of dysfemisme op dezelfde manier ervaren. Of je een woord neutraal, hard of net zacht vindt, hangt samen met je eigen opvatting over dingen, hoe vaak je een woord gehoord hebt en welke ervaringen je zelf hebt.


2.9

Spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen Spreekwoorden kun je niet veranderen; ze hebben vaak het uitzicht van een volledige zin. Spreekwoorden zijn vaak kernachtig. De meeste spreekwoorden zijn wijsheden die van generatie op generatie worden doorgegeven. Soms verwijzen ze naar gewoontes of gebruiksvoorwerpen die we niet altijd meer kennen.

IN

Oost west, thuis best. Na regen komt zonneschijn. Hoge bomen vangen veel wind.

N

Zegswijzen kun je aanpassen; het zijn woordgroepen die je aan de situatie kunt aanpassen door een onderwerp te kiezen, het werkwoord te vervoegen of ze negatief te gebruiken.

VA

In deze discussie hield zij het been stijf. (zegswijze: het been stijf houden)

Pr

oe

fv

er

si

e

©

De term uitdrukking is een algemene term die we gebruiken voor de vaste verbinding met een figuurlijke betekenis die we hierboven bespraken.

2 Woordenschat

25


3

si

e

©

VA

N

IN

Argumentatie

er

Mensen argumenteren en discussiëren over verschillende dingen. Ze schermen met standpunten en proberen die zo goed mogelijk te verdedigen.

Feit en mening

fv

3.1

oe

Een feit is iets wat je kunt bewijzen of controleren. Er is dus geen discussie mogelijk, de uitspraak is objectief.

Pr

Parijs is de hoofdstad van Frankrijk. Meghan Markle huwde met prins Harry in 2019. De erkende jeugdbewegingen van Vlaanderen bereiken 250 000 jongeren.

Met een standpunt of een mening geef je aan hoe je over een stelling denkt. Dat is steeds persoonlijk, er is discussie mogelijk. De uitspraak is subjectief. Parijs is een prachtige stad. Meghan Markle droeg een lelijke bruidsjurk. Het is leuk om elk jaar met de jeugdbeweging op kamp te gaan.

26

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


Het verschil tussen subjectief en objectief Feiten zijn objectief, ze staan los van een mening. Een objectief verslag geeft enkel feiten, het is neutraal. Iets volledig neutraal weergeven, vertellen of opschrijven is heel moeilijk. Een tekst met daarin een duidelijke mening noemen we subjectief. Objectief en subjectief zijn dus antoniemen.

IN

2.4.2

3.2

VA

N

Mensen lezen kranten of kijken naar het nieuws op televisie om feiten te weten te komen. Van een journalist verwachten we immers niet dat hij zijn eigen mening brengt, maar dat hij objectief informatie geeft. Soms ligt de nadruk echter op emoties en zal de mening van mensen (kenners of voorbijgangers) een belangrijk deel van het bericht worden.

Standpunt

©

Een standpunt is een uitspraak waarmee je een mening geeft over een onderwerp. Synoniemen voor standpunt zijn: stelling, mening of visie.

e

Argument en tegenargument

si

3.3

er

Wanneer je een standpunt over iets inneemt, dan geef je daarover je mening. Je kunt je standpunt verdedigen of onderbouwen met argumenten. Je probeert de andere(n) te overtuigen.

fv

Wanneer je het niet eens bent met iemands argumenten, kun je argumenten tegen het standpunt geven. Je geeft dan tegenargumenten.

oe

Objectieve of feitelijke argumenten zijn controleerbaar. Je kunt ze in de werkelijkheid nagaan.

Pr

Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op een gevoel, een overtuiging, vermoedens of een geloof. Ze zijn persoonlijk en dus moeilijk controleerbaar. Zo kun je echt niet naar dat feest gaan. Je kunt als man niet op een huwelijksreceptie aankomen zonder kostuum en das.

3 Argumentatie

27


3.4

Conclusie

3.5

IN

In een discussie of debat geven mensen hun standpunt. In een goed gesprek is elk standpunt uitgewerkt met argumenten en reageren de deelnemers gepast en onderbouwd op elkaar. Aan het einde worden alle voor- en tegenargumenten afgewogen en komt de groep tot een besluit, de conclusie.

Veelvoorkomende argumenten

N

Om een standpunt te onderbouwen, kun je gebruikmaken van verschillende soorten argumenten. Veelvoorkomende argumenten zijn:

VA

• Argumenten op basis van autoriteit: hier verwijs je naar wat een specialist over het onderwerp zegt. Volgens professor biostatistiek Geert Molenberghs is het verloop van dit virus normaal. Hij raadt de bevolking wel aan om strikt de voorgestelde maatregelen op te volgen.

©

• Argumenten op basis van vergelijking: hier maak je je standpunt duidelijk door te verwijzen naar een gelijkaardige situatie.

e

Deze toets bevat te veel vragen en kan niet op één lesuur worden opgelost. De leerlingen van de andere klas vonden dat ook en daar heeft iedereen minimaal één vraag moeten openlaten.

si

• Argumenten op basis van cijfers en onderzoek: hier verwijs je naar het resultaat van een wetenschappelijk onderzoek.

er

Vorig jaar toonde een onderzoek van de KU Leuven aan dat meer dan 75% van de 65-plussers actief is op sociale media.

fv

• Argumenten op basis van emoties, of emotionele argumentatie: hier maak je geen gebruik van feiten, maar speel je net heel sterk in op de emoties van je publiek. Door een goede band te creëren of in te zetten op jullie relatie, probeer je zo je gelijk te halen.

oe

Ik heb jullie in het verleden de waarheid verteld en jullie konden ook altijd met jullie problemen bij mij terecht. Daarom vraag ik nu jullie steun bij dit project.

Pr

De kwaliteit van argumenten Niet alle argumenten zijn even sterk. Stel jezelf kritische vragen bij de argumenten van je toehoorders. Is de specialist echt een kenner van het onderwerp? Werd het onderzoek goed gevoerd en zijn de resultaten betrouwbaar? Kun je de twee situaties écht met elkaar vergelijken? Durf op een gepaste manier aan te geven dat je twijfelt of dat je denkt dat de spreker een vergissing maakt. Als iemand emotionele argumenten gebruikt, dan doe je er goed aan dat te benoemen. Bevestig de band die je met de spreker hebt, maar geef aan dat je zonder sterke argumenten niet overtuigd bent.

28

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


4 4.1

Teksten

Fictie en non-fictie

N

IN

We noemen teksten fictie wanneer ze gaan over een verzonnen werkelijkheid. Die verhalen spelen zich vooral af in de fantasie van de auteur en zijn publiek. Bijvoorbeeld: videogames, fantasy en sprookjes. Ook creatieve teksten waarin emoties centraal staan, bijvoorbeeld gedichten, kortfilms en liedteksten, zijn fictie.

VA

Non-fictie is de verzameling van zakelijke teksten die over feiten gaan. Voorbeelden zijn kranten, woordenboeken en reisgidsen. Een vrouw sterft in een verkeersongeval. Er verschijnt een artikel in de krant waarin het ongeval besproken wordt. Het artikel vermeldt de datum, de naam van de vrouw, de plaats … Dat artikel noemen we non-fictie.

©

De man van de vrouw schrijft een gedicht voor zijn overleden vrouw. Dat gedicht noemen we fictie.

er si e

Het bijvoeglijk naamwoord van fictie is fictioneel. We spreken dus van fictionele en nonfictionele teksten. Boekhandels en bibliotheken gebruiken de termen fictie en non-fictie ook om bijvoorbeeld boeken in te delen.

Bestsellers fictie

De negen kamers 12+

14+

HARD HART

3

WWW.BOEKTOPPERS.BE

pakketB_1_hard hart.indd 1

ALINE SAX

met prenten van

ANN DE BODE

12+

14+

Steven Herrick

16+

vanin.be

4

WWW.BOEKTOPPERS.BE / WWW.BOEKTOPPERSVO.NL

1/05/19 11:17

513959

WWW.BOektOPPers.Be

25/06/13 15:48

16+

595233

2

vanin.be

592611

595233

WWW.BOEKTOPPERS.BE

ndeneters.indd 1

14+

isH ait HamOU

vanin.be

1

12+

16+

www.vanin.be

Met gevoel voor humor én de tragiek van het dagelijks leven beschrijft de auteur een dorpje waarin je – wil je leven – maar één ding kunt doen. En dat is weggaan.

hem te gaan zoeken.

Aan de rivier

AAN DE RIVIER

16+

zit. Op een dag komt een soldaat naast haar zitten die anders ruikt dan andere soldaten. Hij mag de herberg niet binnen omdat hij zwart is. Maar het meisje praat onbevangen met hem en ze genieten samen van de gesprekken. Als hij op een dag ineens niet meer opdaagt, besluit ze

STEVEN HERRICK

14+

PETER-PAUL RAUWERDA

H ET M EI SJE EN D E SO L D A AT

herberg, waar soldaten komen verpozen als ze enkele dagen rust hebben. Er woont een blind meisje dat graag in de zon buiten op de bank

HET MEISJE EN DE SOLDAAT

12+

en hij verliest zich in dagdromen. Hij krijgt ook steeds meer af te rekenen met onverklaarbare woedeaanvallen, waarbij hij het contact met de werkelijkheid compleet verliest. Wanneer Rachella een donkere periode doormaakt, blijkt hij toevallig de juiste man op de juiste plaats. Ze groeien gaandeweg naar elkaar toe. Wordt de liefde voor Rachella Toms redding of ondergang?

Als in een gedicht schetst Steven Herrick het leven in een ingeslapen stadje in Australië. Er gebeurt niets en toch is de spanning duidelijk aanwezig. Harry groeit met zijn broertje op in een leeg huis. Zijn vader werkt, zijn moeder is dood, zijn vriendinnetje verdrinkt.

Net achter de frontlijn in de Westhoek staat een

ALINE SAX

16+

marita de sterck

De hondeneters

Tom Macleigh laat de bedrukte sfeer van zijn ouderlijk huis en de voorspelbaarheid van zijn saaie provinciestadje achter zich en gaat studeren aan de universiteit van Boston. In de anonimiteit van de grootstad bloeit de teruggetrokken jongeman langzaam open: hij staat op eigen benen, maakt enkele intrigerende nieuwe vrienden en komt in de ban van zijn bloedmooie studiegenote Rachella. Verlegen als hij is, durft Tom haar niet aan te spreken

hArD hArt

14+

en gebeuren er rare dingen. ‘s Nachts wordt er ingebroken en de inbreker laat een groot boek achter over een huis dat onverwacht verschijnt. Als later op de dag eenzelfde huis op een braakliggend veldje opdoemt, besluit hij naar binnen te gaan. Terwijl zijn hoofd bonkt, zwerft hij door de kamers van het mysterieuze huis tussen droom en werkelijkheid.

isH ait HamOU

12+

Jonas heeft al tijdenlang vreselijke hoofdpijnen. Net op het moment dat hij alleen thuis is, worden ze vrijwel ondraaglijk

PETER-PAUL RAUWERDA DE NEGEN KAMERS

In de ruige, verarmde Rupelstreek ontmoet Victor het mooiste meisje van de wereld, brutale straatmadelieven, de vrouw met de baard en … de hondenslachter van Boom.

557616

OektOPPers.Be

Eind 1917, in volle oorlogstijd, loopt Victor weg van huis om zijn herdershond te zoeken. Uit zijn vaders bureau steelt hij een mes, geld en een pak brieven van zijn broer, die aan het front zit. Op de armenmarkt hoort Victor dat in deze hongerwinter elke hond gevaar loopt. Hij kan niet anders dan het pad van de hondenvangers te volgen, langs verraderlijke rivieren en hongerige moerassen.

marita de sterck De honDeneters

Pr oe

fv

Op zoek naar dé boeken van deze week? Laat je inspireren door onze top 5 fictieboeken!

5

B Aan de rivier_BT.indd 1

15-06-2010 13:47:24

De hondeneters

De negen kamers

Hard hart

Het meisje en de soldaat

Aan de rivier

Marita de Sterck

Peter-Paul Rauwerd

Ish Ait Hamou

Aline Sax

Steven Herrick

4 Teksten

29


tip De grens tussen fictie en non-fictie is niet altijd duidelijk. Heel vaak baseren auteurs zich op de werkelijkheid om overdreven of uitgevonden verhalen te vertellen. Soaps zijn hier een duidelijk voorbeeld van.

N

IN

Sommige non-fictie kan de werkelijkheid ook fout weergeven, terwijl sommige fictie een heel getrouw beeld van de werkelijkheid geven. Het is vooral belangrijk dat je nadenkt over de bedoeling van de auteur. Had hij de bedoeling om fictie of non-fictie te schrijven?

4.2

VA

Online bij `Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over fictie en non-fictie.

Objectief en subjectief

e

©

Objectief betekent zakelijk, letterlijk, neutraal. Een objectieve foto geeft de werkelijkheid weer zoals die echt is. In objectieve teksten wordt de werkelijkheid neutraal beschreven, zonder een eigen mening.

Pr

oe

fv

er

si

Het tegenovergestelde is subjectief. Een schrijver of kunstenaar zal een persoonlijk standpunt innemen en dat verwerken in de boodschap. Zo komt de eigen mening naar voren en worden gegevens vanuit een bepaalde overtuiging weergegeven.

30

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


4.3

Tekstsoorten en teksttypes Een schrijver of spreker wil met zijn tekst iets bereiken. Hij heeft een bepaald doel. Afhankelijk van het doel kiest de schrijver of spreker voor een tekstsoort. Er zijn verschillende tekstsoorten en tekstdoelen en veel teksttypes. tekstdoel

teksttype

IN

tekstsoort

informeren

krantenartikel, bijsluiter, nieuwsbericht, rapport, verslag

persuasieve tekst of beïnvloedende tekst

beïnvloeden, aanzetten om iets te doen

reclameboodschap, betoog, klachtenbrief

opiniërende tekst of overtuigende tekst

opiniëren, overtuigen

opiniestuk, recensie

prescriptieve tekst

voorschrijven

recept, gebruiksaanwijzing

narratieve tekst of verhalende tekst

vertellen, ontspannen, amuseren, ontroeren

VA

N

informatieve tekst

©

reisverhaal, stripverhaal, roman

Drie opmerkingen

si

e

1 Het verschil tussen persuasieve en opiniërende teksten is vaak klein. Persuasieve teksten willen beïnvloeden en aanzetten om iets te doen. Opiniërende teksten willen een opinie geven of overtuigen.

er

2 Elke tekst heeft een van die doelen als hoofddoel. Soms heeft een tekst nog andere doelen; er zijn dus veel mengvormen. Iemand die een lezersbrief schrijft, wil de lezer overtuigen, maar ook informeren over een bepaald probleem.

fv

3 Hetzelfde teksttype kan gebruikt worden voor verschillende tekstdoelen.

Pr

oe

Zo kun je een grafiek gebruiken om je publiek objectief te informeren. Je kunt diezelfde grafiek echter ook gebruiken om je publiek te overtuigen, zeker wanneer je de lay-out en woordkeuze aanpast om je boodschap kracht bij te zetten.

4 Teksten

31


4.4

Enkele teksttypes 4.4.1

Kranten- of tijdschriftartikel

IN

Artikels zijn meestal informatieve teksten. Ze bestaan uit volgende elementen.

VA

Jens Vancaeneghem

N

Dít is pas social distancing: school verspreidt leerlingen over vijf locaties in gemeente

auteur plaatsaanduiding lead

©

OPWIJK - Bubbels moet je uit elkaar houden. In basisschool De Leertrommel in Opwijk nemen ze die afstand heel serieus en zijn de leerlingen uitgewaaierd over de hele gemeente. Zelfs de voetbalkantine doet dienst als klaslokaal. ‘Dit is stukken veiliger’, zegt de directrice.

kop of titel

si

e

Een pintje pakken in de kantines van voetbalclub Eendracht Mazenzele-Opwijk zit er dezer dagen toch niet in. Dat dacht directrice Katleen Van Lemmens (44) toen ze het veiligheidsplan voor haar school aan het opmaken was. ‘De voetbalploeg was meteen akkoord toen ik vroeg of we hun twee kantines als klaslokaal mochten gebruiken’, zegt ze.

fv

er

De twee kantines maken deel uit van een bredere strategie die Van Lemmens uittekende: de kinderen verspreiden over de gemeente. Daarmee omzeilt ze de problemen die veel scholen ervaren bij de toepassing van de strenge regels rond social distancing. Zo moeten zij kinderen onderverdelen in bubbels van maximaal 14 leerlingen, en mogen die bubbels geen contact hebben met elkaar. Ook moeten zij gescheiden van elkaar naar het toilet kunnen of de handen wassen.

broodtekst

oe

‘Dit vermindert de druk op de school’, zegt Van Lemmens. ‘Elke bubbel kan nu les krijgen in een eigen lokaal, er is voor iedereen voldoende sanitair en het is minder druk aan de schoolpoort wanneer ouders hun kinderen brengen of afhalen.’

Pr

Liefst 48 van de circa 118 leerlingen uit het eerste, tweede en zesde leerjaar volgen nu les in de kantines, in een gebouw voor kinderopvang van de gemeente en in de kleuterafdeling van de school die door corona gesloten was. Vier externe locaties, dus. ‘Op deze manier kunnen we de veiligheid veel meer garanderen’, zegt Van Lemmens. ‘Ouders die oorspronkelijk van plan waren om hun kind niet naar school te sturen, zijn door onze aanpak zelfs van gedacht veranderd. Iedereen reageert heel positief.’ (...) Bron: www.nieuwsblad.be

32

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE

illustratie


De kop of titel. Hier vind je vaak de hoofdgedachte. Dikwijls bevat de kop geen lidwoorden. Soms is een kop gewoon bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken.

5.2.4

De lead is de samenvattende inleiding. Die is vaak schuin- of vetgedrukt. In dit deel van de tekst beantwoordt de journalist enkele belangrijke topische vragen en geeft hij de hoofdgedachte van zijn tekst kernachtig weer.

IN

Een krantenartikel begint vaak met een plaatsaanduiding. Op die manier weet de lezer waar de gebeurtenissen zich afspelen.

Column

©

MICHAEL VAN PEEL

‘Wij zijn absoluut tegen discriminatie’, sprak de Vlaamse Minister van Wonen plechtig op Terzake. Hij zei het alsof het iets nobels was. Een prestatie. Het evidente schijnt tegenwoordig wel vaker uitgesproken te moeten worden. ‘Maar …’, ging hij verder. Achter een dergelijke zin, belooft dat woordje ‘maar’ zelden veel goeds. Genre ‘Ik ben geen racist, maar …’ Hij vervolgde zijn betoog tegen praktijktests op discriminatie op de huurmarkt. (…)

si

er

fv oe

Pr

14.3

Een column is een korte tekst waarin een auteur op een persoonlijke manier zijn visie geeft op de maatschappij of een onderwerp uit de actualiteit. Meestal maakt de schrijver gebruik van literaire technieken om zijn emoties over te brengen. Vaak zal een column ook humor bevatten.

e

4.4.2 Column

VA

N

De eigenlijke tekst van het artikel noemen we de broodtekst. Die kan onderverdeeld zijn in alinea’s en er kunnen ook nog tussentitels of tussenkoppen zijn. De illustraties verduidelijken wat in het artikel staat. Soms dienen de illustraties om de aandacht te trekken. Ook de auteur van het artikel wordt vaak vermeld. Soms vermeldt de krant enkel de initialen van de journalist, dan krijg je enkel de eerste letter van zijn voornaam en familienaam.

‘Ten tweede,’ probeerde de minister nog, ‘de overheid mag niet liegen.’ Hier kon ik een schaterlach niet onderdrukken. Een kleine breinscheet werkte zich langs mijn hersenpan naar buiten. ‘Dan ga je mensen voorliegen en wordt het vertrouwen in de overheid beschaamd.’ ‘Verhuurdersvertrouwen’, bedoelde hij daarmee. Het vertrouwen van de huurders was minder zijn ding. Een politicus die waarschuwde tegen liegen. Het klonk als een marketeer die waarschuwde tegen overdrijving in de reclame ‘want zo ondermijn je het consumentenvertrouwen.’ Ik lag bijna onder de zetel. ‘Vertrouwen in de overheid.’ De laatste peilingen indachtig hoeft hij daar niet bang voor te zijn; er valt er niet veel meer te verliezen. Bron: De Standaard

4 Teksten

33


4.4.3 Opiniestuk Een opiniestuk is een overtuigende tekst bij een gebeurtenis uit de actualiteit. De schrijver reageert op een voorstel of gebeurtenis in de maatschappij en geeft daarover zijn mening. De auteur schrijft een zakelijk stuk waarin hij voor- en tegenargumenten afweegt en zelf een conclusie over het onderwerp formuleert.

VA

N

IN

In kranten en tijdschriften staat er meestal een opiniestuk van de hoofdredacteur op de tweede pagina.

OPINIE: Geef leerlingen uitdagingen, geen B-attest

er

si

e

©

Steeds meer leerlingen halen hun diploma middelbaar onderwijs via de Examencommissie, de voormalige Middenjury. Jeroen Poels (24) is een van hen. Via de Examencommissie slaagde hij erin om op een jaar tijd toch zijn diploma middelbaar onderwijs te behalen. Nu, een kleine zeven jaar later is hij CEO van het uitzendbureau Deltaworx. Of de Examencommissie écht de juiste oplossing voor iedereen is, betwijfelt hij. Scholen moeten meer oog hebben voor leerlingen die ‘uit de boot vallen’, hen meer uitdagingen bieden en meer inzetten op de voeling met de praktijk, stelt hij. Jeroen Poels

Pr

oe

fv

(…) Ook ik viel vroeger uit de boot op school. Acht jaar geleden gaf de klassenraad mij een negatief advies. Ik kon volgens hen alleen verder gaan via BSO. Daar was ik het niet mee eens. Via de Examencommissie behaalde ik toch mijn diploma ASO. En nu, zeven jaar later, ben ik CEO van het uitzendbureau Deltaworx. Of het zo ook was gegaan als ik het advies van de klassenraad had gevolgd, weet ik niet. Maar het zet me wel tot denken hoe een groep volwassenen met één advies de rest van de toekomst van een kind van 16 jaar kan bepalen. Ik had het lef om tegen dat advies in te gaan. Niet iedereen heeft dat lef. Moeten deze leerlingen hun zogenaamde lot dan maar gewoon ondergaan? (...) Bron: www.hln.be

34

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


4.4.4 Recensie Een recensie bespreekt een nieuw uitgekomen cd, boek, film of tv-reeks. Ook events zoals een tentoonstelling of festival kunnen het onderwerp zijn.

Is dit een mop? Of niet?

N

VALERIE DROEVEN

IN

De recensent geeft aan dat het onderwerp er is, geeft er achtergrondinformatie bij (over de maker, het onderwerp, de reeks …) en geeft ten slotte een eigen mening.

MEDIAREDACTRICE

©

VA

I am not okay with this is zo’n reeks waarbij je voortdurend de neiging hebt om op je telefoon dingen op te zoeken. Waar kennen we dat meisje in de hoofdrol nu weer van? Ze speelde mee in de It-films, zo blijkt. In de eerste scène, een flashforward, zien we haar in een bebloed jurkje over straat lopen.

er

si

e

De referenties naar andere coming-ofage-verhalen vliegen je om de oren. Net als bij Carrie heeft de zeventienjarige Sydney Novak, een bovennatuurlijke kracht waarmee ze dingen met haar geest kapot kan maken. Net als bij Carrie kun je die destructieve kracht zien als een metafoor voor de puberteit, de strijd met je hormonen en de wereld. De hele vijfde aflevering is een ode aan The breakfast club. De vierde heet Stan by me, een verwijzing naar de eveneens op een Stephen King-boek gebaseerde coming- of-agefilm Stand by me.

Pr

oe

fv

I am not okay with this is fascinerend. De reeks doet veel dingen echt goed: de kijker boodschappen over gender anno 2020 influisteren, bijvoorbeeld. Sydney worstelt met haar seksualiteit, maar ook de conciërge blijkt een getrouwde homo die Syds vriendin Dina terechtwijst, omdat ze haar vrouwelijke charmes inzet om iets van hem gedaan te krijgen. Er is een poëtisch, bovennatuurlijk en metaforisch laagje dat speelt met clichés en genres. Het verhaal is wat dun, maar dat is oké, want er is ruimte voor traagheid. Alleen slagen we er niet in het geheel te vatten. Waar keken we nu eigenlijk naar? De seizoensfinale op het schoolbal is zo over the top en trashy dat we ons plots afvroegen of dit geen langgerekte mop was. En zo is de reeks even verwarrend als pakweg die periode tussen je dertiende en zeventiende levensjaar. Bron: www.standaard.be

4 Teksten

35


4.4.5 Infographic

IN

Een infographic is een illustratie die informatie weergeeft in de vorm van grafieken, diagrammen en afbeeldingen in combinatie met beperkte tekst. Vaak wordt er in een infographic gebruikgemaakt van kleurcoderingen, afbeeldingen, lijntekeningen en cijfers. Infographics worden vooral gebruikt om resultaten van onderzoeken overzichtelijk weer te geven.

BEKEND gekend zijn door veel mensen

ja: 71% nee: 29%

VA

BEROEMD een idool zijn

N

Dromen jongeren van beroemd zijn?

Waarom wil je beroemd zijn?

• wetenschapper • sporter

1 anderen blij maken (32%)

©

2 rijk zijn / in een mooi huis wonen (29%)

• actrice • fotomodel

Tekstopbouw 4.5.1

er

4.5

si

e

3 gelukkig zijn (17%)

• zangeres

Onderwerp, hoofdgedachte en hoofdpunten

oe

fv

Een tekst gaat altijd ergens over. Dat is het onderwerp van de tekst. Dikwijls kun je dat onderwerp in één woord benoemen. Het onderwerp van de tekst is een woord (of een woordgroep) dat aangeeft waarover de tekst gaat. taalfouten of taalfouten van leerlingen

Pr

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd. Die zin geeft de centrale boodschap van de tekst. Leerlingen maken veel taalfouten.

De hoofdpunten zijn de inhoudelijke elementen die de auteur gebruikt om de hoofdgedachte uit te werken. Leerlingen maken veel taalfouten wanneer ze met elkaar communiceren. Leerlingen maken minder taalfouten wanneer ze met de leraar communiceren.

36

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


Titel, tussentitel, alinea en kernzin

4.5.2

Elke tekst begint met een titel (of kop). Een goede titel is kort, zegt iets over de inhoud en bevat geen leestekens.

IN

Soms zijn er tussentitels (of tussenkopjes). Die staan boven een deel van de tekst en geven aan waarover dat deel gaat. Een alinea is een tekstblok van bij elkaar horende zinnen. Soms wordt het begin van een nieuwe alinea duidelijk gemaakt in de vorm: door witregels of een insprong.

VA

Inleiding, midden en slot

4.5.3

N

De kernzin van een alinea is meestal de eerste zin. In de kernzin zit de belangrijkste informatie uit de alinea.

IMS-structuur: een goede tekst is opgebouwd uit een inleiding (I), een midden (M) en een slot (S).

e

©

De inleiding (of lead) leidt kort de tekst in. Hier vind je meestal het belangrijkste onderwerp van de tekst en wat de auteur daarover wil zeggen. Vaak staat dit tekstdeel ook in een ander lettertype. Een goede inleiding probeert de lezer ook altijd te verleiden om verder te lezen door een citaat, een voorbeeld of een vraag.

er

si

Na de inleiding volgt een midden waarin de auteur meer informatie geeft over het onderwerp. Dat stuk tekst is meestal opgedeeld in alinea’s. In elke alinea wordt telkens een aspect of een deelonderwerp van het hoofdonderwerp besproken.

oe

fv

De laatste alinea vormt vaak het slot van de tekst. Hierin wordt nog eens samengevat wat er over het onderwerp wordt gezegd of wat de auteur van het onderwerp vindt (= de hoofdgedachte van de tekst). Niet elke tekst heeft een slot.

4.5.4

Signaalwoorden en tekstverbanden

Pr

Signaalwoorden geven een signaal dat er een bepaald verband bestaat tussen zinnen of delen van zinnen, maar ook tussen alinea’s. Het publiek begrijpt de tekst beter wanneer de verbanden tussen de zinnen worden aangegeven. In de tabel vind je de belangrijkste tekstverbanden en de bijhorende signaalwoorden.

4 Teksten

37


verband

signaalwoorden eerst, daarna, vervolgens, dan, nu, later, nadien, toen, eerst, ten slotte, terwijl, vroeger

doel-middel

met de bedoeling, zodat, door … te, om te, daarvoor, waarvoor

oorzakelijk (oorzaak-gevolg)

daardoor, doordat, als gevolg van, het gevolg is, waardoor, zodat

redengevend

daarom, om die reden, dus, want, immers, namelijk, aangezien, gezien, de reden is

tegenstellend

maar, toch, hoewel, ondanks, echter, niet, in tegenstelling tot, het tegenovergestelde

toegevend

ook al, weliswaar, hoewel

voordeel-nadeel

aan de ene kant, aan de andere kant, tegenover, positief is dat, maar ook

voorwaardelijk

als, indien, in het geval dat, mits, wanneer

opsommend

ten eerste, ten tweede, ten derde, verder, vervolgens, daarnaast, ook, tevens, bovendien, vervolgens

vergelijkend

zoals, evenals, als, alsof, of, gelijk (schrijftaal), dan, evenzeer, evenzo, eveneens, idem, dat komt overeen met, dat lijkt op, dat is te vergelijken met, in vergelijking daarmee, op dezelfde wijze is, een vergelijkbare situatie is, dat is in overeenstemming met, een gelijksoortig geval doet zich voor bij, de overeenkomsten zijn

toelichtend

bijvoorbeeld, onder andere, dit betekent, zoals

samenvattend

samengevat, met andere woorden, kortom dus, daarom, besluitend, ik besluit

er

concluderend

si

e

©

VA

N

IN

chronologisch

fv

Bij een samenvattend verband geeft de schrijver de essentie kort weer. In de vorige delen van de tekst kwamen de hoofdpunten aan bod, die worden hier samengevat.

Pr

oe

Bij een concluderend verband maakt de schrijver een besluit. In de vorige delen van de tekst kwamen voor- en tegenargumenten aan bod. Er werden verschillende kanten van het onderwerp belicht. De schrijver weegt die af en geeft een conclusie, een onderbouwde keuze op basis van de argumenten.

38

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


4.5.5 Verwijswoorden Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al vernoemd is of wijzen vooruit naar iets wat kort daarna komt. Ze voorkomen dat dezelfde woorden herhaald worden.

IN

Verwijswoorden kunnen voornaamwoorden zijn zoals hij, haar, ons, het, die, deze of bijwoorden zoals erin, daartussen, waarop, nu, daar, dan, zo.

4.5.6 Lay-out

N

De opmaak van je teksten en presentaties is heel belangrijk. Niet alleen wat je brengt, doet ertoe; ook de vormgeving telt. Net zoals bij de keuze van je woorden en voorbeelden, is het belangrijk om de lay-out te laten aansluiten bij je doelpubliek en het doel van je tekst.

VA

Zo zal een tekst voor jongeren er anders uitzien dan een tekst voor bejaarde mensen, ook wanneer die over hetzelfde onderwerp gaat.

©

Sommige teksttypes hebben een typische lay-out, denk maar aan een zakelijke brief, een rouwprentje, een bijsluiter of de spelregels bij een gezelschapsspel.

si

e

Meestal bevatten teksten meer dan letters en tekens. Lay-out is dus meer dan de vorm en kleur van letters en tekens. Foto’s worden gebruikt om de aandacht van de lezer te trekken of om emoties op te roepen. Een goede foto bij een tekst ondersteunt de boodschap en staat dicht bij de inhoud.

er

fv oe

Pr

4.4.5

In kranten, tijdschriften en wetenschappelijke artikels vinden we ook vaak inzetteksten en infographics terug. Inzetteksten zijn kleine kaderstukken die uitgeschreven achtergrondinformatie geven, bijvoorbeeld informatie over de auteur of de geïnterviewde, uitleg bij een letterwoord … Infographics geven informatie in de vorm van illustraties: diagrammen, grafieken of kaarten.

4 Teksten

39


4.6

Vaste structuren Om communicatie eenvoudiger te maken gebruiken heel wat zenders vaste structuren. Ze bouwen hun teksten op volgens een vaste structuur die een aantal vragen en een bepaalde volgorde bevat.

IN

Afhankelijk van het tekstdoel kiest de zender een andere tekststructuur. Je vindt hieronder de meest gebruikte tekststructuren. We noteren de vaste structuren aan de hand van een aantal vragen waarop in de tekst een antwoord wordt gegeven.

4.6.2 Maatregelstructuur

e

Wat is de maatregel? Waarom is de maatregel nodig/ingevoerd? Hoe wordt de maatregel uitgevoerd? Wat zijn de (verwachte) effecten van de maatregel?

si

• • • •

VA

Wat is het probleem? Wat zijn de deelproblemen? Waarom is het een probleem? Wat zijn de oorzaken van het probleem? Welke oplossingen zijn er?

©

• • • • •

N

4.6.1 Probleemstructuur

fv

Wat wordt er geëvalueerd? Wat zijn de voor- en nadelen? Welke gelijkenissen en verschillen zijn er met andere(n)? Wat pleit voor en wat pleit tegen? Wat is de eindconclusie?

oe

• • • • •

er

4.6.3 Evaluatiestructuur

4.6.4 Handelingsstructuur Wat is het doel van de handeling? Wat heb je nodig (voorwaarden, ingrediënten)? Wat doe je eerst? Wat volgt er dan? Waar moet je tijdens het uitvoeren rekening mee houden? Wat is de uitkomst?

Pr

• • • • • •

40

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


4.6.5 Onderzoeksstructuur Wat wordt er onderzocht? Hoe verloopt het onderzoek? Welke methode wordt er gebruikt? Door wie gebeurt het onderzoek? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Wat zijn de conclusies van het onderzoek?

IN

• • • • • •

Chronologische structuur

4.6.6

Pr

oe

fv

er

si

e

©

VA

N

• Wat is het onderwerp? • Welke stap komt eerst? • Welke stappen volgen dan?

4 Teksten

41


5 5.1

Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

Doelen

Strategieën

VA

5.2

N

IN

Afhankelijk van je doel ga je een bepaalde strategie kiezen. Als je leesdoel bijvoorbeeld is een eerste indruk van de tekst te krijgen, gebruik je een bepaalde strategie: je leest de titel, de tussentitels en bekijkt de afbeeldingen. Op die manier krijg je een eerste indruk van de tekst. Als je wilt weten wat er precies in de tekst staat, zul je een andere strategie moeten kiezen.

5.2.1 Voor

e

©

Voor je leest, luistert of kijkt, kun je al heel wat informatie over de tekst verzamelen. Vaak kun je zonder echt te lezen de volgende vragen al beantwoorden: • Wat is het tekstdoel? • Wat is het teksttype? • Wat is het onderwerp van de tekst?

si

Je probeert bij jezelf te ontdekken welke voorkennis je al hebt. Je hebt soms meer voorkennis dan je denkt, je moet die voorkennis enkel activeren.

oe

fv

er

Bij een leestekst stel je de volgende vragen voor het lezen: • Wat is het onderwerp? Wat kom je al te weten door de titel en de tussentitels? • Wat kom je weten door naar de illustraties te kijken? • Wat is de bron? Is het een betrouwbare bron? • Wie is de auteur? • Vertelt de lay-out je al iets?

Pr

Op basis van een algemene indruk van de tekst, kun je ook proberen om de inhoud van de tekst al te voorspellen. • Welke deelaspecten zullen aan bod komen? • Welke vragen zal een interviewer stellen? • Hoe zal de tekst of het fragment volgens jou opgebouwd zijn? Afhankelijk van wat je doel is, bepaal je ook welke informatie je nodig hebt. Als je de tekst moet studeren of er een samenvatting van moet maken, zul je op een andere manier lezen, luisteren of kijken dan wanneer je op zoek gaat naar antwoorden op heel gerichte vragen. Op dit moment lees je nog niet de volledige tekst. Je leest oriënterend en verkennend of globaal.

42

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


5.2.2 Tijdens

IN

Tijdens het lezen, luisteren of kijken kun je verschillende strategieën gebruiken die je helpen om de tekst beter te begrijpen. Je stelt vragen over de tekst en over hoe jij met de inhoud omgaat. Dat kun je doen aan de hand van de volgende vragen: • Wat zal er in de volgende alinea aan bod komen? • Kun je deze alinea in een zin samenvatten? • Waarom beweert de auteur dat hier? • Staat er verduidelijkende informatie in inzetteksten of infographics? • Gebruik je de juiste strategie op dit moment? Is er een betere strategie mogelijk?

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd. Het is een zin die weergeeft wat er in de tekst over het onderwerp staat. De hoofdpunten zijn de inhoudelijke elementen die de hoofdgedachte ondersteunen.

VA

4.5.1

N

Je bepaalt de hoofdgedachte en de hoofdpunten.

©

Je zorgt voor een tussentijdse samenvatting (van een fragment of een alinea). Dat kun je doen door aandacht te hebben voor sleutelwoorden – die je markeert of noteert – en kernzinnen. Soms moet je de tekst een tweede keer lezen, beluisteren of bekijken vooraleer je een tussentijdse samenvatting kan maken.

si

e

Houd altijd rekening met de informatie die je nodig hebt. Bepaal welke informatie je al hebt en naar welke informatie je nog op zoek bent. Notities nemen bij de tekst is zinvol: het helpt je om de hoofdpunten gestructureerd vast te leggen en zorgt ervoor dat je aandacht bij de inhoud blijft.

fv

5.2.3 Na

er

Je probeert moeilijke woorden te verklaren door de woordleerstrategieën te gebruiken.

oe

Probeer na het lezen de tekst in je eigen woorden weer te geven. Zorg dat je de hoofdgedachte van de auteur kunt geven en ook welke hoofdpunten hierbij aan bod kwamen. Vergelijk de informatie met je eigen voorkennis: wat komt er overeen en welke nieuwe dingen ben je te weten gekomen? Sta je nu anders tegenover het onderwerp dan voor het lezen?

Pr

2.2

Neem een kritische houding aan tegenover de inhoud. Is de informatie geloofwaardig, is de auteur betrouwbaar, is de informatie nuttig voor wat je moet doen? Formuleer je standpunt op basis van wat je gelezen hebt en vraag je af welke aanvullende argumenten je kunt geven of welke tegenargumenten je kent. Het zou kunnen dat je na het lezen nog vragen hebt of dat je sommige delen niet begrijpt. Neem die dan opnieuw door of ga op zoek naar antwoorden in andere bronnen. Als je met informatie uit teksten aan de slag gaat, is het sowieso belangrijk om verschillende bronnen te onderzoeken en de inhoud te vergelijken. 5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

43


5.2.4

Topische vragen

Topische vragen zijn vragen die je kunt gebruiken voor, tijdens en na het lezen, luisteren en/of kijken. De vragen helpen je om meer informatie over het onderwerp van de tekst te krijgen. Ze worden ook de W-vragen genoemd: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.

Hoe beluister/bekijk je een interview?

VA

Een goed interview staat of valt met de juiste vragen. De vraagsteller moet duidelijke vragen stellen en een sfeer creëren waarin de geïnterviewde zin heeft om informatie te delen. Daarnaast moeten de vragen ook verrassend zijn, zodat het publiek een boeiend en origineel interview krijgt.

N

5.3

IN

Door die vragen te beantwoorden, krijg je een duidelijk beeld van wat er over het onderwerp gezegd wordt.

si

e

©

Een goede vraagsteller bereidt zich vooraf goed voor. Hij moet thuis zijn in het onderwerp en voorkennis hebben over de geïnterviewde. De vragen die hij tijdens het interview stelt, moeten echte vragen zijn: vragen waarop hij het antwoord nog niet kent. Voor een vlot en boeiend interview is het belangrijk dat er doorvragen zijn: bijkomende vragen die inspelen op de antwoorden van de geïnterviewde.

oe

fv

er

Een goed interview lijkt nog het beste op een natuurlijk gesprek met: ✓ verschillende soorten vragen (niet enkel ja-neevragen of vragen o waarop de geïnterviewde maar een kort antwoord kan geven); ✓ o respect van alle deelnemers; ✓ een open luisterhouding en inlevingsvermogen; o ✓ zin om vragen te stellen én antwoorden te geven. o

Pr

Als je het interview ook kunt bekijken, is het belangrijk dat je ook aandacht hebt voor de non-verbale communicatie. Op die manier kom je ook heel wat te weten over de inhoud. De volgende vragen kunnen je helpen om aandachtiger te kijken: • Kijken de interviewer en de geïnterviewde elkaar aan? Doen ze dat de hele tijd of is dat wisselend? • Bij welke vragen/onderwerpen kijken ze elkaar wel aan? Bij welke niet? • Glimlachen ze naar elkaar of kijken ze eerder nors? Verandert de uitstraling bij sommige vragen/antwoorden? Bij welke juist? • Tonen hun gelaatsuitdrukking en hun lichaamshouding dat ze geïnteresseerd zijn of maken ze een verveelde indruk? • Is een van hen duidelijk zenuwachtig? Zijn ze beiden zenuwachtig? Hoe zie je dat? • Heeft die zenuwachtigheid met het onderwerp te maken of is er een andere reden? Wat denk je?

44

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


40 %

5.4

Hoe lees je grafieken en tabellen? 35 % 30 % 25 % Tabellen en grafieken zijn een handige manier om gegevens duidelijk en beknopt weer 20 % te geven op een visueel aantrekkelijke manier. Toch is het belangrijk om kritisch te zijn 15 % tegenover de manier waarop iemand de informatie deelt. 10 %

40 %

25 %

35 %

24 % 22 % 21 %

20 %

20 %

15 %

19 %

VA

25 %

18 %

10 %

17 %

5%

16 % maart

april

mei

juni

juli

15 %

februari

maart

april

mei

juni

juli

©

februari

25 % % B2423eeldtaal %

e

5.5

N

23 %

30 %

0%

IN

5% Je kunt informatie op een grafiek immers gekleurd weergeven. Als je op een Y-as de schaal 0% aanpast van 5 naar 1, dan lijkt een stijging of daling bijvoorbeeld februari maart veel aprilspectaculairder. mei juni juli

22 %

er

si

% Bij21beeldtaal denken we onmiddellijk aan stripverhalen en films. Daar zal een tekenaar, 20 % regisseur en cameraman gebruikmaken van kleur, belichting en camerastandpunten om een 19 % verhaal te vertellen, informatie aan de kijker te geven en vooral sfeer en emotie op te roepen. 18 % 17 %

Zo wordt in tv-reeksen of in strips heel vaak een kleurfilter gebruikt om gebeurtenissen 15 % in het verleden te vertellen. Bij emotionele scènes in een film zal de camera inzoomen februari maart april mei juni juli op het gezicht van de acteurs en zullen de beelden vaak (een beetje) vertraagd getoond worden.

fv

16 %

Pr

oe

Ook in reclame en op affiches zal de manier waarop iets in beeld wordt gebracht bepalend zijn om een gevoel naar de kijker te brengen en hem te overtuigen om het product te kopen.

5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

45


Voor een kijker is het belangrijk om beeldtaal te kennen, erover na te denken en bewust te zijn van het effect van een bepaalde keuze van beelden.

Bij afstand spreken we over een totaalbeeld, een mediumbeeld en een close-up.

fv

er

si

e

©

Het totaalbeeld toont het onderwerp in de wijde omgeving. Als kijker krijg je zo een overzicht. Vaak wordt het gebruikt om een realistisch beeld van de omgeving te schetsen, om de kijker bij de start van een verhaal een globaal beeld te geven van de personages in hun omgeving of om aan het einde van een scène of aflevering een verrassing te creëren. We zien de gevolgen van een actie voor de omgeving of we zien dat de personages zich op een vreemde plaats bevinden.

Pr

oe

Bij een mediumbeeld krijg je het grootste deel van het onderwerp in beeld. Dat is een neutrale manier om personages in hun omgeving weer te geven. In films en tv-reeksen komt het mediumbeeld vaak voor bij gesprekken. Bij een close-up krijg je een deel van het onderwerp in beeld met aandacht voor detail. De focus ligt op een detail of op de emoties in het gezicht van een personage. star ten op Af beeldingen laten de tekst is hoogte van bijhoren beste wat ik niet mogelijk. Dit is kon doen

46

N

5.5.2 Afstand

VA

Een affiche of tekening kan realistisch zijn: de tekening lijkt in dat geval op een foto. Daarbij zal vaak gedetailleerd gewerkt worden: een precieze weergave van de werkelijkheid met heel veel oog voor details. Het andere uiterste is een lijntekening: de vorm van de figuur wordt met beperkte lijnen weergegeven. In dat geval worden enkel de hoofdzaken in het beeld opgenomen.

IN

5.5.1 Tekenstijl

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


5.5.3 Perspectief

Bij een neutraal perspectief staat de kijker op dezelfde hoogte als het onderwerp.

IN

Als we het hebben over de tekenhoek van waaruit de tekening wordt gemaakt, dan spreken we over neutraal perspectief, kikvorsperspectief of vogelperspectief. Het onderwerp wordt dan vanuit een bepaalde hoek weergegeven.

VA

N

Bij een kikvorsperspectief wordt het onderwerp van onderuit weergegeven. Hierdoor lijkt het groter. In films, strips en reclame wordt dat vaak gebruikt om een sterk, machtig of beangstigend personage neer te zetten.

Hoe zoek je op het internet?

e

5.6

©

Het tegenovergestelde is het vogelperspectief. Hier zie je het onderwerp van bovenaf, waardoor het kleiner en nietiger overkomt.

si

Snel de juiste informatie vinden op het internet doe je met deze tips:

Pr

oe

fv

er

1 Denk na over het onderwerp waarover je informatie wilt opzoeken. Misschien weet je er al dingen over. Brainstorm en stel topische KENNISCLIP vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe) om samen te brengen wat je al weet. 2 Formuleer je zoekopdracht in enkele belangrijke woorden. Kies voor sleutelwoorden met een duidelijke betekenis. Kleine woorden als de, als, ook laat je sowieso weg. 3 In sommige zoekmachines kun je je vraag ook rechtstreeks intypen. Als je begint met wie, waar, hoe … bestaat de kans dat je vraag gewoon aangevuld wordt. 4 Typ site: met daarna de site waarin je wilt zoeken. Je krijgt dan enkel de vindplaatsen binnen die site. 5 Bepaal of een site geschikt is om verder te lezen. Bekijk de bron eerst globaal en beslis dan of je in detail gaat lezen. 5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

47


Hoe beoordeel je gevonden informatie? Dagelijks kom je in contact met verschillende soorten informatie. In sommige gevallen is er een duidelijke kwaliteitscontrole gebeurd (het nieuws op radio en televisie, schoolboeken, artikels in wetenschappelijke tijdschriften), in andere gevallen wordt een mening van een persoon snel als feit voorgesteld (posts op sociale media of reclameberichten die vermomd zijn als nieuwsitem). Bij alle bronnen die je gebruikt, is het belangrijk om na te gaan of ze correct, betrouwbaar en bruikbaar zijn.

KENNISCLIP

IN

5.7

VA

N

• Correct: Kijk of de informatie juist en niet verouderd is. Vraag je af of er geen onwaarheden in een artikel staan. Je doet er goed aan om informatie die je in een bron vindt te vergelijken met een andere bron. Zo kun je zien of ze dezelfde feiten geven. • Betrouwbaar: Kijk wie de tekst geschreven heeft en ga na of die persoon iets van het onderwerp afweet. Probeer ook te weten te komen waarom een tekst geschreven werd. De informatie kan misschien wel correct zijn, maar bijvoorbeeld maar één kant van de zaak belichten omdat de maker een bepaalde stelling wil aantonen.

©

Op een site van een filmproducent zul je bijvoorbeeld nooit negatieve informatie over de eigen films vinden. Je zult er misschien citaten van recensenten of kenners terugvinden, maar die zijn geselecteerd om de film te promoten, niet om de film kritisch te bespreken.

fv

er

si

e

De vragen op de volgende pagina helpen je om te selecteren welke info betrouwbaar is en welke niet. • Bruikbaar: Niet alle informatie is nuttig op elk moment. Vraag je af of je de bronnen die je vindt, kunt gebruiken voor de opdracht waarmee je bezig bent.

Pr

oe

Zoek

48

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


IN N VA © e si er fv oe

Pr 5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

49


5.8

Hoe orden je informatie? Als je informatie opzoekt, dan maak je gebruik van verschillende bronnen. Je mag nooit informatie overnemen en doen alsof je die zelf geschreven hebt. Dat is plagiaat.

Bronnen noteren

N

5.8.1

IN

Soms zul je stukken uit een tekst willen gebruiken als argument voor jouw mening. Wanneer je letterlijk informatie overneemt en dat correct vermeldt, dan citeer je. Overdrijf niet met citaten in je tekst en zorg ervoor dat de lezer steeds weet waar hij de volledige informatie kan terugvinden.

VA

Er zijn verschillende manieren om je bron weer te geven. Sommige bedrijven of scholen hebben een eigen systeem, maar er zijn ook internationale afspraken. De meeste tekstverwerkingsprogramma’s maken bijvoorbeeld gebruik van de APA-methode.

©

Hieronder vind je de meest voorkomende voorbeelden. Vul ze voor jouw bronnen in en let op deze details: • zet de titel cursief; • zorg ervoor dat alle leestekens (, . en :) op de juiste plaats staan; • zet het jaartal na de auteur, tussen haakjes.

si

e

Boeken Familienaam auteur, initiaal voornaam auteur. (jaartal) Titel. Publicatieplaats: uitgeverij.

er

Magermans, I. (2021) Het leven is zwaar. Rotterdam: De nieuwe uitgeverij. De Vlieger, J. (2022) Geen vogels voor de kat. Antwerpen: Vollemans.

oe

fv

Online bronnen Bij internetpagina’s geef je in plaats van de publicatieplaats en uitgeverij de hele site en de datum waarop je de site geraadpleegd hebt. Het kan immers dat de site aangepast is of verwijderd werd op het moment dat de lezer een kijkje gaat nemen. Familienaam auteur, initiaal voornaam auteur. (jaartal) Titel. Geraadpleegd op datum via webadres.

Pr

Mertens, H. Boektoppers in het secundair onderwijs. Geraadpleegd op 30 december 2021 via http://www.vanin.be/boektoppers-secundair. Devos, L. Redactiewijzer voor onderzoeksopdrachten. Geraadpleegd op 12 februari 2023 via http://redactiedevos.be/redactiewijzer.

tip In Word kun je via het tabblad Verwijzingen kiezen om een automatische bronnenlijst te laten maken. Dat bespaart je typwerk en zorgt ervoor dat je onmiddellijk de juiste vorm gebruikt.

50

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


5.8.2

Een bibliografie opstellen

Een bibliografie is een lijst met alle werken die je hebt gebruikt om je tekst te maken. Je kunt informatie onderbrengen in verschillende categorieën (boeken, tijdschriftartikels, webpagina’s …). Binnen elke categorie rangschik je de verschillende bronnen alfabetisch volgens de familienaam van de auteur.

IN

Maak je bibliografie niet te uitgebreid. Vermeld enkel de bronnen die je effectief hebt gebruikt en niet alles wat je ooit over het onderwerp hebt gelezen.

tip

5.9

VA

N

Noteer je bronnen tijdens het werken. Zo vermijd je dat je achteraf bronnen moet terugzoeken en zo veel tijd verliest.

Welke schema’s zijn er?

©

Op school moet je vaak teksten verwerken of krijg je de opdracht om de inhoud van een bron te studeren. Door een schema te maken, krijg je inzicht in de structuur van de tekst, blijft je aandacht bij de bron en zorg je voor een overzichtelijke weergave van de hoofdgedachte en hoofdpunten van een bron.

si

er

Veelvoorkomende schema’s

fv

5.9.2

Schema’s zijn visuele manieren om informatie te ordenen; je gebruikt schema’s om bijvoorbeeld informatie uit een tekst overzichtelijk en visueel weer te geven. Je vindt hieronder en op de volgende pagina’s enkele veelvoorkomende schema’s. Boomschema

Pr

6.10

Iedereen heeft een eigen manier om schema’s te maken. Er zijn dus geen wetten of vaste richtlijnen. Belangrijk is dat je de kernelementen van een tekst op een voor jou gestructureerde en duidelijke manier weergeeft.

oe

6.9

e

5.9.1 Algemeen

Een boomschema kun je gebruiken om overzichtelijk weer te geven hoe de structuur van iets in elkaar zit. Je kunt ook gemakkelijk een rangorde of een hiërarchie weergeven met een boomschema.

5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

51


Germaans

Duits

Nederlands

Noord

Engels

Zweeds

Noors

Oost

Deens

IJslands

De Germaanse taalfamilie

N

Cyclisch schema

Gotisch

IN

West

si

Vergelijkende tabel

e

©

VA

Een cyclisch schema geeft een visuele weergave van een kringloop weer. Heel wat elementen in de natuur (seizoenen, waterkringloop, de ontwikkeling van ei naar volwassen dieren …) of processen in onze maatschappij (verkiezingen, een schooljaar, de indeling van een dag) verlopen volgens terugkerende patronen.

er

In een tabel kun je heel gemakkelijk zaken met elkaar vergelijken.

fv

Als je de voor- en nadelen van digitaal en op papier lezen met elkaar wilt vergelijken kun je de volgende tabel opstellen. digitaal lezen

nadelen

voordelen

het is goedkoop

je kunt een boek niet doorgeven aan vrienden

je kunt een boek uitlenen aan vrienden

het is duurder dan een e-boek

het neemt weinig ruimte in beslag (op reis, in huis)

je hebt nog een extra scherm in je leven

je kunt het scherm eens ontvluchten

het neemt veel ruimte in beslag (op reis, in huis)

het heeft heel veel opslagmogelijkheden

je leest minder nauwkeurig omdat je gaat scannen

je leest nauwkeuriger, het is dus geschikter om moeilijke teksten te lezen

als je de e-reader verliest, ben je het boek niet kwijt

de productie van een e-reader is heel belastend voor het milieu

de meeste boeken gebruiken papier met een fsc-label

een e-reader gaat snel stuk

een boek gaat lang mee

Pr

oe

voordelen

op papier lezen

Bron: www.iedereenleest.be

52

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE

nadelen


Tabel bij het lezen/beluisteren van een informatieve tekst Als je een uitdagende, informatieve tekst moet lezen of beluisteren kun je onderstaande tabel gebruiken. voor het lezen/luisteren onderwerp: teksttype: voorspellen

Welke informatie heb je nodig?

Wat weet je al?

Welke aspecten zullen aan bod komen? Op welke vragen zul je antwoord krijgen?

Wat wil je graag te weten komen over het onderwerp?

VA

N

IN

voorkennis

tijdens het lezen/luisteren

©

hoofdpunten:

na het lezen/luisteren

kritische reflectie

Wat komt er overeen met wat je al wist? Wat heb je bijgeleerd? Hoe sta je nu tegenover het onderwerp?

Is de informatie geloofwaardig? Is de auteur betrouwbaar? Is wat je te weten kwam nuttig voor je?

fv

er

si

e

vergelijking met voorkennis

oe

Tabel bij het lezen/beluisteren van een beïnvloedende of overtuigende tekst

Pr

In dergelijke teksten komen heel wat feiten en meningen voor. Je krijgt meer inzicht in de argumentatie wanneer je de feiten en meningen oplijst in een eenvoudige tabel. onderwerp

feiten

meningen

1

1

2

2

3

3

5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

53


Mindmap Een mindmap is een handige manier om je gedachten te structureren. Die weergave helpt om een brainstorm te sturen of verschillende aspecten van een tekst visueel te schematiseren. Centraal staat een kernidee van waaruit verschillende pijlen vertrekken. Het kenmerk van een mindmap is dat je vooral werkt met tekeningen, en dus niet alleen met woorden en symbolen.

Pr

oe

fv

er

si

e

©

VA

N

IN

Volgende tips helpen je om een mindmap op te bouwen: 1 Plaats het onderwerp of de hoofdgedachte in het midden van de pagina. 2 Laat vanuit dat woord verschillende pijlen vertrekken. Je kunt voor jezelf een eigen kleurcode vastleggen: rood voor oorzaken, groen voor oplossingen, blauw voor voorbeelden. Zo creëer je eenheid tussen je verschillende mindmaps. 3 Werk met tekeningen, maar stop niet teveel tijd in details.

54

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


Storymap Een storymap kun je gebruiken wanneer je een verhaal hebt gelezen en je de belangrijkste personages en gebeurtenissen visueel wilt weergeven. titel Tussenstop van Tom Thys

N

IN

hoofdpersonages Mary nevenpersonages Joshua en Sheila, haar kinderen

VA

waar woestijn in Australië, in de buurt van Brisbane wanneer hedendaagse tijd start van het verhaal Het verhaal begint onmiddellijk, we leren Mary en haar kinderen kennen midden in een autoruzie.

gebeurtenis 2 Ze komen aan bij een speeltuin met een glijbaan als marteltuig. Joshua glijdt naar beneden.

gebeurtenis 3 Sheila staat bovenaan de glijbaan.

fv

er

si

gebeurtenis 1 Mary en haar kinderen rijden rond in de hitte.

e

©

probleem / belangrijkste gebeurtenis een dodelijke glijbaan

Pr

oe

einde van het verhaal open einde De auteur vertelt de gruwelijke gebeurtenissen met Joshua en breekt het verhaal af op een hoogtepunt. We kunnen vermoeden wat er met Sheila gebeurt. Hoe het verder met Mary afloopt, weten we niet.

5 Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)

55


Tijdlijn

1880

ROMANTIEK

1820

VA

REALISME EN NATURALISME

N

1800

epiek typisch romantische thema's: liefde dood - Weltschmerz - vergankelijkheid eenzaamheid lyriek Guido Gezelle - Piet Paaltjens

IN

Dit schema vertrekt van een lijn met daarop enkele kerndata of kernmomenten. De gebeurtenissen worden na elkaar op die lijn geplaatst. Die manier van schematiseren is ideaal voor teksten met een chronologisch verloop en historische gebeurtenissen. Het helpt je ook om het overzicht te behouden bij een verhaal waarin veel tijdssprongen zijn waardoor de chronologie verstoord is.

epiek gedocumenteerd, met bronnenonderzoek - natuurlijk taalgebruik Multatuli - Stijn Streuvels

1920

©

dramatiek natuurlijkheid en samenspel - komst van de regisseur Henrik Ibsen - Anton Tsjechov

e

Continuüm

er

si

Een continuüm kun je gebruiken om bijvoorbeeld de gevoelswaarde van woorden in kaart te brengen. Je krijgt op die manier snel een visueel overzicht van het effect dat sommige woorden kunnen hebben. Een continuüm is handig wanneer je de ordening nog wilt bespreken omdat het ruimte geeft om wijzigingen en nuances aan te brengen.

fv

negatieve connotatie

vet

dik

zwaarlijvig

Pr

oe

moddervet

positieve connotatie

56

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE

corpulent

weldoorvoed

volslank


6 6.1

Schrijven

Schrijven in stappen

IN

Een goede schrijver werkt in stappen. Je vindt hieronder de vijf stappen in het schrijfproces; in de praktijk is de scheiding tussen de stappen niet altijd zo strikt. Ze helpen je wel om een overzicht te houden tijdens het schrijven. Als je vastzit bij een opdracht of een schrijftaak moeilijk vindt, kunnen deze stappen je ook helpen om vooruit te komen.

N

Stap 1: Voorbereiden

VA

Tijdens deze stap denk je een eerste keer na over wat je gaat schrijven. Dat kan door middel van een korte brainstorm met iemand anders of met jezelf. Vraag je af: • wat je al weet over het onderwerp; • wat er spontaan bij je opkomt; • of je concrete voorbeelden kent.

©

Je ordent de informatie over het onderwerp waarover je gaat schrijven een eerste keer.

er

si

e

Je denkt vervolgens na over de opdracht en stelt je bijvoorbeeld de volgende vragen: • Wat is het tekstdoel? • Welk teksttype ga ik schrijven? • Wie is mijn publiek? Stap 2: De schrijfopdracht plannen

oe

fv

Kies voor een van de vaste tekststructuren. Dat geeft je houvast bij het schrijven. De verschillende onderdelen van de tekststructuur helpen je ook om gericht informatie op te zoeken. In deze fase bekijk je ook welke hulpmiddelen je gaat gebruiken. Je stelt je opnieuw een aantal vragen: • Heb je een schrijfschema dat je kunt gebruiken of maak je zelf een schrijfschema? • Heb je een voorbeeldtekst die je kan inspireren? Zijn de voorbeeldteksten goede of minder goede voorbeelden? • Maakte je in het verleden een soortgelijke tekst?

Pr

4.6

tip Als je een tekst voor school moet schrijven, dan voorziet je leraar heel vaak een evaluatieformulier. Bekijk dat document een eerste keer aandachtig: zo weet je aan welke criteria het eindresultaat moet voldoen.

6 Schrijven

57


Stap 3: Schrijven Je schrijft de eerste versie van de tekst. Gebruik de informatie die je in de vorige stap verzamelde om je tekst op te bouwen. Houd bij het schrijven rekening met je publiek en je doel. Stel jezelf de vraag wat de invloed daarvan is op je woordgebruik, tekstkeuze en lay-out. Een goede tekst bestaat uit alinea’s. Op p. 59 lees je hoe je alinea’s opbouwt en met elkaar verbindt.

6.2

IN

tip

N

Stap 4: Reflecteren

VA

Lees de tekst grondig door of laat je tekst door iemand nalezen. Kijk of de tekst vormelijk correct is: haal spellingfouten uit de tekst, let op storende herhaling van woorden, vermijd te lange en te korte zinnen.

KENNISCLIP

si

e

©

Om bijvoorbeeld de spelling te controleren maak je het best gebruik van eenvoudige hulpmiddelen zoals een spellingchecker. Je vindt hier een eenvoudige kennisclip over het gebruik van een spellingchecker.

tip

fv

er

Ga ook na of de tekst een duidelijke structuur heeft. Stel jezelf hierbij volgende vragen: • Volgen de alinea’s vlot op elkaar? • Gebruik je signaalwoorden? • Zijn de tussentitels helder?

Pr

oe

Zorg er ook voor dat de tekst inhoudelijk correct en duidelijk is. • Bevat de tekst alle informatie of moet je nog dingen aanvullen? • Begrijpt een lezer de tekst? Kunnen voorbeelden helpen om de boodschap duidelijker te maken? • Heb je de opdracht volledig uitgevoerd?

58

Het is niet altijd makkelijk om je eigen tekst na te lezen. Gebruik daarom een text-to-speechtoepassing en laat de computer je tekst voorlezen. Luister aandachtig en je zult merken dat je een aantal fouten en tekortkomingen in je eigen tekst snel zult detecteren.

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE

tip


Stap 5: Herschrijven Herschrijf nu je eigen tekst. Houd rekening met wat je zelf vond van de eerste versie of de feedback die je kreeg. Zorg ervoor dat je tekst na het herschrijven voldoet aan alle criteria in het beoordelingsformulier.

Hoe bouw je een goede alinea op?

N

6.2

IN

Je tekst is nu klaar voor publicatie. Kijk in deze fase zeker ook na of de lay-out, titel en tussentitel passen bij je publiek. Zorg dat je een tekst aflevert waar je trots op bent en die je zelf ook graag zou lezen.

VA

Een tekst is beter leesbaar als die verdeeld is in alinea’s. Een alinea begint op een nieuwe regel en is op die manier gemakkelijk herkenbaar. Een lezer ziet onmiddellijk uit hoeveel alinea’s een tekst bestaat.

©

Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die samen horen. De belangrijkste informatie staat in de kernzin. Het is vaak een goed idee om die kernzin in het begin van de alinea te zetten. De volgende zinnen bevatten dan nog extra informatie, verduidelijkingen, argumenten of oorzaken.

e

De slotzin (laatste zin) van je alinea vormt de overgang naar de volgende. Zo ontstaat er een samenhang in je tekst. Met signaalwoorden kun je verbanden tussen alinea’s aangeven: oorzaak, gevolg, oplossingen, voorbeelden, opsomming …

si

4.5.4

oe

fv

er

Een goed opgebouwde alinea: ✓ gaat over één onderwerp; o ✓ begint met een kernzin of sluit af met een kernzin; o ✓ legt het idee van de kernzin duidelijk uit; o ✓ bevat signaalwoorden om verbanden uit te drukken. o

Hoe schrijf je een mail?

Pr

6.3

Met vrienden en familie communiceer je vaak online. De stijl hierbij is informeel: je gebruikt afkortingen, afbeeldingen en memes, je laat hoofdletters en leestekens weg en je tekst is meestal niet opgebouwd uit alinea’s. Voor school en later voor je stage of werk moet je soms communiceren met mensen die je niet kent of mensen die een hogere positie hebben. In dat geval maak je gebruik van een zakelijk bericht.

6 Schrijven

59


Herman Verheijen

onderwerpregel

Gemiste deadline Lana T.

Geachte heer Verheijen,

aanspreking

IN

Gisteren verstuurde u een e-mail om mij op de hoogte te brengen dat ik de taak over vraagstukken nog niet had ingediend.

N

Ik heb de opdracht eergisteren voorbereid, maar had deze nog niet ingediend bij u. Dit komt omdat ik mij zeer onzeker voelde over mijn antwoorden op de vragen. Toch wil ik een goed resultaat behalen voor uw vak. Daarom zou ik graag nog even de tijd nemen om mijn antwoorden goed na te kijken alvorens ik ze indien.

Vriendelijke groeten, Lana

©

afsluiter

VA

Ik begrijp dat dit mogelijk een ongemak voor u zou zijn, maar zou het voor u in orde zijn indien ik de taak vanavond bij u indien? Op die manier heb ik nog even tijd om mijn antwoorden door te lezen en aan te passen waar nodig.

e

De onderwerpregel in zakelijke mails is kort en duidelijk. Je gebruikt een groep woorden die de inhoud van je bericht samenvat. Leestekens, woordgrappen of dubbele bodems zijn hier niet gepast.

er

si

Gebruik als aanspreking Geachte heer of Geachte mevrouw voor mensen die je niet kent. Je kunt de familienaam toevoegen (Geachte heer Demunyck of Geachte mevrouw Franck) of mensen met hun functie aanspreken: Geachte commissaris, Geachte mevrouw de directeur.

Bij een mail is het belangrijk dat de tekst kort blijft. Bouw je bericht op uit alinea’s en voeg geen emoticons of memes toe.

oe

6.2

fv

Gebruik neutrale woorden, blijf altijd beleefd en schrijf positief. Vermijd geklaag, ook als je over een probleem mailt. Stel zelf (haalbare) oplossingen voor en geef aan dat je steeds wilt bellen of afspreken om dingen verder te bespreken.

Pr

Rond je mail op een vriendelijke manier af, zodat je op het einde een positieve indruk achterlaat. Lees voor het versturen je bericht zeker na, zodat je geen storende spellingfouten laat staan. Een goede zakelijke mail: ✓ is kort en gericht op oplossingen; o ✓ is beleefd, zeker in de aanspreking en afsluiter; o ✓ bevat geen spellingfouten, memes of emoticons; o ✓ heeft een duidelijke onderwerpregel. o

60

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE

bericht


6.4

Hoe schrijf je een recensie?

IN

Recensies kunnen verschillende vormen hebben: een korte beoordeling in een tweet, een blogbericht, een online review of een artikel in een tijdschrift of krant. Recensies verschijnen wanneer er iets nieuws op de markt is: een nieuwe game, een heruitgave van een album, de bundeling van een stripverhaal, een nieuw boek. Recensies kunnen ook over evenementen gaan zoals sportwedstrijden of concerten.

©

VA

N

Met een recensie wil je twee dingen doen: • Je geeft je publiek informatie over de inhoud, maar ook over de makers. Zorg dat die informatie correct is: geef namen juist weer en zorg voor correcte titels en data. Belangrijk is dat je niet té veel vertelt in een recensie. Als je alle plotwendingen prijsgeeft of vertelt hoe een game eindigt, zul je de spanning en verrassing wegnemen. • In je recensie spreek je ook een oordeel uit: je geeft je mening en onderbouwt die met argumenten. Leg uit waarom je iets goed of minder goed vond, maar blijf beleefd. Houd ook een open blik: misschien vond jij een game niet goed omdat die voor jongere kinderen bedoeld was; misschien sprak een film je niet aan omdat je liever andere genres ziet. Zorg er met andere woorden voor dat je vooral over het onderwerp schrijft en niet over jezelf.

e

Een goede recensie is ook aantrekkelijk om te lezen: de titel is duidelijk en spreekt aan, de inleiding zorgt ervoor dat de lezer zin heeft om de tekst helemaal door te nemen.

fv

er

si

Een goede recensie: ✓ geeft informatie over een onderwerp en wie het gemaakt heeft; o ✓ geeft een oordeel op basis van argumenten; o ✓ is fair: je schrijft met respect en een open blik over het onderwerp; o ✓ is correct en bevat voorbeelden; o ✓ is aantrekkelijk. o

oe

Hoe schrijf je een instructie? Met een instructie wil je ervoor zorgen dat iemand een taak tot een goed einde brengt. Hiervoor is het belangrijk om je tot de kern te beperken. Geef niet te veel informatie: zorg ervoor dat je niet te veel details geeft zodat de aandacht van het publiek bij de opdracht blijft.

Pr

6.5

Som vóór de instructie alles op wat de gebruiker nodig heeft. Zorg dat je lezer alle ingrediënten, voorwerpen, hulpmiddelen … bij zich heeft voor hij aan de stappen begint. Bouw je instructie op in verschillende heldere stappen. Formuleer die stappen als bevelende zinnen. Je kunt ervoor kiezen om de werkwoorden vet te zetten. Zorg er zeker voor dat de stappen in de juiste volgorde staan. 6 Schrijven

61


tip Kies je werkwoorden zorgvuldig. Betekenisvolle werkwoorden omschrijven een actie concreet. Vermijd algemene omschrijvingen zoals doen, maken of nemen.

IN

Afbeeldingen kunnen helpen om je boodschap te illustreren. Zorg voor duidelijke en eigentijdse foto’s. Focus op de activiteit en vermijd ook hier afleiding.

©

VA

Een goede instructie: ✓ bevat duidelijke stappen; o ✓ beschrijft alle stappen in de juiste volgorde; o ✓ moedigt de ontvanger aan om de taak tot een o goed einde te brengen; ✓ vermijdt afleiding en verwarring. o

N

Een goede instructie moedigt de ontvanger aan en zorgt ervoor dat hij de opdracht tot een goed einde brengt. Zeker bij lastige of moeilijke taken is het belangrijk om je publiek te motiveren.

Hoe schrijf je een uitnodiging?

e

6.6

oe

fv

er

si

Een uitnodiging kan er op heel veel manieren uitzien: een kaart, een brief, een sms, een affiche … Belangrijk is dat je ontvanger alle informatie heeft en overtuigd wordt om aanwezig te zijn. Hoewel de vorm er heel verschillend kan uitzien, geeft een uitnodiging altijd deze informatie: • waar je de ontvanger verwacht; • wat er zal gebeuren; • wanneer het event plaatsvindt; • wie de ontvanger moet verwittigen om zijn aanwezigheid te bevestigen.

Pr

Controleer vóór het versturen of alle informatie juist en volledig is (correcte datum, geen fouten in het adres, geen ontbrekende elementen …).

4.5.6 6.8

Net als bij andere tekstsoorten, zorg je ervoor dat je woordkeuze, je zinslengte en de lay-out passen bij je doelpubliek. Zo zal het bericht hen aanspreken. Zorg dus zeker voor een aantrekkelijk eindresultaat. Een goede uitnodiging: ✓ bevat alle informatie; o ✓ is correct en volledig; o ✓ overtuigt de ontvanger om aanwezig te zijn; o ✓ heeft een lay-out die aantrekkelijk is en past bij het doelpubliek. o

62

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


6.7

Hoe formuleer je een klacht? Soms ben je ergens ontevreden over: de service van een bepaald bedrijf, een bestelling die je deed, de reactie van iemand … Je kunt dan een brief of mail sturen om die klacht te formuleren. Op vormelijk vlak is een klachtenbrief of -mail een zakelijk bericht. Gebruik dus een formele aanspreking en afsluiter en houd de toon beleefd, neutraal en positief. Laat je niet meeslepen door emoties.

IN

6.3

N

Begin je bericht positief: zeg wat je goed vond of geef aan dat je in het verleden al positieve ervaringen had. Vermeld ook in je eerste alinea dat je mailt om een klacht te formuleren.

VA

Beschrijf je klacht in detail. Geef een duidelijke en volledige omschrijving en beschrijf nauwkeurig wat fout is of niet werkt. Onderbouw je klacht met argumenten en toon aan dat je zelf niet de oorzaak van het probleem bent. Blijf wel eerlijk in wat je schrijft.

©

Formuleer wat je verwacht van de ontvanger. Je mag ook zelf een oplossing voorstellen.

tip

er

si

e

Kijk bij bedrijven en organisaties op de site of er een bepaalde procedure is om klachten in te sturen. Soms moet je online een formulier invullen of bepaalde items afdrukken om bij het terugsturen toe te voegen.

Pr

oe

fv

Een goede klacht: ✓ heeft alle kenmerken van de zakelijke mail; o ✓ is nauwkeurig en volledig; o ✓ formuleert een oplossing of drukt uit wat de ontvanger moet doen; o ✓ bevat geen negatieve emoties, maar geeft wel aan dat de o ontvanger actie moet ondernemen.

6.8

Hoe bepaal je de lay-out van teksten? Met lay-out bedoelen we de opmaak van een bron: afbeeldingen, pagina-indeling, lettertype, kleur van de titels … Al die dingen helpen een lezer om de boodschap te begrijpen en hem een bepaald gevoel te geven: tussentitels en alinea’s geven structuur, foto’s drukken emotie uit of tonen het onderwerp, belangrijke woorden zullen vaak vet of in een kleur staan en het slot en de inleiding worden bij artikels anders opgemaakt.

6 Schrijven

63


De lay-out (of opmaak) van een bron zegt heel wat over het teksttype en de inhoud. Zo ziet een recept er helemaal anders uit dan een krantenartikel en zul je puur bij de eerste aanblik een interview kunnen onderscheiden van een recensie. Als je zelf teksten vormgeeft, dan is het dus belangrijk om de vorm te laten aansluiten bij het teksttype.

Hoe schematiseer je informatie?

N

6.9

IN

Zorg er bij de opmaak van je eigen teksten ook altijd voor dat die past bij wat je wilt vertellen en bij wie je doelpubliek is. Vraag je af of je afbeeldingen passen bij het onderwerp en ga na of de lay-out niet te speels of te serieus is voor de boodschap die je brengt.

Een schema is een manier om informatie te ordenen of overzichtelijk en visueel weer te geven. Ook notities die je neemt in de les of bij het lezen of beluisteren van een bron horen daarbij.

©

5.9.2

VA

Dagelijks komt er gigantisch veel informatie op je af. Sommige informatie is bedoeld als ontspanning en hoef je niet vast te zetten, andere informatie gebruik je om te studeren of als bron om zelf mee aan de slag te gaan.

si

e

Iedereen heeft een eigen manier om schema’s en notities te maken. Er zijn dus geen wetten of vaste richtlijnen. Belangrijk is dat je de kernelementen van een tekst op een voor jou gestructureerde en duidelijke manier weergeeft.

Pr

oe

fv

er

Volgende tips kunnen je helpen: • Denk voor het luisteren of lezen al na over het onderwerp. Wat weet je al? Wat zal volgens jou zeker aan bod komen? Op welke vragen wil je zeker een antwoord? Dat zal je helpen om de gedachtegang te volgen en je aandacht bij het onderwerp te houden. • Schrijf nooit dingen letterlijk over. Bij definities is het wel belangrijk om zorgvuldig en met meer detail te noteren. • Focus op de hoofdzaken, noteer kernwoorden en maak gebruik van afkortingen, pijlen en tekens. Zorg er wel voor dat je achteraf nog begrijpt wat je genoteerd hebt. • Blijf jezelf tussendoor vragen stellen. Probeer het overzicht te houden over wat al aan bod kwam en wat er volgens jou later nog vermeld zal worden. • Duid in je schema belangrijke woorden aan. Geef ook aan wat je moeilijk vindt of niet begrijpt. Zo weet je achteraf waar je extra uitleg over moet vragen of wat je moet opzoeken. • Veel schema’s zijn visueel: ze gebruiken pijlen en symbolen en werken met insprong. Na verloop van tijd zul je zien dat je een eigen code ontwikkelt waarbij een symbool altijd hetzelfde betekent.

64

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


tip Zes vuistregels als je notities maakt 1 2 3 4

6.10

Hoe schrijf je een samenvatting?

VA

N

IN

Zorg dat je pen en papier klaar hebt liggen. Schrijf geen volledige zinnen, maar kernwoorden of woordgroepen. Focus enkel op de hoofdzaken. Een aantal voorbeelden of extra uitleg zijn nuttig om achteraf je notities te begrijpen. 5 Laat veel witruimte tussen de woorden: na het luisteren kun je daar nog wat bijschrijven en/of aanvullen. 6 Notities nemen moet snel gaan: gebruik daarom afkortingen, tekens of symbolen.

©

Een samenvatting is een verkorte versie van de oorspronkelijke tekst. Je neemt enkel de hoofdzaken op en je herleidt de tekst tot de essentie.

e

Lees de tekst die je kreeg zorgvuldig door, duid kernzinnen aan en markeer signaalwoorden. Gebruik steeds dezelfde kleuren of symbolen, zodat je in één oogopslag de structuur van de tekst ziet.

si

er

oe

fv

Schrijf je schema uit tot een doorlopende tekst. Geef in een korte versie weer wat de auteur schrijft. Beperk je tot wat er staat: voeg zelf geen elementen toe. Kies voor objectieve woorden. In een samenvatting geef je weer wat de idee van de auteur is, je geeft geen interpretatie, mening of opmerkingen. Zorg er ook voor dat het eindresultaat vormelijk correct is. Vermijd spellingfouten, zorg voor een gepaste woordkeuze en een heldere zinsbouw.

Pr

4.6

Breng alle kernideeën samen in een schema. Je kunt ervoor kiezen om de volgorde van de tekst te behouden of te vertrekken van een van de vaste tekststructuren om daarin alle gegevens samen te brengen.

Een goede samenvatting: ✓ is korter dan de oorspronkelijke tekst; o ✓ beperkt zich tot de kernelementen; o ✓ geeft alle informatie correct en objectief weer; o ✓ is duidelijk en volledig; o ✓ bevat geen taal- of spellingfouten. o

6 Schrijven

65


7 7.1

Spreken en gesprekken voeren

Spreekdoel Een spreker wil iets bereiken, hij heeft een bepaald doel en een publiek. De verschillende doelen zijn: informeren, beïnvloeden, overtuigen, opiniëren, voorschrijven, vertellen, ontspannen, amuseren en ontroeren. In de praktijk heeft een spreker vaak een combinatie van al die doelen, toch is er meestal een duidelijk hoofddoel.

IN

4.3

7.2

VA

N

Goede radioreclame is vaak heel amusant; de maker wil reclame waar het publiek graag naar luistert. Toch blijft het hoofddoel van dergelijke reclame duidelijk overtuigen, namelijk het publiek overtuigen om het product te kopen.

Publiek

©

Net zoals bij schriftelijke teksten, heb je ook bij mondelinge teksten een publiek. Het is belangrijk dat je een goed beeld hebt van je publiek.

er

si

e

De volgende vragen kunnen je helpen om je publiek in kaart te brengen: • Wat is de voorkennis van het publiek? Wat zijn de (mogelijke) interesses? • Wat is de leeftijd? Heeft iedereen ongeveer dezelfde leeftijd of zijn er (grote) verschillen? • Hoe belangrijk vindt het publiek wat je komt vertellen? Komen ze vrijwillig luisteren? Komen ze verplicht luisteren? Hebben ze een voordeel aan wat je komt vertellen? • Op welk moment komen ze naar je luisteren?

oe

fv

Wanneer je spreekt, heb je meestal een direct contact met je publiek. Dat wil zeggen dat je onmiddellijk feedback krijgt op wat je zegt en hoe je het zegt. Een goede spreker schat onmiddellijk in wat het effect is van zijn boodschap en stuurt bij tijdens het spreken.

Pr

Je ziet dat iemand het voorhoofd fronst wanneer je uitleg geeft bij een grafiek. Je kunt dan in het algemeen vragen of iedereen de grafiek begrijpt of de persoon met de frons vragen of alles duidelijk is. Op die manier stuur je als spreker de interactie.

Tijdens de lockdown van 2020 gaven heel wat leraren online les. Veel leraren vonden dat moeilijk omdat ze veel moeilijker dan in de klas konden inschatten of alle leerlingen voldoende mee waren met de les. De leraren konden de lichaamstaal van de leerlingen niet lezen en kregen dus geen feedback van hun publiek op wat ze aan het vertellen waren.

66

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


7.3

Lichaamstaal In hoofdstuk 1 van deze Trajectwijzer vind je heel wat informatie over non-verbale communicatie en lichaamstaal, en het belang ervan.

1.3

7.4

N

VA

✓ Sta rechtop met je voeten op schouderbreedte. o Dat is een rechte en open houding. ✓ Om te starten zijn je handen naast je lichaam. o Stop je handen niet in je zakken. Wees niet bang om te bewegen, maar overdrijf niet. ✓ Kijk rond, richt je blik niet op één persoon. o

IN

Wanneer je bijvoorbeeld spreekt voor een groep is je lichaamstaal heel belangrijk, houd de volgende richtlijnen in het achterhoofd:

Intonatie, articulatie, volume en tempo

e

©

Intonatie is het verloop van toonhoogte wanneer je een zin of een woord uitspreekt. Het is aangenamer om te luisteren naar een spreker die varieert in toonhoogte. Als je altijd dezelfde toonhoogte gebruikt, klink je saai of monotoon.

si

Articulatie: spreek elk woord correct en duidelijk uit.

er

Spreek niet te luid of te stil. Het volume dat je gebruikt, past bij de situatie.

Hoe geef je een mondelinge presentatie?

oe

7.5

fv

Spreek niet te snel of te traag, maar kies een gepast tempo.

7.5.1 Omschrijving

Pr

Bij een mondelinge presentatie presenteer je iets aan een publiek met een bepaald doel. De basisstructuur van een goede presentatie is als volgt: inleiding, midden en slot. In een goede presentatie vertel je een verhaal. 1 Zeg wat je gaat vertellen. 2 Vertel het. 3 Zeg wat je verteld hebt.

7 Spreken en gesprekken voeren

67


De inleiding heeft een dubbele functie: je trekt de aandacht en daarnaast zeg je duidelijk waarover je uiteenzetting gaat en hoe ze is opgebouwd. Wanneer je een stelling verdedigt, maak je dat al duidelijk in de inleiding. Zorg dat de eerste indruk bij je publiek goed is.

IN

Enkele tips: ✓ verras je publiek; o ✓ stel een vraag; o ✓ vertel een korte anekdote; o ✓ begin niet te spreken voordat het stil is. o

VA

N

Belofte Doe aan het begin van je presentatie een belofte. Geef je publiek iets om naar uit te kijken. Beloof je luisteraars dat ze iets zullen bijleren, iets ontdekken, of op een andere manier naar de wereld zullen kijken.

©

Je stelt aan je medeleerlingen een boek voor dat je gelezen hebt. Je bent enthousiast en je belooft hen in de inleiding dat ze dankzij jouw uitleg over het boek hun ouders beter zullen begrijpen.

e

In het slot geef je geen nieuwe informatie, maar wel je conclusies of een samenvatting van de belangrijkste elementen.

oe

fv

er

si

Enkele tips: ✓ laat je publiek duidelijk weten dat je presentatie ten einde loopt door o structuuraanduiders te gebruiken zoals ten slotte, als laatste punt, samenvattend; ✓ vermijd clichés zoals ik dank u voor uw aandacht en dat was het; o ✓ zorg voor een aantrekkelijke en originele afsluiter; o ✓ houd het slot kort. o

Pr

Slot Op zoek naar een goed einde voor je presentatie? Gebruik dan bijvoorbeeld: • een verwijzing naar je inleiding; • een interactieve Kahoot; • een citaat dat jouw basisstelling mooi samenvat.

68

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


7.5.2

Stap 1: Bepaal het doel van de presentatie. Stap 2: Let op de communicatiesituatie.

IN

Informeer je over je publiek en de context. Een goede spreker past zowel de inhoud als de vorm van zijn boodschap aan zijn toehoorders aan. Ook de context speelt een rol: is je publiek vrijwillig aanwezig of werden ze verplicht om te komen luisteren? Mag je spreken voor een fris publiek of is je publiek al moe omdat ze al vijf sprekers hebben gehoord? Stap 3: Breng structuur in je verhaal.

VA

N

Verzamel informatie en breng die samen in een heldere structuur. Iedereen houdt van verhalen. Een verhaal kun je makkelijk onthouden en kun je ook navertellen. Je zult merken dat jouw uitleg veel concreter wordt wanneer je een verhaal probeert te vertellen.

tip

e

©

Ken je zelf de kern van jouw presentatie? Beeld je in hoe je in een minuut jouw presentatie zou samenvatten voor een leerling die afwezig was. Lukt dat? Dat is de kern van jouw presentatie.

si

Stap 4: Oefen de presentatie in.

er

Leer je tekst niet uit het hoofd, want dan bestaat het risico dat je heel onnatuurlijk overkomt. In het gewone leven praat je de hele tijd zonder uitgeschreven tekst. Je kunt het dus!

fv

Oefen je presentatie wel enkele keren. Maak eventueel een opname en bekijk die kritisch of vraag iemand om feedback. Stap 5: Herwerk de presentatie.

oe

Herwerk je presentatie nadat je feedback hebt gekregen of nadat je een eerste maal hebt geoefend. Herwerk zowel inhoudelijke punten als de manier waarop je de presentatie hebt aangepakt.

Pr

7.1

Een stappenplan voor een goede mondelinge presentatie

Stap 6: Presenteer. Stap 7: Reflecteer.

Elk spreekmoment is een voorbereiding op een volgend spreekmoment. Beoordeel na afloop of je duidelijk, volledig en correct bent geweest. Probeer zo snel mogelijk na je presentatie kort te noteren wat je zwakke en sterke punten waren.

7 Spreken en gesprekken voeren

69


tip Bekijk tijdens de voorbereiding van de presentatie zeker de evaluatiecriteria die bij de presentatie horen. Je kunt die evaluatiematrix ook gebruiken bij stap 7.

GOED

VOLDOENDE

ONVOLDOENDE

Sommige slides bevatten te veel tekst en/of sommige delen zijn minder leesbaar. Je maakt geen storende taalfouten.

Je presentatie bevat te veel tekst en/of sommige delen zijn minder leesbaar. Je maakt bovendien (te veel) storende taalfouten.

De afbeeldingen passen bij de inhoud, maar de link is soms onvoldoende duidelijk.

De afbeeldingen ontbreken of staan volledig los van de inhoud.

De afbeeldingen die je kiest, sluiten zeer goed aan bij de inhoud.

VA

gepastheid

correctheid en aantrekkelijkheid

Je presentatie bevat te veel tussentaal, uitspraakfouten en/ of dialectwoorden. Die leiden de aandacht te veel af van de boodschap.

e

©

Je praat vlot en gebruikt Je praat vlot maar gedurende de hele presentatie je presentatie bevat standaardtaal. dialectwoorden, tussentaal, en/ of uitspraakfouten.

Hoe maak je een goede presentatie?

si

7.6

N

Je presentatie bevat niet te veel tekst. Alle tekens zijn goed leesbaar. Je maakt bovendien geen storende taalfouten.

IN

volledigheid en duidelijkheid

fv

er

PowerPoint is een hulpmiddel om een presentatie te maken en te geven. Het is geen tovermiddel. De slides zorgen voor ondersteuning en structuur, maar vervangen niet wat je vertelt. Houd bij het opbouwen van je presentatie rekening met de volgende tips:

oe

1 Houd je presentatie sober en overzichtelijk.

Pr

✓ V o ermijd schuinlopende teksten, schreeuwerige kleuren of opflitsende teksten en beelden. ✓ Beperk het gebruik van animatie en speelse effecten. Ze o leiden enkel de aandacht af. ✓ Kies voor een duidelijk lettertype, zoals Arial of Helvetica. o ✓ Gebruik geen letteranimatie, schaduw- of knippereffecten. o

2 Houd de tekst op je presentatie beperkt.

70

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


3 Kies voor duidelijke, eenvoudige en sprekende illustraties.

N

IN

✓ D o e illustraties verduidelijken iets. ✓ De illustraties zorgen voor een rustpunt in je verhaal. o ✓ De illustraties trekken de aandacht. Met een verrassende illustratie o behoud je de aandacht van het publiek. Het publiek vraagt zich af wat de bedoeling van de illustratie is en zal aandachtiger naar jouw uitleg luisteren. Beperk wel het aantal illustraties en overdrijf niet. ✓ Als je een goede verteller bent met een sterk verhaal, dan is het o bijzonder aantrekkelijk om een presentatie met enkel afbeeldingen te gebruiken.

tip

VA

Gebruik rechtenvrije afbeeldingen die je op sites vindt zoals bijvoorbeeld Pexels. De afbeeldingen zijn van goede kwaliteit en heel aantrekkelijk.

©

4 Deel je presentatie op in duidelijke onderdelen. 5 Laat zo weinig mogelijk aan het toeval over.

er

Alternatieve presentatievormen

Een presentatie hoeft niet altijd met ondersteuning van PowerPoint te gebeuren. In een PowerPointpresentatie zijn de slides op een bepaalde manier geordend en je kunt de volgorde niet zomaar veranderen. Sommige mensen hebben de neiging om niet aandachtig te luisteren naar een uiteenzetting omdat ze de slides toch achteraf zullen krijgen. Sommige luisteraars raken stilaan verveeld door het format. Daarom vind je hier twee alternatieven voor PowerPoint.

Pr

oe

fv

7.7

si

e

✓ O o efen je presentatie op voorhand. ✓ o Test of je alles technisch goed beheerst. Weet je wat je moet doen wanneer er iets misloopt met de computer of de projector?

Posterpresentatie

Bij een posterpresentatie geef je een compacte, visuele weergave van je boodschap door middel van een poster. Die presentatievorm wordt vaak gebruikt op beurzen en congressen. Beperk de tekst tot het minimum. Maak vooral gebruik van sprekende afbeeldingen en iconen om je boodschap te formuleren. 7 Spreken en gesprekken voeren

71


De presentatie van een poster verloopt niet lineair. Na een korte inleiding kun je aan het publiek vragen waarover ze nog extra informatie willen. Het publiek kan dan vragen naar de betekenis van een bepaalde afbeelding of uitspraak.

Pecha Kucha Pecha Kucha is Japans voor ‘het geluid van een conversatie’ (blabla).

IN

Een posterpresentatie is heel geschikt om een verslag toe te lichten of om de resultaten van een onderzoek aan het publiek over te brengen.

VA

N

Een oorspronkelijke Pecha Kucha duurt exact zes minuten en veertig seconden en bestaat uit twintig afbeeldingen die telkens twintig seconden zichtbaar zijn. Je mag geen woorden op het scherm tonen, enkel afbeeldingen. Er ontstaat een geïllustreerd verhaal met een hoog tempo. Je kunt de aandacht van het publiek nog verhogen door mysterieuze afbeeldingen te kiezen die een woordelijke uitleg nodig hebben.

Gesprekken voeren

si

7.8

e

©

Enkele tips: ✓ Neem je tijd om de presentatie te maken, het is niet o eenvoudig om geschikte afbeeldingen te vinden. ✓ Oefen je Pecha Kucha enkele keren op voorhand. o ✓ Gebruik geen tekst tijdens de presentatie. o

fv

er

Een gesprek tussen twee personen noem je een dialoog. In een ruimere betekenis geldt een dialoog ook voor een gesprek tussen twee of meer partijen, bijvoorbeeld tussen de leraar en zijn klas.

Pr

oe

Tijdens gesprekken houden de gesprekspartners zich aan bepaalde gespreksregels: • Je luister actief en met aandacht naar je gesprekspartner. • Je reageert respectvol. • Je blijft bij het onderwerp. • Tijdens een groepsgesprek volg je de aanwijzingen van de gespreksleider. Je vindt hier wat uitleg bij twee veelvoorkomende gesprekken.

7.8.1 Interview Een goed interview vraagt een goede voorbereiding. Informeer jezelf over diegene die je gaat interviewen. Bereid voldoende verschillende vragen voor en bepaal de volgorde van je vragen. Je kunt

72

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


zowel gesloten als open vragen stellen, maar wees je bewust van het verschil. Met open vragen bereik je een uitgebreider antwoord, bij gesloten vragen is het antwoord meestal ja of nee. De volgorde van de vragen moet je zorgvuldig bepalen. Durf ook doorvragen te stellen op de volgende manier: Hoe bedoelt u? Kunt u dat even uitleggen? en zelfs Hoezo?

IN

Iedereen heeft een andere manier van praten. Sommige mensen hebben maar een halve vraag nodig om te antwoorden met een heel verhaal. Anderen zijn geslotener en je zult dus moeten zoeken voor je de juiste toegangspoort vindt.

N

Het belangrijkste element is luisteren. Luister aandachtig en laat nieuwe informatie niet aan je voorbijgaan. Pik in op wat je nog niet wist, toon je verbazing en vraag door, maar voel ook waar de grens ligt. Houd oogcontact en reageer spontaan.

VA

7.8.2 Debat

Volgens het woordenboek is een debat een ‘aan regels gebonden openbare gedachtewisseling’.

©

In een debat zijn er twee partijen die het niet met elkaar eens zijn. Beide partijen geven argumenten voor hun standpunt. Ze proberen de argumenten van de andere partij te weerleggen.

si

e

Centraal in het debat is het standpunt of de debatstelling. Een goede debatstelling is voldoende controversieel, dat wil zeggen dat er duidelijke meningsverschillen over het standpunt kunnen zijn.

fv

er

Een debat wordt gevoerd volgens duidelijke regels. Er zijn afspraken over wie er hoe lang het woord krijgt en in welke volgorde. Het debat wordt geleid door een moderator die eventueel hulp kan krijgen van een tijdsbewaker.

oe

Er zijn verschillende debatvormen met elk hun eigen regels. De volgende kenmerken komen vaak terug: • Beide partijen krijgen evenveel spreektijd en zetten hun standpunt en de bijhorende argumenten uiteen. • De andere partij kan reageren op de argumenten. • Iedere partij krijgt een moment om de argumentatie af te ronden.

Pr

3

Een goed debat vraagt een grondige voorbereiding. Je raadpleegt bronnen en je verzamelt voor- en tegenargumenten.

7 Spreken en gesprekken voeren

73


tip Tips voor een goede voorbereiding • Bekijk niet enkel de inhoud van de bronnen, maar ook de kwaliteit van de bronnen. Denk na over hoe je in het debat naar de bronnen zult verwijzen. Als je in een debat over energiebronnen de argumenten van vooraanstaande wetenschappers gebruikt, dan zet je dat in de verf.

IN

• Denk na over hoe de tegenpartij jullie argumenten zal proberen te weerleggen. • Denk na over welke argumenten de tegenpartij zou kunnen gebruiken. Je verzamelt dus eigenlijk al tegenargumenten.

VA

N

• Oefen het debat al eens met iemand die stevig durft ingaan tegen jouw argumenten.

Pr

oe

fv

er

si

e

©

Het publiek beoordeelt het debat. Zij kunnen letten op verschillende aspecten: • Wat is de argumentatie van de deelnemers? • Heeft de moderator een goede aanpak? • Wat is de structuur van het debat? Houdt iedereen zich aan de regels? • Hoe reageren de deelnemers op de argumenten van de anderen? Reageren ze gepast? Wat is de kwaliteit van de argumentatie?

74

TRAJECTWIJZER Graad 2   INFO & COMMUNICATIE


8 8.1

Taalvariatie

Algemeen

N

IN

Het is zo goed als onmogelijk om twee taalgebruikers te vinden die volledig identiek spreken. Iedereen spreekt altijd wel een beetje anders op het vlak van uitspraak, woordenschat, grammatica of woordvorming. Ook doorheen de tijd kun je allerlei verschillen opmerken.

VA

Een specifieke vorm van taalgebruik die het gevolg is van deze variatie noemen we een taalvariëteit. Om aan te duiden dat er verschillende taalvariëteiten zijn, gebruiken we de term taalvariatie. Taalvariatie is een heel ruim begrip. Het gaat over het de variatie in woordenschat, zinsbouw, woordvorming en uitspraak.

Geografische taalvariatie

si

8.2

e

©

Je kunt taalvariëteiten onderscheiden op basis van vier soorten variatie: geografische, sociale, situationele en etnische.

er

Het Nederlands verschilt afhankelijk van de plaats in ons taalgebied waar het wordt gesproken.

fv

8.2.1 Natiolect

Pr

oe

België, Nederland en Suriname zijn de drie belangrijkste landen waar Nederlands wordt gesproken. Tussen het Nederlands van die drie landen zie je opvallende verschillen. We spreken dan ook van drie natiolecten: Belgisch-Nederlands, NederlandsNederlands en Surinaams-Nederlands.

8.2.2 Standaardnederlands Standaardnederlands (met hoofdletter!) of Nederlandse standaardtaal is een taalvariëteit die we bijvoorbeeld goed kennen van het journaal. Het is Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, zoals in onderwijs, overheidscommunicatie of rechtspraak. Dat zijn niet toevallig gebieden waar het belangrijk is dat iedereen alles goed begrijpt. Net omwille van dat belang is de standaardtaal vastgelegd in woordenboeken, grammatica’s en officiële spelling. Soms worden ook nog de termen Algemeen Nederlands en zelfs Algemeen Beschaafd Nederlands gebruikt. 8 Taalvariatie

75


Zowel in België, Nederland als Suriname wordt standaardtaal gesproken, maar elk land heeft eigen normen. Er bestaat dus Belgisch-Nederlandse standaardtaal, Nederlands-Nederlandse standaardtaal en SurinaamsNederlandse standaardtaal. Het volstaat de nieuwslezers van elk land even met elkaar te vergelijken om de verschillen op te merken.

VA

N

Een dialect is een taalvariëteit die heel sterk afgebakend kan worden in een bepaald geografisch gebied binnen bijvoorbeeld België, Nederland of Suriname. Dialecten die ver van elkaar liggen zijn vaak voor elkaars sprekers zeer moeilijk verstaanbaar. In België zijn er vier grote dialectgroepen: Limburgs, Brabants, Oost-Vlaams en West-Vlaams. Taalkundig gezien zijn dialecten gelijkwaardig aan de Nederlandse standaardtaal.

IN

8.2.3 Dialect

8.2.4 Regiolect

Sociale taalvariatie

er

8.3

si

e

©

Veel mensen spreken niet meer het ‘oorspronkelijke’ dialect van hun streek. De erg lokale eigenschappen zijn grotendeels verdwenen. Ze spreken eerder een taalvariëteit die wat is opgeschoven naar de standaardtaal, maar waarin wel nog enkele duidelijk herkenbare dialectkenmerken zitten van de regio. Dat noemen we dan regiolect.

oe

fv

Hoe je spreekt, wordt beïnvloed door allerlei sociale factoren zoals leeftijd, geslacht, beroep of opleiding. Die variëteiten worden sociolecten genoemd.

Pr

Het taalgebruik van mensen is vaak erg specifiek omdat ze dat omwille van hun beroep, hobby, sport of interessegebied nodig hebben. Zo gebruiken een timmerman, een advocaat, een dokter, een visser en een informaticus elk een heel gespecialiseerde woordenschat. We noemen dat (vak)jargon. Jargon is voor een buitenstaander vaak moeilijk te begrijpen.

76

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


8.4

Situationele taalvariatie We passen ons taalgebruik meestal aan op basis van de situatie. Veelal doen we dat heel onbewust, zoals bij praten met vrienden op de speelplaats of met je ouders thuis, maar tegelijk letten we soms ook heel specifiek op hoe we spreken, zoals wanneer je iets aan je leraar vraagt of wanneer je een sollicitatiegesprek voert.

IN

Een register is een term voor taalgebruik dat past bij een bepaalde situatie. Een taalgebruiker leert om het geschikte register te gebruiken. Die keuze maak je op basis van de communicatieve situatie waarin je je bevindt.

VA

N

Tijdens een gesprek met de directeur kiest de leerling een meer formeel taalregister, terwijl die leerling met vrienden in de jeugdbeweging kiest voor het informele taalregister.

©

De verschillen tussen de registers zie je best op een as met twee uitersten: vulgair – informeel – neutraal – formeel – archaïsch. Registerkeuze is lang niet alleen iets wat gebeurt binnen de standaardtaal. Ook binnen een dialect kun je bijvoorbeeld kiezen voor vulgair of neutraal.

officiële mededeling van een minister

sollicitatie­ gesprek

mail naar je directeur

heel informele taal

gesprek met je directeur op een receptie

tekstbericht met vrienden over ruzie op school

grap vertellen in de jeugd­ beweging

Pr

oe

fv

brief van de rechtbank

er

heel formele taal

si

e

De grens tussen een formeel en een informeel taalregister is niet altijd zo duidelijk. Veel registers hebben zowel formele als informele kenmerken. Om duidelijk te maken wat verschillen tussen taalregisters zijn, is het handig om te werken met een continuüm.

8 Taalvariatie

77


9

Taalsysteem: klanken

Tweeklanken, lange en korte klinkers

IN

Een klinker is kort in bot, man, pen, win en kus. Een klinker is lang in boot, maan, geen, biet, kuur en boek.

VA

Er zijn vijf gedekte klinkers of korte klinkers. man, cel, wil, hol, kus

N

Een gesloten lettergreep eindigt op een medeklinker. De klinker in die lettergreep noemen we een gedekte klinker. bot-ten, win-nen, kus-ten

©

Korte klinkers komen alleen voor in gesloten lettergrepen. bot, bot-ten

e

Dit zijn de tweeklanken: ei/ij, au/ou, ui. ai, oi, aai, ooi, oei, eeuw en ieuw zijn in feite combinaties met de klanken j of w. reis, lijst, pauw, oud, trui

er

si

Een open lettergreep eindigt op een lange klinker of op een tweeklank. bo-ten, reu-zen, lei-den

Pr

oe

fv

Lange klinkers en tweeklanken komen voor in open en gesloten lettergrepen. boot – bo-ten, reus – reu-zen, kruin – krui-nen

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over korte en lange klinkers en tweeklanken.

78

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


10 Taalsysteem: woorden 10.1

Zelfstandig naamwoord

IN

10.1.1 Omschrijving

10.1.2 Eigennaam, soortnaam en stofnaam

N

Een zelfstandig naamwoord (zn) of substantief geeft een naam aan een persoon, begrip, dier of zaak. Ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden.

VA

Eigennamen geven een persoonlijke, ‘eigen’ naam aan een persoon, dier, ding of plaats. Die zelfstandige naamwoorden schrijf je met een hoofdletter. Ibrahim, Goedele, Halloween, Antwerpen

©

Soortnamen duiden een soort aan. Die zelfstandige naamwoorden schrijf je met een kleine letter. auto, meisje, olifant

si

e

Stofnamen zijn zelfstandige naamwoorden die een stof of materiaal aanduiden. Ze zijn niet telbaar en hebben dus geen meervoud. hout, melk, katoen

er

10.1.3 Concrete en abstracte zelfstandige naamwoorden

fv

Concrete zelfstandige naamwoorden duiden tastbare zaken aan, zaken met een duidelijke vorm en inhoud. de auto, het zakmes, de leraar

Pr

oe

Abstracte zelfstandige naamwoorden duiden zaken aan die niet tastbaar zijn, zoals gevoelens of eigenschappen het geloof, januari, de liefde

10.1.4 Kenmerken

13.6

Enkelvoud en meervoud

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud. de auto’s, de meisjes, de olifanten Lidwoorden Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een lidwoord zetten. de auto, het meisje, een olifant 10 Taalsysteem: woorden

79


Een is een onbepaald lidwoord en kun je voor bijna alle zelfstandige naamwoorden gebruiken. een auto, een meisje, een olifant

Geen is een ontkennend lidwoord. geen auto Het lidwoord in andere talen article défini

definite article

la voiture

the car

het huis

la maison

the house

het mes

le couteau

de hond

le chien

the knife the dog

©

Genus

VA

de auto

N

bepaald lidwoord

IN

De en het zijn bepaalde lidwoorden. de auto, het meisje, het mes

e

Een zelfstandig naamwoord heeft een genus of grammaticaal geslacht. In het Nederlands zijn er drie genera: mannelijk (m), vrouwelijk (v) en onzijdig (o).

er

si

Je gebruikt het lidwoord de voor mannelijke en vrouwelijke woorden. auto (= mannelijk)  de auto grootmoeder (= vrouwelijk)  de grootmoeder

fv

Je gebruikt het lidwoord het voor onzijdige woorden. mes (= onzijdig)  het mes

oe

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van lidwoorden. Verkleinwoord

Pr

De meeste zelfstandige naamwoorden kunnen ook als verkleinwoord voorkomen. de auto  het/een autootje de olifant  het/een olifantje het potlood  het/een potloodje

80

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


10.2

Bijvoeglijk naamwoord 10.2.1 Omschrijving

Het kan ook achteraan in de zin staan. De versieringen zijn heel mooi.

VA

10.2.2 Bijvoeglijk gebruik van woorden

N

Het bijvoeglijk naamwoord kan voor het zelfstandig naamwoord staan. Zij rijdt met een prachtige auto.

IN

Het bijvoeglijk naamwoord (bn) of adjectief geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord.

©

Soms wordt een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het beeld werd verkocht. (= voltooid deelwoord) Het verkochte beeld staat in het magazijn. (= bijvoeglijk naamwoord)

tip

si

e

De vorm van een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord komt niet altijd overeen met de persoonsvorm van de verleden tijd. Hij verbreedde de weg. (= pv – ovt) Het is nu een verbrede weg. (= bijvoeglijk naamwoord)

er

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het bijvoeglijk gebruik van voltooid deelwoorden.

fv

10.2.3 Verbuiging

oe

Soms moet je het bijvoeglijk naamwoord verbuigen: je voegt dan een -e toe. de mooie plant

Pr

Je gebruikt de verbogen vorm: • bij de-woorden: de mooie plant • bij woorden in het meervoud: de grote olifanten • vrijwel altijd na het, dit, dat: een scherp mes  het scherpe mes een moeilijk raadsel  dit moeilijke raadsel een lelijk huis  dat lelijke huis • na een bezittelijk voornaamwoord: mijn nieuwe fiets, jullie grote huis

10 Taalsysteem: woorden

81


10.2.4 Trappen van vergelijking Een bijvoeglijk naamwoord kan uitdrukken in welke mate een eigenschap aanwezig is. Daarvoor worden de trappen van vergelijking gebruikt. stellende trap: zij is sterk vergrotende trap: zij is sterker overtreffende trap: zij is het sterkst

IN

VA

Woorden die eindigen op -st -> + meest bij de overtreffende trap Hij was het meest woest over de vernielingen.

N

Woorden die eindigen op een -r -> + der bij de vergrotende trap Dit schilderij is zwaar maar deze stoel is zwaarder.

si

e

©

Sommige woorden hebben afwijkende vormen: weinig – minder – minst goed – beter – best

tip

er

In vergelijkingen moet je goed oppassen wanneer je als of dan gebruikt. In de ogen van veel taalgebruikers is de vergrotende trap met als fout. Bekijk de volgende zinnen.

fv

Zij is net zo sterk als hij. Zij is sterker dan ik.

oe

Regels: • Bij de stellende trap gebruiken we als: net zo sterk als … • Bij de vergrotende trap gebruiken we dan: sterker dan …

Pr

Om te weten of je hij, hem, ik of mij moet gebruiken verleng je de zin in je hoofd. Zij is net zo sterk als hij (is). Zij is net zo sterk als hem (is).

Zij is sterker dan ik (ben). Zij is sterker dan mij (ben).

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van de trappen van vergelijking.

82

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


10.3

Voornaamwoord 10.3.1 Omschrijving Een voornaamwoord (vn) verwijst naar iets of iemand. Er zijn acht verschillende voornaamwoorden.

IN

10.3.2 Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord (personen, dieren, zaken).

persoon

onderwerp

1ste

ik

2de

jij/je

2de beleefd

niet als onderwerp

mij/me jou/je

u

u

zij/ze/hij/het

haar/ze/hem/het

wij/we

ons

jullie

jullie/je

2de beleefd

u

u

3de

zij/ze

hen/ze/hun

1ste

er

si

2de

e

3de

meervoud

©

enkelvoud

VA

N

Wij zien hem en jou graag. Jullie willen het niet begrijpen. Geef ze ons!

fv

10.3.3 Bezittelijk voornaamwoord Bezittelijke voornaamwoorden zeggen aan wie iets of iemand toebehoort.

oe

Mijn ouders verkochten hun auto aan onze buurvrouw. Een bezittelijk voornaamwoord kun je zelfstandig of bijvoeglijk gebruiken.

Pr

persoon

enkelvoud

meervoud

bijvoeglijk gebruikt

zelfstandig gebruikt

1ste

mijn

de/het mijne

2de

jouw

de/het jouwe

2de beleefd

uw

de/het uwe

3de

zijn/haar

het zijne / het hare

1ste

onze/ons

de/het onze

2de

jullie/je

die van jullie

2de beleefd

uw

de/het uwe

3de

hun

de/het hunne

10 Taalsysteem: woorden

83


tip Die computer is van jou.  Het is jouw computer. (= bezittelijk voornaamwoord) U hebt een computer.  Het is uw computer. (= bezittelijk voornaamwoord)

10.3.4 Aanwijzend voornaamwoord

N

Het aanwijzend voornaamwoord wijst aan waar iets of iemand is.

IN

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van bezittelijke voornaamwoorden.

VA

Je kunt het bijvoeglijk (niet-zelfstandig, bij een ander woord) gebruiken. deze computer, dat boekje, die auto

niet-zelfstandig gebruikt

dit, dat, zo’n, zulk, zulk een

bij de-woorden

deze, die, zo’n, zulke, zulk een

si

meervoud

bij het-woorden

er

enkelvoud

e

Deze vind ik de beste. Ik zou dat eens willen proberen. Die rijdt heel snel.

©

Je kunt het zelfstandig (alleen) gebruiken.

deze, die, zulke

zelfstandig gebruikt

bij het-woorden

dit, dat, datgene, hetgene

bij de-woorden

deze, die, degene, diegene

fv

enkelvoud

oe

meervoud

deze, die, degene(n), diegene(n), zulke(n)

Pr

Een aanwijzend voornaamwoord kan in de plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staan. Het verwijst dan naar het zelfstandig naamwoord. Bij de-woorden gebruik je altijd die of deze. de jongen  die/deze jongen

Bij het-woorden gebruik je altijd dat of dit. het meisje  dat/dit meisje

84

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


Ook de afstand bepaalt welk aanwijzend voornaamwoord je het best gebruikt. de-woord dichtbij

het-woord deze/dit

veraf

die/dat

IN

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van het aanwijzend voornaamwoord.

10.3.5 Wederkerend voornaamwoord

N

Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.

©

10.3.6 Wederkerig voornaamwoord

VA

Ik herinner het me. (werkwoord = zich herinneren) Je vergist je. (werkwoord = zich vergissen) Hij vergist zich. (werkwoord = zich vergissen) Wij verheugen ons op het feest. (werkwoord = zich verheugen)

e

Het wederkerig voornaamwoord is elkaar. Het verwijst naar meer personen. Het geeft een wederkerige relatie aan. Ook woorden die ervan zijn afgeleid, zoals mekaar en elkander, worden wederkerige voornaamwoorden genoemd.

er

si

We hebben mekaar al lang niet meer gezien. Zij pakken mekaars hand. Zij zullen elkaar niet zien.

10.3.7 Vragend voornaamwoord

fv

Je gebruikt een vragend voornaamwoord als je informatie over iets of iemand wilt.

oe

Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welk, wat (voor een). Je kunt ze bijvoeglijk (bij een ander woord) of zelfstandig (alleen) gebruiken.

Pr

Welk boek heb je gelezen? (= bijvoeglijk gebruikt) Wie heb je al uitgenodigd? (= zelfstandig gebruikt) Wat plan je verder nog? (= zelfstandig gebruikt)

10 Taalsysteem: woorden

85


10.3.8 Betrekkelijk voornaamwoord Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord dat er vlak voor staat of een woordgroep die er vlak voor staat. Wat ervoor staat, noem je het antecedent. Na een het-woord volgt dat.

IN

Het geschenk dat ik kreeg voor mijn verjaardag was een echte verrassing. Na een de-woord volgt die.

N

De bagage die niet mee was met de vlucht, werd later naar het hotel gebracht. Als het antecedent een meewerkend voorwerp is, wordt wie gebruikt.

VA

De jongen (aan) wie een glaasje water werd gegeven, is ondertussen weer wat beter. Is het antecedent het onbepaalde woord alles, niets, iets, al of is het een volledige zin of een overtreffende trap? Dan volgt wat als betrekkelijk voornaamwoord.

si

e

©

Er was niets wat ik niet lustte. Hij schonk alles wat hij bezat aan een goed doel. Al wat hij kon doen, was gewoon beschikbaar zijn. Bij een volgend bezoek aan de stad vonden we nog iets wat we nog niet hadden gezien. Teveel suiker eten is niet gezond, wat iedereen wel beseft. Het beste wat ons kon overkomen, was dat we opnieuw een ritje mochten maken.

er

10.3.9 Onbepaald voornaamwoord

fv

Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar: • personen of zaken die je niet nauwkeurig kunt of wilt aanduiden; • iets algemeens.

oe

Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn: alle(maal), alles, andere(n), elk, het, ieder(een), iemand, iets, niemand.

Pr

Alles wat je hier ziet, heeft Mette zelf geknutseld. (= zelfstandig gebruikt) Iedereen zal vannacht een slaapplaats hebben. (= zelfstandig gebruikt) Aan elke bezoeker werd een mondmasker gegeven. (= bijvoeglijk gebruikt)

86

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


10.4

Bijwoord 10.4.1 Omschrijving Een bijwoord zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is.

IN

Bijwoorden zijn eigenlijk een restgroep. Als een woord niet duidelijk tot een bepaalde woordsoort behoort, dan wordt het een bijwoord genoemd. een bijwoord zeg iets over

voorbeeld

Je praat grappig. Je beweegt houterig. Fien wil graag een cake bakken.

een bijvoeglijk naamwoord

Het is een erg leuke les.

een ander bijwoord

Je praat heel grappig.

een telwoord

Ik verdien zo’n twintig euro per uur.

een hele zin

Ik kom zeker.

©

VA

N

een werkwoord/gezegde

Een bijvoeglijk naamwoord zegt wel iets over een zelfstandig naamwoord.

si

e

Je praat grappig. (= bijwoord, grappig zegt iets over de manier waar je praat.) Je hebt een grappige stem. (= bijvoeglijk naamwoord, grappige zegt iets meer over het zelfstandig naamwoord stem.)

er

Een bijvoeglijk naamwoord kun je verbuigen (bijvoorbeeld een -e toevoegen in grappige). Een bijwoord is onveranderlijk en kun je niet verbuigen.

fv

10.4.2 In andere talen

Pr

oe

In het Nederlands kun je niet altijd goed zien of een woord een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord is. In het Frans en het Engels krijgt een bijvoeglijk naamwoord een achtervoegsel om er een bijwoord van te maken. Het voordeel is dat je zo onmiddellijk aan het woord ziet tot welke woordsoort het behoort. bijvoeglijk naamwoord

bijwoord

Nederlands

Hij is een trage fietser.

Hij fietst traag.

Frans

Il est un cycliste lent.

Il fait du vélo lentement (+ment)

Engels

He is a slow cyclist.

He cycles slowly. (+ly)

Zowel in het Engels als in het Frans zijn er ook uitzonderingen op die algemene regel.

10 Taalsysteem: woorden

87


10.5

Telwoord Een telwoord is een woord waarmee een aantal of een rangnummer wordt aangeduid. Er zijn vier deelnemers. (= aantal) Hij was de vierde. (= rangnummer)

IN

10.5.1 Hoofdtelwoord en rangtelwoord Hoofdtelwoorden geven een aantal of nummer aan.

VA

Rangtelwoorden geven de rangorde of plaats in een reeks aan.

N

Een atletiekbaan heeft een lengte van vierhonderd meter. In de tijd dat ik vijftien rondes loop, loopt mijn vriendin er achttien.

Hij eindigde op de vierde plaats, maar zijn vriendin op de eerste.

10.5.2 Bepaald en onbepaald telwoord

e

©

Bepaalde hoofdtelwoorden zijn getallen als vijf, miljoen, drieëntwintig. Ook beide is een bepaald hoofdtelwoord; het duidt altijd een tweetal aan. Onbepaalde hoofdtelwoorden zijn veel en weinig en hun trappen van vergelijking (veel, meer, meest en weinig, minder, minst).

er

si

Bepaalde rangtelwoorden geven een duidelijke plaats in een reeks aan. Onbepaalde rangtelwoorden geven een minder precieze plaats in een reeks aan. Het zijn woorden als hoeveelste en zoveelste.

fv

Ook telwoorden als laatste en middelste zijn onbepaald. Ze geven je immers niet exact aan wat het aantal is. Gaat het om de laatste van 10, van 5000 of van een miljoen? Dat weet je niet.

oe

10.5.3 De spelling van het telwoord Deze hoofdtelwoorden schrijf je in één woord:

Pr

• alle hoofdtelwoorden tot en met duizend; eenentwintig, zevenenveertig, achtennegentig, tweehonderdvijftig

• alle veelvouden van honderd en duizend die gevormd worden met een hoofdtelwoord tot honderd of met een veelvoud van honderd. driehonderd, zestienhonderd, vijfenzestighonderd, zevenduizend, vierennegentigduizend, vijfhonderdduizend

88

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


10.6

Voegwoord Een voegwoord verbindt woorden, woorddelen en zinnen.

10.7

IN

Voetbal en wielrennen zijn populaire sporten. (= woorden) voor- en tegenstanders (= woorddelen) Ik kom vanavond bij je langs en ik zal eten voor je koken. (= zinnen)

Voorzetsel

N

Een voorzetsel drukt een relatie uit tussen de woordgroep waartoe het behoort en de rest van de zin. Mogelijke relaties zijn: tijd, richting, plaats, reden, oorzaak en middel.

VA

Het boek ligt in de kast. De kat zit op de tafel. Ik ga met de fiets naar school. Rond 12 uur stapte hij uit bed.

©

Soms komen voorzetsels in vaste combinaties voor; dat noemen we voorzetseluitdrukkingen.

e

met betrekking tot, door middel van, met behulp van

tip

er

si

Voorzetsels zijn moeilijk voor mensen die Nederlands als vreemde taal leren. Wanneer ze Nederlands leren maken ze onbewust grappige fouten als ze voorzetsels letterlijk vertalen uit hun moedertaal.

oe

fv

In het Engels zoek je ‘voor’ iets (look for something), in het Nederlands zoek je ‘naar’ iets.

Tussenwerpsel

Tussenwerpsels worden meestal gebruikt om de emotie van de spreker uit te drukken. Ze maken op zich echter geen deel uit van de zin en kunnen bij het ontleden van een zin dus ook niet benoemd worden.

Pr

10.8

Vaak voeg je tussenwerpsels toe om extra emotie aan je boodschap te geven of je boodschap levendig te maken. Ik heb het verdomme al vijfhonderd keer gezegd. Eeeek, wat een enge man is die vent!

10 Taalsysteem: woorden

89


Tussenwerpsels kunnen verschillende vormen hebben: • tussenwerpsels zonder een echte betekenis, bijvoorbeeld klanknabootsingen in stripverhalen; swoosh, kukelu, triiiing • tussenwerpsels met een betekenis en een communicatieve functie;

IN

Schol!  Foei!

• tussenwerpsels met vooral een emotionele lading, bijvoorbeeld uitroepen.

Werkwoord

VA

10.9

N

Miljaar!  Auw!  Yeees!  Oeps!  Oei!

Een werkwoord geeft een handeling of een toestand aan. Het drukt uit hoe het onderwerp van een zin eruitziet, wat het onderwerp doet, hoe het onderwerp zich voelt …

©

Een werkwoord heeft verschillende vormen.

e

10.9.1 Vormen van het werkwoord De persoonsvorm

si

In een goed gebouwde zin staat altijd een persoonsvorm (pv). De persoonsvorm geeft de tijd en het getal aan.

er

Ik voetbal graag in open lucht.

fv

De persoonsvorm is voetbal, en staat in de tegenwoordige tijd (= tijd) en in het enkelvoud (= getal).

oe

Zijn vrienden voetbalden vroeger enkel in de zaal. De persoonsvorm is voetbalden, en staat in de verleden tijd (= tijd) en in het meervoud (= getal).

Pr

Tussen de persoonsvorm en het onderwerp van een zin is er congruentie. Dat wil zeggen dat het onderwerp en de persoonsvorm hetzelfde getal hebben. Hij luistert met veel aandacht naar de leraren. Het onderwerp en de persoonsvorm staan beide in het enkelvoud. Wij luisteren met veel aandacht naar de leraar. Het onderwerp en de persoonsvorm staan beide in het meervoud.

De persoonsvorm noemen we soms ook het vervoegde werkwoord.

90

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


De infinitief De onvervoegde vorm van het werkwoord is de infinitief. De infinitief vind je in het woordenboek en eindigt meestal op -en. De stam

werken (= infinitief)  werk (= stam) Het voltooid deelwoord

N

Een andere vorm van het werkwoord is het voltooid deelwoord.

IN

De stam van een werkwoord krijg je door de infinitief zonder -(e)n te nemen.

VA

Zij heeft in de tuin gewerkt. Hij heeft met de poppen gespeeld.

10.9.2 Soorten werkwoorden

Een zelfstandig werkwoord bevat op zichzelf de betekenis van het werkwoordelijk gezegde.

e

Mijn leerlingen lezen geregeld een boek.

si

Het zelfstandig werkwoord kun je niet weglaten in de zin. Soms zijn er extra werkwoorden in de zin.

er

Mijn leerlingen hebben dit jaar een boek gelezen.

fv

Het zelfstandig werkwoord is lezen. Hebben is in deze zin het hulpwerkwoord. Soms kunnen er verschillende hulpwerkwoorden in een zin staan.

oe

Mijn leerlingen willen soms blijven lezen. Willen en blijven zijn hulpwerkwoorden. Lezen is het zelfstandig werkwoord.

Pr

11.4

©

Er zijn drie soorten werkwoorden: zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.

Veelvoorkomende hulpwerkwoorden zijn onder andere hebben, worden, zijn, kunnen en willen. In een zin met een naamwoordelijk gezegde hebben we een koppelwerkwoord. Hij is een voetballer. Jan lijkt een lezer. De werkwoorden hebben in de voorbeeldzinnen nog onvoldoende betekenis. Er is nog extra informatie nodig. In de eerste zin koppelt is de woorden hij en voetballer aan elkaar zodat de betekenis van de zin duidelijk wordt. 10 Taalsysteem: woorden

91


Veelvoorkomende koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, lijken en schijnen. Sommige werkwoorden kunnen dus tot verschillende soorten behoren. Denk bij het analyseren dus steeds over de betekenis en kijk naar het verband tussen het werkwoord en de andere zinsdelen.

N

IN

De zon schijnt. (= zelfstandig werkwoord: de betekenis is duidelijk, er zijn geen andere zinsdelen nodig om de boodschap te begrijpen.) Hij schijnt blij met zijn nieuwe fiets. (= koppelwerkwoord: schijnt betekent hier niet stralen, we hebben aanvullende informatie uit andere zinsdelen nodig om de boodschap te begrijpen.)

VA

Ik heb drie zussen. (= zelfstandig werkwoord, hebben betekent bezitten.) Ik heb gisteren toets gehad. (= hulpwerkwoord, hebben geeft de tijd aan.)

10.9.3 Werkwoordstijden

©

Het Nederlands heeft acht werkwoordstijden. Je vindt ze in de onderstaande tabel. De eerste twee tijden zijn de belangrijkste. Voor de andere tijden combineer je eigenlijk verschillende werkwoorden met elkaar. werkwoordstijd

voorbeeld

e

1 onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) ik werk, ik studeer, ik lees ik werkte, ik studeerde, ik las

3 onvoltooid verleden tijd (ovt)

ik heb gewerkt, ik heb gestudeerd, ik heb gelezen

4 voltooid verleden tijd (vvt)

ik had gewerkt, ik had gestudeerd, ik had gelezen

5 onvoltooid (tegenwoordige) toekomende tijd (otkt)

ik zal werken, ik zal studeren, ik zal lezen

fv

er

si

2 voltooid tegenwoordige tijd (vtt)

ik zal gewerkt hebben, ik zal gestudeerd hebben, ik zal gelezen hebben

7 onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtkt)

ik zou werken, ik zou studeren, ik zou lezen

8 voltooid verleden toekomende tijd (vvtkt)

ik zou gewerkt hebben, ik zou gestudeerd hebben, ik zou gelezen hebben

Pr

oe

6 voltooid (tegenwoordige) toekomende tijd (vtkt)

92

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


10.9.4 Zwakke en sterke werkwoorden Bij zwakke werkwoorden hebben de verleden tijd en het voltooid deelwoord dezelfde klank als de infinitief en de tegenwoordige tijd.

IN

spelen: ik speel, ik speelde, gespeeld antwoorden: zij antwoordt, zij antwoordde, geantwoord hopen: wij hopen, wij hoopten, gehoopt Bij sterke werkwoorden vinden we in de verleden tijd een andere klank terug dan in de infinitief en de tegenwoordige tijd.

zegde – zei, klaagde – kloeg, wilde – wou

VA

Sommige werkwoorden hebben beide vormen.

N

vergeten: ik vergeet, ik vergat, vergeten nemen: hij neemt, hij nam, genomen

©

Soms bestaat zowel de sterke als de zwakke vorm, maar is er een betekenisverschil. Prijzen

• Ik prijsde de producten in de winkel. (= een prijs plakken op iets, zwakke vorm)

Scheppen

si

e

• Hij prees de prestatie van zijn tegenstander. (= vol lof spreken over iemand, sterke vorm)

er

• Mijn broer heeft heel de middag op het strand geschept. (= zand verplaatsen, zwakke vorm)

fv

• Die kunstenaar heeft een prachtig beeld geschapen. (= creëren, sterke vorm)

Pr

oe

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van de verschillende woordsoorten.

10 Taalsysteem: woorden

93


11 Taalsysteem: zinnen 11.1

Soorten zinnen

IN

Een zin heeft een bedoeling: iets meedelen, iets vragen, iets bevelen of uitroepen. We spreken van een mededelende zin, een vragende zin (of vraagzin), een uitroepende zin (of uitroep) en een bevelende zin (of bevel).

VA N

Elke zin eindigt met een leesteken. Meestal begint een zin met een hoofdletter.

11.1.1 Mededelende zin

Hij heeft de wedstrijd gewonnen. Dat meisje speelt voetbal.

©

De mededelende zin komt het meeste voor in onze taal. Die zin bevat altijd een onderwerp en een persoonsvorm. In dit zinstype is de persoonsvorm altijd het tweede zinsdeel.

Een vragende zin die je met ja of nee kunt beantwoorden begint altijd met de persoonsvorm. We noemen die omkering van onderwerp en persoonsvorm inversie. Andere vraagzinnen beginnen met een vraagwoord.

fv

11.1.9

er s

11.1.2 Vragende zin

ie

Na een mededelende zin komt een punt.

oe

Heeft hij de wedstrijd gewonnen? Wie heeft de wedstrijd gewonnen? Speelt zij voetbal? Welke sport beoefent zij?

Pr

Na een vraag komt een vraagteken.

94

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


11.1.3 Bevelende zin of imperatief Met een bevelende zin geef je iemand een bevel, een opdracht, een instructie … Ruim je bureau op! Geef hem een pass!

IN

Na een bevelende zin komt een uitroepteken.

11.1.4 Uitroepende zin

Na een uitroepende zin komt een uitroepteken.

VA

Kon ik maar beter voetballen! (= wens) Jij moet toch altijd rommel maken! (= boosheid)

N

Een uitroepende zin drukt een gevoel uit.

11.1.5 Ontkennende en bevestigende zin

©

Zinnen kunnen bevestigend of ontkennend zijn.

e

Dit is lekkere spaghetti. (= bevestigend) Ik ontmoet iemand tijdens mijn ziekteverlof. (= bevestigend)

er

si

Dit is geen lekkere spaghetti. (= ontkennend) Ik ontmoet niemand tijdens mijn ziekteverlof. (= ontkennend)

11.1.6 Passieve en actieve zin

fv

Zinnen met een werkwoordelijk gezegde kunnen zowel actief als passief zijn. Vergelijk even deze twee voorbeelden:

oe

Emma voert de kinderen naar de basketbalmatch. (= actief) Emma heeft de kinderen naar de basketbalmatch gevoerd. (= actief)

Pr

De kinderen worden naar de basketbalmatch gevoerd. (= passief) De kinderen zijn naar de basketbalmatch gevoerd. (= passief)

In de actieve zin is Emma het onderwerp en de kinderen het lijdend voorwerp. In de passieve zin is de kinderen het onderwerp en is Emma uit de zin verdwenen. We zien dat hier ook het hulpwerkwoord worden in het gezegde terechtkomt indien er in de actieve zin geen voltooid deelwoord wordt gebruikt. Als dat wel zo is, wordt het hulpwerkwoord zijn gebruikt. Het idee achter de benamingen van actief en passief is vrij logisch: als het onderwerp effectief doet wat het gezegde uitdrukt, dan is het actief. In het bovenstaande voorbeeld 11 Taalsysteem: zinnen

95


is het Emma die de kinderen voert, en zijn het niet de kinderen die voeren. Hiermee raak je meteen aan de hoofdreden om een passieve zin te gebruiken: je wilt dat onderwerp om een of andere reden niet te veel aandacht geven.

11.2.8

Je kunt natuurlijk wel altijd Emma terug in je passieve zin opnemen. Dan noemen we dat zinsdeel het handelend voorwerp en krijgt het opnieuw extra aandacht in de zin.

IN

De kinderen worden door Emma naar de basketbalmatch gevoerd. Je vindt ook vaak zinnen met een werkwoordelijk gezegde zonder onderwerp. Die lijken op passieve zinnen. Dan wordt het dummy-woordje er vaak gebruikt.

VA

N

Op de fuif werd (er) veel gedanst. Er wordt gepraat.

De ontleding van passieve zinnen waarin het meewerkend voorwerp de positie van het onderwerp lijkt te hebben ingenomen, zorgt vaak voor discussie in het Nederlands.

©

De reizigers werd/werden verzocht in te stappen.

11.1.7 Enkelvoudige en samengestelde zin

si

e

Er zijn enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin en heeft slechts één persoonsvorm.

er

I k zal vanavond zeker naar de training gaan. Zaterdag is er een wedstrijd. (= twee enkelvoudige zinnen) Gebruik geen bestaand woord of een naam. Dat is gemakkelijk te raden. (= twee enkelvoudige zinnen)

oe

fv

Wanneer je enkelvoudige zinnen samenvoegt, dan krijg je een samengestelde zin. Je vindt in die zinnen meestal verschillende persoonsvormen.

Pr

Ik zal vanavond zeker naar de training gaan, want zaterdag is er een wedstijd. (= één samengestelde zin) Gebruik geen bestaand woord of een naam omdat dat gemakkelijk te raden is. (= één samengestelde zin)

Online bij `Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over enkelvoudige en samengestelde zinnen.

96

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


11.1.8 Nevenschikking en onderschikking Een samengestelde zin kan een zin met nevenschikking of met onderschikking zijn.

nevenschikking voegwoord of leesteken

Ik had honger

en

ik kwam naar je toe.

Bij een samengestelde zin met onderschikking kun je dat niet.

voegwoord

bijzin ik honger had,

VA

onderschikking Toen

zin 2

N

zin 1

IN

Van een samengestelde zin met nevenschikking kun je twee gelijkwaardige zinnen maken zonder dat de woordvolgorde verandert.

hoofdzin

kwam ik naar je toe.

©

Om samengestelde zinnen te maken heb je vaak een voegwoord nodig. Met een nevenschikkend voegwoord maak je een zin met nevenschikking. Nevenschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld en, of, maar en want.

er

11.1.9 Inversie

si

e

Met een onderschikkend voegwoord vorm je een zin met onderschikking. Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld terwijl, omdat, toen en zodra.

In een gewone enkelvoudige zin staat eerst het onderwerp en dan het werkwoord.

fv

Amal kocht een appel voor Thomas. Ik zing een lied.

oe

Wanneer in een zin de persoonsvorm vóór het onderwerp staat, dan spreek je van inversie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een ja-neevraag of wanneer een ander zinsdeel dan het onderwerp wordt benadrukt.

Pr

Kocht Amal een appel voor Thomas? Gisteren zong ik een lied.

11.2

Zinsdelen 11.2.1 Onderwerp In het Nederlands bevat bijna elke zin een onderwerp. Of er een onderwerp moet zijn en hoe dat eruit moet zien, wordt bepaald door het gezegde. Het onderwerp heeft in het 11 Taalsysteem: zinnen

97


Nederlands de neiging om op de meest linkse plaats van de zin te staan, maar dat is niet strikt noodzakelijk. Vertrekken. Dit is geen grammaticale zin; er moet een onderwerp bij. De trein vertrekt.

N

Bij een werkwoordelijk gezegde (wwg) zegt het onderwerp wat het gezegde doet. Bij een naamwoordelijke gezegde (nwg) zegt het onderwerp wie of wat iets is. Hij vloekte. (= wwg) We zijn vervloekt. (= nwg) Hoe vind je het onderwerp in een zin?

VA

11.2.3

IN

De computer vertrekt. Hier is wel een onderwerp, maar we voelen aan dat je dat onderwerp eigenlijk niet kunt kiezen.

e

©

Het gezegde mag dan wel bepalen of er een onderwerp moet staan en hoe dat onderwerp eruit kan zien, het onderwerp heeft ook invloed op het gezegde. Het onderwerp wijst immers het getal aan van de persoonsvorm (bv. eerste persoon enkelvoud). Het getal van het onderwerp en het getal van de persoonsvorm moeten namelijk steeds op elkaar afgestemd zijn. We noemen dat congruentie.

er

si

De hond blaft. (= congruentie) De hond blaften. (= incongruentie)

tip

oe

fv

Je kunt steeds uittesten of een zinsdeel wel degelijk het onderwerp is via de zogenaamde getalsproef. Het volstaat het zinsdeel om te zetten naar het meervoud of naar het enkelvoud en dan te kijken of de persoonsvorm mee van getal verandert. Als dat zo is, dan heb je het onderwerp beet.

Pr

Een appel heb ik jou toch niet gegeven. Twee appels heb ik jou toch niet gegeven. Twee appels hebben ik jou toch niet gegeven. Een appel hebben wij jou toch niet gegeven. Twee appels kan het onderwerp niet zijn, want de persoonsvorm verandert niet mee van getal. Dat gebeurt wel als je ik in wij verandert.

Pas op, de getalsproef lukt niet goed in zinnen waar geen echt onderwerp lijkt te staan. Het regent de hele tijd. Het moet nu eens gedaan zijn.

98

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


11.2.2 Persoonsvorm De persoonsvorm geeft het getal en de tijd aan. Johan wil volgende week liever voetballen. De persoonsvorm is wil. Die staat in de tegenwoordige tijd en in het enkelvoud.

IN

Zijn vrienden wilden liever gaan fietsen. De persoonsvorm is wilden. Die staat in de verleden tijd en in het meervoud.

N

Tussen de persoonsvorm en het onderwerp van een zin is er congruentie. Dat wil zeggen dat het onderwerp en de persoonsvorm hetzelfde getal hebben.

VA

In een mededelende hoofdzin staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats. Er kan dus ook maar één zinsdeel voor staan. Dat stelt je in staat de eenzinsdeelproef toe te passen: als je erover twijfelt of iets een zinsdeel is of niet, dan kun je het vooropplaatsen en kijken of de zin grammaticaal nog correct is.

©

11.2.3 Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Het deel waarin je verneemt wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt, noem je het werkwoordelijk gezegde (wwg).

si

e

Columbus ontdekte Amerika. Columbus doet iets in die zin, het betekenisverband met het onderwerp is een doenrelatie.

er

Het deel waarin verteld wordt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt, noem je het naamwoordelijk gezegde (nwg).

oe

fv

Hij is een bekende ontdekkingsreiziger. De hij-figuur is iemand, het betekenisverband met het onderwerp is een zijn-relatie.

werkwoordelijk gezegde

tip naamwoordelijk gezegde

Pr

Mama voetbalt in de tuin met mijn zusje. Dries Mertens is een voetballer. Mama doet iets. Dries is iets.

11 Taalsysteem: zinnen

99


Hoe is het werkwoordelijke gezegde (wwg) opgebouwd? opbouw van het wwg

voorbeeld De leeuw brult.

pv + infinitief (inf)

De leeuw zal niet brullen.

pv + voltooid deelwoord (vd)

De leeuw heeft de hele dag gebruld.

pv + te + inf

De leeuw stond in zijn kooi te brullen.

pv + aan het + inf

De leeuw was de hele dag aan het brullen.

pv + wederkerend voornaamwoord + inf

De leeuw kan ich niet beheersen.

pv + inf + inf

De leeuw is blijven brullen.

pv + vd + inf

De leeuw zou de hele dag gebruld hebben.

pv + vd + inf + inf

De leeuw zou de hele dag gebruld kunnen hebben.

pv + afgescheiden deel van de pv (ad pv)

De leeuw valt zijn prooi aan.

pv + (rest) werkwoordelijke uitdrukking

Het leven van de leeuw hing aan een zijden draadje.

©

VA

N

IN

persoonsvorm (pv)

si

e

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel: de werkwoordsvormen van zijn of worden of … (ook blijken, blijven, lijken, schijnen kunnen de verbinding maken met het onderwerp) en een naamwoord (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord).

er

Hoe is het naamwoordelijk gezegde (nwg) opgebouwd? opbouw van het nwg

Die film is een succes.

pv + naamwoordelijk deel van het nwg + vd

Disneyfilms zijn altijd succesvol geweest.

oe

fv

pv + naamwoordelijk deel van het nwg

pv + naamwoordelijk deel van het nwg + inf

Zijn films zullen kaskrakers blijven.

pv + naamwoordelijk deel van het nwg + inf + inf

Nieuwe Disneyfilms zouden even geliefd kunnen worden.

Pr 100

voorbeeld

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


De werkwoordelijke eindgroep Op het einde van een zin vind je soms verschillende werkwoordsvormen na elkaar. Dat noemen we een werkwoordelijke eindgroep.

spreektaal

schrijftaal

Joris vermoedt dat de slachtoffers moeten worden verzorgd.

N

Joris vermoedt dat de slachtoffers moeten verzorgd worden. Joris vermoedt dat de slachtoffers verzorgd moeten worden.

IN

In schrijftaal (een iets formeler register) en spreektaal verschilt de plaats van het voltooid deelwoord in de werkwoordelijke eindgroep.

VA

Niet-werkwoordelijke elementen zetten we in de schrijftaal niet tussen de werkwoordsvormen van de werkwoordelijke eindgroep. schrijftaal

De klas zal pas na de vakantie kunnen op uitstap gaan.

De klas zal pas na de vakantie op uitstap kunnen gaan.

tip

Gebruik bij twijfel de schrijftaalvorm!

si

e

©

spreektaal

er

11.2.4 Lijdend voorwerp

fv

Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen met een werkwoordelijk gezegde. Sommige werkwoorden hebben een aanvulling nodig, dan kun je aanvullen met iets of iemand. Dat zinsdeel is het lijdend voorwerp.

oe

Het meisje mist. (≠ een volledige zin) Het meisje mist haar vader. (= lijdend voorwerp, iemand missen)

Pr

Hij maakt klaar. (≠ een volledige zin) Hij maakt het eten klaar. (= lijdend voorwerp, iets klaarmaken)

Het lijdend voorwerp kan het enige voorwerp van de zin zijn, maar het kan ook gecombineerd worden met andere voorwerpen.

11 Taalsysteem: zinnen

101


Hoe herken je het lijdend voorwerp? 1 Het is een zinsdeel dat enkel bij bepaalde werkwoordelijke gezegdes kan of moet voorkomen. Het komt nooit voor bij een naamwoordelijk gezegde. 2 Het komt alleen voor bij een werkwoordelijk gezegde dat een aanvulling nodig heeft om de boodschap te verduidelijken. 4 Het begint nooit met een voorzetsel (in, met, op, uit …). 5 Een werkwoord kan maar één lijdend voorwerp hebben.

N

6 In een enkelvoudige zin komt altijd maar één lijdend voorwerp voor.

IN

3 Het kan vervangen worden door iets of iemand.

Hoe is het lijdend voorwerp opgebouwd?

VA

Het lijdend voorwerp (lv) bestaat uit één woord, een woordgroep of een zin. Zij helpt hem. Zij helpt de nieuwe buurman. Zij helpt de oude man die op de hoek van de straat woont.

©

Hoe zoek je het lijdend voorwerp?

er

si

Wat koopt hij? • iets kopen: een boek • Hij koopt een boek.

e

Onderzoek of het werkwoordelijk gezegde een aanvulling nodig heeft met iets of iemand. Wat/wie … (werkwoord + onderwerp)?

fv

Wie helpt zij? • iemand helpen: de oude man • Zij helpt de oude man.

oe

11.2.5 Meewerkend voorwerp

Pr

Sommige werkwoorden hebben naast bijvoorbeeld het lijdend voorwerp nog een aanvulling nodig, dan kun je aan, tegen of voor iets of iemand aanvullen. Dat zinsdeel is het meewerkend voorwerp. Hij geeft een verlovingsring. (= een volledige zin, maar de betekenis is onvoldoende) Hij geeft (aan) zijn vriend een verlovingsring. (= meewerkend voorwerp, iets aan iets/ iemand geven)

Ik schenk honderd mondmaskers. (= een volledige zin, maar vaak is de betekenis onvoldoende) Ik schenk het ziekenhuis honderd mondmaskers. (= meewerkend voorwerp, iets aan iets/ iemand schenken)

102

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


Hoe herken je het meewerkend voorwerp? 1 Het is een zinsdeel. 2 Het kan vervangen worden door aan of voor iemand. Ze koopt hem een nieuwe blu-ray van The Mandalorian. Ze geeft het boek een andere plaats. Hoe is het meewerkend voorwerp opgebouwd?

IN

3 Soms kan het ook vervangen worden door aan of voor iets.

N

Het meewerkend voorwerk (mwv) bestaat uit één woord, een woordgroep of een zin.

VA

Zij geeft hem een trofee. Zij schenkt de nieuwe buurman haar oude grasmachine. Zij organiseert een benefiet voor de oude man die op de hoek van de straat woont.

11.2.6 Voorzetselvoorwerp

©

Het voorzetselvoorwerp begint met een vast voorzetsel en komt voor bij een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde.

e

Hij ergert zich aan dat geluid. (zich ergeren aan iets)

er

si

Het werkwoord eist een vast voorzetsel zoals in houden van, trouwen met, wachten op, denken aan.

11.2.7 Bijwoordelijke bepaling

fv

Bijwoordelijke bepalingen (bwb) geven extra informatie over wanneer, hoe, waarom, waar … iemand iets doet.

oe

Een bepaling kan gemakkelijker weggelaten worden dan andere zinsdelen, zoals een lijdend en meewerkend voorwerp.

Pr

Een zin kan meer dan één bepaling bevatten. Hij gaat morgen (= bwb van tijd) voetballen in Lokeren (= bwb van plaats).

11 Taalsysteem: zinnen

103


tip Het verschil tussen een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling Bij een voorzetselvoorwerp is er sprake van een vaste constructie.

IN

Ik wacht op de taxi. (= voorzetselvoorwerp) Ik wacht in het bushokje op de taxi. (= bwb van plaats) Ik wacht naast de boom op de taxi. (= bwb van plaats) Bij een voorzetselvoorwerp heeft het werkwoord vaak een figuurlijke betekenis. We wachten op de nieuwe motorkap van de auto.

si

e

©

VA

N

Wanneer je letterlijk ‘op’ die motorkap zou zitten, dan is het een bijwoordelijke bepaling.

11.2.8 Handelend voorwerp

er

Een handelend voorwerp komt voor in passieve zinnen.

fv

Je hebt een handelend voorwerp wanneer je het oorspronkelijke onderwerp toch wat aandacht wilt geven.

Pr

oe

Emma voert de kinderen naar de basketbalmatch. (= actieve zin) De kinderen worden naar de basketbalmatch gevoerd. (= passieve zin zonder handelend voorwerp) De kinderen worden door Emma naar de basketbalmatch gevoerd. (= passieve zin met handelend voorwerp. Misschien voert Hans normaal gezien de kinderen en is het uitzonderlijk dat Emma dat doet.)

104

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


12 Taalsysteem: zinsontleding Met de kennis die je hebt van de begrippen uit hoofdstukken 10 en 11 kun je zinnen gaan onderzoeken en ontleden.

IN

Hoe pak je dat het beste aan?

KENNISCLIP

N

1 Lees de zin die je moet ontleden helemaal. Begrijp je de zin? Kun je bijvoorbeeld een communicatieve situatie bedenken waar een zender die zin tegen een ontvanger zegt? Het heeft weinig zin om een zin te ontleden die je niet begrijpt.

VA

2 Zoek de persoonsvorm. Is er meer dan één persoonsvorm, dan heb je een samengestelde zin.

3 Zoek het onderwerp. Voer eventueel de getalsproef uit. Onderwerp en persoonsvorm komen immers overeen in getal. Dat heet congruentie.

©

4 Zoek het gezegde en bepaal of het een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is. Beoordeel welke zinsdelen zeker verplicht zijn. 5 Verdeel de zin in zinsdelen.

er

si

onderwerp persoonsvorm gezegde: werkwoordelijk/naamwoordelijk lijdend voorwerp meewerkend voorwerp voorzetselvoorwerp bijwoordelijke bepaling

6 Onderzoek het gezegde. • Bij een werkwoordelijk gezegde: Benoem eventueel: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling.

Pr

11.2.3

oe

fv

• • • • • • •

e

Dit zijn de mogelijke zinsdelen

• Bij een naamwoordelijk gezegde: Benoem eventueel: meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling.

12 Taalsysteem: zinsontleding

105


Een woordgroep is een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen. Het is een eenheid die meer omvat dan een woord en minder dan een zin. Heel mooie stranden verwelkomen de hele tijd toeristen.

Pr

oe

fv

er

si

e

©

VA

N

De leraar schenkt zijn maandwedde aan een goed doel.

IN

Een zinsdeel is een onderdeel van een zin met een bepaalde grammaticale functie zoals bv. onderwerp of lijdend voorwerp.

106

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


13 Spelling 13.1

Strategieën

Je hoort muis, vis, aap.  Je schrijft muis, vis, aap.

N

1 Je schrijft zoals je het in de standaarduitspraak hoort.

IN

Ook bij spelling is het belangrijk om de juiste strategie te gebruiken. Je vindt hier drie belangrijke strategieën:

VA

2 Je herkent soortgelijke of analoge gevallen omdat we woorden en woorddelen zoveel mogelijk op dezelfde manier spellen.

©

Je schrijft breedte (breed +te) omdat je ook hoogte (hoog +te) schrijft. Je schrijft hij wordt (word +t) omdat je ook hij loopt (loop +t) schrijft. Je schrijft hond omdat het meervoud honden is.

Pr

oe

fv

er

si

pijl – peil, lijden – leiden computer, jazz, thuis

e

3 Je weet dat spelling soms ook te maken heeft met de oorsprong (= etymologie) van woorden. Die woorden moet je correct leren gebruiken en onthouden.

13 Spelling

107


13.2

De spelling van het werkwoord 13.2.1 Hoe vervoeg je een werkwoord?

PV? JA

NEE

infinitief op -en of -n Ik ben aan het praten. Mijn vrienden zijn aan het praten. Ik moet verder gaan. Zij moeten verder gaan.

imperatief stam Zwijg! Word volwassen!

voltooid deelwoord (vd) op -en of -n Zij hebben geslapen. Het is gedaan. op -d of -t (verlengen) Ik heb beloofd. Er wordt gekookt. vd bijvoeglijk gebruikt de omgewaaide boom de vergrote foto een gekocht boek

N

verleden tijd (vroeger)

VA

tegenwoordige tijd (nu)

IN

VIDEO: DT-REGELS

Hoor je een -t achteraan?

Is er klankverandering?

stam + t hij werkt, hij vindt

Schrijf wat je hoort. Ik lach uitbundig.

JA

©

NEE

Schrijf wat je hoort. De baby sliep.

NEE

Hoor je een -de(n)? stam + de(n) Het vliegtuig landde.

Hoor je een -te(n)? stam + te(n) De tuinman plantte een struik.

si

e

JA

er

Gebruik je liever de analogieregel?

oe

fv

Je twijfelt aan de spelling van de werkwoordvorm? Vervang die door het werkwoord werken. Vind je werkwoorden moeilijk?  Werk je …? Vindt u geweldfilms ook zo leuk?  Werkt u …? je werk+t

je werk+te je wacht+te

je hebt ge+wacht

je open+t

je open+de

je hebt ge+open+d

je antwoord+t

je antwoord+de

je hebt ge+antwoord

je download+t

je download+de

je hebt ge+download

letter uit ’t kofschip  +te

letter uit ’t kofschip  +t

Pr

je wacht+t  wacht

Bij klankverandering: geen uitgang toevoegen! hij kwam, hij vond

108

je hebt ge+werk+t  vd verlengen!

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


’t Kofschip is een ezelsbruggetje om te bepalen of er een -d of een -t achter een werkwoord komt in de verleden tijd. Hoe doe je dat? 1 Neem de infinitief. werken zeuren

IN

2 Laat -en weg werk zeur

Opmerkingen

©

1 Dat is ook zo voor het voltooid deelwoord. Zij heeft de hele dag gewerkt. Hij heeft de hele dag gezeurd.

VA

N

3 Zit de laatste klank in ’t kofschip? k is een medeklinker van ’t kofschip (t, k, f, s, ch of p)  t  werkte r is geen medeklinker van ’t kofschip  d  zeurde

e

2 Het gaat om de klank. faxen x klinkt als /s/  s is een medeklinker van ’t kofschip  t  faxte; hij heeft gefaxt

er

si

3 Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief (kijkletter). verhuizen  verhuiz z is geen medeklinker van ’t kofschip  d  verhuisde; hij is verhuisd

fv

13.2.2 Bijzondere moeilijkheden Persoonsvorm en onderwerp

oe

Persoonsvorm en onderwerp horen samen. Dat merk je bij een ja-neevraag. De pv komt eerst, het onderwerp volgt op de tweede plaats.

Pr

Herhaalt hij die zin? Beantwoord jij die brief? Herhaalt en beantwoord zijn beide pv.

Heeft hij die zin herhaald? Heb je die vraag beantwoord? Hier zijn heeft en heb pv, en zijn herhaald en beantwoord niet pv.

De pv verandert mee van getal met het onderwerp. De andere werkwoorden in de zin doen dat niet. Heb (= pv) jij die brief beantwoord? Hebben (= pv) wij die brief beantwoord?

13 Spelling

109


Verander je de zin van tijd, dan verandert de pv. Beantwoordde (= pv) jij die brief? Had (= pv) je die brief beantwoord? Inversie

IN

Bij omkering of inversie van de jij-vorm valt de -t weg. Werk je? Antwoord je?

N

Let op: Antwoordt je broer? Je broer is onderwerp. Je is hier geen persoonlijk, maar een bezittelijk voornaamwoord en een synoniem van jouw (Antwoordt jouw broer?). Ook hier kun je weer met werken vergelijken: Werkt je broer?

VA

Imperatief

Bij de bevelvorm of imperatief gebruik je de stam. Red het milieu! Word wakker! Ga naar huis! Antwoord meteen! Wacht hier!

si

e

©

Soms moet je toch de uitgang -t schrijven: • in vaste formuleringen of oude zegswijzen; Bezint eer ge begint! • in de imperatief met u, maar alleen als u onderwerp is. Doet u maar verder! Draait u zich even om! Wendt u zich tot de huismeester! Kleedt u zich maar weer aan!

er

Geen -t, want u is geen onderwerp. Wind u niet op! Wend u tot de directeur! (Controle: u windt op / u wendt tot de directeur zijn geen correcte Nederlandse zinnen.)

fv

Uitzonderingen

oe

Zijn, hebben, willen, zullen, kunnen en mogen hebben een aparte vervoeging in de tegenwoordige tijd en verleden tijd. Vooral de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud volgen niet het gewone schema. ben, was, geweest – heb, had, gehad – wil, wilde of wou, gewild – zal, zou – kan, kon, gekund – mag, mocht, gemogen

Pr

ik jij

bent, was – hebt, had – wilt, wilde of wou – zult, zou – kunt, kon – mag, mocht

u

bent, was – hebt of heeft, had – wilt, wilde of wou – zult, zou – kunt, kon – mag, mocht

hij is, was – heeft, had – wil, wilde of wou – zal, zou – kan, kon – mag, mocht

tip U heeft, jij wilt, jij zult, jij kunt is schrijftaal, in spreektaal gebruik je: u hebt, jij wil, jij zal, jij kan.

110

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


13.2.3 Werkwoorden van Engelse herkomst De werkwoorden van Engelse herkomst volgen de regel van de regelmatige werkwoorden, bijvoorbeeld werken en openen. infinitief

stam

ott

ovt

vd

werk

hij werkt

hij werkte

gewerkt

coachen

coach

hij coacht

hij coachte

gecoacht

finishen

finish

hij finisht

hij finishte

promoten

promoot

hij promoot

hij promootte

openen

open

hij opent

hij opende

skateboarden

skateboard

hij skateboardt

hij skateboardde geskateboard

joggen

jog

hij jogt

hij jogde

bingoën

bingo

hij bingoot

scoren

scoor

hij scoort

IN

werken

gefinisht

gepromoot

N

geopend

VA

gejogd

hij bingode

gebingood

hij scoorde

gescoord

si

e

©

Je moet heel goed op de uitspraak letten, want de klanken zijn belangrijk voor de schrijfwijze. • Wanneer een dubbele medeklinker nodig is voor de uitspraak, blijft die behouden. • Soms blijft de -e in de stam behouden vanwege de uitspraak. (Vergelijk de uitspraak van hat (hoed) en to hate (haten).) • Sommige Engelse werkwoorden kun je op twee manieren uitspreken. Je kunt ze dus ook op twee manieren vervoegen. infinitief

ott

ovt

vd

baseball

hij baseballt

hij baseballde

gebaseballd

volleybal

hij volleybalt

hij volleybalde

gevolleybald

race

hij racet

hij racete

geracet

saven

save

hij savet

hij savede

gesaved

timen

time

hij timet

hij timede

getimed

barbecueën

barbecue

hij barbecuet

hij barbecuede

gebarbecued

surfen

surf

hij surft

hij surfde/surfte

gesurfd/gesurft

volleyballen

Pr

oe

fv

racen

er

baseballen

stam

13.3

Leestekens Leestekens helpen de structuur van een tekst te verduidelijken. Zo wordt de tekst vlotter leesbaar. Je gebruikt ze: • op het einde van de zin om een zin af te sluiten; • binnen de zin als pauze of om de structuur van de zin te verduidelijken.

13 Spelling

111


13.3.1 Punt, vraagteken en uitroepteken Deze leestekens komen op het einde van de zin. Punt • na een mededelende zin

IN

Onze kat vangt geregeld een muis. • na een verzoek

N

Help onze kinderen en koop een boekje.

• na een vraag Hoe laat vertrek de volgende bus? Uitroepteken

©

• na een bevel

VA

Vraagteken

Je houdt er nu mee op!

e

• na een (korte) zin waarin de spreker zijn emotie of wens uitdrukt

si

Help me! • na een waarschuwing

er

Pas op voor de hond!

fv

13.3.2 Komma

oe

De komma gebruik je binnen de zin. In deze tabel staan een aantal veelvoorkomende voorbeelden van het gebruik van de komma. De komma duidt een pauze aan en verduidelijkt de structuur van de zin.

Pr

Je gebruikt een komma: • tussen twee persoonsvormen; Toen ik honger had, kwam ik naar je toe.

• bij een opsomming (behalve voor en en of); De vier minst getroffen landen zijn België, Frankrijk, Zweden en Spanje.

112

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


• bij een aanspreking; Joris, heb jij het vlees gekocht? Je kijkt zo triestig, Lies. • bij samengestelde zinnen;

• voor de voegwoorden maar, want; Je had dat niet moeten doen, maar nu is het te laat.

IN

Jan kan morgen niet voetballen, hij heeft een taak voor Nederlands.

N

• tussen bijvoeglijke naamwoorden bij hetzelfde zelfstandig naamwoord;

VA

Onze hond heeft een zachte, bruine pels. • voor of na een tussenwerpsel.

13.3.3 Puntkomma

©

Oeps, wat onhandig van mij. Dat is een verrassing, hé.

si

e

De puntkomma gebruik je binnen de zin. Het brengt tussen twee zinnen minder scheiding aan dan een punt, maar meer dan een komma. Je gebruikt een puntkomma:

er

• tussen twee samenhangende nevengeschikte zinnen;

fv

Sommige chauffeurs houden zich altijd aan de snelheidsbeperkingen; anderen rijden dan weer voortdurend te snel. • tussen de delen van een opsomming als die uit meer dan één woord bestaan;

oe

We hebben drie keuzes: hier blijven; onmiddellijk vertrekken; afwachten en dan gaan.

Pr

13.3.4 Dubbele punt De dubbele punt gebruik je binnen de zin. Het is een rustteken dat aantoont dat er nog iets volgt. Je gebruikt een dubbele punt: • voor een directe rede (eindaanhaling); Zij antwoordt: ‘Ik weet het echt niet.’

13 Spelling

113


• voor een citaat; Er hing een poster in de klas met het oude spreekwoord: ‘Rust roest’. • voor een opsomming; Hij doorkruiste vier landen: Duitsland, Oostenrijk, Italië en Slovenië.

IN

• voor een verklaring. We mogen niet meer schaatsen op de vijver: het dooit.

N

13.3.5 Aanhalingstekens Je gebruikt aanhalingstekens:

VA

• voor het letterlijk weergeven van iemands woorden of gedachten;

Andere leestekens bij aanhalingen: een punt op het einde van een beginaanhaling wordt vervangen door een komma buiten de aanhalingstekens.

©

Jan vroeg: ‘Wanneer ben je dan thuis?’ ‘Ik heb er geen idee van’, antwoordde ze.

e

Andere leestekens staan slechts binnen de aanhalingstekens als ze bij de aanhaling horen.

si

‘Als het regent,’ zei ze, ‘wachten we een tijdje.’ ‘Pas op!’ schreeuwde Bert.

er

• bij een speciale gevoelswaarde, als iets: ironisch bedoeld is;

fv

Dit is een echt ‘meesterwerk’.

oe

een opvallend woord is;

Ze leeft in de ‘cocon’ van het gezin.

Pr

een volkse uitdrukking is; Op kamp maakten ze ‘leute en plezier’.

een voorbeeld van taalcreativiteit is. Vanavond gaan we lekker ‘terrassen’.

• bij titels en namen. Las jij ook al ‘Eeuwig Zwijgen’ van Guy Didelez? We logeerden in hotel ‘Zeebries’.

114

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


13.3.6 Beletselteken Je gebruikt een beletselteken: • na een onvolledige opsomming; De jongen heeft een hond, twee schildpadden, twee konijnen ...

IN

• om de spanning op te drijven; De deur draaide kreunend open ... • om de lezer te laten nadenken;

VA

• om een verrassingseffect te bekomen;

N

Hij viel en ...

Mijn zus kreeg een naaimachine, nu kan ze ... stikken!

Godv... !

e

13.3.7 Gedachtestreepje

©

• om taboewoorden of scheldwoorden af te breken.

Je gebruikt gedachtestreepjes:

si

• bij een onderbreking in de gedachtegang (door toevoeging van een tussenzin), vaak om een onverwachte wending duidelijk te maken;

er

Het resultaat is – niemand verwachtte dat – verbluffend.

fv

• om een gedachte te beklemtonen.

oe

Ze reed – heel langzaam – naar huis.

13.3.8 Haakjes

Je gebruikt haakjes:

Pr

• om extra uitleg te geven (die je weglaat bij het hardop lezen); De EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) werd op 23 juli 2002 geschiedenis.

• om een gevoelswaarde te geven: twijfel (?) of nadruk (!). Ze vertelt dat ze nog een uur (?) zal studeren. Ze zal nog een uur geschiedenis (!) studeren.

13 Spelling

115


13.3.9 Schuine streep Je gebruikt een schuine streep: • om een keuze aan te duiden; Gevraagd: meisje/jongen voor een vakantiejob

IN

• in enkele afkortingen. t/m (tot en met), p/a (per adres)

Hoofdletters

VA

13.4

N

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van leestekens.

Je schrijft een hoofdletter: • aan het begin van een zin;

©

Aan het begin van een zin, schrijf je een hoofdletter.

e

• bij namen van: – personen;

si

Koen Wauters, Angèle

er

– gebouwen, bedrijven, merken;

fv

Atomium, Aldi, Mars

– kranten, tijdschriften, hemellichamen.

oe

De Standaard, Humo, Mars

Pr

• bij aardrijkskundige namen en hun afleidingen;   Houthalen, België, Belgisch(e), Belg

• bij talen en dialecten; West-Vlaams, het Grieks

116

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


• bij feestdagen; Kerstmis, Moederdag, Pasen

• bij historische gebeurtenissen.

N

IN

De Franse Revolutie, de Eerste Wereldoorlog

VA

Je schrijft geen hoofdletter bij: • seizoenen de lente

©

• dagen, maanden maandag, augustus • windstreken oost, zuidwest

tip

e

• periode of kunststroming de middeleeuwen, de romantiek

si

• samenstellingen met een feestdag kerstgeschenk, paasvakantie

fv

er

• eigennamen die een soortnaam werden een cognac, een fles champagne (maar: Reims is een stad in de Champagnestreek)

Pr

oe

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van hoofdletters.

13 Spelling

117


13.5

Tussenklanken Als we samenstellingen vormen door een of meer zelfstandige naamwoorden met elkaar te verbinden, komt het vaak voor dat we een tussenklank gebruiken om die samenstelling beter te kunnen uitspreken. Er zijn geen vaste regels, maar we doen dat eigenlijk op basis van ons taalgevoel.

IN

kip + filet = kipfilet kip + vlees = kipvlees  kippenvlees Naast de doffe -e gebruiken we ook een -s als tussenklank.

N

hout + kool = houtkool  houtskool

VA

Wanneer we die samenstellingen spellen, moeten we er rekening mee houden dat die klanken correct in ons woord terechtkomen. Daarvoor bestaan concrete regels.

13.5.1 Tussen-n

©

Je schrijft een tussen-n als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat uitsluitend een meervoud op -(e)n heeft.

e

eikenboom, krantenbericht, ziekenhuis, zakenreis, paardenbloem Uitzonderingen

er

si

Er zijn enkele uitzonderingen die je kunt onthouden als de zonneschijnregel, de beresterkregel en de flierefluiterregel: • Het eerste deel is enig in zijn soort. Er is maar één zon (zonneschijnregel).

fv

zonneschijn, Onze-Lieve-Vrouwekerk, maneschijn

oe

• Het eerste deel heeft een emotioneel versterkende betekenis (heel) en de samenstelling is een bijvoeglijk naamwoord (beresterkregel). beresterk, reuzeleuk, apetrots

Pr

• Het geheel is een versteende uitdrukking die niet meer als een echte samenstelling wordt gezien (flierefluiterregel). flierefluiter, elleboog, papegaai

tip

Je schrijft toch een tussen-n bij bijvoorbeeld lerarentekort (ondanks twee meervouden: leraars en leraren) en artikelenreeks (ondanks twee meervouden: artikels en artikelen) omdat je daar de -n hoort bij het uitspreken.

118

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


13.5.2 Tussen-e Je schrijft een tussen-e bij volgende samenstellingen: • Het eerste deel van de samenstelling eindigt in het enkelvoud op -e en in het meervoud op -s of op -n. horlogewinkel, machinekamer, aspergesoep

IN

• Het eerste deel heeft geen meervoud. rijstebrij, snottebel

N

• Het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord.

VA

rodekool, platteland • Het eerste deel is afkomstig van een werkwoord. spinnewiel, wiegelied

©

13.5.3 Tussen-s

Je schrijft een tussen-s bij volgende samenstellingen:

e

• Als je ze hoort.

si

eendagsvlieg, meisjesgek

• Als het tweede deel met een sisklank begint, pas je de analogieregel toe.

er

Dorpsstraat  dorpsplein spijsverteringsstelsel  spijsverteringskanaal

fv

• Soms heb je de keuze. Raadpleeg www.woordenlijst.org als je twijfelt.

oe

tijdverschil, tijdsverschil

• Onthoudwoorden:

Pr

alleszins, geenszins, anderszins, buitenshuis

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over tussenklanken.

13 Spelling

119


13.6

Meervoud 13.6.1 Meervoud van zelfstandige naamwoorden

10.1

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud. • De meeste daarvan krijgen in het meervoud -en als uitgang.

IN

boeken, kasten, woorden • Een meervoud op -s komt ook vaak voor.

N

tips, letters, bijtjes

leraren – leraars, appelen – appels • Er zijn ook speciale meervoudsuitgangen.

VA

• Soms zijn er ook dubbelvormen.

©

mogelijkheid – mogelijkheden, stad – steden, ei – eieren • Een korte klinker wordt soms lang in het meervoud.

si

Bijzondere meervouden

e

vat – vaten, voetpad – voetpaden

er

• Bij samenstellingen met twee gelijkwaardige delen krijgen beide de meervoudsvorm.

fv

studiemeesters-opvoeders

oe

• Bepaalt het eerste deel het tweede, dan staat alleen het tweede deel in het meervoud. kandidaat-notarissen (Welke notarissen?)

Pr

• Bepaalt het tweede deel het eerste, dan staat alleen het eerste deel in het meervoud. processen-verbaal (Welke processen?)

120

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


13.6.2 Meervoud van woorden uit het Latijn of Grieks Het meervoud van sommige woorden wordt soms mee ontleend. Het krijgt dan de vorm die het oorspronkelijk in de andere taal had. politici, critici, classici

data – datums, musea – museums, bases – basissen, crises – crisissen

IN

In veel gevallen kun je ook een -s of -en als meervoud gebruiken.

tip

N

Gebruik nooit een dubbele meervoudsvorm.

VA

data’s, musea’s, criteria’s

13.6.3 Twee weetjes over het meervoud

©

Beide of beiden?

e

Allen keken verbaasd naar het optreden. Kat en hond zijn beide toffe huisdieren.

si

• Je voegt een -n toe als het woord verwijst naar personen.

er

beiden, allen, velen

• Het woord blijft onveranderd als het naar dieren of zaken verwijst.

fv

beide, alle, vele

oe

Woorden zonder meervoud Niet-telbare zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud.

Pr

• abstracte begrippen zoals gehoorzaamheid • stofnamen zoals rubber • verzamelnamen zoals vee

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over de meervoudsvormen.

13 Spelling

121


13.7

Woordtekens Woordtekens helpen je om woorden correct uit te spreken en/of om de woorden beter te begrijpen. • Trema

IN

België, patiënt, industriële, financiën • Koppelteken

N

Vlaams-Brabant • Apostrof

VA

auto’s, ’s nachts

café (= accent aigu) carrière (= accent grave) enquête (= accent circonflexe)

13.7.1 Trema

©

• Accenttekens

si

e

Je gebruikt een trema om leesverwarring te voorkomen. Bijvoorbeeld bij poezie zonder trema zou je oe kunnen lezen zoals in poes. Met het trema zie je hoe je de e moet uitspreken.

er

naïviteit, ruïne, reële, financiële, geïnteresseerd, poëzie, reünie, vacuüm, continuüm Uitzondering

fv

Je schrijft geen trema:

oe

• bij woorden met Latijnse of Franse uitgangen (= leenwoorden); museum, elekricien, Parisienne

Pr

• wanneer er geen leesverwarring is; chaos, neon, koala

• bij dubbele -i; glooiing, verfraaiing

• bij het splitsen in lettergrepen. knie-en, ru-ine, fi-nan-ci-ele

122

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


Het trema geeft aan wanneer een nieuwe lettergreep begint en daarom wordt het ook wel eens ‘deelteken’ genoemd.

Meervouden van woorden die eindigen op -ie genieën, melodieën, knieën Als -ie geen klemtoon heeft, schrijf je -iën.

N

poriën, provinciën, ceremoniën

IN

Als -ie de klemtoon heeft, schrijf je -ieën.

VA

De woorden die eindigen met de onbeklemtoonde -ie hebben vaak ook een meervoud op -s. provincies, ceremonies

©

13.7.2 Koppelteken

Je schrijft een koppelteken:

e

Je gebruikt een koppelteken om leesverwarring te voorkomen. Je gebruikt het bij andere woorden dan het trema.

si

• bij samenstellingen met evenwaardige delen;

er

leerling-kok, studiemeester-opvoeder, paarse-groene regering, politiek-economische problemen

fv

• bij samengestelde aardrijkskundige namen en hun afleidingen;

oe

West-Vlaanderen, Oost-Vlaams

• bij uitgebreide samenstellingen met gelijkwaardige delen of combinaties;

Pr

nek-aan-nekrace, doe-het-zelfzaak, zwart-witfoto

• bij weggelaten woorddelen; in- en uitvoer, op- en afrit

• bij woordcombinaties met als eerste lid niet, non, bijna, oud, sint, ex; niet-roker, non-verbaal, bijna-doodervaring, oud-leerlingen, Sint-Niklaas, sintbernardshond, ex-vriendin

13 Spelling

123


• bij samenstellingen met cijfers, letters, tekens en afkortingen; 3-daagse, B-elftal, @-teken, sms-bericht • bij Engelse woorden waarvan het tweede deel een voorzetsel is dat met een klinker begint;

IN

black-out, lay-out, hold-up • bij samenstellingen met klinkerbotsing.

N

astma-aanval, media-evenement, diploma-uitreiking, live-uitzending, ski-instructeur, auto-export, bureau-uren

©

ao      ea                eo   ia     io geen klinkerbotsing iu           oa   ua        ue      uo

er

si

e

aa     ae  ai           au ee     ei    eu wel klinkerbotsing ie             oe ui    oo ou       oi     uu

VA

Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die als één klank gelezen kunnen worden terwijl dat niet de bedoeling is.

Pr

oe

fv

Leesbaarheid verhogen Soms kun je als taalgebruiker toch een koppelteken gebruiken wanneer er geen klinkerbotsing is. Je doet dat dan om de leesbaarheid te verhogen. rijangst – rij-angst, batterijoplader – batterij-oplader, babyyoghurt – baby-yoghurt, skiuitrusting – ski-uitrusting

Gebruik een koppelteken bij samenstellingen en een trema bij afleidingen bij klinkerbotsing. • samenstellingen camouflage-uitrusting, functie-inhoud • afleidingen geüniformeerd (= afleiding van uniform) beïnvloeden (= afleiding van invloed)

124

tip

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


13.7.3 Apostrof Je gebruikt een apostrof: • als het woord eindigt op een enkele klinker die lang wordt uitgesproken, of op een medeklinker + y, en gevolgd door: – de meervoudsuitgang -s;

IN

agenda’s, accu’s, taxi’s, whisky’s Maar je gebruikt geen apostrof als er geen fout in de uitspraak mogelijk is. lentes, bureaus, milieus, etuis, shampoos, cafés, cowboys – de -s die de bezitsvorm aanduidt.

N

Andrea’s vriendje, Betty’s broer

VA

Maar je gebruikt geen apostrof als er geen fout in de uitspraak mogelijk is; Belgiës ontstaan, tantes auto, Renés job, Britneys hits of om de merknaam te accentueren. Van Dale’s woordenboek

©

• bij een naam waarbij je als laatste letter een sisklank hoort;

Andreas’ vriendin, Janice’ kleedje, Mulisch’ boeken, Brusselmans’ idee

baby’tje, pony’tje

e

• voor -tje van het verkleinwoord maar dit alleen na een medeklinker + y;

si

Maar je gebruikt geen apostrof: – na een klinker + y;

er

playboytje, essaytje – bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een lang uitgesproken enkele klinker.

fv

autootje, cafeetje, skietje, parapluutje, cappuccinootje, slaatje

oe

• in afleidingen van cijfer- of letterwoorden; een 40+’er, een tv’tje, een A4’tje, gsm’s, sms’en (je sms’t)

• om aan te duiden dat er letters of cijfers uit een woord of een getal zijn weggelaten.

Pr

’s morgens, ’t sneeuwt, z’n, ’n

13 Spelling

125


13.7.4 Accentteken Je gebruikt het accentteken: • niet op a, o, u in gangbare Franse woorden; debacle, depot, ragout

IN

• op de e (é, è en ê) als dat nodig is voor de correcte uitspraak, meestal in de laatste lettergreep;

comité, paté, clientèle, crèche, première, gênant, enquête, crêpe, resumé, etage, decolleté, frequent, procedé, bohemien, protegé

N

• in sommige Franse leenwoorden;

tête-à-tête, crème fraîche, maîtresse, déjà vu, comédienne

attachee, prostituee, logee, employee

Afkortingen

©

13.8

VA

• niet bij vrouwelijke vormen van gangbare Franse woorden op -é.

si

e

Er zijn verschillende soorten afkortingen: echte afkortingen zoals bijvoorbeeld initiaalwoorden die je letter per letter uitspreekt zoals tv en ICT; en letterwoorden die je als een woord uitspreekt zoals ufo. Afkortingen die je uitsluitend in de schrijftaal gebruikt:

er

• Een afkorting van een woord of woordgroep krijgt een punt. bv., jl., drs., dr., 16 u., enz.

fv

• Er komt meestal één punt per afgekort woord.

oe

i.v.m., z.o.z., o.a., e.d., o.m., t.g.v.

• Hoofdletters blijven behouden. v.C., n.C., Z.K.H.

Pr

• Je schrijft geen punt in internationaal erkende symbolen. Au (goud), kg (kilogram), MB (megabyte), MHz (megahertz), V (Volt), ha (hectare), km (kilometer)

• In sommige afkortingen gebruik je een schuine streep. p/a, km/h, m/v

126

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT


Afkortingen van eigennamen: • Je gebruikt hoofdletters, geen punten bij: – letterwoorden van drie of minder letters; NBN, ESA, RAM – letterwoorden van vier letters voor een openbare instelling, vereniging of politieke partij.

IN

NAVO, UEFA, GAIA

Unicef, Hema,Fnac, Bloso

MTV, KBVB, VRT, VTM, ICT, BSE

VA

• Initiaalwoorden krijgen hoofdletters en geen punten.

N

• Je gebruikt een beginhoofdletter, en geen punten voor andere letterwoorden van vier of meer letters.

• Een geleend letter- of initiaalwoord behoudt de hoofdletters zolang het als vreemdtalig aangevoeld wordt.

Afkortingen van soortnamen

©

REM (Rapid Eye Movement), DNA, SARS

Onthoudwoorden

er

13.9

si

e

Je schrijft kleine letters zonder punten als de afkorting voldoende is ingeburgerd. tv, horeca, pc, cd-rom, gsm, sms, vip, info, aids, euro, ufo, tso, tgv

Pr

oe

fv

Op de volgende pagina’s vind je een zootje ongeregeld. Het zijn woorden die je juist moet spellen en waar de spellingsregels weinig houvast bieden. We noemen ze onthoudwoorden omdat je de spelling van de woorden moet onthouden.

13 Spelling

127


si

fv

oe

Pr B back-up barbecue

128

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT

N

IN

D dankzij debatteren decolleté defilé déjà vu democratie depot derdewereldland desillusie diarree dichtstbijzijnde dieet diëtist diner discipline discriminatie discussiëren diskwalificeren douane douche driekwart dynastie

VA

e

C cabine cactussen caissière camoufleren campagne canapé cappuccino carnaval carpoolen carrière carrosserie carrousel certificaat champignon chantage chauffeur chassis checken chic chique chiquer chicst chipolata chronologisch cilinder

circa cirkel cliché climax close-up coalitie cocaïne cocktail coëfficiënt cognac collectie comfortabel comité commentaar commissaris competentie complot compromis concentratie conciërge conclusie concurrentie confetti conflict connectie consensus consequent consumptie contact context contradictie controle coördinatie copiloot coulissen countdown coupé crèche criticaster criticus croissant croque-monsieur cursus cyclus

©

barbecueën barricade beautycase begroeiing bibliothecaresse bijvoorbeeld bleachen blessure bodypainting boeddhistisch bouillabaisse bouillon boulevard brancard breedte broccoli budgettair business

er

A à volonté abonnee abrupt accent accepteren accessoires accommodatie accu achttien acrobatisch acuut acute adresseren advocaat affiche agressief akkoord akoestiek alleszins allochtoon althans analyseren anekdote annuleren antiek antiquair apart apotheek apparaat appartement applaudisseren appreciëren aquarium arrestatie arrondissement astma atleet attentie attitude attractie

E efficiënt egoïst elektricien elektriciteit elektrocutie elektronisch elite emigrant emotie emotioneel enigszins enquête enthousiasme enthousiast entrecote envelop(pe) espresso etablissement ethiek etiket


K karamel karikatuur kathedraal kolossaal komediant kompres kopieën kosmos kosteloos kostuum kotelet kritiek kroket kwaliteit

fv

oe

Pr H halfacht hectisch helikopter herinneren 13 Spelling

IN

P panikeren parachute parallel parallellogram parcours parttime paté patiënt patrouille per se personage pinguïn piramide pittoresk pleister portefeuille portemonnee pousse-café precies precieze première principe pro Deo productie professioneel professor profiteren prostitué prostituee psychiater pyjama

VA

e

er

G geachte gechoqueerd geïnteresseerd gênant gequoteerd gewelddadig gewricht gezamenlijk goeiemorgen graffiti grenzeloos de grootte guerrilla gynaecoloog

J jaloezie jenever journalist juffrouw

M maîtresse make-up management manege manoeuvre manoeuvreren maquette mayonaise mecanicien mechanisch medaille medicijnen meineed middeleeuws miljonair millennium misschien mountainbike mozaïek mysterieus mysterieuze

si

F failliet faillissement faliekant fascineren februari feuilleton financieel financiële flexibel fotokopie fulltime functioneren

©

I illegaal illusie imitatie immens immigratie immoreel immuun incognito insect installatie intact intelligent interessant interview introductie irritant

O omelet onmiddellijk

N

labyrint laconiek lay-out leidraad lesbienne litteken lokaal locatie lucratief luxueus luxueuze

hygiëne hypotheek

etnisch euthanasie evacuatie exact examen excentriek excuseren executie exotisch

L laag-bij-de-grondse

N naïef naïviteit neiging niveau nochtans nonchalant nuance

Q quiz R racisme racistisch racket radicaal

129


Pr

oe

fv

er

si

e

©

S sabotage satelliet ‘s avonds scenario scène sciencefiction scoren scrupules seks

130

TRAJECTWIJZER Graad 2   TAALINZICHT

U uittreksels uitweiden up-to-date V vaccin vanmorgen variëren verrukkelijk viaduct vleien (de ijdelheid strelen) volleybal

IN

T tactiek tête-à-tête textiel tezelfdertijd thermometer thriller tiramisu tornooi tournee trakteren treiteren trofee truc (goocheltruc) trucs truck (vrachtwagen) trukendoos tsunami tweederdemeerderheid tweemaal tweetaktmotor tweetjes twijfelen

N

selfservice sexappeal sexy shampoo showbizz signaal solliciteren spaghetti spectaculair spektakel spionage sponsor sponsoren stagiair / stagiaire steil (sterk hellend) stiekem stijl (manier) succes suggereren supplement supporteren sushi sympathiek symptoom synoniem synthese

VA

rancuneus rancuneuze rapporteren razzia reactie recensie recensent reglement rekwisieten respect reünie revolutionair ritme royaal ruïne

W wraak wrijven Y yoghurt Z zo-even


14 Poëzie 14.1

Omschrijving

En je neus en je mond en je haar en je ogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor.

VA

In een gedicht probeert een auteur een sfeer over te brengen en een boodschap naar de lezer te brengen. Dat gebeurt niet via neutraal taalgebruik en grammaticaal volledige zinnen. De vorm van een gedicht wijkt immers meestal af van een doorlopende tekst; de inhoud bevat veel beeldspraak of symbolisch taalgebruik.

N

IN

Voor sommige gebeurtenissen en gevoelens vinden we geen woorden. Op die momenten helpt poëzie. Gedichten kunnen ons troosten of drukken onze vreugde uit omdat ze verwoorden wat wij moeilijk kunnen uitdrukken. Niet toevallig zijn geboortes, huwelijken en begrafenissen Zie je ik hou van je momenten waarop we vaak voor poëzie kiezen. (...)

(...)

©

Herman Gorter. Verzen

e

Basistermen

si

14.2

fv

er

Om over poëzie te praten heb je de juiste woorden nodig; je zou de termen die in dit hoofdstuk aan bod komen de vaktaal van de poëzie kunnen noemen. Zeker als je poëzie wilt bestuderen heb je een aantal specifieke termen nodig. Je vindt hier de basistermen, in de derde graad leer je er nog meer kennen.

14.2.1 Vers

Pr

oe

Een gedicht bestaat uit een aantal verzen of versregels. In de poëzie is een versregel niet noodzakelijk gelijk aan een zin. Zinnen kunnen uit verschillende versregels bestaan. Het gedicht van Herman de Coninck bestaat uit zeven verzen.

Poëzie Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt: mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt verdrietje, en het helpt niet; zoals je een hand op haar hete voorhoofdje legt, zo dun als sneeuw gaat liggen, en het helpt niet: zo helpt poëzie. Herman De Coninck. Met een klank van hobo

14 Poëzie

131


Een regel kan ook afgebroken worden op een cruciale plaats. Dat is een enjambement, de zin loopt door over twee of meer versregels. Het gedicht van Herman de Coninck op de vorige pagina bevat enjambementen.

IN

… mijn zelfgemaakt verdrietje, … zoals je een hand op haar hete voorhoofdje legt, …

N

14.2.2 Strofe

VA

Een strofe is een onderdeel van een gedicht. Je herkent een strofe aan de witregel voor en na de strofe. Het gedicht Talen van Toon Hermans heeft drie strofen. Talen

©

fv

er

si

maar of je lacht in Manilla, in het Zwitsers of Frans, in een krot of een villa, de lach heeft een kans om het oog van de mensen te doen stralen op slag,

twee versregels distichon

e

Chinees is geen Turks en Japans geen Javaans, Hebreeuws is geen Urks, Jordanees is geen Spaans,

Dit zijn de namen van de meest voorkomende strofen:

oe

want verder dan de taal reikt de klank van de lach.

Pr

Toon Hermans. De klank van de lach

132

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR

drie versregels

terzine

vier versregels

kwatrijn

vijf versregels

kwintet

zes versregels

sextet

zeven versregels septet acht versregels

octaaf


14.2.3 Refrein Een refrein is het gedeelte van een gedicht dat wordt herhaald. Bij liedjesteksten komen vaak refreinen voor. Zij zijn vaak door iedereen gekend en worden snel meegezongen. De andere delen van de liedtekst noemen we coupletten.

Technieken

©

14.3

VA

N

IN

Een mooi voorbeeld daarvan zijn liederen die leden van een jeugdbeweging of fans van een voetbalclub zingen. Veel mensen kennen het refrein van You’ll never walk alone en Sweet Caroline of Dos cervezas zonder dat ze de tekst van alle coupletten kunnen meezingen.

14.3.1 Rijm

e

Volrijm en rijmschema

si

Rijm is de klankovereenkomst tussen woorden of lettergrepen die in elkaars buurt staan. Er zijn verschillende soorten rijm.

er

Volrijm is de overeenkomst van klinkers en medeklinkers in beklemtoonde lettergrepen. plicht – gezicht, kast – mast

fv

Eindrijm is volrijm aan het einde van versregels. In het gedicht van Herman Gorter zitten twee eindrijmen.

oe

haar – waar, oor – voor

Pr

Op basis van het volrijm in een gedicht kun je een rijmschema opstellen. Het rijmschema van het gedicht van Herman Gorter op p. 131 is /aabb/. Met de letters geef je aan welke regels uit het gedicht met elkaar rijmen. /aabb/ noemen we een gepaard rijm. Een voorbeeld van een gekruist rijm /abab/ vind je in deze strofe: Hij zei tot alle and’re spinnen: Vreemd, ik weet niet wat ik heb, Maar ik krijg zo’n drang vanbinnen Tot het weven van een web. Annie M.G. Schmidt. Sebastiaan

14 Poëzie

133


Een voorbeeld van omarmend rijm /abba/ vind je in deze strofe: Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag Languit met moeder in de warme hei, De wolken schoven boven ons voorbij en moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.

IN

Martinus Nijhoff. De wolken

Assonantie en alliteratie

N

Een dichter kan ook letterrijm gebruiken. In dat geval wordt niet de hele lettergreep herhaald, maar enkel de klinkers of de medeklinkers.

VA

Assonantie is de opvallende herhaling van klinkers in opeenvolgende woorden of lettergrepen. Een ander woord voor assonantie is klinkerrijm. Ik wil haar graag vragen Blijf jij hier bij mij

e

si

Velden vol met engelhaar Zon en zee en feestgewoel mijn miniatuurmensje

©

Alliteratie is de herhaling van de beginmedeklinkers in opeenvolgende woorden of lettergrepen. Een ander woord voor alliteratie is medeklinkerrijm.

er

De stripverhalen van Suske en Wiske hebben bijna altijd een alliteratie in de titel.

Pr

oe

fv

De mollige meivis, De wilde weldoener, De brullende berg, De duistere diamant

134

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


eindrijm

[1] Ik ben een strand dat verlangt naar wat rustige wasjes over mijn zand.

terzine assonantie alliteratie

[3] De schelp, die je zo lang hebben wou in de honger van de zee geslikt.

enjambement

VA

N

kwatrijn

IN

[2] niet die bulderdrang van paardenkoppen, gretig schuimgekweel en een krab die aan je poten likt.

©

[4] Want dat is wat een mens wil; een moment van klaarheid kalmte en een groene vlag op de pier. Van je mag nu zwemmen hier.

e

Maarten Inghels. Strand

si

14.3.2 Lay-out

er

Heel vaak herken je een gedicht aan de vorm. De tekst loopt niet zoals bij een alinea van de linker- tot rechtermarge op de pagina. Een gedicht is opgebouwd uit verzen en strofes.

14.3.3 Ritme

oe

fv

Ritme is de indruk van beweging in gesproken taal. Het ritme in een gedicht wordt bepaald door de klemtonen en de opeenvolging van lange en korte klanken. Rap is eigenlijk een poëzievorm op muziek. Hier is ritme heel belangrijk; om alles vloeiend en boeiend te laten klinken is een goed ritme cruciaal.

Pr

In België zijn de nummers van Tourist LeMC, Zwangere Guy, Slongs Dievanongs en Het hof van Commerce bekende voorbeelden.

14.3.4 Herhaling In een gedicht is herhaling een krachtig middel om de nadruk op bepaalde woorden te leggen. Wanneer een woord op een beperkt aantal regels vaak vermeld wordt, komt het volop in de aandacht van de lezer te staan.

14 Poëzie

135


In Ik wou ik wou dat ik papier was van P. Mandelbaum krijgen de wens en het droomelement de volle nadruk door de herhaling van Ik wou aan het begin van de meeste regels en vaak ook binnen eenzelfde regel.

N

IN

Ik wou ik wou dat ik papier was. Ik wens mezelf van dik karton. Ik wou ik wou dat ik je boek was. Ik wou dat je me lezen kon. Ik wou ik wou dat ik een kaft had. Ik wens mezelf een sprookje groot. Ik wou ik wou dat ik je boek was. Ik wil zo graag bij jou op schoot.

14.4

VA

P. Mandelbaum. Ik wou ik wou dat ik papier was

Beeldspraak

e

©

In fictie, reclame en zelfs in ons dagelijks taalgebruik gebruiken we vaak beeldspraak om iets onder woorden te brengen. We gebruiken woorden dan niet in hun letterlijke betekenis, maar proberen aan de hand van een beeld iets duidelijker of emotioneler onder woorden te brengen.

si

14.4.1 Vergelijking en metafoor

fv

er

Bij een vergelijking breng je woorden met elkaar in verband omdat er een overeenkomst is. Je beschrijft de gelijkenis tussen beide woorden om de boodschap duidelijker, mooier of poëtischer te maken. Vaak gebruik je hierbij al, zoals, lijkt op, is als, maar die kunnen ook weggelaten worden.

oe

haar voeten zijn zo koud als ijs (of voeten als ijs – voeten van ijs – haar voeten, koud als ijs …)

Pr

Ook bij een metafoor is er sprake van vergelijking, maar daar wordt enkel het beeld nog genoemd. De heks stond al in het lokaal. (= kwade lerares) De tomaat liep de kamer uit. (= iemand die fel bloost)

14.4.2 Personificatie Bij een personificatie kent de dichter menselijke eigenschappen toe aan dingen of abstracte ideeën. Anders geformuleerd: iets ‘niet-levends’ krijgt menselijke eigenschappen. De toekomst lacht je toe. De wenskaart keek hem dreigend aan.

136

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


14.4.3 Synesthesie Bij synesthesie vermengt de schrijver of de spreker indrukken van twee zintuigen.

Synesthesie komt ook geregeld voor in het ‘gewone’ taalgebruik.

N

Warme kleuren zijn hip dit jaar. (= gevoel en zicht) Hij houdt van de frisse geur van gemaaid gras. (= gevoel en geur)

IN

Het maanlicht ritselt in een plas. In die zin worden zicht (het maanlicht), en gehoor (het ritselen) vermengd om de weerspiegeling in een plas weer te geven.

14.4.4 Metonymie

VA

Een metoniem is een vorm van beeldspraak waarbij een woord vervangen wordt door een ander woord op basis van een gemeenschappelijk verband. Dat is geen gelijkenis (zoals bij de metafoor); de woorden bij een metoniem hebben een relatie.

©

Als je bijvoorbeeld zegt Geef me nog een glas, dan bedoel je niet een leeg glas, maar vooral de inhoud daarvan. Andere voorbeelden zijn:

er

si

e

De vloot van kapitein Mercado telde 20 zeilen (in plaats van schepen): hier benoem je een deel om het hele voorwerp aan te duiden. Ons museum heeft drie Van Goghs en een Rubens: hier noem je de maker in plaats van het voorwerp. Maximus trok zijn ijzer (in plaats van zwaard) en versloeg de andere gladiator: hier noem je het materiaal waarvan iets gemaakt is om het voorwerp aan de duiden.

fv

Online bij ‘Oefenen’ vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van beeldspraak.

oe

Stijlfiguren

Cliché: soms wordt een beeld zo vaak gebruikt dat het zijn originaliteit kwijt is en voorspelbaar wordt.

Pr

14.5

Mijn liefde voor jou is zo diep als de zee. Jij bent als de zon voor mij.

Contrast: in poëzie en reclame worden twee tegengestelde elementen vaak tegenover elkaar geplaatst. Het verschil beklemtoont de kenmerken van beide elementen. Zo lijkt iets moois nog mooier wanneer er een lelijk voorwerp tegenover staat. In fictie wordt contrast vaak gebruikt om de emoties van een personage nog sterker in de verf te zetten.

14 Poëzie

137


Een voorbeeld is iemand die droevig of eenzaam is op een moment dat alle anderen feestvieren of iemand die op een belangrijke dag een vriend of familielid verliest. Hyperbool: je gebruikt een overdrijving of je gaat een situatie groter voorstellen. Vaak doe je dat om irritatie of emotie uit te drukken.

IN

Ik sta hier al uren te wachten. Iedereen mag altijd alles doen, maar als ik ook maar één keer één woord zeg, dan ziet ze dat. Dat mens haat mij!

was ik maar een dichter, dan kon ik dichter bij jou zijn

14.6

VA

Stef Bos. Ik heb je lief

N

Woordspeling: het bewuste gebruik van een woord of woorden in verschillende betekenissen. Het is vaak komisch bedoeld en dus letterlijk een ‘spel met taal’.

Dichtvormen

e

©

Sommige gedichten zijn opgebouwd volgens een heel specifiek patroon. Ze hebben dan een vast aantal regels of strofen. Vaak zijn er aan de inhoud van die dichtvormen ook inhoudelijke regels opgelegd: ze moeten gaan over specifieke onderwerpen.

si

14.6.1 Haiku

er

Een haiku is een kort natuurgedicht zonder rijm. Het beschrijft wat een mens in de natuur waarneemt en probeert een gevoel bij de lezer op te roepen. Een goede haiku zet je aan het denken.

fv

Haiku’s komen uit Japan. De westerse variant van de dichtvorm bestaat uit drie regels, met elk een vast aantal lettergrepen: vijf, zeven en vijf. het riet verdorde; maar vannacht, in de regen, ruiste ’t nog zo luid

Blijnieuws.nl

Kobayashi Isso

Pr

oe

Zomaar langs de weg Een bonte stoet klaprozen Geeft kleur aan mijn dag!

138

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


14.6.2 Limerick Een limerick is een humoristisch gedicht van vijf regels. Het ritme is vast, net zoals het rijmschema: /aabba/. In de eerste regel van het gedicht wordt het onderwerp (persoon of dier) voorgesteld. Het laatste woord van de eerste regel is ook een plaatsnaam. De laatste regel bevat een grappige wending.

N

IN

Een eendagsvlieg uit de Vogezen zat in zijn memoires te lezen. Hij schrok toen hij zag ‘t is nog maar kort dag. Een weekdier, dat wil ik graag wezen.

VA

Tomas De Gregorio

14.6.3 Ballade

e

©

In de middeleeuwen en de renaissance is een ballade een lang lied dat een verhaal vertelt. Meestal gaan de verhalen over liefde en dood. In de tekst komt veel herhaling en dialoog, en het verhaal kent heel veel sprongen. Ballades werden niet opgeschreven, ze werden mondeling doorverteld en gezongen, waardoor het moeilijk te bepalen is wat de oorspronkelijke tekst van een nummer was.

er

14.6.4 Naamdicht

si

Vandaag wordt de term gebruikt om een liefdeslied aan te duiden, de melodie en sfeer zijn eerder rustig.

fv

Bij een naamdicht vormen de beginletters van elke versregel een naam. Vaak is de naam die van de maker of ontvanger van het gedicht.

Pr

oe

Je wil nog zoveel zeggen opeenstapeling van woorden onvermogen je helder te uiten soms lukt het je tenslotte Joost Hanszoon

14 Poëzie

139


14.6.5 Vrij vers

IN

Een vrij vers is een gedicht dat heel vrij omgaat met de poëtische technieken die hierboven aan bod kwamen. Enkele kenmerken van een vrij vers zijn: • geen regelmatige strofenbouw; • geen gebruik van eindrijm; • geen duidelijk ritme; • geen refrein.

VA

N

We gebruiken de term vrij vers (bijvoorbeeld het gedicht Minimal) om het verschil met een klassiek vers of een klassiek gedicht aan te duiden (bijvoorbeeld het gedicht Gert Late Night). Een klassiek vers gebruikt wel veel poëtische technieken. Gert Late Night

Vogel wipt. Tak kraakt. Lucht betrekt.

Val politici niet lastig: hun agenda weegt als lood. Maar ze vinden vast een gaatje Voor gezwam op Gertjes boot.

e

Een minister is druk bezig. zijn/haar taaklast reuzegroot. Desondanks niet te versmaden: Een verblijf op Gertjes boot.

si

Bijna niets om naar te kijken en juist dat bekijk ik.

©

Minimal

Stijn de Paepe. Belgische ballades

fv

er

Roland Jooris. Het museum van de zomer

oe

14.6.6 Stiftgedicht

Pr

Een stiftgedicht vertrekt van een bestaande informatieve tekst (krantenartikel, wetenschappelijk verslag, contract …). De maker kleurt grote delen van de tekst zwart en houdt slechts enkele woorden en letters over. Daarmee maakt hij een nieuwe zin, vaak met tekeningen, pijlen of vormen die de boodschap ondersteunen. © Judy Elfferich, judyelf.edublogs.org

140

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


14.6.7 Visuele poëzie

si

e

©

VA

N

IN

Sommige dichters spelen met de vorm van een gedicht. Ze experimenteren met het lettertype, de regels en de ruimte tussen de regels. Bij visuele poëzie zorgen ze ervoor dat de vorm van het gedicht aansluit bij het onderwerp of thema waarover het gaat. Zo zie je al onmiddellijk waarover het gedicht gaat.

Pauline Van Wierst

er

14.6.8 Klankgedicht

Pr

oe

fv

Een klankgedicht vertrekt van een onderwerp uit het dagelijks leven. Het bestaat enkel uit klanken; de titel geeft betekenis aan het geheel. Heel vaak zal de opmaak (de schikking van de klanken, een variatie in grootte, de vorm van de letters, de structuur van het gedicht …) ook informatie geven over het onderwerp.

14 Poëzie

drup-drop spetter-spat plens-plons het is lente en het regent onomatopeetjes van regenachtig nat Hanneke Post. Kriebels en krabbels

141


15 Proza 15.1

Fictie lezen, beleven en bestuderen

VA

N

IN

Met proza bedoelen we verhalen en romans. In dit hoofdstuk vind je informatie over een reeks begrippen die je nodig hebt om te communiceren over de manier waarop je het lezen van verhalen en romans hebt beleefd. Vragen die daarbij aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld: • Herken je jezelf in de frustraties van de broer van de hoofdfiguur? • Wat vond je van de reactie van de hoofdfiguur op de gebeurtenis? • Zijn de gebeurtenissen realistisch? Waarom niet? Waarom wel?

©

Je hebt die begrippen ook nodig om proza te bestuderen. Vragen die bij bestuderen aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld: • Wat is de betekenis van het verhaal? Waarom denk je dat? • Hoe is het verhaal verteld? Waarom kiest de auteur voor die manier van vertellen? • Waarom zorgt de ruimte ervoor dat het verhaal spannender wordt?

er

si

e

Wanneer je proza leest, kun je je dikwijls inleven of zelfs identificeren met de gebeurtenissen en de personages. Je herkent wat ze meemaken, je leert iets over jezelf door te zien hoe personages reageren op gebeurtenissen. Door bijvoorbeeld te lezen hoe een personage reageert op tegenslagen krijg je meer inzicht in hoe jij zelf omgaat met soortgelijke tegenslagen.

oe

fv

In verschillende lessen ga je de verhalen of de verhaalfragmenten interpreteren. Je probeert te achterhalen wat de auteur heeft bedoeld met zijn verhaal. Een dergelijke interpretatie is niet altijd eenvoudig. Sommige verhalen hebben immers veel betekenislagen en daardoor zijn soms verschillende interpretaties mogelijk. Het loont dan zeker de moeite om met anderen te discussiëren over de betekenis van bepaalde verhalen. Niet elke lezer geeft dezelfde betekenis aan een bepaald verhaal.

Pr

Tot slot kan het lezen van verhalen en romans je meer inzicht geven in de manier waarop je naar de werkelijkheid kan kijken. De betere literatuur confronteert je met verschillende en verrassende visies op de wereld. Die multiperspectiviteit is zeer waardevol en leert je om de complexe wereld beter te begrijpen. Je leert zo je mening over bepaalde dingen te herzien en krijgt ook meer begrip voor de opvattingen van anderen.

142

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


15.2

Genres Een verhaalgenre is een verhaal waarin typische eigenschappen herkenbaar zijn.

15.2.2 Kortverhaal

N VA ©

Een roman is een verhaal waarin een auteur een personage uitdiept. We volgen hoe het personage evolueert, we krijgen inzicht in hoe hij denkt en voelt, en zien hoe hij reageert tegenover andere mensen en de maatschappij waarin hij leeft. De verhaallijn van een roman is complex: vaak zijn er verschillende personages en ligt de nadruk op psychologische uitdieping. Een romanauteur zal ook aandacht hebben voor het taalgebruik in zijn werk.

IN

15.2.1 Roman

De laatste kogel

fv

er

si

e

Een kortverhaal focust op één afgelijnde gebeurtenis in het leven van een personage. Het verhaal begint meestal zonder inleiding en bouwt naar een hoogtepunt toe. De nadruk ligt meer op het denken en voelen van de personages dan op actie. Een kortverhaal heeft meestal een open einde.

oe

ANNE PROVOOST

Pr

Een iPhone wordt van een flat gegooid en boort zich in het hoofd van de 16-jarige Tom. Hij overleeft het ongeluk, maar een aantal achtergebleven stukjes in zijn hoofd zorgen voor een buitengewoon effect … Hij weet en ziet meer dan hij zich ooit kon voorstellen. Tom beschikt ineens over superkrachten. En met die ongelooflijke kracht komt de keuze: wraak nemen op een gewelddadige straatbende die zijn vriendin Lucy terroriseert of zich toch maar gedeisd houden?

12+

14+

KEVIN BROOKS iBoY

Een sciencefictionroman is een roman die op basis van wetenschappelijke gegevens avonturen beschrijft die zich afspelen in een denkbeeldige (toekomstige) ruimte en tijd.

Star Wars trilogie © Lucasfilm Ltd. Nederlandse vertaling door Uitgeverij Luitingh-Sijthoff B.V., omslagontwerp door DPS / Davy van der Elsken, omslagbeeld door Lucasfilm Ltd

15.2.3 Sciencefictionroman

KEVIN BROOKS

16+

www.vanin.be

15 Proza

563181

WWW.BOEKTOPPERS.BE

pakketB_1_iBoy.indd 1

5/06/15 11:54

143


15.2.4 Crime fiction en detectives Een detective is een misdaadroman waarin een detective op zoek gaat naar de dader. Sherlock Holmes is misschien wel de beroemdste detective in het genre.

van een Antwerps museum wordt

? Moordde hij uit jaloezie omdat een relatie begon met zijn ex-

dochter Titiana en haar vriend Luuk

n onschuld te bewijzen.

opnieuw een slachtoffer. Ook deze afgebeeld op een schilderij van

MOORD OP EEN SCHILDERIJ

Titiana en Luuk raken steeds meer

deze mysterieuze zaak.

pannende en mysterieuze

aar de waarheid.

12+

14+

16+

IN

HILDE E. GERARD

elijke manier vermoord. Zijn

aangekondigd op een portret nde schilder Leo Broeckhaert. Is

D MOOOPR EEN IJ

ILDER SCE H E. GERARD

513959

N

HILD

VA

15-06-2010 14:25:29

15.2.5 Thriller

Leo Meersman is een van de wreedste

©

seriemoordenaars van de laatste decennia. Hij kreeg in 2002 levenslang voor het misbruiken en vermoorden van zes jongens. Hoofdinspecteur Michel Masson is ervan overtuigd dat het er zeven waren. Hij weet zeker dat ook de vijfjarige Arne in handen van

si e

Meersman is gevallen. Zijn lichaam is echter nooit gevonden. Het is een cold case die Masson al een halve carrière bezighoudt en die hem diep in zijn ziel raakt. Op zijn sterfbed vraagt Meersman onverwacht om Masson te zien.

12+

14+

16+

JONGEN

DE

IN H E T

G RAF

fv

WWW.BOEKTOPPERS.BE

TONI COPPERS

595234

er

vanin.be

TONI COPPERS DE JONGEN IN HET GRAF

Een thriller is een spannend boek over moorden of misdaden, vaak met een ingewikkelde verhaallijn. Veel thrillers worden nu in reeksen uitgebracht, met een vast hoofdpersonage (vaak een politieagent of inspecteur). De auteur gebruikt de boeken ook om problemen in de maatschappij te behandelen.

oe

15.2.6 Drama

instelling van Beernem. Een echte gevangenis als je het haar vraagt. Ze lijkt er met haar dure merkkledij en juwelen niet echt op haar plaats. Vernederd geeft ze al haar kleren en persoonlijke spulletjes af. Haar eerste dagen zijn een echte hel: ze wordt afgezonderd van de rest van de wereld en vooral van Tony …

12+

16+

14+

16+

Het engelenhuis Dirk Bracke

Het engelenHuis

14+

Yasmien ontfermt zich over Bo en de junkie Steffie, een ander nieuw meisje. Samen kunnen ze beter opboksen tegen de harde realiteit van de instelling. Toch kan Bo er niet aarden. Ze droomt van Tony en het luxeleventje dat ze buiten leidde!

PRIKKELDRAAD

12+

DERK VISSER

Pr

PRIKKEL DRAAD

Dirk Bracke

arige Chelsea woont in een heel jk in een grote stad, maar verder eel ‘gewoon’ in haar leven. Het aar vader ging na het rookverbod haar moeder wil eindelijk ‘iets’ voor n ook haar oudere zus is niet echt Maar al laten ze het niet altijd zien, toch van elkaar. Een dramatische s lijkt daar verandering in te helsea probeert zich staande te zich niet te laten overmeesteren dgevoel en verdriet. Mickey, die zangtalent in haar ziet, helpt haar

DERK VISSER De veertienjarige Bo belandt in de gesloten

www.vanin.be vanin.be

549636

571322

WWW.BOekTOPPerS.Be

16/05/17 19:02

144

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR

In een drama ligt de focus op een moeilijke, droevige periode in het leven van een personage. De auteur gaat na hoe een personage handelt en denkt in een zware periode.


15.2.7 Autobiografie Een autobiografie is een roman die over het eigen leven van de auteur gaat.

Lanoye legt de verslavingen en de valstrikken bloot van de grote, allesverterende jeugdliefde die iedereen kent uit ervaring. Maar hij schildert ook zijn eigen afkomst en opvoeding:

TOM LANOYE

de slagerswinkel van zijn vader, de vier vrouwen die hem hebben opgevoed, de katholieke school die probeert overeind te blijven in de stormen van de moderniteit, de bejaarde priester-dichter die een inspirerende leraar Nederlands blijkt te zijn, de turners

TOM LANOYE

KARTONNEN

KARtOnnen DOZen

de stripverhalen waaraan hij zijn ogen kapot leest. Zodoende legt Lanoye niet alleen zijn jeugd vast, maar graaft hij ook de bronnen op van zijn schrijverschap, zijn voorliefde voor het theater en zijn eeuwige zoektocht naar schoonheid, liefde en literatuur. 12+

14+

16+

vanin.be

N

592612

WWW.BOEKTOPPERS.BE

16+

Jonkvrouw Jean-Claude Van Rijckeghem & Pat Van Beirs

er

509835

si e

J.-C. VAN RIJCKEGHEM & P. VAN BEIRS JONKVROUW

14+

Een historische roman gaat over een bepaalde periode in de geschiedenis, over historische gebeurtenissen en over personages. De auteur doet opzoekingswerk over een bepaalde periode en beschrijft hoe personages toen leefden. De personages in een historische roman kunnen verzonnen zijn of gebaseerd op mensen die echt geleefd hebben.

©

15.2.8 Historische roman

12+

2/05/19 13:13

VA

pakketC_1_kartonnen dozen.indd 1

woorden vertelt de middelerite van Male over haar nhaar dat nooit in vorm em die een meester is in de er Roderik uit wiens kaaknd heeft geslagen, over de kin die stinkt als een varkensje stad Brugge met haar angborden, over de boeken er met hun verhalen over fde, over de rode zweertjes van haar toekomstige echtde zwarte haat die ze voelt deigen vader.

DOZEN

IN

waaraan de jonge auteur zich vergaapt, en

fv

.NL

15.2.9 Avonturenroman

oe

De nadruk bij avonturenromans ligt op spannende gebeurtenissen. We volgen een held die allerlei obstakels moet overwinnen om een doel te bereiken. Er waren redenen waarom Violet Park niets met mij te maken zou moeten hebben.

Pr

Lucas (16) raakt geïntrigeerd door een urn die is achtergelaten bij een taxistandplaats. Hij probeert de urn met de as van Violet Park in

verdwenen (en misschien wel overleden) vader.

12+

14+

16+

OP ZOEK NAAR VIOLET PARK

512526

WWW.BOEKTOPPERS.BE / WWW.BOEKTOPPERS.NL

Violet Park.indd 1

15 Proza

OP ZOEK NAAR VIOLET PARK

bezit te krijgen en gaat op zoek naar de geschiedenis van deze vrouw. Hij realiseert zich niet dat dit het begin is van een zoektocht naar zichzelf en zijn identiteit. En uiteindelijk moet hij onder ogen zien wat er gebeurd is met zijn

JENNY VALENTINE

JENNY VALENTINE

Ze was oud. Ze was dood. Ze zat in een urn op een plank. Maar per ongeluk ontmoette ik haar midden in de nacht. En alles veranderde.

15-07-2009 08:42:30

145


15.2.10 Dystopie

15.2.11 Audioroman

15.2.12 Beeldverhaal

e

©

VA

In een audioroman wisselen muziekstukken en voorgelezen fragmenten elkaar af. De muziek geeft daarbij nieuwe informatie en werkt zoals een film zonder beelden.

N

IN

Een dystopie is een roman die zich afspeelt in de toekomst. De auteur schetst een wereld waar het slecht is om te leven, de focus ligt op het negatieve van technologie en mensen leven in een harde maatschappij waar geen vrijheid en zekerheid is.

fv

er

si

Een beeldverhaal is een mengvorm van afbeeldingen en tekst. Waar je bij een cartoon maar één afbeelding krijgt met tekst, volgen de afbeeldingen in een beeldverhaal elkaar op en vertellen ze zo een verhaal.

Al die voorbeelden zijn vooral bedoeld als ontspanning. Er zijn ook beeldverhalen die langer zijn en een boodschap willen brengen. In graphic novels plaatst de maker een ernstig onderwerp centraal en zal hij experimenteren met de vorm om die boodschap naar de lezer te brengen.

146

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR

© Brecht Evens, uitgeverij Oogachtend

Pr

oe

Populair zijn de vedettestrips rond bekende mediafiguren. Van de Amerikaanse comics zijn bij ons vooral de superheldenverhalen bekend. Ook manga’s kun je in België makkelijk terugvinden. Dat zijn Japanse strips, meestal in zwart-wit met veel actie, hevige emoties en erotiek.


IN N

In fantasyverhalen staan alternatieve, verzonnen werelden centraal. Een auteur werkt een wereld uit met verschillende gebieden, volkeren, wezens en talen. Hij laat een held of groep personages op tocht gaan om een doel te bereiken. Daarvoor moeten ze op verschillende plaatsen halthouden en komen ze in contact met bewoners en wezens in die wereld.

© Andrzej Sapkowski. Nederlandse vertaling door Uitgever Luitingh-Sijthoff B.V., omslagontwerp door DPS Design & Prepress Studio, omslagillustratie door Blake Rottinger

15.2.13 Fantasy

15.2.14 Fanfictie

tip

©

VA

Bij fanfictie nemen niet-professionele auteurs een boek, film of serie waar ze fan van zijn als uitgangspunt en gaan er dan op verschillende manieren creatief mee aan de slag. Ze schrijven een vervolg of alternatief einde, diepen de relatie tussen twee personages uit of schrijven zichzelf in de reeks.

er

15.2.15 Horror

si

e

Wattpad is een platform waarop beginnende schrijvers hun verhalen en gedichten kunnen delen. Je vindt er heel wat fanfictie. Als je op zoekt bent naar een plaats om eigen werk te publiceren, dan bereik je er heel wat lezers.

Pr

oe

fv

Horrorverhalen willen de lezer doen griezelen. Dat kan gebeuren door spectaculaire, buitenaardse wezens, geesten en verschijningen of net door gebeurtenissen te nemen die heel dicht bij ons dagelijks leven liggen.

15 Proza

Soms loopt de spanningsopbouw heel traag: we leren een hoofdpersonage kennen en volgen hoe het langzaam in een bizarre reeks gebeurtenissen terechtkomt. Bij andere horrorverhalen ligt de nadruk dan weer op plotse en verrassende momenten die je doen schrikken (jump scares) en gruwelijke en smerige beelden of beschrijvingen (gore).

147


15.3

Verhaalvormen 15.3.1 Sprookje

N

IN

Sprookjes zijn verhalen die vandaag aan kinderen verteld worden. Ze bevatten magie en fantasierijke personages zoals dwergen, pratende dieren en heksen. De hoofdpersonages zijn meestal jong en moeten het opnemen tegen slechte en wreedaardige vijanden. Sprookjes spelen zich af op een onbepaalde plaats ‘In een land hier ver vandaan’ en in een onbepaalde tijd ‘Er was eens’. Ze bevatten veel getallensymboliek (drie staat voor het goede, zeven voor volledigheid) en beginnen en eindigen vaak met vaste formuleringen ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’. Het verhaalverloop is eenvoudig, heeft een happy end en bevat veel herhaling.

VA

We kennen sprookjes in verschillende vormen: verfilming, audioverhalen, prentenboeken … De versies die we vandaag lezen, zijn de brave, gekuiste versies van de oorspronkelijke volkssprookjes. Volkssprookje

er

si

e

©

De originele versie van de sprookjes die we tegenwoordig kennen, had als doelpubliek geen kinderen, maar volwassenen (en adolescenten). Het waren volksverhalen die mondeling werden doorverteld en die de toehoorders wilden waarschuwen voor allerlei gevaren (moord, geweld, verkrachting). In die verhalen liepen de personages verloren in een bos, werden ze opgegeten door wolven of in het water gesleurd door moerasmannen. De achterliggende boodschap was: ga nooit alleen op stap, vertrouw geen vreemden en blijf weg van de waterkant als het donker wordt.

oe

fv

In de negentiende eeuw werden die verhalen verzameld en kregen ze een bravere invulling en happy end. Omdat de verhalen mondeling werden doorverteld, bestaan er veel verschillende versies van een sprookje en is de auteur onbekend.

Pr

De twee bekendste verzamelaars zijn ongetwijfeld de broers Jacob en Wilhem Grimm. Zij trokken langs bij mensen en gingen in archieven op zoek om volksverhalen te verzamelen. Cultuursprookje Cultuursprookjes zijn veel recenter dan volkssprookjes. Het zijn verhalen die vanaf de negentiende eeuw door iemand geschreven zijn. Ook in die verhalen komen fantasiewezens aan bod, maar de personages zijn meer uitgewerkt en de verhalen onderzoeken een bepaald aspect van de maatschappij of van menselijk gedrag. Meestal verwerkt de auteur zijn eigen visie in de verhalen.

148

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


In De kleine zeemeermin gaat het immers over liefde en wat er mooi is aan mens zijn. Het lelijke, jonge eendje gaat over hoe hard kinderen met elkaar omgaan en hoe veranderlijk uiterlijk en schoonheid zijn.

IN

Bekende schrijvers van cultuursprookjes zijn de Deen Hans Christian Andersen en de Vlaming Godfried Bomans.

Godfried Bomans

15.3.2 Sage en stadssage

VA

N

Sage is afgeleid van het Duitse ‘sagen’, wat vertellen betekent. Het zijn oude, mondeling overgeleverde volksverhalen. Net zoals bij de volkssprookjes zijn er verschillende versies, is de oorspronkelijke bedenker niet op te sporen en willen de verhalen het publiek waarschuwen. In een sage staan magische en fantasierijke gebeurtenissen centraal, maar ze hebben steeds een kern van historische waarheid. De verhalen proberen een verklaring te geven voor iets wat in het landschap of op een bepaalde plaats terug te vinden is.

e

©

Een ander centraal element is de relatie tussen de mens en het bovennatuurlijke. De verhalen gaan over hoe mensen het opnemen tegen wezens uit het volksgeloof (trollen, reuzen, kwelgeesten, weerwolven). Bijna altijd is de toon pessimistisch: de mens verliest van de magische krachten.

Pr

oe

fv

er

si

Historische sagen zijn verbonden aan bepaalde gebouwen, monumenten en historische personen (bijvoorbeeld het verhaal van Karel en De Pot van Olen). Gruwelsagen vertellen een enge gebeurtenis over weerwolven, trollen of duivels, en verklarende sagen leggen de afkomst van een naam, een streekgebruik of een typisch element in het landschap uit (het verhaal dat de stadsnaam Antwerpen zou afgeleid zijn van ‘hand werpen’). Ook vandaag worden er nog sagen verteld, de urban legends, stadssagen of broodjeaapverhalen. Ze vertrekken van een angst (angst voor ziektes, vies en onhygiënisch eten, overvallen worden …) en geven er een eigen, sensationele draai aan. Die verhalen spelen zich steeds in onze eigen tijd af, zijn verzonnen, maar worden als waargebeurd voorgesteld. De verteller begint meestal met ‘ik ken iemand die …’ of ‘een vriend van de oma van een vriendin van mij …’ om de echtheid te benadrukken, maar een echte, directe bron wordt nooit gegeven.

Sommige urban legends zijn al heel oud en krijgen om de paar jaar een nieuw leven. Je kent ze uit films of verhalenbundels, maar vaak zie je ze opduiken als een post op sociale media.

15 Proza

149


15.3.3 Mythe

IN

Voor er wetenschappelijke kennis was van natuurverschijnselen, vertelden mensen mythen om er een verklaring voor te geven. Mensen gaven vanuit een godenwereld een verklaring voor dingen die ze rondom zich konden waarnemen: de op- en ondergang van de zon, de wisseling van seizoenen, vulkaanuitbarstingen, donder en bliksem … Daardoor werden er in verschillende culturen ruwweg dezelfde oorsprongverhalen verteld, zonder dat die bevolkingsgroepen met elkaar in verband stonden.

VA

N

Donar is de Germaanse god van de donder. Je herkent er nog het Nederlandse woord ‘donder’ in, ook donderdag is ervan afgeleid. Ook de namen van andere dagen komen uit de Germaanse mythologie: woensdag komt van Wodan en vrijdag van Freya. In de Noorse mythologie is Thor de god van de donder. Hij is de zoon van Odin, de oppergod. In de Griekse mythologie is Zeus de oppergod en ook de god van de donder. Ook de Romeinse oppergod Jupiter is de god van het onweer.

©

Ook vandaag nog verzinnen mensen een uitleg voor verschijnselen die niet te verklaren zijn. In die moderne mythes komen meestal geen goden voor, maar wordt de oorsprong gezocht in het paranormale: ufo’s als verklaring voor graancirkels, aliens als verklaring voor verschijnselen in de nacht, geesten en inmenging van overleden familieleden als verklaring voor toeval …

Het woord mythe wordt ook gebruikt voor zaken die veel worden verteld maar die geen grond van waarheid hebben.

oe

fv

er

si

e

Het woord mythe wordt ook figuurlijk gebruikt om een heel bekend en belangrijk persoon te omschrijven. Als een prestatie wonderlijk of wereldschokkend is, krijgt ze het bijvoeglijk naamwoord mythisch.

15.4

Verhaallijn

Pr

Elk verhaal bevat een plot, een opeenvolging van gebeurtenissen. Dat is wat personages doen gedurende een bepaalde periode. Een auteur zal met die plot aan de slag gaan om de gebeurtenissen op een originele en boeiende manier naar de lezer te brengen.

15.4.1 Chronologie De chronologie is de volgorde van alle gebeurtenissen in een verhaal. Bij een chronologische vertelling worden ze één na één weergegeven: je leest wat er eerst gebeurde, wat daarop volgde, hoe de gebeurtenis verderging en afliep.

150

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


Een auteur kan er ook voor kiezen om de chronologie door elkaar te gooien. De lezer krijgt scènes en moet ze in de juiste volgorde plaatsen. Bij een flashback krijg je een langere passage die iets vertelt over het verleden; bij een flashforward voegt de auteur een passage in die zich pas later in de verhaallijn afspeelt.

15.4.2 Spanningsopbouw

IN

Veel lezers vinden dat een goed verhaal spannend moet zijn. In sommige verhalen zullen dat de gebeurtenissen zelf zijn: bij een thriller wil je weten of de held overleeft, bij een detectiveverhaal wil je te weten komen wie de dader is.

VA

N

Een stuk van de spanning in een verhaal zit in de inleving met de personages (emotionele spanning). De lezer bouwt een band op met personages en leeft met hen mee. Hij kent ze en wil weten hoe het met hen afloopt. Dat is duidelijk het geval bij soaps en langlopende tv-reeksen.

©

Er zijn ook allerlei technieken die een auteur bewust kan inzetten om ervoor te zorgen dat de lezer blijft lezen. Een typisch voorbeeld van spanningsopbouw is informatie achterhouden voor de lezer of er net voor zorgen dat de lezer meer weet dan het personage. Een auteur kan de verhaallijn ook onderbreken door een flashback of hij kan kiezen voor locaties om een bepaalde sfeer op te roepen.

fv

er

si

e

Wanneer een verhaal plots stopt op een spannend moment en je als kijker/lezer absoluut een antwoord wilt op vragen die je je nog stelt, heb je te maken met een cliffhanger. Meestal kom je het verdere verloop van het verhaal pas te weten in een volgende aflevering. Cliffhangers komen we heel vaak tegen in soaps en series. Vaak vallen de onderbrekingen samen met de start van een reclameblok.

oe

15.4.3 Verhaalbegin en verhaaleinde

Pr

Er zijn verschillende manieren om structuur in de verhaallijn te brengen. Een traditionele opbouw begint met een introductie: bij het verhaalbegin krijg je een duidelijk beeld van de situatie en kom je te weten wie de personages zijn. Pas dan komt het verhaal op gang en volg je alle acties en gebeurtenissen. Een auteur kan er bewust voor kiezen om midden in het verhaal te beginnen. Je valt dan direct in de actie en leert de voorgeschiedenis en de personages in de loop van het verhaal kennen. Dat type van verhaalbegin is in medias res. Bij een gesloten einde is het verhaal echt afgelopen. Het hoofdprobleem is opgelost en alle vragen die je in de loop van het verhaal had, zijn beantwoord. Ook weet je waar de personages staan en hoe ze zich voelen. 15 Proza

151


Bij een open einde zijn niet alle vragen beantwoord. Er zijn nog heel wat zaken niet opgelost: het verhaal kan nog verschillende kanten op en je weet niet hoe het verder zal gaan met de personages.

15.5.1 Protagonist/held

Bij reeksen zal de protagonist vaak in de titel staan: Harry Potter, Suske en Wiske, Sherlock Holmes, Spiderman …

e

©

Het personage dat centraal staat en waarvan we meestal de gevoelens en gedachten kennen, noemen we de protagonist. Die figuur speelt de hoofdrol in het verhaal.

N

Jon Snow, Fanny Kiekeboe, Harry Potter … iedereen kent die figuren, hoewel ze niet echt bestaan. Ze zijn door iemand verzonnen in een verhaal: het zijn geen personen, maar personages in een verhaal. Soms lijken personages op gewone mensen of hebben ze zelfs echt bestaan.

IN

Personages

VA

15.5

si

15.5.2 Antagonist

er

De antagonist is de tegenstander van het hoofdpersonage. Het is degene die de held tegenwerkt en ervoor zorgt dat hij in actie moet komen.

oe

fv

De kracht van een verhaal en van een held wordt sterk beïnvloed door de tegenspeler. Heel vaak zullen iconische slechteriken heel bepalend zijn voor het succes van een reeks. Dat zie je bijvoorbeeld duidelijk bij superhelden: de beste superheldenfilms hebben een sterke antagonist. Denk maar aan The Joker bij Batman of Thanos bij The Avengers.

Pr

15.5.3 Nevenpersonages Nevenpersonages zijn bijfiguren. Het zijn personages die minder opvallen en vooral op de achtergrond aanwezig zijn.

15.5.4 Vlakke en ronde personages Wanneer je de psychologie van de personages wilt bestuderen, kun je ze ook onderverdelen.

152

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


We spreken van een rond personage (round character) als een personage helemaal uitgewerkt is. Je kent de gedachten van het personage en je komt te weten waarom het bepaalde keuzes maakt. Je maakt kennis met zijn emoties en gedachten, zijn goede en slechte kanten, en hij lijkt levensecht. Vaak maakt een rond personage een psychologische ontwikkeling door in de loop van het verhaal. Meestal gaat het om een dynamisch personage dat in de loop van het verhaal verandert.

IN

Een vlak personage (flat character) is een personage dat maar oppervlakkig wordt beschreven of niet origineel is. Dat personage blijft in de loop van het verhaal gelijk; er is geen sprake van verandering of ontwikkeling.

VA

N

Sommige personages zijn niet meer origineel: ze zijn een type dat heel vaak gebruikt wordt en door iedereen op dezelfde manier wordt ingevuld. Die personages noemen we stereotypes.

15.6

Vertelperspectief

©

Bekende voorbeelden zijn: het domme blondje, iemand met een andere moedertaal wat een grappige uitspraak en foute woordkeuze oplevert, de kluns die uiteindelijk held wordt, de personages uit F.C. De Kampioenen …

si

e

De verteller is diegene die het verhaal vertelt. Dat is niet de auteur, maar een onzichtbare stem die het verhaal naar ons brengt. In films of tv-reeksen is die soms letterlijk aanwezig: daar vertelt een stem terwijl we bepaalde beelden zien (voice-over).

er

De meest gebruikte vertelperspectieven zijn de ik-verteller en de hij/zij-verteller. Er zijn vier grote categorieën.

fv

15.6.1 Belevende ik

Pr

oe

Bij de belevende ik is er een ik-verteller die als personage meespeelt in het verhaal. Als lezer zie je alles wat er gebeurt door zijn of haar ogen en weet je wat het personage denkt en voelt. Hierdoor kun je je goed inleven en weet je waarom het personage bepaalde keuzes maakt. Als lezer ken je de afloop van het verhaal niet.

15.6.2 Vertellende ik De vertellende ik heeft een ik-figuur die de gebeurtenissen rapporteert maar er geen echte rol in speelt. Die verteller vertelt de gebeurtenissen achteraf: hij weet hoe alles afloopt. Om de spanning hoog te houden, zal de verteller echter niet van bij het begin alles prijsgeven.

15 Proza

153


15.6.3 Alwetende hij/zij

IN

De alwetende hij/zij of auctoriële hij/zij heeft een hij/zij-figuur die boven het verhaal staat en over de personages praat. Die verteller weet alles over iedereen, weet wat er eerder gebeurd is, weet wat er op andere plaatsen gebeurt en kent de afloop van het verhaal. Bij dat vertelperspectief ligt de nadruk op het weergeven van handelingen; emotie en denken komen minder aan bod. De alwetende verteller kan soms op de voorgrond komen, letterlijk commentaar geven en de lezer aanspreken.

15.6.4 Personele hij/zij

VA

N

Bij de personele hij/zij vertelt een hij/zij-figuur het verhaal door de ogen van één personage, maar staat het verhaal in de hij/zij-vorm. Net als bij de belevende ik-verteller krijg je subjectieve informatie over de andere personages. Je hebt een heel duidelijk beeld van het denken en voelen van dat ene personage, maar die weet niet hoe het verhaal afloopt. Betrouwbaarheid

©

In heel wat verhalen speelt de auteur met betrouwbaarheid. Je krijgt als lezer/kijker informatie, maar die is gekleurd of niet altijd correct.

si

e

Een jaloers personage kan anderen negatief voorstellen, een naïef of verliefd personage kan van een slechterik ook enkel positieve aspecten naar voren brengen. In heel wat bekende thrillers en horrorverhalen blijkt aan het einde dat de verteller een dader of geestesgestoorde is.

Pr

oe

fv

er

15.6.5 Meervoudig vertelperspectief

154

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR

Sommige verhalen hebben een meervoudig vertelperspectief. In dat geval worden verschillende vertellers door elkaar gebruikt. Zo krijg je een afwisseling van gedachten en gevoelens, zie je hoe verschillende personages eenzelfde gebeurtenis ervaren en kunnen ook objectieve passages worden weergegeven.


15.7

Tijd 15.7.1 Tijdsprong

VA

N

IN

Wanneer een boek of film een verhaal vertelt dat een lange periode duurt zal niet elke seconde van die periode getoond worden. Als lezer of kijker krijgen we enkel de passages te lezen of te zien die belangrijk zijn voor de verhaallijn. Sommige passages zullen samengevat of weggelaten worden, we krijgen dan tijdsprongen. Een tijdsprong kan letterlijk getoond worden, bijvoorbeeld ‘Vijf jaar later’ of ’24 uur geleden’. Een auteur kan er ook voor kiezen om dat niet expliciet te benoemen. Je leidt dan uit de context af hoeveel tijd er verstreken is.

©

15.7.2 Flashback

er

si

e

Bij een flashback krijg je een langere passage die iets vertelt over het verleden. De chronologie van het verhaal wordt onderbroken om je inzicht te geven in een situatie die vroeger gebeurde en belangrijk is voor het verhaalverloop of de relatie tussen personages.

fv

15.7.3 Flashforward

oe

Bij een flashforward onderbreekt de auteur de chronologie van het verhaal en voegt hij een passage in die zich pas later afspeelt.

Flashforwards en flashbacks worden in verhalen meestal gebruikt als spanningstechniek. Ze doorbreken het chronologische verloop van de gebeurtenissen en roepen vragen op bij de lezer. Die moet dan de puzzelstukjes in de juiste volgorde leggen. Flashbacks worden daarnaast ook gebruikt om meer info over een bepaalde persoon of gebeurtenis mee te geven (vaak ook als puzzelstuk in de spanningsopbouw).

Pr

15.7.4 Tempo

De vertelde tijd is het tijdsverloop (aantal minuten, uren, jaren …) waarbinnen het verhaal zich afspeelt. De verteltijd is de tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen of vertellen. De auteur kan ervoor kiezen om vertelde tijd en verteltijd te laten samenvallen. We noemen dat gelijktijdigheid. Dat is vaak het geval bij dialogen. Bij versnelling gaat de auteur het tempo van het verhaal verhogen. Hij geeft de gebeurtenissen korter weer door delen over te slaan of samen te vatten.

15 Proza

155


Het tegenovergestelde gebeurt bij vertraging (of retardering): hier gaat de auteur een gebeurtenis extreem traag en gedetailleerd weergeven. Het tempo is dan heel traag. Zo komt er spanning in het verhaal of benadrukt de schrijver dat een gebeurtenis heel vervelend of frustrerend is voor een personage.

Ruimte

IN

15.8

N

De plaats waar een verhaal zich afspeelt, noemen we de ruimte. Die vormt het decor waartegen de gebeurtenissen zich afspelen. In veel verhalen zal die plaats ook belangrijk zijn voor de spanningsopbouw.

VA

15.8.1 Geografische ruimte

De geografische ruimte is de concrete plaats waar het verhaal zich afspeelt.

De Klokkenluider van de Notre Dame speelt zich af in Parijs, de verhalen van politiecommissaris Aspe spelen zich af in en rond Brugge.

©

De geografische ruimte van een verhaal kan echt zijn, maar kan ook een wereld zijn die door de auteur werd verzonnen.

si

e

Game of Thrones speelt zich af in het door George R. R. Martin verzonnen Westeros; Ready Player One en Ready Player Two van Ernest Cline spelen zich af in het virtuele spel OASIS.

15.8.2 Sfeerschepping

er

De ruimte schept een bepaalde sfeer en weerspiegelt de gebeurtenissen, daardoor komt er spanning of emotie in het verhaal.

oe

fv

Bij een begrafenisscène zal heel vaak een donkere lucht en lichte regen gebruikt worden. In veel horrorverhalen zal de ruimte donker zijn, vol schaduwkanten, met een kapot interieur en oude, krakende deuren. De ruimte in verhalen kan ook net contrasterend zijn. Daar laat de auteur de gebeurtenissen afspelen in een ruimte die er helemaal niet bij past.

Pr

In de romans van Stephen King spelen veel horrorscènes zich af op klaarlichte dag in een alledaagse omgeving. Wanneer een begrafenisscène plaatsvindt in volle zomer, terwijl rond de begraafplaats een kermis of sportwedstrijd aan de gang is, kan dat bij de kijker nog meer medeleven opwekken voor de personages die afscheid nemen.

156

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


15.8.3 Symbolische ruimte In sommige verhalen heeft de plaats niet alleen een letterlijke betekenis. De ruimte staat dan symbool voor een achterliggend idee of thema.

IN

Dat is heel duidelijk in sprookjes: daar staat het bos bijvoorbeeld symbool voor een plaats van hindernissen en moeilijkheden; een periode in het leven waar een personage alleen moet vechten tegen alle gevaren. In verhalen die zich afspelen in de gevangenis, zal een personage niet alleen letterlijk opgesloten zitten, maar ook vastzitten in zijn emotie of ontwikkeling.

N

15.8.4 Karakterisering van personages

VA

Door de ruimte waar het verhaal zich afspeelt, krijgt de lezer of kijker een beter beeld van wie het personage is. Wanneer een verhaal opent met een rommelig kantoor vol drankflessen, volle asbakken en stapels papier op de grond, krijg je al heel veel mee over het personage.

Thema

©

15.9

si

e

Het thema of de thematiek is het centrale probleem van een verhaal; het algemene idee achter het verhaal. Je leest dan niet enkel de gebeurtenissen, maar gaat op zoek naar de diepere bedoeling van een tekst.

Pr

oe

fv

er

Een verhaal kan zich afspelen tijdens de oorlog, maar vertelt eigenlijk vooral over een onmogelijke liefde. De onmogelijke liefde is in dat verhaal het thema, terwijl de gebeurtenissen misschien vooral focussen op de oorlogssituatie.

15 Proza

157


16 Toneel 16.1

Omschrijving

N

IN

Toneel is een kunstvorm waarbij acteurs een tekst opvoeren voor een publiek. Het grote verschil met romans is dat het om een mondelinge opvoering gaat: niet enkel de tekst en de woorden zijn belangrijk, maar ook de uitbeelding ervan en de manier waarop ze worden uitgesproken. Anders dan bij televisie en film is bij een toneelopvoering het publiek live aanwezig. Omdat er geen opname gemaakt wordt, is de opvoering uniek. Dat betekent dat ook alle fouten en toevalligheden een plaats moeten krijgen in de voorstelling.

VA

De manier waarop theatermakers met hun publiek omgaan, verschilt. In sommige gevallen verwachten ze dat het publiek stil zit en luistert, in andere gevallen zullen de acteurs net met hun publiek spreken of reactie van het publiek uitlokken.

Genres

e

16.2

©

De termen toneel en theater gebruiken we door elkaar.

er

si

Net zoals bij geschreven verhalen zijn er verschillende soorten theater. De drie grootste genres die typisch zijn voor die kunstvorm zijn de tragedie, de komedie en het muziektheater.

fv

Oorspronkelijk was een komedie een verhaal dat goed afliep voor het hoofdpersonage, en een tragedie een ingewikkeld verhaal waarin het hoofdpersonage stierf of aan het einde in een heel negatieve situatie zat.

Pr

oe

Vandaag wordt de term komedie vooral gebruikt om humoristische stukken aan te duiden, voorstellingen met veel grappen, situatiehumor en woordspelingen. Tragedies zijn droevige verhalen met veel emoties en ernstige gebeurtenissen. De termen komedie en tragedie hebben in de loop van de geschiedenis verschillende invullingen gehad. Ook was de invulling niet in elke cultuur dezelfde en bestonden er verschillende mengvormen. Sowieso is de manier waarop mensen termen als grappig, positief, negatief, erg … ervaren ook niet in alle tijden en culturen gelijk.

158

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


16.3

IN

Bij muziektheater speelt muziek een bijzonder belangrijke rol bij de opvoering. In sommige gevallen zit een orkest of band naast het toneel en spelen de muzikanten begeleidende nummers en geluiden die de gebeurtenissen op het podium ondersteunen. In andere gevallen zoals bij musical en opera lopen de tekst en muziek door elkaar: grote stukken van de voorstelling worden door de acteurs op het podium gezongen; de nummers bevatten delen van het verhaal: dialogen, gedachten en gevoelens, emoties, achtergrondinformatie …

Toneeltekens

VA

N

Net als poëzie, schilderkunst en verhalen heeft theater zijn eigen technieken. Acteurs en regisseurs hebben heel wat middelen om een verhaal boeiend naar hun publiek te brengen. Als je een toneelstuk wilt bespreken, dan moet je eerst en vooral goed kijken. De schrijver van een toneelstuk zal in zijn tekst aanwijzingen opnemen over hoe de acteurs de boodschap moeten brengen. Die regieaanwijzingen staan dikwijls in de vorm van bijvoeglijke naamwoorden zoals blij, geërgerd, kwaad, of beschrijvingen van hoe het decor eruitziet of hoe de belichting moet gebeuren.

©

16.3.1 Ruimte

e

De plaats waar een toneelstuk wordt opgevoerd, heeft effect op hoe de kijker het verhaal ervaart.

fv

er

si

Wanneer je een stuk bekijkt in een schouwburg, dan is dat een andere ervaring dan wanneer datzelfde verhaal in een park, in een verlaten fabriekshal of in een kerk wordt gespeeld.

Pr

oe

16.3.2 Decor

16 Toneel

Het decor van een toneelstuk toont de omgeving van de personages en geeft informatie over hun interesses en de plaats en tijd waarin het stuk zich afspeelt. De uitwerking kan heel beperkt zijn: een bijna lege ruimte met doeken en een paar voorwerpen, of net heel uitgebreid.

159


16.3.3 Kledij

N

IN

Ook de keuze van de kleding, de kapsels en de make-up kan heel wat informatie geven over de afkomst en het karakter van een personage of de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Theatermakers kunnen ervoor kiezen om personages door kledij te groeperen (uniformen, gelijke kleuren, terugkerende elementen) of hen net sterk van elkaar te laten verschillen.

16.3.4 Belichting

si

e

©

VA

De belichting zorgt voor een effect en kan de sfeer van een scène sterk bepalen. Een theatermaker kan ook werken met beelden en projectie. Wat hij toont, kan dan aansluiten bij wat de acteurs doen, bepaalde details in de verf zetten, achtergrondinformatie geven of net zorgen voor contrast.

16.3.5 Mimiek en gestiek

fv

er

Via zijn lichaamstaal drukt de acteur de gedachten en gevoelens van een personage uit. Mimiek zijn de gelaatsuitdrukkingen van een acteur, gestiek zijn de gebaren.

Pr

oe

Door druk te bewegen en de wenkbrauwen te fronsen kan een acteur zenuwachtigheid en twijfel uitdrukken. Lachen, naar beneden kijken en met het lichaam heen en weer draaien drukt dan weer verlegenheid uit.

160

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


17 Literaire en kunststromingen 17.1

Omschrijving

17.2

VA

N

IN

Een kunststroming is een manier waarop mensen op een bepaald moment in de geschiedenis kunst maken. Dat kan bewust gebeuren: soms spreken kunstenaars af om op een bepaalde manier films, schilderijen, boeken … te produceren. Dat kan ook gebeuren zonder een concrete afspraak: bepaalde gebeurtenissen in de politiek, maatschappij of cultuur kunnen er immers voor zorgen dat mensen reageren en in hun werk een bepaalde boodschap of stijl kiezen. We spreken van een stroming als we tussen de werken van verschillende kunstenaars grote gelijkenissen zien.

Romantiek

oe

fv

er

si

e

©

In de negentiende eeuw vinden kunstenaars het belangrijk om op te komen voor hun eigen taal en cultuur. Ze willen benadrukken wat zij zelf voelen en belangrijk vinden. De romantiek is een kunststroming en een brede cultuurstroming die emotie en fantasie centraal plaatsten. De kunst in de romantiek heeft volgende kenmerken:

De dood van Chatterton van Henry Wallis

Abtei in Echenhain van C.D. Friedrich

Pr

1 De nadruk ligt op hevige emoties. Kunstenaars maken geen kunst om mensen iets te leren of een boodschap te geven, ze willen emotie naar hun publiek brengen. Die emotie zit vol drama: onbeantwoorde liefde, gevoelens van eenzaamheid en niet begrepen worden en zich niet thuis voelen in de maatschappij. 2 De kunstenaars in de romantiek vertrekken vanuit hun eigen ervaringen en gevoelens en drukken die op een originele manier uit. Ze willen anders zijn dan de norm, ze kiezen er bewust voor om te zwerven en te experimenteren met drank en drugs.

17 Literaire en kunststromingen

161


N

Realisme Noor is vastbesloten om de marathon te lopen.

Hamayun zit in havo 4 en werkt mee aan de voorstellingen van het schooltoneel. Hij schrijft

Iedereen vindt haar met haar achttien jaar

haar hoofd. Toen Rosie haar liefste vriendin was en ze met Rosies broer Mattia ging

trouwen. Toen Linda nog gewoon Linda was. Tot op een dag alles verschrikkelijk fout liep.

asielzoekerscentrum terecht.

LOPEN VOOR JE LEVEN Hamayun vindt Nederland fris, en groen. Hier kan het gezin vrijer denken. Hier is een

©

14+

over de lange tocht die hij met zijn ouders en jongere broer en zusje moet ondernemen. Na een halfjaar komen ze in Nederland in een

16+

toekomst mogelijk. Hamayun wil graag naar de filmacademie. Maar mogen ze wel blijven?

si e

12+

dat zijn vader gevangen wordt genomen door de Taliban. Over de vlucht van het gezin,

12+

14+

DE GELUKVINDER

de Prijs Kleine Cervantes 2005.

LOPEN VOOR JE LEVEN

Bekroond met de Gouden Zoen 2004, de Prijs van de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury 2005 en

een stuk over zijn eigen verleden. Over het dagelijks leven in Kaboel en de grappen die hij uithaalt met zijn vriendjes. Over de nacht

ELS BEERTEN

In de literatuur en schilderkunst komt er tegen het midden van de negentiende eeuw een nieuwe stroming naar voren: het realisme. Het is een reactie tegen de emotie, het individuele en de fantasie die in de romantiek centraal stond. De kunst in het realisme heeft volgende kenmerken: veel te jong, maar daar laat ze zich niet door weerhouden. Ze loopt, en loopt, en loopt. En ondertussen schieten er flitsen van een andere tijd door

EDWARD VAN DE VENDEL

VA

17.3

IN

3 Romantische kunstenaars zijn het niet eens met de maatschappij waarin ze leven. Met hun verhalen willen ze wegvluchten naar andere werelden. Bijvoorbeeld: • Het verleden: De kunstenaars stellen hun eigen geschiedenis als positief voor. Ze vertellen vol lof over historische periodes en personen. • Het bovennatuurlijke: Heel wat horrorverhalen die we vandaag nog kennen, ontstonden in de romantiek. Denk maar aan Dracula en Frankenstein. • De natuur: Kunstenaars maken kunst over wilde natuur en vervallen ruïnes.

EDWARD VAN DE VENDEL

DEGE LUKV INDER

16+

www.vanin.be ELS BEERTEN

WWW.BOEKTOPPERS.BE

15-06-2010 14:02:57

21-06-2011 15:19:10

er

De gelukvinder_BT.indd 1

545435

WWW.BOEKTOPPERS.BE / WWW.BOEKTOPPERSVO.NL

B lopen voor je leven_BT.indd 1

513959

1 De realistische kunstenaars zoeken hun onderwerpen niet in geschiedenis of fantasie. Ze vertrekken van het alledaagse en de realiteit. Die onderwerpen proberen ze zo objectief mogelijk weer te geven.

Pr

oe

fv

2 Heel vaak staat de maatschappij centraal. De kunstenaars in het realisme hebben veel aandacht voor het leven van alle mensen en beschrijven het in detail. Daarbij zijn ze kritisch voor dingen die fout lopen in de maatschappij: ze beschrijven het slechte leven van fabrieksarbeiders, tonen aan dat er een groot verschil is tussen arm en rijk, beschrijven het machtsmisbruik van rijke mensen en schetsen het verschil tussen het leven in de stad en het leven op het platteland.

Arenleessters van Jean-François Millet

3 Op vlak van literatuur worden er vooral romans en toneelstukken geschreven. De kunstenaars werken hun personages gedetailleerd uit, focussen op hun denken, werken en samenleven en koppelen dat aan hoe de maatschappij werkt.

162

TRAJECTWIJZER Graad 2   LITERATUUR


Pr

oe

fv

er

si

e

©

VA

N

IN

Je kunt elke stroming als een bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Als je over kunstwerken van vandaag zegt dat ze realistisch zijn, dan betekent dit dat ze vertrekken van de werkelijkheid, aandacht hebben voor alledaagse onderwerpen, de werkelijkheid objectief weergeven en een eerlijk beeld geven van hoe de mensen denken en hoe de maatschappij in elkaar zit.

17 Literaire en kunststromingen

163


Register

Pr

oe

fv

er

si

e

©

VA

N

IN

A gesloten vraag 47 C aanhaling 100 gespreksregels 20 camerastandpunt 14 f 65, 90 oe aanhalingsteken 98, 100 centrale thema 78voorlaatste pr getal t in lg17, vo er st gi re ist ju Volledig62en aanwijzend voornaamwoord gezegde 71 chronologische structuur 80 accent 103 globaal lezen 16 cliffhanger 111 achterplat(tekst) 107 globaal luisteren 10, 15 communicatiemodel/ actieve zin 69 communicatiepuzzel 5 H afkorting 101 congruentie 71 hamvraag 109 alinea 29, 79 context 6, 8 handelend voorwerp 76 alliteratie 115 cover 108 homoniem 87 antoniem 28, 87 cyclisch model (schema) 32 hoofdgedachte 17, 78 antwoord 45 D hoofdletter 97 apostrof 102 debat 38 hoofdzaak 12 argumenteren 38 dialect 48, 49 hulpwerkwoord 92 articulatie 19, 21 dialoog 20 associatie 115 I discussie 38 assonantie 115 imperatief 84, 94 doel 6 I-M-S (inleiding, midden, slot) 17, B E 20, 29, 81 bedoeling 6 effect 6 infinitief 65 beeldelement 14, 112 eigennaam 53, 97 informatiebron 9, 26 beeldgeletterd(heid) 13 eindgroep 73 informatieve tekst 30 beeldspraak 119 e-mail 39 informeel 39, 48, 49 beeldtaal 113 enkelvoud 65, 90 inhoudsopgave 37 belevingsvraag 47 enkelvoudige zin 67 inleiding 17, 20, 29, 81 betekenis 87 instructie 31, 84 betrekkelijk voornaam­woord 64 F intensief lezen 16 betrouwbaar(heid) 26 feit 38, 106 intensief luisteren 12, 15 bevelende zin 84 feitenketting 32 interpunctie 98 bezittelijk voornaamwoord 61 fictie 104 intonatie 19, 21 bijvoeglijk naamwoord 57 figuurlijk 119 intonatievraag 46 bijwoord 58 flaptekst 107 bijwoordelijke bepaling 76 J flasback 110 bijzaak 12 ja-neevraag 31, 47 flashforward 110 bloggen 40 jeugdliteratuur 105 formeel 39, 48, 49 boodschap 5 juist-foutvraag 47 boomschema 32 G brief 35 gebeurtenis (in verhaal) 104 K broodtekst 33 kadrering 14 genietend lezen 16 kanaal 6 genietend luisteren 15 kennisvraag 47 genres 105 kernwoord 79 genus 51

164

TRAJECTWIJZER Graad 2   REGISTER


N VA © e

Pr

oe

fv

er

M mannelijk 57 medeklinker 51 meerkeuzevraag 31, 47 meervoud 53, 55, 65, 90, 91 meervoudige vraag 31 meewerkend voorwerp 75 mening 38, 106 metafoor 119 midden 17, 20, 29, 81 mindmap 32, 85 moderator 38

si

L leesdoel 15, 30 leesopdracht 16 leesstrategie 15 leestekens 98 letter 50 letterlijk 119 lidwoord (bepaald, onbepaald, ontkennend) 51, 56 lijdend voorwerp 74 lijst 37 literatuur 104 logo 33 loperwerkwoord 85 luisterdoel 11, 15 luisterhouding 10 luisterstrategie 11, 15

IN

kernzin 79 kikvorsperspectief 14, 112 klank 50 klinker 50 kolommenschema 32 koppelteken 102 kritisch lezen 16 kritisch luisteren 12, 15

REGISTER

165


IN N VA © e si er fv oe

Pr 166

TRAJECTWIJZER Graad 2   REGISTER


REGISTER

167

e

si

er

fv

oe

Pr © VA

N

IN


IN N VA © e si er fv oe

Pr 168

TRAJECTWIJZER Graad 2   REGISTER


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.