9 minute read

Les 24 Kortfi lm: Provence

24 Kortfilm: Provence

1

Je vertelt hoe je een verhaal ervaart 3

Je analyseert hoe een regisseur een kortfilm opbouwt en een boodschap naar het publiek brengt

2

Je herhaalt de kenmerken van het genre kortfilm 4

Je past volgende verhaalelementen toe op de kortfilm: verhaalbegin, ruimte, personages, verhaallijn, tijd, thema en verhaaleinde 5

Je gaat in interactie met medeleerlingen en geeft je mening op een onderbouwde manier

1

SITUEREN

Tijdens deze les bekijk je een wat langere kortfilm Provence uit 2018 van Kato de Boeck.

Kato de Boeck is een jonge Belgische regisseuse. Ze studeerde in 2018 af aan het RITCS in Brussel. Haar eindproject was Provence, de film die je in deze les bekijkt. Die film kreeg heel veel lovende recensies en won verschillende prijzen.

onDERWEG

© BELGA

1 Bekijk de a che van de kort lm. a Welke elementen vind je erop terug? b Waarover denk je dat de fi lm zal gaan?

2* De titel van de kort lm is Provence.

a Waar ligt die streek? b Ben je er zelf ooit geweest? c Voor welk type reis lijkt dat je een fi jne vakantiebestemming?

© Sil De Boeck

woord

loven: heel positief praten over iets/iemand, iets/ iemand veel eer of lof geven

2

DE KORTFILM BELEVEN

Deel 1

Bekijk het eerste fragment van de kortfilm en beantwoord daarna onderstaande vragen.

1 Vat kort samen wat er gebeurt in het eerste fragment. 2* Vindt Camille de Nederlandse meisjes leuk? Geef een reden waarom je dat antwoord geeft. 3 Het verhaal speelt zich af in de Provence. a Welke typische elementen komen in beeld? b Welke sfeer ademt die plaats? Welk gevoel wekt de locatie op?

4* Op wie denk jij dat Tuur verliefd is? a Geef drie redenen waarom je dat denkt. b Op welke manier laat Camille aan Tuur zien dat ze jaloers is? c Waarom doet ze dat?

5* Beantwoord een van deze vragen. a Wat vind je van vakantieliefdes? b Waarom kijk jij op naar een oudere broer of zus? c Noem één ding dat je fi jn vindt aan een jonger broertje of zusje. Geef ook iets wat je eerder vervelend vindt.

d Welke vakantiespelletjes worden er in de fi lm gespeeld? Vind je die herkenbaar?

Deel 2

Bekijk het tweede deel van de kortfilm en beantwoord daarna onderstaande vragen.

6 In dit deel komen we te weten op wie Tuur verliefd is.

a Op wie is dat? b Had je dat verwacht? c Hoe komt Camille dat te weten?

7 Welke thema’s komen aan bod in de kort lm?

Omcirkel.

jaloezie huiselijk geweld transseksualiteit

verwaarlozing homoseksualiteit vakantieliefde

8 Bij de aftiteling lezen we ‘voor mijn grote broer’. a Geef twee redenen waarom kunstenaars hun werk aan iemand opdragen. b Waarom denk je dat dat bij deze kortfi lm het geval was?

9* De titel van de kort lm is de vakantiebestemming van Tuurs gezin. a Wat vind je van de titel van de kortfi lm? b Kun je zelf nog een andere gepaste titel bedenken?

10*Aan wie zou jij de kort lm aanraden? Geef ook aan waarom je dat zou doen. 11* Welke vragen heb je nog aan het einde van het verhaal?

3

DOORDRINGEN TOT HET VERHAAL

1 Plaats de volgende scènes in chronologische volgorde van 1 tot 10.

Camille raadt per ongeluk dat Tuur verliefd is op Alexander.

Tuur, Camille en de Nederlandse meisjes lachen met de naakte zonnebaders.

Tuur beweert geen enkel geheim te hebben.

Tuur kijkt naar de Nederlandse meisjes die een dansje oefenen.

De Nederlandse meisjes praten over Tuur onder de douche.

Tuur, Camille en Basil spelen in het zwembad.

Tuur biecht tijdens Waarheid, durven of doen op dat hij verliefd is.

Tuur, Camille en Basil spelen onder de douche Dierenslang wanneer een van de Nederlandse meisjes Tuur vraagt of hij morgen weer naar het zwembad komt. Camille valt Tuur boos aan en begint hem te slaan en te schoppen.

De familie zit in de auto op weg naar huis.

2 De kort lm heeft slechts een beperkt aantal personages. a Verbind de personages met de juiste term.

het zusje Camille • • antagonist het kleine broertje Basil • • nevenfiguren de ouders • • figuranten de Nederlandse meisjes • • protagonist de oudere broer Tuur •

b Waarom zou de regisseur daarvoor kiezen?

15.5.4

3 Zijn de volgende personages vlak of rond?

personage Camille  vlak  rond

Tuur  vlak  rond

Basil  vlak  rond verklaring

4 In de lm staan de gedachten en gevoelens van Camille centraal. a Met welke hoofdemotie kampt ze doorheen het hele verhaal? b Hoe zorgt de camerapositie ervoor dat wij als kijker heel goed weten hoe Camille zich voelt? c Hebben we in Provence te maken met een personele of alwetende verteller?

5 Bespreek de tijd in de kort lm. a Wat is de verteltijd van het verhaal? b Wat is de vertelde tijd in het verhaal? c Kunnen we in de kortfi lm dan spreken over een tijdsversnelling of -vertraging? d Duiken er fl ashbacks of fl ashforwards op in de kortfi lm?

6 Je staat nu stil bij het einde van het verhaal. a Heeft de kortfi lm een gesloten of een open einde? Leg uit waarom je daarvoor kiest. b Heeft het verhaal naar jouw gevoel een happy end?

7 De regisseur houdt tijdens het verhaal informatie voor ons achter. a Welke scène bevestigt ons vermoeden dat Tuur op jongens valt? b Hoe gaat Camille met dat nieuws om? c Op welke momenten word je als kijker op het verkeerde spoor gezet? d Welke hints zaten er nochtans in het verhaal verstopt?

4

VERWERKEN: STELLINGENGESPREK

Voorbereiden

1 Duid in onderstaande kader voor elke stelling aan wat jouw mening is.

a Als kind kun je nog niet weten of je op meisjes of jongens valt, je bent daar dan nog te jong voor. b Meisjes zijn veel sneller jaloers dan jongens. c Niemand is honderd procent hetero of homo. d Je hoeft niet offi cieel uit de kast te komen als je op je eigen geslacht valt. Hetero’s hoeven dat toch ook niet te doen? e Je kunt aan iemand zien of hij/zij homo- of heteroseksueel is. f Jaloezie is een vorm van onzekerheid. g Een beetje jaloezie is gezond. h Het mooie aan vakantieliefde is dat er een einddatum is. i Je kunt opkijken naar een oudere broer of zus, maar veel moeilijker naar een jongere. j Het gevoel dat je voor je broers of zussen voelt, zit tussen vriendschap en liefde.

2 Je leraar wijst je een stelling toe waarover je straks in gesprek gaat met twee medeleerlingen. a Zoek aanvullende informatie op over de stelling die je kreeg. b Formuleer drie argumenten. Zorg ervoor dat je argumenten nauwkeurig, duidelijk en juist zijn. Onderbouw je argumenten aan de hand van citaten van experts, cijfers of voorbeelden.

akkoord niet akkoord wisselend

Plannen

stelling

standpunt  akkoord  niet akkoord  wisselend

• argument 1: SCHRIJven

• argument 2:

• argument 3:

Ver jnen

3 Je krijgt nu voor het eerst een inkijk in de argumenten van je groepsgenoten. Vertel kort aan elkaar welke argumenten jullie straks in het debat zullen gebruiken. 4 Noteer twee argumenten van je groepsgenoten die aansluiten bij jouw argumenten, maar een tegenovergestelde visie vertegenwoordigen. Bedenk meteen op welke manier je die tegenargumenten kunt weerleggen.

5 Voor je in debat gaat, leg je met je leraar en medeleerlingen een aantal gespreksregels vast zodat het gesprek vlot kan verlopen.

Spreken tijdens een debat 1 Luister aandachtig naar elkaar. 2 Reageer op wat de ander zegt, praat niet enkel met jezelf. 3 Neem actief deel aan het gesprek. 4 Laat de anderen uitspreken. 5 Dwaal niet te ver af van het onderwerp, maar blijf ook niet onnodig doorbomen over iets. 6 Wees respectvol naar je gesprekspartners toe, ook al heb je een andere mening: • ‘Ik apprecieer dat je dat zegt, maar ik zie het anders, namelijk …’ • ‘Interessante manier van denken, zo had ik het nog niet bekeken …’ • ‘What the fuck, dat is totale onzin!’ 7 Sta open voor andere meningen. 8 Vraag om verduidelijking als je het argument niet begrijpt. 9 Blijf rustig, jaag je niet op, roep niet. 10 Spreek vanuit jezelf, veralgemeen niet: • ‘Ik vind dat …’; ‘Mijn gevoel zegt dat …’ • ‘Het is zo dat …’; ‘Jongens zijn altijd …’

tegenargument 1 SCHRIJven

• weerlegging tegenargument:

tegenargument 2

• weerlegging tegenargument:

tip

Spreken

6 Het is tijd om jullie gesprek aan de rest van de klas voor te leggen. Bekijk eerst nog een keer aandachtig de evaluatiematrix. Nu weet je zeker waarop je moet letten! 7 De leerling die akkoord gaat met de stelling, gaat van start met een eerste argument.

Daarop mogen de andere leerlingen reageren. Zorg ervoor dat je opkomt voor je mening en voldoende initiatief neemt om je argumenten en weerleggingen aan bod te laten komen. Maar houd uiteraard steeds de fundamenten van een goed debat in het achterhoofd.

8 Aan de hand van de evaluatiematrix op de volgende pagina word je beoordeeld door een medeleerling. Bekijk die peerevaluatie aandachtig en formuleer op basis daarvan drie werkpunten die je meeneemt naar toekomstige debatten.

Re ecteren

Mijn drie werkpunten:

1

2

3

woord

het fundament: basis, uitgangspunt

Evaluatiematrix – Spreken: stellingengesprek

Ik beoordeelde de presentatie van

GOED

inhoud Je argumenten en tegenargumenten horen bij je stelling en zijn goed onderbouwd aan de hand van voorbeelden, cijfers of een autoriteit.

correctheid Je taalgebruik is nagenoeg foutloos. Je gebruikt de standaardtaal en je uitspraak is correct.

VOLDOENDE

Je argumenten en tegenargumenten doen ter zake, maar ze zijn niet altijd goed onderbouwd. OF Niet al je argumenten of tegenargumenten zijn relevant of haal je aan op het juiste moment.

Je maakt enkele taalfouten. EN/OF Enkele klanken of woorden die je gebruikt, behoren tot de tussentaal, het dialect …

Let op voor:

ONVOLDOENDE

Je haalt je argumenten en tegenargumenten vaak niet op het juiste moment aan waardoor ze niet relevant zijn. Bovendien ontbreekt de onderbouwing van je argumenten.

Je maakt meermaals taalfouten en de klanken en woorden die je gebruikt, behoren vaak tot de tussentaal, het dialect …

Let op voor:

duidelijkheid Je articuleert duidelijk en je spreektempo en -volume zijn ideaal.

aantrekkelijkheid Je taalgebruik is niet kwetsend en/of verwijtend en je speelt op de bal, niet op de man. Je articuleert meestal goed, maar af en toe ben je minder duidelijk verstaanbaar. OF Je spreektempo en/of -volume zijn niet altijd aangepast. Je praat dus soms te snel/traag en/of te luid/stil.

Je taalgebruik sluit grotendeels aan bij de opdracht.

Let op voor: Je bent moeilijk verstaanbaar omwille van een onduidelijke articulatie. EN Je spreektempo en/of -volume zijn vaak niet aangepast. Je praat dus vaak te snel/traag en/of te luid/stil.

Je taalgebruik is kwetsend en/ of verwijtend en je speelt op de man, niet op de bal.

Let op voor:

Je lichaamstaal straalt zelfzekerheid uit. Je bent overtuigd van je standpunt en kruipt niet in je schulp.

Je durft meermaals het initiatief te nemen tijdens het debat. EN Je geeft andere mensen de kans om (uit) te spreken.

Aanvullende commentaar: Je bent zeker niet verlegen, maar het ontbreekt je een beetje aan een zelfzekere houding. Maak meer oogcontact met je tegenstander, sta rechtop … Je durft het initiatief te vragen, maar eens je het woord hebt, zeg je onvoldoende. OF Je onderbreekt andere mensen. Je kruipt in je schulp en straalt geen zelfzekerheid uit. Maak oogcontact met je tegenstander, sta rechtop …

Je vraagt zelden of nooit het woord. Wanneer je aan bod komt, zeg je onvoldoende. EN/ OF Je geeft andere mensen geen kans om hun standpunt te verdedigen.

This article is from: