Geesten in een groenen boomgaard

Page 1

Geesten in een groenen boomgaard

Etienne Cloots



Voor Elli, Saartje en Pieter-Jan



“As long as there are people who remember us, we are alive” (tekst gevonden op een Chinees ‘gelukskoekje’)


Ik moet jullie een verhaal vertellen! Maar… het heeft een donkere kant: van bijna elke speler in dit verhaal lees je ergens: ‘hij stierf op…’ en ‘zij stierf op…’. Bijna iedereen waarover ik iets te zeggen heb is ondertussen dood! Peter Dries bijna 45 jaar, tante Wis ook al bijna 15 jaar… en toch denk ik regelmatig aan hen, herinner ik me gebeurtenissen, beelden, gesprekken en heb ik al een hele tijd de drang om jullie over hen te vertellen. Over hun belevenissen in en rond dat kleine huisje dat ‘de groenen boomgaard’ heette; soms dramatisch, soms romantisch maar ook dikwijls heel grappig! Dat is nu net de kracht van een pen en een blad papier: je beschrijft de rol die je voorouders op hun klein stukje grond hebben gespeeld en zo kan je ze een beetje doen herleven! Je geeft een stukje verleden door aan de toekomst… en dat is nogal een straffere toer dan die paar familiegenen die je je nakomelingen doorgeeft. Kobe, die 50 jaar later zijn kleinkinderen vertelt over zijn bet-overgrootmoeder Nette en daarbij moeiteloos 200 jaar overbrugt… zeg nu zelf, is dat niet een beetje waar ‘onsterfelijkheid’ om draait? Die blijvende plaats in onze herinneringen, die band tussen verleden en toekomstige generaties, die is voor mij hèt bewijs van hun voortlevende ‘Geest’. ‘Geesten in een groenen boomgaard’ gaat dus niet over spoken onder witte lakens, maar is een eenvoudig verhaal over eenvoudige mensen uit ons familie-verleden. Het is evenmin een spectaculaire ‘Roots’-copie, van groot belang in de geschiedenis van Wolvertem, enkel een bescheiden beschrijving van een handvol mensenlevens…, een mini-circle of life om geamuseerd te lezen en hopelijk blij kennis te maken met een gezellig-warm kantje van enkele generaties Schampaerten die al lang verdwenen, maar niet vergeten zijn. Misschien kunnen de ‘Geesten in een groenen boomgaard’ jullie zelfs vanuit dat ver verleden af en toe de weg tonen naar een mooiere toekomst! Veel lees- en vooral veel kijkplezier. Paps (25.12.2005)


Stambomen....................................................................................................................8 Oorsprong van de familienamen Schampaert en De Smedt..........................................11 Petrus’ en Anna’s kinderjaren........................................................................................12 Romantiek en verdriet op de Dries...............................................................................21 Petrus werd “Pierre” en hij leerde Frans........................................................................25 No time to loose !.........................................................................................................28 De Blijde Intrede..........................................................................................................30 En het zaad viel niet op de rots …................................................................................34 De Groote Oorlog........................................................................................................36 Veelbelovende jaren twintig ?........................................................................................42 Crisis en Jazz…............................................................................................................47 De oorlogsjaren 40-45..................................................................................................52 Alle dagen feest ….......................................................................................................60 Anni horribilis !............................................................................................................69 De “fifties” in Wolvertem City......................................................................................80 De “fifties” in de Groenen Boomgaard.........................................................................98 Zondag, Peterdag.......................................................................................................102 Boer Tjen...................................................................................................................110 What about sex ?........................................................................................................117 De donkere kant........................................................................................................123 De gouden jaren zestig...............................................................................................132 Mijn “sportieve” kant.................................................................................................141 Dubbel afscheid.........................................................................................................147 Slot............................................................................................................................152


Stamboom Petrus Schampaert Martin Schampaert ° 1722 + 20.11.1788

X

Catharina Van Moer

Martinus Schampaert X Anna Van Humbeek ° 30.01.1766 ° 25.08.1766 + 06.03.1836 + 02.08.1848 Jozef Schampaert X ° 1804 (x 10.05.1827)

Joanna De Meuter ° 15.12.1805

Henricus Schampaert X Catharina Van Opstal ° 16.01.1829 ° 1834

Marie Louise ° 1858 Jan-Baptist ° 1860 Rosalia ° 1862 Louis ° 1863 Benediktus ° 1865 Frans-Ludovicus ° 1867 Maria Josepha ° 1869 Maria Theresia ° 1871 Petrus ° 1872 Maria ° 1874 Joanna ° 1875 Joannes August ° 1878 Joannes Jozef ° 1878

-8-


Stamboom Anna De Smedt Peeter De Smedt X Catherina Bruylandts ° 1690 + 23.05.1758 + 31.10.1785 X 14.04.1723 Engelbertus De Smedt X Petronella De Rijck ° 04.12.1730 ° 03.04.1727 + 26.04.1816 + 01.06.1793 X 20.6.1759 Petrus De Smedt X Catharina Neervelds ° 14.06.1762 ° 18.10.1764 + 09.10.1834 + 15.12.1837 X 23.5.1793 Engelbertus De Smedt X Petronella De Decker ° 20.04.1794 ° 20.03.1802 + 20.01.1862 + 20.12.1871 X 28.12.1829 Petrus De Smedt X Josepha Cooreman ° 20.06.1830 ° 25.03.1837 + 15.12.1903 + 22.09.1880 X 23.1.1862 XX 11.10.1882 (*)

Joanna Ludovica (° 1865 + 1880) Maria Elisabeth (° 1866 + 1881) Ludovicus (° 1867 + 1867) Avidia Antonia (° 1868 + 1870) Philomena (° 1870 + 1870) Elisabeth (° 1871 + 1872) Petrus Johannes (° 1872 + 1957) Bernardus (° 1874 + 1949 Anna (° 1876 + 1950) Maria Theresia (° 1878 + 1878) (*) Petronella Symons (° 7.2.1821 + 19.9.1893)

-9-


Stamboom familie Petrus Schampaert en Anna De Smedt

Petrus Schampaert ° 18.10.1872 + 19.9.1962 X 14.3.1900

Anna De Smedt ° 14.11.1876 + 25.12.1950

* Anna Catharina (Trinette) X Jozef Van Der Beken ° 27.9.1900 + 6.11.1980 ° 6.1.1887 + 11.11.1977 (Fons ° 5.10.1922; Pierre ° 20.2.1927; Louis ° 5.6.1928)

* Jozef Henri (Rie) X ° 19.3.1902 + 16.12.1973 (Denise ° 21.6.1938)

* Jan Emiel (Miel) X Leonie Van De Voorde ° 9.3.1904 + 4.2.1981 ° 19.5.1900 + 8.2.1985 (Anna ° 11.1.1928; Joanna ° 2.1.1931; Odette ° 10.12.1938)

* Jan Baptist (Stol) X Catharina Huysmans ° 2.5.1905 + 10.7.1952 ° 2.4.1906 + 21.10.1967 (Maria ° 21.12.1927; Frans ° 1929 + 1929; Frans ° 1932 + 1932; Hendrik ° 26.2.1934; Jozef ° 19.10.1936; Emilienne ° 3.10.1938; Louis ° 25.10.1941 Marcel ° 28.6.1944; Loretta ° 5.1.1946)

* Frans Fernand (Sooi) X ° 6.8.1906 + 1988 (Mariette ° 13.5.1935; Paul ° 23.3.1943)

* Carolina Maria (Marie) X Pieter-Jan Huysmans ° 14.8.1908 + 1995 ° 31.8.1906 + 15.8.1972 (Anna ° 4.2.1932; Roger ° 26.8.1937; Frans ° 23.12.1949)

* August (Gust) X ° 20.6.1911 + 1996

* Benedikt (Noë) ° 20.2.1913 + 22.6.1984

Emma Verlinden ° 6.10.1908 + 29.7.1970

Louise Van Den Elzen ° 22.2.1911 + 1989

Alice Van Buggenhout ° 13.1.1914 + 2003

* Josephine (Finne X ° 19.3.1915 XX

Edward Verherstraeten ° 1911 + 1953 Benoit Troch ° 24.8.1900 + 1985

* Joanna Ludovica (Wis) X ° 2.3.1917 + 1991 (Pierre ° 31.8.1938; Roger ° 19.10.1940)

Jan B. Van Malderen ° 8.3.1913 + 30.9.1956

* Florentina (Lans) X Pieter-Jan Cloots ° 2.5.1920 + 3.4.1985 ° 18.2.1922 (Marcel ° 18.2.1947; Etienne ° 17.5.1951; Yves ° 27.8.1957) -10-


Oorsprong van de familienamen Schampaert en De Smedt Oorspronkelijk had iedereen enkel een voornaam, soms gevolgd door de voornaam van de vader of de moeder. (noot: in de Arabische landen is dat nu nog zo: Essam Saad is de zoon van Saad Ahmed en Essam’s zoontje heet Joesef Essam Saad) In het vrome Vlaanderen kwamen die voornamen generatie na generatie uit de Bijbel; in elk dorp had je dan ook tientallen Maria’s, Jozef ’s, Anna’s etc… Om die mensen met éénzelfde voornaam uiteen te houden werd ofwel de naam van een voorouder toegevoegd (Siske’s Jef; Marie van Jef van de Mèt) ofwel een bijnaam die verwees naar een beroep, plaats, dier, scheldnaam of opvallende eigenschap. (Van Londerzeel, Van de Mulder, De Vos, De Bakker, De Sterke) Deze namen gingen over op het nageslacht en werden zo familienamen. In 1795 (onder Napoleon) werden hier alle inwoners geregistreerd met hun officiële naam; vanaf dan was de vader verplicht die naam ongewijzigd door te geven aan zijn afstammelingen. Bij de registratie riep elke inwoner zijn naam af voor de Franse ambtenaren, die notitie namen. Dat verklaart de veel voorkomende verfranste schrijfwijze van de vlaamse familienamen. (De Kuiper werd De Cuyper; de Bakker werd De Backer enz…). Schampaert (van Schamp-aard) zou verwijzen naar iemand die meestal op schampere wijze handelde of sprak. Petrus’ roepnaam was Pierre of ook Pië. Op hogere leeftijd had hij als bijnaam ‘Pië Blink’, wat volgens sommigen verwees naar zijn onafscheidelijke ‘blinkdoos’ (zakhorloge). Volgens tante Wis verwees ‘Blink’ naar zijn verzorgd uiterlijk…arm maar altijd proper uitgedost; glad geschoren; plooi in de broek; blinkende schoenen; wit hemd en das op zondag. Ik heb hem als kind (ingefluisterd door de oude cafébezoekers) ook een paar keer ‘Pië Blink’ genoemd, maar dat leek hij toch niet zo leuk te vinden. Ik noem hem verder in dit verhaaltje door mekaar Petrus, Peter en Peter Dries. De Smedt is een veel voorkomende familienaam in heel Vlaanderen en verwijst naar Smet of Smit, wat oorspronkelijk gewoon smid betekende (ook hoefsmid of wapensmid of meer algemeen, metaalbewerker).Anna’s roepnaam was ‘Nette’ via de verfransing van Anna in Anette. Later op de Dries werd ze ‘Netteken van Pië Blink’. Niet dat zij zelf niet bekend was, maar je was in die tijd als vrouw nu eenmaal de vrouw van… Dat Anna in de loop der jaren voor heel de Dries ‘Netteken’ werd was het gevolg van haar bekende hulpvaardigheid en gastvrijheid; maar het was ook een uitdrukking van solidariteit en compassie (vanwege de al even arme buren) met een moedige vrouw die in een tijd van algemene armoede 11 kinderen moest grootbrengen.

-11-


Petrus’ en Anna’s kinderjaren Petrus Schampaert werd geboren op 18 oktober 1872 in de Mottestraat N° 4 te Wolvertem. Zijn vader Henri (roepnaam Rie) was 43 jaar, zijn moeder Anna Catharina (roepnaam Trine) was 38. Petrus was de negende in een rij van dertien! Hier volgen de namen en het geboortejaar van het volledig gezin: Marie-Louise (1858); Jan Baptist (1860); Rosalia (1862); Louis (1863); Benediktus (1865); Frans Ludovicus (1867); Maria Josepha (1869); Maria Theresia (1871); Petrus (1872); Maria (1874); Joanna (1875); Johannes August (1878) en zijn tweelingsbroer Johannes Jozef.

Geboortehuis van Petrus, in de jaren 50 volledig gerenoveerd door de familie Van Assche.

enkele boerderijtjes na, enkel maar landbouwgrond.

Daags na de geboorte was Rie zijn zoon gaan aangeven op het Gemeentehuis van Wolvertem om hem daarna te laten dopen in de Sint Laurentiuskerk als PetrusJozef (naar Rie’s vader). Gezien de hoge kindersterfte in die tijd, kon dat niet snel genoeg gebeuren. Petrus groeide op in het landelijke Wolvertem. Je moet je voorstellen dat de ganse gemeente maar een 500-tal gezinnen telde! De Mottestraat was niet meer dan een onverlichte kasseiweg, net breed genoeg voor paard en kar. Aan beide kanten, op

Het leven in een boerderij met dertien kinderen eind 19e eeuw was wel armoedig, maar toch ‘selfsupporting’. Mits hard werk (inclusief van de kinderen) kon Trine alle mondjes voeden. Dat was niet altijd zo in grote gezinnen die afhankelijk waren van onderbetaald werk in de fabrieken in Vilvoorde, Brussel en Aalst. De leefomstandigheden op het boerderijtje waren primitief en sedert generaties onveranderd: water werd dagelijks aangehaald van de enige pomp, vooraan in de Mottestraat (aan het huis van ‘De Zeeper’) s’Avonds zorgden een paar kaarsen voor licht en bij heel bijzondere gelegenheden werd de nieuwe petroleumlamp aangestoken. (petroleum werd algemeen beschikbaar vanaf 1860, maar werd beschouwd als dure luxe). Petrus ging (waarschijnlijk tot hij een jaar of twaalf was) naar de gemeenteschool in de Hoogstraat, waar hij leerde lezen en schrijven. Dat was niet zo evident, de schoolplicht van 7 tot 14 werd pas in 1914 ingevoerd en veel landbouwerskinderen bleven eind 19e eeuw ongeletterd. Hij had dan ook vier oudere broers, wat verklaart dat het werk op het land hem wat langer bespaard bleef. De gemeenteschool was voor de kleine Petrus een wereld apart, hij moest proper De Dorpskom van Wolvertem, anno 1860 -12-


Eind 19e eeuw; de ‘lege’ Hoogstraat met de nieuwe jongensschool

-13-


Het baantje naast de Molenbeek waar Miel Van Assche met zijn paard en kar een vertrouwd beeld was.

gewassen zijn en ‘zindelijk’ gekleed. Dat was soms niet gemakkelijk, want hij moest dwars door de akkers; de Godshuisstraat was er nog niet en de Hoogstraat was een kasseiweg met een paar huisjes en… de school. Hij kreeg er een boekje om te leren lezen, een lei en een griffel om te leren schrijven en een doosje met houten stokjes om te rekenen. Het waren woelige tijden in de scholen: vanaf juni 1879 regelde een nieuwe wet het officieel onderwijs in de gemeenteschool, dat in principe onafhankelijk werd van de Wolvertemse geestelijkheid. Toenmalig pastoor D’Hanis reageerde prompt met geldinzamelingen en intimidatie van de onderwijzers om zo vlug mogelijk een openlijke tegenstrever uit te bouwen: het vrij onderwijs. Het programma van het lagere-school-reglement uit Petrus’ kindertijd leert ons waarover de meester zich moest bekommeren: de godsdienst en de voorschriften van de zedenleer; de regels van wellevendheid; het plichtsgevoel; de liefde tot het vaderland en de eerbied voor de nationale instellingen; de verkleefdheid aan de grondwet; het aanleren van lezen, schrijven, rekenen, landbouwkunde, tekenen, gezondheidsleer, zang en gymnastiek.

Een hele boterham voor Petrus; gelukkig moest hij toen maar vijf uur per dag naar school en bleef er nog tijd over om te ravotten of op paling te vissen in de Molenbeek, die achter hun huis door liep. Het grootste deel van de dag moest hij echter meehelpen op de boerderij; werken was normaal, de kinderen in de fabriek moesten dat ook! Rie Schampaert bewerkte zijn eigen stukje land in de Mottestraat en een groot stuk grond tussen de Hoogstraat, Godshuisstraat en de Molenbeek (tegenover het Godshuis) tot aan de huidige Karel Boudewijnlaan. Daarnaast pachtte hij ook landbouwgrond van Baron Goethals op de Dries. Werk genoeg dus! Hij verbouwde er tarwe, rogge, bieten en aardappels en wisselde voorzichtigheidshalve de teelten jaarlijks af. Hij was nooit vergeten hoe bij zijn vader Jozef de tarwe en rogge steeds terrein verloren hadden op de (uit Zuid-Amerika ingevoerde) aardappel, die meer rendeerde… tot in 1846 de aardappeloogst volledig mislukte, waardoor heel het gezin in de ellende verzonk. Naargelang Petrus opgroeide werd zijn aandeel in het werk op de boerderij belangrijker: ploegen, zaaien, wieden, oogsten… voor dag en dauw voederen, melken, stallen uitkuisen… Petrus was op zijn zestiende een volleerd boer, maar wist toen al dat alleen maar boeren niet zijn toekomst kon zijn; dat was stilstaan en zoals jonge mensen van alle generaties dacht hij aan vooruitgang.

Petrus’ zus Marie trouwde later met Fons Van Assche, die op de boerderij kwam inwonen en na Rie’s dood voortboerde. Hun zoon, Miel Van Assche bewerkte het land tegenover het Godshuis verder tot in de jaren 70. Petrus zelf nam toen hij trouwde de pacht over van het land op de Dries en bewerkte het tot eind jaren 50. Daarna verkocht Baron Goethals het stuk aan de Gemeente die er in de jaren 60 de ‘nieuwe wijk’ liet op bouwen. -14-


Gewassen werd er in de Molenbeek, maar drinkwater werd gehaald aan de publieke pomp voor ’t huis van ‘de Zeëper’.(een recente versie staat er, 130 jaar later, nog steeds)

De originele ‘achterbouw’ van Petrus’ geboortehuis is tot op heden bewaard gebleven. (minder origineel zijn de opgemetste ‘oevers’ van de Molenbeek)

Anna (Nette) De Smedt werd geboren op 14 november 1876 op de Dries te Wolvertem in het huisje net achter de Groenen Boomgaard, waar de familie De Smedt al enkele generaties woonde. Haar vader, Petrus de Smedt was er geboren in 1830. Op zijn 32e trouwde hij met de 25-jarige Josepha Cooreman uit Meise, die op de Dries kwam inwonen. Drie dagen voor hun trouw (23.1.1862) was Petrus’ vader Engelbertus De Smedt onverwachts overleden, wat de feestelijke gebeurtenis totaal overschaduwde. Ze kregen hier 10 kinderen. Maar hun leven was een aaneenschakeling van dramatische gebeurtenissen. Na meer dan drie jaar werd hun eerste dochtertje Joanna geboren; ze zou maar 15 jaar oud worden! Het jaar daarop werd Maria Elisabeth geboren, die eveneens op haar 15e stierf. Het eerste zoontje Ludovicus werd in 1867 geboren, maar werd slechts één maand oud. Het jaar daarop kwam er een meisje Avidia, dat ze na ruim een jaar verloren. Eén week na de begrafenis van Avidia beviel Josepha opnieuw van een meisje, Philomena, dat maar twee weken oud werd! Het jaar daarop kwam er opnieuw een meisje, Elisabeth, dat nauwelijks drie weken oud werd. In oktober 1872 werd dan Petrus Joannes geboren; die zou de mooie leeftijd van 85 jaar bereiken. Net zoals het volgende zoontje Bernardus. (° 1874 + 1949) In 1876 werd dan mijn grootmoeder Nette geboren, die 74 jaar oud zou worden. Twee jaar nadien kwam er nog een dochtertje Maria Theresia, maar ook dit kindje zou na twee weken geboortehuisje van Nette De Smedt -15-


overlijden (1878). Josepha overleefde dit laatste drama maar twee jaar en stierf zelf, slechts 43 jaar oud, op 22 september 1880. Petrus De Smedt bleef over met een meisje van 14 (dat het najaar daarop zou sterven), één zoon van 8, één van 6 en een dochtertje (Nette) van 4! Hijzelf was dan 50. Iets meer dan twee jaar na het overlijden van Josepha hertrouwde hij met de 61-jarige Petronella Symons van Meise, die de zorg over zijn 3 kinderen op zich nam. Minder dan 11 jaar later stierf Petronella, zodat Nette op 15-jarige leeftijd opnieuw een ‘moeder’ verloor en meteen de vrouw des huizes werd bij haar drie volwassen mannen. (vader 63; broer Wannes 21 en broer Bernard 19). Nette zal hierbij ongetwijfeld hulp gekregen hebben van haar tante Avidia. Avidia was de 11-jaar jongere en enige zus van haar vader. Tussen 1868 en 1871 was ze bevallen van twee meisjes en een jongen, maar de kinderen stierven alle drie. Daarna bleef ze kinderloos. Niet zo abnormaal dus dat zij bij haar broer een handje toestak, maar toch kan je je makkelijk voorstellen hoe het jonge leven van Nette er uitzag: werken - eten - slapen en als enige ontspanning de vroegmis op Zondag. (Nette’s broers zouden allebei pas na hun vaders dood trouwen; Petrus Joannes (Wannes) verhuisde naar Beigem, Bernard bleef thuis wonen; zijn vrouw Rosalie Segers kreeg er 7 kinderen. De zesde, August Albert De Smedt (Bère van Koben) en zijn vrouw Alice bleven in Nette’s geboortehuis wonen. Het huisje staat er nog steeds en vormt de overgang van het moderne Wolvertem naar een natuurgebied waaraan de voorbije honderd jaar nauwelijks iets veranderde: de ‘Bummeren’. Hierna volgen enkele mooie foto’s van de onaangeroerde ‘achtertuin’ van Nette’s thuis.)

-16-


-17-


-18-


-19-


-20-


Romantiek en verdriet op de Dries Waar hebben Petrus en Nette elkaar leren kennen en wanneer? Het antwoord is heel eenvoudig: Petrus bewerkte met zijn broers het land tegenover het huisje waar Nette woonde! In een dorp waar iedereen iedereen kende is de directe omgeving van de Groenen Boomgaard dus vanzelfsprekend de plaats waar ze elkaar al van kindsaf regelmatig zagen. Wanneer dat veranderde in wederzijdse intresse weten we niet. De rol die Nette thuis te spelen had liet weinig of geen ruimte voor jongens. Bovendien was verkering hebben -eind 19e eeuw- iets wat pas kon als beide ouders al overeen gekomen waren over een later huwelijk.

Overblijfsel van de ‘stenen brug’, afspraakjes plaats bij uitstek voor Wolvertemse jongeren van vele generaties.

In 1894 was Petrus 22 en Nette 18; stiekem afspreken aan de ‘Stenen Brug’, dat kon, maar van trouwen was er nog lang geen sprake… Ten eerste was de ‘fatsoenlijke’ leeftijd om dat te doen achteraan in de twintig; ten tweede was Nette nog jaren onmisbaar thuis en ten derde had Petrus als boerenzoon in een gezin van dertien geen middelen om dat te doen. Een hopeloos vooruitzicht! Nette was zelfs al in ’t geniep op bedevaart geweest naar de Boskapel om hulp van hogerop in te roepen, zoals veel jongeren met problemen dat toen deden. En dan… in het voorjaar van 1895, plots een serie gebeurtenissen die de toekomst van deze twee jonge mensen spectaculair zou veranderen.

Boskapel - Imde -21-


Imde - kasteel Goethals

De facteur had bij de Schampaerts een brief afgeleverd van het Legerministerie bestemd voor Petrus! Hij werd erin aangemaand om zich twee weken later te melden bij de Lotingscommissie op het gemeenteplein van Wolvertem! Diezelfde avond stopte -onaangekondigd- een koets voor hun deur, waaruit niemand minder dan Baron Goethals tevoorschijn kwam. Rie Schampaert herkende hem wel, want hij pachtte er al jaren land van. Maar toch was iedereen sprakeloos. Trine vroeg de Baron om binnen te komen, draaide de vlam van de petroleumlamp hoger en vroeg of ze koffie voor hem kon maken. De Baron weigerde en kwam direct terzake: op het kasteel was die ochtend eveneens een brief van het Legerministerie toegekomen, bestemd voor zijn zoon, die van hetzelfde jaar als Petrus was. Zijn verzoek was klaar en duidelijk: als Petrus een hoog nummer lootte (wat betekende dat hij vrijgesteld was van 4 jaar legerdienst) en zijn zoon een laag nummer, dan zou het hem “behagen” dat er geruild werd. De Baron was bereid Petrus hiervoor een vergoeding van 4500 frank te betalen. Rie ging vrijwel onmiddellijk akkoord: je kon de Baron niet tegenspreken en bovendien was 4500 frank een meer dan behoorlijke prijs*. Veel meer viel er over de hele zaak niet te zeggen. Temeer daar de Baron gehaast was; hij moest nog een aantal families bezoeken die een “legerbrief ” ontvangen hadden… om zekerheid te hebben. Petrus zei geen woord… zijn lot was zonet bezegeld: als hij binnen 2 weken een laag nummer trok, moest hij 4 jaar in ’t leger; en als hij een hoog nummer trok… ook!

* In die tijd van grote armoede was 4500 frank voor Petrus en zijn familie een fortuin… de tegenwaarde van een 50-tal koeien; meer dan 3 jaar wedde van een schooldirecteur; een brood kostte bij de bakker 20 centiem, maar de boeren hadden een spreekwoord : “wie van de bakker moet eten, eet zich arm”. Ze bakten dan ook allemaal zelf.

-22-


Oud gemeentehuis Wolvertem (Links: herberg ’t Hotel)

Officieren van de infanterie; eind 19e eeuw

De dag van de waarheid kwam eraan, je kon er niet omheen: de hele voormiddag was paard en kar door het dorp getrokken met twee trommelaars en een ‘belleman’, die luidkeels de Loting op de middag aankondigde. Petrus en zijn vader vertrokken te voet naar ’t dorp. Nette bleef op de Dries. Zij besefte maar al te goed dat ze van haar lief de volgende 4 jaar in het beste geval alleen maar een paar briefjes kon verwachten. Misschien zou hij haar zelfs vergeten… of ziek en gebrekkig terugkomen, of nog erger! Petrus sprak geen woord onderweg; hij dacht aan Jef van Pië de smid die hem gisteren op ’t veld al spottend een versje van Conscience had voorgezongen: ‘och God, schoon lief, ik moet U gaan verlaten;’ ‘wat droevig lot, ‘k moet onder de soldaten’ ‘adieu m’n lief, vergeet mij niet…’ Op het gemeenteplein kon je op de koppen lopen. Op de trap van het gemeentehuis stonden Burgemeester Van Cauwelaert en een paar leger-officieren te wachten. Beneden, voor de trap, omringden soldaten de gekende ‘trommel’, gevuld met de in kleine kokertjes verborgen lotjes; ’t was al ruim twaalf uur, maar de ceremonie kon nog niet beginnen want de Baron was er nog niet! Eindelijk hield een koets halt voor ‘’t Hotel’, de rentmeester sloeg snel de teugels van de paarden rond een ring in de muur en opende de deur van de koets, waaruit Baron Goethals en zijn zoon tevoorschijn kwamen. De Baron controleerde al direct de geldigheid van de afgesproken deal door te knikken naar Rie Schampaert, die snel zijn klak afritste en teruggroette. Zoon Goethals stapte prompt de trap van het gemeentehuis op en gunde niemand een blik. De ceremonie kon beginnen. Alle jongens die een brief ontvangen hadden moesten op een rij gaan staan, beurtelings hun naam afroepen en een lot trekken. Eén soldaat zat neer achter een houten klaptafeltje en noteerde alles. In de rij stonden ook twee oudere heren: vader Louis ’t Kint; daar zijn zoon Georges in Leuven studeerde lootte hij in zijn plaats…met het geld al op zak om in het slechtste geval een plaatsvervanger te kopen. De andere was vader Verbist, die zou loten voor zijn zoon kandidaat-priester in het seminarie. En dan waren er nog enkele gasten die zenuwachtig heen en weer liepen en af en toe een paar woorden wisselden met jongens in de rij; het waren tussenpersonen, beroepshandelaars in plaatsvervangers die door de mensen minachtend ‘bloedhond’ of ‘zielhond’ werden genoemd. Een soldaat draaide het trommeltje een paar keer rond en bij iedere trekking zongen de omstaanders in koor een wijsje dat begon met ‘en hij stak zijn handje in dat trommeltje…’ en eindigde met applaus bij een uitgeloot nummer of, ingeval van een loteling ‘numero vanveur, ’t kan erdeur, ’t is veel erger veur heur’ (verwijzend naar het lief dat zou achterblijven). Vader ’t Kint trok een hoog nummer en was zo blij dat hij direct alle lotelingen uitnodigde voor een ‘tournée générale’ in de -23-


Cambrinus. De rentmeester van de Baron had minder geluk… en voor Petrus was de uitslag zoals iedereen hoopte: hij had zich ‘vrijgeloot’ maar liet zich inlijven in plaats van de jonge Goethals. Er waren jongeren die lachend naar hun familie stapten en er waren er die in tranen uitbarstten, zij het dat de bittere pil wat verzacht werd door de mooiste meisjes van het centrum, die elke loteling een papieren krans van veelkleurige rozen rond hun klak hingen. Eén ding was zeker: na afloop van de ceremonie zouden meerdere pinten nodig zijn om de emoties door te spoelen. Ook Petrus zou met zijn lotgenoten terugstappen naar de Mottestraat, maar dan wel zonder één herberg over te slaan. Hij had eerst nog een frank drinkgeld gegeven aan Sooi van Wiezes om Nette gaan in te lichten, zodat hij ongestoord, arm aan arm met zijn maten zijn slakkegang kon verder zetten. Tegen de tijd dat ze de herbergen op het gemeenteplein achter zich hadden (en dat waren er al 7!) was de vrolijke bende met hun kleurige klakken al ladderzat… Rie van Becker had zelfs Petrus’ lotnummer opgegeten! Er had eentje een trekorgel bij en een ander een bugel; je kon nauwelijks van muziek spreken, maar ze zongen wel uit volle borst: ‘veel liever, veel liever 4 jaar soldaat’ ‘dan te leven met die teven in den huwelijken staat’ ‘en zuipen totdat op is, datop is, datop is’ ‘en zuipen totdat op is, datop is, zuipen wij’ De ‘ommegang’ heeft twee volle dagen geduurd! Toen Petrus zijn roes uitgeslapen had en hij begreep dat hij een paar dagen later naar Turnhout moest reizen voor de ‘keuring’, was de kermis definitief voorbij. Hoewel… bij Petrus thuis bleven er een paar in feeststemming: Rie, omdat de Baron hem persoonlijk bedankt had, Petrus’ twee jongere broers omdat deze ‘broederdienst’ voor hen betekende dat zij van ’t leger vrijgesteld waren en Trine, omdat de armoede opeens wat verderaf leek. Op de Dries, bij Nette thuis, was de sfeer geladen. Er waren al veel tranen gevloeid, maar zij stond er alleen voor. Zowel haar vader als haar broers hielden de lippen op elkaar. Verdriet om een man, daar sprak je toen niet over en daar was ze nog te jong voor. Gelukkig had Petrus nog een ontmoeting kunnen regelen om haar uitgebreid zijn ‘masterplan’ uit te leggen. Hij zou zijn kapitaal toevertrouwen aan zijn vader, zijn dienst zo sober mogelijk vervullen, haar in alle omstandigheden trouw blijven en zijn soldij zoveel mogelijk sparen om ze via de almoezenier naar zijn vader te sturen. Dan zou hij in elk geval meer dan genoeg geld hebben om haar binnen 4 jaar ten huwelijk te vragen. Misschien waren haar beide broers tegen dan getrouwd en kon ze thuis weg… Hij was heel vastberaden en overtuigend. Zij was moedig en hoopvol!

-24-


Petrus werd ‘Pierre’ en hij leerde Frans.

Eind 19e eeuw; opleidingskamp van Beverloo, waar Petrus bij de cavalerie werd ingelijfd

Eerst een beetje ‘actualiteit’… Tot net voor de geboorte van Petrus werd er in Europa oorlog gevoerd; oorlog in de Krim, oorlog in Italië, de Deens-Duitse oorlog, de Duitse oorlog en de Frans-Duitse oorlog. Vanaf 1871 vond geen oorlog meer plaats. Tussen de verschillende grootmachten werden zelfs bondgenootschappen* gesloten. Petrus ging dus bij ’t leger in vredestijd. De jaarlijkse ‘lichtingen’ werden toen bijna volledig ingevuld met vrijwilligers. De loting zelf bleef nog tot 1909 bestaan en rekruteerde nog maar een fractie van de nodige manschappen. Dat er voldoende vrijwilligers waren is niet zo verwonderlijk; voor de rijken was het dan wel de ‘belle époque’, maar het merendeel van de bevolking leefde in een verschrikkelijke armoede. Jonge mensen emigreerden massaal naar Amerika en Canada. De achterblijvers werkten zich te pletter op het veld om hun rentmeester met hun oogst te kunnen betalen, of klopten dagen van 14 uren in de fabriek om één frank te verdienen. De ‘troep’ met een droge slaapplaats en elke dag een warme maaltijd was nog zo’n slechte zaak niet! Petrus moest voor zes maand naar de opleidingskazerne van Beverloo; zoals de meeste jongens van boerenafkomst kwam hij terecht bij de cavalerie. Hij zou er alles leren over de verzorging van paarden en vooral gewonde paarden. (en hij zou die kennis nog handig aanwenden in zijn verder leven.) Hoewel er al sinds 1856 een wet goedgekeurd was die verplichtte dat Vlaamse regimenten in het Vlaams moesten gecommandeerd worden was de praktijk dat de overwegend Franstalige officieren weinig of geen Vlaams begrepen, laat staan spraken! En Petrus verzorgde nu net hun paarden en dat vergde regelmatig wederzijds tekst en uitleg. Al na enkele weken was Petrus voor zijn franstalige lotgenoten ‘Pierre’ en aan het eind van zijn * maar het zijn juist het groeiende wantrouwen en de toenemende vijandigheid tussen die verschillende blokken die er in 1914 de oorzaak zullen van zijn dat een ‘schermutseling’ in Servië ontspoorde tot de bloedigste oorlog ooit -25-


Maneuvers in Kamp Beverlo eind 19e eeuw

opleiding sprak hij al een aardig mondje Frans… tenminste als het over paarden ging! Over die andere onderwerpen, waarover zowel Walen als Vlamingen ’s avonds giechelend ‘fezelden’ kon Pierre niet zoveel meespreken. Elke verlofdag bleef hij binnen en probeerde hij liever een paar centiem bij te verdienen door uitrustingen te poetsen of vrijwillig een officier een dienst te bewijzen. Naar huis gaan was uitgesloten (hij was gekazerneerd boven Antwerpen); die reis duurde bijna een dag en was duur. In de talrijke duistere herbergen in de buurt van de kazerne zou je hem evenmin zien. Hij kende de reputatie van de diensters en had al meer dan één keer bestolen vrienden moeten troosten. Bovendien was hij als paardenknecht één keer met een officier meegereisd naar de kazerne van Mechelen, waar hij in de ziekenzaal met eigen ogen gezien had wat voor vele jongens de verschrikkelijke gevolgen waren van regelmatige omgang met die ‘meisjes van ’t plezier’. Hij had Nette trouw beloofd en hield zich dus nauwgezet aan zijn ‘masterplan’. Romantiek? Gissingen? Neen: de meeste jongens die zich verkocht hadden zwaaiden totaal berooid af én ziek omdat hun kapitaal als een magneet werkte op ‘slechte’ vrienden en vriendinnen. Ik weet van tante Wis dat Petrus vrijwel direct na zijn ‘afzwaai’ de Groenen Boomgaard kocht en dat hij regelmatig een deel van zijn soldij naar huis gestuurd had.Dat had hij nooit voor mekaar gekregen vanuit de kroeg! Maand na maand kropen langzaam voorbij. Zonder twijfel eentonig, want er waren in die jaren geen belangrijke militaire operaties te melden, behalve de inzet van een -26-


deel van ons leger in de nieuwe kolonie ‘Kongo Vrijstaat’, maar dat was op vrijwilligers-basis.De spanningen in Europa namen wel langzaam toe, maar de eerste wereldoorlog was nog meer dan 15 jaar weg. Eindelijk werd het zomer 1899… de afzwaai kwam in zicht! Thuis telde Nette mee af, elke dag zette zij een zwart kruis bij op de kalender. Zij was ondertussen 23 en hoefde haar gevoelens voor Petrus niet langer te verbergen. Petrus was bijna 27… ‘no time to loose!’

-27-


No time to loose!

De stoomtrein Londerzeel-Brussel was nog maar in 1894 de gemeente binnen gereden, ingehuldigd door BurgemeesterVan Cauwelaert.

Eind augustus 1899. Het was volop oogst, maar Rie Schampaert reed die zaterdagmiddag al een uur te vroeg met paard en kar naar het station van de stoomtram. Niet dat Petrus de weg naar huis niet zou vinden, maar er zwaaiden verschillende jongens van Wolvertem af en tussen de statie en de Mottestraat waren er wel twee dozijn herbergen. De tweeling Gust en Jef zaten ook op de kar, ze waren ondertussen 21 jaar! Petrus zag er niet slecht uit in zijn soldatenplunje. Veel woorden kwamen er niet uit… hij kon waarschijnlijk nog niet goed geloven dat het allemaal voorbij was. Maar, éénmaal op de kar geklommen vuurden Gust en Jef onafgebroken hun vragen op hem af en vertelde hij voluit lachend alsof die vier jaar één aaneenschakeling van mooie momenten waren geweest. Trine stond in het deurgat haar zoon op te wachten; zij was heel de namiddag in de weer geweest om voor haar grote kroost een ‘feestmaaltijd’ klaar te maken, wat in die tijd niet gemakkelijk was! Maar dat feest duurde niet lang… er moest nog gemolken en gevoederd worden en ’t werk van 3 man was een halve dag blijven liggen! En Petrus zelf, die wou alleen maar zo vlug mogelijk naar de Dries lopen. Hij had Nette geschreven dat hij nog de dag van zijn afzwaai haar vader wou spreken. Die afspraakjes in ’t geniep van voor zijn vertrek, die zag hij nu niet meer zitten…’t was erop of erover! Petrus De Smedt zat in de keuken te wachten. Hij had er zijn hemd en vest voor aangetrokken. Naast hem, met een al even serieus gezicht en dreigend gekruiste armen: Wannes en Bernard. Petrus zag er los doorheen en had alleen maar oog voor Nette. Hij keek haar aan en rammelde het zinnetje af dat hij onderweg heel de tijd had gerepeteerd: ‘ik wil ’s zondagsmiddags met Nette naar ’t Lof gaan en daarna bij Wutte Wies iets gaan drinken!’ De drie mannen keken elkaar aan maar antwoordden niet direct. Petrus profiteerde daarvan, kneep zijn vuisten stevig in elkaar en voegde

-28-


er vastberaden aan toe ‘en volgend jaar in de zomer willen we trouwen!’ Vader De Smedt wachtte nog een volle minuut en zei dan zonder verpinken: ‘t is goe!’ Hij kende de Schampaerten als eerlijke harde werkers en wist al lang dat Petrus een goede partij voor zijn dochter was. Voilà, dat was dan ook weer geregeld… het jonge koppel had opeens het volwaardig statuut van ‘verkering’ en het jaar dat zoiets minstens moest duren namen ze er graag bij; dat leek maar een kleinigheid naast die 4 lange eenzame jaren. Maar… de natuur, de liefde en een koude decemberavond beslisten er anders over…Nette en Petrus waren ‘in gezegende toestand’.Die positie kon snel omslaan in ‘schandalige toestand’ als ze niet vliegensvlug hun ondertrouw regelden! Nadat beide jonge mensen de moed hadden gevonden om de blijde boodschap naar huis te brengen, werden Trine en Rie in februari 1900 bij Nette thuis gevraagd. Veel discussie over de trouw was er niet, want Petrus was al direct met de deur in huis gevallen: hij had al in november een compromis getekend om de leegstaande Groenen Boomgaard te kopen en had bij Notaris Van Zeebroeck de koopsom (1900 frank) gedeponeerd, zodat de akte al eind februari kon verleden worden.

De herberg van ‘Wutte Wies’ in de Mottestraat.

Iedereen was sprakeloos en opnieuw profiteerde Petrus daarvan en vervolgde hij: ‘en we zijn bij pastoor Smits geweest en die wil ons de 14e maart om 2.30u trouwen!’ Nette had de hele tijd niet durven opkijken, Jaak Jozef Smits; pastoor van tot de stilte doorbroken werd en haar vader kortweg zei:’ ’t is goe’. Wolvertem van 1888 tot 1908 Daarop stelde Rie Schampaert (ondertussen 71) voor dat Petrus het land dat hij van Goethals op de Dries pachtte verder zou bewerken. Petrus verraste opnieuw iedereen door daarop te antwoorden dat hij de rentmeester daarover al had aangesproken en dat de Baron akkoord ging, dat hij de pacht overnam. Voilà, dat was dan ook weer geregeld. Petrus wou vooruit en dat had iedereen ondertussen begrepen.

-29-


De ‘blijde intrede’.

Op 14 maart 1900 trouwde Petrus met Nette; eerst op het gemeentehuis, daarna in de kerk tijdens de groenen boomgaard

een korte plechtigheid om 2.30u. Kort, sober en geruisloos, zoals dat arme boeren betaamde. Geen versierde koets of kar, geen bloemenkrans in het haar, geen nieuwe bruidsjurk, geen foto’s… Behalve een trouwring had Nette van Petrus enkel 2 kleine eenvoudige gouden oorbelletjes gekregen, in 9 karaat ‘oorlogsgoud’. Het werden de enige gouden juwelen die zij ooit zou dragen. En het trouwfeest? Heel het gevolg trok proper uitgedost van herberg tot herberg om in de late namiddag bij Petrus thuis te ontnuchteren met koffie, vers brood en warm gezouten spek. Op ’t land was er nog niet veel werk en ’t melken was straks voor de vrouwen, want de mannen zouden met moeite de spenen vinden; dus… de jenever werd bovengehaald, ’t was tenslotte toch geen gewone dag. Petrus’ broers en Nette’s broers verbroederden (?) al zingend verder tot laat op de avond. Het jonge koppel wou nog voor het donker naar huis. Trine had nog twee versgebakken broden, een groot stuk bloedpens en een pond echte boter in een keukenhanddoek gewikkeld en duwde het pak in Nette’s handen, gaf haar een kruisje en maakte zich met tranen in de ogen uit de voeten. De ‘tweeling’ Gust en Jef rekenden vlug met dat stil moment af en slingerden Petrus nog wat aangebrande raad naar het hoofd. En Rie tenslotte, die wankelde in bedenkelijke staat naar de voordeur en stopte nog een kruik jenever in Petrus’ handen! Eindelijk naar huis; het was een vermoeiende dag geweest, vooral voor Nette. Petrus liep op wolken…de voltooiing van zijn ‘masterplan’. Bijna zes maand had hij, voor en na het werk thuis, gezwoegd om de wat verwaarloosde Groenen Boomgaard op te knappen. Binnen en buiten! Alles

-30-


het poëtische landschap rond de Groenen Boomgaard

was net op tijd klaar. Hij had zelfs Nette’s tante Avidia zover gekregen om heel het huis op te kuisen… De Groenen Boomgaard blonk van kop tot teen en daar hield hij van. Hij had ook nog voor een verrassing gezorgd die Nette’s ‘blijde intrede’ nog feestelijker zou opluisteren: hij zwaaide fier de deur open…heel het huis was verlicht! In elke kamer had Avidia de verlichting op petroleum aangestoken. Nette kon haar ogen niet geloven en begon dansend in het rond te draaien. Zo frivool had hij haar nog nooit gezien. Gedaan met de kaarsen, ’t was net of alle zware jaren die zij achter de rug had wegsmolten met die warme lampen. Ze draaide giechelend de lonten op hun langst om het zo klaar mogelijk te maken en flaneerde naar de slaapkamers en de keuken om te controleren of die ook die luxe hadden, en ja…tot zelfs de kelder was ‘verlicht’. Petrus haastte zich om achter haar in elke kamer de lonten wat lager te draaien, petroleum was immers duur! Nette had daar geen tijd voor, ze kende de herberg wel van enkele bezoekjes met haar vader, maar dat was jaren geleden en verder dan de toog waren ze nooit geweest. Nu was dit haar thuis en haar kersverse echtgenoot kon wel wachten tot ze alle hoekjes gezien had. Het was een euforische avond voor haar; een huis tweemaal zo groot als haar vader’s huis; overal verlichting; een pomp met lopend water in de voortuin -alleen voor hen- en een pekelvat in de kelder met daarin een ‘volledig’ half varken. Een koeiestal, een schuur, een paardestal en een varkenshok. Een herberg om een cent te verdienen én voor Petrus land vlak voor de deur dat hij kon bewerken. De toekomst had er nog nooit zo rooskleurig uitgezien…

-31-


huwelijksakte van Petrus en Anna

1900; de 9 karaats gouden trouw-oorbelletjes van Nette (0 8mm)

-32-


HUWELIJKSAKTE Nr 4 Ten jare duizend negenhonderd, den veertienden Meert om twee ure namiddag, zijn voor ons Lodewijk Desideer Lauwers, Schepen gedelegeerden, Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der gemeente van Wolverthem, Arrondissement Brussel, Provincie Brabant, en in het gemeentehuis van deze lokaliteit, in openbare zitting verschenen: ter enere zijde Pieter Jozef Schampaert, landbouwer, wonende en geboren alhier, den achttienden October achttien honderd twee-en-zeventig, blijkens akt van geboorte hier aangevoegd, meerderjarigen zoon van Hendrik Schampaert, oud zestig jaren en van Anna Catharina Van Opstal, oud vier-en-zestig jaren, beiden landbouwers, wonende alhier, welke aan dit huwelijk zijn toestemmend blijkens de hiernevens gevoegden akt verleden voor ons ondergetekenden Ambtenaar, den dertienden dezer loopende maand. Welken comparant aan de nationale milicie heeft voldaan blijkens het hiernevens gevoegd attest. En ter andere zijde Anna De Smedt, landbouwster wonende en geboren alhier, den veertienden November achttien honderd zes en-zeventig blijkens akt van geboorte hier aangevoegd, meerderjarige dochter van Pieter Desmedt, oud zeventig jaren, landbouwer, wonende alhier, hierbijzijnde en toestemmende en bevestigende het overlijden van zijne echtgenote Maria Josepha Coremans, overleden alhier, den twee-en-twintigsten September achttien honderd tachtig. Welke comparanten ons hebben aangezocht over te gaan tot de voltrekking van het onder hen ontworpen huwelijk, waarvan de afkondigingen gedaan zijn geweest voor de voornaamste deur van ons gemeentehuis op zondag vierden Meert loopende maand. Geen verzet tegen dit huwelijk ons te kennen gegeven zijnde, en voldoende aan hun verzoek, hebben Wij, na lezing gegeven te hebben van al de bovengemelde stukken alsmede van het kapittel zes des titels van het burgerlijk Wetboek handelende over het Huwelijk, aan den aanstaanden echtgenoot en aan de aanstaande echtgenoote gevraagd of zij elkander tot vrouw en tot man willen nemen; ieder van hen afzonderlijk en bevestigend geantwoord hebbende, verklaren Wij, in den naam van de wet, dat door het huwelijk vereenigd zijn Pieter Jozef Schampaert en Anna De Smedt, waarvan wij hebben opgesteld den tegenwoordigen akt ten bijwezen van Benediktus Schampaert, oud vijfen-dertig jaren, landbouwer, wonende alhier, broeder des bruidegoms, Jan De Smedt, oud zevenen-twintig jaren, landbouwer, wonende alhier, broeder der bruid, Franciscus Verdickt, oud drij-enveertig jaren, landbouwer, wonende alhier, geen maagschap der kontraktanten, Eduard Baeck oud een-en-dertig jaren, landbouwer, wonende alhier, geen maagschap der kontraktanten. Na voorlezing hebben de kontraktanten, de vader der bruid en de vier getuigen benevens ons onderteekend. P.J. Schampaert F. Verdickt

A. De Smedt P. De Smedt B. Schampaert E. Baeck

-33-

J. De Smedt L.D. Lauwers


En het zaad viel niet op de rots…

L: Dries als kasseibaan; het land voor de boerderij van Puttemans werd gepacht door Petrus. Nu staat de ‘nieuwe’ wijk er op. R: De canada’s voor de weide van ‘Do Wijns’; nu staat hier garage Fiat.

‘Daar alleen kan liefde wonen,’ ‘Daar alleen is ’t leven zoet,’ ‘waar men stil en ongedwongen’ ‘alles voor elkanderen doet.’ Dat was de spreuk op de schouw van de keuken, die ongeveer samenvatte hoe het leven van Petrus en Nette verliep tijdens hun eerste huwelijksjaren… Petrus bewerkte tevreden zijn akker. Hij kweekte er tarwe, gerst en aardappelen; de oogst ging bijna volledig naar de Baron, maar veel hadden ze niet nodig. En er was ook nog de groentetuin met gedurende een paar maand de aardbeien die Petrus op de vroegmarkt in Brussel kon verkopen. Nette had hem nog heel de zomer kunnen meehelpen. Elke dag rond vier uur haastte zij zich naar huis, maakte zich proper en wachtte op de dorstige boeren die van het land kwamen. ’t Was moeilijk om de Groenen Boomgaard en de ‘export’ uit zijn koele kelder voorbij te lopen! ’s Avonds, als de klanten naar huis waren, hielpen Petrus en Nette elkaar in de stal: melken, voederen, mesten…’t was hard werken… kort na ’t donkeren onder de lakens en ’s anderendaags pijnlijk vroeg uit de veren. En toch viel het zaad niet op de rots… Eind september 1900 beviel Nette van haar eerste dochter ‘Trinet’ ( Anna Catherina) Dat was niet zo vlot gegaan, de vroedvrouw had Nette al enkele uren bijgestaan, maar ze maakte zich zorgen en wou de dokter erbij halen. Petrus liep zo snel hij kon naar ’t centrum van Wolvertem en klopte zo hard hij kon op de deur van dokter Van Den Bruel. Terwijl die zich klaarmaakte, spande Petrus het paard al in en tien minuten later reden ze samen met de koets naar de Dries. Een geluk voor Nette dat de dokter kon komen, want het kindje moest met de ijzers ‘gehaald’ worden. Dit was de enige keer dat de vroedvrouw hulp nodig had. Op 19 maart 1902 beviel Nette van Rie; op 9 maart 1904 van Miel; het jaar daarop van Stol (2 mei 1905) en een goed jaar later van Sooi (6 augustus 1906) Vier jongens, dat was op termijn wel mooi voor de boerderij, maar ondertussen moesten er dagelijks vijf mondjes gevuld worden en had Nette het alsmaar moeilijker om haar werk op het land gedaan te krijgen. ‘Meer en harder’ dat was haar lot, en elk kind was een geschenk van God! In de zomer van 1908, toen Nette hoogzwanger was van Marie, voelde zij zich op een dag niet zo lekker…ze had ’s morgens al moeite gehad met ’t melken en ’t binden (v.h.graan) op het veld bij Petrus, lukte na enkele uren niet meer. Ze zou thuis een poosje gaan rusten… Alsof de duivel ermee gemoeid was passeerden de Baron en zijn rentmeester toevallig op de Dries. De Baron schoot

Eugene Van den Bruel

-34-


Imde - Kasteel Goethals

(letterlijk) in een ‘franse collère’ toen hij hoorde dat Nette rustte en dreigde ermee een andere pachter te nemen als hij nog één keer hoorde dat zij niet aan ’t werken was! (de ironie van deze anekdote zit in de naam van de Baron: Goethals) Die dreiging was een harde klap voor Nette en Petrus. Al gingen de vruchten van hun hard werk quasi volledig naar de Baron, de paar zakken meel die ze eraan over hielden waren hun dagelijks brood en het plekje bieten was het winterrantsoen voor hun koe, die de melk voor hun kinderen leverde! En net nu… Nette zou binnen een paar weken bevallen van Marie (°14 augustus 1908) en ze kon niet uit de voeten. Maar Petrus was niet gewoon om problemen met hangende schouders te ondergaan. Hij trok zijn zondaagse kleren aan en stapte naar Imde. Hij wou aankloppen bij de Baron om zijn zaak te bepleiten, maar de poort bleef voor hem gesloten. Dan ging het vandaar naar Georges ’t Kint, de toenmalige burgemeester, die wat verderop woonde. Die was getrouwd met Marie de Villegas de Clercamp, een goede vriendin van de barones. Georges ’t Kint was gekend als een rechtvaardig man, die niet aarzelde om sukkelaars in nood te helpen. Hij zou zeker een goed woordje doen! De volgende drie jaar werd er op de Dries harder dan ooit gewerkt: Trinet was ondertussen 10 jaar en kon al op de kleinsten passen en de kinderhandjes van Rie en Miel wiedden ook al wat onkruid en raapten de kleinste aardappels op. Het was een leven van hard labeur en de ‘rozengeur en maneschijn’ bleven beperkt tot de spreuk op de keukenschouw, maar de crisis met de Baron was bedwongen. Petrus zou het land verder pachten tot in de late ‘fifties’. Nette onderging verder haar lot als stille, gehoorzame- en gelovige landbouwersvrouw. Op 20 juni 1911 werd Gust geboren en op 20 februari 1913 Noë… Daarna zouden nog drie meisjes volgen: Finne en Wis, in volle oorlogsjaren (19 maart 1915 en 2 maart 1917) en tenslotte op 2 mei 1920 Lans, mijn moeder. Nette was dan 44, Petrus 48. Georges ‘t Kint -35-


De ‘Groote Oorlog’ Eerst wat actualiteit: Sinds 1871 had Europa geen oorlog meer gekend. De grote mogendheden hadden verschillende allianties gesloten. Die moesten in principe de veiligheid waarborgen, maar hadden enkel toenemend wantrouwen als resultaat. Die verdragen zetten een niet te stoppen radarwerk in gang als in juni 1914 in Serajevo, bij een schermutseling, de Oostenrijkse ambassadeur wordt doodgeschoten. Op één week tijd was heel Europa in staat van oorlog: 28.07.1914: Oostenrijk-Hongarije verklaart Servië de oorlog. 31.07.1914: Rusland, dat wil dat Servië een slavische staat blijft, komt tussenbeide. 01.08.1914: Duitsland (Pruisen) verklaart Rusland de oorlog. 03.08.1914: Vermits Rusland met de Fransen een verdrag gesloten heeft, belandt Frankrijk in staat van oorlog met Duitsland. 04.08.1914: Vermits de Engelsen een verdrag hebben met de Fransen, verklaart England de oorlog aan Duitsland. Koning Albert (op de Belgische troon sinds de dood van Leopold II in 1909) houdt vast aan de Belgische neutraliteit en zwaait met het niet-aanvalsverdrag dat zijn vader getekend heeft met de Duitse “Kaiser”. Vergeefs, op 6 augustus 1914 vallen talrijke getrainde divisies Duitsers plunderend ons land binnen om op te rukken naar Frankrijk. Twee weken later marcheren de Duitsers Brussel binnen en blazen de slecht uitgeruste Belgische troepen de aftocht tot achter de overstroomde ijzervlakte. Albert zal er vier jaar lang zijn soldaten bevelen. Elisabeth zet er het eerste hospitaal voor gewonde soldaten op en wordt er de legendarische koningin-verpleegster. Het laatste stukje Belgische grond zal nooit in handen van de Duitsers komen. In maart 1918 grijpt Amerika in en tegen november bevinden er zich al twee miljoen Amerikaanse soldaten in Europa! Op 11 november 1918 is de oorlog voorbij, maar er is geen feest… iedereen weet dat aan beide zijden miljoenen (8.500.000!) soldaten sneuvelden; in het kleine “neutrale” België meer dan 67.000. Maar de houding en inzet van Albert en Elizabeth tijdens die verschrikkelijke periode heeft wel de hele wereld ontroerd. Zij worden het populairste vorstenpaar dat ons land ooit had. In de Groenen Boomgaard “ondergingen” Petrus en Nette de oorlog: Petrus was midden in de veertig, te oud voor actieve dienst. Op 20 augustus waren de Duitsers Wolvertem binnengevallen. Binnen een paar weken was het hele land bezet door de “pinhelmen”. Het was een komen en gaan van soldaten op weg naar het front, ook op de Dries en ’s avonds werden meermaals de slaapplaatsen en het bier opgeëist. De tarweoogst moest ingeleverd worden en koe en varken werden aangeslagen. Van de Baron zouden Petrus en Nette weinig last hebben, die hadden hun bezittingen in veiligheid gebracht en waren vertrokken naar Amerika… maar toch, hoe zouden ze dit overleven? Nette en Petrus bleven, zoals de meeste inwoners van het dorp, zoveel 1914-1918; Albert en Elisabeth in de loopgraven -36-


1914-1918; een kapotgeschoten bos in Vlaanderen


Wereldoorlog 1914-1918; ‘De Slag om Houthulst’



mogelijk binnen, uit angst voor de Duitsers. Er deden al verhalen de ronde van boeren die op ’t veld aan’t werken waren en werden doodgeschoten omdat ze de bevelen van de soldaten (waarvan ze niets begrepen!) niet hadden opgevolgd. En iemand zei dat de pastoor en dokter Van den Bruel gegijzeld waren en dat “den Duits” gedreigd had met gans het dorp plat te branden! Tot overmaat van ramp had de bezetter op 16 september 1914 een bevelschrift op het gemeenteplein opgehangen, dat alle mannen vanaf 7 jaar het dorp moesten verlaten richting Antwerpen, op straf te worden gefusilleerd. ’s Anderendaags moest ook Petrus aansluiten bij de treurige processie richting Boom. De bezetter had die maatregel waarschijnlijk genomen om vrij te kunnen plunderen, maar al na enkele dagen keerden vluchtelingen druppelsgewijs terug. Zo ook Petrus, hij had weinig te vrezen, er viel helemaal niets te plunderen thuis! Het werden bange ellendige jaren, die diepe wonden hebben gegrift in het gemoed van Petrus en Nette. Heel Vlaanderen was in hongersnood en chaos gedompeld. Petrus had op een dag in “den beneden” een grote groep uitgehongerde mensen gezien die een Duits paardenkadaver in stukken sneden! Hij was vader van 10 kinderen, de oudste 16, de jongste enkele maanden… Zou het bij hen ooit zover kunnen komen? Gelukkig was er een grote solidariteit tussen de landbouwersgezinnen op den Dries. Nette’s broers Bernard en Wannes hadden ondertussen zelf 4 en 5 kinderen en ook bij Petrus thuis, in de Mottestraat, had zijn zus Marie een half dozijn lege magen te vullen. Maar telkens iemand een paar kilo grijs meel kon kopen werden de stiekem gebakken broden eerlijk verdeeld. Er werden konijnen gekweekt, of hazen gestroopt; de vruchten van de groentetuin werden opgelegd en er werd gesmokkeld… En heel af en toe versierde Petrus een paar kilo suiker en een zakje graan. Dan werd er gestookt en verbrandde Nette konijnenmest in de stoof, om de zoete geur van de graanjenever te verdoezelen voor “den Duits”. Dan werden ’s avonds de schrik en ’t verdriet even weggedronken… Mijn generatie kan het zich moeilijk inbeelden, omdat wij nooit oorlog gekend hebben, maar de gruwel van 14-18 was voor de generatie van Petrus en Nette de meest ingrijpende periode van hun leven, die blijvende emotionele schade naliet. Na de oorlog werd het interieur van de Groenen Boomgaard gedomineerd door twee grote reproducties van de “slag van Houthulst”. Die taferelen vergen geen verdere commentaar!

-40-


Veelbelovende jaren twintig? Op 2 mei 1920 was in de Groenen Boomgaard Florence geboren. Marie en Finne zouden haar lang “ons kleine zus” blijven noemen. De jongens noemden haar “Lans”. Ook het economisch leven was er langzaam terug op gang gekomen. De Europese staatshoofden hadden na de wapenstilstand allerhande ingewikkelde verdragen gesloten, waarvan Petrus en Nette weinig begrepen, maar één besluit was voor klein en groot voelbaar: wie tijdens de oorlog schade had geleden door “den bezetter” kon aanspraak maken op een vergoeding. Die werd geput uit de gigantische “herstelbetalingen” waartoe Duitsland door de Europese grootmachten was veroordeeld. Voor de meeste boeren was die vergoeding weinig zaaks. Maar de symboliek ervan, als opgelegde straf aan de hatelijke Duits, had een groter zalvend effect dan de luttele franken die daadwerkelijk werden uitbetaald. Toch was de sfeer op de Dries hoopvol; het gepachte land werd opnieuw in “vrijheid” bewerkt. Petrus had hulp van 4 opgroeiende zonen (Rie 18; Miel 16; Stol 15 en Sooi 14) en de verhouding tussen pachters en grondeigenaars was over ’t algemeen een beetje versoepeld. Na twee opeenvolgende kieshervormingen hadden meer dan twee miljoen arme kiezers voor ’t eerst mogen meestemmen, waarna de socialisten meer zeg hadden gekregen in het parlement. Ook het sociaal bewogen koningspaar had zijn invloed uitgeoefend om het lot van de armsten te verbeteren. Zo waren er gedurende de eerste jaren na de oorlog verschillende initiatieven: • •

Het werk van de zuigelingenmelkdistributie: maandelijks onderzocht en woog Dokter Eugene Van den Bruel de kleintjes tot 3 jaar en kregen de zwakke kindjes gratis één liter melk per dag en één speciale voeding per maand. De oprichting in 1921 van de Bond van Grote Gezinnen

Op de Dries werd er opnieuw voortgeboerd en ook de herberg was alle dagen open. Hard werken en hard drinken was en bleef een fragiele evenwichtsoefening voor de arme werkman.

3e L/1e rij: Nette en baby Florence; midden voorgrond: pastoor Finoulst en Dr Van den Bruel

-41-


De “kindertuin” van 1925 (2e rij/ 4eL Florence Schampaert)

Op zondag werd er druk gekaart, soms met de boog naar de hoge wip geschoten of zelfs koers gereden met de kruiwagen. Maar de voornaamste attractie waren de oudstrijders, die ’s avonds hun opgeklopte oorlogsverhalen kwamen vertellen en de gasten van de herberg tot in de vroege uurtjes wisten te boeien. De vaste klanten waren Jef Van Zeebroek, zijn broer “Schooit” en “(Z)Jang van de Koperen”. Hun vertellingen eindigden steevast in een woordenwisseling, want “Zjang” was al van zijn 16e als vrijwilliger naar ’t front vertrokken en vocht er in de 1e linie. Voor hem had “Schooit” met zijn “blauwe col” niets meegemaakt want dat waren “maar” de bevoorradingstroepen! “Schooit” op zijn beurt overblufte “Zjang” met de meest ongeloofwaardige anekdotes. Hier zijn er twee: Bij het zoveelste “bestand” om de doden en gewonden op te halen, kreeg ook “Schooit” en zijn maat het bevel om dat te doen. 20 lijken per kar moesten zij halen. Toen ze er 19 geteld hadden en er de 20e opwierpen, mompelde die: “ik ben nog niet dood zelle!” Waarop “Schooit” repliceerde: “ja, dat kunnen ze allemaal zeggen!” en de sukkelaar met een zwier bovenop de hoop belandde. Op een nacht was “Schooit” uit de loopgracht gekropen, omdat hij een klein konijntje had zien lopen. ’t Beestje had zich verscholen onder een beetje kreupelhout en “Schooit” was zo druk aan’t zoeken dat hij er de ingedutte Duitse soldaat niet opmerkte. Pas als’ t konijntje achter de jas van de “pinhelm” wegkroop begreep hij hoe gevaarlijk de situatie wel was…

-42-


En telkens de gespannen luisteraars “Schooit” vroegen hoe hij zich dan wel uit die benarde situatie gered had, antwoordde hij met blinkende ogen: “’k heb vlak naast zijn oor zo luid ik kon “den brabanconne” geschuifeld (gefloten) en hij is doodgevallen van ’t verschieten… en een uur nadien zaten we gebakken konijn te eten! Ondertussen barstte de Groenen Boomgaard met zijn twee slaapkamers en een keukentje van 3 bij 3 uit zijn voegen. De kleine meisjes Marie, Finne, Wis en Lans sliepen in de kamer van Nette en Petrus. Trinet sliep in de tweede kamer, waar Stol, Sooi, Gust en Noë het 2e bed deelden, verdeeld over de breedte van het bed wel te verstaan. Voor Rie en Miel had Petrus op de zolder met ruw hout een kamertje afgeslagen. Ontbijten gebeurde in 2 shifts; eerst de oudsten en als die naar ’t land vertrokken, waren de kleinsten aan de beurt. Voor en na schooltijd werden de taken verdeeld; iedereen -zonder uitzondering- droeg zijn steentje bij. De N.V. Schampaert draaide op volle toeren, maar toch was dat niet voldoende om in de behoeften te voorzien van die grote opgroeiende kroost. Alles was wel voorhanden, maar het moest altijd onder dertien verdeeld worden. Petrus draaide al in twee “shiften”: nu zijn zonen hem op ’t land een handje toestaken had hij ruimte gekregen om overdag te gaan werken in de plaatselijke brouwerij: “ De Caves St. Pierre” van de familie De Keersmaeker in de Statiestraat. Een grote zege was dat niet bepaald; de arbeiders kregen op het werk hun dagelijks rantsoen bier en het gebeurde meer dan eens dat Petrus’ makkers hem in de kruiwagen naar huis moesten brengen. Maar het karig loon was welkom! De veelbelovende jaren 20 waren stil de deur van de Groenen Boomgaard voorbij geslopen en de 13 bewoners hadden helemaal niets gemerkt van nieuwe luxeprodukten zoals auto’s, koelkasten en radio’s die gereserveerd bleven voor de rijke beurzen. Hadden ze in’t centrum van Wolvertem dan al electriciteit, tot op de Dries was die nog niet geraakt. Hier was het alle dagen hard werken en altijd eten te kort! Nieuwe kleren waren geen optie en als iemand ziek werd was er geen geld voor de dokter De zogenaamde golden twenties waren alleen maar bedrieglijke schijn: als er een bedelende oorlogsinvalide of enkele zigeuners aan de deur kwamen moest Nette hen met tranen in de ogen doorsturen. Op de mooie familiefoto t.g.v. het 30-jarig huwelijksjubileum van Nette en Petrus (1930) zie je dan ook geen uitgelaten feestende bende, maar gereserveerde sombere kinderen, voor even op hun paasbest; een bezorgde en door miserie getekende moeder van 54 jaar en een doodvermoeide en toch fiere vader van 58. 1928; klasje van Juff. Alberta. Bovenste rij; 2e L: Florence 8j.

-43-




Petrus 58 j.

Trinet 30 j.

Stol 25 j.

NoĂŤ 16j.

Nette 54 j.

Rie 28 j.

Miel 26 j.

Sooi 24 j.

Marie 22 j.

Finne 14 j.

Wis 12 j.

-46-

Gust 19 j.

Florence 9 j.


Crisis en Jazz… Naar het einde van de jaren 30 hadden 7 Schampaerten het ouderlijk huis verlaten: Trinet was al in 1921 getrouwd met Jef Van Der Beken; in 1926 trouwde Miel met Leonie Van De Voorde; het jaar daarop vertrok Stol met Triene Huysmans en in 1931 Marie met Pieter Huysmans. In 1934 volgde Sooi met Wis Van Den Elzen en in 1936 trouwde Rie met Emma Verlinden. Tante Wis tenslotte, trouwde in 1938 met Jan Van Malderen. In de Groenen Boomgaard stonden alsmaar minder borden op de keukentafel en toch bleven de moeilijke jaren aanhouden… Een wereldwijde economische crisis was ook op ons land overgeslagen. In het centrum van Wolvertem zag je regelmatig uitgehongerde mensen aanschuiven voor de gaarkeuken van de gemeente, wachtend op een bol soep. Mijn moeder vertelde me dat zij als kind in die jaren regelmatig avondmalen had meegemaakt met op het menu één half ei en één snede brood per persoon! Jaar na jaar verhoogde de Baron zijn pacht, terwijl de prijzen van de oogsten in elkaar stortten. En Brouwerij “Caves St. Pierre”… die stuurde week na week meer arbeiders naar huis. Dit was de zoveelste catastrofe. Op de Dries hadden ze nu eindelijk ook electriciteit, maar dat vulde het voorraadkastje in de kelder niet! Petrus trachtte zijn sombere Nette gerust te stellen en zocht eens te meer naar bijkomende inkomsten. Hij bood zich aan op het gemeentehuis en stelde zijn kandidatuur om de Molenbeek te onderhouden. Die karwei werd elk jaar toegewezen aan de laagst biedende kandidaat-kuiser. In juni 1932 plechtige communiefoto Florence 1936 werd de totale lengte van de beek doorheen Wolvertem in twee delen uitbesteed en Petrus kreeg voor de som van 2200 frank het stuk toegewezen dat liep vanaf de grens met Oppem tot net voorbij…het kasteel van Goethals in Imde. Petrus voerde dat werk vanzelfsprekend uit met de hulp van zijn zonen en enkele vrienden. Het water van de beek was toen nog zo zuiver dat er bij het kuisen steeds veel paling werd gevangen. Elke vangst werd verkocht aan de notabelen van het dorp en die opbrengst werd dan meestal opgedronken… als het even kon, in de Groenen Boomgaard! Een succesformule die Petrus pas zou opgeven als hij er te oud voor werd. (waarna Gust en Noë de job nog jaren zullen verderzetten) Paling in ’t groen is er op den Dries nooit op tafel gekomen, maar Petrus hield van de toegekende vergoeding een stevig stuk over en dat hielp hen door de ergste crisis. Florence kon zelfs in de school van’t klooster een 7e en een 8e jaar doen (te vergelijken met “snit en naad”). ’t Was de eerste keer dat bij de Schampaerten iemand zo lang school liep! Naast het kuisen van de beek had Petrus ondertussen ook zijn oude “cavalerie-ervaring” verder ontwikkeld tot een aardige bijverdienste… Op regelmatige tijd-stippen stuurde hij Noë en Gust naar de kerk in ’t dorp, op zoek naar schaliënscherven die 1936: Petrus Schampaert -47-


Florence (zie *) met haar klasgenoten in 1934

van de kerktoren waren gevallen. Dan maalde hij die fijn, mengde ze met gesmolten varkensvet en ging in de “bummeren” kruiden zoeken om het zalfje af te werken. Van Merchtem tot Londerzeel kwamen boeren potjes zalf halen voor de kreupele poot van hun paard, schurft van hun varken of ontstoken uier van hun koe. Een wondermiddel voor alle dierenkwaaltjes en elk verkocht potje betekende een paar boterhammen meer op tafel. In de tweede helft van de jaren 30 was het ergste van de crisis voorbij en kwam er opnieuw plaats voor wat optimisme. Op de Dries kon je dat in versneld tempo zien. Petrus’ en Nette’s jongste dochters waren om en bij de 20 en dat was niet onopgemerkt gebleven bij de jonge gasten van het dorp. (en zelfs ver erbuiten) Zij werden vanzelfsprekend liever bediend door één van hen dan door zestigplussers! En Noë en Gust waren er ook nog; die gezworen vrijgezellen gingen naar de 30 en waren handige instrumenten om jonge en oudere boeren naar de herberg te lokken voor een spelletje kaart, of bakschieten, en ze er zo lang mogelijk te houden…Af en toe leek het wel of de moeilijke jaren nu definitief voorbij waren. Op de weide van Becker werd zelfs opnieuw een Vlaamse Kermis gehouden, inclusief een danstent met Mortierorgel! Dat waren hoogdagen voor de Groenen Boomgaard; in de tent was het bier wat duurder en je moest er betalen voor een dansje. Het orgel speelde een wijsje van anderhalve minuut en dan deden enkele “dames met pluimen” hun ronde op de dansvloer, om van iedereen 10 centiem te ontvangen. Pas dan werd het wijsje nog eens herhaald (van daar komt het begrip “halvendans”).

Danstent (-paleis) eind jaren 30

Mortierorgel anno 1929 -48-


Het was ook gebruikelijk dat de jongens de drankjes betaalden van de meisjes waarmee ze gedanst hadden. Niet abnormaal dus dat er veel even verdwenen om hun dorst te stillen in de Groenen Boomgaard, aan voordeliger condities! Eén van die bezoekers was mijn vader PieterJan Cloots (18 j.) Zijn ouders huurden achter ’t huisje van Nette een weide waarop ze een paar koeien hadden staan. Als Pieter ’s avonds ging melken had hij meer dan eens de Groenen Boomgaard aangedaan en een paar woorden gewisseld met Florence. Tot groot ongenoegen van Nette…de zoon van Jef Kasseiër! Dat was ongeveer de sociale status van een “voddeman”! Petrus en Nette waren met Wannes en Bernard (Nette’s broers) en hun vrouwen naar de tent getrokken. De laatste keer dat ze nog gedanst hadden was voor de oorlog en dus kon de avond niet lang genoeg duren. Dat kwam goed uit voor de jeugd “aan de toog” thuis! PieterJan lachte met dat ouderwets gedoe op de wei: Mortierorgel en betalen om te dansen… Hij speelde banjo in een orkestje, dat was nogal wat anders. Dat heette toen”in de jazz spelen” en het repertoire ging van Glenn Miller-covers, over Tino Rossi hits tot New-Orleans Jazz. Als hij en zijn maten muziek maakten in een zaaltje, bleef iedereen uitgelaten non-stop dansen, zonder te betalen! Florence hing al aan zijn lippen en nog meer als hij vertelde dat ze binnen 2 weken speelden bij “Den Doef ” (in “den beneden”; later bij Rabbias) ’t Was Wolvertem Kermis en er was maar één zaaltje waar “een jazz” speelde. “Tiske Pak” en “Kalisch” in de Statiestraat, Gust van Vreughtes in de Hoogstraat en Sooi van Pie Blink (die de Cambrinus openhield) hadden allemaal Mortierorgels gehuurd, maar de jeugd van ’t Dorp, die zou zonder twijfel samenkomen bij “Den Doef ”! Florence zou er haar vriendinnen over spreken; naar de Kermis gaan, dat was geen probleem, maar gaan dansen… Dat zou dan toch achter Nette’s en Petrus’ rug moeten gebeuren!

Vlnr: Marieke van Koenen; Lisa van Rikkes; Florence en Wiske van Koenen

1939; Florence met hun “klein paardje”

’t Slot van deze anekdote loopt af zoals dat ging bij jongeren van alle generaties: Florence en haar vriendinnen dansten zich te pletter op die Kermis en dat nieuws bereikte de Groenen Boomgaard nog voor hun thuiskomst! Ze werden alle vier met een verschillend aantal weken huisarrest gestraft. Petrus en Nette zaten met de handen in het haar; hun jongste dochter… Ze had zelfs rood op haar lippen gedaan! Die “wilde” periode op het einde van de jaren 30 doet me erg denken aan de “golden sixties”, toen ik een tiener was; “Mortier” versus “jazz”… Rock & Roll versus “Glenn Miller”… met één detail dat verschilde: die luxeproblemen zouden op de Dries niet lang duren … Niet eens Interieur van de Groenen Boomgaard (impressie) zo heel ver van daar boekte een Duits Politicus met de meest absurde ideeën jaar na jaar onrustwekkend succes.Een nieuw Europa, geleid door een superieur Ariërsras… Op vrijdag 10 mei 1940 viel het Duitse leger voor de 2e keer België binnen!

-49-


1936 De Boerenbond Wolvertem

1. Louis Van Camp; 2. Bertus Cockaert; 3. Albert Van Campenhout; 4. Rik Goossens; 5. Miel De Mars; 6. Jef Van Zeebroeck; 7. Jef Moerenhout; 8. Jef Sammels; 9. Leon Mertens; 10. Gust Bogaerts; 11. Miel Huybrechts; 12. Petrus Schampaert; 13.?; 14. Corneel Steps; 15.Jef Dierickx; 16. Frans Van Elewijck; 17. Guillaume Mesaus; 18. Miel De Smedt; 19. Louis Thielemans; 20. Geeroms; 21. Jef Verstappen; 22.Jef De Smedt; 23. Miel Van Hemelrijck; 24. Frans De Clerck; 25. Benoit Schampaert; 26.?; 27. Rieke Van Schel; 28. Louis De Meuter; 29. Proost Mertens; 30. Rene WattĂŠ; 31. Proost Stockmans; 32. Louis Robberechts 33. Jan Amerijckx

-50-


1936; Wis, Finne en Trine Stol met dochter Maria

1939; de “Langen van Becker” (Florence’s 1e lief, die zeer jong ziek werd en stierf)

1938; Florence, 18 jaar

Pieter-Jan Cloots 19 j.


De oorlogsjaren ‘40 - ‘45 De opkomst en val van Hitler’s “1000-jarige 3e Rijk” samenvatten in een paar regels is een waagstuk… ik waag het dan ook in 3 keer een paar regels: Hoe hij begon: De sluimerende Duitse haat tegenover de Geallieerden en vooral de loodzware schadevergoeding die Duitsland nog jaren na wereldoorlog I moest betalen, leidt tot een snelle opgang van Hitler’s ultra-nationalistische partij. Hij wordt 24 oktober 1933 - Hitler in het sportpaleis van Berlijn al in 1933 Rijkskanselier en krijgt zo de macht om zijn idee, een nieuw Europa, geleid door een superieur (Duits) ras, in praktijk te brengen. Hoe hij slaagde: Hij misleidt de Europese grootmachten door zich aanvankelijk te beperken tot het “verenigen” van alle Duitstalige gebieden in één rijk. Om een “schijnbare” vrede te bewaren reageren de Europese landen daar niet op. In mei 1940 valt hij België, Nederland en Frankrijk binnen. Hij annexeert staat na staat en droomt niet langer van een nieuw Europa, maar van wereldheerschappij: Germania! In 1941 wil hij het rijk in het oosten uitbreiden en valt de Sovjetunie aan. Heel de wereld belandt in de oorlogscrisis. Hoe hij eindigde: Het lot van elk totalitair regime is dat de bevolking er zich vroeg of laat tegen verzet: ingevolge de systematische plunderingen, de gedwongen rekruteringen van arbeidskrachten en de steeds drastischer wordende rantsoeneringen groeit het verzet in de bezette landen vanaf ’43 in versneld tempo. Ook aan het oostfront sluiten alle communistische partijen zich massaal aan bij het verzet en offert het Rode leger miljoenen soldaten op om Hitler te stoppen. Na lang aarzelen komen de Geallieerden (USA en GB) ter hulp in 1944 (landing in Normandië op 6 juni ). In het oosten bereikt het Rode leger in april 1945 Berlijn, waarna Hitler in zijn bunker zelfmoord pleegt. Pas na de bevrijding komt ten volle voor de hele wereld aan het licht welke agressieve en racistische politiek Hitler voerde. Ondertussen valt in de Stille Oceaan letterlijk het doek over Wereldoorlog II, met het nieuwste wapen, op een al even afschuwelijke manier! Bij Nette en Petrus waren de eerste onrustwekkende krantenberichten over de Duitsers wat op de achtergrond gebleven. Hun slapeloze nachten waren het gevolg van een heel ander conflict… Wis Schampaert was in 1938 getrouwd met Jan Van Malderen, de zoon van de koster uit Meuzegem. ’t Jonge koppel was in Meise gaan wonen (aan de tramstatie), waar op 31 augustus 1938 hun zoontje Pierre werd geboren. Hun huwelijk hield geen twee jaar stand… 1940; Adolf Hitler in actie! -52-


In Mei 1940 stond Wis plots voor de deur van de Groenen Boomgaard met de kleine Pierre aan haar hand! Petrus probeerde nog met een voorzichtig “traaven es aaven” te weten te komen of die grote stap definitief was, maar kreeg enkel onverstaanbaar gesnotter als antwoord. Finne en Florence weenden “steunend” mee en Nette zat heel de tijd gebogen met haar gezicht in haar handen. Tegen zoveel “vrouwelijke dramatiek” kon Petrus niets meer inbrengen; hij zou “morgen” wel te weten komen wat er juist was misgegaan. Hij wist al direct dat terug naar “huis” komen voor Wis de enige mogelijkheid was: immers, zoals de meeste huisvrouwen was zij financieel totaal afhankelijk van haar man! En er zou al vlug blijken dat die het tot overmaat van ramp niet zo nauw zou nemen met de alimentatieregels… Een scheiding was in die jaren al een groot schandaal en daar bovenop moest zij zich met de regelmaat van de klok vernederen door de administraties te trotseren om haar rechten op te eisen (waarbij ze gelukkig veel hulp kreeg van Karel Baudewijns). Op 19 oktober 1940 beviel Wis van Roger. Voor Petrus en Nette kwam het op een mondje meer niet aan. Had de bezetter dan al vlug het vee en de voorraden aangeslagen, op de boerderijen was er altijd wel middel om een bord Wis Schampaert met Roger en Pierre - 1943 meer op tafel te zetten. In het centrum van Wolvertem was ’t economisch leven zo goed als stilgevallen en zaten veel gezinnen vaak zonder eten… dat gebeurde bijna nooit op de Dries. Daar werd harder gewerkt dan ooit, en werken…dat kon Wis!Petrus kon die twee extra handen best gebruiken; hij en Nette werden stilaan een dagje ouder (resp. 68 en 64 jaar); Gust (29) en Noë (27) hadden altijd wel een uitleg klaar als hun werk niet gedaan was en Finne (25) en Lans (20) werden regelmatig “afgeleid” door de jongens. Vooral Florence was altijd één en al oor als in de herberg de nieuwste geruchten uit het dorp arriveerden. Bij die berichtjes viel meer dan eens de naam van Pieter-Jan; “Jef Kasseier” en zijn zonen waren nogal actief in die jaren…op verschillende domeinen. Pieter-Jan en Fons waren al “gemobiliseerd” voor het binnenvallen van het Duitse leger op 10 mei 1940. Niet dat ze als soldaat lang bij de gevechten werden ingezet: België was op twee weken volledig bezet en Leopold III had zich al op 28 mei overgegeven. Hij was zelfs op eigen houtje over een bestand gaan praten met Hitler. (wat hem na de oorlog zijn “kroon” zou kosten.) Die overgave betekende voor de meeste soldaten dat

-53-

Mei 1940; Fons en Pieter-Jan cloots


Foto’s van Pieter-Jan in een werkkamp in Duitsland; waarschijnlijk op een boerderij. Het “regime” was daar minder streng, soms tot in de buurt van vriendschappelijk, wat verklaart dat deze foto’s genomen werden.

zij werden weggevoerd als krijgsgevangene. Dat was ook het geval met Pieter-Jan en zijn broer Fons, die op 28 mei “op transport” gezet werden naar het kamp Stalag VIII in Duitsland. Van daaruit werden ze “uitbesteed” in de werkkampen en op boerderijen. Op de Dries paste iedereen zich zo goed mogelijk aan, aan de aanwezigheid van de bezetter… Florence had al enkele dagen gemerkt dat niet Pieter-Jan maar zijn zus Martha de koeien kwam melken. Dat betekende weinig goeds. Het duurde Wis en Florence in 1942 nog verschillende weken vooraleer Martha haar de juiste toedracht kon vertellen. Gedurende de ganse zomer zou het nieuws uit de werkkampen maar zeer traag tot op de Dries doorsijpelen. Gust en Noë (29 en 27 j) waren geen van beiden geschikt voor ’t leger en voelden zich evenmin geroepen om als “gastarbeider” in te gaan op de uitnodigingen die de Duitsers overal afficheerden. Zij boerden gewoon verder, hielden zich rustig en gaven de bezetter waar hij om vroeg. Petrus had zelfs na zijn pensionering nog bijkomend land gepacht in de “Vlieten”. Aanvankelijk hadden ze dus niets te kort in de Groenen Boomgaard. Het is vrijwel zeker dat er in ’t geniep werd geboterd en gebakken, en dat er zelfs nog een zwijntje werd vetgemest. Voor eten werd al een hele poos flink betaald… er was schaarste, vooral in de grote steden en via de tram Londerzeel-Brussel werd er druk gesmokkeld! Ook Pieter-Jan en Fons waren bekende “afnemers”. Zij hadden zich na hun terugkeer in januari 1941 in snel tempo verdiept in de beenhouwersstiel en “kleinden” menig varken, in absolute stilte! Naarmate hun activiteit toenam werd ook het risico groter om betrapt of verraden te worden. Dat wist Florence maar al te goed: in de Groenen Boomgaard hadden de bezoekers steeds meer en meer uiteenlopende ideeën over de oorlog …Er werd geroddeld over

Rantsoenbonnen voor brood en kolen

-54-


Huisje van de gebrs. Van Zeebroek

“meelopers”, “verzet”, “nieuwe orde” en een nieuwe duitsgezinde burgemeester… het werd alsmaar moeilijker om de mensen te vertrouwen. Petrus en Nette hadden voor hun kinderen maar één raad: “spreken is zilver en zwijgen is goud”. Noë had met zijn grote bek in ’t café bij Marie Verhest één keer vernoemd dat hij haar vlees kon bezorgen zoveel ze Propaganda-affiche van de bezetter in 1940 wilde en ’s anderendaags waren hem twee Duitse officieren in de Groenen Boomgaard komen ondervragen! Naarmate de maanden verstreken en de Duitsers in de bezette landen meer mensen en middelen opeisten werd ook op de Dries het leven moeilijker. De meest levens- noodzakelijke producten werden gerantsoeneerd.Petrus en Nette herinnerden zich al te goed hoe verschrikkelijk de oorlogsjaren van 14-18 waren geweest en ’s avonds werden, als ware het een troost in die donkere tijd, de sterke verhalen uit de “grote oorlog” opnieuw opgediept. De broertjes Jef en Schooit Van Zeebroek speelden daarin overtuigend hun hoofdrol! Enkele “vaste klanten” van de Groenen Boomgaard in de jaren 40 (en lang daarna…)

Jef Van Zeebroeck

Gust Bogaerts

“Poller”

Lomme Mesaus

Mil De Mars

Jef Dierickx -55-

Duitse leger steelt de klok uit de kerktoren van Wolvertem


1944; landing in NormandiĂŤ

1944; Wis (met Pierre en Roger), Gust en Florence poseren met de Engelse bevrijders. 1943; Florence, 23 jaar

-56-


Florence en Wis poseren op het dak van de “abri” die voor hun deur was uitgegraven.

1944: Engelse soldaat neemt een Duitser gevangen

Florence luisterde maar met één oor naar die oude verhalen. Martha had haar verteld dat PieterJan lid was geworden van het verzet! (december 1942) Hij hielp werkweigeraars onderduiken en drukte met zijn maten in ’t geheim pamfletten die opriepen tot verzet tegen de Duitsers. Flirtte die jongen nu werkelijk liever met gevaar dan met haar? “Verzet” en “criminaliteit” waren begrippen die dicht bijeen lagen… Die onzekerheid zou meer dan een jaar duren en liep natuurlijk slecht af: in februari 1944 werd Pieter-Jan aangehouden te St. Gillis en enkele maanden als politiek gevangene opgesloten. En dan eindelijk… 7 juni 1944: Wis kwam de Groenen Boomgaard binnengestormd met “’t Volk” onder de arm. De Geallieerden waren geland in Normandië! Dat was schitterend nieuws, maar Normandië… dat was ver van hier. Nog maar twee dagen geleden hadden ze allemaal moeten schuilen voor “vliegende bommen”. De Duitsers hadden er nog een aantal gelanceerd met bestemming Antwerpen, waarvan er enkele op Wolvertem waren neergekomen. Eén ervan zo dichtbij dat de achtermuur van de stal er een grote barst aan overhield. Het duurde nog tot september 1944 vooraleer de Geallieerden Wolvertem bevrijdden! We kunnen ons gemakkelijk voorstellen hoe uitgelaten de mensen waren als de Engelsen de gemeente binnenreden, maar op de Dries was er eentje die daar niet aan meedeed. Florence had juist vernomen dat Pieter-Jan bij de bevrijdingsactiviteiten in Merchtem gekwetst was…Ook Petrus hield zich gedeisd, de oorlog was nog niet gedaan! Op het domein van Bouchout in Meise, waar het Engelse leger zich had ingekwartierd, was een vliegende bom gevallen en het was helemaal uitgebrand. En net naast de Groenen Boomgaard (waar nu garage Fiat staat) had datzelfde Engels leger wel twee dozijn tenten neergezet… De oorlog was bijna voorbij, maar nog nooit was de situatie voor hem en zijn gezin zo gevaarlijk geweest! Zijn zoon Noë ging een stuk lichtzinniger om met dat “gevaar”. Hij verbroederde hevig met de Engelse soldaten naast de deur en introduceerde er een aantal aan de bevallige Marie Verhest. Dat ging niet zonder indrukwekkend bierverbruik, wat Marie achter haar toog nog aantrekkelijker maakte. Noë heeft toen zijn Engels geleerd. En na elke pint ging dat wat vlotter. (die combinatie “alcoolEngels” was vanaf dan onuitwisbaar op zijn “harde schijf ” opgeslagen; zelfs in de late jaren 70

-57-


september 1944 - bevrijding // aankomst van de Engelse soldaten in Westrode

heb ik Noë verschillende keren dronken gezien…en telkens brabbelde hij nog zijn “oorlogsengels”). In de Groenen Boomgaard ging de “Pilsor” dan wel vlot over de toog, maar de euforie van de Engelse soldaten was niet die van Petrus en Nette. Het zou nog tot 26 april 1945 duren eer de Amerikanen en de Russen Hitler op de knieën kregen. En Petrus besefte dat zelfs daarna nog een donkere periode zou volgen… De Belgische regering en haar instellingen waren na de oorlog niet direct operationeel en veel bestuurszaken en beslissingsmacht bleven in handen van het “ verzet”. Dat Een klassiek tafereel bij de bevrijding gaf velen de gelegenheid om rekeningen te vereffenen… Het werd een tijd van haat en spanningen; collaborateurs werden opgepakt en vernederd. Iedereen wou kost wat kost zijn gelijk verrechtvaardigen en het minste gerucht dat gelanceerd werd kon leiden tot een arrestatie. Petrus zag soms met tranen in de ogen hoe onschuldige kennissen werden weggevoerd!

-58-


-59-


Alle dagen feest … De tweede wereldoorlog is voorbij; de wereld “verteert” het laatste bedrijf: de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Terwijl generaal MacArthur zijn officiële intocht doet in Tokyo, doen twee jonge heren hun “officieel aanzoek” bij de twee laatste “vrije” dochters van Petrus en Nette: Finne en Florence.

Petrus en Nette, midden jaren 40

Edward Verheirstraeten en Finne zijn al 34 en 30 en talmen niet langer: zij trouwen op 29 oktober 1945. ’t Was feest op de Dries; heel bescheiden, een trouwfeest zo vlak na de oorlog bleef beperkt tot een broodmaaltijd, “krieken met ballekes” en kramiek. Nette was een ervaren bakker: zij bakte wekelijks een hele oven brood en kramiek, (op steen en “mutsaart”) en ’s zondags als de kinderen naar huis kwamen, kreeg ieder zijn voorraad mee. Finne en Ward gingen aanvankelijk in de Mottestraat wonen, maar Ward, een groene jongen “avant la lettre” miste ’t bos, de konijntjes, patrijzen en vooral zijn duiven. Ze verhuisden naar Steenhuffel en trokken een tijdje in bij zijn ouders, net zolang nodig was om daar een piepklein huisje te bouwen… aan de rand van ’t bos!

Hij oefende er zeer gedreven zijn niet alledaags “beroep” uit: duivenmelker - stroper, en met succes! Geen wedstrijd of tentoonstelling of Ward kaapte met zijn Ward en Finne Verheirstraeten-Schampaert duiven de eerste prijzen weg. Finne had een authentieke “oude Belg” aan de haak geslagen: overdag sliep hij en ’s nachts leefde hij van de “jacht en visvangst”! Weer of geen weer, eens de zon onder werd Ward onrustig en moest hij ’t bos in. De lichtbak, strop, fuik, vangnet of nog directer, de tweeloop en Ward…een “samenzwering” waartegen geen wild was opgewassen. En elke vangst was “netto-winst”: geen lasten, geen belasting, geen baas, geen boseigenaar die de Pallieter kon betrappen. Een klein jaar na Finne trouwde Florence met PieterJan (19 augustus 1946) Die was blijkbaar snel volledig hersteld van zijn “tegenslagen” onder de oorlog, want Florence was 3 maand zwanger. Dwingende omstandigheden dus om die “officiële inregelstelling” achter de rug te hebben, ook al was Pieter-Jan’s moeder Colette De Groen nog maar twee maand eerder gestorven. (slechts 46 jaar oud) Pieter-Jan was die zaterdag al om 9 uur op de Dries gearriveerd, met drie zwarte taxi’s van Rene Verhest! Eén wagen voor zijn vader en zijn getuige; één voor Petrus en Nette en Florence’s getuige en één voor ’t bruidspaar zelf. Nette kon er niet van over, zoveel onnodige kosten… ze waren nog nooit met de auto naar de kerk geweest! “En ons Lans haar gezicht hangt vol verf; laat ze hier!” zei ze tegen Pieter-Jan, “doe ze eerst haar gezicht gaan wassen!” Petrus, zoals steeds bij de pinken, vroeg Pieter-Jan of hij de ringen en zijn paspoort bijhad? “Verdomme, mijn paspoort!”… Dan maar terug met een taxi naar Westrode. Een buitenkans voor Pierre (8j.) en Roger (6j.) die er hun autodoop aan over hielden. Het hele gevolg haalde na de korte plechtigheid op het gemeentehuis nog net op tijd de mis van 10 uur, waarin pastoor Corbuy Pieter-Jan en Florence trouwde. -60-


Pieter -Jan en Florence op vrijersvoeten; 1945

1946 Trouwfoto Pieter-Jan en Florence

1946 Trouwfoto Pieter-Jan en Florence

En dan was’t terug feest in de Groenen Boomgaard. Intiem… “Jef Kasseiër, Petrus en Nette en broers & zussen die nog “thuis” waren. Gedanst werd er niet, want de Clootsen waren nog in rouw! Pieter-Jan en Florence gingen aanvankelijk “dienen” (dat is voor kost en inwoon in dienst treden als huispersoneel) bij een welstellende doktersfamilie aan ’t Rond Punt in Wolvertem. Direct na de oorlog was er immers weinig kasseiwerk. En Florence was al vlug jonge moeder zonder inkomen. Hun eerste zoon Marcel werd geboren op 18 februari 1947.

-61-


Florence met Marcel en “meter”Trinet

1947 Florence met baby Marcel

Dooppeter werd Pieter-Jan’s vader; doopmeter Florence’s oudste zus Trinet. Die rol kwam normaal toe aan Nette, maar haar gezondheid ging dan al te snel achteruit… Zij was 71 en vertoonde al een tijdje tekenen van dementie. Maar ook fysiek ging het bergaf! Dat zou niet beletten dat haar groot gezin (ondertussen aangegroeid tot een 45-koppige familie) plannen maakte voor het groot feest dat naderde. Op 14 maart 1950 vierden Petrus en Nette immers hun 50e huwelijksverjaardag! Er werd “bijeengelegd” voor twee prachtige zetels, de eerste echte luxe-voorwerpen in de Groenen Boomgaard en dan nog om te rusten. Geen enkel familielid zou op ’t rendez-vous ontbreken en Nette werd overladen met bloemen. De fotograaf werd erbij gehaald en maakte een prachtige “buiten-foto” van de complete Schampaert-clan. Een glorierijk moment, met de schitterende “fifties” voor de deur… 1947 Pieter-Jan en Florence met baby Marcel

-62-


Maart 1950 - 50-jarig huwelijksjubileum van Petrus Schampaert en Nette De Smedt. Foto genomen op de kleine weide rechtover hun huis ; op de achtergrond de boomgaard van Becker, waarnaar de “Groenen Boomgaard� waarschijnlijk is genoemd.

Petrus 78 jaar

Nette 74 jaar -63-


Van Der Beken - Schampaert

Trinette 50 j.

Fons 28 j.

Jef 63 j.

Pierre 23 j.

Louis 22 j.

Schampaert - Verlinden

Rie 48 j.

Emma 42 j.

Denise 12 j. -64-


Schampaert - Van De Voorde

Miel 46 j.

Leonie 50 j.

Anna 22 j.

Jeanne 19 j.

Odette 12 j.

Schampaert - Huysmans

Stol 45 j.

Maria 23j.

Rie 16j.

Jef 14j.

Katrien 44 j.

Emiljen 12j.

-65-

Lowie 9j.

Marcel 6j.

Laurette 4j.


Schampaert - Van Den Elzen

Sooi 44 j.

Wis 39 j.

Mariette 15j.

Paul 7j.

Huysmans - Schampaert

Marie 42 j

Anna 18 j.

Pieter 44 j.

Roger 13 j.

-66-

Frans 5ma.


Gust Schampaert

NoĂŤ Schampaert

39 j.

37 j.

Verherstraeten - Schampaert

Finne 35 j.

Ward 39 j.

-67-


Van Malderen - Schampaert

Pierre 12 j.

Wis 33 j.

Roger 10 j.

Cloots - Schampaert

Florence 30 j.

Marcel 3 j.

-68-

Pierre 28 j.


Anni horribiles! De begin-jaren-vijftig. Nette was al een poos zwaar ziek. Alleen het jubileumfeest was een lichtpuntje geweest in die donkere periode. Zij dementeerde en leed aan baarmoederkanker. Een ernstige medische behandeling bestond daar niet voor en dokter Albert Van den Bruel schreef, naarmate de maanden vorderden, alsmaar meer slaappillen en pijnstillers voor. De combinatie dementie-uitzaaiende kanker maakte de arme vrouw bovendien incontinent. Petrus dankte de hemel omdat Nette niet besefte wat er met haar aan de hand was, maar wat voor hem een “rustige oude dag” had moeten worden, was helemaal anders uitgedraaid. Nette had permanent aandacht nodig. Alleen al een pilletje nemen met een glas water duurde meer dan een uur! Wis, Petrus’ beste kracht, kon hem nog nauwelijks helpen op ’t land. Op Gust en Noë kon hij maar half rekenen. Gust had eind jaren 30 een operatie aan zijn rug ondergaan en wendde die regelmatig als excuus aan. En Noë, dat was een echte losbol, die zocht zelfs nooit excuses. Als die ging ploegen moest men hem in ’t oog houden! Dan keek Petrus om ’t kwartier door ’t venster en het gebeurde regelmatig dat ’t paardje moederziel alleen op ’t land stond. Als dat te lang duurde betekende het gewoonlijk dat Noë er genoeg van had en vertrokken was naar ’t café van Marie Verhest! Petrus moest harder werken dan ooit en de nachten waren zo kort… Nette sliep onrustig; zij en het bed moesten constant ververst worden. Dagelijks moest hij haar met Wis in ’t holst van de nacht van kop tot teen wassen (dat was in die tijd niet evident, water van de pomp verwarmen op de Leuvense stoof; kledij en linnen met de hand wassen…). Petrus heeft in die periode ten volle begrepen wat hij aan Wis had! Zijn overige kinderen kwamen ’s zondags wel op bezoek, kaartten en kletsten er vrolijk op los, maar als zijn Nette moest ververst worden deden ze allemaal op hun neus bloedde en was ’t Wis die samen met hem in de slaapkamer verdween. Pas als ze daarna Nette proper in haar zetel naast de stoof geïnstalleerd hadden kreeg ze opnieuw de volle aandacht. Maar Nette herkende al een hele poos die “vreemde” gezichten niet meer. Het maakte Petrus zo droevig: zijn sterke, moedige Nette had altijd met hem gezwoegd, hun elf kinderen grootgebracht en hem in de donkerste momenten opgemonterd. Nu zat zij ineengezakt in haar zetel, wezenloos een bolletje wol op te rollen of een uur lang aan de lege koffiemolen* te draaien…Eind december verwittigde dokter Van den Bruel Petrus: het onvermijdelijke was nabij. Pastoor Vanderhasselt had Nette al “berecht”. Op kerstavond 1950 verloor zij het bewustzijn. Petrus stuurde Noë en Gust de baan op en tegen middernacht stonden 12 Stilleven met koffiemolen uit 1983 Schampaerten rond Nette’s sterfbed… een paar uur later was’t kaarsje zachtjes uitgedoofd. Iedereen verliet stil de Groenen Boomgaard en Petrus en Wis “legden Nette af ”. ’s Morgens kwam Pastoor Vanderhasselt haar lijk zalven met “Heilige olie”. Daarna zette de misdienaar een kruis naast de voordeur en brak Petrus een bundeltje stro middendoor en legde dat aan de voet van dat kruis neer om de voorbijgangers duidelijk te maken dat de Groenen Boomgaard nu een “sterfhuis” geworden was. * Als klein baasje liet Wis mij ook altijd koffie malen met die molen. Toen ik trouwde heb ik hem meegekregen. De “link” met mijn grootmoeder, die ik nooit had gekend, heeft van die oude koffiemolenmijn sentimenteelste trouwcadeau gemaakt. Ik heb hem later in verschillende stillevens gebruikt. -69-


Petrus moest twee nachten doorworstelen met de doodskist van zijn vrouw naast zijn bed. Hij had de laatste maanden dikwijls aan dit afscheid gedacht maar het was zwaar om dragen. Hij zou alles gegeven hebben om zijn demente Nette nog enkele jaren in haar zetel te kunnen zien.

L: de nieuwe pastoor Vanderhassel die in 1948 in Wolvertem was aangesteld.

1951; Roger & Pierre.

Gelukkig waren zijn jongens er… Pierre en Roger waren 12 en 10 jaar en werden zoveel mogelijk van Meter weggehouden, maar als Petrus de moed had om het “waken” naast de kist even op te geven vlogen die twee gastjes uitgelaten rond zijn nek. Hij had God de afgelopen uren meermaals gevraagd om ook hem mee te nemen op de reis die Nette maakte, maar die twee waren het waard om dat nog wat uit te stellen. (zij zouden nog jaren ’t gemis van Nette compenseren en hem ontelbare blije momenten bezorgen.) 3 dagen later was “Smetteken” van Meuzegem al om 7.30u. in de weer om de herberg om te bouwen tot een rouwkapel. Aan de gevel hing een zwarte “markies” en binnen waren de muren bedekt met zwarte “velours” In het midden van de herberg stond Nette’s kist opgesteld; op de vier hoeken grote kandelaars met brandende kaarsen. Heel de Dries kwam haar nog een kruisje geven. Om 9u. vertrok de koets, getrokken door twee zwarte paarden, richting centrum. Na de rouwdienst, om 9.30u., werd Nette op het kerkhof van Wolvertem begraven. De koffietafel volgde in de Groenen Boomgaard. Enkele maanden daarna bestelde Petrus een sobere, maar voor die tijd zeer moderne “zerk” voor haar graf. Het werd het eerste “artnouveau” gedenkteken van het kerkhof van Wolvertem Nieuwjaar 1951. De vaste klanten van de Groenen Boomgaard lieten Petrus weinig tijd om te treuren. Vooral in ’t weekend draaide de herberg op volle toeren. De boeren van de Dries kwamen ’s zaterdagsavonds bij Kobe, de buur, om hun baard af te scheren of hun haar te knippen. Hun beurt afwachten deden ze in de Groenen Boomgaard en het heen en weer geloop leek een estafette-ritueel zonder einde, want niemand ging naar huis. Er werd gekaart, de hele nacht door… De “harde kern” was: Fons Van de Koperen en zijn vrouw Filomeen, Gust van Koenen en Petrus, af en toe afgelost door zijn zoon Sooi. Aan de andere tafeltjes trachtten Jef en Schooit Van Zeebroeck, Lomme Wies, Do Wijns, Jef Van Becker, Gust Van Rikkes, Leuken den boswachter en Poller “permanenties” van kaartteams samen te stellen. De verhitte discussies over hoe het spel “had kunnen” verlopen hielden plots op om een uur of acht ’s morgens. Dan pas stapte iedereen richting Centrum naar de zondagsmis! Maar nooit zonder een retourticketje om in de Groenen Boomgaard tot ’s zondagsmiddags verder te kaarten en… te drinken.

1950; Roger, Wis en Pierre

-70-


Doodsprentje van Nette

Doodsprentje van Nette -71-


Doodsbrief van Nette

-72-


De lente van 1951 gaf Petrus wat moed: hij kon op zijn akker ’t nieuw leven opsnuiven; er was de communie van Pierre en zijn jongste dochter was bevallen van een “nieuw” kleinkind (ik dus!). Bovendien hadden zijn twee probleemzonen werk gevonden; Gust in “de Martini” en Noë in “de Whitebread”. Allebei in de alcool dus, maar daar had hij zelf ook in gewerkt en alle vast werk in Brussel was beter dan lanterfanten op de Dries. Was er hiermee een einde gekomen aan de donkerste periode uit het leven van “Peter Dries”? Neen! In het najaar van 1951 vernam hij dat zijn zoon Stol ziek was. Stol had als vader van zeven kinderen twee jobs: hij werkte in ploegen in de cokesfabrieken in Vilvoorde en baatte op de Dries een bierdepot uit. Zoals de meeste

1951; “Smetteken” met zijn rouwkoets

1951; St. Laurentiuskerk, Wolvertem -73-


1951; Wis met Pierre op bezoek bij Florence in de Mottestraat N° 3, mijn geboortehuis. (linkerhelft!)

arbeiders die toen in de “cokes” werkten leed hij aan “stoflong”, maar nu had de dokter vastgesteld dat er meer aan de hand was… Stol was besmet met tuberculose en die ziekte won dramatisch snel terrein op zijn zwakke longen. Hij stierf op 10 juli 1952, 47 jaar oud. Een zoon begraven was een tegennatuurlijke beproeving, een klap die Peter moeilijk kon verwerken. Hij vond zelfs geen woorden om Trine te troosten. Niemand kon Trine troosten! Zij zou het bierdepot overlaten aan nonkel Pië van tante Marie en de volgende jaren haar grote kroost alleen grootbrengen. De enige troost die Trine kon vinden was af en toe een frisse “Lamot”; naarmate de jaren vorderden meer en meer… Een goed jaar na het overlijden van Stol stond er een nieuw drama voor de deur van de Groenen Boomgaard…letterlijk! Finne was hysterisch; haar schoonbroer bracht haar in de vroege ochtend naar “huis”. Ward was verongelukt! Het duurde twee volle dagen vooraleer Peter de ware toedracht te weten kwam. Ward was ’s nachts samen met zijn broer en hun vriend Marcel Van Dam op strooptocht vertrokken. Finne had hem al enkele weken in bedwang kunnen houden, want hij liep nog altijd op “krukken”. Een paar weken voordien had een auto hem van zijn fiets gereden en was zijn been op twee plaatsen gebroken. Maar die nacht was er geen houden aan; ’t was pikkedonker en ’t regende hard… ideaal weer voor stropers! 1952; Wis, Finne en Lans in de rouwstoet van Stol -74-


1951;nonkel Ward

Wat er die nacht in ’t bos juist is gebeurd zullen we nooit weten, maar rond een uur of drie hebben Ward’s broer en zijn vriend Marcel met de kruiwagen een dodelijk gekwetste Ward thuisgebracht bij Finne. Hij had van dichtbij een lading hagel in zijn buik gekregen! Het scenario dat zich in dat kleine huisje in Steenhuffel heeft afgespeeld kennen we niet, maar het was een paniekerig-vergeefse poging om Ward’s leven te redden. Dokter Albert Van den Bruel is hem nog met zijn gloednieuwe auto komen ophalen om hem met Finne naar de kliniek in Vilvoorde te brengen, maar in Grimbergen zijn ze moeten terugkeren. Ward was onderweg overleden en er zat niets anders op dan hem naar het “doodshuisje” van Steenhuffel te brengen. Nog dezelfde voormiddag werden Ward’s broer en Marcel door de gendarmes ondervraagd. Aanvankelijk hadden

Het huis van Jan Schampaert(Stol) op de Dries

Het kleine (inmiddels gerenoveerde) huisje van Ward en Finne in Steenhuffel

ze verklaard dat Ward thuis door dieven was overvallen en neergeschoten. Het was zo’n zwakke poging om hun stroopactiviteiten te verbergen dat ze al na tien minuten door de mand vielen. Bij de tweede versie was Ward met zijn geladen geweer over een uitstekende boomwortel gestruikeld en bovenop zijn loop gevallen. Maar hoe kon dat? Met twee “krukken” door ’t bos lopen en een tweeloop vasthouden en laden?

1953; weer een rouwstoet; v.l.n.r. Noë; Gust; Sooi; Mil; -75-


Bij de derde versie verklaarde Marcel Van Dam dat Ward verschillende keren had aangedrongen om ook eens een schot te mogen lossen. Toen hij hem het geladen geweer aangaf moest Ward één “kruk” loslaten en struikelde hij…waarbij de tweeloop, die op scherp stond, afging en zowel Marcel als Ward verwondde. Hoe dan ook, Finne (38 j.) had aan heel deze intrige geen boodschap. Haar man was dood en haar huisje in ’t bos bleef leeg. Zij zou rouwen in de Groenen Boomgaard, jarenlang… Peter was ondertussen 81 jaar; hij was op korte tijd Nette en Stol verloren; kleine Pierre was al een hele poos ernstig ziek en zijn dochter-weduwe liep dag in dag uit te huilen. Een situatie die hem nauwelijks ruimte liet om zelf al die tegenslagen te verwerken. De enige remedie die Peter kende om met verdriet om te gaan was hard werken. Hij zou ondanks zijn hoge leeftijd zijn 1954; de immer bedroefde Finne tussen Wis en Lans

1953; voor de Groenen Boomgaard; v.l.n.r. Wis; Roger; Tjen; Marcel; Florence ;Finne; Pierre

-76-


1953; v.l.n.r. (in de schaduw) Roger; Wis; Marcel; Trinet; Peter; Tjen; Florence

“bedrijf ” verder besturen tot in de late fifties. Ik heb hem als kind nog verschillende jaren in actie gezien en kan uit die periode gelukkig talrijke mooie herinneringen ophalen. Ik gebruik die twee adjectieven opzettelijk na elkaar, omdat “geluk” en “mooi” dan toch eindelijk in dat bewogen leven van Peter een plaats kregen. Hij zou voldaan toezien hoe in de Groenen Boomgaard de toenemende welstand de laatste armoede verdrong, hoe de moderne tijd -zij het aarzelend- toch ook de Dries bereikte, hoe zijn “gezin” (Gust, Noë, Finne, Wis, Roger en Pierre) een stabiele en zorgeloze toekomst tegemoet gingen.

-77-


1952; Pierre met zijn boezemvrienden Willy Mesaus en Miel Roelandts

1953; Finne, Florence, Tjen en Marcel

1952; Finne in Steenhuffel -78-


1953; pasfoto van tante Wis

1953; Wis, Lans en Finne; Marcel, Roger & Tjen

1955; Lans & Wis met Tjen en Marcel

1952; Boezemvrienden op de Dries, voor de komst van ’t beton

-79-


De ‘fifties’ in Wolvertem-City De dramatische gebeurtenissen in de Groenen Boomgaard vormden een schril contrast met het naoorlogse optimisme van de beginjaren vijftig, dat op de hele Dries duidelijk te merken was. Er werd opnieuw “Dries Kermis” gevierd op de weide van Puttemans; met frietkot, ballenkraam en vreemde kunstenmakers, maar bovenal met het openluchtbal waar iedereen zich ’s avonds in zijn mooiste kleren naartoe haastte.

Processie op de Hoogstraat

De grote processie in juni, de Vlaamse kermis, halfoogst… het was er allemaal terug en bij elke gelegenheid werd er gezongen of gedanst. Geen feestdag ging voorbij of men stapte in stoet rond, al dan niet verkleed, met of zonder fanfare. De bewoners van de Dries hadden zelfs hun bescheiden buurtcomité vanonder ’t stof gehaald. Kermis, inhuldiging van de Burgemeester, vaderlandslievende herdenkingen, de “Moötertrappers” waren altijd van de partij! Het leek een bonte bende ongevaarlijke jongeren die zingend van herberg tot herberg flaneerden. Van de Groenen Boomgaard naar “Cent”, achter “de kazernen” en dan naar “Pirre”, rechtover

Midden jaren vijftig; eerst naar de mis en de processie; daarna eindelijk naar de kermis! -80-


De grote processie duurde lang, vooral voor hen die de heiligenbeelden droegen, daarom werden er onderweg een paar “rust-altaren” opgesteld, zoals hier op de Dries.

Jef van Bekker… wie goed naar hun liedjes luisterde wist dat zij feitelijk een ludiek- verpakte protestbeweging waren.

Moötertrapper Pierre

Het gemeentebestuur had de Dries al generaties lang een beetje als onderontwikkeld gebied behandeld en gehouden. Elektriciteit kwam er pas 15 jaar nadat ’t dorp die kreeg en zelfs nu nog waren waterleiding en telefoon kleine “wonderen” die men alleen in ’t centrum kon aantreffen. De Driesstraat was nog altijd een kasseiweg zonder riolering of verlichting en elke regenbui veranderde elk boerenerf dat wat lager lag dan de straat in een modderpoel. De “Moötertrappers” was dan wel een spotnaam waarmee men wat neerbuigend verwees naar die achtergebleven bewoners van de Dries, maar hun vastberaden protest werd uiteindelijk toch gehoord op het gemeentehuis…

-81-


Enkele strijdliedjes van de Moötertrappers Strijdlied der Moötertrappers op de melodie van de Vlaamse Leeuw Wij zijn de Moötertrappers en fier op onze naam Wij willen hier geen vreemde in onze rangen staan (refrein; 2x) De Dries is nu ontketend, wij hebben een maatschappij En ieder mag het weten, Moötertrappers dat zijn wij Wij gaan ons amuseren alhier op onze wijk En ook eens defileren met een uitstap in het slijk Wij mannen hier tesamen, wij kennen onze leuze goed Wee hem die ooit durft schamen te zijn van ’t driessche bloed Die zal het hem berouwen dat hij gaat in ’t verschiet We zullen hem beschouwen de dries behoort hem niet En nu eens fel gedronken, ons maatschappij is hier De glazen volgeschonken met schuimend bacchus bier Zo leven wij eendrachtig al voor ons stil bestaan En eens zijn wij zo machtig om door het dorp te gaan!

Zang der Moötertrappers Het Driessche volk kwam eens te samen; mannen van een wijs belijd Die zich nooit eens lieten schamen wanneer er waarheid werd gezeid Nu ons volk wil zich herleven; aan hun hart eens vreugde geven En wij zingen dan tevree: aan het driessche volk Hoezee Krachtig nu en zonder schromen stichten wij ons maatschappij En wij zullen ons vurig tonen, al over onze heerschappij Flink op stap en nu gedragen ’t wapen onzer maatschappij Wijl de mannen de trommel slagen en onzen zang geheel verblijd Na den zang ook onze wenschen; we vragen een nieuwe laan En ook licht voor onze menschen, die nog in ’t donker gaan Nu al zingend onze bede, gij allen van den hoogen raad Wil toch eens aandacht geven ’t geen op ons plak geschreven staat Dan zal ’t driessche volk herleven, rondom U zullen wij dan zweven En roepen wij dan tevree: aan het driessche volk Hoezee (refrein)

-82-


Het nieuwe lied der Moötertrappers op de melodie van “daarbij die molen” We zingen nu het nieuwe lied, het lied der maatschappij Hoor eens wat deze zang bedied, ’t is van moörtrapperij Als ’t regent hier in onze straat, dan is hier alles plat Wanneer men wandelt vroeg of laat, de slijk drest aan ons g… Daar bij die trappers, die Moötertrappers Daar is nog eendracht symbool van hunne macht Daar bij die trappers, die Moötertrappers Die zullen toonen hun wil en hunne kracht (refrein) De meisjes al van de straat, die klagen hunne nood Ze schamen zich ge weet hoe ’t gaat in ’t slijk ja sapperloot De jongens komen toch maar af, ze kennen den toestand goed Ze zeggen voor ons is’t niet te straf, ‘k heb ook moörtrappersbloed Gij allen die ons ziet en hoort en die ten rade gaat Pas op dat ge niet versmoord in zulke vuile straat Maar nu schuurt men hier alles weg wanneer ons feest is daar Aanhoor nu eens ’t geen ik U zeg, ze maken ’t voor ons klaar

Lied der Moötertrappers op de melodie van “vliegt de Blauwvoet” De mannen van den dries zijn hier weer feestelijk te gaar Wie mint geen vrouw, wie lust geen bier past niet bij onze schare Hoezee, Hoezee; Hoezee, Hoezee In vreugd en rouw den dries getrouw; Hoezee, Hoezee (refrein) Wij zingen blij en welgezind ons lied op Vlaamse tonen Van open veld, van weer en wind, zijn wij de vrije zonen Wanneer wij stampen in het slijk van onze vette gronden Dan komt er weelde in het rijk en brood voor alle monden Wij trekken door de harde klei der rijk bemeste voren Bevruchten bosch en veld en wei en scheppen golvend koren

-83-


1953; bij elke gelegenheid “verkleed” de straat op…

-84-


1955; De aannemers en werfleiders van de Driesstraat

Of was de aanleg van de nieuwe Dries in het midden van de jaren vijftig gewoon het gevolg van een administratieve beslissing om een behoorlijke verbinding te trekken tussen de twee provinciebanen (Brussel-Boom en Vilvoorde-Aalst) die Wolvertem omsloten? In elk geval, op een half jaar tijd waren de kasseien opgebroken en vervangen door een brede betonnen Driesstraat, compleet met grachten die het overtollige water wegvoerden en verlichtingspalen waarlangs kabels ook het telefoon-net tot hier brachten. Het poĂŤtische beeld van de Driesstraat was hiermee wel definitief verdwenen, maar de activiteiten van de boeren net naast die betonnen baan zouden nog jaren doorgaan. De boerenstiel had weinig boodschap aan de frivole “fiftiesâ€?; er moest hard gewerkt worden en wel met de handen! Dat was niet veranderd. In de Groenen Boomgaard kwam er al regelmatig een auto op de hof gereden en ook de werkmannen en aannemers van de nieuwe straat

1955; de nieuwe tijd op de Dries?

1955; Peter Dries en de werfleider -85-


1957; gemeenteplein met de Hoogstraat (* is ’t Sneppeken)

1957; gemeenteplein met zicht op de Statiestraat

waren dagelijkse gasten. De “oude oorlogsverhalen” en de boerenspreuken moesten dan ook plaats maken voor anekdotes over de cinema, opschepperij van een duivenmelker of commentaar op de voetbalmatch van afgelopen zondag. Maar daar bleef het bij… Peter Dries had een bedrijf te “runnen” en hij deed dat op de traditionele manier die hij thuis had geleerd. Hij was de patriarch-boer die de orders gaf en de zaak draaiend hield. Gust, Noë, Pierre, Roger, Wis en Finne voerden uit, zonder ook maar één keer aan de bestuurscapaciteiten -86-


en de ervaring van hun vader en grootvader te twijfelen. De onbetwiste hoofdrolspeler in de Groenen Boomgaard bleef tot op hoge leeftijd Peter zelf, hij zou tot in 1962 zijn ouderwetse maar toch zo gezellige stempel blijven drukken op alles wat daar gebeurde. Ik vertel jullie er wat verder alles over, maar om te begrijpen in welke mate dat contrasterend-rustige ritme van de Dries mij aantrok gaan we eerst even naar ’t centrum van Wolvertem, waar ik opgroeide. Mijn “kleine wereld” was ’t gemeenteplein. In de jaren vijftig liep je daar als kind geen enkel gevaar; een auto kwam er maar om ’t half uur voorbij, voetballen of knikkeren deed je gewoon op straat, je kende iedereen die er woonde en iedereen kende jou. Van pedofielen had nog nooit iemand gehoord; als je honger of dorst had moest je daar niet eens voor naar huis! De huizen rond het plein vormden een aaneengesloten decor van winkels, herbergen en ambachten, in de schaduw van de robuuste kerktoren die iedereen dreigend aanmaande tot een 1956; pré-Nintendo tijdperk

1957; gemeenteplein met zicht op de Merchtemse Steenweg

onafgebroken vroomheid. Drukkerij Troost, waar Sinterklaas in december de vitrines vulde; kruidenier Bonougure met de strenge Alexander, die we spottend “Super-rien” noemden; beenhouwer Jef van de Met en zijn zoon Marcel die maar half zo gierig als zijn vader was en ons regelmatig een “schelleke saussis” toestopte; de Cambrinus met daarnaast Julien de Coiffeur; niet langer een barbier maar een moderne kapper, inclusief “salon”, met op de arduinen trap zijn vader, die achtergebleven leek uit de vorige eeuw… de man heette Zacharias alstublieft! Notaris De Smet en schoenmaker Jef De Pauw. Daarnaast ’t Sneppeken, waar patiënten van buurman dokter Van den Bruel hun consultatie afwachtten. De “verboden” sigarettenwinkel van Madame De Carlé met ernaast kleermaker Jaak en zijn zoon “communiekostuum - Frans”. Bakker

-87-


Contrasten van de “fifties”; Pierre en vriend Roger Baudewijns & de nieuwe Wurlitzer Juke-box

Van Den Brande met zijn wereldberoemde “pattékes”; de herberg van Julia Houman met haar neef, de apotheker; “Kavit”, waar ze gans de week door ijsjes verkochten en op de hoek een echt Hotel, annex herberg en winkeltje met een overvloedig aanbod van de allerbeste snoep. Ze spraken allemaal dezelfde taal in ’t centrum: de “commercie-taal” en ze hadden dezelfde ideeën: modern, vooruitgang, vernieuwen… Geen afgunst, geen drukte, maar iedereen “goed bezig”!

1956; Philidoor, Hypoliet, Mathilde en de Schipper

Nonkel Bob zong “kom toch eens kijken”! -88-


Alles was op “de Met” verkrijgbaar en elke week trok wel iemand de aandacht met iets nieuw. Bij “Kalich” in de Statiestraat hadden ze een Juke-box gekocht die volautomatisch drie 78-toerenplaten speelde als je er een frank instopte. Soms hoorde je tot op het plein de melodietjes van Bobejaan, Sinatra, Caterina Valente of Annie Cordy. In de Snep was de eerste televisie gearriveerd. Daar kwam heel ’t centrum naar “Schipper naast Mathilde” kijken en zolang die uitzending duurde was’t er “café zonder bier”, want mijn ouders keken allebei mee! Ik was het enige kind van Wolvertem dat ‘s woensdags-namiddags dertig vriendjes over de vloer kreeg… om Nonkel Bob te zien. Dat kleine zwart-wit kastje was een wonder en vooral als er belangrijke sport-evenementen werden uitgezonden bleek het de meest rendabele investering ooit. Dan zat de Snep bomvol en zelfs buiten supporterden tientallen kijkers van op de stoep, desnoods op omgekeerde bierbakken! De “nieuwe tijd” maakte in versneld tempo zijn “entree” en spiegelde iedereen een toekomst voor waarin alles mogelijk was. Zelfs de stoutste dromen werden werkelijkheid… Films werden er al een tijdje vertoond in de parochiezaal, maar de censuur van de clerus had die voorstellingen tot nu toe beperkt tot “Witte’s van Zichem”, “Dikke & Dunne’s” en “Bernadetjes”. In de nieuwe cinemazaal van “t Hol” daarentegen deden “goden” als Gregory Peck, Audrey Hepburn, James Dean, Marlon Brando, Dean Martin en… Marilyn Monroe… hun intrede. Pastoor Vanderhasselt zou de eerstkomende jaren nog veel dreigende sermoenen moeten schrijven om al die losbandigheid binnen de perken te houden! Maar, geen nood, de kerk zou er ondanks al deze nieuwe invloeden nog een aantal jaren in slagen om zijn dominante rol te handhaven. De “zonde” bestond nog en de van kleinsaf ingelepelde vrees voor verdoemenis en hellevuur verzekerden dat. En je moest “klein” beginnen: de verplichte procedures rond eerste en plechtige communie hielden potentiële dwalers op het rechte pad. De jeugdbewegingen kenden hun glorietijd. Gepatroneerd en gecontroleerd door de “proostonderpastoor” zorgden die ervoor dat het kerkbezoek tussen puberteit en volwassenheid niet onderbroken werd, op “straffe van uitsluiting”! Een ander decadent idee waar pastoor Vanderhasselt bij huiverde was dat de “Nieuwe Tijd” beweerde gelijke kansen te brengen voor iedereen. De Bijbel was dan wel dezelfde voor de boeren achteraan in de kerk, als voor de burgers op hun eigen gesculpteerde stoelen vooraan, maar er moest en zou toch wel een klasseverschil blijven zeker… Misschien was dat wel het meest typische aan de “fifties”: in de praktijk bleef er een grote afstand tussen de werkman en de burgerij, maar de televisie, cinema en radio verkondigden theorieën die ook de armste van het dorp bewust maakte van een zekere eigenwaarde. Daar kon zelfs de pastoor niets meer aan veranderen!

-89-


1958; familie Cloots voor ’t Sneppeken -90-


1958; de meisjes van de KAJ achter Bekker’s boomgaard -91-


1955; onderpastoor Van Gucht en zijn KAJ-jongens

Pierre, Marcel Baudewijns, Hubert Van De Moortel en Jefke Valk

poseren voor drukkerij Troost

‘Kees Brug’ en ‘Ray Monty’; Fanfare “de Vrije Vrienden” had de lelijke gewoonte om liefst 4 maand op voorhand overal affiches op te hangen voor hun jaarlijkse show; het was voor iedereen dan ook telkens heel lang “aftellen”! -92-


De schrik voor de gevestigde orde ruimde stilaan plaats voor een beleefde tolerantie: als Madame van de Notaris bij de beenhouwer de wachtende klanten negerend, haar bestelling deed, werd zij nog wel eerst gegriefd, maar niet zonder schuchter protest ofgemompel van de “gewone” vrouwen. Dat was 5 jaar voordien onvoorstelbaar. Het was een overgangsperiode, waarin de ingeburgerde “apartheid” van de hogere klasse nog wel aanvaard-, maar niet langer als vanzelfsprekend beschouwd werd… eerder een pittoresk overblijfsel van de oude tijd. Voor speciale gelegenheden was er zelfs een ongeschreven protocol dat die gevoelige verhouding voor iedereen regelde. De hierna volgende anekdote is daar een mooi voorbeeld van: elk jaar organiseerde fanfare “de Vrije Vrienden” een concert in de parochiezaal, gevolgd door een “bonte avond” met Kees Brug. Dat begon om acht uur, maar om halfacht zat de zaal al afgeladen vol. Behalve de eerste rij… die was gereserveerd voor de kleine aristocratie. Hoewel het doek nog dicht bleef, was voor ons de show dan al begonnen! Druppelsgewijs deden de “beroemdheden” van ons dorp hun entrée en rond kwart na acht keken we nieuwsgierig uit naar wie de laatste plaatsen zou innemen. Dat was steevast Madame van de Dokter en Madame van de Ontvanger, maar niet zonder eerst met opgeheven hoofd en in alle rust de hele eerste rij een handje te schudden. Dan stampte er achter het doek iemand drie keer op de planken, waarop heel de zaal stil werd. Dat was het “moment suprème” voor de twee eredames vooraan, die nog een paar minuten verder converseerden…in ’t Frans! Voor ons was dat niet meer dan wat “quesquejevous”-gebrabbel, maar ’t was Frans en het scenario hield voor dat we dat allemaal moesten gehoord hebben. Pas als dat detail geregeld was stampte iemand een tweede keer op de planken en ging ’t doek eindelijk open. Dan werden we allemaal door Kees Brug en Norma Hendy meegenomen in een wervelende show door de “nieuwe tijd”. Allemaal, zonder onderscheid… De man nam zonder blozen geregeld de autoriteiten van de eerste rij op de korrel en bevestigde met die fragiele oefening de gelijkheid tussen alle aanwezigen.

Volgende pagina’s: Wolvertem had twee fanfare’s; Sint Cecilia, in de volksmond “d’oude”, die gesponsord werden door de brouwerij van Sjaale Keers; Zij repeteerden in “’t Hol, gaven een bal bij “Kalich” en organiseerden een Vlaamse Kermis mét vuurwerk in de statiestraat, rechtover ’t pensionaat. En de tweede, de “Vrije Vrienden”, in de volksmond “de Nief ”, gepatroneerd door die andere brouwerij van Van Campenhout en door “De Viezen (Wermoes). Zij gaven een jaarlijks bal bij “Den Doef ” en een concert met show in de parochiezaal. Hierna twee mooie foto’s van die fanfares; je kan zo zien welke de oude en welke de “nief ” zijn… -93-


-94-


-95-


Fanfare “de Vrije Vrienden� op stap in de Mottestraat

-96-


1957; fanfare Sint Cecilia poseert op de Vlaamse Kermis

1958; de wereld komt naar BelgiĂŤ

1957; zwart-wit TV in de Snep -97-


De “fifties� in de Groenen Boomgaard

1: schuur/berging; 2: koeienstal; 3: schuur; 4: herberg; 5: kamer Peter; 6: paardenstal; 7: varkenshok/wc -98-


-99-


1953; Pierre op zijn werk (“Lepper”, de zagerij waar ze vooral houten bierbakken maakten)

De opkomst van de “nieuwe tijd” in de Groenen Boomgaard, dat was telefoon en een “ijskast” om ’t bier te koelen. Het telefoonnummer telde maar drie cijfers en om de twee dagen deponeerde ’t ijsfabriek van Strombeek een klomp ijs voor de deur.Voor de rest veranderde er in en rond dat kleine boerderijtje weinig of niets. Ik doe hierna een poging om Peter zijn onderneming van toen “in going concern “ te beschrijven: Het middelpunt was vanzelfsprekend de herberg; je kon moeilijk naast de reclameborden boven de deur kijken en een “aarden” weg, heel breed, heel rechtdoor en heel bergaf, loodste er zelfs de grootste drinkebroer probleemloos binnen. Aan het interieur was de voorbije 50 jaar nauwelijks iets veranderd! Achter de toog kwam je via een paar treden in de koele kelder, niet gekoeld, gewoon koel door het hoge plafond en één piepklein raam. Daar vond je de voorraad bier, de pekelbak en een klein hangkastje met “gaas-deurtjes” om levensmiddelen fris en insectvrij te houden. Rechts een trapje op en je zat in de veel te kleine keuken, waar dan nog eens een trap naar de zolder stond. De keuken gaf dan weer uit op de herberg. Daarnaast telde het woonhuis nog twee slaapkamers: aan de voorkant die van Peter, ingang via de herberg, daarachter die van Wis en haar jongens, ingang via de keuken. (Finne sliep in de kamer van Peter; Gust en Noë sliepen op de zolder-kamer) In dat kleine woongedeelte leefden dus 7 mensen samen; de levensstandaard was al fel verbeterd sinds Pierre, Gust en Noë gingen werken, maar veel comfort was er niet… Wis waste en kookte voor de hele bende in dezelfde omstandigheden als Nette dat had gedaan. Wassen in een tobbe met een vuurtje onder in de stal; drogen en bleken op ’t gras van ’t klein “weiken” voor de deur. En de badkamer, die was buiten aan de pomp.Links naast de herberg had je een schuurtje en een stal. Onder het dak, dat er iets hoger was, was plaats voor een kleine hooizolder. De stal was het domein van twee trouwe zwaluwenfamilies en één melkkoe; via een achterpoortje werd haar mest achter het huis op een mesthoop gevoerd, die net na de winter werd leeggeschept om het land te bemesten. In de zomer stond die koe te grazen op de kleine weide naast Bekker’s boomgaard. Die was niet afgespannen en dus was de koe geketend. Als haar “plekje” afgegraasd was, ging wie tijd had (meestal Pierre of Roger) de paal met de ketting even een paar meter verderop in de grond

-100-


slaan. Zo simpel was dat! En elk jaar deden Peter en zijn jongens met hun koe een “plezierreisje” naar de stier, bij Pèreman in Nerom. ’t Kalf dat daar de vrucht van was, werd dan na een week of acht opgehaald door de “beestenkoper”. Naast de stal had Peter, jaren terug, een berging gebouwd, primitief met enkele betonplaten en golfplaten, maar het was er droog en de perfecte plaats om de kar, de ploeg en de kleine werktuigen te stallen. Rechts, naast Peter’s slaapkamer tenslotte, had je nog een klein bijgebouw met de stal van ’t klein paardje en Finne’s kweeklabo voor konijnen. In de zomer werden er daar 1958; Peter, fier als een gieter voor z’n tuin. een aantal van vetgemest onder de “tesser” op het gras van ’t “weiken”. De voorkant van die kleine stal sprong anderhalve meter vooruit naar de straat toe, net voldoende ruimte voor een varkenshok en een “openlucht”-WC met zicht op de Dries. Er hing een wankel deurtje aan, zonder slot, maar dat hoefde ook niet, ze bleef toch meestal gewoon openstaan. De “troon” zelf had de meest zuivere vorm van “art-natuur”: plank met gat en een paar meter daaronder de beerput, die zijn inhoud jaarlijks wegschonk aan de groentetuin. Eh voilà: al het noodzakelijke om te boeren was er. Peter pachtte een paar dagwand * land op de Dries en in de Vlieten en won er tarwe, bieten en aardappels. Elke vierkante meter grond rond de Groenen Boomgaard werd bewerkt om een ruim gamma groenten, vroege aardappels én witloof te winnen. Links, bij de pomp, werd die tuin begrensd door een vlierstruik en een pruimelaar en rechts, net voor de deur van de herberg, het uitzonderlijk fantasietje: een kleine bloementuin waar, dankzij de winterbijdrage van de konijnen, de Dahlia’s overvloedig bloeiden. Ik liep als kind in de jaren 50 vlotter naar de Dries dan naar de kerk…; als ik er als klein manneke arriveerde “slalomde” ik met plezier tussen al die grote mensen die er woonden, overal profiterend van hun attenties, die ik enkel moest “terugbetalen” met een gemakkelijk kusje op de wang. Ik voelde me daar thuis en er gingen weinig vakantiedagen voorbij zonder dat ik bij Peter Dries gezeten had. Daar heb ik gelukkig een pak mooie herinneringen aan over gehouden. Die verschillen niet zo heel veel van de taferelen uit de klassiekers die het Vlaamse boerenleven verfilmd hebben. Alleen situeren die zich rond of net na de eeuwwisseling, wat nog eens toont hoezeer Peter erin geslaagd was om het authentieke te bewaren. Roger en Pierre brachten dan als tiener wel af en toe een stukje van de moderne “fifties” mee naar huis, toch hadden mijn “avonturen” op de Dries zich net zo goed in de jaren 40 of 30 kunnen afspelen. Ik hoop dat ik er met de hierna volgende anekdotes in slaag om jullie af en toe mee te sleuren naar die ongedwongen sfeer!

* heel mijn jeugd spraken de boeren in de Groenen Boomgaard in raadsels voor mij; het heeft tot mijn 54e geduurd eer ik te weten kwam hoe dat nu juist in elkaar zat; hier gaan we dan : een roei is 18 voet (ongev. 5 meter); een dagwand is 100 roei² (ongev. ¼ van een hectare); een bunder = 4 dagwand (dus ongev. 1 ha.) -101-


Zondag, Peterdag.

1955; op ons zondags naar “thuis”

Mijn vroegste “reality”-herinneringen aan Peter Dries zijn de wekelijkse zondagmiddagbezoekjes. Samen met mijn ouders en broer te voet langs het baantje naast “Borger”, naar ’t brugske over de Molenbeek achter Bekker’s boomgaard. In ’t opgaan liep ik flink mee, maar ’s avonds moest mijn pa me regelmatig dragen… tussen de Dries en de Hoogstraat was’t pikkedonker, ik zag alleen het gloeiend puntje van zijn sigaret op en neer wiegen en meer moest dat niet zijn! Ik kan hooguit een jaar of 3-4 geweest zijn, maar weet nog heel goed dat ik de ster was van zodra we de deur van de Groenen Boomgaard open duwden: er zaten me drie generaties Schampaerten op te wachten met pakkerds en complimentjes. Peter legde direct zijn kaarten neer; Wis graaide me van de grond en “wurgde” me in haar zware boezem en Pierre & Roger lokten me ongeduldig mee naar hun kamer om me wat “deugnietrij” wijs te maken.

Iedereen had dezelfde mening: ik was het mooiste en liefste manneke van ’t dorp. Nicht Denise zou zelfs de jongens links laten en op mij “wachten”! Uit die “vroege jaren” herinner ik me vooral de zwaluwen en de kerstkaartjes… Elke lente namen twee zwaluwfamilies hun intrek in de nestjes tegen het plafond in de stal; en elke zondag trok ik aan Peter zijn mouw om te zien of de “jonkskes” al uitgekomen waren. Als dat zo was hoefde hij maar even in zijn handen te klappen en ze verschenen met open bek op één rij over de rand van de nestjes. Op een keer, midden in hun spannend kaartspel, leek mijn onderbreking net iets te slecht “getimed” want Lomme Wies, die van nature al een lang gezicht trok, bekeek me zo boos dat ik me snel uit de voeten maakte. Maar Peter legde zijn boek kaarten neer, nam mijn hand vast en vertrok naar de stal, mij onderweg geruststellend dat ik geen schrik moest hebben van die “ouwe vieze”. (die 30 jaar jonger was dan hijzelf!) Met de Kerst- en Nieuwjaarsdagen kwamen er in de Groenen Boomgaard, net zoals elders, een aantal kerstkaartjes toe. Die verdwenen vlug in de schuif van de grote tafel naast de stoof. Sinds Meter gestorven was op Kerstnacht, was er nog weinig reden om Kerstmis te “vieren”. Ik heb er nooit een kerstboom gezien, zelfs niet bij ons thuis. Kerstmis was taboe! Maar ik wist die kaartjes wél liggen… als mijn ooms druk aan’t kaarten waren en mijn tantes in de keuken de kramiek inboterden, dan graaide ik vlug in die schuif naar al die mooie winterprentjes. Het duurde nooit lang of de “glinsterinskes” aan mijn

-102-

De Molenbeek achter Bekker’s boomgaard


1956; Denise, Finne, Peter en Wis poseren voor Bekker’s Boomgaard 1955; tante Wis

kleine vingers verraadden dat ik weer in die verboden schuif had gezeten. Tante Wis haalde dan vlug een zakdoek uit haar mouw, kuiste met een knipoog mijn handjes af en het “incident” was daarmee gesloten… tot de zondag daarop. Het s’ zondags “naar thuis gaan” van enkele jaren later zit vanzelfsprekend wat ruimer in mijn geheugen. Als gastje van 8-9 jaar bleef ik nog altijd het “charmeurke”, maar ik was toch al oud genoeg om te onthouden dat die kramiek-namiddagen niet allemaal “koekenbrood” waren! Iedereen vond niet iedereen even sympathiek… maar Peter was er toch in geslaagd om al zijn kinderen en kleinkinderen regelmatig op bezoek te krijgen. Niet allemaal dezelfde zondagnamiddag Maar met zo’n grote familie was er nog veel volk als maar de helft opdaagde. Rie met Emma en hun dochter Denise waren elke week de eersten; om twee uur stipt, je kon er je uurwerk op regelen. Emma was nogal gierig én bazig, die wou zeker nooit een tas koffie missen! Denise kwam voor ’t gezelschap van Pierre en Roger; en Rie, die had niks te zeggen en kwam gewoon mee. Hij was nogal een miezerig type die tien keer op een namiddag ’t stof van zijn schoenen veegde en nooit zijn benen overeen kruiste, opdat de plooi in zijn broek zou blijven…altijd wel over iets brommend. Miel en Nie vertrokken ook stipt op tijd in de Oppemstraat. Miel was een typische Schampaert; schichtig, zenuwachtig, altijd gehaast om wie weet welke reden! Tegen dat ze aan ’t Godshuis waren had Miel al 200 meter voorsprong op zijn vrouw en dochters, zonder succes, Rie zou hem telkens weer voor zijn. Nie was zijn tegenpool; kalm, bedachtzaam, langzame volzinnen, volledig op de hoogte van het wereldnieuws èn klassieke muziek liefhebber… De vrouw zweeg dan ook meestal de hele namiddag! Net naast Miel en Nie woonde Trinet, de oudste van de bende. Zij was getrouwd met de veel oudere Jef Van Der Beken, een immer nors man, die bijna nooit tijd had om mee te komen naar de Dries. Hij lag meestal in zijn tuin op zijn buik te wachten tot er een onkruidje het waagde om boven te komen! Met Trinet had mijn moeder, die 20 jaar jonger was, de bijzonderste band. (waarschijnlijk had zij als oudste in die grote kroost wel regelmatig 2e moeder gespeeld.) Die lieve oude vrouw was meter

-103-



van mijn oudste broer, die haar mémé noemde; en dus deden we dat allemaal, ’t kwam veel gemakkelijker uit mijn mond dan tante Trinette!Ik heb hopen koekskes, fruit en snoep van haar gekregen, altijd achter de rug van haar Jef, maar dat heeft niet veel geholpen… boze Nonkel moest duidelijk van mij niet weten en hun agressieve Duitse Scheper Sonja nog minder; ik ging er alleen naartoe als’t niet anders kon. Soms, als ik mémé zo opgewekt en ontspannen op de Dries bezig zag, had ik het gevoel dat zij ook alleen maar terug naar huis ging omdat het niet anders kon! Sooi en zijn familie, die moesten “van de overkant” komen en het water was tamelijk diep… Hijzelf had dan wel die typische Schampaert-zenuwtrekjes, toch flaneerde hij altijd goedgezind door de Groenen Boomgaard en permitteerde zich daarbij zelfs regelmatig een paar danspasjes. De “Schotch” van 1957; broer Marcel met buurmeisje “Sjaale Keers” die bij ’t kaarten gedronken werd zal wel geholpen hebben, maar zijn opgewekt gemoed had meer te maken met zijn succesonderneming: een grote baancafé naast de snelweg Brussel - Boom. De gigantische parking voor de deur maakte het de vele internationale transporteurs makkelijk en zelfs ’s zondagsmiddags was het er druk. Wiske bleef dan ook dikwijls in haar zaak, die ingevolge dat moderne “wereldclienteel” qua interieur, bediening en aanbod 10 jaar vooruit was op alle andere café’s van het dorp. Het verwonderde mij dan ook niet dat Mariette en Paul dikwijls meer oog hadden voor al die nieuwigheden dan voor dat ouderwets gedoe van de Dries.Het koppel dat het laatst arriveerde was Marie en Pië; zij woonden vlakbij in de Mottestraat, waar ze een groentewinkeltje en bierdepot uitbaatten. Marie haar winkeltje was ook ’s zondagsmorgens open en Pië moest regelmatig tot ’s middags de baan op om met zijn “Lamot” de dorstigen te laven. En dan waren er natuurlijk de twee vaste waarden van de Groenen Boomgaard. Gust, de “Juge” en Noë, de “Flosh”, de gezworen vrijgezellen, die altijd gelijk hadden en dus onafgebroken met elkaar discussieerden… ook als ze paradeerden in hun fanfare uniform van de Vrije Vrienden en “stoeften” dat ze veel betere muzikanten waren dan mijn Pa, die lid was van “d’oude”. Gust was een trouwe “huismus”. Noë daarentegen vluchtte meestal na een poosje, richting Hoogstraat. Marie Verhest trok hem meer aan dan zijn broers en zussen. Hij stak zijn emoties voor haar ook niet weg en vergat na elke pint haar “getrouwd statuut” wat meer. Maar Marie was een sluwe cafébazin… veel van haar

1958; poseren voor de schuur met mijn vriend Peter

(links) 1956; de “charmeur” van de Groenen Boomgaard. Laat je niet misleiden door mijn zondagse outfit… ik was als kind meestal niet zo piekfijn uitgedost. Het systeem was het volgende: tante Finne, die niet veel andere activiteiten zag zitten,breide puls, sjaals, kousen en al wat je maar kon dragen in breiwol voor Pierre en Roger. Als ze te klein werden ging alles naar mijn broer en als die er uitgegroeid was, was het mijn beurt. Tegen dan zaten er al gaten in de ellebogen en waren de boorden versleten. Dat loste tante Finne eenvoudig op door de mouwen “af te trekken” en er nieuwe aan te breien, meestal in een verschillende kleur, maar behalve ik maalde daar niemand om! -105-



1958; de baancafĂŠ van nonkel Sooi en tante Wis naast de snelweg Brussel-Boom


1958; ’t café van Marie Verhest en haar man René, die een taxibedrijf had.

vaste klanten waanden zich favoriet! Ik twijfel nu nog of Noë dat wel ooit begrepen heeft. Natuurlijk mag ik ook “the greeving widows” niet vergeten… feitelijk waren er twee: Wis was sinds september 1956 ook weduwe, maar allerminst “greeving”! Finne daarentegen, breide en schreide de dagen aan elkaar nadat ze haar Ward verloor; toch was de zondagnamiddag ook voor haar een korte opluchting; ze nam me dan mee naar haar jonge “nesten” in ’t konijnenhok en “kocht” kussen… ze vroeg me steevast wie haar beste vriend was en gaf me twee frank als ik zei dat zij dat was. Met een kusje erbij was het tarief zelfs vijf frank! En waar was tante Wis? Die trachtte zenuwachtig maar kordaat die hele bende onder controle te houden en de kaartende mannen op tijd te voorzien van drank, wat geen “makkie” was, want ook veel boeren uit de buurt speelden mee. Wat later op de middag zette zij in de keuken de koffietafel met kramiek en “echte boter”. Gezien het plaatsgebrek werd er meestal in 2 ploegen gegeten, eerst de tantes en de kinderen, daarna de nonkels. In die 2e ploeg vielen regelmatig grote gaten omdat de “Schotch” en de hoogoplopende discussies bij ’t kaarten het bloed te veel hadden verdund en een “broederlijk avondmaal” uitsloten. Dan verdween Peter Dries gewoonlijk enkele keren in zijn slaapkamer, weg van die drukte… een kwakje van zijn fles jenever en hij kon er weer tegen! Ik had de indruk dat het altijd wat kermis was op de Dries als ze allemaal samenkwamen; niemand reclameerde op me; ik kreeg ALTIJD wat ik vroeg (‘k hoefde maar ’t rijtje af te gaan) en ik kon regelmatig ontsnappen om met Pierre en Roger “preekheren” te gaan schudden of Bekker zijn fruit te pikken of… onder de “Stenen Brug” in ’t geniep aan een sigaret te trekken. De fifties-zondagen op de Dries waren zeker “mijn ding”!

-108-


1956; tante Wis en Peter

1958; Pierre met tante Wis voor Bekker zijn boomgaard

1957; Roger en Pierre met Finne

De “Stenen Brug”; bovengronds is ze weg; eronder is niets veranderd

1959; Pierre en Florence met Yves, het jongste en tevens “laatste” kleinkind van Peter. -109-


Boer Tjen

Het land dat Peter pachtte in de Vlieten (nu staat de Veiling er op)

We gingen in de jaren 50 niet enkel op zondag naar “huis”… De “grote werken” op Peter Dries zijn boerderijtje werden altijd op zaterdag gepland, omdat iedereen dan thuis was. Dat wou daarom niet zeggen dat de hele familie kwam meehelpen, maar in de jaren B.S. (voor de Snep dus) waren wij wel meestal présent en samen met Gust, Noë, Finne, Wis, Pierre en Roger, vormden we toch een vrij indrukwekkende ploeg.Het was alleen spijtig dat de boerenstiel de gewoonte had om iedereen om zeven uur ’s morgens ’t land op te sturen. Ik sleepte mezelf achter mijn pa, ma en broer, meestal met de grootste tegenzin naar de Dries en kon er niet bij dat Pierre en Roger daar op zo’n onhebbelijk uur al liepen te fluiten.

Mijn specialisatie was de aardappelteelt… De mannen hadden met hun riek kluit per kluit omhoog geworpen en als de zon de grond wat opgedroogd had, raapten de vrouwen de aardappels die de naam verdienden, op. Het klein grut dat overbleef moesten mijn broer en ik oprapen. Onze “oogst” was dan al gedegradeerd tot varkensvoer en als de rieten mand vol was moesten we op de koop toe op Pierre of Roger te roepen om ze leeg te gieten, omdat we daar zelf te klein voor waren. Desalniettemin voelde ik me een onmisbare schakel in het tafereel en als tante Wis ’s middags arriveerde met haar grote koffiekannen en boterhammen met hesp, stond ik als eerste in de rij! Dat was het hoogtepunt van de dag voor mij, want patatten rapen, daar deed mijn kleine rug vlug zeer van… stoeien met Peter en tante Wis charmeren lag me meer. En die kleine rooie appeltjes op Bekker zijn bomen lonkten al de hele voormiddag! Zo’n gezellige familiepicknick, op mijn kont in ’t droog patattenloof en Wis haar veel te dikke boterham in mijn vuile pollen, daar kon zelfs de “kramiek op zondag” niet tegen op. De enige valse noot van zo’n poëtisch halfuurtje was meestal Noë; die kon plots om onverklaarbare reden uit zijn krammen schieten, om tierend het land af te lopen… richting Marie Verhest. Een halve dag werken was zijn absolute maximum; daar was Peter al lang mee tevreden. Als “Flosh” er geen zin in had, kon die gemakkelijk twee-drie dagen in zijn bed blijven liggen om daarna lijkbleek op te dagen, een koppel “pale-ales” te drinken en zonder een woord in de tuin gaan te graven, alsof er niets was gebeurd. Ik vermoed sterk dat Marie Verhest iets te maken had met die plots wisselende gemoedsstemmingen! Minder gezellig dan de aardappeloogst, maar wel met meer spektakel, was het “pikken” van ’t graan. Voor mijn tijd was dat nog handwerk; Peter en zijn oudste zonen verdwenen dan voor dag en dauw naar de Vlieten en keerden ’s avonds laat, gebroken terug. Nu reed een pikdorser een half uurtje heen en weer en de klus was geklaard. De balen stro lagen netjes ingebonden in rijen op ’t land en de tarwe zat in jutte zakken, die enkel nog met een koordje dichtgebonden moesten worden. Ik raakte nooit uitgekeken op die reusachtige “tovermachine”! En ik was niet alleen; al dat technisch vernuft verbaasde ook Peter elk jaar opnieuw. Oogsten zonder werken, het leek meer op een familiefeestje. De enige die doodop was, dat was

-110-


ik, omdat ik elk baantje naast de pikdorser meeliep. Maar de beloning was groot… voor de laatste rit trok de loonwerker me vast en zeker omhoog en stond ik fier als een pauw naast hem om met “ons” ijzeren gevaarte de Dries op te rijden en daarbij de rest van de familie te imponeren. Dat lukte maar half. De mannen waren daarvoor te druk in de weer. De zakken tarwe werden op de kar geladen, die zo vlug mogelijk verdween, richting Groenen Boomgaard. Via de trap in de keuken droegen Pierre en Roger ze dan één voor één naar hun veilige droge eind-bestemming op zolder. 1957; Pierre en Roger met tante Wis Die voorraad werd dan spaarzaam aangesproken om één zak tarwe per keer naar “Jean van ’t Muylerken” te voeren. Van de molenaar ging de zak -ondertussen meel - naar Van Den Brande, die er de nacht daarop voor een symbolische vergoeding brood van bakte. Dat was de procedure sinds “huisbakker” Nette overleden was. Een heel stuk later op ’t jaar moesten de bieten gerooid worden. In die tijd zaten bieten nog voor het grootste deel onder de grond en moesten Noë, Gust, Pierre en Roger ze met de riek één voor één loswrikken. Dat was natuurlijk geen werk voor kinderen. Het loof eraf snijden, voordat ze gerooid werden, dat kon ik wel. Ik haatte de ijskoude nattigheid van dat werkje, maar het hoorde nu eenmaal bij mijn “opleiding” als boer en dus deed ik mijn best. Het voordeel ervan was dat een kruiwagen loof niet zo veel woog. Pierre of Roger hielpen er mij mee van ’t land en ik geraakte zonder veel moeilijkheden tot bij Peter in de stal. Daar deed ik dan als een volwaardige partner met hem de “voeder-ronde”. Koe, paard, varken en konijnen eten geven, ‘k had er geen enkel probleem mee, zolang er maar geen uitmesten mee gemoeid was, dat lag wat gevoeliger. En ’s winters had ik een bijkomende handicap; ik kon wel met drie, vier bieten in mijn mand van aan de bietenkuil tot in de koestal geraken, maar ik had Peter nodig om ze met zijn scherp mes in stukken te snijden. Dat zou hij me pas leren als ik ouder was, ook al had ik hem nog maar enkele maanden terug bewezen wat een ondernemend boerke ik al was: In de grote vakantie van 1959 had “madame Leo” (die zich in haar knalrode frituur op ’t gemeenteplein voorbereide op de kermis) mij gevraagd of ik niemand kende die beesten had… Ze vond het jammer om al die aardappelschillen -uitstekend veevoeder- zomaar weg te werpen. Ik was wel direct kandidaat “voor de boerderij van mijn Peter Dries”, maar haar gratis aanbod was “franco-frituur”! Hoe ik dat opgelost heb? Ik ben naar mijn vriend Johnny Van Humbeek in de Oppemstraat getrokken, twee weten meer dan één nietwaar. In hun kelder stond net wat we nodig hadden: een kinderwagen in prima staat! Slechts vier vijzen losmaken en we hadden een perfect onderstel voor ons transport.

-111-


1955; buren, na ‘t hooien op de wei van ‘Do Wijns’ -112-


-113-


1958; Peter voor de schuur -114-


Van bij Johnny vlug naar tante Marie, die met haar groentewinkeltje verhuisd was naar “de Poort” in ’t dorp. Van haar kregen we een grote appelsienkrat, even vastbinden en klaar. Ik denk dat we wel een uur onderweg waren met ons overladen kar. Peter kon zijn ogen niet geloven; waar hadden we die schillen vandaan gehaald en die blinkende wielen? Heel mijn namiddag was eraan, de koe vrat onze schillen op enkele minuten op en Johnny heb ik op die kermis niet meer gezien… maar Peter had lachend gezegd dat ik toch wel een “krak” was en dat maakte alles goed.

1960; Tjen

Ik weet niet of mijn “patattenschillen-onderneming” er voor iets tussen zat, maar het seizoen daarop liet Peter me overgaan naar de specialisatiecursus: witloof! Ik spartelde de volledige cyclus door, die heel onschuldig begon, met mooie hemelsblauwe bloemkes die in de zon tot zaad rijpten. Maar eens gezaaid begon de miserie. Het onkruid groeide altijd sneller dan de witloofplantjes zelf. Je kon een hele woensdagmiddag als een gek wieden, de week nadien stond het er weer. In oktober - november werden de wortels eindelijk geoogst.

1958; boer Tjen

Het was zwaar handwerk, waarbij het nat-koud-halfrot loof je handen al na een halfuur in verrimpelde sponzen veranderde. Ik vroeg me meer dan eens wanhopig af waarom ik daaraan meedeed, ik lustte die rotgroente niet eens! Gelukkig werd ik nog te licht bevonden om mee te werken aan de effectieve witloofkweek. Putje winter, uren op de knieën, wortel per wortel “inleggen” en een week of zes later het omgekeerde scenario, brrr… Ik besefte dan al dat ik een “zonnekind” was, ik zou zomerboer worden, met “hooien” als favoriete activiteit. Dat rook lekker, je kon erin rondtollen, je verstoppen of gewoon uren op je rug liggen, kastelen zoeken in de wolken… En dat kon ook op de Dries! Als ik ’s woensdags of in de vakantie arriveerde om in de groentetuin wat te wieden of met ‘t “patattemesje” het gras van tussen de kasseien te prutsen, dan brandden er lichtjes in Peter zijn ogen. Maar evengoed als ik in de “mulle” een grote tekening zat te maken; hij vergat nooit dat ik een kind was en kon zich met het grootste gemak naar mijn wereld “verbeelden”. Hij ging stilaan naar de 90! Ik zie nu op die vergeelde foto’s dat hij een oude man was en toch herinner ik mij daar niets van. Hij was een vriend, net zoals Willy Bogaerts of Paul Van Elewijck vrienden waren en “Peter” betekende niet “dooppeter” of “grootvader”, dat was gewoon zijn naam. Niks generatiekloof! In de winter van 1960 lag de sneeuw heel dik. In ’t dorp was die al na een paar uur weggereden, dus ’s middags naar de Dries… Willy Bogaerts opgetrommeld en naar de Groenen Boomgaard. In de weide van Do Wijns hadden we al na enkele minuten onze eerste sneeuwman gerold. De sneeuw lag wel 30 centimeter dik en plakte perfect. We pakten dan maar uit met een ambitieuzer plan: een iglo! Een grote, zoals we op de televisie gezien hadden. We rolden probleemloos bal na bal, maakten een kring en daar eentje bovenop, en nog één… We hadden wel gezien dat we in de hoogte “naar binnen” moesten werken, maar er was een klein probleem: te weinig spierkracht! De boerderij van Willy Bogaerts

Hoe hoger onze iglo werd, hoe kleiner we de ballen moesten rollen om ze kunnen op te tillen. Zonder

-115-


jong en oud; ik merkte als kind, eind jaren vijftig, niets van dat leeftijdsverschil!

hulp zouden we het dak nooit dicht krijgen …dus, de Peter erbij gehaald. Die zag dat sneeuwballen rollen niet zo direct zitten en ging met ons naar de Molenbeek, slechts tien meter verderop. De aanhoudende vorst had op de zijkanten in de beek gezorgd voor grote overstekende ijsplaten. We stampten er stukken van los en legden die, met de hulp van Peter, bovenop onze iglo, plakten alles mooi dicht met sneeuw en onze “bouw” was af.

af en toe ook de echte “fifties” op de Dries; Pierre op de Vespa.

Ik vergeet nooit hoe Peter met ons op handen en voeten mee naar binnen kroop; het was er veel warmer dan buiten. Dat was omdat de wind er niet in kon, zei hij. Maar stilzitten in een iglo was toch niet de ideale formule voor gezellig samenzijn; onze handen en voeten bevroren bijna en na tien minuten zaten we te gloeien achter de Leuvense stoof van de Groenen Boomgaard. Peter was toen 88 en ik 9 en we kregen van tante Wis -allebei blauw van de kou- net dezelfde preek!

-116-


What about sex? Ik heb nog geen woord geschreven over seks… Beter over zwijgen? Of was de Groenen Boomgaard “seksloos”? In geen geval! Je mag echter niet vergeten dat een manneke van 9-10 jaar in de jaren vijftig geen enkel benul had van wat dat woord betekende. Mijn vele overnachtingen, samen met mijn broer op de kamer van Pierre en Roger, hadden me op vlak van voorlichting helemaal niets bijgebracht! Pierre speelde liever spookachtig stil op zijn mondmuziekske terwijl Roger er huiveringwekkende verhalen bij verzon, waarvan ik dan nog nachten lang bevend wakker schoot. Maar over meisjes, of nog erger, over seks werd er in alle talen gezwegen en dat was niet alleen zo in de kinderkamer. Ik kan er dan ook tot spijt van wie daar zat op te wachten geen aan den lijve ondervonden details over kwijt! Ik moest eerst volwassen worden vooraleer ik besefte dat de Groenen Boomgaard eind jaren vijftig - begin jaren zestig zowaar een hormonenrazzia beleefde! (geen hormonen-maffia, die bestond toen nog niet) De aanstoker van dat syndroom was de vijftigjarige - eeuwige vrijgezel Gust. Die zijn Martini werd eindelijk een stuk minder “dry” toen hij de 47-jarige weduwe Alice Van Buggenhout leerde kennen. Zij trouwden in februari 1961 en Gust ging bij Alice in de Godshuisstraat wonen. De man was wel gewoon van veel lawaai te maken, want hij speelde in de fanfare de “grossecaisse”, maar daar in de Godshuisstraat was ’t net alle dagen kermis, daar werden de verloren jaren in een duizelingwekkende vaart ingehaald. Een paar maand nadien was de ondertussen 46-jarige Finne aan de beurt. Beurt is misschien een overmoedig woord, maar de man voor wie haar schuur in brand vloog was het levend bewijs dat seks van elke leeftijd is: Noë Troch was 61 en al 2 keer weduwnaar, maar blakend gezond! Er was maar één probleem, hij wou met Finne naar zijn afgelegen huis in Rossem. Maar, hij werkte in ploegen in de cockesfabriek in Vilvoorde en dat betekende dat zij om de drie weken alleen moest slapen, en dat durfde Finne niet. Zij trouwden in mei 1961 en voor elke nachtshift “dropte” Noë tante bij ons in de Snep, om haar ’s morgens terug op te pikken. Vier jaar lang, winter en zomer op de brommer, tot aan zijn pensioen.

1961; Een opgeluchte peter Dries, enkele dagen voordat zijn “treurende” dochter eindelijk zou “geplaceerd” worden; een onherkenbare Finne met haar nieuwe man Noë en diens oudste zuster. In het deurgat gluurt een ander “verliefd” koppel mee: Wis en Zjang de Decker. -117-


1961; trouwfoto van Noë en Finne met nonkel Gust (de zjuge) op de koer van de Snep

Nog geen twee maanden later trouwde Pierre met Emilienne, op 8 juli 1961. Eindelijk een echt “sixties-huwelijk”: een stralende bruid met korte hoepeljurk, kroontje in het opgestoken haar en een perfect uitgedoste bruidegom, dolgelukkig dat hij zijn niet evidente “slag” eindelijk had thuisgehaald! Hetzelfde jaar volgde er nog een vierde huwelijk… Wis koos voor stabiliteit en ging in op de “avances” van Jan De Decker uit Rossem, die in de Groenen Boomgaard introk. De man plantte er direct bij aankomst een paar fruitbomen, die echter nooit veel vruchten zouden dragen en dat was geen goed teken. 1962; Finne voor haar nieuwe thuis in Rossem… in een onwaarschijnlijke “sixties-look”!

Of dat een symbolische daad was weet ik niet, maar ik vermoed niet dat Wis op haar 44e nog een vurige kinderwens had. Ik herinner mij wel dat nonkel “Zjang” er niet al te enthousiast bijliep. Misschien waren zijn verwachtingen wel te hoog en wou hij nog een huwelijk mét toeters en bellen. Maar daarvoor was Wis haar hart veel te groot… en bij een “mariage de raison” horen zelden toeters en bellen! In de zomer van 1962 tenslotte, trouwde Roger met zijn Claire. De stralende sixties-look was er wel, maar ook traantjes omwille van Claire’s ernstig zieke moeder. De trouwfeest verliep dan ook bescheiden, gelukkig voor mij, in de Snep. Ik was elf… en ik kon dansen!

Tante Wis, bij de trouw van zoon Pierre

Daarmee was de Groenen Boomgaard op een dik jaar bijna leeggelopen, op één vaste waarde na: Noë. Niet dat de hormonenrazzia hem overgeslagen had… hij was actiever dan ooit in “het hof maken”, maar vergeefs; hoeveel tijd, energie en vooral geld zijn pogingen hem ook kostten, zijn “relatie” en, na veel pale-ales zijn “nazaten” bestonden helaas alleen in zijn fantasie.

-118-


Hij zou zich in ’t café thuis jammer genoeg tot aan zijn einde moeten tevreden stellen met een plaats op de “bank van wevenaars en oude maagden”. Met naast hem een andere trouwe gast: de oude “Schooit” Van Zeebroeck, vrijgezel, oorlogsveteraan en boeiend verteller, van wie iedereen aannam dat ook hij nooit een liefdesleven had gehad… Tot op een koude december-avond in 1961 “Zjang van de koperen” de Groenen Boomgaard schokte met verschrikkelijk nieuws: Schooit had zich verhangen in hun schuur! Geen briefje, geen woord, niemand begreep waarom, zelfs zijn oude “frontvriend” Zjang had geen verklaring. Schooit was er bijna in geslaagd zijn geheim mee te nemen in zijn graf, ware het niet dat zijn gouden zakhorloge dat verijdelde…

1961; Pierre & Emilienne

tante Wis en nonkel “Zjang” op de koer van de Snep in 1962; op de voorgrond bruidje Claire, zonder haar Roger… die was even met zijn broer naar Peter Dries, om hem zijn feestmaaltijd op z’n schoot te brengen!

Enkele maanden na Schooit’s dood bood zijn broer Jef mijn vader dat horloge aan voor 800 fr. Die “deal” ging door in de Snep en de bloednerveuze Jef zijn grootste bekommernis was geheimhouding! Mijn pa zag dat prachtige 18kt gouden zakhorloge wel zitten, maar waarom al die raadsels? Waarom wou die man zo dringend het enige tastbare souvenir van zijn dode broer versjacheren? En wat betekende die inscriptie op de achter-kant: “mijn leven voor Hem, mijn hart voor jou”?

Na een paar uur stond het kleine marmeren cafétafeltje in de Snep vol lege Geuzeglazen. Na elk glas had Jef een stukje van Schooit’s geheim prijsgegeven en zo misschien de meest turbulente liefdesgeschiedenis van de Dries onthuld. Ook al bleek dat er nu net een te zijn van onderdrukte hormonen!

-119-


1962; opnieuw een stralend “sixties-bruidje� en een overgelukkige bruidegom: Roger & Claire.

1962; huwelijk van Roger en Claire

Tante Wis in sixtieslook op haar 45e -120-


Bijna 50 jaar voordien had Schooit als jonge gast een oogje op Marieke Verbiest, de enige dochter van Benedikt en Letteken van Steleman uit den “beneden”. Marieke stond wel open voor de attenties van haar aanbidder, maar had hem meermaals op ’t hart gedrukt dat hij geduld moest hebben. 1962; trouwpartij van Roger & Claire in de Snep Haar oude vader was zwaar ziek en vergde permanente verzorging. Officiële verkering en trouwplannen werden dan ook jaar na jaar uitgesteld. Maar er was meer: naarmate Benedikt zijn einde naderde kwamen er voor Schooit andere hindernissen op de proppen. Letteken had voor haar enige dochter altijd gehoopt op een “roeping” en daar hoorde die “pierrewit” van de Dries niet bij! Vrijwel onmiddellijk na de dood van Benedikt, nog voor Marieke haar moeilijke keuze had kunnen maken, werd Letteken getroffen door een verlamming. Marieke zat andermaal thuis gevangen en Schooit was er niet welkom! Een uitzichtloze situatie, die verklaart waarom hij bij het uitbreken van de “grote oorlog” zonder omzien naar het Ijzerfront vertrok. En het verhaal van de onbereikbare liefde kreeg zijn voorspelbaar einde: Marieke hoorde niets meer van “haar” frontsoldaat en trad na het overlijden van Letteken in het klooster. Schooit keerde na de oorlog terug van ’t front en werd definitief de ontgoochelde vrijgezel. 30 jaar later! Op een zaterdagmiddag ging Schooit in het vlakbij gelegen “Godshuis” de jaarlijkse bestelling aardappelen leveren… Hij kreeg bijna een beroerte toen de keukendeur openging en Marieke voor hem stond; zij was 30 jaar ouder, 30 kilo zwaarder, heette Zuster Godelieve en was van kop tot teen “verborgen” onder haar habijt. Maar ze had nog altijd die stralende glimlach waarvan hij zoveel 2e van L: “Zjang van de Koperen” jaren had gedroomd. Wat er toen gezegd werd wist ook Jef Van Zeebroeck niet te vertellen, maar wel dat Schooit van die dag af elke zaterdagnamiddag, gewassen en geschoren, met een grote korf groenten en fruit naar ’t Godshuis trok… en goedgezind terugkeerde. 20 jaar lang had die man van zaterdag naar zaterdag geleefd, enkel en alleen voor een glimlach van zijn “verboden” lief! Tot in het najaar van 1961 Moeder Overste plots zelf de keukendeur opendeed. Schooit durfde natuurlijk niet vragen naar Marieke en gaf vlug zijn korf af “met de groeten van de gebroeders Van Zeebroeck”. Je kon als man in een klooster nu eenmaal niet informeren naar één bepaalde non! Het duurde enkele weken vooraleer hij die gelegenheid kreeg en tot zijn spijt vernam

-121-


dat Marieke ernstig ziek was. Hoe hij het klaarspeelde om haar ongemerkt te bezoeken wist Jef evenmin, maar vast stond dat Schooit dat tot aan haar dood deed én dat zij hem op haar sterfbed een doosje in zijn handen gemoffeld had met daarin het gouden zakhorloge. De dood van Zuster Godelieve, twee dagen erna de zelfmoord van zijn broer, met in zijn broekzak het zakhorloge met de inscriptie “mijn leven voor Hem, mijn hart voor jou”, bevestigden de vermoedens die Jef Van Zeebroeck al lang had, telkens hij zijn broer naar ’t Godshuis had zien stappen. Schooit was Marieke “achterna”, daar was hij van overtuigd! Behalve hij wist niemand ervan en dat moest zo blijven. De mensen hadden al schandaal genoeg gemaakt bij de dood van Schooit… Meestal werd een zelfmoord in die tijd door de pastoor met de mantel der liefde toegedekt. Je kon altijd wel iemand vinden die aannam dat het slachtoffer niet goed bij zijn verstand was of onbekwaam, en dus niet “willens-wetens” uit het leven was gestapt. In het geval van Schooit zat pastoor Vanderhasselt echter met een groot probleem. Niemand minder dan Zuster Overste zelf had verklaard dat zij hem zeer recent gesproken had en dat zij er niet aan twijfelde dat hij bij zijn volle verstand was.

De sixties; mijn pa aan de toog in de Snep

Schooit’s gouden geheim

Schooit was dus “in staat van doodzonde” uit deze wereld vertrokken en kon niet als een gelovige begraven worden! Zijn kist moest tijdens de rouwdienst achteraan in het portaal van de kerk blijven staan en werd niet gezegend. De pastoor ging evenmin mee naar het kerkhof, waar Schooit zonder gebeden, achteraan naast het doodshuisje in “ongewijde grond” werd begraven.

Toen ik als volwassene dit ongewoon verhaal hoorde wou ik, ‘k weet niet waarom, Schooit’s graf op het kerkhof van Wolvertem bezoeken, maar het was al verdwenen. Maar de Geesten van Marieke en Schooit…

-122-


De donkere kant In de lente van 1962 was er op korte tijd veel veranderd op de Dries. Na het vertrek van Finne, Gust, Pierre en Roger was het “konijnenlabo” ontmanteld en de koe en ’t paardje verkocht. Het varkenshok was leeg en ook de zwaluwen waren verhuisd. Peter zou dit jaar 90 worden en het was wel geweest; hij had zijn pacht opgezegd, gedaan met boeren! Zelfs de groentetuin voor de deur had moeten inleveren: er kwamen meer en meer cafébezoekers per auto en dat vereiste een propere ruime parking. Maar veel verder dan de parking geraakte de moderne tijd niet; het vergeelde interieur van de Groenen Boomgaard, de oude bezoekers en hun vertrouwde omgang met elkaar, de luidruchtige kaarters en bakschieters… alles bleef zoals het was en Peter dirigeerde op zijn rustige stille manier het hele gebeuren. En hij genoot ervan; er moést nu niets meer. Een praatje, een spelletje kaart, een dutje, om het even wanneer, om het even hoe lang. Kortom, eindelijk pensioen! Wis deed ’t café en zorgde dat hij niets te kort kwam. “Zijn” twee jongens hadden hun interesses wel verlegd en hij miste hen erg, maar er ging geen avond voorbij of ze kwamen hem slaapwel wensen. En ik was er ook nog; mijn fiets reed zelfs “zonder handen” moeiteloos naar de Groenen Boomgaard. Bij ons thuis werd er nogal veel “gezaagd”, gecommandeerd en verboden… Bij tante Wis en Peter niks daarvan! Als op de Dries de ijsventer met zijn “triporteur” aan Dokes passeerde hoorde Peter hem al voor mij op zijn koperen toeter blazen. Ik moest niet eens vragen of ik een ijsje kreeg. Het zal wel aan mijn leeftijd gelegen hebben, maar ik merkte bij hen nooit enige spanning, er viel nooit een hard woord. Ik zag er alleen heel veel vriendschap en had er nog geen seconde bij stilgestaan dat daar ooit een einde kon aan komen. Peter had dat wel gedaan. Hij was zich terdege bewust van zijn eindigheid en had zijn visie op de toekomst al verschillende keren met Wis besproken: als er ooit met hem iets zou gebeuren vertrouwde hij zijn Groenen Boomgaard alleen in haar handen. Hij was ook al per “Verhest-taxi” naar de Snep gereisd om die beslissing voor zijn jongste dochter Florence te verdedigen; zij “zat daar goed” in die succescafé en “moest daar blijven”! Een stelling waarmee mijn moeder niet zo gelukkig was… Ik was elf jaar en had wel gemerkt dat we ’s zondags veel minder “naar huis” gingen, maar ik was veel te naïef om dat te linken aan Peter’s bezoek. De grote vakantie van 1962: ik stond naar goede gewoonte klaar om naar de Dries te fietsen… maar er was slecht nieuws: mijn ma zei dat Peter een beroerte gekregen had! Het duurde een volle week vooraleer ik mee kon om hem te bezoeken. Ik begreep er niets van; hij zat zoals altijd proper gekleed in zijn zetel naast de stoof. Pas toen hij naar me lachte zag ik dat zijn linkermondhoek niet meewilde. Ook zijn linkerarm was nog verlamd. Dokter Albert Van Den Bruel had Wis toevertrouwd dat Peter -123-


zijn kloek hart van deze aanval waarschijnlijk zou herstellen, maar dat het een ernstige verwittiging was geweest.En herstellen deed hij; daar zorgden zijn klare geest en stalen karakter voor: een paar weken nadien zat hij al terug mee te kaarten, zelfs al hadden “zijn jongens” de eerste keren zijn “boek” kaarten voor hem moeten vasthouden. Jammer genoeg zou een paar maand later blijken dat dokter Van Den Bruel gelijk had; Peter kreeg midden september opnieuw een beroerte. Zijn toestand was ditmaal kritiek en aan de toeloop te zien was heel de familie zich daarvan bewust. Pierre en Roger wisselden elkaar af op de rand van zijn bed. Peter zag hun bezorgd gezicht en fluisterde: “jongens, niet zo ongerust zijn, ze zijn hier met mij nog niet weg hoor!” Een paar dagen later mocht ik ook mee op ziekenbezoek… Ik droeg een witte broek en een witte pull en rond mijn nek een grote metalen “Vince Taylor”-medaille. Peter moest al direct weten waar dat goed voor was. En die volledige witte tenue; of ik geen schrik had om me vuil te maken? Hij lag daar tussen zijn witte lakens, in een wit slaaphemd, met zijn wit stekelhaar en dat deed me zonder verpinken antwoorden: “en gij hé, hebde gij gene schrik om uwe witte tenue vuil te maken?” Peter glimlachte krampachtig, maar zijn ogen blonken, en nog meer toen ik op de rand van zijn bed kroop om hem slaapwel te kussen. En dat kusje is ’t laatste wat ik Peter gegeven heb; ’s Anderendaags ging mijn ma alleen naar de Dries… en de dagen daarop ook. Peter heeft nog vier dagen gestreden en stierf op woensdag 19 september 1962, omringd door zijn groot gezin. Ik mocht er niet bij, ik was te klein en moest wachten tot ze hem in een kist hadden gestopt. Daar was ik heel boos om! Florence in de sixties

Peter’s rouwprentje

-124-


Peter’s rouwbrief; (met twee “nieuwe” ooms en één “nieuwe” tante)

-125-


met Peter voorbij de Snep, een triest hoogtepunt.

De begrafenis werd gepland de zaterdag daarop: 22 september 1962. We arriveerden al om 9 uur in de Groenen Boomgaard en werden, nadat we de opgebaarde kist een kruisje hadden gegeven, doorgeloodst naar de keuken. Iedereen weende. Ik weende ook… Wis goot haar zusters zenuwachtig wat troost uit. Voor ik ’t goed besefte had ook ik een borrel “Elexir d’Anvers” in mijn pollen. Negen uur ’s morgens, nuchter manneke van 11 jaar, brandende keel… maar het middeltje hielp, het wenen stopte en ik kon een kwartier later als een “grote” meelopen in de lange droevige stoet, richting Sint Laurentius kerk. De rouwdienst begon om 10 uur. Daarna volgde Peter’s laatste tocht naar zijn eindbestemming: het graf waarin Nette nu al twaalf jaar rustte. Ik had aan die hereniging weinig troost als ik zijn kist daar zo diep in de grond zag liggen. Ik wou maar één ding, zo vlug mogelijk weg van die akelige plek! s’ Middags, aan de koffietafel in de Groenen Boomgaard merkte ik dat verdriet voor veel aanwezigen heel andere dimensies had dan voor mij. O.k, ik rammelde van de honger en stortte me even goed op al dat versgeurend gerief, maar ik bleef toch de hele tijd wat verdoofd afrekenen met “mijn” verlies. Zelfs het

-126-


volledig arsenaal nichten en kozijns, ik had ze nog nooit allemaal tegelijk gezien, bood weinig afleiding. Gust, Noë, Sooi en Noë van tante Finne zaten al na een paar broodjes te kaarten. Het bedrukt praten veranderde een kwartiertje later in geroezemoes en na een poosje leek het hele gezelschap meer weg te hebben van de beruchte kramiek-zondagen dan van een rouwmaal.

Groot verdriet op één foto: Roger, Pierre en Tjen

Sooi haastte zich op een moment naar de voordeur, nam op zijn baan Marie beet en draaide met haar een paar pasjes in ’t rond. Marie stopte dat fantasietje abrupt en zei dat hij zijn manieren moest houden. De enige die na een paar uur nog altijd een “begrafenisgezicht” trok was Rie. Hij had Wis al een paar keer aangeklampt met de vraag: “hoe gaat dat hier allemaal verdeeld worden?” Wis had dat wijselijk genegeerd. Maar ja, de man stond onder zware druk… Emma had hem ook woensdagnacht, toen Peter nog maar net was ingeslapen, zover gekregen om zonder dralen naar de doos met ’t geld te vragen. (Peter had geen zwarte kous, maar een kartonnen doosje, waarin hij zijn “fortuin” bewaarde. Dat was toen een kleine 80.000 fr., waarvan Rie eiste dat ze onmiddellijk werd verdeeld onder de elf erfgenamen!) Naarmate de namiddag vorderde werd er minder over Peter gepraat en meer over de toekomst van de Groenen Boomgaard. Sooi, Gust en Rie waren als gelegenheidsexperten alvast de achterkant van het huis gaan afstappen! Als Wis en Finne hen daarbij betrapten dropen ze beschaamd af…

k Zag het allemaal, maar begreep er op dat moment geen snars van. Hoe dan ook, zoals bij de meeste verdelingen zou ook de familie Schampaert de komende weken beetje bij beetje uiteenbrokkelen. Mijn ouders hadden hun zinnen gezet op het smalle strookje grond naast de stal. Finne wou de slaapkamers en de paardenstal ombouwen tot een klein huisje, een soort back-up voor ’t geval haar 15 jaar oudere Noë iets zou overkomen. En Wis, die wou liever niet te veel pottenkijkers en zei dat drie zusters naast elkaar uitgesloten was.

Hier rusten Nette en Peter

-127-


-128-


Tien erfgenamen, tien opinies… waaronder ook enkele die Wis de Groenen Boomgaard niet gunden. Het werd een heen en weer geloop waarbij de ene de andere oppepte met misleidende geruchten, valse hoop of onredelijke tegenvoorstellen. Hoogoplopende ruzies heb ik als kind niet bijgewoond, maar ik kreeg het wel benauwd als ik die duistere kant van mijn familie leerde kennen. Terecht zou blijken; mijn ouders bleven een hele poos weg van “thuis” en ik kreeg formeel verbod om nog naar de Groenen Boomgaard te gaan! Mijn zorgeloze kindertijd bij tante Wis en Peter was definitief voorbij. Ik “vloog” de boerentram op naar de grote Staatsschool in Brussel, werd op slag uit de KAJ gezet en was al blij dat ik de lente daarop nog mijn plechtige communie mocht doen! Vijf rouwende dochters: Wis, Finne; Florence; Trinet & Marie

Maar… aan wie ben ik toen in ’t geniep mijn eerste prentje gaan afgeven, denk je?

Vijf rouwende zonen: Rie; Sooi; Miel; Noë & Gust

-129-


De Groenen Boomgaard in de sixties, met de grote “P” van parking.

-130-


-131-


De gouden jaren zestig

1965; het jaar van de verzoening! Finne, Wiske van nonkel Sooi, tante Wis en tante Marie.

Het minste wat je over de jaren zestig kan zeggen is dat ze als een wervelwind jong en oud geconfronteerd hebben met grote onomkeerbare veranderingen. Dat was niet anders op de Dries! Onmiddellijk na de verdeling van Peter’s erfenis veranderde de Groenen Boomgaard in een bescheiden werf. Beide deuren naar de slaapkamers werden toegemetseld omdat Finne die ruimte en de ernaast gelegen stal wou renoveren tot een kleine huurwoning. Wis en “Zjang” van hun kant vervingen het aftandse buitenschrijnwerk en bouwden het grootste deel van de schuur om tot een ruime slaapkamer. Het café kreeg een nieuwe toog mét tapinstallatie en ook de televisie deed zijn intrede. En het “groen” van de Groenen Boomgaard tenslotte moest nogmaals wijken voor meer parking. Gelukkig bleef het daarbij! 1965; Wis met “Greetje” voor de gerenoveerde Groenen Boomgaard -132-


Luchtfoto van Wolvertem Centrum; links boven zie je de ”nieuwe wijk”, de sporthall en garage Fiat. Onder het sterretje de Groenen Boomgaard.

Conservatieve Wis was wel gevoelig voor comfort, maar de authenticiteit van haar café opgeven… voor geen goud! Behalve de toog en de nieuwe slaapkamerdeur bleef de rest van het interieur onaangeroerd. Of de schilder daar nu een schreeuwend of rustiek behang tegen de muur plakte, de sfeer van een vooroorlogse herberg bleef er altijd hangen. En dat zou de daaropvolgende jaren de aantrekkelijkste troef van die herberg worden. In tien jaar tijd zou de omgeving een waar “bouwbombardement” ondergaan, met een sociale woonwijk, een fabriek van Frigomil, een garage van Fiat én een sporthal… met één vaste rustige oase midden in al dat geweld: de Groenen Boomgaard. In tegenstelling tot tante Wis heb ik al die veranderingen maar van op afstand gevolgd. Na de dood van Peter was ik mijn tweede thuis kwijt; “de Dries” was zelfs een hele poos taboe, zij het enkel “officieel”. Na een jaar of drie maakte tante Marie onverwacht een einde aan de familiebreuk, door mijn Ma

-133-


op een zondagnamiddag mee te vragen op de koffie bij Wis en Finne. Die verzoening zou dan weer meteen het einde betekenen van onze goede verstandhouding met de matriarchale “mémé” Trinet, die nog jaren koppig bleef doorhameren op de “oneerlijke verdeling” op de Dries. Maar ik vergeet nooit hoe opgelucht ons Florence die zondagavond terugkwam van bij haar zussen en ik was vanzelfsprekend de koning te rijk toen we enkele weken later in “gezinsformatie” onze herintrede deden bij tante Wis.

1945; huwelijk van Martha en Roland in Westrode

De strijdbijl was net op tijd begraven… In 1965 kwamen tante Martha en nonkel Roland voor de eerste keer bij ons logeren. Ik was 14 en die kennismaking met mijn “engelse” familie was op zijn zachtst gezegd “surprising”! De Groenen Boomgaard bleek plots niet enkel in mijn jonge leven zo’n dominante rol gespeeld te hebben…

In 1944, toen mijn Pa en zijn broer “opgepakt” waren door de bezetter, was het Martha die ’s morgens en ’s avonds de koeien ging melken in de (gehuurde) wei aan de rand van de “bummeren”, weet je nog? Wil dat toch wel lukken zeker dat net daarnaast op de wei van Do Wijns, in een groot tentenkamp met engelse soldaten Roland Wilks die activiteiten van zeer dichtbij volgde! Ik ken geen details, maar in elk geval Martha is met haar engelse soldaat in 1945 getrouwd in Westrode (en ik heb daar een foto van!) en beviel “very soon” van hun dochter Marieke. Maar een tijdje na de oorlog kreeg Roland heimwee en Martha volgde haar bevrijder naar Alcester. Voor Marieke leek dat niet zo’n goed idee; dat vochtige klimaat lag haar niet. Zij werd steeds ziek in England en Roland kon niet aarden in België. Een verscheurende keuze voor Martha, die na veel heen en weer reizen ten einde raad Marieke achterliet bij haar tante in Sloozen. Een geluk voor mij… anders hadden we haar hier misschien nooit meer gezien. Nu “riep” hun dochtertje hen regelmatig terug naar België en in 1965 waren daar Yvonne, Jenny en Pierre bij, drie Britten waarmee ik heel goed “klikte”. Vooral nichtje Jenny, die me (een hele poos voordat er hier sprake van was) introduceerde tot “tuig” als Beatles, Stones, Small Faces etc… Het eerste plaatje dat ik van haar kreeg was “my bonny is over the ocean” van Tony Sheridan & the Beat-brothers. Ik heb dus écht de geboorte van de Beatles meegemaakt op een moment dat mijn leeftijdsgenoten hier nog de hits van Bobejaan meezongen! Die “summer of sixty-five” was een hele openbaring voor mij: van Nonkel Bob naar Rock&Roll; van bakschieten op de Dries naar mijn eerste pick-up in de Snep. We “dweilden” met onze “engelse relatives” heel de familie af en ook de Groenen Boomgaard stond op het programma. Je kan je niet voorstellen hoe verbaasd ik was toen we er aan kwamen en bleek dat iedereen Martha en Roland al kende. Vooral voor “Noë” was het een hartelijk weerzien, maar ja, hij was dan ook 20 jaar voordien zowat de plaatselijke toeristische gids van de Engelse soldaten geweest. Nog geen half uur later zaten nonkel Roland en mijn vader al druk mee te kaarten en naarmate de “pale-ales” hun werk deden haalde Noë zijn oorlogsengels boven en Roland zijn Vlaams… -134-


Van Noë herkende ik alleen “my friend”, “English beer, good beer” en natuurlijk “Marie Verhest”. Roland kon vlekkeloos “patattenboer” (zijn pet-name voor Noë) en “pintje” zeggen, maar met een beetje fantasie kon je ook meer gecompliceerde begrippen als “ik ou van you” en “chotverdoemme” onderscheiden. Gelukkig zat in de conversatie tussen de aankomende jeugd wat meer logica… Tante Wis begreep niet veel van ons Engels gebrabbel en vroeg me waar ik dat allemaal geleerd had. 1965; tante Martha & nonkel Roland met Jenny, Yvonne en Pierre

Nonkel “Zjang” loerde vanonder zijn klak naar die decadente buitenlandse meisjesbenen en dacht er het zijne over. (De man kon ook niet anders dan “zwaar” nadenken, want hij bereide op dat moment zijn vertrek van onder het echtelijk dak voor!) En ik,… ik was natuurlijk in m’n sas ; de mix tussen mijn favoriete rustieke “stek” in de Groenen Boomgaard en de wat uitdagende aanwezigheid van mijn Engelse nichtjes die me zonder het te beseffen “klaarstoomden” voor de fantastische periode die voor de deur stond: de “mid-sixties”! Ik kreeg tante Wis zelfs zover om de televisie aan te zetten. Dat was een grote uitzondering, want behalve het nieuws en de koers werd daar niet naar gekeken…Peyton Place, wat voor onnozelheid was dat nu? “Klank” mocht er niet bij, maar dat gaf niet, ’t was ondertiteld; en voor Jenny & Yvonne was’t evenmin een probleem, die hadden de aflevering al een jaar voordien gezien!

Gedurende de 2e helft van de jaren zestig zijn mijn “diplomatieke betrekkingen” met tante Wis flink afgekoeld… Flower-power, Peace!, Rock&Roll en vooral mijn Brusselse schoolvrienden hadden het lief “boerken Tjen” veranderd in een voor Wis nét iets te vooruitstrevende tiener. Ik vergeet nooit “het incident” van Londerzeel-kermis in de zomer van 1967: mijn klasgenoot Jean-Louis Begine had me voor de gelegenheid zijn nieuwste uitgangstenue geleend ; een spannende broek in Schotse Ruiten, een gebloemd hippiehemd en witte “Kickers”. In die outfit thuis vertrekken was natuurlijk uitgesloten, daarom had ik met Johnny Boogmans, 1965; niet te stuiten langharig schandaal

-135-


Johnny De Winter en Benny Hoefs afgesproken bij “Tiske Pak” om me om te kleden en dan de tram naar Londerzeel te nemen. Daar aangekomen waren we eerst met ons kermisgeld naar de bloemist getrokken om zijn overschotten op te kopen… Je kan je in de huidige tijdsgeest moeilijk de naïviteit inbeelden van jonge gasten die op een kermis bloemen uitdeelden aan de mensen met de boodschap dat ze elkaar graag moesten zien, maar toen gaf dat ons de euforische zekerheid dat wij en niemand anders de wereld gingen veranderen! Het was een prachtige namiddag geweest en we stapten aan “ ’t Mussenpaleis” overmoedig van de tram om bij tante Wis nog eens goeie dag gaan te zeggen. Foute zet! Geen brede glimlach, niks “Tjenneken zet U hier”. Enkel een verbaasde afkeurende blik… mijn mooi kostuum en mijn lang haar vielen haar zodanig tegen dat ze zei: “ wat hebde gij allemaal aan, straks pakken de gendarmen 1964; familie “Von Trapp”, maar wel met kort haar! U nog mee! Ik antwoordde dat ik daar geen probleem mee had, want dat ik de week ervoor bij een betoging tegen de oorlog in Vietnam ook opgepakt was en een paar uur in de Brusselse bak had gezeten Dat deed de deur helemaal dicht; tante Wis mompelde nog: “Tjenneken, ik heb schrik van U” en de audiëntie was afgelopen! Een zwaar trauma heb ik aan dat generatiekloof-incident niet overgehouden, daar had ik geen tijd voor en vooral: de Groenen Boomgaard was in mijn wereld een detail geworden. Mijn vriendenkring in het Atheneum in de Moutstraat en in de jeugdcafé’s rond de Brusselse beurs waren veel interessanter. Bovendien ging er geen vakantie voorbij of ik zat op de veerboot naar Dover, op weg naar mijn “2e domicilie” in Alcester. (maar die avonturen zijn stof voor een volgend verhaaltje.) En de tijd die er nog overbleef, die stak ik in de Snep… Vanaf 65/66 had mijn Ma er geen zin meer in, de deur van de Snep bleef meer en meer gesloten. Ik heb van die zwakke periode geprofiteerd om een “staatsgreep” te plegen. Ik kraakte het ouderwets interieur, dempte het licht, “leasde” een occasie Juke-box, een kicker en een flipper, overgoot heel het cafégebeuren met wat “Brusselse manierkes” en op een wip was de Snep de “place to be” voor heel de Wolvertemse jeugd. Zelfs mijn Brusselse klasgenoten lieten “Le Noeud” en “The Rose” links 1965; Jennifer Wilks -136-


1965 in de Snep; Marcel in de “Jazz”

1967; voor tante Wis wat ’t er nét iets over!

liggen en zakten in ’t weekend naar Wolvertem af! Geen haar op mijn hoofd (en ik had er nogal wat) dacht er toen nog aan om tussen de oude kaarters en vertellers gaan te zitten in de Groenen Boomgaard. Maar ’t bloed kruipt waar ’t niet lopen kan! Op een zondagmiddag fietste ik met Ludo Van Den Brande langs de Dries. Tante Wis had ons gezien en riep me binnen… of ik geen tijd had om haar café te vernissen? Dat werd toen de aanzet tot een lange mooie traditie, zonder dewelke ik dit verhaal niet had kunnen schrijven. Bij elke jaarlijkse vernisbeurt sloot Wis haar café voor een urenlange gezellige babbel. Ik verniste laag op laag het honderd jaar oude decor aan mekaar en Wis vertelde alles wat zij over die honderd jaar nog wist. Later, in de jaren 70 zou dat “geschiedenisrelaas” stilaan plaats maken voor meer persoonlijke en zelfs intieme ontboezemingen, maar de enige reden waarom ze me die toevertrouwde was haar zekerheid in mijn discretie… en die ga ik nu, 30 jaar later, ook niet meer opgeven. Terug naar de late sixties dus! De Groenen Boomgaard draaide op zijn maximum capaciteit: overdag trok de ruime parking transporteurs & passanten aan; na ’t werk gingen de pintjes vlot over de toog voor de mannen van Frigomil en werklui van “de wijk”. En ’s avonds bracht vooral die “Wijk” nieuw leven naar Wis haar café. Vanaf ’66 waren de meeste huizen voltooid en bewoond. Voor een groot deel ook door inwijkelingen, maar dat waren toen voor Wis al lang geen vreemden meer, de meeste hadden tijdens de bouw elk werfbezoek bij haar afgesloten. Het publiek van de Groenen Boomgaard had een belangrijke verjongingskuur ondergaan en dat was vooral op zaterdagavond te merken. Wis had zowaar een pick-up gekocht en al vlug zorgde een vaste kern van de “Wijk” voor de aanvoer van de laatste Vlaamse en Duitse schlagers. Andre en Greetje, Willy Van Dam en zijn vrouw Simonne, Jef en Regine, Lange Roger, Lucien en Marieke, Viktor en Fieke… allemaal vaste gasten. Daar Pierre en Emilienne bovenop en er was volk genoeg voor een bonte zaterdagavond tot in de vroege ‘66; op mijn 15e voor ’t eerst naar Engeland -137-


uurtjes. En daarmee was de traditie van de doorlopende zaterdagnachten uit Peter’s tijd in ere hersteld. Er werd gedanst en gezongen: “de laatste dans”, “eenzaam zonder jou”, “du bist alles was ich habe”…Wis keek toe van achter haar toog en zag dat het goed was. De tapkraan liep onafgebroken en Pië Huysmans en zijn zonen hadden aan de Groenen Boomgaard hun dikste klant. Geen fantasietjes; één simpel “tarief”: pils van Lamot, colibri-limonade, af en toe een pale-ale en een paar bakken Palm van Maurice Thielemans. Voor échte madammen was er altijd een fles Martini in huis en “passen” kon alleen met een stuk

1968; jaren van revolutie, ook in de Snep!

Luchtfoto van de in de jaren 60 gebouwde “nieuwe wijk”; geflankeerd door nieuw en oude voetbalterreinen; op het terrein naast het Godshuis worden nu serviceflats gebouwd.

-138-


1968; één van de zeldzame foto’s die binnen in de Groenen Boomgaard zijn genomen; vlnr: Emilienne, Pierre, tante Wis, Simonne en Willy Van Dam, Louis en Elza Van Der Beken.

chocolade van “Jacques”. En als er af en toe een vreemde eend het toch waagde om een koffie te bestellen knikte Wis haar hoofd achterover, zonder woorden, van ben-je-helemaal-gek! Eén keer ben ik op een zaterdagavond in de Groenen Boomgaard verzeild geraakt… Ik ging, eind jaren zestig meestal uit in de “Concordia” in Merchtem, of bij de “Platten” in Londerzeel, maar die bewuste avond wilden mijn vrienden eerst absoluut het fenomeen tante Wis meemaken. Ik heb haar zelfs ten dans gevraagd, maar dat deed ze niet met iedereen, en zeker niet in ’t openbaar! Mijn favoriete tante was ondertussen een vrijgevochten vrouw van 50 lentes, grootmoeder van Hans en Erick Van Malderen, maar net zoals Peter Dries in het bezit van die geheime flair die haar “tijdloos” maakte. Het grootste deel van haar leven was anders verlopen dan zij het gepland had, maar nu had zij en zij alleen eindelijk de touwtjes in handen. Nonkel “Zjang” was al in 1966 van het toneel verdwenen, wat haar advocaat een aardige duit had

Tante Wis, met haar blik van “ik heb ze allemaal binnen” en haar in ’63 eerst geboren kleinkind Hans -139-


opgebracht, maar kom, haar bedrijfje was daarmee een eenmanszaak geworden in de letterlijke betekenis van het woord.Niemand zou Wis nog dicteren. Haar wil was wet! En daar voelde ze zich heel goed bij. Ze “zat” nog wel met één klein probleem: in de “Withbread” waren ze met een “Clarck” over Noë zijn voet gereden en sindsdien zat die thuis, definitief ongeschikt voor de arbeid maar wel recordhouder van “de kortste loopbaan”.

1970; met mijn broers Yves en Marcel

Hoewel, thuis was een groot woord, hij ging alle dagen de autobussen van Verhest afwassen en kwam enkel opdagen om te slapen. Meestal dronken en dus geen aangenaam kamergenoot, maar dat nam Wis erbij. Zij was een Schampaert, en alle Schampaerten zijn bang in ’t donker! Maar behalve dat detail was ’t in de Groenen Boomgaard optimisme troef. Jaar na jaar paste de bazin beter in dat authentieke interieur; die twee samen, de “firma” dus, zou zonder reclame, marktstrategie of enige andere vorm van commercie verder evolueren van een buurtcafeetje tot een fenomeen. Een moeilijk te beschrijven fenomeen ; geen bruine kroeg, geen taverne, geen praatcafé, geen clubhuis, geen pub, geen voetbal- of duivenmelkerslokaal, maar gewoon een klein plekje zonder stress, met een cafébazin die je al van bij je eerste bezoek de indruk gaf dat ze al jaren naast je deur woonde. Tenminste, als je in haar smaak viel… Wis kon soms ook heel kieskeurig zijn!

-140-


Mijn sportieve kant In het begin van de jaren 70 had ik, ondermeer tot groot genoegen van tante Wis mijn moeilijke “14/18 strijd” achter de rug. Mijn hippie-escapades waren geschiedenis, mijn uiterlijke tekenen aanvaardbaar en mijn hoofdactiviteit 1973; Wis & Finne op onze trouw -studeren aan de hogeschool in Aalst- ronduit om fier op te zijn. Als ik de woensdagnamiddag met mijn klein wit Fiatje de parking van de Groenen Boomgaard opreed, kwam Wis me opnieuw breed glimlachend tegemoet… Tjenneken was in ere hersteld en iedereen moest weten dat de “kleine van ons Florence” het zo goed deed. Zeker toen ik een paar jaar later mét diploma en t’ mooiste meisje van de handelsschool arriveerde om tante Wis uit te nodigen op onze bruiloft. Haar eerste vraag aan Agnes was of ik toch nog wel haar café verder mocht komen vernissen! Alsof ik die

1972; het bestuur van Dries Sport in de Groenen Boomgaard -141-

1973; trouwpartij Tjen en Agnes


jaarlijkse “onderonsjes” voor een ritje van 20 minuten op de helling zou gezet hebben. Ik trouwde in september 1973, mét heel de familie Schampaert aan de feesttafel, maar voor velen onder hen zou dat afscheid definitief worden. Er liep maar één straat van het verre Haaltert naar Wolvertem en dat was er eentje met éénrichtingsverkeer! Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat tante Wis ons (samen met Finne en Noë) wel één keer is komen bezoeken. Dat was in 76; ik heb hen toen zelf opgehaald en teruggebracht, maar kom… de Groenen Boomgaard op slot voor een vriendschapsbezoekje, ’t zei toch iets! Of had ik dat te misschien te danken aan mijn ontluikende “sportieve kant”? Vanaf het einde van de jaren 60, al van bij de eerste successen van Eddy Merckx, was tante Wis geëvolueerd tot een echte wielerfanaat! Haar rustige herberg was beetje bij beetje beginnen lijken op een echt Eddy Merckx schrijn. 1969; koersen op de autostrade Brussel-Boom! (voor ’t café van Nonkel Sooi) Ok, de man had in ’74 ondermeer 3 wereldtitels en 5 “Rondes” op zijn naam en zelfs een sportfossiel als ik kon er niet naast kijken dat hij beschouwd werd als de grootste coureur aller tijden, maar ’t bleef een coureur en van de verering van Wis, daar begreep ik niets van. Net zoals mijn kamer in mijn tienertijd behangen was met posters van mijn pop-idolen, hing de Groenen Boomgaard nu vol met reusachtige foto’s van Eddy; op de muren, op de schouw, op en achter de toog; ik weet bijna zeker dat er ook eentje op Wis haar nachtkastje stond! Zij sprak ook nooit over Merckx, maar over “onze” of “mijn” Eddy. En wee U als er een klant haar Eddy zijn talent in twijfel durfde trekken, dan barstte de hel los… eerst altijd op een gemoedelijkgrappige toon, maar zeer snel doodserieus om via een ophitsend crescendo te eindigen in een “tegen U spreek ik niet meer” of “ga jij maar in ’t vervolg bij Yvonne”. Je kan je zo levendig voorstellen dat die vurigheid veel klanten aanzette om Wis opzettelijk op stang te jagen met kritiek op haar idool. Meestal had ze die spelletjes vlug door, maar ze speelde met veel plezier mee, vooral omdat die “animatie” een sluwe manier was om dubbel zoveel pinten op de toog te zetten! ’t Boerinneke van 15 jaar terug was een uitermate verzorgde, bekwame zakenmadam geworden. Het verwonderde me dan ook niet dat ze toch een stukje van haar stijfkoppige onafhankelijkheid opgegeven had om Dries Sport in haar café te aanvaarden als vaste wielerclub. De omgeving van de Dries was perfect terrein voor crossen en wat verderop woonde het opkomend talent Jefke Thielemans. Dat en het feit dat er een hele goeie vriend van Wis in ’t bestuur van de opgerichte club -142-


zat, waren bijkomende argumenten voor haar strategiewijziging. Het zou de meest renderende beslissing in haar loopbaan als waardin worden.

1980; minder haar meer baard

Op een paar jaar tijd waren de crossen die Dries Sport organiseerde bekend tot over de grenzen en de bekende deelnemers trokken op hun beurt een pak toeschouwers, dorstige toeschouwers! De Groenen Boomgaard daverde op zijn grondvesten… nauwelijks groot genoeg om de deelnemende renners in te schrijven en te voorzien van de meest primitieve accommodatie, laat staan om een paar honderd supporters te bedienen. Vanzelfsprekend te groot en te veel voor Wis, die zich vastberaden omringde door een legertje betrouwbare medewerkers.

Het is hier dat mijn “sportieve” kant van pas kwam: mijn opgedane ervaring achter de tapkraan van de Snep! Betrouwbaar was ik ook en dus belde tante Wis me bij elke cross of koers op en stond ik jarenlang naast haar achter de toog. Je had in de seventies de “firma” Groenen Boomgaard in actie moeten zien; ik was zo fier als een gieter dat ik erbij hoorde. Een nokvol café met dozijnen koerssupporters voor de toog, door mekaar roepend; achter de toog tante Wis en ik, continu doorlopende tapkranen; voor de frisdranken geassisteerd door Roger in de kelder. Buiten de parking vol tafeltjes en stoelen en in de stal een 2e ploeg met Pierre, Emilienne en Agnes, tante Finne aan de kassa en Roger en Frans Huysmans als kelner. Zelfs “Flosh” en de “Juge” werkten een beetje mee en haalden lege glazen op en dat was belangrijk want er kwam altijd dubbel zoveel volk als verwacht! Het was een prachtig zicht; Wis had dan wel geen tijd om ervan te genieten, maar ik weet zeker dat de geest van Peter Dries alles glimlachend in ’t oog hield om telkens opnieuw vast te stellen dat hij zijn Groenen Boomgaard in de juiste handen had achtergelaten. En de jaren van expansie waren nog lang niet voorbij… De groeiende koersen (met grote coureurs als De Vlaminck, Liboton, Van Damme) hadden sportjournalisten aangetrokken en die hadden ook dorst ; het duurde niet lang voordat ook zij kennis maakten met die aantrekkelijke tegenstrijdigheid tussen het vooroorlogs cafeetje en zijn schijnbaar naïeve bazin met haar Eddy Merckx-cultus. Er werd over geschreven en gepraat en dat had in de daaropvolgende jaren zo zijn gevolgen; Wis en haar Groenen Boomgaard werden stilaan BV’s en daar kwamen soortgenoten op af. Cas Goossens, Bob Davidse met zijn madam, Miel van Cauter, Rik Coppens, Nand Buyl, Jef Burms, Marva (die het zelfs klaarspeelde om een tas koffie te krijgen!) Tante Wis was er telkens van “gepakt”, maar dat veranderde niets aan haar gedrag en dus kregen de belangrijke bezoekers de vertoning waarvoor ze gekomen waren. Zij praatte met die bekende heren en dames mee, of pruttelde tegen, alsof het vertrouwde klanten waren, altijd met hetzelfde principe voor ogen: zolang de tapkraan maar liep was iedereen gelijk. Iedereen is wat overdreven, eentje bleef toch speciaal… en Wis haar droom kwam uit! Eddy Merckx bleef niet onbewogen voor zo’n vurige supporter en maakte bij een jaarlijkse amateurswedstrijd van Dries Sport kennis met Wis. Ook hij was gecharmeerd door “de firma” en bracht

-143-


nadien, meestal op zondagmiddag met zijn gezin verschillende gezellige uurtjes door in de Groenen Boomgaard. In oktober 1974 wou het gemeentebestuur van Wolvertem Eddy Merckx op het gemeentehuis huldigen (3x wereldkampioen) maar Eddy wou liever dat ze dat bij Wiske deden! Ik was weer van dienst en kon Wis haar hoogdag dus van dichtbij meemaken. Ik had zo dikwijls op recepties drankjes aangeboden aan toprenners, waarvan ik bij God de naam niet kende, maar nu zag zelfs de blinde het licht. Wis noemde hem Eddieken en hij noemde haar Wiske en voor de rest hoeft dat historisch feestje weinig commentaar, want de aanwezige journalisten hebben er voldoende veelzeggende foto’s van genomen. Ze hadden één belangrijk kenmerk gemeen, tante Wis en Eddy: eenvoud! Geen “dikkenekkerij” en geen dure woorden. Ik leerde Merckx een poosje later beter kennen. Hij had in 1978, toen hij stopte met koersen in Rode een boerderij gekocht om er te beginnen met de fabricage en verkoop van fietskaders. Mijn pa moest er de binnenkoer en parking kasseien en ik speelde daarbij wekenlang knecht. Beroemde meneer Merckx zei me al van bij de eerste handdruk dat hij Eddy heette, liep tussen zijn vergaderingen op en af met koffie, soep of frisdrank en trachtte vergeefs mijn interesse voor zijn vak aan te wakkeren met anekdotes en grapjes. Vanaf dan was ook ik lid van de “inner circle” die ongestoord zijn huis in en uit liepen en ik sloeg geen dag over om bij tante Wis verslag te doen over mijn familiaire omgang met haar idool. Telkens ik de Groenen Boomgaard aandeed taterden we met elkaar over Agnes, Elli en baby Saartje, Pierre en Roger en… Eddy, alsof hij een beetje familie was. Maar steeds met gedempte stem. Dat was zo typerend aan haar; je zou haar nooit publiek horen boffen over al die beroemde TV- of sportfiguren die over de vloer kwamen en haar Wiske noemden. Haar wereld was dat kleine cafeetje, waar maatpak én overall even welkom waren, op voorwaarde dat de personen die erin zaten voldeden aan HAAR regels! Ze kon rond favorieten draaien als een verliefde vlinder en aarzelde niet om haar deur op slot te doen als ze behoefte had aan wat vriendschap. Maar ze kon evengoed de “niet uitverkorenen” met een ijzige blik bedienen. En als ze echt een afkeer had van één of andere vreemde passant ging dat zo ver dat ze na diens vertrek het lege glas liever in de vuilbak deponeerde dan het af te wassen! Dat die eigenzinnigheid met de leeftijd niet meer zou verbeteren had ik ten volle begrepen toen een paar maand later bleek dat zij niet was ingegaan op een aanbod van de BRT om over de geschiedenis van de Groenen Boomgaard een serie te maken. Wekenlang waren producers en scriptwriters Wis komen bewerken, maar zelfs hun beste bod kon haar niet overtuigen om haar “thuis” ingrijpend te laten ombouwen tot een televisiedecor. Haar privacy was meer dan ooit heilig en ik heb het waarschijnlijk te danken aan een “geheime” geest in de Groenen Boomgaard, dat iemand mij met dit verhaal al niet jaren geleden voor is geweest. In heel die sfeer van “tot aan de keukendeur en niet verder” zou Wis zonder aan haar “act” iets te wijzigen haar cafeetje verder uitbaten, over haar pensioenleeftijd heen. Niet altijd zorgeloos… net zoals bij haar idool Eddy zou een te groot vertrouwen in mensen af en toe een flinke hap nemen uit haar financiële reserves. Maar Wis was “getrouwd” met haar Groenen Boomgaard, in goede en kwade dagen, en zelfs toen ik haar op een juni-middag in 1980 met al mijn collega’s van de Belastingen bezocht zei ze geen woord over die tegenslagen. De “firma” was zelfs tot op mijn werk in Vilvoorde bekend en m’n baas drong al een poosje aan om onder de middag met de hele ploeg tot bij tante Wis te rijden. Ik wist dat ze daar, na al die fiscale problemen, koude rillingen zou van krijgen en verwittigde haar wel telefonisch, maar het baatte weinig. Het eerste halfuur stond ze zenuwachtigwantrouwig achter haar toog en ’t enige wat ze me vroeg was “of ik die baard nu werkelijk schoon vond”. Pas toen mijn baas haar aanpakte over Merckx, al mijn collega’s haar tante Wis noemden en vooral toen ze zag hoe vlot die Heren van de Belastingen de pintjes binnenwerkten, kwam ze wat los. Die namiddag vloog voorbij en na veel rondjes en verschillende vergeefse pogingen om iets eetbaars op tafel te krijgen werd tante Wis eindelijk zo bezorgd om mij -ze had me nog nooit bier zien -144-


drinken- dat ze haar pak “hesp van Borger� voor ons uit de koelkast haalde.

-145-


Een precedent dat niet vlug herhaald zou worden!

1974; in de kleine keuken bij tante Wis, die man met ’t zwart gileeke naast mij is Eddy Merkcx! -146-


1981; mijn versie van de Groenen Boomgaard

-147-


Dubbel afscheid Het opvallendste wat mij uit de overgang van de seventies naar de jaren 80 is bijgebleven, is dat ik ook deel uitmaakte van tante Wis haar “hall of fame”! Vrijwel onmiddellijk na onze trouw had Agnes me naar de Academie gestuurd omdat ze meer zag in mijn hobby dan wat schilderen op zondag. Dat had ondertussen zo zijn vruchten afgeworpen ; ik had al verschillende tentoonstellingen achter de rug en mijn “talent” werd zelfs in de pers erkend. Wis was daar heel fier op en bij elke vernis-sessie moest ik opnieuw uitgebreid vertellen hoe dat allemaal zover gekomen was. Toen ik zei dat ik er al een tijdje aan dacht om haar op doek te “vereeuwigen” reageerde ze daarop zoals ik verwacht had: “als ge antieke dingen wil schilderen, schilder dan schoon dingen!” Als ik haar dan toch met een schilderij plezier wou doen moest dat er vanzelfsprekend één zijn van de Groenen Boomgaard. Ik heb er lang aan getwijfeld of ik de binnenkant of de buitenkant zou schilderen. Maar, zelfs de grootste artiest zou er nooit in slagen om zijn indrukken van al die heerlijke momenten in dat kleine cafeetje op één doek te krijgen en ik hield me dus maar bescheiden bij de buitenkant. “Mijn” Groenen Boomgaard” kreeg een ereplaats naast Peter’s “Slag om Houthulst”. Eddy Merckx had niet langer het decoratie-monopolie in Wis haar interieur en iedereen moest weten dat de “kleine van ons Florence” dat schilderij gemaakt had. De positieve commentaren van iedereen hadden me op een idee gebracht: voor mijn volgende tentoonstelling in Wolvertem zou ik een verzameling van de meest pittoreske hoekjes van het dorp bij mekaar schilderen. En dat bracht me natuurlijk opnieuw een aantal keren naar de Dries. Af en toe waren Agnes, Elli en Saartje erbij en dat werden meteen zondagnamiddagen bij tante Wis die ze niet vlug zouden vergeten. De ontvangst was er zo totaal verschillend van bij mij “thuis”; een brede glimlach, geen gezaag en vooral geen onderscheid! Wis complimenteerde Agnes altijd uitgebreid met het voorkomen en de opvoeding van ons meisjes ; hoe ze dat klaarspeelde -voltijds werken- en zo’n mooi gezin. Alleen spijtig van mijn baard hé … In het voorjaar van 1981 was ik klaar met wat de kranten noemden “kunstschilder Cloots keert terug naar zijn geboortedorp”. (ook over tante Wis en haar cafeetje was er ondertussen een mooi artikel in de krant verschenen; iedereen beroemd dus!) In april stelde ik 2 weken tentoon in de

-148-


1981; tante Wis op de vernissage, waar openingsspeeches meestal ernstige gezichten opleverden!

parochiezaal. Ik had een aantal indrukken van het “vroegere” Wolvertem bijeengeschilderd en daar kwam veel volk op af. De vernissage was, zoals gewoonlijk, op vrijdagavond en één van mijn eerste gasten was tante Wis, de enige Schampaert die avond, maar ze stond fier als een gieter op de eerste rij en dat deed me veel plezier. De Groenen Boomgaard onbeheerd achterlaten op een vrijdagavond, dat wou al iets zeggen! Ik verkocht het weekend daarop al mijn tentoongestelde werken en kon niet anders dan besluiten dat mijn succesonderneming zeker voor herhaling vatbaar was… Een paar jaar later bereide ik me vol verwachting op een nieuwe tentoonstelling in Wolvertem voor. Het zou een dieptepunt in m’n leven worden… Ik was 33 en net dolgelukkige vader van een zoontje. Ik had bovendien de drastische overstap van “de belastingen” naar de veelbelovende bank gemaakt. Midden in die periode van euforische vooruitzichten werd ik geconfronteerd met wat voor elke jonge mens de hardste klap is: het verlies van je moeder. Heel onverwacht stierf mijn ma op woensdag 3 april 1985.

1985; Paastentoonstelling in Wolvertem

Van het mortuarium naar de zaal waar ik een tentoonstelling moest opzetten…Vrijdagavond een hoop mensen ontvangen op een vernissage die niet meer kon uitgesteld worden en ’s anderendaags mijn moeder begraven; ik zag en hoorde iedereen wel, maar het was alsof ik verdoofd was. Er waren nu al 5 van de 11 Schampaerten gestorven (Stol ’52; Rie ’73; Trinette ’80; Miel ’81 en Noë ’84) maar toch was ik getroffen door het diepe verdriet van tante Wis en tante Marie. Hun

-149-


“klein zusje”, ’t was niet eerlijk! Vooral voor tante Wis was er bovendien een praktisch probleem: sedert het overlijden van broer Noë overnachtte ze dagelijks bij mijn ouders, want ’s nachts alleen blijven… voor geen goud! Nu kon dat niet meer. Ze had wel voorzien dat Finne in haar oude dag uit Rossem zou terugkeren om naast haar te komen wonen, maar Finne haar Noëken…die bleef maar leven. De jaren die volgden zou Wis dan ook een beetje ronddolen, op zoek naar een veilig bed, tot haar buurman -kozijn Bère van Kobestierf. Vanaf dan kwam diens vrouw Alice bij Wis slapen. Na het overlijden van mijn ma verhuisde mijn pa naar Steenhuffel. Mijn uitstapjes naar Wolvertem verminderden dan ook drastisch. Rustige zondagnamiddagen of gezellige vernisbabbels in de Groenen Boomgaard waren er niet meer bij. Ook de activiteiten van Dries Sport waren uitgedoofd. Wis ging naar de 70, tijd om het wat rustiger aan te doen. Ik merkte ook dat ze het stilaan wat moeilijker kreeg achter haar toog. Niet dat ze klaagde; als ze me zag blonken haar ogen en net zoals bij Peter Dries kon je op al dat vriendelijke optimisme moeilijk een leeftijd plakken. Er waren indirecte tekens die verraadden dat het caféleven zwaar werd. Het klapbankje achter de toog om af en toe wat uit te blazen; de grote afzuigbak aan ’t plafond omdat de rook te veel begon te hinderen en de deur die alsmaar vroeger in de vooravond op slot ging.

1991; doodsprentje van tante Wis

Ik besefte op ’t einde van de jaren tachtig dat het met Wis haar gezondheid bergaf ging. Niets om te panikeren, wat buikpijn, een beetje vermoeidheid en heel veel schrik om te sterven, zoals het een echte Schampaert past. De dokter had al een paar keer aangedrongen op enkele dagen observatie, maar de kliniek, dat was uitgesloten…”ze gaan me daar houden!” Wis bleef liever vastberaden haar kwalen verbijten in haar vertrouwde “thuis”. Tot het in de zomer van ’91 allemaal ineens misging… op 15 augustus werd tante Wis opgenomen in de kliniek van Vilvoorde, waar ik haar een paar dagen later ging bezoeken. Ze lag te blinken op haar bed, de koning te rijk dat ik er was. Geen woord over haar ziekte, enkel plannen om zo vlug mogelijk naar huis te gaan. En nieuwsgierig! ‘k Had nog maar juist mijn bloemekes afgegeven en ik moest al gaan zien wie er op de gang was. Bij elk geluidje gingen haar oren “omhoog” ; zelfs in -150-


haar ziekenbed lag ze zenuwachtig op wacht. Ik vroeg haar wat ironisch of ze nog volk verwachtte. Natuurlijk verwachtte ze nog iemand… Enkele dagen later, op 22 augustus 1991 kreeg ik het droevig bericht dat mij toch nog erg verraste; Wis had het nipt 8 dagen uitgehouden op de plek die ze het meest haatte. De Groenen Boomgaard bleef leeg. Eind ’92 verkochten Pierre, Roger en Finne de meer dan 100 jaar oude herberg. In de lente van ’93 begon de nieuwe eigenaar met de afbraakwerken… Ik had daar gelukkig geen weet van, maar ik kan me voorstellen dat een aantal mensen het niet makkelijk hadden met het platleggen van dat stukje Wolvertemse geschiedenis. Na het overlijden van tante Wis reed ik, als ik in de buurt was, wel eens meer langs de Dries, dat deed me deugd. Tot die laatste

1993; een mooi verhaal op een hoopje

keer; de Groenen Boomgaard was plots herleid tot een hoopje stenen en balken. Op dat hoopje een paar spelende kinderen; de toekomst bovenop het verleden. Alles is eindig, en ik nam een tweede keer afscheid!

-151-


Slot Vijf jaar later … In mei 1997 kregen we van een vriend een uitnodiging voor een verjaardagsfeestje. Dat ging door in… de Boomgaard in Wolvertem. Zo heette de gigantische nieuwe taverne die men op de grond van Peter Dries had gebouwd. Die eerste “confrontatie” maakte me bloednerveus. De jarige had een apart zaaltje afgehuurd en zodra we neerzaten vroeg ik me af of ons tafeltje nu “in” Peter’s slaapkamer of “in” Wis haar klein keukentje stond? De hele avond bleven een pak herinneringen door m’n hoofd flitsen en ik genoot zichtbaar van de verwarrende roes die het feest me gaf. Ik kon toen natuurlijk niet vermoeden dat één of andere raadselachtige kortsluiting tussen tijd en realiteit me een onvergetelijke ervaring ging bezorgen… Dat ging zo: Laat die avond ging ik, voor de zoveelste keer, de smalle trap af naar de toiletten in de kelderverdieping. Aan ’t eind van de gang stond een dubbele deur op een kier, waardoor ik de muziek en het gelach kon horen van een tweede feestje dat er plaats had. Ik was alleen en kon niet nalaten om de deur wat verder open te duwen om te piepen… Ik kan je verzekeren dat ik het koud en warm kreeg toen ik verbijsterd zag dat heel de Schampaertclan daar uitbundig zat te “kermissen”in een “candle light supper decor” dat net uit ’t kasteel van Goethals ontsnapt was. Er was niet meer licht dan in de voor-oorlogse Groenen Boomgaard, maar als mijn ogen eraan gewoon werden herkende ik als eerste Peter en Nette. Zij zaten op de ereplaats en keken glimlachend toe. Het was Nette die me welkom heette en een fractie van een seconde later leek het alsof ik haar al heel mijn leven had gekend. Peter, die in zijn zetel zat te “blinken”, merkte schamper op dat zwart me even goed stond als wit. Naast Peter zat “mémé” Trinette opgewekt een liedje mee te neuriën ; ze had weinig liedjes gezongen in haar leven en kende dus de woorden niet, maar ze knikte haar hoofd heen en weer en klapte fors op de muziek mee, zoals iemand die nooit een droeve dag heeft meegemaakt. Naast haar, twee lege stoelen. ’t Verwonderde me niet eens: Sooi (+88) en Marie (+95) “walsten” over de dansvloer. Hij, zoals gewoonlijk doodernstig mompelend, zijn stappen 1997; de “immer droevige” Finne tellend. Zij, stil giechelend met dat beetje “gène” alsof-nogaltijd niemand moest weten hoe graag zij zich amuseerde. Naast Nette zat Stol en Rie met tussen die twee de “drapeau” van de Moötertrappers die Stol altijd had gedragen; een wat surrealistisch tafereel van twee tegenpolen die nu als lamme goedzakken tegen elkaar aan lagen. Stol zorgelooskerngezond in een wit maatpak dat naar jasmijn rook i.p.v. de “cockes” en Rie, de benen gekruist, een slabbertrui en zijn haar in de war; één en al statement dat niemand hem nog te bevelen had! Rechtover Stol en Rie, twee identieke ruggen met twee identieke witte kale koppen. Ik kon slechts “per eliminatie” Gust (+96) en Miel herkennen. Zelfde houding, armen gekruist, alles geamuseerd in ’t oog houden, doodkalm zonder betweterij! Tegenover Peter en Trinette, de drievuldigheid van de lokale Andrew-sisters: Wis, Florence en Finne. Wis, die al haar angsten overwonnen had en haar groot hart nu onbeperkt kon laten kloppen; zoals altijd content dat ze me zag… “heb je nu al mijn verhaaltjes opgeschreven” vroeg ze?

-152-


Florence, mijn ma, bovenop een stoel, haar lijflied zingend: “ik zoek een jongen, een mooie jongen, met blauwe ogen en donker krullend haar…”waarna ze -boos- voor de honderdste keer de tekst weer vergeten was!

1997; Florence’s korte geheugen

1997; mijmerende “Flosh”

En, tenslotte Finne: ik had pas nu door dat zij het feestvarken van de avond was. Bij elke begrafenis had ze mijn arm vastgegrepen en bibberend gezegd “ik ben de volgende”. Nu zat zij hier als enige overlevende midden in dat vriendenkringetje uit het verleden. Schaterlachend, zonder tandpijn, ook vrijwel zonder tanden, riep ze me kwetterend toe: “op naar de 100, Tjenneken!” Er was nog één lege stoel aan de eretafel. Ik miste Noë, de “Flosh”. ’t Café van Marie Verhest was al twintig jaar dicht, dus hij moest hier ergens zijn… De avond had al te lang geduurd; ook nu had hij al een paar “pale-ales” te veel op en zat hij stil in te dutten aan de tafel van de “oude maagden en wevenaars”. Ik herkende ze allemaal: Poller, Zjef en Schooit Van Zeebroeck, Zjang van de Koperen, Gust van Rikkes, Lomme Mesaus, Zjef van Becker, Lomme Wies, heel de “permanentie” van de Groenen Boomgaard. Alleen Noë’s blik was veranderd: vanonder zijn dikke, nu nutteloze bril, zag je ook bij hem een gelukzalige zekerheid die bevestigde dat hij gevonden had waar hij heel zijn leven naar verlangde. Ik heb gedurende die enkele uren, (of waren het seconden?) met volle teugen genoten van Finne haar feestje. Toen ik terug naar boven ging hoorde ik nog net Juliana Werding in de verte: “Stimmen im wind; menschen die sich lieben sterben nie…”

Aan mijn tafeltje gekomen trachtte ik verontschuldigend uit te leggen waar ik zolang gezeten had. Maar iemand zei dat ik maar even weg was geweest en dat er beneden helemaal geen feestje was … En toch heb ik die bewuste avond klaar en duidelijk gezien dat er ergens een “legertje” Geesten vanuit een Groenen Boomgaard glimlachend over ons waakt en dat ze dat ook nog miljoenen jaren hierna over jullie nakomelingen zullen doen!

-153-


-154-


-155-


Met bijzondere dank aan Pierre en Roger Van Malderen, Jef Van Den Brande, Berla en, niet in het minst, Wis Schampaert.





Etienne Cloots ° Wolvertem, 17 mei 1951 kleinzoon van Petrus Schampaert, zoon van Florence Schampaert, echtgenoot van Agnes De Vos, vader van Elli, Saartje en Pieter-Jan, grootvader van Kobe

Normaal vind je op deze plaats enkele woordjes over de auteur, geschreven door één of ander literair criticus. Vermits ik er geen enkele persoonlijk ken, moet ik dus noodgedwongen iets over mezelf zeggen. Dat lijkt me al direct overbodig: als je nood hebt om een verhaal neer te schrijven en dat wordt dan een ‘kleine’ geschiedenis over ‘kleine’ mensen, zegt dat al genoeg over wie je bent. Ik heb in mijn leven nochtans veel ‘belangrijke’ mensen ontmoet die met grootse dingen bezig waren; soms zelfs ‘megastructures. Ongelooflijk indrukwekkend op zich, maar jameer genoeg steeds beperkt tot het materiële. De ‘Geesten in een groenen boomgaard’ hebben weinig of geen materie nagelaten: een oude koffiemolen en wat vergeelde foto’s. Soms denk ik dat zij de levensfilosofie van de indianen in hun vaandel droegen: “Enjoy the ride and leave no traces”. De nalatenschap van de Schampaerten zit dus enkel ergens opgeslagen in de genen van Elli, Saartje & Pieter-Jan en ik hoop dat het lezen van dit verhaaltje voor hen een sleutel kan zijn om dat stukje van hun persoonlijkheid te ontdekken!


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.