Bladerpdf Zebra deel 3

Page 1

Nederlands als tweede taal voor anderstaligen in het voortgezet onderwijs

DEEL 3

A2 – B1


H O O F DST UK 1 7

Vriendschap



6

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

Les 1

Jij bent mijn beste vriend

Wat leer je?

1

- Praten over vrienden. - Belangrijke informatie uit een tekst halen. - Praten over vriendschap. - Hoe je kunt zeggen dat je iemand aardig vindt. - Nieuwe woorden. - Hoe je het woordenboek kunt gebruiken.

Introductie 1 Lees de titel van deze les. Waar gaat deze les over, denk je?

2 Geef antwoord op de vragen.

1 Hoe zou jij je beste vriend of vriendin omschrijven?  eerlijk  zenuwachtig  geheimzinnig  knap  gemeen  stiekem  aardig  gezellig  leuk  sportief  vreselijk


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

2 Kun je nog drie woorden bedenken die passen bij jouw vriend of vriendin?

3 Welke woorden passen bij jou?

4 Lees ‘Wat leer je?’. Wat ga je doen in deze lessen?  een tekst lezen  nieuwe woorden leren  een verhaal over ruzie schrijven  leren hoe je kunt zeggen dat je iemand aardig vindt  met elkaar praten over vriendschap  een gedicht over vriendschap lezen

Maak online de oefeningen van Bouwsteen: Praten over vrienden.

LES 1

7


8

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

Taak | Praten over vrienden

2

Hoe moet het? Wie is jouw beste vriend of vriendin? En wat doen jullie samen? Beantwoord de vragen.

1 Hoe heet je vriend of vriendin?

2 Hoelang kennen jullie elkaar al?

3 Waar hebben jullie elkaar ontmoet?

4 Wat doen jullie vaak samen?

5 Wat vind je leuk aan hem of haar? Noem een eigenschap.

6 Wat vind je niet zo leuk aan hem of haar? Noem een eigenschap.

3

7 Heb je nog meer vrienden?

Doen! Je gaat in een groepje een spel spelen. Alle leerlingen krijgen een kaartje met eigen­ schappen en hobby’s. Je moet op zoek gaan naar de persoon in je groepje die jouw vriend is. Jouw vriend is de persoon die veel dezelfde dingen leuk vindt. 1 Lees wie jij bent. Denk goed na. Welke vragen kun je aan iemand stellen? Weet je het niet meer, kijk dan naar oefening 2. 2 Luister goed naar de vragen van de andere leerlingen. Probeer in hele zinnen ­antwoord te geven.

4

Hoe ging het? In oefening 3 heb je een spel gespeeld. Je moest vragen stellen en bedenken wie jouw vriend of vriendin was. Geef antwoord op de vragen.

1 Heb jij jouw vriend of vriendin gevonden?  ja,

 nee, want

is mijn vriend/vriendin, want


HOOFDSTUK 1

SCHOOL

LES 1

2 Wat ging goed en wat ging nog niet goed? Kruis aan. goed een beetje nog niet goed Ik begreep de informatie op het werkblad.    Ik kon vragen stellen aan een andere leerling.    Ik begreep de antwoorden van de andere leerling.    Ik begreep de vragen van de andere leerling.    Ik kon antwoord geven op de vragen.   

3 Hebben jullie veel met elkaar gepraat? Zo ja, hoe ging dat? Zo niet, waarom niet?

Een vriendschap van 85 jaar Van onze verslaggever De heer Jansen (91) en de heer De Vos (93) vierden gisteren het 85-jarig bestaan van hun vriendschap. De beide heren leerden elkaar in het jaar 1935 kennen op de lagere school in Bennebroek, een dorp in Noord-Holland. De burgemeester van Benne­broek heeft beide vrienden gisterenmiddag hartelijk gefeliciteerd met deze bijzonder lange vriendschap. Zij kregen van de burgemeester ieder een mooie bos bloemen en samen kregen zij een grote taart.

5

Bouwsteen Weet jij wat ‘een vriendschap voor het leven’ is? 1 Lees de tekst Een vriendschap van 85 jaar. 2 Lees de vragen. Schrijf het antwoord op.

1 Wat is er bijzonder aan de vriendschap tussen meneer Jansen en meneer De Vos?

2 Ken jij nog meer bijzondere vriendschappen?

3 Hoelang ben jij al bevriend met je vrienden?

4 Heb jij ook een ‘vriendschap voor het leven’, denk je? Schrijf ook op waarom je dat denkt.

5 Meneer Jansen en meneer De Vos vieren het 85-jarig bestaan van hun vriend- schap. Wat kun je nog meer vieren?

9


10

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

Maak online de oefeningen bij Bouwsteen: Praten over vriendschap.

Taak | Belangrijke informatie uit een tekst halen

6

Hoe moet het? 1 Wanneer noem je iemand een vriend?

Lees de tekst hieronder. Je kunt niet alles lezen, want er is koffie over de tekst gevallen. Weet je waar de tekst over gaat? Denk goed na.

2 Geef antwoord op de vragen.

1 Wat is de titel van de tekst?

2 Wat zie je op het plaatje staan?

3 Waar gaat de tekst over?  over fantasie  over vriendschap  over vrije tijd  over dieren

Wat betekent vriendschap voor jou? Ik vind vrienden hebben heel belangrijk, ­vooral ­omdat je bij je vrienden leuke en minder leuke dingen kwijt kunt. Het is leuk om samen plezier te maken en je kunt elkaar alles vertellen. Voor mij betekent vriendschap dat je elkaar moet helpen door dik en dun. Met echte vrienden kun je ook ruzie hebben, maar je kunt de problemen altijd uitpraten. Daar ben je toch vrienden voor!

7

Hoe moet het? Als je wilt weten waar de tekst over gaat, dan hoef je de tekst niet helemaal precies te lezen. Je hoeft niet alles te begrijpen. Je moet weten waar de tekst ongeveer over gaat. Wat doe je? Kruis zes zinnen aan.  Ik lees alleen het einde van de tekst.  Ik lees de titel.  Ik kijk naar de plaatjes.  Ik lees alleen wat ik leuk vind.  Ik lees de opvallende woorden goed.  Ik lees het begin en het einde van de tekst goed.

 Ik lees de rest van de tekst snel door.  Ik probeer niet alles te begrijpen.  Ik lees de hele tekst heel erg goed.  Ik probeer alle woorden te begrijpen.  Ik lees wie de tekst heeft geschreven.


HOOFDSTUK 17

8

VRIENDSCHAP

LES 1

Hoe moet het? In oefening 9 ga je een tekst lezen. Hij staat op bladzijde 12. Je gaat eerst nadenken over het onderwerp van de tekst. Geef antwoord op de vragen. 1 Wat is de titel van de tekst?

2 Wat zie je op het plaatje?

3

Waar kun je de tekst lezen, denk je?  in een schoolboek  in een tijdschrift  in een krant

4 Waar gaat de tekst ongeveer over, denk je?

5 Wat weet je al over het onderwerp? Denk goed na.

6 Welke woorden staan er in de tekst, denk je?  vriendinnen  droom  samen  ruzie  flauwvallen  vertrouwen

11


12

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

Vriendschap draait om vertrouwen Meisje: ‘Ik geloof niet dat jongens net zo met elkaar zijn als wij. Je ziet het in ieder geval niet, want ze doen heel anders. Wij doen altijd alles samen, zij niet. Misschien wel, maar dan laten ze het niet zien.’ Jongen: ‘Vriendinnen zijn denk ik altijd samen. Volgens mij hebben ze een hechtere band. Vorig jaar waren er hier op school twee vriendinnen. Maar ze zaten niet bij elkaar in de klas, er zat een klas tussen. Toen is die ene expres blijven zitten om bij haar vriendin in de klas te komen. Nou, zoiets zou ik nooit doen.’

met vriendinnen, verschilt wel. Meisjes gaan veel meer met elkaar om. Ze hebben meestal één vriendin en met die vriendin doen ze bijna alles samen. Ze zitten naast elkaar op school, maken samen huiswerk, trekken elkaars kleren aan, gaan samen naar de stad en logeren bij elkaar. Jongens hebben minder vaak een vriend met wie ze alles ­samen

doen. Ze gaan meestal met een groep vrienden om en niet altijd met dezelfde groep. Jongens en meisjes praten ook over verschillende dingen met hun vrienden. Meisjes kunnen heel veel kletsen over uitgaan, kleren en jongens. Jongens gaan liever iets samen doen, sporten of uitgaan. Ze praten ook wel en ze maken veel plezier.

Een echte vriend is iemand die je kunt vertrouwen, met wie je overal over kunt praten, met wie je van alles samen doet, met wie je een hoop plezier kunt hebben. Jongens denken daar niet anders over dan meisjes. Dit staat in een onderzoek dat naar vriendschap is gedaan. Maar de manier waarop jongens met vrienden omgaan en meisjes

9

Doen! 1 Je moet vertellen waar de tekst over gaat. Lees de tekst snel door. Denk aan wat je al weet over het onderwerp van de tekst. 2 Geef antwoord op de vragen.

1 Waar gaat de tekst over?  over vriendschap tussen meisjes  over de verschillen tussen jongens en meisjes bij vriendschap  over de manier waarop je ruzie kunt maken  over hoe je een afspraak met iemand kunt maken

2 Klopt jouw antwoord met het antwoord dat je bij oefening 8 hebt opgeschreven?  ja  ongeveer  nee

3 Je moet kort aan iemand vertellen waar de tekst over gaat. Welke zinnen gebruik je? Kies vier zinnen.  Jongens en meisjes vinden allebei: een vriend is iemand die je kunt vertrouwen.  Jongens gaan anders om met hun vrienden dan meisjes.  Jongens praten nooit met elkaar.  Jongens gaan meestal met een groep vrienden om.  Meisjes hebben vaak één goede vriendin. Met die vriendin doen ze alles samen.  Jongens en meisjes praten over dezelfde dingen met hun vrienden.


HOOFDSTUK 17

10

VRIENDSCHAP

LES 1

Hoe ging het? Geef antwoord op de vragen. 1 Voordat je een tekst gaat lezen, moet je de tekst bekijken. Je kijkt naar de titel en de plaatjes. Je bedenkt wat je al weet over het onderwerp. Wist jij al iets over het onderwerp van de tekst voordat je ging lezen?

2 Je moest de tekst snel doorlezen. Hoe ging dat?  goed  niet zo goed 3 Begreep je waar de tekst ongeveer over ging?  ja  een beetje  nee 4 Weet je wat je moet doen, als je de belangrijkste informatie uit een tekst moet halen?

 ja,

 nee

Taak | Praten over vriendschap

11

Hoe moet het? Je gaat met elkaar praten over vriendschap. 1 Weet je nog waar je op moet letten als je met iemand praat? Lees de regels. Ken je ze nog? Iedereen moet meedoen met het gesprek. Iedereen moet over hetzelfde praten. Iedereen moet aardig zijn tegen elkaar. Iedereen moet naar elkaar luisteren. Iedereen moet antwoord geven en vragen stellen. Je moet elkaar aankijken als je tegen elkaar praat. 2 Luister naar de leraar.

deze regel ken ik      

deze regel ken ik niet      

13


14

HOOFDSTUK 17

12

VRIENDSCHAP

LES 1

Hoe moet het? In oefening 14 ga je met elkaar over vriendschap praten. Maar eerst ga je een tekst over vriendschap lezen. Spreek af wie A is en wie B is. Lees de tekst op jouw werkblad.

13

Hoe moet het? Hoe zit het bij jou? Wat doe jij met je vrienden of vriendinnen? Geef antwoord op de vragen. Zeg wat jij vindt! 1 Wat doe je met je vrienden of vriendinnen?

2 Doe je alles met één vriend of vriendin? Of heb je meer vrienden of vriendinnen?

3 Wat vind jij belangrijk in een vriendschap?

4

14

Vind je dat jongens anders met elkaar omgaan dan meisjes?

Doen! Je gaat met elkaar praten over jongensvriendschap en meisjesvriendschap. Je gaat ook praten over wat jij belangrijk vindt in een vriendschap. Geef elkaar je mening. Je moet het met elkaar eens worden. Denk aan de gespreksregels. Probeer hele ­zinnen te gebruiken. 1 Bespreek met elkaar wat je belangrijk vindt in een vriendschap. Schrijf drie dingen op die jullie allebei belangrijk vinden.

2 Bespreek met elkaar wat je vindt van de volgende zinnen. Ben je het ermee eens of niet? Waarom wel of waarom niet? a Jongens gaan anders met elkaar om dan meisjes.  Wij zijn het daarmee eens, want  Wij zijn het daar niet mee eens, want


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

b Meisjes moeten niet alles samen met één vriendin doen. Je kunt beter meer vriendinnen hebben dan één vriendin.  Wij zijn het daarmee eens, want  Wij zijn het daar niet mee eens, want

c Jongens moeten meer praten over hun gevoelens en problemen met anderen.

 Wij zijn het daarmee eens, want  Wij zijn het daar niet mee eens, want

d Wat is volgens jullie een goede vriendschap?

 Wij zijn het daarmee eens, want  Wij zijn het daar niet mee eens, want

15

Hoe ging het? Beantwoord eerst alleen de vragen over het gesprek. Bekijk daarna samen de ­ antwoorden die jullie hebben opgeschreven. Zijn er verschillen? 1 Vond je het leuk om met elkaar over vriendschap te praten?

2 Wist je genoeg over het onderwerp om er iets over te zeggen?

3 Kon je samen drie dingen bedenken die jullie allebei belangrijk vinden?

4 Kon je samen goed praten over de manier waarop jongens met elkaar omgaan? En over de manier waarop meisjes met elkaar omgaan?

Wat ging goed?

Wat ging niet zo goed?

5 Kon je goed zeggen wat jij vindt?

15


16

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

6 Hebben jullie op de gespreksregels gelet? Wat ging goed en wat ging nog niet zo goed? Goed:

16

Niet zo goed:

Bouwsteen Je ziet hier twee bladzijden uit het Van Dale Woordenboek NT2. Bekijk deze blad­ zijden. Je gaat samen vragen beantwoorden over het gebruik van een woordenboek.


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

Werken met het woordenboek • In een tekst staan soms woorden die je niet kent. Je kunt er achter komen wat een woord ­betekent door naar de zinnen te kijken die om het woord heen staan. Je kunt ook in het ­woordenboek kijken. In een woordenboek kun je opzoeken wat een woord betekent. • Er zijn woordenboeken van papier en digitale woordenboeken. In een papieren woordenboek staan de woorden in alfabetische volgorde. Je moet dus goed het alfabet kennen! In een digitaal woordenboek kun je het woord dat je zoekt, intypen. • Je moet altijd goed bedenken welk woord je gaat opzoeken. Niet alle woorden staan in het woordenboek. Je moet kijken naar het trefwoord. Wil je weten wat vrienden betekent? Dan moet je zoeken op vriend, dat is het trefwoord.

17


18

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

1 Zoek de volgende woorden op de bladzijden uit het woordenboek. Schrijf op welk woord ervóór staat en welk woord erna.

knip

Ervoor staat:

Erna staat:

knoflook

Ervoor staat:

Erna staat:

knappen

Ervoor staat:

Erna staat:

2 Kijk naar de twee bladzijde uit het woordenboek. Linksboven staat het eerste woord dat je op die bladzijde kunt opzoeken. Rechtsboven staat het laatste woord dat je op die bladzijde kunt opzoeken.

1 Wat is het eerste woord en wat is het laatste woord?

Eerste woord:

Tweede woord: 2 Welke woorden kun je op deze twee bladzijden vinden? Kruis eerst de w ­ oorden aan. Kijk dan pas naar de twee bladzijden of je antwoord klopt.  koffie  knock-out  knal  knoop  kneden  koe  knorren  klas  knie 3 Je leest de volgende woorden in een tekst. Je weet niet precies wat het betekent. Gebruik je woordenboek. Wat is het trefwoord? knieën

kreeg

jongens

ga

4 Soms heeft een woord meer dan een betekenis. In het woordenboek staan de ­verschillende betekenissen achter elkaar. Kijk maar naar de bladzijden uit het woordenboek.

a Schrijf de verschillende betekenissen van het trefwoord knap op.

b Je moet altijd kijken of de betekenis die je in het woordenboek vindt, ook in de zin past. Welke betekenis van knap past in de zin: Mijn vriendin heeft een knap gezicht ?  Betekenis 1  Betekenis 2


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

Is ruzie het einde van je vriendschap? Veel mensen hebben weleens ruzie met een goede vriend of vriendin. Meestal wordt het weer goedgemaakt. Maar soms is de ruzie het einde van de vriendschap. Jongens en meisjes ­vertellen over vriendschap en ruzie. Mohammed: ‘Mijn vriend en ik kennen allebei ­hetzelfde meisje. We waren allebei verliefd op haar. Mijn vriend vertelde dat zij mij niet leuk vond. Later hoorde ik dat dat niet waar was. We kregen ruzie over haar.’ Adila: ‘Waar ik echt heel kwaad om kan worden is als iemand mijn geheimen doorvertelt. Als iemand belooft echt niks te zeggen, en het toch doet.’

17

Alexandra: ‘Ik word heel erg kwaad als ik merk dat ze over mij roddelen. In mijn klas zit een groepje dat heel erg roddelt. Als je er bent, dan doen ze aardig tegen je. Maar zodra je weg bent, dan begint het: “Heb je gezien wat ze aan had, weet je al dat ... Nou ja, je kent het wel.” Angela: ‘Ik had een hele goede vriendin. Ik kende haar al iets van vijf jaar. Maar onze vriendschap ging voorbij toen zij een vriendje kreeg. Ze had gewoon geen tijd meer voor mij. Het enige waar ze nog over kon praten was die Mehmet, haar vriendje. Ze belde me nooit meer. Ik moet, als ik eerlijk ben, toe­ geven dat ik best jaloers was.’

Bouwsteen Met je vrienden kun je ook wel eens ruzie hebben. Is de vriendschap dan meteen ­voorbij? 1 Lees de tekst Is ruzie het einde van je vriendschap? 2 In deze tekst staan nieuwe woorden. Je gaat uitzoeken wat de betekenis is van deze nieuwe woorden. roddelen goedmaken beloven toegeven 1 Kun je de betekenis van deze woorden uit de tekst halen? Zo ja, schrijf de betekenis achter het woord.

19


20

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

2 Weet je de betekenis nog niet? Zoek het woord dan op in het woordenboek. Schrijf de betekenis achter het woord. Kijk of de betekenis in de zin past.

3 Zijn er nog meer woorden die je niet kent? Schrijf ze op en zoek de betekenis op.

Maak online de oefeningen van Bouwsteen: Oefenen met het woordenboek.

18

19

20

Bouwsteen Schrijf een stukje over jouw beste vriend of vriendin. Denk aan de teksten die je hebt gelezen. Wat vind je leuk en wat niet? Wat doen jullie samen? Schrijf het op een los blaadje of typ het op je computer en print het.

Huiswerk Je gaat een interview met iemand houden. Luister naar de leraar.

Afsluiting 1 Wat kun je? Lees de zinnen. Kruis aan.

Leerdoelen 1 Kun je iets vertellen over jouw beste vriend of vriendin? 2 Kun je zeggen wat jij belangrijk vindt in een vriendschap? 3 Weet je hoe je het woordenboek kunt gebruiken? 4 Kun je de belangrijkste informatie uit een tekst halen? 5 Kun je zeggen dat je iemand aardig vindt? Zo ja, geef een voorbeeld.

TIP!

Kijk wat je geleerd hebt! Je leert iedere les nieuwe ­dingen van de Nederlandse taal. Je leert bijvoorbeeld nieuwe woorden en je praat met andere leerlingen. Aan het einde van de lessen kun je nog een keer bekijken wat je in deze lessen allemaal hebt geleerd. Zo kun je de nieuwe dingen beter onthouden!


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 1

2 Ken je deze woorden? Kruis aan.

 de band  de begraafplaats  de eigenschap  de gevoelens  de hoofdzaak  het interview  de kolom  de manier  het onderwerp  de reden  de slappe lach  de steun  de toon  het trefwoord  de volgorde  de vriendschap  de waarheid  het woordenboek  begraven

 beloven  bemoeien  doorvertellen  goedmaken  herkennen  kletsen  mogen (aardig vinden)  omgaan  passen bij (iets of iemand)  roddelen  toegeven  verschillen  vertrouwen  vieren  zitten blijven  zou (zullen)

 alfabetisch  best  bijzonder  eenzaam  in ieder geval  intelligent  kwijt  onzeker  precies  schattig  serieus  slordig  sportief  voordat  zielig

21


22

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 2

Les 2

Vriendschap op afstand

Wat leer je?

1

- Praten over nieuwe vrienden maken. - Een e-mail schrijven aan een vriend. - Belangrijke informatie uit een tekst halen. - Nieuwe woorden. - Hoe je de grammatica kunt gebruiken.

Introductie 1 Kijk naar de foto hierboven en de tekening op de bladzijde hiernaast. Geef antwoord op de vragen.

De titel van deze lessen is: ‘Vriendschap op afstand’. Wat betekent dat, denk je?

Heb jij vrienden op afstand?

Hoe kun je contact houden met vrienden op afstand?


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 2

2 Kijk naar de video. Luister naar de leraar. Praat mee.

Maak online de oefeningen van Bouwsteen: Praten over nieuwe vrienden maken.

Taak | Praten over nieuwe vrienden maken

2

Hoe moet het? In een tijdschrift staat een artikel over hoe je nieuwe vrienden kunt maken.

Zo maak je nieuwe vrienden Het kan zomaar ineens gebeuren dat je op zoek bent naar nieuwe vrienden. Alleen, hoe maak je ze? Vier tips...

✪ Tip 1: Blijf niet thuis zitten! Vrienden komen jammer genoeg niet vanzelf. Blijf daarom niet thuis op de bank zitten met een zak chips, als je bent uitgenodigd voor een feest. Ga wat doen! Je kansen om leuke mensen te ontmoeten zijn dan een stuk groter! ✪ Tip 2: Niet te bescheiden zijn! Natuurlijk moet je niet overal gaan vertellen hoe geweldig goed jij kan dansen. Of dat je de eerste prijs met basketballen hebt ­gehaald. Maar je mag best laten merken dat je ergens goed in bent. Je mag best wel een beetje opscheppen. Mensen zijn geïnteresseerd in mensen die ergens goed in zijn. ✪ Tip 3: Toon interesse in anderen Een vriendschap moet van twee kanten komen. Je moet interesse hebben in anderen en echt willen luisteren. Mensen vinden het nou eenmaal leuker om over zichzelf te vertellen dan alleen maar naar jouw verhalen te luisteren. Probeer belangrijke dingen te onthouden. Je kunt er dan later nog eens naar vragen. ✪ Tip 4: Word ergens lid van Bij een club of cursus kom je om een ­andere reden in contact met andere mensen. Je zit daar o ­ mdat je gek bent op volleybal, muziek maken of Italiaans koken. En dat is vaak veel gemakke­lijker. Je hebt dan een gemeenschappelijke interesse, waar je uren over kunt praten!

23


24

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 2

1 Lees de tekst Zo maak je nieuwe vrienden op de vorige bladzijde. Geef antwoord op de vragen.

1 Tip 2 is: Niet te bescheiden zijn! Wat betekent dat?  Dat je best mag vertellen dat jij ergens goed in bent.  Dat je aan iedereen moet gaan vertellen dat jij overal de beste in bent.  Dat je iets niet goed kunt.

2 Is bescheiden zijn een eigenschap?  ja  nee

3 Je mag best een beetje opscheppen. Wat betekent opscheppen?  Dat je heel erg trots bent op iets en dit aan iedereen vertelt.  Dat je veel aan sport doet.  Dat je aan iedereen vertelt dat je nergens goed in bent.

4 Wat betekent in contact komen met iemand?  iemand begroeten  iemand ontmoeten  over jezelf praten

5 Wat is een gemeenschappelijke interesse?  een hobby  Italiaans koken  iets dat je samen leuk vindt om te doen

TIP!

Een moeilijk woord? Kijk goed naar het woord. Weet je niet wat een woord betekent? Kijk goed naar het woord. Misschien zie je in het woord een ander woord dat je wel kent. Je kunt dan misschien de betekenis raden.

6 Wat wordt bedoeld met ‘Een vriendschap moet van twee kanten komen’?  Je moet voor vriendschap alleen maar luisteren naar anderen.  Voor vriendschap moeten twee mensen hun best doen.  Je moet nooit iets over jezelf vertellen 2 Wat vind jij de beste tip? Je mag ook zelf een tip bedenken.


HOOFDSTUK 17

3

VRIENDSCHAP

LES 2

Hoe moet het? 1 Kun jij je de regels voor een gesprek nog herinneren? Weet je het niet meer, kijk dan in les 1 bij oefening 11. Welke regels vind je moeilijk? Schrijf deze op. Vind je geen regel moeilijk? Kies dan één regel uit waar je straks op gaat letten.

2 Je gaat in oefening 4 met elkaar praten over de tips om nieuwe vrienden te maken. Lees de zinnen. Wat zeg je? 1 Een leerling uit jullie groepje zegt: ‘Wat moeten we veel doen. Ik weet niet waar we moeten beginnen.’ Jij weet het wel. Wat zeg je?  We moeten eerst allemaal zeggen welke tip we het beste vinden. Daarna moeten we er met elkaar een uitkiezen.  We moeten snel beginnen, want anders zijn we niet op tijd klaar.  Ik weet het ook niet. Laten we maar beginnen.

2 Je wilt uitleggen waarom jij tip 4 het best vindt. Wat zeg je?  Ik vind tip 4 de beste, maar tip 3 vind ik ook goed.  Ik vind tip 4 de beste tip, omdat je vanzelf mensen ontmoet als je lid wordt van een club.  Ik vind tip 4 in ieder geval de beste tip.

3 Je wilt een voorbeeld geven bij tip 4. Wat zeg je?  Alle skaters zijn vrienden.  Ik kan heel goed skaten omdat ik lid ben van een club.  Ik ben bijvoorbeeld lid geworden van een skateclub. Daar heb ik mijn beste vriend leren kennen.

4 Je wilt weten of de andere leerlingen begrijpen wat je zegt. Wat zeg je?  Snappen jullie wat ik zeg?  Welke tip vinden jullie het beste?  Pak een woordenboek.

5 Een leerling begrijpt niet wat skaten is. Wat doe je?  Ik zeg niets.  Ik zeg het woord nog een keer heel erg hard.  Ik maak een tekening van skates.

Samenwerken Je moet met elkaar samenwerken. Weet je nog waar je op moet letten? De taken moeten worden verdeeld. De opdracht moet op tijd klaar zijn.

25


26

HOOFDSTUK 17

4

VRIENDSCHAP

LES 2

Doen! Jullie moeten met elkaar de beste tip kiezen. Jullie moeten het allemaal met elkaar eens zijn. Je hebt 10 minuten om deze oefening te doen. 1 Lees de opdrachten. 1 Iedereen heeft bij oefening 4 een tip uitgekozen. Schrijf de tips op. En schrijf ook op hoe vaak een tip gekozen is.

2 Praat met elkaar over de tips. Zeg wat jij de beste tip vindt en waarom. Luister goed naar elkaar. Jullie kiezen samen één tip die jullie het best vinden. Schrijf die tip op.

3 Waarom vinden jullie die tip het best? Waarom zijn de andere tips niet goed? Bedenk samen drie redenen waarom jullie die tip het best vinden.

2 Bespreek de vragen en schrijf de antwoorden op.

Wat je kunt zeggen als je wilt weten of iedereen je begrijpt • Snap je (mij)? • Begrijp je (mij)? • Is het/dat duidelijk?

5

Doen! Je gaat met de hele klas praten over nieuwe vrienden maken. Denk aan de regels voor een gesprek. Luister naar de leraar.


HOOFDSTUK 17

6

VRIENDSCHAP

LES 2

Hoe ging het? In oefening 4 heb je met elkaar de beste tip gekozen. In oefening 5 heb je met de hele klas gepraat over nieuwe vrienden maken. Je moest je houden aan de gespreksregels. Geef antwoord op de vragen. 1 Welke gespreksregels gingen goed?

2 Welke gespreksregels gingen niet goed?

3 Heeft iedereen iets gezegd? Zo niet, waarom niet?

4

Hebben jullie goed naar elkaar geluisterd?

5

Konden jullie het met elkaar eens worden?

6 Heb jij gezegd wat jouw mening is? 7 Heb je een voorbeeld gegeven? 8 Hoe vond je het gesprek met de hele klas? Schrijf op wat jij vindt.

Maak online de oefeningen van Bouwsteen: Communiceren met vrienden.

27


28

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 2

Taak | Een e-mail schrijven aan een vriend

7

Hoe moet het? Weet jij nog hoe je een e-mail aan een vriend of vriendin moet schrijven? Geef antwoord op de vragen. 1 Wat moet je boven het bericht invullen?

2 Waarmee begin je de e-mail? 3 Welke beginzin kun je opschrijven?

4 Waarmee kun je de e-mail afsluiten?

8

Doen! Stel je voor: je vriend of vriendin is verhuisd naar een andere plaats. Je wilt hem of haar een e-mail sturen. 1 2

Bedenk wat je gaat schrijven. Vraag aan hem hoe hij zich voelt. Geef hem een tip om nieuwe vrienden te maken. Schrijf de tekst van het mailtje op een los blaadje. Gebruik het woordenboek. 3 Controleer de tekst. Schrijf daarna de tekst op het werkblad.

Een brief of een e-mail schrijven Als je een brief of e-mail schrijft, moet je op de volgende dingen letten: • Je brief of e-mail moet een begin hebben. Bijvoorbeeld: Beste ..., of: Lieve ..., of: Hallo ..., • Je brief of e-mail moet een eind hebben. Bijvoorbeeld: Groeten van (je naam), of: Dag! (+ je naam) of alleen je naam. • Je moet hele zinnen maken. • Begin iedere zin met een hoofdletter. En zet na iedere zin een punt (.). Of zet een uitroepteken (!). Of zet een vraag­teken (?) na een vraag. • Bij een brief: Je moet duidelijk en netjes schrijven. • De mensen die jouw brief of e-mail lezen, moeten kunnen begrijpen wat je geschreven hebt.


HOOFDSTUK 17

9

VRIENDSCHAP

LES 2

29

Hoe ging het? Vergelijk je e-mailbericht met dat van een andere leerling. Beantwoord samen de vragen. 1 Wat is het verschil tussen de twee e-mailberichten? 2 Wordt in beide berichten om dezelfde informatie gevraagd? 3 Welk bericht zouden jullie versturen?

Taak | Belangrijke informatie uit een tekst halen

10

Hoe moet het? In oefening 11 ga je een tekst lezen. Kijk naar de tekst Talen mengen. Lees de tekst nog niet. Geef antwoord op de vragen. 1

Wat voor soort tekst is dit?  een krantenartikel  een hoofdstuk in een boek  een folder  een brief

2

Kijk naar de foto en naar de titel van de tekst. Lees het eerste stukje van de tekst (de alinea met de vetgedrukte woorden). Waar gaat de tekst over, denk je?  In Amsterdam spreken docenten een taal die lijkt op het Surinaams.  In Amsterdam gebruiken Turkse jongens Surinaamse woorden om te schelden.  Jongeren in Amsterdam hebben een eigen taal.  In Amsterdam wonen heel veel jongeren uit verschillende culturen.  De meeste mensen kunnen de straattaal niet verstaan.

3 Wat weet je al van dit onderwerp?

4

Welke woorden kun je in de tekst lezen, denk je?  jongeren  cultuur  boodschap  taal  doof  mengen

TIP!

Gebruik wat je weet Vergeet niet dat je al veel weet. Ga je een tekst lezen? Bedenk eerst wat je zelf al weet over het onderwerp van de tekst. Je kunt de tekst dan beter ­begrijpen.

5 Wat moet je weten van deze tekst? Lees de vragen bij oefening 11. 6

Hoe ga je de tekst lezen?  Ik lees de tekst precies. Ik probeer alle woorden te begrijpen.  Ik lees de tekst globaal. Ik probeer niet alle woorden te begrijpen.  Ik lees de tekst snel door. Ik probeer niet alle woorden te begrijpen.


30

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 2

Ga je een tekst lezen? • Let op de titel, de plaatjes en de tussenkopjes. • Kijk goed naar de eerste alinea. Vaak staat deze alinea van een tekst vet­ gedrukt. Lees die eerste alinea goed. Je kunt er vaak al iets in lezen over het onderwerp van de tekst.

Talen mengen Wanneer het precies is begonnen, is niet duidelijk. Maar wat Amsterdamse jongeren met elkaar spreken is inmiddels een echte taal. Ze communiceren in straattaal. Een mengsel van Surinaams, Nederlands, Marokkaans, Turks en Engels. He bakra fa waka? Kom, we gaan lusu. Talen mengen is lit, vindt Vincent. Lit? Ja, lit, ook wel aan of tranga of spang. Allemaal woorden voor hetzelfde, namelijk: leuk, vet/ cool, geweldig. Samen met andere leerlingen uit zijn klas praat hij met een docent over talen mengen. Talen mengen is leuk. De hele klas is het daar mee eens. Het is makkelijk en ook wel vanzelfsprekend dat in een groep met zoveel culturen mensen elkaars taal gaan overnemen. Maar de half-Marokkaanse Kamar begrijpt niet waarom vooral Hollanders zoveel van anderen overnemen. Vincent, een Nederlander, zegt: ‘Waar ik ben, pas ik me aan. Ik doe altijd mee met de groep. Hier bouw ik zinnen op z’n Surinaams. Die kun je mooi laten swingen op het eind. Wat segt die klok? Mi Jedes! Mi gunst, al tien? Zet die tevee dicht, man!’ Het is niet duidelijk wanneer de taal precies is ontstaan. De meeste jongeren noemen het straattaal: de taal die op straat gesproken wordt. De jongeren lenen allerlei woorden van elkaar. De Marokkanen gebruiken Surinaamse woorden en Surinamers gebruiken Marokkaanse woorden. Het is ook belangrijk dat je bij het spreken de juiste toon en houding hebt. Dus als je zegt:

Straat ABC Bakra = Hollandse kaaskop Barkie = 100 euro Fa waka = hoe gaat het? Kill = jongen Lusu = weg Masterlijk = geweldig Fatoe = grapje Wat segt die klok? = Hoe laat is het?

‘Wat diek je?’ (Wat kijk je?), dan moet je dat niet vriendelijk zeggen, vertelt Nelson, maar je moet het een beetje brutaal zeggen. Anders hebben de woorden geen effect. De mengtaal wordt thuis niet gesproken. ‘Thuis praat ik gewoon normaal hoor,’ zegt Jamal. ‘We praten zo, omdat we vrienden zijn,’ zegt Abdoel. Volgens docent Versteeg is deze taal een taal voor vrienden onder elkaar. Mensen die één taal spreken, horen bij een groep. Hij vindt het geen probleem dat de leerlingen de mengtaal ook op school gebruiken. Hij vindt het juist wel leuk. ‘Het laat zien dat taal altijd in beweging is!’ zegt Versteeg. ‘Maar tijdens de les praten we gewoon Nederlands, hoor!’ zegt hij.


HOOFDSTUK 17

11

VRIENDSCHAP

LES 2

Doen! 1 Lees de tekst. 2 Geef antwoord op de vragen.

1 Wat is het onderwerp van de tekst?  In Amsterdam spreken docenten een taal die lijkt op het Surinaams.  In Amsterdam gebruiken Turkse jongens Surinaamse woorden als ze s ­ chelden.  Jongeren in Amsterdam hebben een eigen taal.  In Amsterdam wonen heel veel jongeren uit verschillende culturen.

2 Je moet aan iemand vertellen wat de hoofdzaken in de tekst zijn. Welke zinnen gebruik je? Kruis vier zinnen aan.  Jongeren in Amsterdam hebben een eigen taal gemaakt.  Vincent maakt zinnen op z’n Surinaams.  De taal bestaat uit woorden uit verschillende talen.  De docent praat alleen maar Surinaams.  De taal wordt op school en op straat gesproken.  De meeste mensen kunnen de straattaal niet verstaan.  De meeste mensen kunnen niet communiceren in straattaal.

12

Hoe ging het? Beantwoord de vragen. 1

In oefening 11 moest je vertellen waar de tekst over ging. Was je antwoord goed?

Zo niet, hoe komt dat dan?  De tekst was te moeilijk.  Ik heb niet op de goede manier gelezen.

 Iets anders

2

Als je aan iemand moet vertellen waar de tekst over gaat wat vertel je dan?  Ik vertel alles wat ik weet over de tekst.  Ik vertel wie de tekst heeft geschreven.  Ik vertel alleen de hoofdzaken.

3 Wist je wat de hoofdzaken van de tekst waren? 4 Was het nodig om alle woorden in de tekst te begrijpen?

31


32

HOOFDSTUK 17

13

VRIENDSCHAP

LES 2

Bouwsteen Vrienden hebben vaak een eigen taal. Daarmee laten ze zien dat ze vrienden zijn. Ze hebben dan bijvoorbeeld eigen woorden voor iets. Dat kun je lezen in de tekst Talen mengen. Sommige vrienden hebben niet echt andere woorden voor iets, maar ze ­bedenken een geheimtaal. Jullie gaan een eigen geheimtaal bedenken! Alleen jullie weten wat het betekent. 1 Lees de opdrachten en maak samen een geheimtaal. 1 Je kunt bijvoorbeeld alle letters een cijfer geven. A=1, B=2, C=3, D=4, enzovoort. Weet jij wat hier staat? 8-15-9 2 Je kunt ook de eerste twee letters van een woord aan het einde van het woord zetten. Dit kan alleen bij woorden met twee letters of meer. Weet jij wat hier staat?

lloha, eho atga the meeer?

3 Bedenk nu samen een geheimtaal. Schrijf de volgende tekst in jullie eigen geheimtaal: Deze taal is geheim.

4 Schrijf nu een nieuwe zin in jullie geheimtaal.

2 Geef de zinnen in jullie geheimschrift aan twee klasgenoten. Jullie krijgen de zinnen in de geheimtaal die zij hebben bedacht. Probeer nu achter het geheim te komen van hun taal. Hoe zit hun geheimtaal in elkaar?


HOOFDSTUK 17

14

15

VRIENDSCHAP

LES 2

Bouwsteen Luister naar de leraar. Je gaat de introductieles grammatica maken.

Huiswerk Je gaat een oproep voor een taalmaatje maken. 1 Lees de informatie op het werkblad. 2 Bedenk op welke manier je de oefening gaat doen. 3 Luister naar de leraar.

Schrijven van een brief of e-mail ­

Je gaat een oproep schrijven voor iemand die je niet kent. Omdat het een ­oproep is voor iemand die ongeveer van jouw leeftijd is, mag je ‘je’ zeggen ­tegen die persoon. Bij iemand die ouder is dan jij, gebruik je u. Lees verder ‘Schrijven van een brief of e-mail’ bij oefening 8.

16

Afsluiting Deze les gaat over vriendschap en eenzaam zijn. Wat heb je geleerd? Lees nog een keer ‘Wat leer je’ aan het begin van de les. 1 Wat kun je? Lees de zinnen.

Leerdoelen 1 Je neef voelt zich alleen. Hij vraagt aan jou advies. Kun je hem vertellen hoe hij nieuwe vrienden kan maken?

[afb. <Z3_H17.2-6> ISK-leerling en taalmaatje: twee jongeren in gesprek terwijl 2 Je hebt een vriend. Je schrijft hem een mailtje. Weet je wat je in elk geval in ze ‘iets leuks’ aan het doen zijn, de een een mailtje moet schrijven? is duidelijk van buitenlandse afkomt, de ander is duidelijk Nederlands] 3 Je kijkt naar de tv. Je moeder vraagt aan jou: ‘Waar gaat het over?’ Kun je vertellen waar het over gaat? 4 Kun je iets opzoeken in de Zebra grammatica?

33


34

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 2

2 Ken je deze woorden? Kruis aan.

 de afstand  de geheimtaal  de interesse  de jongere  de moeite  de poging  de schuld  het spraakbericht  het succes  de tip  de verhuizing  het vraagteken

 achterlaten  afwachten  communiceren  in contact komen met  opscheppen  stemmen  zich storen aan  sturen

 anoniem  bereikbaar  bescheiden  gemeenschappelijk  liefs  niemand  onverwacht  tegenwoordig  uitvoerig  vroeger


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

Les 3 Ruzie

Wat leer je?

1

- Belangrijke informatie uit een tekst halen */**. - Een e-mail aan een vriend schrijven. - Een e-mail schrijven */**. - Iets vertellen over vriendschap. - Nieuwe woorden. - Hoe je kunt zeggen dat je iemand niet aardig vindt.

Introductie 1 Kijk naar de tekening. Wat is er aan de hand?

LES 3

35


36

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

2 Denk na over deze les. Geef antwoord op de vragen. 1 Waar gaat deze les over, denk je?  verhuizen  vechten  vriendschap  ziek zijn

 ruzie maken  plezier hebben

2 Waarom denk je dat?

3 Wat kun je allemaal doen om meer over deze les te weten te komen?

4 Welke woorden passen bij deze les?  ruzie  aardig  blij  vechten  rommel  gezellig

 boos  lief  mooi

5 Bedenk zelf drie woorden die passen bij deze lessen.

6 Kijk nog een keer naar het plaatje. Schrijf op wat er aan de hand is.

2

Bouwsteen 1 De vorige lessen gingen over vriendschap. Maar met vrienden kun je ook ruzie maken. Jij hebt vast ook wel eens met iemand ruzie gehad. Denk aan die ruzie en geef antwoord op de vragen.

1 Met wie heb jij weleens ruzie gehad?

2 Waarover ging die ruzie?

3 Hoe heb je het weer goedgemaakt?

4 Vind je het vervelend om ruzie te hebben?

5 Sommige mensen vinden dat ruzie bij vriendschap hoort. Wat vind jij?


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

2 Bespreek samen jullie antwoorden. Maak daarna samen de volgende vragen.

1 Bedenk drie redenen waarom je ruzie kunt hebben.

2 Bedenk drie manieren om ruzie weer goed te maken.

Maak online de oefeningen van Bouwsteen: Belangrijke informatie uit een tekst halen.

Taak | Belangrijke informatie uit een tekst halen */ **

3

Vooraf 1 Lees de tekst Roddel jij gezellig mee? snel door. Je moet daarna weten waar de tekst over gaat.

Roddel jij gezellig mee? Is het waar of toch niet? Je vriendinnen hebben het over een leerling uit jouw klas en haar nieuwe kleren. Je vrienden hebben het over het geverfde haar van je leraar. Praat jij ook over anderen of vind je roddelen naar? Wij vroegen het op straat aan verschillende jongens en meisjes. Ninosca (18) ‘Ik roddel graag. Alleen over mensen die ik niet mag, over goede vriendinnen praat ik niet. Dan zeg ik: “Stop, dit wil ik niet horen.” Mensen roddelen ook over mij. Ik heb in de vakantie een maand bij mijn tante in Zwolle gewoond. In Den Helder, mijn woonplaats, werd toen verteld dat ik ruzie had met mijn ouders en niet meer thuis mocht wonen. Niet echt leuk was dat!’ Anette (15) ‘Ik hoorde van vrienden dat een vriendin over mij roddelde. Dat deed ze omdat ze kwaad op mij was. We hebben het er toen over gehad. We hebben het toen weer goedgemaakt. Maar onze vriendschap is wel veranderd. Ik vertel haar niet al mijn geheimen meer. Ik kan haar niet meer vertrouwen. Zelf roddel ik alleen over grappige dingen. Ik vertel geen vervelende dingen over mensen. Dat vind ik niet leuk!’ Stokeley (15) ‘Ik praat nooit over mijn vrienden. Ik vind roddelen echt iets voor meisjes. Ze kletsen de hele dag door. Als ik iets met iemand heb, dan vertel ik het zelf wel. En als ik iemand niet kan uitstaan, nou dan ga ik gewoon niet met hem om. Dan heb ik er ook geen last van!’ Delano (16) ‘Ik hou wel van een goede roddel. Soms hoor je de gekste dingen over mensen. Meestal is nog niet de helft waar. Toch vind ik het wel leuk om te roddelen. Dan kun je nog eens lachen. Ik vind dat je roddels niet zo serieus moet nemen. Het is meer een beetje kletsen voor de gezelligheid. Ik vind het niet erg als mensen over mij iets vertellen. Mijn echte vrienden weten wel of het waar is of niet. En wie het geloven wil, die gaat zijn gang maar!’

37


38

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

2 Geef antwoord op de vragen.

1 Waar gaat de tekst over?  Jongens en meisjes vertellen waarom ze nooit roddelen.  Jongens en meisjes vertellen wat ze van roddelen vinden.  Jongens en meisjes vertellen waarom je niet moet roddelen.

2 Wie vindt wat? Vul de goede naam in. Kies uit: Delano / Anette / Ninosca / Stokeley a

roddelt alleen over grappige dingen.

b

vindt dat je roddelen niet serieus moet nemen.

c

vindt roddelen echt iets voor meisjes.

d

vindt roddelen leuk. Maar niet over vriendinnen.

3 Je hebt een tekst gelezen. Je moest vertellen waar de tekst over gaat. Hoe heb je de tekst gelezen? Kijk naar de zinnen die hieronder staan. Wat heb jij gedaan?  Ik kijk naar de plaatjes en de titel.  Ik bedenk waar de tekst over gaat.  Ik bedenk wat ik al weet van het onderwerp.  Ik wil de tekst helemaal begrijpen. Ik lees de tekst vijf keer.  Ik lees de opvallende woorden goed.  Ik zoek ieder woord op in het woordenboek.  Ik lees het begin en het einde van de tekst goed.  Ik lees de rest van de tekst snel door.  Ik probeer alle woorden te begrijpen.

4*

Hoe moet het? 1 In oefening 5* ga je een tekst lezen. Bekijk de tekst op bladzijde 40. Lees de tekst nog niet. Geef antwoord op de vragen.

1 Wat is het voor soort tekst?  een enquête van school  een tekst uit een schoolboek  een advertentie  een krantenartikel

2 Wat is de titel van de tekst?

3

Kijk naar het plaatje bij de tekst. Waar of niet waar? De man geeft de boom water. De boom staat in de tuin van de buurman. Er zit gif in de emmer. De buurman is heel blij.

waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar


HOOFDSTUK 17

5*

4 Waar gaat de tekst over, denk je?  over een ruzie tussen twee buren om een boom  over het weer in Nederland  over een boom in de straat van de familie Veenstra  over de bomen in Nederland

5 Welke woorden staan in de tekst, denk je?  vriendschap  schelden  goedmaken  ruzie  roddelen  grappig

VRIENDSCHAP

LES 3

 vechten  gezellig

Doen! 1 Lees de tekst Ruzie tussen twee buren op blz. 40 snel door. 2 Geef antwoord op de vragen.

1 Waarom is de heer Gorter kwaad?

2 Waarom is de heer Veenstra kwaad?

3 Stel je voor dat je het verhaal in één zin aan iemand moet vertellen. Welke zin gebruik je dan?  De buren hebben ruzie, omdat de familie Veenstra geen zon in de tuin heeft door een boom in de tuin van de familie Gorter.  De buren hebben ruzie omdat de boom al meer dan 100 jaar oud is.  De buren hebben ruzie omdat meneer Veenstra altijd ruzie maakt en wil vechten.

4**

Hoe moet het? In oefening 5** ga je een tekst lezen. Bekijk de tekst op bladzijde 40. Lees de tekst nog niet. Geef antwoord op de vragen.

1 Wat voor soort tekst is het?

2 Wat is de titel van de tekst?

3 Wat zie je op het plaatje bij de tekst?

4 Waar gaat de tekst over, denk je?

39


40

HOOFDSTUK 17

5**

VRIENDSCHAP

LES 3

Doen! 1 Lees de tekst. 2 Stel je voor dat je aan iemand moet vertellen waar het artikel over gaat. Denk na over de volgende vragen:

1 Waar gaat de ruzie over? 2 Wat is er gebeurd met de boom? 3 Wat gaat de familie Veenstra doen?

Schrijf in twee zinnen op waar het artikel over gaat.

Ruzie tussen twee buren DEN HAAG - Twee buren gaan morgen naar de rechter. Een boom in de achtertuin van een van de buren is de oorzaak van de ruzie. Door de boom in de tuin van de familie Gorter kreeg de familie Veenstra geen zon meer in de tuin. Zij hadden al een paar keer vriendelijk gevraagd aan de familie Gorter om een paar takken van de boom af te halen. De familie Gorter weigerde dit. Vorige maand liep de ruzie uit de hand. De heer Veenstra gooide een emmer met een zeer giftig middel op de boom. De boom ging onmiddellijk dood. Meneer Gorter ging woedend naar zijn buurman toe, maar meneer Veenstra wilde niet meer met hem praten. De beide mannen wilden met elkaar vechten en stonden tegen elkaar te schelden. Gorter: ‘Het is toch belachelijk dat die prachtige boom is vernield. Die boom was al iets van 100 jaar oud’. Veenstra: ‘Ik kon in de zomer niet eens in de zon zitten. Ik had alleen maar schaduw in mijn tuin door die boom.’ De heer Gorter belde de politie. De politie arresteerde de heer Veenstra. Morgen komt de zaak voor de rechtbank. De familie Veenstra heeft intussen besloten om te gaan verhuizen. Veenstra: ‘Ik kan niet meer naast die lui wonen.’ De familie Gorter heeft inmiddels een nieuwe boom in de tuin gezet.


HOOFDSTUK 17

6

VRIENDSCHAP

LES 3

Hoe ging het? Geef antwoord op de vragen. 1 In oefening 4 heb je naar de tekst gekeken. Je hebt opgeschreven wat voor een tekst het is. Je hebt de titel opgeschreven en je hebt verteld wat er op het plaatje bij de tekst staat. Waarom heb je dat gedaan, denk je?  Ik weet dan al een beetje waar de tekst over gaat. Dit helpt me bij het lezen van de tekst.  Ik weet dan precies wat alle woorden betekenen. En ik begrijp de hele tekst.  Ik kan dan alle zinnen goed nazeggen. Dit helpt bij het voorlezen van de tekst. 2 In oefening 5 moest je de tekst snel doorlezen. Wist je wat je moest doen? 3 Begreep je waar het artikel over ging? 4 Wat doe je een volgende keer anders, denk je?

Taak | Een e-mail aan een vriend schrijven

7

Hoe moet het? Rachid heeft een afspraak met zijn vriend Olaf. Ze gaan samen naar de film. Rachid staat bij de bioscoop. Olaf is er nog niet. Na een half uur wachten besluit Rachid om naar huis te gaan. Hij verwacht dat Olaf hem zal bellen om uit te leggen waarom hij niet kon komen. Maar Olaf belt niet. Na een paar dagen krijgt Rachid een mailtje van Olaf. Nieuw bericht

Van: olafprinsze@mail4all.nl Aan: rachid.redouan@coldmail.com Onderwerp: vrijdag

Hoi Rachid, Het spijt mij dat je vrijdag op mij hebt staan wachten. Ik kon niet komen, want mijn opa was opeens erg ziek geworden. Ik heb nog geprobeerd je op te bellen. Ik hoop dat je niet erg boos op mij bent. Misschien kunnen we een andere keer afspreken? Veel groeten, olaf

41


42

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

Lees de e-mail van Olaf. Beantwoord de vragen. 1

Waarom heeft Olaf een mailtje naar Rachid gestuurd?  Hij vindt Rachid aardig.  Rachid is ziek.  Hij wil zeggen dat het hem spijt.

2 Waarom heeft Olaf Rachid niet gebeld, denk jij?

3 Geloof jij Olaf of denk je dat het een smoes is?

4 Wat denk je, maakt Rachid een afspraak met Olaf? 5

Zie jij een fout in Olafs mailtje? Zo ja, welke?

8

Hoe moet het? Rachid stuurt een mailtje terug naar Olaf. Je mag zelf weten wat je gaat schrijven. 1 Bedenk wat je wilt schrijven.

Je kunt bijvoorbeeld schrijven: – of je het verhaal van Olaf gelooft; – dat je wil weten hoe het met zijn opa gaat; – of je boos bent op hem; – of je nog een keer wil afspreken; – of bedenk zelf iets.


HOOFDSTUK 17

9

Doen! Schrijf de e-mail aan Olaf eerst op een los blaadje. Gebruik het woordenboek. Kijk in de online grammatica bij het hoofdstuk Zinnen.

10

Hoe ging het? Beantwoord de vragen. 1

Laat jouw e-mail door een andere leerling lezen. Jij leest de e-mail van een andere leerling. Wat heeft die andere leerling geschreven? Begrijp je zijn mailtje?

VRIENDSCHAP

TIP!

Wat vind je moeilijk om te doen?  woorden bedenken  zinnen bedenken  woorden en zinnen schrijven

 iets anders,

4

Wat wil jij doen om oefening 9 beter te maken?  oefenen met het schrijven  oefenen met woorden  oefenen met lezen

 iets anders,

Taak | Een e-mail schrijven */**

11

Vooraf 1 Kijk naar het mailtje. Welke zinnen kloppen niet? Onderstreep de fouten. Nieuw bericht

Van: t. mohammadi@xmail.nl Aan: Gefeliciteerd! Onderwerp: olafprinsze@mail4all.nl

Tot ziens Olaf, Van harte gefeliciteerd met je verjaardag? Het spijt ons, maar we kunnen niet op je verjaardag komen. Oom Raoul is ziek. We hopen dat je een gezellige ziekte hebt en dat je veel cadeautjes krijgt. We keken erg uit naar de ­lekkere taart die je altijd bakt. We vinden het jammer dat we de taart nu missen, hoor! Doe de groetjes van je moeder! Hallo, tante Toos en oom Raoul

43

Orden de informatie Als je iets schrijft, bijvoorbeeld een e-mail, dan bedenk je van ­tevoren welke informatie in je e-mail komt. Daarna moet je de ­informatie ordenen. Je bedenkt dan welke informatie bij elkaar hoort en in welke volgorde je in je e-mail gaat schrijven. Zo wordt je e-mail duidelijk.

2 In oefening 9 heb je een mailtje geschreven aan Olaf. Hoe ging dit? a Het is moeilijk / makkelijk om zinnen te bedenken die je kunt schrijven. b Het is moeilijk / makkelijk om de zinnen op te schrijven. 3

LES 3


44

HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

2 Heb je alle fouten onderstreept? Maak dan de zinnen weer goed. Schrijf het mailtje opnieuw, maar dan met goede zinnen. Schrijf het eerst op een blaadje. Bespreek het met een klasgenoot. Zijn de zinnen goed? 3 Schrijf het daarna hieronder op. Nieuw bericht

Van: Aan: Onderwerp:

12*

Hoe moet het? Stel je voor: je bent een maand geleden verhuisd. Je krijgt een mailtje van een oud-klasgenootje van je. Nieuw bericht

Hoi, Hoe gaat het er mee? Met mij gaat het goed. Op school gaat ook alles goed. Ik vind het wel jammer dat je bent verhuisd naar Maastricht. Alle andere klasgenoten missen je ook. Ze zijn heel aardig voor me, maar ik mis mijn beste vriend wel! Gelukkig hebben we een nieuwe docent voor geschiedenis. Ze vertelt hele spannende verhalen. Dus dat is wel leuk. We gaan binnenkort ook met de hele klas naar het Rijksmuseum in Amsterdam. Mis je mij ook of heb je al nieuwe vrienden? Hoe gaat het op je nieuwe school? Is er nog iets leuks gebeurd? Het lijkt me leuk om eens langs te komen! Groetjes van Winston

1 Lees het mailtje van Winston. 2 Geef antwoord op de vragen.

1 Kijk naar het mailtje van Winston. Hij stelt vier vragen aan jou. Wat wil hij weten?

1 2 3 4

2 Kijk naar de vragen van Winston. Kun je antwoord geven op zijn vragen?

1 2 3 4


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

3 Je bent pas verhuisd. Je zit op een nieuwe school. Wat kun je hem vertellen?  Hoe het met je gaat.  Hoe laat het is  Hoe het is op je nieuwe school  Hoe je nieuwe vrienden heten  Dat het vandaag 12 januari is  Dat je je vrienden mist  Hoe je nieuwe huis is  Vragen of Winston nog koffie wil  Of je in een leuke klas zit 4 Winston wil graag eens langskomen. Je wilt hem vragen of hij vrijdag mee wil naar het schoolfeest. Wat kun je schrijven naar hem?  Van harte gefeliciteerd! Ga je vrijdag mee naar het schoolfeest?  Wat leuk! Vrijdag is het schoolfeest. Ga je mee?  Het schoolfeest was heel erg leuk. Jammer dat je er niet was.

12**

Hoe moet het? Stel je voor: je bent een maand geleden verhuisd. Je krijgt een mailtje van een oud-klasgenootje van je. 1 Lees het mailtje van Winston. Nieuw bericht

Hoi, Hoe gaat het er mee? Met mij gaat het goed. Op school gaat ook alles goed. Ik vind het wel jammer dat je bent verhuisd naar Maastricht. Alle andere klasgenoten missen je ook. Ze zijn heel aardig voor me, maar ik mis mijn beste vriend wel! Gelukkig hebben we een nieuwe docent voor geschiedenis. Ze vertelt hele spannende verhalen. Dus dat is wel leuk. We gaan binnenkort ook met de hele klas naar het Rijksmuseum in Amsterdam. Mis je mij ook of heb je al nieuwe vrienden? Hoe gaat het op je nieuwe school? Is er nog iets leuks gebeurd? Het lijkt me leuk om eens langs te komen! Groetjes van Winston

2 Geef antwoord op de vragen. 1 Winston stelt een aantal vragen aan jou. Kijk in de e-mail naar de vragen. Kun jij antwoord geven op de vragen? 1 2 3 4 2 Je bent pas verhuisd. Je zit op een nieuwe school. Wat kun je hem vertellen? Bedenk vier dingen die je aan Winston kunt schrijven. 1 2 3 4

45


46

HOOFDSTUK 17

13

14

VRIENDSCHAP

LES 3

Doen! Schrijf een e-mail aan Winston. Weet je niet wat je moet schrijven? Kijk naar de e-mail van Winston en naar de zinnen die je in oefening 12 hebt aangekruist of opgeschreven. Vertel hem dat je hem mist en vraag of hij vrijdag mee gaat naar het schoolfeest.

Hoe ging het? Kijk nog een keer naar de e-mail die je naar Winston hebt geschreven. Ben je tevreden over de tekst in de e-mail? Schrijf ook op waarom je dat vindt.

Maak online de oefeningen van Bouwsteen: Oefenen met klanken.

Taak | Iets vertellen over vriendschap Iemand overtuigen met goede argumenten Je praat in een groepje over vriendschap. • Je bedenkt eerst wat je van het onderwerp vindt. Dat is jouw mening. Je bedenkt ook welk argument je daarvoor kunt geven. • Daarna probeer je de andere leerlingen te overtuigen van jouw mening. Dat lukt het beste als je goede argumenten kunt geven. Een goed argument is een argument dat uitlegt waarom je iets vindt. • Luister ook goed naar de mening en argumenten van anderen. Misschien zeggen ze iets waar jij niet aan gedacht hebt. Als je denkt dat ze gelijk hebben, dan kun je je mening aanpassen.

15

Hoe moet het? 1 Je gaat in oefening 16 iets vertellen over jezelf en vriendschap. Je mag zelf kiezen over welk onderwerp je gaat spreken. Kies een onderwerp: • Ik ben een goede vriend, omdat ... • Een vriendschap op afstand is onmogelijk. • Als iemand niet eerlijk is, kan ik geen vrienden zijn met die persoon. • Veel vrienden hebben is beter dan een paar beste vrienden hebben.

Je mag ook zelf een ander onderwerp bedenken.


HOOFDSTUK 17

VRIENDSCHAP

LES 3

2 Bedenk wat je wilt gaan vertellen.

16

1 Welk onderwerp kies je?

2 Wat is jouw mening over dit onderwerp? Geef kort je mening.

3 Bedenk drie argumenten waarom je het eens of oneens bent.

Argument 1:

Argument 2:

Argument 3:

Doen! 1 Luister naar de leraar. 2 Vertel in een groepje over het onderwerp dat je gekozen hebt bij oefening 15. ­Vertel welke drie argumenten je hebt bedacht.

Wat je kunt zeggen

17

als je wilt zeggen waarom je iets vindt • ik vind…, omdat..

als je verder wilt spreken • Wacht even,.. • Heel even nog,..

als je wilt zeggen wat je denkt • Ik denk (dat),… • Volgens mij… • Ik weet bijna zeker dat…

als je iets wilt zeggen maar je weet het woord niet • Hoe heet het ook alweer? • Hoe zeg je dat in het Nederlands? • Ik kan het goede woord niet vinden.

Doen! Luister naar de leraar. Jullie gaan nu met de hele klas praten over vriendschap.

47


48

HOOFDSTUK 17

18

VRIENDSCHAP

LES 3

Hoe ging het? Kijk terug op wat je hebt verteld. Wat gaat goed? Wat kan beter? Ik vertel wat ik vind of voel. Ik gebruik de woorden goed. Ik maak goede zinnen (een foutje maken mag). Ik spreek op een goed tempo (af en toe even nadenken mag). Ik ben goed verstaanbaar.

19

goed     

kan beter     

Taalrebbel 1 Kijk naar het plaatje. Waar gaat de taalrebbel over, denk je? 2 Luister en doe mee. Ruzie in de klas Kom ik laatst de klas in, Nou ik wist niet wat ik zag. Daar zat die gekke Ahmed Met z’n billen op m’n stoel. Dus raad ’s wat ik zeg? Hé jij daar, wat moet dat? Hoezo, hoezo? Hé jij daar, wat moet dat? Hoezo, hoezo? Dat is toevallig mijn plaats Nou en? Nou en? Dat is toevallig mijn plaats Nou en? Nou en? Hij wou dus echt niet opstaan. Dus ik denk: wat doe ik nou? Dit kan ik toch niet pikken Wat denkt die gozer wel! Dus raad ’s wat ik zeg?

Ga weg hè! Ja wat nou. Ga weg hè! Ja wat nou. Moven. Mooi niet. Moven. Mooi niet. Nou zit-ie op karate, Dus ik denk nog even na. Wat kan ’t mij ook schelen. Weet je wat, bekijk het maar.


HOOFDSTUK 17

20

VRIENDSCHAP

LES 3

49

Huiswerk Je moet een mailtje naar iemand schrijven. Je mag zelf weten wat je schrijft, maar het moet in het Nederlands zijn. 1 Bedenk naar wie je een e-mail wilt schrijven. Bedenk ook wat je wilt gaan schrijven. Schrijf hieronder een paar woorden op. Weet je een woord niet? Kijk nog eens bij de woorden aan het einde van de lessen.

2 Schrijf het mailtje.

21

TIP!

Afsluiting 1 Lees de vragen over deze les. Geef antwoord.

Wil je een woord niet vergeten? Vind je het moeilijk om de betekenis van een woord te onthouden? Maak dan een tekening van het woord.

Leerdoelen 1 Hoe vond je het onderwerp van deze les? 2 Wat heb je geleerd in deze les? Schrijf twee dingen op.

3 Welke oefeningen vind je het leukst om te doen?  een tekst lezen  iets schrijven  naar iets luisteren  met woorden oefenen  met elkaar praten  met grammatica oefenen

2 Ken je deze woorden? Kruis aan.

 het binnenland  het blauw oog  de bloedneus  de brievenbus  de gein  de klasgenoot  de postbode  de tak

 de vechtpartij  het argument  (iets) legen  schelden  vechten  veranderen  iemand niet kunnen uitstaan

 degene  eens  naar (niet aardig)  vanzelf  vroeger  woedend


Nederlands als tweede taal voor anderstaligen in het voortgezet onderwijs Basisleergang Nederlands als tweede taal A2 – B1 Met Zebra+ leer je Nederlands. Je leert de taal om in Nederland te kunnen wonen en naar school te gaan. Je kunt met Zebra+ veel zelf werken. Online doe je oefeningen met de nieuwe woorden. Je luistert naar audio en kijkt naar video en maakt daar oefeningen bij. In het boek oefen je met spreken, lezen en schrijven. Dat doe je met andere leerlingen in je klas en met de leraar. Zo krijg je alles onder de knie! Zebra+ bestaat uit drie delen. Dit katern bevat hoofdstuk 17 Vriendschap. Dit is het eerste hoofdstuk van deel 3. Bij deze uitgave hoort een online leerplatform: www.nt2plus.nl.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.