Feniks leerjaar 1 vwo leerboek

Page 1

Ontdek het verleden, begrijp het heden.

Leerboek

Auteurs

Ronald den Haan

Raymond de Kreek

Eugenia Smit

Frank Tang

Stef Vink

Eindredactie

Ronald den Haan

Eugenia Smit

voor de onderbouw
Geschiedenis
Leerboek 1 vwo

COLOFON

Ontwerp omslag

Studio Vlak, Utrecht

Beeld omslag

© Art Institute of Chicago

Beeldresearch

Daliz, Den Haag / Liane Volgers, Utrecht

Ontwerp binnenwerk

Tom Lamers, Reclamers, Veghel

Opmaak

Staalboek, Veendam

Tekenwerk en cartografie

EMK, www.emk.nl

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 80037 1

Derde herziene editie, eerste druk, 2024 � ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2024

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.

Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk.

Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

INHOUD

Zo werk je met Feniks 4

1 Op zoek naar het verleden 6

Oriëntatie 6

1.1 Wat is geschiedenis? 8

1.2 Waarom is geschiedenis belangrijk? 12

Afsluiting 16

TIJD VAN JAGERS EN BOEREN

2 Jagers, boeren en farao’s 18

Oriëntatie 18

2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen 20

2.2 De landbouwrevolutie 24

2.3 Machtige steden en staten 28

2.4 Leven voor én na de dood 32

2.5 Drie Rivierdal-beschavingen Wereldgeschiedenis 36

Op onderzoek in Egypte en Mesopotamië

Verdieping 38

Afsluiting 40

TIJD VAN GRIEKEN EN ROMEINEN

3 De Grieken 42

Oriëntatie 42

3.1 De wereld van de Grieken 44

3.2 Athene en Sparta 48

3.3 De Griekse cultuur 52

3.4 Grieken in Egypte en Azië 56

3.5 Het vroege boeddhisme Wereldgeschiedenis 60

Op onderzoek bij de Grieken Verdieping 62

Afsluiting 64

TIJD VAN GRIEKEN EN ROMEINEN

4 Imperium Romanum 66

Oriëntatie 66

4.1 Van stadstaat tot wereldrijk 68

4.2 Koningstijd, republiek, keizertijd 72

4.3 Aan de limes 76

4.4 Het einde van het West-Romeinse Rijk 80

4.5 De Maya’s Wereldgeschiedenis 84

Op onderzoek bij de Romeinen Verdieping 86

Afsluiting 88

TIJD VAN MONNIKEN EN RIDDERS

5 Ridders, horigen en monniken 90

Oriëntatie 90

5.1 Het rijk van Karel de Grote 92

5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving 96

5.3 De verspreiding van het christendom 100

5.4 Een nieuw geloof: de islam 104

5.5 Het Byzantijnse Rijk Wereldgeschiedenis 108

Op onderzoek in de vroege Middeleeuwen Verdieping 110 Afsluiting 112

TIJD VAN STEDEN EN STATEN

6 Koningen, burgers en kruisvaarders 114 Oriëntatie 114

6.1 De middeleeuwse stad 116

6.2 Het koninkrijk Engeland 120

6.3 Centralisatie in Frankrijk 124

6.4 De kruistochten 128

2.5 China in de tijd van de Ming-keizers

Wereldgeschiedenis 132

Op onderzoek in de late Middeleeuwen Verdieping 134 Afsluiting 136

Overzicht van vaardigheden 138 Begrippen 140 Illustratieverantwoording 142

Zo werk je met Feniks

Je gaat werken met de geschiedenismethode Feniks. De methode bestaat uit een leerboek en een werkboek. In Feniks werk je vanuit de opdrachten. Zo ben je actief met de stof bezig en word je geholpen de hoofdzaken uit de tekst te halen. De methode is een LRN-line methode. Dat

Leerboek

Elk hoofdstuk begint met een Oriëntatie. Je maakt hierin kennis met het tijdvak.

De Oriëntatie start met een grote afbeelding die iets zegt over het onderwerp van het hoofdstuk. De tekst in het gekleurde kader vertelt meer over wat je ziet op de afbeelding.

In het onderdeel ‘In dit hoofdstuk’ lees je waarover het hoofdstuk gaat.

Daarna zie je twee afbeeldingen die het verleden vergelijken met het heden

Onder in de Oriëntatie vind je een tijdbalk waarin is aangegeven over welk tijdvak het hoofdstuk gaat.

Elke paragraaf start ook weer met een grote afbeelding

Daarna volgt een tekst in een gekleurd kader. Deze tekst legt uit wat je op deze afbeelding ziet.

Hierna zie je de leerdoelen waarmee je aan de slag gaat.

Na de leerdoelen begint de ‘gewone tekst’ van de paragraaf.

Dit is de tekst die je moet leren. In elke paragraaf staan ook tekstbronnen en beeldbronnen. Deze bronnen hebben allemaal een nummer. Dit zijn geen leerteksten. In het werkboek vind je opdrachten over deze bronnen.

Sommige paragrafen hebben een tekst in een kader over een historische vaardigheid of over ons bestuur. Deze tekst moet je ook leren.

De paragraaf Wereldgeschiedenis gaat over een ander deel van wereld. De paragraaf speelt zich wel af in de tijd waarover het hoofdstuk gaat. In deze paragraaf leer je nieuwe stof, maar worden ook vergelijkingen gemaakt met de stof uit de eerdere paragrafen.

betekent dat de methode ook een digitaal deel heeft. In de digitale versie kun je als dit nodig is in de opdrachten gelijk doorklikken naar filmpjes, geluidsfragmenten of wat je verder nodig hebt om de opdracht te maken.

4
Zo werk je met Feniks

De paragraaf ‘Op onderzoek in de tijd van…’ is een verdiepingsopdracht. Met deze opdracht verdiep je je in een bepaald onderwerp uit de periode waarover het hoofdstuk gaat. Je doet onderzoek naar een stelling. Hiervoor gebruik je bronnen, zodat je uiteindelijk je eigen mening kunt geven.

Werkboek

In het werkboek begint een paragraaf met de opdracht ‘Dit weet je al’. Met deze opdracht kun je zien wat je al weet over het onderwerp van de paragraaf.

Onder het kopje ‘Basisstof’ volgen daarna de ‘gewone’ opdrachten van een paragraaf. Aan het begin van een opdracht staat welke tekst of welke bronnen je moet gebruiken om de opdracht te kunnen maken. In een opdracht staan soms ook tekstbronnen en beeldbronnen. Ook deze bronnen hebben allemaal een nummer. Voor dit nummer staat ‘opdrachtbron’.

In elke paragraaf is er een opdracht die extra aandacht besteedt aan waarom het onderwerp belangrijk is. Boven deze opdrachten staat een gekleurd kader met daarin de tekst ‘het belang van geschiedenis’ en een korte uitleg. In deze opdracht ga je zelf ontdekken waarom het onderwerp belangrijk is.

Er zijn opdrachten waarmee je extra oefent met historische vaardigheden. Boven de opdrachten staat dan ‘Je oefent …’ en dan volgt de historische vaardigheid waarmee je oefent.

In de Afsluiting staan alle belangrijke gebeurtenissen, leerdoelen, vaardigheden en begrippen van het hoofdstuk bij elkaar.

Soms heb je voor een opdracht een computer of een tablet nodig, bijvoorbeeld om iets op te zoeken. Dat zie je aan het tablet-icoontje.

Sommige opdrachten doe je met z’n tweeën of in een groepje

Bij deze opdrachten staat een icoontje met twee hoofdjes (tweetal) of een icoontje met drie hoofdjes (groepje) .

Aan het einde van de paragraaf test je of je de leerdoelen van de paragraaf beheerst. Boven deze opdrachten staat

‘Wat weet je nu?’.

Tot slot vind je aan het einde van een paragraaf de leerdoelen waarmee je in deze paragraaf aan de slag bent gegaan. Achter deze leerdoelen staat welke opdrachten bij welk leerdoel horen.

5
Zo werk je met Feniks

1

Op zoek naar het verleden

Oriëntatie

1 De

Een mysterie in de oude kerk

Aan de grote, kleurige ramen zie je het meteen: het gebouw in bron 1 is een kerk. En daar gebeurt iets geks: iemand graaft een kuil! Hoe zit dat?

Als je wel eens in een oude kerk bent geweest, dan zag je daar misschien op de vloer grote, rechthoekige stenen waarop namen staan: grafstenen. In de tijd waarin de schilder van bron 1 leefde, was het normaal om mensen in een kerk te begraven. Het gat dat de man er graaft, zal voor het graf van een rijke man of vrouw bedoeld zijn. Een plekje onder de kerkvloer was namelijk duur. Arme mensen werden niet in de kerk begraven, maar in de tuin ernaast, op het kerkhof. De meeste graven in kerkgebouwen zijn nu leeg. De menselijke resten die er lagen, zijn ergens anders begraven, of vernietigd. Van sommige andere graven is bekend dat er nog botten in liggen. Maar in eeuwenoude gebouwen kun je soms mysterieuze vondsten doen… Dat gebeurde in 2014 in de Sint-Janskerk in Gouda. Tijdens reparatiewerkzaamheden aan de fundering vonden onderzoekers tientallen graven, waarvan niet bekend was dat ze daar waren. Ook een graf dat wél bekend was, had een verrassing. Volgens oude boeken van de kerk lag er één persoon in dit graf: een oude vrouw die Sarah heette. Maar een halve meter dieper vonden de onderzoekers een tweede skelet, van een jonge man! Ze noemden hem Jacob.

BRON Sint-Janskerk in Gouda, in 1662 geschilderd door Hendrick van Vliet.
6 1 Op zoek naar het verleden

In dit hoofdstuk

Jacob leefde in de achttiende eeuw. Die tijd ligt achter ons. Allerlei sporen uit die tijd zijn er nog wél. Jacob zelf en de kerk waarin hij gevonden is, zijn zulke sporen, net als boeken, schilderijen en gebruiksvoorwerpen uit die tijd. We weten niet welk werk Jacob deed toen hij nog leefde. Wél weten we, dankzij zulke sporen, wat voor werk de meeste mensen in zijn tijd deden, wat ze aten en hoe ze woonden. Van sommige van Jacobs tijdgenoten weten we zelfs wat ze dachten en voelden. Dat komt doordat ze dat hebben opgeschreven, bijvoorbeeld in brieven en dagboeken. Bij geschiedenis leer je hoe het leven was in de tijd die achter ons ligt. In dit hoofdstuk leer je hoe je die tijd kunt ordenen, zodat ‘de tijd die achter ons ligt’ overzichtelijker wordt. Je leert welke soorten sporen er zijn van vroeger en hoe mensen die gebruiken om de geschiedenis te onderzoeken. Je denkt na over de vraag waarom het belangrijk is om te lezen en te leren over vroeger. En terwijl je al deze dingen doet, leer je ook Jacob een beetje beter kennen.

onderzoekers Jacobs gezicht na. Zo kan hij eruit hebben gezien. Dit heet een reconstructie. Omdat Jacob veel rookte, heeft hij een pijp in zijn mond. Ook dát hoorde immers bij hoe hij eruitzag. Foto uit 2014.

7 Oriëntatie
BRON 2 De schedel van Jacob. Foto uit 2014. BRON 3 Met moderne technieken maakten

1.1 Wat is geschiedenis?

Onderzoekers aan het werk

Je kunt het skelet van Jacob al bijna helemaal zien. ‘Het is blootgelegd’, heet dat. Met verschillende soorten schepjes en kwastjes hebben de twee onderzoekers zoveel mogelijk zand van het skelet weggeveegd. Hoe dichter ze bij de botten kwamen, hoe fijner de kwastjes zijn die ze gebruikten. Nu concentreren ze zich op het zand naast het graf. Ze vinden er van alles. Een stukje gebakken klei: aardewerk. Enkele heel kleine botjes, misschien van een muisje? De onderzoekers leggen alles wat ze vinden zorgvuldig opzij. Ze gaan er nog heel precies naar kijken, in een laboratorium. Later is ook Jacob daarheen gebracht. Zijn skelet is daar uitvoerig bestudeerd. Daarvoor gebruiken onderzoekers dezelfde apparatuur als dokters in een ziekenhuis. Zo kwamen ze erachter dat Jacob in de achttiende eeuw leefde en dat hij ongeveer zeventien jaar was toen hij stierf. De onderzoekers konden niet ontdekken waar Jacob aan is overleden. Wel zagen ze dat hij vaak honger had geleden. Dat bleek uit bepaalde beschadigingen aan zijn botten. De lengte van Jacobs lichaam was normaal voor die tijd: hij was 1,69 meter lang. De onderzoekers waren maanden bezig met het bestuderen van deze sporen uit het verleden. Maar wat is dat precies, ‘het verleden’? Is dat hetzelfde als ‘geschiedenis’? En hoeveel ‘verleden’ is er eigenlijk? Hoe kun je dat verleden onderzoeken? Daarover gaat deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je begrijpt wat geschiedenis te maken heeft met het verleden en je weet hoe archeologen en historici dat onderzoeken.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt de tijd indelen in tijdvakken en rekenen met eeuwen en jaartallen.

• Je kunt een tijdbalk maken en aflezen.

BRON 4 Onderzoekers maken voorzichtig de grond naast het skelet van Jacob schoon. Foto uit 2014.
8 1 Op zoek naar het verleden

Werken met het verleden

Het verleden is alle tijd die vóór het heden ligt. Er is dus steeds méér verleden: de tijd waarin jij de vorige zin las, is nu al verleden geworden. Iemand die het verleden bestudeert, is een historicus. Historici hebben een probleem: er is zó veel verleden, dat ze onmogelijk alles kunnen beschrijven wat er is gebeurd. Dat past niet in een boek, en ook niet in een miljoen boeken. Daarom moet een historicus altijd beslissen wat hij of zij belangrijk vindt om te vertellen, en wat niet. Ook de historici die Feniks maken, hebben dat gedaan. In dit hoofdstuk lees je van alles over Jacob, maar je leest ook heel veel niet Soms is dat omdat historici het niet weten, en soms omdat ze het niet belangrijk genoeg vonden. Door te onderzoeken én door te kiezen maakt een historicus een verhaal over het verleden. Zo’n verhaal heet een geschiedenis. Historici zijn niet de enige mensen die zich bezighouden met het verleden. De mensen op de foto in bron 4 zijn geen historici, maar archeologen. Een archeoloog zoekt in de grond naar sporen uit het verleden en bestudeert die. Historici en archeologen werken vaak samen. Archeologische vondsten kunnen voor historici meer duidelijk maken over de tijd die ze onderzoeken. Andersom kunnen archeologen door de kennis uit de boeken van historici hun vondsten beter begrijpen.

BRON 5 Archeologen vonden onder de kerkvloer van de Sint-Janskerk ook delen van oude grafstenen. Sommige delen, waarop nog leesbare tekst staat, zijn later in de kerkvloer gemetseld. Foto uit 2021.

VAARDIGHEID SOORTEN BRONNEN

Een historicus stelt een vraag over het verleden. Bijvoorbeeld: ‘Hoe was het leven in Gouda in de tijd waarin Jacob leefde?’ Lastig is dat de historicus iets onderzoekt wat niet meer bestaat. Het verleden is immers weg! Gelukkig zijn er sporen uit het verleden die hem helpen bij het vinden van een antwoord. De historicus zoekt naar zulke bronnen en probeert daaruit informatie te halen over het verleden. Sommige bronnen zijn gemaakt in de periode die de historicus onderzoekt, dus in het tijdvak waarin Jacob leefde. Dat zijn primaire bronnen. Andere bronnen zijn later gemaakt, door mensen die de periode waarin Jacob leefde niet zelf meemaakten. Dat zijn secundaire bronnen. Sommige bronnen bestaan uit tekst: geschreven bronnen. Andere bronnen bestaan niet uit tekst: ongeschreven bronnen

9 1.1 Wat is geschiedenis?

De tijd indelen

‘We hebben zeeën van tijd’, ‘dat verhaal duurde eindeloos’, ‘het lijkt een eeuwigheid geleden dat ik jou zag’: een kenmerk van tijd is dat er heel erg veel van is. Als je ergens veel van hebt, moet je het ordenen. Anders kun je het niet overzien. Een manier om de tijd te ordenen, is door het verleden in te delen in tien tijdvakken. De namen daarvan beginnen altijd met ‘Tijd van …’, dus de Tijd van jagers en boeren, of de Tijd van wereldoorlogen. Soms gebruiken we ook andere namen. De Tijd van Grieken en Romeinen heet ook ‘de Oudheid’. En ‘de Middeleeuwen’ is een andere naam voor twee tijdvakken samen: de Tijd van monniken en ridders en de Tijd van steden en staten. We zeggen ook wel ‘vroege Middeleeuwen’ (Tijd van monniken en ridders) en ‘late Middeleeuwen’ (Tijd van steden en staten). De periode waarin mensen niet konden schrijven, noemen we de prehistorie. Er zijn dus geen geschreven bronnen van mensen uit de prehistorie. Omdat er niet één moment is waarop alle mensen wereldwijd tegelijk een schrift gingen gebruiken, heeft de prehistorie geen vast eindpunt. In ons land eindigde de prehistorie ruim tweeduizend jaar geleden. Maar in Egypte schreven mensen toen al eeuwenlang. Daar eindigde de prehistorie dus eerder. In sommige gebieden is de prehistorie nog bezig: enkele volken in het Amazonegebied gebruiken ook in onze tijd geen schrift.

Tijdvakken

tot 3000 v. Chr.

Tijd van jagers en boeren

3000 v. Chr. tot 500

Tijd van Grieken en Romeinen

500 - 1000

Tijd van monniken en ridders

1000 - 1500

Tijd van steden en staten

1500 - 1600

Tijd van ontdekkers en her vormers

1600 - 1700

Tijd van regenten en vorsten

1700 - 1800

Tijd van pruiken en revoluties

1800 - 1900

Tijd van burgers en stoommachines

1900 - 1950

Tijd van wereldoorlogen

1950 - heden

Tijd van televisie en computer

Periodes

prehistorie

Oudheid Middeleeuwen

Vroegmoderne Tijd

Moderne Tijd

10 1 Op zoek naar het verleden

Eén verleden, vele geschiedenissen

Hoe weet een historicus wat belangrijk is en wat niet? Het antwoord op deze vraag is misschien een beetje flauw, maar wel waar: dat bepaalt hij of zij zelf! Wie een geschiedenis schrijft, kiest zelf het onderwerp en kiest ook wat hij of zij daarvan belangrijk vindt om te vertellen. Iemand die schrijft over het klimaat in de Middeleeuwen zal andere dingen belangrijk vinden dan iemand die schrijft over oorlogen in diezelfde tijd. Toch zijn in de meeste geschiedenisboeken vier soorten onderwerpen te herkennen:

• Politiek: hoe de macht is verdeeld en hoe gebieden worden bestuurd.

• Economisch: hoe mensen aan hun middelen van bestaan komen. Handel en landbouw vallen hier ook onder.

• Sociaal: hoe mensen en groepen mensen met elkaar omgaan.

• Cultureel: de gebruiken, ideeën, kunst en tradities van mensen.

De ene historicus legt nadruk op culturele geschiedenis. Wie de macht had, maakt hem minder uit. De andere historicus doet het net andersom. Zo kunnen er over één verleden vele geschiedenissen worden verteld.

De tijd tellen

Door de tijd in kleine stukjes op te delen, kun je nauwkeuriger vertellen wanneer iets gebeurde. Een jaar is al een kleiner stukje tijd dan een tijdvak. Om de jaren te ordenen, gebruiken we een jaartelling. Niet alle mensen op de wereld gebruiken dezelfde jaartelling. Er zijn onder meer een joodse, een christelijke, een islamitische en een Chinese jaartelling. Bijna overal gebruiken mensen de christelijke jaartelling, soms naast hun eigen jaartelling. De christelijke jaartelling begint met het jaar waarin Jezus geboren zou zijn. Dat moment is het jaar 1. Gebeurtenissen die hierna plaatsvonden, waren in bijvoorbeeld 124 na Christus (Jezus werd ook Christus genoemd), of 322 na Christus. Was een gebeurtenis vóór het begin van de jaartelling, dan spreken we van 322 voor Christus, of 1000 voor Christus. De toevoeging ‘na Christus’ laten we meestal weg. ‘Voor Christus’ moet er wél bij. Vaak korten we dat af tot ‘v.Chr.’.

De volgorde waarin dingen gebeurden, heet de chronologie. Als je gebeurtenissen ordent van vroeger naar later, dan staan ze op chronologische volgorde. Chronologie helpt je om het verleden beter te begrijpen. Stel, jij maakt de fiets van een klasgenoot kapot, waarna hij jou uitscheldt. Als je deze twee gebeurtenissen niet op chronologische volgorde zet, wordt de situatie heel anders: een klasgenoot scheldt jou uit, waarna jij zijn fiets kapotmaakt.

Tijdbalken

Als je gebeurtenissen wilt ordenen, kun je een tijdbalk gebruiken. Daarin kun je zien wanneer gebeurtenissen waren, wat de chronologie is en hoeveel tijd er tussen gebeurtenissen zit. Als je zelf een tijdbalk maakt, moet je vijf regels toepassen:

1 Elk vakje van de tijdbalk stelt evenveel tijd voor. Hoeveel tijd dat is, bepaal je zelf. Een maand, een eeuw – net wat handig is voor je doel.

2 Geef de tijdbalk een logische begintijd en eindtijd. Maak je bijvoorbeeld een tijdbalk van jouw leven, dan is het niet nodig om die te laten beginnen in het jaar 1500.

3 Schrijf de gebeurtenissen die je wilt ordenen een klein stukje boven, onder of naast de tijdbalk. Verbind ze met een lijntje met de juiste plek op de tijdbalk.

4 Zorg dat de tijdbalk netjes is. Een slordig gemaakte tijdbalk kun je niet goed overzien. Dan heb je er niets aan.

5 Geef als dat kan je tijdbalk een titel. Bijvoorbeeld ‘Tijdbalk van mijn leven’, of ‘De twintigste eeuw’.

11 1.1 Wat is geschiedenis?

1.2 Waarom is geschiedenis belangrijk?

BRON 6 Foto uit 2014, net buiten de Sint-Janskerk gemaakt.

Duizend kubieke meter zand

De werkzaamheden in de kerk zijn volop bezig. De onderzoekers graven het zand weg dat onder de vloer ligt. Wanneer zij een skelet vinden, zoals dat van Jacob, doen ze dat heel voorzichtig. Maar zien ze niets bijzonders, dan graven ze sneller. Dat kan niet anders, want ze moeten bijna duizend kubieke meter zand weggraven. Dat zijn ongeveer vijftig vrachtauto’s vol! Ze scheppen het zand op een lopende band, die het naar buiten vervoert. Daar gaat het over een grote zeef. Het zand valt erdoorheen en vrachtauto’s brengen het weg. Op de zeef blijven botresten liggen. Soms zijn het kleine botjes, onbeschadigd. Soms zijn het stukjes van botten. Je ziet de botresten links, in de rode container. Onderzoekers zullen later proberen vast te stellen welke botresten bij elkaar passen, maar dat lukt vrijwel nooit. Uiteindelijk zullen de meeste botresten worden vernietigd. Deze paragraaf gaat over de vraag waarom geschiedenis belangrijk is. Waarom leer je over het verleden? Wat heeft het voor nut te weten wat mensen die al lang niet meer leven, meemaakten in een tijd die al lang voorbij is? Over die vragen ga je nadenken. Wat deze foto hiermee te maken heeft, ga je daardoor begrijpen.

LEERDOEL

• Je kunt met voorbeelden uitleggen waarom geschiedenis belangrijk is.

12 1 Op zoek naar het verleden

Geschiedenis gaat over nu

Uit Jacobs verhaal kun je veel leren over Gouda in Jacobs tijd, maar ook over Gouda in onze tijd. Hoe lang staat de Sint-Janskerk er al? In elk geval sinds de tijd waarin Jacob leefde. Waarom staat die enorme kerk in het centrum, waar ruimte schaars is? Omdat het geloof vroeger ontzettend belangrijk was voor mensen. De kans is groot dat jij niet in Gouda woont. Toch leer je door Jacobs verhaal ook over jouw omgeving. Dat mensen vroeger het geloof erg belangrijk vonden, zie je ook in jouw omgeving terug. In vrijwel alle dorpen is een kerk het hoogste oude gebouw en meestal staat hij op een centrale plek.

Ook in steden was dat eeuwenlang zo.

Overblijfselen uit het verleden, zoals oude kerken, zijn erfgoed. Op plaatsen waar al heel lang mensen wonen, is veel erfgoed. Veel mensen vinden het belangrijk om erfgoed te onderhouden, waardoor het bewaard blijft. Over Jacob is een kleine tentoonstelling gemaakt. Ook is er een verhaal over hem geschreven en lees jij over hem tijdens je geschiedenisles. Op deze manieren is zijn geschiedenis zichtbaar, in onze tijd, voor mensen die nu leven.

Geschiedenis gaat over jou

Jacob was arm. Armoede komt in alle tijden voor. Hoe moet jij omgaan met armoede?

Hoe deden mensen dat vroeger? Stel, je ziet een man bedelen. Moet je hem geld geven?

Of eten? Moet je de politie bellen? Moet je hem wegjagen? Bij jou thuis uitnodigen?

Voor elk van deze mogelijkheden vind je in de geschiedenis argumenten. Jij kunt die argumenten gebruiken om te bepalen wat jouw mening hierover is en waarom. Zo laat geschiedenis jou nadenken over wat jij goed vindt en wat niet.

Hoe moet een samenleving, dus alle mensen bij elkaar, omgaan met armoede? Moeten mensen die niet arm zijn de armen helpen, of juist niet? En zo ja, hoe dan? En waarom eigenlijk? Door te lezen over vragen als deze, helpt geschiedenis jou nadenken over jouw rol in de samenleving. Nadenken over ‘arm en rijk’ laat zien dat geschiedenis ook over jou gaat. Je leert bij geschiedenis ook dat ideeën in de loop van de tijd kunnen veranderen. Jacob rookte sinds hij een jaar of tien was. Iedereen vond dat gewoon, toen. Door te roken had een arm kind minder honger, dus was roken verstandig. Maar als jij nu een kind van tien ziet roken, ben je waarschijnlijk verbaasd en geschokt. Ideeën over roken zijn dus veranderd. Geschiedenis laat jou inzien dat jouw ideeën niet altijd en voor iedereen vanzelfsprekend zijn. Hierdoor leer je andere mensen beter begrijpen.

BRON 7 Catharina Croese stapt van het trapje voor haar huis in Delft, terwijl haar vader, de rijke Adolf Croese, op het bankje voor de deur zit. Een vrouw en een kind spreken hem aan. Schilderij van Jan Steen, gemaakt in 1655.

13
geschiedenis belangrijk?
1.2 Waarom is

BRON 8 In de zeventiende en achttiende eeuw waren in verschillende steden ‘rasphuizen’. Daarin zaten mannen opgesloten die iets fout hadden gedaan. Ze moesten er hard werken: hout raspen, zoals hier te zien is. Als iemand bedelde, was dat ook een reden om hem naar een rasphuis te sturen. Deze tekening uit de zeventiende eeuw laat de binnenplaats van het Amsterdamse rasphuis zien. Ook Gouda had een rasphuis.

Een gedicht van een anonieme dichter uit Gouda:

“ Wee hem die goud in de kisten laat verroesten. Met oorlog en zware tijden wordt hij aangetast. Ziekten en kwade hoestenzullen hem overvallen, dat hij maar oppast!

Bliksem zal neerdalen op zo’n gastdie geen medelijden heeft met des armens last.”

Naar: anoniem gedicht (1606).

9

BRON 10 Arme mensen krijgen eten. Bedeling (zeg: bedéling) bestaat al heel lang. Soms betaalden rijke mensen het voedsel, en soms deed de kerk of de overheid dat. Dit schilderij is gemaakt in de negentiende eeuw, door de Franse schilder François Bonvin.

BRON
14 1 Op zoek naar het verleden

Een onbekende schrijver maakt duidelijk dat je niet alle armen op dezelfde manier moet behandelen:

“ Den armen menschen die out oft cranck zijn, also dat zij haer broot niet ghewinnen en connen, sal men om gods wil aelmoeze gheven. Maer andere schalcken sal men in haer boeverijen niet stercken.”

Uit: Fielen, rabauwen, oft der schalcken vocabulair (1613).

BRON 12 BRON 11 Een rijke heer snijdt zijn mantel in twee stukken. De ene helft houdt hij zelf, de andere helft geeft hij aan een bedelaar die het koud heeft. Dit schilderij van Alfred Rethel uit 1836 moest mensen aan het denken zetten.

BRON 13 Een bedelaar moet door de stad lopen, terwijl hij geslagen wordt met een zweep. Deze tekening is in 1567 in Engeland gemaakt, maar ook in ons land was bedelen in veel steden toen verboden en werden bedelaars streng gestraft.

15
1.2 Waarom is geschiedenis belangrijk?

Afsluiting

Tijd van jagers en boeren

3000 v. Chr.

Tijd van Grieken en Romeinen

Tijd van monniken en ridders

Tijd van steden en staten

Tijd van ontdekkers en hervormers

Tijd van regenten en vorsten

Tijd van pruiken en revoluties

Tijd van burgers en stoommachines

Tijd van wereldoorlogen

Tijd van televisie en computer

LEERDOELEN

• Je begrijpt wat geschiedenis te maken heeft met het verleden en je weet hoe archeologen en historici dat onderzoeken.

• Je kunt de tijd indelen in tijdvakken en rekenen met eeuwen en jaartallen.

• Je kunt een tijdbalk maken en aflezen.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt met voorbeelden uitleggen waarom geschiedenis belangrijk is.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

1 500 1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950
16 1 Op zoek naar het verleden

Begrippen

1.1

archeoloog Iemand die in de grond naar sporen uit het verleden van de mens zoekt en deze onderzoekt.

bron Bij geschiedenis: alles waardoor je iets te weten kunt komen over het verleden. chronologie De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvonden.

cultureel Alles wat te maken heeft met ideeën, gebruiken, kunst en tradities.

economisch Alles wat te maken heeft met hoe mensen aan hun middelen van bestaan komen.

geschiedenis Een beschrijving van een deel van het verleden. historicus Iemand die het verleden onderzoekt.

politiek Alles wat te maken heeft met het bestuur van een gebied en met de verdeling van de macht.

prehistorie De tijd waarin mensen nog geen schrift gebruikten en waaruit we dus geen geschreven bronnen hebben.

sociaal Alles wat te maken heeft met hoe mensen en groepen mensen met elkaar omgaan.

verleden Alles wat vóór het heden is gebeurd. erfgoed Alle overblijfselen uit het verleden die belangrijk gevonden worden om te bewaren.

1.2
BRON 14 Met een kwastje legt de onderzoeker scherven van aardewerk bloot. BRON 15 Het eeuwenoude document heeft ernstige waterschade.
17 Afsluiting
BRON 16 Een onderzoeker vond in Irak een duizenden jaren oud voorwerp en legde het voorzichtig in een doos.

2 Jagers, boeren en farao’s

Oriëntatie

BRON 1 Deze houten beeldjes zijn rond 1980 v.Chr. gemaakt. Archeologen vonden ze in het graf van Meketre, een rijke Egyptenaar. Ze laten zien hoe op het landgoed van Meketre het vee werd geteld.

Wah schrijft voor Meketre

Op een verhoging onder een afdakje zitten vijf mannen. Ze controleren het vee dat de boeren hen tonen. Een van de inspecteurs heet Wah. Hij leerde als zesjarig jongetje lezen en schrijven. Dat was bijzonder, want maar weinig Egyptenaren konden dat. Wah werd daarom geen boer, maar schrijver. Hij werkte voor Meketre. Dat was een belangrijke Egyptenaar, want hij was de schatkistbewaker van de farao, de koning van Egypte. Eerst deed Wah alleen eenvoudige schrijfklusjes voor hem. Omdat hij daar goed in was, werd hij inspecteur op het landgoed van Meketre. Daarop werkten honderden boeren die graan, druiven en andere gewassen verbouwden. Ook graasden er koeien. Jaarlijks verdeelde Meketre een deel van de oogst onder zijn arbeiders. Een ander deel liet hij opslaan in voorraadschuren. Wat overbleef, werd verhandeld. Van alledaagse gebeurtenissen op zijn landgoed liet Meketre beeldjes zoals in bron 1 maken. Ook van de dag waarop het vee werd gecontroleerd. Wah telde dan de koeien en inspecteerde hun conditie. Was een dier te mager, dan schreef Wah op dat het nog moest worden vetgemest. Rond 1920 vonden archeologen de beeldjes terug. Ze zijn een bijzondere bron, omdat ze informatie geven over het dagelijks leven in het oude Egypte. Maar ook over het geloof van die Egyptenaren in een leven na de dood.

1 3000 v.Chr.

18
Jagers,
en farao’s
2
boeren

In dit hoofdstuk

In onze tijd komt continu informatie op ons af. Veel van die informatie bestaat uit tekst. Zonder schrift zou onze maatschappij niet kunnen functioneren.

In de Tijd van jagers en boeren kenden de meeste mensen geen schrift. Ze gaven informatie mondeling door of maakten afbeeldingen. Van jager-verzamelaars, zoals we de eerste mensen noemen, hebben we dus alleen ongeschreven bronnen. Deze mensen trokken rond, jaagden op dieren en verzamelden voedsel. Aan de sporen die zij achterlieten, kunnen we zien dat de natuur grote invloed had op hun leven. Dat bleef zo toen groepen jager-verzamelaars met landbouw begonnen. Boeren trekken niet rond, want die moeten bij hun akkers en vee blijven. Zo ontstonden de eerste dorpen. In het Midden-Oosten groeiden sommige dorpen uit tot steden. In Egypte werden steden verenigd tot één land, geregeerd door de farao.

Om in steden te kunnen samenleven, zijn er veel meer regels en afspraken nodig dan voor het samenleven in een groep jager-verzamelaars. Om die regels te kunnen onthouden, moest je ze vastleggen: het schrift ontstond. In dit hoofdstuk lees je op welke manieren de eerste mensen gebruikmaakten van de natuur, hoe ze met elkaar samenleefden en welke sporen zij nalieten. Dankzij geschreven bronnen weten we veel over het leven van mensen in de eerste steden en de eerste landen, zoals Kushim, Wah en Meketre.

BRON 2 Een van de oudste teksten waarin de naam van een mens voorkomt: Kushim. Dit platte stuk gebakken klei – een kleitablet – is gemaakt rond 3000 v.Chr. in het Midden-Oosten.

BRON 3 In 2022 kwam er een programma online dat na een opdracht zelf een tekst schrijft.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
19 Oriëntatie

2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen

BRON 4 Een speerwerper, uitgesneden uit een gewei, en 14.000 jaar oud. Archeologen vonden de speerwerper in 1940 in Frankrijk.

De jager en het hert

Het hertje houdt zijn kop gedraaid. Het kijkt naar de twee vogels, die hun snavels tegen elkaar houden. Een jager heeft ze 14.000 jaar geleden heel voorzichtig met een vuursteen uit een gewei gesneden. Het resultaat zit vol mooie details. Een hert was misschien zijn favoriete dier? Het vlees is heerlijk en de huid is bruikbaar voor tentdoek en kleding.

Het deel van het gewei dat de jager zo kunstig heeft bewerkt, heeft een functie: het is een speerwerper. De jager haakte zijn speer achter de snavels van de vogels, helemaal aan het eind. Met de kop van het hert in zijn hand wierp hij dan de speer met gemak honderd meter ver. De speer kon daarbij een snelheid van meer dan honderdvijftig kilometer per uur halen. Als de jager goed kon mikken, was zijn prooi meestal kansloos.

In de zinnen hierboven staat ‘hij’. Maar was deze jager wel een man? Sinds enkele jaren weten wetenschappers dat in de prehistorie ook vrouwen op jacht gingen. Er had hier dus ook ‘zij’ kunnen staan.

In dit hoofdstuk leer je meer over de manier waarop jager-verzamelaars, de eerste mensen, leefden in en van de natuur.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe de evolutie van de mens verliep.

• Je kunt kenmerken beschrijven van de manier van leven van jager-verzamelaars.

20 2 Jagers, boeren en farao’s

Evolutie

De planeet aarde ontstond ongeveer 4,7 miljard jaar geleden. Vier miljard jaar later liepen er de eerste mensen op rond. Die zijn ontstaan door evolutie. Tijdens dit lange proces blijven kenmerken en gedrag van soorten bestaan die in hun leefomgeving nuttig zijn. Kenmerken die nadelig zijn, verdwijnen weer.

De eerste menssoorten ontstonden uit een soort die biologen ‘mensachtigen’ noemen. Dat zijn ook de voorouders van apen, zoals gorilla’s en chimpansees. Mensen en apen hebben dus dezelfde voorouders, maar mensen stammen niet van apen af.

Bijna vier miljoen jaar geleden leefde in het zuiden van Afrika de Australopithecus.

Dit was een mensachtige en deze soort had dus kenmerken van apen én mensen: de Australopithecus klom in bomen, maar hij kon ook een beetje rechtop lopen.

Twee miljoen jaar later ontstond een van de eerste menssoorten: de Homo habilis (‘handige mens’). Daarna volgde de Homo erectus (‘mens die rechtop loopt’). Door klimaatverandering ontstonden er graslanden. Volledig rechtop kunnen lopen was nodig om gevaar te zien aankomen. De Homo erectus was de eerste menssoort die vuur gebruikte. Uit de Homo erectus ontstond de Homo neanderthalensis en ongeveer 250.000 jaar geleden de Homo sapiens. Vanuit Afrika verspreidde deze soort zich ongeveer 100.000 jaar geleden over de wereld.

Gedurende deze evolutie leefden er verschillende menssoorten tegelijkertijd. Maar na verloop van tijd stierven sommige soorten uit. De Homo sapiens bleef 28.000 jaar geleden als enige menssoort over.

Samenwerken en leren

In de loop van de geschiedenis zijn er verschillende ijstijden geweest, lange periodes waarin de gemiddelde temperatuur veel lager was dan in onze tijd. Zo’n 115.000 jaar geleden begon de laatste ijstijd. De ijskap van de Noordpool breidde zich uit tot in Noord-Europa. Het ijs bereikte Nederland niet, maar de temperatuur bleef hier zelfs in de zomer ver onder het vriespunt. Het landschap veranderde in een poolwoestijn. Dieren die niet tegen de kou konden, trokken weg. Daarvoor in de plaats kwamen mammoeten en andere diersoorten die in een koud klimaat kunnen leven. In Midden-Europa leek het landschap op een toendra, waar enkel mossen, gras en wat struiken groeien. In Zuid-Europa lagen steppes: graslanden met hier en daar bomen. Ongeveer 45.000 jaar geleden vestigden de eerste Homo sapiens zich in Europa. Dat was tijdens een periode in de ijstijd waarin het klimaat tijdelijk iets warmer en aangenamer was. In Europa leefde de Homo sapiens samen met de Homo neanderthalensis. Neanderthalers, die kleine kunstvoorwerpen zoals kralen en oorbellen maakten, waren iets kleiner dan de Homo sapiens. Ze hadden vooruitstekende wenkbrauwen en diepe oogkassen. Verder leken de twee menssoorten op elkaar. 28.000 jaar geleden zijn de neanderthalers uitgestorven. We weten niet waarom. Een mogelijke verklaring is dat de Homo sapiens intensief samenwerkten. Daardoor gaven ze kennis aan elkaar door, ook aan volgende generaties. Die konden met deze kennis bijvoorbeeld hun werktuigen en jachttechnieken weer verbeteren. Andere menssoorten werkten niet op deze manier samen. Het vermogen om te kunnen samenwerken heeft de Homo sapiens wellicht ‘sterker’ gemaakt dan de neanderthalers.

21 2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen
BRON 5 Reconstructies van een neanderthaler, een Homo sapiens en een Australopithecus.

VAARDIGHEID OORZAAK EN GEVOLG

Bij geschiedenis kijk je naar wat er in het verleden gebeurde. Maar je probeert ook te begrijpen waardoor gebeurtenissen plaatsvonden. Denk bijvoorbeeld aan die keer dat je te laat kwam voor de geschiedenisles. Waardoor kwam dat? Doordat je onderweg een lekke band kreeg. De reden waarom iets gebeurt, noemen we de oorzaak. Vaak heeft een gebeurtenis meerdere oorzaken. Behalve je lekke band, was je ook te laat doordat je niet op tijd van huis vertrokken was. En dát kwam weer doordat je de wekker niet had gehoord.

Doordat je te laat in de les kwam, moest je een uur nakomen. Deze straf is een gevolg. Een ander gevolg kan zijn dat je de lesstof niet begrijpt, doordat je de uitleg hebt gemist.

Als de gevolgen van gebeurtenissen heel groot en ingrijpend zijn, dan spreken we van een revolutie

Zwervend bestaan

Neanderthalers en Homo sapiens leefden in kleine groepen. Ze woonden niet op een vaste plaats, maar waren nomaden. Als ergens het voedsel opraakte of de weersomstandigheden veranderden, dan trokken ze verder. Ze gebruikten grotten om in te wonen. Waren die er niet, dan bouwden ze hutten of tenten. Vanuit dit tijdelijke kamp gingen ze op jacht en zochten ze eetbare planten en vruchten. De jager-verzamelaars kozen de plek voor hun kamp heel precies. Het moest er veilig zijn of beschut, en je moest er voldoende voedsel en drinkwater kunnen vinden. Een geschikte plek was bijvoorbeeld een verhoging in het landschap, langs de oever van een rivier, of in de buurt van de vaste trekroutes van de dieren. Waarschijnlijk werden groepen jager-verzamelaars gevolgd door wolven. Op verschillende plekken lukte het jager-verzamelaars om wolven te temmen. De tamme dieren hielpen de jagers bij de jacht en beschermden de bewoners in de kampen. Heel lang hebben archeologen gedacht dat jager-verzamelaars een vaste taakverdeling hadden: de mannen jaagden en de vrouwen verzorgden de kinderen en verzamelden vruchten en noten. Maar inmiddels weten onderzoekers dat ook vrouwen jaagden. Er zijn graven gevonden van vrouwen die samen met jachtwerktuigen zijn begraven. En ook vrouwen van volken die in onze tijd nog als jager-verzamelaar leven, gaan op jacht.

Werktuigen

Van natuurlijke materialen, zoals stenen en botten, maakten de jager-verzamelaars werktuigen. Voor vuistbijlen, messen en speerpunten gebruikten ze meestal vuursteen. Van een steen van deze harde steensoort kun je een scherpe punt maken door de zijkanten af te bikken. En als je twee vuurstenen tegen elkaar slaat, krijg je een vonkje waarmee je een vuurtje kunt aanmaken. Vuistbijlen werden vooral gebruikt om hout te kappen, om vlees in stukken te snijden en om dierenhuiden schoon te schrapen. Deze periode heet de oude steentijd, vanwege het materiaal waarvan de meeste voorwerpen zijn gemaakt.

Tot ongeveer 40.000 jaar geleden zijn de werktuigen van jager-verzamelaars eenvoudig. Daarna gaan ze er versieringen op aanbrengen. Ook maken ze dan grotschilderingen en zelfs muziekinstrumenten. Op verschillende plaatsen in Europa zijn beeldjes van vrouwenfiguren teruggevonden. Vaak zijn bepaalde lichaamsdelen, zoals de heupen en borsten, opvallend groot weergeven. Met deze beeldjes wilden jager-verzamelaars misschien iets over hun gevoelens voor anderen, hun respect voor de natuur of ideeën over goden duidelijk maken.

22 2 Jagers, boeren en farao’s

Zee

RON 6

Europa in de laatste ijstijd (tussen 115.000 en 11.000 jaar geleden) met vindplaatsen van beeldjes van vrouwenfiguren.

BRON 8 Deze kano van drie meter lang is het oudste vaartuig ter wereld dat is teruggevonden. De kano werd 10.000 jaar geleden gemaakt door jager-verzamelaars in het noordoosten van Nederland. Atlant ische

Na de ijstijd

Zo’n 11.000 jaar geleden eindigde de laatste ijstijd. De gemiddelde temperatuur steeg en de ijskap van de Noordpool werd kleiner. Door deze klimaatverandering stierven in Europa sommige diersoorten uit, zoals de mammoet. Een ander gevolg van het smelten van de ijskap was een verandering van het landschap. Overal kwamen uitgestrekte bossen. Daarin waren veel eetbare planten te vinden en kleine dieren om op te jagen. Doordat aan het einde van de ijstijd de zeespiegel steeg, ontstond de Noordzee. Tijdens de ijstijd was dit een droge vlakte. Aan de kust van Nederland vormden zich grote moerasgebieden waar talloze diersoorten leefden. Jager-verzamelaars trokken er graag rond. Doordat er veel voedsel te vinden was, konden zij langer op dezelfde plek blijven wonen. De kampen en de groepen mensen die er leefden, werden groter. De mensen gingen ook meer tijd besteden aan de bouw van betere hutten en aan het maken van preciezere werktuigen. Groepen jager-verzamelaars hadden contact met elkaar. Ze ruilden materialen, zoals vuursteen. Ook over grote afstand waren er contacten. Er is bijvoorbeeld gereedschap uit die tijd gevonden dat was gemaakt van materiaal dat alleen honderden kilometers verderop voorkwam. Deze periode van veranderingen in het leven van jagerverzamelaars heet de middensteentijd.

in °C

in juli jaar v.Chr

BRON 7 Gemiddelde temperatuur in juli in Nederland, vanaf 150.000 v.Chr. tot nu.

Oceaan
500 km 250 0
warm koud 130.000 120.000 75.000 50.000 29.000 18.000 11.500 1 150.000 0 20 10 –20 –10 gemiddelde temperatuur
Middellandse
ijskap tijdens laatste ijstijd kustlijn tijdens laatste ijstijd
temperatuur
23 2.1 De eerste mensen jagen en verzamelen

2.2 De landbouwrevolutie

BRON 9 Archeologische opgraving in Tiel van een heiligdom uit ongeveer 2000 v.Chr. De heuvel werd gebruikt als zonnekalender. Oorspronkelijk stonden er rondom de heuvel houten palen.

De lente komt!

De heuvel ligt er verlaten bij. Maar vierduizend jaar geleden was dit een belangrijke en drukbezochte plek. Aan het einde van december hielden boeren hier een ceremonie. Een priester beklom dan de heuvel en voerde rituelen uit. De kortste dag van het jaar was eindelijk aangebroken. Na deze dag gaat de zon iedere ochtend weer wat eerder op en ’s avonds later onder. De dagen worden langer: de duisternis maakt plaats voor licht. Dit moment heet de zonnewende.

Rondom de heuvel stonden houten palen. Ze vormden waarschijnlijk een zonnekalender. Als het licht van de zon op de kortste dag van het jaar precies tussen twee palen scheen, dan was de lente in aantocht en konden de boeren hun akkers gaan inzaaien. Een half jaar later scheen de zon op de langste dag van het jaar tussen twee andere palen door. Het oogsten kon beginnen, de herfst kwam er aan. De heuvel is zo’n twintig meter in doorsnede. In de directe omgeving vonden de archeologen honderden graven. In sommige graven lagen kostbaarheden, onder meer een speerpunt van brons en een glazen kraal. Onderzoekers ontdekten dat die kraal helemaal vanuit het Midden-Oosten naar Europa was gebracht. De mensen die hier begraven lagen, waren waarschijnlijk rijke en machtige boeren, anders hadden ze niet zulke kostbaarheden als grafgiften gekregen. In deze paragraaf leer je meer over de bouwers van de zonnekalender: boeren. Hun leefwijze was heel anders dan die van jager-verzamelaars. Dat blijkt uit de sporen die ze hebben achtergelaten, zoals de resten van dit heiligdom.

LEERDOELEN

• Je kunt het ontstaan van de landbouw in het Midden-Oosten en de verspreiding ervan naar Europa beschrijven.

• Je kunt beschrijven welke gevolgen de landbouwrevolutie had voor de leefwijze van prehistorische mensen.

24 2 Jagers, boeren en farao’s

Akkerbouw en veeteelt

Jager-verzamelaars trokken rond. In gebieden langs de Dode Zee, in het Midden-Oosten, veranderde dat rond 14.000 jaar geleden. Door het warme en vochtige klimaat waren daar het hele jaar door voldoende eetbare planten te vinden. Mensen konden daardoor langere tijd op dezelfde plek blijven wonen. Er ontstonden dorpen, waar meer dan honderd mensen leefden. Maar vanaf 11.000 v.Chr. veranderde het klimaat: het werd er kouder en droger, zodat er in de natuur steeds minder eetbare planten groeiden.

De dorpsbewoners begonnen toen met akkerbouw. Zo zorgden ze zelf voor voldoende voedsel en konden ze toch in hun dorp blijven wonen. Misschien hadden ze gezien dat er langs de weg naar hun dorp en voorraadschuren op sommige plekken wilde granen groeiden. Kwam dat doordat ze hier graankorrels hadden verloren? Door die zelf te zaaien en daarna de planten te verzorgen, leerden ze zelf hun voedsel te verbouwen. Ook lukte het om wilde geiten en schapen tam te maken en te fokken. Dit heet veeteelt.

Dankzij veeteelt konden mensen dieren makkelijker gebruiken voor hun wol, melk, vlees en mest. Akkerbouw en veeteelt heten samen landbouw. De periode waarin de landbouw ontstond, noemen we de nieuwe steentijd.

10 Het gebied in het MiddenOosten waar rond 10.000 v.Chr. de landbouwrevolutie begon.

Grote gevolgen

De uitvinding van de landbouw noemen we de landbouwrevolutie. Deze had grote gevolgen:

• Ook jager-verzamelaars in andere delen van het Midden Oosten gingen aan landbouw doen en gaven hun nomadische manier van leven op. Ook daar ontstonden kleine dorpen.

• Boeren bouwden stevige boerderijen. Soms gebruikten ze steen en klei als bouwmaterialen.

• Boeren gingen tempels en grafmonumenten bouwen.

• Boeren gebruikten andere werktuigen, zoals een ploeg, om de akker te bewerken. Ook maakten zij potten van aardewerk. Daarin bewaarden ze voedsel en zaden, of ze bereidden er de maaltijd in.

• Boeren hadden veel meer spullen dan jager-verzamelaars. Een boer kon die immers in zijn woning bewaren, terwijl een jager-verzamelaar alles met zich mee moest kunnen dragen. De overgang van jagen en verzamelen naar akkerbouw en veeteelt had ook nadelen. De bevolking van de eerste dorpen groeide snel. Zó snel, dat er soms niet genoeg eten was voor alle mensen. En als mensen en dieren dicht op elkaar leven, kunnen ziektes zich sneller verspreiden en nieuwe ziektes ontstaan. Archeologen zagen aan skeletresten dat de eerste boeren vaak kleiner waren dan jager-verzamelaars. Ook waren hun botten vaker versleten. Daaruit concludeerden zij dat dat door hun leefwijze kwam: leven als boer was ongezonder en zwaarder dan leven als jager-verzamelaar.

EGYPTE TURKIJE SYRIË IRAK 7500 v.Chr. 7500 v.Chr. 9000 v.Chr. 9000 v.Chr. 8500 v.Chr. 8000 v.Chr. 6500 v.Chr. 11.000 v.Chr. 11.000 v.Chr. 11.500 v.Chr. IRAN ISRAËL Nijl Eufraat Ti gri s Midde landse Zee 200 km 100 0
BRON
25 2.2 De landbouwrevolutie

BRON 11 Moderne reconstructie van een aantal huizen van boeren uit 7000 v.Chr. die archeologen in Turkije vonden.

De eerste boeren in Nederland

Tussen 7000 en 5000 v.Chr. kwam ook in Europa landbouw. Sommige archeologen denken dat de kennis daarvoor werd meegebracht door boeren die vanuit het MiddenOosten naar Europa trokken. De woningen van de eerste boeren in Zuid-Europa zagen er namelijk hetzelfde uit als die in het Midden-Oosten. Andere archeologen denken dat ook op andere plekken dan het Midden-Oosten jager-verzamelaars aan landbouw gingen doen. Dat geldt zeker voor de eerste boeren in Azië en Amerika. De boeren daar waren niet afkomstig uit het Midden-Oosten.

Rond 5300 v.Chr. ontstond in Zuid-Limburg, waar de grond erg vruchtbaar is, de eerste landbouwsamenleving. Mensen kapten er stukken bos, legden akkers aan en bouwden grote boerderijen. In één boerderij leefden meerdere gezinnen en dieren samen. Archeologen noemen deze cultuur ‘bandkeramiek’. Die naam is bedacht omdat de boeren hun aardewerk versierden met ingekraste banden. Deze cultuur kwam in grote delen van Midden- en West-Europa voor. Maar rond 4900 v.Chr. verlieten de bandkeramiekers hun dorpen. Het is onbekend waarom ze dat deden.

Megalietculturen

Vanaf ongeveer 4800 v.Chr. ontstonden er in Europa culturen waarin boeren van stenen grote bouwwerken maakten. Deze stenen heten megalieten. Een voorbeeld van een megalietcultuur zijn de boeren die rond 3500 v.Chr. in het noorden van Nederland, Duitsland en Denemarken leefden. We noemen deze groep de trechterbekercultuur, omdat hun aardewerken potten de vorm van een trechter hebben. In hun woonomgeving vonden zij zwerfstenen die tijdens de ijstijd in de ijskappen vanuit Scandinavië naar het zuiden zijn gebracht. De boeren gebruikten ze voor grafkamers, die wij nu hunebedden noemen. Archeologen vonden daarin bijna geen skeletresten terug. Waarschijnlijk zijn die in de loop van de tijd vergaan. Wel lagen er grafgiften, zoals aardewerk, wapens, werktuigen en sieraden. Waarschijnlijk werd een hunebed lange tijd gebruikt, steeds voor weer andere doden. In weer andere megalietculturen werden de megalieten rechtop gezet. Soms in cirkels, zoals Stonehenge in Engeland. In Frankrijk vind je megalieten die in rijen zijn neergezet. We weten niet wat die rijen betekenen. Mogelijk gaven de boeren daarmee hun gebied aan.

26 2 Jagers, boeren en farao’s

BRON 12 Van de meeste hunebedden zijn alleen nog de stenen over.

Elite

Om grote stenen bouwwerken neer te kunnen zetten, moesten de boeren samenwerken. Er was dan ook een leider nodig. Boeren die de grootste oogsten binnenhaalden, waren belangrijk in het dorp. Ze werden een soort dorpshoofden. Zo kreeg in een dorp de ene bewoner meer macht en invloed dan de andere. Dit heet hiërarchie. De mensen die het hoogst staan in de hiërarchie vormen de elite. Vanaf 2000 v.Chr. werden in onze streken de samenlevingen hiërarchisch. In die periode maakten boeren hun wapens en gereedschap ook van brons. Koper en tin, waarvan brons wordt gemaakt, komen niet in de Nederlandse bodem voor en moesten van ver komen. Brons was daardoor zó kostbaar dat alleen de elite het zich kon veroorloven. De periode in de prehistorie waarin boeren brons gebruikten, heet de bronstijd. Archeologen ontdekten dat er in de bronstijd rondom boerendorpjes vaak een houten verdedigingsmuur stond. Blijkbaar moesten de kostbare metalen goed beschermd worden. Ook het aantal wapens, zoals zwaarden, nam in deze tijd toe.

Na de bronstijd volgde in Nederland rond 1000 v.Chr. de ijzertijd. IJzer komt wél in de Nederlandse bodem voor, waardoor het makkelijker te verkrijgen was dan brons. IJzer heeft nog een voordeel: het is veel harder dan brons. Dat was vooral handig voor wapens. Een bronzen zwaard wordt bijvoorbeeld snel krom, een ijzeren zwaard niet.

13 In Oostenrijk vonden archeologen een grafveld uit de bronstijd. Een bijzondere vondst was het graf van een rijke vrouw. Zij werd omstreeks 2000 v.Chr. begraven met een bronzen hoofddeksel en bronzen sieraden.

27 2.2 De landbouwrevolutie
BRON

2.3 Machtige steden en staten

BRON 14 De voor- en achterkant van een herdenkingssteen voor farao Narmer. De steen is 64 centimeter hoog en wordt het Narmerpalet genoemd. Gemaakt rond 3100 v.Chr. in Egypte.

Boven- en Beneden-Egypte

In zijn ene hand houdt hij dreigend een knots omhoog. Met zijn andere hand dwingt hij zijn tegenstander op de knieën. Deze machtige man is Narmer. Op de andere kant van het palet staan twee fantasiedieren. Hun lange nekken zijn in elkaar gedraaid. Ze zijn het symbool voor het bijzondere werk dat Narmer had verricht. Eerst was Narmer farao van het zuiden van Egypte. Omdat hier hoge heuvels zijn, noemde men dit deel van het land Boven-Egypte. Narmer veroverde ook het noorden van Egypte: Beneden-Egypte. Boven- en Beneden-Egypte waren nu verenigd en ze vielen allebei onder zijn heerschappij. Het Narmerpalet is gemaakt om deze gebeurtenis te herdenken. De steen werd zorgvuldig bewaard in een tempel.

Na Narmer zouden nog vele farao’s over Egypte heersen. Soms kwam de eenheid in gevaar en viel het land uiteen. Maar steeds herstelde een volgende farao de macht weer. In deze paragraaf leer je meer over de macht van de farao. Je leert ook over andere koninkrijken in het Midden-Oosten.

LEERDOELEN

• Je kunt gevolgen van de irrigatielandbouw voor de samenlevingen in Egypte en Mesopotamië noemen.

• Je kunt kenmerken van de landbouw-stedelijke samenleving in Mesopotamië noemen.

• Je kunt uitleggen waarom in Mesopotamië en Egypte de eerste schriftsoorten ontstonden.

• Je kunt beschrijven hoe in Egypte een staat ontstond en welke taken de farao daarin had.

28 2 Jagers, boeren en farao’s

Irrigatielandbouw

In Europa ontstonden tussen 5000 v.Chr. en 3000 v.Chr. de eerste boerendorpen. In het Midden-Oosten vond in diezelfde tijd een andere ontwikkeling plaats: daar groeiden dorpen uit tot steden. Hoe kon dat?

Rond 5000 v.Chr. werd het klimaat in het Midden-Oosten warmer en droger. Voedsel verbouwen werd moeilijker, omdat er in de zomer nog maar nauwelijks regen viel. Veel boeren trokken daarom naar de oevers van grote rivieren, zoals de Eufraat en Tigris in Mesopotamië (onder meer het huidige Irak) en de Nijl in Egypte. Daar groeven boeren kanaaltjes om het rivierwater van of naar hun akkers te leiden. Deze irrigatielandbouw was erg succesvol.

In Egypte hielp de Nijl zelf daarbij. De Nijl stroomt vanuit het zuiden en mondt uit in de delta in het noorden. Het waterpeil begon ieder jaar vanaf april te stijgen, tot op 19 juli de Nijl overstroomde. In het rivierwater zat slib: vruchtbare modder. Wanneer het waterpeil na oktober weer daalde, bleef het slib achter op de akkers. Dan konden de boeren gaan zaaien in de vruchtbare aarde. In het voorjaar was de oogst. Als in juli de Nijl opnieuw overstroomde, begon er weer een nieuw jaar van drie seizoenen.

Ook de Eufraat en Tigris in Mesopotamië overstroomden jaarlijks, maar dat gebeurde in oktober. Dat was vlak na de oogst, de tijd waarin de boeren hun akkers moesten inzaaien. Met dammen en kanalen probeerden de boeren in Mesopotamië hun akkers daarom juist droog te houden.

Dorpen worden steden

Welke gevolgen had de irrigatielandbouw voor het leven langs de Nijl, Eufraat en Tigris?

• Voor irrigatielandbouw moesten boeren samenwerken, want een boer kon niet in zijn eentje kanalen graven en onderhouden. De meest succesvolle boeren werden dorpshoofden. Zij gaven leiding aan het irrigatiesysteem en hadden dus veel macht. In steden was een nog sterkere hiërarchie dan in dorpen: de machtsverschillen waren er nog groter.

• De bevolking groeide. Door de grote oogsten was er immers voldoende te eten.

Mensen bleven daardoor gezonder, leefden langer en vrouwen kregen meer kinderen.

• Niet alle dorpsbewoners hoefden meer boer te zijn. Sommige mensen gingen een ander beroep uitoefenen, zoals smid, pottenbakker of wever. Behalve boeren woonden en werkten er dus ook ambachtslieden in de dorpen.

• Sommige dorpen groeiden uit tot steden, waardoor de landbouwsamenleving veranderde in een landbouw-stedelijke samenleving. In de steden woonden behalve boeren ook ambachtslieden, handelaren en kunstenaars.

• Er was een belastingstelsel: inwoners van de steden betaalden belasting aan de elite, die zorgde voor bestuur en veiligheid van de stad. Ook koningen en farao’s die de macht kregen over meerdere steden, ontvingen belasting.

Spijkerschrift

Een van de oudste steden in Mesopotamië is Uruk, met tienduizenden inwoners. De boeren die in en rond de stad leefden moesten dus genoeg voedsel verbouwen voor al deze mensen. Dat lukte dankzij de irrigatielandbouw, maar ook door de uitvinding van een ploeg die door dieren kon worden getrokken.

Een priester-koning bestuurde Uruk. De bewoners geloofden dat hij was aangewezen door de goden. In het midden van Uruk stond een ziggurat, een toren met een tempel er bovenop. De koning en priesters brachten daar offers aan de goden. In Uruk woonden en werkten veel ambachtslieden en er werd handelgedreven. Hierdoor werd de samenleving in Uruk ingewikkelder. Belastingopbrengsten, eigendomsbewijzen en wetten mochten niet vergeten worden. Boeren kregen daarom een kleiklompje als bewijs voor een betaalde belasting. Later kraste men hiervoor een teken – een rondje of

29 2.3 Machtige steden en staten

streepje – in een platgeslagen stukje klei: een kleitablet. Uit deze tekens ontstond rond 3200 v.Chr. het spijkerschrift. De eerste tekens in dit schrift waren symbolen voor getallen en eenvoudige woorden. Uiteindelijk werden dit tekens die klanken voorstellen en waarmee je woorden kunt maken.

Andere grote steden in Mesopotamië waren bijvoorbeeld Kisj, Eridu en Babylon. Meestal had elke stad een eigen koning. Maar soms veroverde het leger van een stad andere steden, waardoor er een groter en aaneengesloten rijk ontstond. Dat gebeurde bijvoorbeeld rond 2300 v.Chr. toen koning Sargon verschillende steden veroverde en het Rijk van Akkad (de hoofdstad) stichtte.

Farao

In Egypte bleven de steden langs de Nijl niet zelfstandig. Rond 3100 v.Chr. verenigde farao Narmer heel Egypte tot een staat. Als een farao overleed, volgde een van zijn zonen hem op. De periode waarin vorsten uit dezelfde familie elkaar opvolgen, heet een dynastie Soms kwam er een nieuwe dynastie aan de macht, bijvoorbeeld na een opstand tegen een farao.

De farao bepaalde de wetten en was de opperbevelhebber van het leger. De Egyptenaren geloofden dat hij een zoon was van de goden. Daarom werd ook de farao vereerd als een god. Ministers, ambtenaren en soldaten hielpen hem bij het besturen van de staat. De belangrijkste ambtenaar was de vizier. Egypte kende geen geld: boeren moesten als belasting een deel van hun oogst afstaan. De vizier organiseerde dat. Hij liet ambtenaren de oogsten van de boeren controleren en de belasting ophalen, en hij zorgde dat alles in pakhuizen werd bewaard. Met deze landbouwproducten kon de farao de mensen belonen die voor hem werkten. Wat overbleef, werd in het buitenland verhandeld tegen producten die in Egypte weinig voorkwamen, zoals hout. Ook in Egypte werd de samenleving dus ingewikkelder en ook hier ontstond (rond 3100 v.Chr.) een schriftsoort. Het bestond uit duizenden tekeningetjes en tekens (hiëroglyfen) en was moeilijk te leren. De farao had daarom schrijvers in dienst. Voor de administratie van belastingen en het bijhouden van afspraken gebruikten de schrijvers papyrus, een papiersoort die wordt gemaakt van geperste en gedroogde stengels van de papyrusplant.

BRON 15 Reconstructie van Uruk, met in het midden de ziggurat.
30 2 Jagers, boeren en farao’s

BRON 16 Farao Ramses II neemt geschenken in ontvangst. Muurschildering in een tempel die Ramses II liet bouwen, rond 1250 v.Chr. De afbeelding is gemaakt na de Egyptische verovering van Nubië, een land ten zuiden van Egypte.

BRON 17 In 1595 v.Chr. sloot Egypte een vredesverdrag met de Hettieten, een volk in het Midden-Oosten. De tekst van het verdrag staat links in spijkerschrift en rechts in hiërogliefen.

Middellandse Zee

BENEDEN-EGYPTE

BOVEN-EGYPTE

AKKADISCHE RIJK

Sumerische stadstaten (ca. 2900 v.Chr. - 2300 v.Chr.)

Rijk van Akkad (ca. 2300 v.Chr. - 2200 v.Chr.)

Egypte in het oude rijk (ca. 2600 v.Chr. - 2100 v.Chr.) graniet goud marmer zandsteen turkoois koper Au G M Z K T

BRON 18 Steden en staten in het Midden-Oosten, rond 2500 v.Chr.

ONS BESTUUR STAAT EN STAATSHOOFD

Nederland is een koninkrijk, een monarchie. De koning is ons staatshoofd, dat wil zeggen dat hij officieel aan het hoofd van de Staat der Nederlanden staat. Hij heeft weinig macht, want in ons land worden de wetten gemaakt door het parlement. Deze volksvertegenwoordiging bestaat uit de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Een land zonder koning of keizer is een republiek. Het staatshoofd heet er president. In sommige landen heeft een president veel macht. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is de president de belangrijkste politieke leider en de bevelhebber van het leger. Maar dat is niet in elke republiek zo. Hoeveel macht een koning of een president heeft, is vastgelegd in de grondwet.

R
eZee Nij l Eufraat Tigri s PerzischeGolf
od
NUBIË
Gizeh Thebe Memphis Ur Uruk
Lagash
Umma Kisj Eridu
Sinaï 500 km 250 0 Au Au Au G G M Z Z K K T
Akkad
31
Machtige steden en staten
2.3

2.4 Leven voor én na de dood

BRON 19 Dit is een van de oudste mummies die door archeologen is teruggevonden. De man leefde bijna zesduizend jaar geleden in Egypte. Zijn mummie wordt tentoongesteld in een museum.

Woestijnzand

Hij was op zijn zij gelegd en lag met opgetrokken knieën en de armen tegen de borst in zijn graf. Lange tijd dachten onderzoekers dat dit lichaam zo goed bewaard was gebleven door de hitte van het woestijnzand. Maar sinds kort weten we dat dit niet op natuurlijke wijze is gegaan. Wetenschappers namen monsters van de mummie - microscopisch kleine stukjes – en onderzochten die in een laboratorium. Daaruit bleek dat er in het lichaam van de dode een olie zat die bacteriën doodt. Die was daar met dat doel ingebracht: gebalsemd. Dat verbaasde de onderzoekers. Ze kenden deze manier van mummificeren alleen uit latere periodes in de Egyptische geschiedenis. Dat ging zo: eerst verwijderden priesters de organen van de overledene en daarna legden ze het lichaam in veel zout. Dat zorgde ervoor dat het vocht uit het lichaam wegtrok. Vervolgens werd het lichaam gebalsemd. Tot slot werd het lichaam in stroken linnen gewikkeld. Dat dat zesduizend jaar geleden ook al gebeurde, was tot nu toe onbekend. Dankzij archeologisch onderzoek weten we steeds meer over het geloof van de Egyptenaren in een leven na de dood. In deze paragraaf lees je daar meer over. Je leest ook over het dagelijks leven in Egypte.

LEERDOELEN

• Je kunt sociale kenmerken van de Egyptische samenleving beschrijven.

• Je kunt uitleggen en verklaren hoe Egyptenaren omgingen met de doden.

• Je kunt beschrijven waardoor de macht van de farao’s afnam en wanneer en hoe er een einde kwam aan de staat Egypte die werd geleid door farao’s.

32 2 Jagers, boeren en farao’s

Het dagelijks leven

De Egyptische samenleving was ingedeeld volgens een strakke hiërarchie. Bovenaan stond de farao. Daarna volgde de elite: eerst de familieleden van de farao en dan de hoge ambtenaren. Boeren en ambachtslieden hadden minder aanzien en slaven het minst. Veel slaven waren buitenlandse soldaten die tijdens oorlogen gevangen waren genomen. Egyptenaren konden zelf ook slaaf worden, bijvoorbeeld als zij een schuld niet konden aflossen.

De meeste Egyptenaren trouwden en kregen kinderen. Een Egyptisch huishouden bestond vaak uit meerdere generaties: grootouders, kinderen en kleinkinderen leefden samen in gezinsverband. Vrouwen zorgden meestal voor het huishouden en haalden de boodschappen in huis. In boerengezinnen hielpen vrouwen bovendien mee op de akkers en verhandelden een deel van de oogst.

Egyptische vrouwen waren zelfstandiger dan vrouwen in andere landbouw-stedelijke culturen in het Midden-Oosten van die tijd. Ze konden een hoge functie hebben, zoals ambtenaar of dokter. Maar dat waren uitzonderingen. Vrouwen en mannen waren voor de wet min of meer gelijk: vrouwen hadden ongeveer dezelfde rechten als mannen. Een vrouw mocht bijvoorbeeld zelf een scheiding aanvragen, had recht op een deel van de erfenis en mocht grote aankopen doen. En een vrouw die iets strafbaars had gedaan, kreeg daarvoor dezelfde straf als een man.

Mannen werkten meestal buitenshuis. Jongens gingen vaak met hun vader mee naar zijn werk. Zo leerden ze een vak. Alleen kinderen van rijke Egyptenaren gingen naar school en leerden lezen en schrijven. Meisjes bleven thuis en leerden van hun moeder over het huishouden en kinderverzorging.

Een Griekse schrijver over de Egyptische vrouw:

“ Net als het bijzondere klimaat in Egypte en het feit dat hun rivier zich anders gedraagt dan andere rivieren, zijn bijna alle Egyptische gewoonten en gebruiken het tegenovergestelde van die overal elders. Zo gaan vrouwen naar de markt en drijven handel. De mannen dragen lasten op hun hoofd, de vrouwen op hun schouders. De vrouwen urineren staand, terwijl de mannen dat zittend doen.”

Naar: Herodotos, Historiën (vijfde eeuw v.Chr.)

BRON 20

Goden

Godsdienst was erg belangrijk in het dagelijks leven van Egyptenaren. Ze geloofden in meerdere goden tegelijk. Dat heet polytheïsme. De Egyptenaren hadden een natuurgodsdienst: ze geloofden dat de krachten in de natuur door goden werden aangestuurd. Zo zorgde de god Hapy voor de jaarlijkse overstroming van de Nijl en liet de god Osiris het graan groeien. De zonnegod had twee namen: Ra en Amon. Deze god liet de zon iedere dag opkomen en door hem kregen mensen kinderen en werden er dieren geboren. Thuis hadden de Egyptenaren godenbeeldjes staan. Ook droegen ze sieraden met afbeeldingen van de goden.

Egyptenaren zagen ook de farao als een god. Hij kon dankzij zijn goddelijkheid zorgen voor rust en orde in de samenleving.

Voor het geloof waren de tempels belangrijk. De Egyptenaren zagen deze gebouwen als de huizen van de goden. Ze brachten er offers aan de goden en de farao. Priesters voerden rituelen uit in delen van de tempel waar alleen zij en de farao mochten komen. Een tempel bezat vaak veel grond met boerderijen, akkers en werkplaatsen waar voorwerpen werden gemaakt. Die werden gebruikt voor offers, om priesters te belonen en als handelswaar. Een tempel leek op een bedrijf en kon rijk en machtig zijn. Dat laatste gold ook voor de priesters.

33 2.4 Leven voor én na de dood

Het dodenrijk

BRON 21

Beeldengroep met in het midden farao Ramses III. Links wordt hij aangeraakt door Horus, de god van de vruchtbaarheid. Rechts raakt Seth hem aan, de woestijngod die voor chaos, onvruchtbaarheid en dood zorgt. Gemaakt omstreeks 1200 v.Chr.

Egyptenaren geloofden dat mensen na hun dood verder leefden. Maar dat gold alleen voor mensen die een goed leven hadden geleid. Dan woog hun ziel minder dan een veer. Alleen als dat zo was, mochten ze naar het dodenrijk. De ziel van de overledene bleef daar niet altijd. Overdag kwam de ziel terug naar het lichaam, om te rusten. Het lichaam van een overleden mens moest dus goed bewaard blijven. Als het lichaam zou vergaan, had de ziel immers geen rustplaats meer! Daarom werd het dode lichaam gemummificeerd. Familieleden bezochten het graf en legden er brood of wat vlees neer. Dit was bedoeld als offer aan de goden en als voedsel voor de ziel van de dode. De meeste Egyptenaren begroeven hun overleden familieleden gewoon in het woestijnzand. Maar hoe meer aanzien iemand had, hoe rijker de mummie en het graf versierd waren en hoe groter zijn graf was. De indrukwekkendste graven waren de piramides. Ze zijn tussen 2600 v.Chr. en 2100 v.Chr. gebouwd voor de farao’s. Later werden farao’s begraven in rotsgraven in de Vallei der Koningen, in het zuiden van Egypte. Daar was een dorpje waar de kunstenaars en de arbeiders woonden die de graven in de Vallei der Koningen maakten. Door archeologische opgravingen in dit dorpje weten we veel over het dagelijks leven van gewone Egyptenaren.

34 2 Jagers, boeren en farao’s
BRON 22 Versieringen op een sarcofaag. Je ziet hier de goden Toth (met ibis-kop) en Anubis (met jakhals-kop).

Een verslag over een staking van arbeiders in de Vallei der Koningen:

“ Jaar 29, tweede maand van de overstroming, dag 10. Vandaag trok een groep arbeiders langs de wachters. Ze schreeuwden: ‘We hebben honger, er zijn al achttien dagen verstreken en we hebben nog niets te eten gehad.’ De arbeiders gingen achter in de tempel zitten. Jaar 29, tweede maand van de overstroming, dag 12. Twee bewakers en een schrijver gingen naar de stakende arbeiders. Die zeiden: ‘Honger en dorst hebben ons hier gebracht. Er is geen kleding, er is geen vis en er zijn geen groenten. Breng de farao en de vizier onze boodschap en vertel hen dat zij voor eten moeten zorgen.’”

Naar: Papyrus van Turijn (rond 1157 v.Chr.).

BRON 23

De laatste farao

In de derde eeuw v.Chr. maakte de priester Manetho een overzicht van alle dynastieën die vanaf 3100 v.Chr. over Egypte hadden geregeerd. Latere onderzoekers ontdekten in dit overzicht dat perioden van rust en welvaart steeds werden afgewisseld door korte perioden van onrust en opstanden. Vanaf ongeveer 1000 v.Chr. nam de macht van de Egyptische staat definitief af. De farao’s verloren steeds vaker de steun van de bevolking. Na de dood van een farao was er vaak ruzie over zijn opvolging. Van die onrust maakten belangrijke priesters handig gebruik. Ze trokken dan veel macht naar zich toe en ze regeerden alsof zij zelf farao waren.

In deze tijd werd de macht van staten rondom Egypte juist groter. Tussen 700 en 332 v.Chr. wilden koningen van buurvolken hun grondgebied vergroten. Zij kregen veel invloed in Egypte. In 332 v.Chr. werd Egypte veroverd door de Griekse koning Alexander de Grote. Zijn opvolgers regeerden als farao’s over Egypte. De allerlaatste farao was Cleopatra. Zij had te maken met de Romeinen, die in die tijd steeds meer macht kregen, ook in Egypte.

In 30 v.Chr. wilden de Romeinen Cleopatra naar Rome brengen, als een soort oorlogsbuit. Om deze vernedering te voorkomen, pleegde ze zelfmoord, waarschijnlijk door zich expres te laten bijten door giftige slangen. Na Cleopatra’s dood werd Egypte een provincie van het Romeinse Rijk.

BRON 24 Beeld gemaakt ter ere van de overwinning van de Assyrische koning Esarhaddon (links) op Egypte. De kleine figuren stellen de verslagen farao en zijn zoon voor. Gemaakt rond 670 v.Chr.

35 2.4 Leven voor én na de dood

Een machtige vrouw

Archeologen ontdekten in het oosten van China een spectaculaire grafkamer van ruim zeven meter diep, met een vloeroppervlak van 22 vierkante meter. Langs de wanden stonden 1600 kostbare voorwerpen. De meeste waren van brons. Alles aan deze graftombe moest macht en rijkdom uitstralen. Logisch, want het bleek de laatste rustplaats van Fu Hao, rond 1200 v.Chr. een vrouw van de Chinese keizer. Zestien van haar dienaren werden bij haar dood geofferd en samen met hun meesteres begraven. Net als een paar honden, die rondom het lichaam van Fu Hao lagen. De tombe was bezaaid met beschreven stukjes bot. Uit die teksten blijkt dat Fu Hao vele veldslagen uitvocht om China te verdedigen. Fu Hao was een van de vrouwen van de keizer, maar ze was ook priesteres, grootgrondbezitter en legeraanvoerder. Lang was haar naam alleen bekend uit verhalen. Men dacht dat die verhalen verzonnen waren en dat ze gingen over een mysterieuze heldin. Maar in 1976 vonden archeologen in Xibeigang, in het oosten van China, het bewijs van haar bestaan Alles in het graf maakt duidelijk dat China in de tijd van Fu Hao een landbouwstedelijke samenleving was. Dat was niet uniek. Op verschillende plekken in de wereld vonden archeologen sporen van vergelijkbare samenlevingen in dezelfde tijd.

LEERDOEL

• Je kunt benoemen welke kenmerken van de landbouw-stedelijke samenlevingen van de Shang-dynastie, de Olmeken en Mohenjodaro overeenkomen.

WERELDGESCHIEDENIS
2.5 Drie Rivierdal-beschavingen
BRON 25 De graftombe van Fu Hao, gestorven rond 1200 v.Chr. Nederland Olmeken
36 2 Jagers, boeren en farao’s
Shang Mohenjodaro

Shang-dynastie

Op verschillende plaatsen in de wereld gingen mensen aan landbouw doen, zonder dat ze dat van elkaar wisten. In al deze gebieden vestigden de eerste boeren zich in een rivierdal en ontstond er uiteindelijk een landbouw-stedelijke samenleving.

In China begon de landbouw omstreeks 6500 v.Chr. langs de Gele Rivier. De grond was er vruchtbaar, maar wel was er een irrigatiesysteem nodig. Er ontstonden dorpen, de bevolking groeide en sociale verschillen namen toe.

Vanaf ongeveer 1800 v.Chr. kregen de leiders van de stad Erlitou macht over een steeds groter gebied. De koningen van deze Shang-dynastie regeerden niet vanuit een centrale hoofdstad, zoals de farao’s, maar trokken langs de steden van hun rijk. De meeste steden waren goed beschermd door stadsmuren. In de stad woonden en werkten ambachtslieden. Die maakten vooral kunstvoorwerpen, zijden stoffen en bronzen wapens.

Tijdens de Shang-dynastie ontstond een schrift. Er zijn duizenden botten en stukken schildpadschild teruggevonden waarop teksten staan. Het zijn vragen, bijvoorbeeld wat de beste oorlogsstrategie is. De botten werden verhit totdat ze barsten. Priesters lazen aan de barsten af wat het antwoord was van hun voorouders en van de goden op de vraag op het bot. Rond 1100 v.Chr. werd de laatste Shang-keizer verjaagd door de Zhou, een landbouwstedelijke samenleving uit Oost-China.

De Olmeken

Ook in Midden-Amerika ontstond een landbouw-stedelijke samenleving. Rond 5000 v.Chr. gingen daar jager-verzamelaars over op de landbouw. Ze kapten stukken bos en staken de boomstronken in brand. Hierdoor ontstonden vruchtbare akkers waarop de boeren mais, bonen en peper verbouwden. Een deel van de oogst bewaarden ze in aardewerken potten.

De eerste nederzettingen waren klein, maar dat veranderde rond 1500 v.Chr. Langs de oevers van rivieren ontstonden grotere steden. In de buurt daarvan zijn enorme stenen hoofden teruggevonden. Waarschijnlijk stellen ze de koningen voor die de steden bestuurden. Maar omdat er geen schrift van de Olmeken is teruggevonden, is dat niet zeker. Ze kunnen ook goden voorstellen, want in de steden van de Olmeken stonden veel tempels, sommige in de vorm van een piramide.

Ambachtslieden verwerkten jade en obsidiaan in kunstwerken. Deze kostbare stenen kwamen niet voor in het gebied van de Olmeken. Er moet dus handel zijn geweest.

Rond 350 v.Chr. verdween de cultuur van de Olmeken. Archeologen vermoeden dat door natuurrampen landbouw steeds moeilijker werd.

Mohenjodaro

Ook in het huidige Pakistan begonnen mensen rond 7000 v.Chr. met landbouw. Dankzij het rivierwater van de Indus werd de landbouw succesvol en ook hier groeiden dorpen uit tot steden. Er waren meer dan duizend steden, die archeologen samen de Indusbeschaving noemen. Mohenjodaro was een van de grootste steden en had rond 2500 v.Chr. 80.000 inwoners. Boeren verbouwden er graan en katoen, waarvan ambachtslieden textiel maakten. De inwoners van Mohenjodaro verhandelden dit met steden in Mesopotamië. De straten in Mohenjodaro waren recht en vormden een rechthoekig patroon. De huizen waren gemaakt van bakstenen die allemaal even groot waren. Er was een waterleiding en een riool. De stad moet een bestuur hebben gehad, maar daarover is weinig bekend. Er bestaat een beeldje van een man uit Mohenjodaro, maar het is onduidelijk wie hij voorstelt. Archeologen denken dat hij een koning of machtige priester van de stad moet zijn geweest. Er zijn in Mohenjodaro voorwerpen met schrifttekens teruggevonden, maar deze zijn nog niet ontcijferd. En ook op de vraag waarom rond 1700 v.Chr. de stad ineens werd verlaten, weet nog niemand het antwoord.

BRON 26

Voorbeelden van het schrift van de Shangdynastie (boven) en het harrapaschrift uit Mohenjodaro (onder).

37 2.5 Drie Rivierdal-beschavingen Wereldgeschiedenis

Op onderzoek in Egypte en Mesopotamië VERDIEPING

BRON 27 Farao Achnaton met zijn vrouw en kinderen. De zon boven hen stelt de god Aton voor. Achnaton had het vereren van alle andere goden verboden. Ook had hij een nieuwe hoofdstad laten bouwen, die Achetaton heette. Op deze tekening staat hij in die stad, in zijn paleis. Rechts tonen soldaten hun respect voor de farao en ontvangen hoge militairen geschenken van de farao. Deze tekening is een reconstructie. Het origineel is gemaakt rond 1335 v.Chr.

STELLING

In de Tijd van jagers en boeren verspreidden koningen ‘fake news’.

Verbeelding van de macht

In de eerste steden en staten werkten schrijvers en kunstenaars in dienst van de koning. Maar heel weinig mensen zagen de farao of koning in het echt. Daarom moesten de kunstenaars met standbeelden, schilderingen en teksten duidelijk maken wie de koning was. Daar kwam nog iets bij: in hun kunstwerken moesten zij laten zien dat de koning de macht had. Dat had de volgende functies:

• Verantwoorden van de macht. Het kunstwerk maakte duidelijk waarom de koning recht had om te regeren.

• Laten zien wie de baas is. Het kunstwerk maakte duidelijk dat de koning de regels bepaalde en welke regels dat waren.

• Het vieren van de militaire kracht en oorlogssuccessen. Het kunstwerk maakte duidelijk dat de koning het land beschermde en oorlogen won.

• Goddelijke steun. Het kunstwerk liet zien dat de koning steun kreeg van de goden en met hen in contact stond.

• Bijzonder is normaal. Soms moest duidelijk worden dat iets bijzonders en afwijkends aan deze koning heel normaal en gebruikelijk was.

• Brede steun. Het kunstwerk maakte duidelijk dat de koning veel steun had onder de bevolking, in binnen- en buitenland.

Het laten zien van de macht van de koning was belangrijker dan hoe de koning er precies uitzag. Daarvoor werd de werkelijkheid soms verdraaid.

38 2 Jagers, boeren en farao’s

Hatsjepsoet was een vrouw, maar ze is hier als man afgebeeld. Ze draagt de kleding van een farao met de tekenen van macht: de faraokroon en een nepbaard. Gemaakt tussen 1479 v.Chr. en 1458 v.Chr.

Uit een loflied over Shulgi, koning over het Rijk van Akkad:

“ Ik ben een koning, een nakomeling verwekt door een koning en gedragen door een koningin. Ik, Shulgi, de nobele, ben vanaf de baarmoeder gezegend met een gunstige bestemming. Toen ik klein was, leerde ik de schrijfkunst. Geen van de edelen kon zo goed op klei schrijven als ik. Ik bekwaamde mij in rekenen. De mooie godinnen Nanibgal en Nisaba gaven mij hun kennis. Ik ben een ervaren schrijver die niets verwaarloost. Toen ik opsprong, gespierd als een jonge leeuw, galopperend als een pittige ezel in volle galop, bracht de god An mij vreugde; tot mijn vreugde sprak de god Enlil positief over mij, en ze gaven mij de scepter vanwege mijn rechtvaardigheid. Ik plaats mijn voet op de nek van de vreemde landen; de faam van mijn wapens is gevestigd tot in het zuiden, en mijn overwinning is gevestigd in de hooglanden.”

Naar: Hymne voor koning Shulgi (rond 2050 v.Chr.).

BRON 29
39 Op onderzoek in Egypte en Mesopotamië Verdieping
BRON 28 Farao

44.000 v.Chr

43.000 v.Chr eerste homo sapiens in Europa

42.000 v.Chr.

27.000 v.Chr.

26.000 v.Chr de neanderthalers zijn uitgestorven

25.000 v.Chr.

12.000 v.Chr.

10.000 v.Chr

9000 v.Chr. einde laatste ijstijd

8000 v.Chr.

6000 v.Chr. begin landbouwrevolutie

eerste boeren in Europa

5300 v.Chr bandkeramiekcultuur

4000 v.Chr

3200 v.Chr. spijkerschrift ontstaat

3100 v.Chr. de eerste farao regeert over Egypte

2300 v.Chr het Rijk van Akkad

2000 v.Chr.

3500 v.Chr megalietculturen begin van het gebruik van brons in Europa

1279 v.Chr Ramses II wordt farao

332 v.Chr Alexander de Grote verovert Egypte

30 v.Chr Cleopatra pleegt zelfmoord, Egypte wordt een Romeinse provincie

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe de evolutie van de mens verliep.

• Je kunt kenmerken beschrijven van de manier van leven van jager-verzamelaars.

• Je kunt het ontstaan van de landbouw in het Midden-Oosten en de verspreiding ervan naar Europa beschrijven.

• Je kunt beschrijven welke gevolgen de landbouwrevolutie had voor de leefwijze van prehistorische mensen.

• Je kunt gevolgen van de irrigatielandbouw voor de samenleving in Egypte en Mesopotamië noemen.

• Je kunt kenmerken van de landbouw-stedelijke samenleving in Mesopotamië noemen.

• Je kunt uitleggen waarom in Mesopotamië en Egypte de eerste schriftsoorten ontstonden.

• Je kunt beschrijven hoe in Egypte een staat ontstond en welke taken de farao daarin had.

• Je kunt sociale kenmerken van de Egyptische samenleving beschrijven.

• Je kunt uitleggen en verklaren hoe Egyptenaren omgingen met de doden.

• Je kunt beschrijven waardoor de macht van de farao’s afnam en wanneer en hoe er een einde kwam aan de staat Egypte.

LEERDOEL WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt benoemen welke kenmerken van de landbouw-stedelijke samenlevingen van de Shang-dynastie, de Olmeken en Mohenjodaro overeenkomen.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

1
Afsluiting
40 2 Jagers, boeren en farao’s

evolutie Langzame ontwikkeling.

jager-verzamelaars Mensen die leven van de jacht en visvangst, en van het verzamelen van eetbare producten in de natuur.

nomaden Mensen zonder vaste woonplaats; zij trekken rond. revolutie Grote en snelle verandering met blijvende gevolgen. cultuur De ideeën, gebruiken en kunstvormen van een groep mensen die ze doorgeven aan hun kinderen. elite Een kleine groep in de samenleving die een machtige positie heeft. hiërarchie Een rangorde in de samenleving: de één is machtiger of rijker dan de ander. landbouwsamenleving Samenleving waarin bijna alle mensen boer zijn. Er zijn geen steden. ambachtslieden

Mensen die als beroep producten maken met de hand of met eenvoudig gereedschap. Ze hebben er speciale kennis en vaardigheden voor nodig. ambtenaar Iemand die bij de overheid werkt. dynastie Koningen uit dezelfde familie, die elkaar opvolgen.

grondwet Belangrijkste wet van een staat.

landbouw-stedelijke samenleving

Samenleving waarin een deel van de bevolking op het platteland woont en boer is. Een ander deel woont in steden en leeft van het maken of verhandelen van producten. monarchie Staat met een koning of keizer als staatshoofd.

republiek Staat met een president als staatshoofd.

staat Land met duidelijke grenzen en een eigen bestuur. staatshoofd Koning of president van een land. polytheïsme Het geloof in meerdere goden tegelijk.

ritueel Plechtige handeling bij een bijzondere gebeurtenis, zoals een huwelijk, een begrafenis, of een offer aan een god.

11.000 - 7000 v.Chr. verspreiding landbouw

7000 - 6000 v.Chr.

6000 - 5000 v.Chr.

5000 - 4000 v.Chr.

na 4000 v.Chr

BRON 30

trechterbekercultuur bandkeramiekers grens Egyptische staat in de tijd van Ramses II

Begrippen 2.1 2.2 2.3 2.4 1.000 km 500 0
Middellandse Zee
AtlantischeOceaan RodeZee
Zwarte Zee Uruk Ur Beneden Egypte Boven Egypte Nubië
41 Afsluiting

3 De Grieken

Oriëntatie

De wraak van Achilles

Achilles draait zijn hoofd om en kijkt de mensen achter hem recht in de ogen. Zij zijn de koning en koningin van de stad Troje. Achter Achilles’ strijdwagen hangt het lijk van hun zoon Hektor. Wat was er gebeurd? Hektor had Achilles’ beste vriend gedood, Patroklos. Achilles was woedend en nam wraak. Hij versloeg Hektor in een gevecht en bond diens lichaam achter zijn strijdwagen. Daarmee reed hij drie keer om de stad Troje heen, zodat iedereen het kon zien. Zonder begrafenis zou Hektors ziel geen rust vinden, maar Achilles weigerde het lichaam aan de Trojanen terug te geven. Dat keurde de oppergod Zeus af. Hij stuurde een boodschapper naar Hektors vader. De boodschapper vertelde de koning dat hij Achilles moest smeken om het lichaam van zijn zoon terug te krijgen. Dat lukte, en Hektor kreeg alsnog een plechtige begrafenis. De dood van Hektor was een belangrijk moment in de Trojaanse Oorlog, een grote oorlog van de Grieken tegen de stad Troje. Archeologen weten niet zeker of de Trojaanse Oorlog echt heeft plaatsgevonden. Áls dat zo is, moet het in de dertiende of twaalfde eeuw v.Chr. geweest zijn. Maar dat was nog altijd vier eeuwen voordat de Griekse dichter Homeros de verhalen erover opschreef. De oorlog zal dus niet precies zijn verlopen zoals Homeros ze vertelt, maar toch waren Homeros’ verhalen erg belangrijk voor de Grieken.

1 3000 v.Chr.

BRON 1 Afbeelding op een Griekse vaas uit 520-510 v.Chr. met een scène uit de Trojaanse Oorlog.
42 3 De Grieken

BRON 3 Een Nederlandse soldaat beveiligt een gebouw in 2023.

In dit hoofdstuk

De Grieken waren ervan overtuigd dat de Trojaanse Oorlog echt had plaatsgevonden. Ouders vertelden verhalen over die oorlog aan hun kinderen, acteurs speelden die na in het theater en kunstenaars beeldden de goden en helden uit de verhalen af. Godsdienst was heel belangrijk in het leven van de Grieken. Ook moeilijke vragen over de politiek stelden ze aan de goden.

Griekenland was geen staat, zoals Egypte, want elke Griekse stad had een eigen bestuur. De Grieken discussieerden veel over de ideale bestuursvorm. Niet elke stad had dan ook dezelfde bestuursvorm. Dat gold ook voor de twee steden die rond 500 v.Chr. erg belangrijk waren: Athene en Sparta. Atheners mochten meebeslissen over het bestuur van hun stad. Spartanen hadden minder invloed op het bestuur. Zij vonden het hebben van een groot en sterk leger het belangrijkst. Spartaanse mannen trainden hier voortdurend voor en vochten veel.

Hoewel er dus verschillen tussen de Griekse steden waren, hadden de bewoners dezelfde cultuur. Alle Grieken spraken dezelfde taal en geloofden in dezelfde goden. Ook de stijl van gebouwen en beelden was hetzelfde. Die cultuur werd ook ver buiten Griekenland verspreid. Dat gebeurde via handel, doordat groepen Grieken buiten Griekenland gingen wonen en door de veroveringen van een koning: Alexander. Ook nadat Griekenland veroverd was door de Romeinen bleef de Griekse cultuur nog eeuwenlang invloedrijk. Dat was ook zo in de gebieden die koning Alexander had veroverd.

De Grieken leer je in dit hoofdstuk kennen.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
BRON 2 Afbeelding van Griekse krijgslieden uit de twaalfde eeuw v.Chr., gevonden in een burcht in Griekenland.
43 Oriëntatie

3.1 De wereld van de Grieken

BRON 4 Deze afbeelding is half uitgehakt uit steen. Dat heet een reliëf. Dit reliëf staat op een Etruskische as-kist. In zo’n kist bewaarden Etrusken de as van een overledene. De Etrusken waren een volk dat in Midden-Italië leefde.

De maaltijd vaart weg

Woedend gooit de cycloop, een reus met maar één oog, rotsblokken naar het schip.

De Griekse held Odysseus en zijn mannen varen gauw weg. Ze zijn ontsnapt aan een gruwelijke dood. De cycloop, Polyphemos, wilde hen opeten. Polyphemos had hen opgesloten in een grot waarin ook zijn schapen ’s nachts verbleven. De opening had hij met een groot rotsblok afgesloten. Elke dag maakte Polyphemos de grot even open, om zijn schapen op te halen en naar hun weide te brengen. Als alle schapen de grot uit waren, sloot Polyphemos de grot snel weer af. Dat bracht Odysseus op een idee. Hij doorboorde Polyphemos’ ene oog met een speer. Daarna bonden de mannen zich vast onder de schapen. Toen de blinde Polyphemos de schapen weer naar de weide wilde brengen, kon hij niet zien dat Odysseus en de andere mannen zo ontsnapten.

Odysseus was geen oersterke held zoals Achilles, maar hij wist door zijn slimme plannen de Trojanen te verslaan. Na de Trojaanse Oorlog zwierf hij tien jaar lang rond. Grieken vertelden elkaar graag over zijn avonturen, zoals hoe hij Polyphemos te slim af was. Ook de Etrusken vonden Odysseus een held en beeldden zijn avonturen af. Zij hoorden de verhalen over hem van de Grieken die zich in Italië vestigden. Ook andere Grieken gingen ver buiten Griekenland wonen, langs de Middellandse en Zwarte Zee. De Griekse verhalen en cultuur werden zo ver buiten Griekenland bekend. Waarom en waar, én hoe Griekenland er zelf uitzag, lees je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt verklaren waarom in Griekenland poleis ontstonden.

• Je kunt de bestuursvormen monarchie, aristocratie en tirannie in bronnen herkennen.

• Je kunt verklaren waarom de Grieken contacten hadden met andere volken in het Middellandse Zeegebied.

44 3 De Grieken

Van stad naar dorp naar polis

Tot de twaalfde eeuw v.Chr. waren er in Griekenland veel steden. Vrijwel elke stad had een eigen koning. Vaak lag zo’n stad op een hoge heuvel, want dan kon die stad zich goed verdedigen. Door het bergachtige landschap lagen de steden ver uit elkaar. In de twaalfde eeuw v.Chr. plunderden binnenvallende volken de steden. De stadsbevolking trok weg en de steden veranderden in landbouwdorpjes. Een koning bleef er de baas, maar verder was bijna iedereen boer. Toch was er weinig landbouwoverschot.

In de negende eeuw v.Chr. veranderde dit. Door betere landbouwtechnieken namen de oogsten toe. Door het voedseloverschot groeide de bevolking en werden sommige dorpjes weer steden. Er ontstond specialisatie: een deel van de mensen ging een ambacht uitoefenen of werd handelaar. De welvaart in de steden trok steeds meer mensen aan en de steden werden groter. Dat werd een probleem, want door de vele bergen was maar weinig grond geschikt voor landbouw. Verschillende steden gingen daarom een groter gebied rondom hun stad veroveren. Zo werden de Griekse steden stadstaten, poleis in het Grieks. Elke polis (enkelvoud) had zijn eigen gebied, regels en bestuur. Het Nederlandse woord ‘politiek’ is afgeleid van ‘polis’.

Hoewel de poleis regelmatig oorlog met elkaar voerden, overheerste niet één polis alle andere. Door het landschap was het namelijk moeilijk om een groot, aaneengesloten gebied te veroveren. Daardoor werd Griekenland niet, zoals Egypte, één staat.

Bestuur van de polis

Tot aan de achtste eeuw v.Chr. waren de meeste Griekse stadstaten een monarchie. De koning nam de belangrijke besluiten en voerde het leger aan. De koning en zijn familie waren de belangrijkste krijgers. Een kleine groep van de beste hoplieten, zwaargewapende Griekse soldaten, adviseerde de koning en stond hem bij in gevechten. Deze hoplieten waren de aristoi, Grieks voor ‘de besten’. Zij waren de elite van de polis en ze waren rijk. Hoplieten moesten namelijk zelf hun wapenuitrusting kopen en die was erg duur. Ook familieleden van de aristoi hadden veel aanzien in de stadstaat en ze kregen belangrijke posities in het leger en het bestuur. Voor mensen die geen aristoi in de familie hadden, was het heel moeilijk om machtig te worden. Hoewel de aristoi de koning bijstonden, konden zij ook een bedreiging voor hem worden. Als een koning bijvoorbeeld een oorlog verloor of niet goed luisterde naar zijn adviseurs, raakte hij hun steun kwijt. Dan namen de aristoi de macht over en ontstond er een aristocratie. Die nieuwe machthebbers heten in het Nederlands ‘aristocraten’. Er waren dan enkele families die de macht hadden en samen de polis bestuurden. Aan het eind van de achtste eeuw v.Chr. was er in Griekenland nauwelijks nog een monarchie te vinden. Sparta was een van de uitzonderingen. Twee koningen en een raad van oude mannen bestuurden deze stadstaat, samen met enkele gewone Spartaanse mannen.

45 3.1 De wereld van de Grieken
BRON 5 De Akropolis, een hoge heuvel in de polis Athene. Foto uit onze tijd.

Ongelijkheid en onvrede

In Griekenland waren de sociale verschillen groot. Bovenaan in de hiërarchie stonden de machtige bestuurders, de aristocraten. Zij waren grootgrondbezitters en lieten hun grond bewerken door slaven en arme boeren. Die moesten hard werken voor de eigenaar, maar ze hadden zelf nauwelijks bezittingen en leden soms zelfs honger. De meeste mensen waren slaaf of boer, dus er was veel onvrede. Soms wilde een aristocraat de macht niet langer delen. Om van de andere aristocraten af te komen, kon hij die onvrede gebruiken. Door arme mensen bijvoorbeeld stukken land van de andere aristocraten te beloven, steunde een groot deel van de bevolking hem. En omdat hij rijk was, betaalde hij huursoldaten. Door de steun van het volk en een leger konden de andere aristocraten hem moeilijk tegenhouden. Zo ontstond er in sommige poleis een tirannie

Als een tiran zijn beloftes nakwam, verbeterde het leven van veel mensen in de polis. Ze kregen van hem bijvoorbeeld grond, of hij maakte het graan goedkoper. Soms beëindigde een tiran een langdurige oorlog, of stimuleerde hij de handel. De tiran Periander uit de rijke stadstaat Korinthe schafte zelfs de belastingen af. Maar niet iedereen was blij met een tiran. Die regeerde immers alleen en trad vaak keihard op tegen tegenstanders die mee wilden besturen. Hij onderdrukte en verdreef hen, en verloor dan weer de steun van de bevolking.

Handel en nederzettingen overzee

Door de uitbreidingen van poleis raakte in Griekenland alle vruchtbare grond in gebruik. Toen de bevolking daardoor bleef groeien, werd het steeds moeilijker om voldoende voedsel voor iedereen te produceren. Rond 750 v.Chr. stuurden bestuurders van veel poleis daarom groepen inwoners weg. Zij moesten overzee een nederzetting stichten en daar landbouwgrond in gebruik nemen. Zo’n overzeese nederzetting heet een kolonie Kolonisten zochten voor een kolonie naar vruchtbaar gebied. In Noord-Afrika was weinig ruimte. Wel gaf de Egyptische farao een gebied aan Griekse kolonisten. De meeste kolonisten vestigden zich echter in andere gebieden. Handelaren brachten een deel van de graanoogst uit de koloniën per schip naar Griekenland. Vooral vanuit koloniën langs de Zwarte Zee kwam er veel graan naar de stadstaten. Zo was daar meer voedsel beschikbaar en konden de inwoners van rijke poleis zich met ambachten en handel bezig gaan houden. Athene groeide bijvoorbeeld uit tot een stad waar veel inwoners in luxe leefden en waar veel kunst werd gemaakt. Griekse koloniën hadden veel overeenkomsten met Griekse poleis. Tempels en andere belangrijke gebouwen waren in de Griekse stijl gemaakt. Ook gebruikten de kolonisten het Griekse schrift en geloofden ze in de Griekse goden. Zo verspreidden de kolonisten de Griekse cultuur. Na 550 v.Chr. werden er geen nieuwe koloniën meer gesticht. Er kwam toen voldoende voedsel naar Griekenland.

Griekse moederstad Griekse kolonie BRON 6

Het Middellandse Zeegebied rond 500 v.Chr.

Fenicische machtsinvloed

Etrusken Grieken

Egyptenaren Lydiërs

Milete Odessos Byzantium
Sparta
Megara Poseidonia Korinthe Athene Kyrene
Massalia Neapolis Chersonesos
Syracuse
Himera Zwarte Zee
Middellandse Zee Naukratis
500 km 250 0
Sardes
46 3 De Grieken

Een Griekse wereld?

Door het stichten van koloniën kwamen de Grieken in contact met andere volken. In de buurt van de nieuwe koloniën woonden meestal al mensen. De relatie tussen de Grieken en deze bewoners was vaak goed. Ze woonden bij elkaar in de buurt en handelden met elkaar. Zo raakten mensen van verschillende culturen met elkaar verbonden en wisselden ze onderling gebruiken en ideeën uit.

De Grieken namen bijvoorbeeld gebruiken over van de Lydiërs. Zij gebruikten muntgeld, wat toen nog vrijwel overal onbekend was. Het bleek erg praktisch voor de handel en de Grieken namen het gebruik van geld over. In Lydische steden ontmoetten Lydische en Griekse handelaren elkaar. Grieken en Lydiërs woonden samen in steden en bewonderden elkaars cultuur. Ook in Lydische steden kwamen Griekse tempels.

De Feniciërs uit het huidige Libanon hadden eveneens veel contact met de Grieken.

Feniciërs waren goede zeevaarders. Al lang voor de Grieken stichtten zij koloniën en vervoerden ze goederen door het hele Middellandse Zeegebied. De Grieken beïnvloedden Fenicische kunstenaars, en de Grieken namen het Fenicische alfabet over. Toch waren de contacten niet altijd positief. In de vijfde eeuw v.Chr. vocht de Griekse kolonie Himera op Sicilië bijvoorbeeld twee oorlogen uit met de Carthagers, die de kolonie wilden overnemen. Maar ook tussen de Lydiërs en de Grieken werd weleens oorlog gevoerd.

BRON 7 Volgens een verhaal uit de Griekse godsdienst werden de goden aangevallen door Giganten, agressieve wezens. De godinnen Hekate en Artemis verslaan er een paar. Reliëf uit de tweede eeuw v.Chr.

47 3.1 De wereld van de Grieken

3.2 Athene en Sparta

Naar school in Athene

‘Nee, fout. Lees nog eens voor wat er staat.’ De leraar houdt de boekrol nog even omhoog. De paidagogos, een slaaf die de zoon van een rijke Atheense familie naar school bracht, kijkt op. ‘Wel goed je best doen, jongen, anders zeg ik het tegen je vader.’ Een paidagogos bracht na een schooldag ook verslag uit aan de vader van een leerling. Op school leerden jongens alle vakken die voor Atheners van belang waren. Dat waren natuurlijk lezen en schrijven, maar ook hoe je een goede toespraak geeft. In Athene overlegden de bewoners namelijk met elkaar over het bestuur. Het was dus handig als je goed in het openbaar kon spreken. Toch was de school alleen voor rijke jongens. Kinderen uit arme families moesten al jong gaan werken en Atheense meisjes gingen sowieso niet naar school. De opvoeding van een rijke Atheense jongen verschilde van die van andere Griekse jongens. In de meeste andere poleis, zoals Sparta, mochten de bewoners helemaal niet meepraten over het bestuur. Spartaanse jongens leerden dan ook geen toespraken geven en ze werden anders opgevoed dan Atheense jongens. Ook op andere vlakken waren de verschillen tussen Sparta en Athene groot. In deze paragraaf leer je meer over deze verschillen en lees je over een groot conflict tussen deze poleis. Maar je leert ook dat Sparta en Athene met elkaar samenwerkten toen dat hard nodig was.

LEERDOELEN

• Je begrijpt hoe de Atheense democratie ontstond en hoe deze democratie functioneerde.

• Je kunt voorbeelden geven van verschillen tussen Sparta en Athene.

• Je kunt verklaren waarom de Peloponnesische Oorlog uitbrak en uitleggen welk gevolg dat had voor Athene.

BRON 8 Atheense schaal uit ongeveer 480 v.Chr.
48 3 De Grieken

Tirannie en volksheerschappij

In de zesde eeuw v.Chr. had in Athene een groepje aristocraten de macht stevig in handen. De rest van de bevolking had geen invloed op het bestuur. Ook de rijkdom was erg ongelijk verdeeld. Veel Atheners waren erg arm. Sommige Atheners die in de schulden zaten, moesten zichzelf als slaaf verkopen. De Athener Peisistratos, die tiran wilde worden, beloofde wat aan de armoede te doen. Hij verdreef in 546 v.Chr. een deel van de aristocraten. In de jaren daarna verbeterde hij het leven van de Atheners door de macht en rijkdom van de overgebleven aristocratische families af te pakken. Hij gaf de grond van deze families aan arme Atheners. Rechtspraak gebeurde voortaan door rechters en niet meer door aristocraten. Ook zorgde hij voor vrede met andere stadstaten en hield hij de belastingen laag. De welvaart nam toe. Daardoor konden steeds meer mensen een wapenuitrusting kopen. Wie mee kan vechten, mag ook meebeslissen, vonden veel Atheners. Dat zinde Peisistratos niet. Hij en zijn twee zoons, die hem na zijn dood opvolgden, onderdrukten mensen die het niet met hen eens waren. De onvrede hierover groeide. Aan het eind van de zesde eeuw v.Chr. werd de ene zoon vermoord en vluchtte de andere uit Griekenland.

BRON 9 Aristogeiton en Harmodios, de ‘tirannendoders’. Zij vermoordden de Atheense tiran. Dit zijn Romeinse kopieën van Griekse beelden. De originele beelden stonden op een belangrijke plek in Athene waar veel mensen ze zagen.

Hoe nu verder? De gewone Atheners wilden geen tiran meer. Ze wilden zélf invloed op het bestuur. Ze kozen in 508 v.Chr. voor een democratie (Grieks: demos, ‘volk’, kratos, ‘heersen’): het volk had nu de macht.

Heerschappij van het volk

In Athene hadden burgers het recht om mee te beslissen over het bestuur van hun stadstaat. Maar vrouwen, kinderen, vreemdelingen en slaven hadden geen burgerrechten. Alleen vrije, volwassen mannen van wie de vader Atheens burger was, kregen het burgerrecht. Hoe zag het bestuur eruit? Burgers kwamen bijeen in een volksvergadering. Hier discussieerden ze over belangrijke onderwerpen en stemden ze over besluiten. Omdat elke burger meepraatte in de volksvergadering, was de Atheense democratie een directe democratie. Een groep van vijfhonderd burgers, de Raad van Vijfhonderd, voerde de besluiten van de volksvergadering uit. Ook rechtspraak gebeurde door burgers.

De Atheners waren trots dat burgers de polis bestuurden. Alle burgers waren gelijk voor de wet en werden gelijk berecht. Voor het bestuur maakte het niet uit of je rijk of arm was. Maar arme burgers konden niet zomaar een dag vrij nemen om bij de volksvergadering te zijn. Zij hadden dan geen inkomsten. Daarom kreeg iedere aanwezige een vergoeding voor het meedoen aan de volksvergadering en de rechtspraak. Bovendien lootten de Atheners voor een plaats in de Raad van Vijfhonderd en voor de rechters. Daardoor kon iedere burger zo’n functie krijgen.

Als iemand té machtig leek te worden, konden Atheners stemmen op de persoon die ze tien jaar uit hun stad wilden verbannen. Omdat bij deze stemming de namen op een scherf (Grieks: ostrakon) werden gekerfd, heet dit ostracisme.

49 3.2 Athene en Sparta

VAARDIGHEID FEIT EN MENING

Bij geschiedenis haal je informatie uit bronnen. Daarbij moet je letten op wat een feit is, en wat een mening. Een feit is iets dat waar is, of wat echt is gebeurd. Bijvoorbeeld dat vrouwen, slaven en vreemdelingen niet mee mochten doen met de Atheense democratie. Dit was zo, en dit is dus een feit. Een mening is iets wat iemand vindt. Als iemand zegt dat hij het stom vindt dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie, is dat een mening. Dat is wat deze persoon ervan vindt. Je kunt er immers ook anders over denken. Veel mensen presenteren hun mening als een feit. Bijvoorbeeld dat het stom is dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie. Als je de mening niet herkent, kun je een verkeerde conclusie trekken.

ONS BESTUUR DE RECHTSSTAAT

In Nederland zijn alle inwoners gelijk voor de wet. Dat betekent dat de inwoners gelijk behandeld moeten worden. De wetten gelden voor iedereen op dezelfde wijze. De ene burger mag niet bevoordeeld of benadeeld worden ten opzichte van andere burgers vanwege bijvoorbeeld zijn rijkdom of familie. Ook de overheid moet zich aan de wet houden. Ze mag inwoners niet zomaar oppakken of afluisteren. Bovendien wordt de macht zo verdeeld dat niemand té machtig kan worden. Rechters bepalen of iemand zich aan de wet heeft gehouden, of niet. Niemand mag de rechters beïnvloeden. Omdat in Nederland iedereen, inclusief de overheid, zich aan het recht moet houden, is Nederland een rechtsstaat

Spartaanse samenleving Spartanen vonden de Atheense democratie maar niets. In Sparta waren twee koningen en een raad van oude mannen. Er was ook een volksvergadering van Spartaanse burgers, maar die kwam zelden bij elkaar en had ook veel minder macht dan de Atheense volksvergadering. Bovendien waren er in Sparta weinig mensen met burgerrechten. De meeste inwoners van Sparta waren vrije mensen zonder burgerrecht, of slaaf. Zij werkten op het land, zodat de burgers zich konden bezighouden met wat zij het allerbelangrijkste vonden: het leger. Hoe belangrijk het soldatenbestaan was voor Spartanen blijkt uit de opvoeding van jongens. In Sparta zorgde het bestuur voor het onderwijs. Het maakte niet uit of jongens rijk of arm waren. In een groep met leeftijdgenoten werden ze gehard door zware training. Ook leerden ze zelfbeheersing. Aan het einde van hun opleiding moest elke jongen een slaaf vermoorden. Daarna waren ze een echte hopliet en klaar om in het leger te gaan. Soldaten in oorlogstijd leven in eenvoudige omstandigheden. Van de luxe en weelde waarin veel rijke Atheense jongens opgroeiden, moesten de Spartanen daarom niets hebben. In Athene zag het onderwijs er dan ook anders uit. Naast leren hoe je een goede burger wordt, moesten Atheense jongens ook veel sporten. Ze waren dan fit als er een oorlog uitbrak, want ook het Atheense leger bestond uit burgers.

De schrijver Xenophon over de opvoeding van jongens:

“ Op school komen de jongens in een klas. De sterkste jongen wordt de opzichter. Hij is de leider. Hij geeft bevelen en straft de andere jongens als dat nodig is. Hierdoor luistert iedereen goed. De kinderen krijgen geen sandalen. Zo worden hun voeten harder. Ze krijgen te weinig eten en drinken. Hierdoor leren ze omgaan met honger en dorst. Ze mogen wel voedsel stelen. Een dief moet een plan maken om te kunnen stelen. Dat maakt de jongens vindingrijk en dat is goed voor krijgers. Als de dief zich laat pakken, krijgt hij een pijnlijke straf.”

Naar: Xenophon, Constitutie van de Lakedaimoniërs (vierde eeuw v.Chr.).

BRON 10

50 3 De Grieken

De Perzen vallen aan

Dat tussen Athene en Sparta veel verschillen waren, was op zich geen probleem. Sterker nog: toen de Perzen Griekenland binnenvielen, werkten alle Grieken zelfs samen om deze vijand te verslaan. De Perzen kwamen uit het Midden-Oosten. In de zesde eeuw v.Chr. hadden ze het huidige Turkije veroverd. Daardoor waren ze ook de baas geworden over sommige Griekse koloniën. In 492 v.Chr. kwam een aantal van deze poleis in opstand.

Onder meer Athene steunde deze opstand. Dat vond de Perzische koning een goede reden om Griekenland binnen te vallen. Het kwam hem bovendien goed uit, want hij wilde al geruime tijd meer gebied veroveren.

Tijdens deze Perzische Oorlogen (492-479 v.Chr.) werden grote slagen uitgevochten en verwoestten de Perzen zelfs Athene! Toch wisten de Grieken samen de Perzen te verdrijven. De Spartanen blonken daarbij uit in de gevechten op het land, de Atheners op zee.

Na de Perzische Oorlogen vonden veel poleis het belangrijk om de Griekse zee te blijven bewaken. Athene zou dat het best kunnen. Sommige stadstaten sloten daarom een bondgenootschap met Athene. Ze spraken af dat alle bondgenoten geld zouden geven aan Athene, zodat Athene schepen kon bouwen en soldaten kon betalen. Ook beloofden ze elkaar te helpen als er weer oorlog kwam.

Oorlog in Griekenland

Hoewel het bondgenootschap uit veel stadstaten bestond, nam Athene alle beslissingen. De bondgenoten moesten doen wat Athene wilde. Athene had de hegemonie. Zo moesten de bondgenoten een democratie invoeren en mochten ze niet uit het bondgenootschap stappen. Poleis die Athenes invloed probeerden te weerstaan, werden door Athene aangevallen en kregen een Atheens legerkamp bij de stad. Athenes macht groeide steeds verder. Sparta wilde voorkomen dat Athene de allersterkste stadstaat werd. Daarom richtte Sparta een eigen bondgenootschap op en probeerde andere stadstaten over te halen zich daarbij aan te sluiten. Uiteindelijk raakten de Grieken verdeeld in twee kampen. In 431 v.Chr. brak de Peloponnesische Oorlog uit tussen de twee bondgenootschappen. Sparta rukte op over land en de Atheners vluchtten achter de Atheense stadsmuren. Doordat ze voedsel over zee konden invoeren, hielden de Atheners stand. Pas nadat Sparta zelf een vloot had gebouwd en ervoor zorgde dat er geen voedsel meer naar Athene ging, gaven de Atheners de strijd op (404 v.Chr.). Sparta nam de hegemonie van Athene over. Maar lang duurde dat niet. Steeds opnieuw braken er oorlogen uit tussen stadstaten die meer macht wilden. Pas in de tweede helft van de vierde eeuw v.Chr. keerde de rust weer terug.

tocht van de Perzen

490 v.Chr.

480 v.Chr.

tocht van de Perzen

490 v.Chr.

BRON 11

De godin Athena, de beschermgodin van de polis Athene. Dit beeld is een kopie van een beeld uit 438 v.Chr. dat op de Akropolis stond. Dat beeld was zeker twaalf meter hoog en deels met goud bedekt. Vanuit de wijde omgeving was het te zien.

bondgenootschappen in de Peloponnesische Oorlog

480 v.Chr.

Sparta en bondgenoten

bondgenootschappen in de Peloponnesische Oorlog

Athene en bondgenoten neutrale staten

Sparta en bondgenoten

Athene en bondgenoten neutrale staten

Thebe Korinthe Troje Olympia Peloponnesus Macedonië Klein Azië Milete Mycene Attica Delos
Athene Sardes GRIEKENLAND Sparta Sparta Perzische Rijk I onisch e Zee gEeïsch e Zee Ionië Marathon Thebe Korinthe Troje Olympia Peloponnesus Macedonië Klein Azië Milete Mycene Attica Delos
Athene Sardes GRIEKENLAND Sparta Sparta Perzische Rijk I onisch e Zee gEeïsch e Zee Ionië Marathon BRON 12 3.2 Athene en Sparta 51

3.3 De Griekse cultuur

BRON 13 Hades ontvoert Persephone. Muurschildering uit ongeveer 340 v.Chr.

De ontvoering van Persephone

Het lijkt wel een aardbeving. De aarde splijt open en uit de scheur stijgt een stofwolk op. Daar is Hades, de god van de onderwereld. Hij grijpt Persephone en in een oogwenk zijn ze verdwenen, naar de onderwereld. Het stof daalt weer neer. Wat er gebeurd is en waar Persephone is, weet de dienares van Persephone niet. Als Demeter, de moeder van Persephone, hoort dat haar dochter kwijt is, is ze zo overstuur dat ze zelfs haar werk vergeet. Geen plant wil meer groeien, want Demeter is de godin van de landbouw. Uiteindelijk weet Demeter haar dochter te vinden en haar terug te halen uit de onderwereld. Maar niet voordat Hades Persephone zes pitjes van een granaatappel laat eten. Daardoor moet Persephone elk jaar zes maanden terugkeren naar Hades. De maanden dat Persephone bij Demeter is, groeien de planten, staat de natuur in bloei en is er volop te eten. Maar als Persephone in de onderwereld is, rouwt Demeter en groeit er weinig en is voedsel schaars.

De goden veroorzaakten volgens de Grieken de veranderingen in de wereld. De Grieken vereerden hen door tempels te bouwen en beelden van de goden te maken. Maar sommige Grieken dachten dat de invloed van de goden helemaal niet zo groot was. Dit komt allemaal aan de orde in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt de rol van godsdienst in het dagelijks leven van Griekse mannen en vrouwen beschrijven.

• Je kunt Griekse beeldkunst herkennen en beschrijven.

• Je kunt duidelijk maken dat Grieken door filosofie en wetenschap op een andere manier gingen nadenken.

52 3 De Grieken

De Griekse godsdienst

De Griekse godsdienst was polytheïstisch: er waren meerdere goden. De goden veroorzaakten natuurverschijnselen. Zo maakte Zeus onweer en kon Apollo mensen ziek of beter maken. De goden leken op mensen: ze zagen er niet veel anders uit en hadden net als mensen goede en slechte eigenschappen. Soms waren ze bijvoorbeeld jaloers, of boos. De goden bemoeiden zich volop met mensen en hadden vaak kinderen met hen. Zo’n halfgod was meestal sterker of slimmer dan zijn leeftijdgenoten, en was meestal een held. Andere goden haalden gemene streken uit met mensen. Een verhaal over goden en goddelijke helden heet een mythe. Zulke verhalen waren spannend, maar vooral leerden mensen ervan: hoe ze zich moesten gedragen of wat de verklaring was voor dingen die gebeurden.

Voor het nemen van een belangrijk besluit wilden Grieken graag een advies van de goden. Daarvoor bezochten ze een orakel. Dat was een priester of priesteres die een boodschap van de goden doorgaf. Mensen die een orakel bezochten, stelden vragen over alles wat hen bezighield. ‘Zal mijn pijnlijke been genezen?’ ‘Krijg ik ooit kinderen?’ ‘Ik denk dat de god Ares boos op mij is, hoe los ik dat op?’ Ook bestuurders van de poleis raadpleegden een orakel als ze een moeilijke politieke beslissing moesten nemen. Een orakel gaf meestal een vaag advies, waardoor de vraagstellers zelf goed moesten blijven nadenken.

De positie van vrouwen

Vrouwen waren in de Griekse samenleving minder belangrijk dan mannen. Een man –de vader of echtgenoot – was de baas over de vrouw. Vaders huwelijkten hun dochters op jonge leeftijd uit, vaak aan een man van rond de dertig. Met liefde had dat weinig te maken. De aanstaande echtgenoot betaalde een bruidsschat aan de vader. De echtgenoot ging werken of naar de volksvergadering en zijn vrouw bleef thuis. Daar was haar belangrijkste taak kinderen krijgen en opvoeden. Ook moesten ze het huishouden verzorgen. Rijke vrouwen gaven daarvoor instructies aan slaven. Arme vrouwen deden het huishouden zelf en waren vaker buitenshuis te vinden. Zij moest immers hard werken, zodat het gezin genoeg inkomsten had.

Vrouwen waren belangrijk voor het doorgeven van de Griekse cultuur. Ze vertelden de mythen aan hun kinderen en vrouwen uit de elite dansten en zongen op religieuze festivals. Voor deze rijke vrouwen was dat een van de weinige redenen om buitenshuis te komen. Sommige vrouwen werden priesteres. Alleen in de stadstaat Sparta ging het anders. Spartaanse vrouwen hadden in vergelijking met andere Griekse vrouwen een betere positie. Aangezien de mannen soldaat waren, kwamen die maar weinig thuis. Dat gaf Spartaanse vrouwen veel vrijheid.

Bovendien sportten zij veel, want sterke vrouwen krijgen sterke kinderen, zo dachten de Spartanen.

De historicus Plutarchus schreef over Sparta:

“ In Sparta was de opvoeding van meisjes heel belangrijk. Ze moesten met dezelfde zorg worden opgeleid als jongens, omdat vrouwen vaak alleen voor de opvoeding van de kinderen zorgden. Hun mannen gingen namelijk vaak op veldtocht. Net als jongens moesten meisjes allerlei sporten beoefenen. Wanneer ze dan later zwanger waren, groeiden de baby’s op in sterke en gezonde moederlichamen. Dit is de beste start voor gezonde kinderen.

Net als jongens moesten meisjes naakt aan optochten

deelnemen en bij festivals zingen en dansen. Dat meisjes bloot over straat gingen, vonden alle Grieken onfatsoenlijk. Maar de Spartanen niet. Spartaanse meisjes zouden zo wennen aan eenvoud en aan een natuurlijke manier van mooi zijn. Door hun goede conditie waren de meisjes trots op zichzelf. Eens zei een vreemdeling tegen een Spartaanse vrouw: “Jullie zijn de enigen die over de mannen de baas zijn.”

Daarop antwoordde de Spartaanse: “Wij zijn ook de enigen die echte mannen ter wereld brengen.””

Naar: Plutarchus, Het leven van Lykourgos (rond 100).

BRON 14 53 3.3 De Griekse cultuur

Huizen van de goden

Overal waar Grieken woonden, bouwden zij tempels. Net als bij de Egyptenaren was elke tempel bedoeld voor maar één god. De tempel zagen zij als het huis van die god en in de tempel stond een beeld van hem of haar. Gewone mensen kwamen nauwelijks in tempels; alleen priesters en priesteressen mochten er naar binnen gaan. Priesters hielden buiten voor de tempels rituelen om de goden gunstig te stemmen. Ze offerden dan dieren, wijn of rijkdommen. Veel volksvergaderingen zagen het als hun taak om godsdienstige festivals te organiseren. Bijvoorbeeld de Panathenaeën in Athene. Tijdens dit festival ter ere van de godin Athena voorzagen Atheners haar beeld (zie bron 10) van nieuwe kleren, hielden ze optochten en dansten ze. Bij religieuze festivals hoorde ook competitie. Grieken organiseerden sportwedstrijden, maar ook theater, muziek en het houden van toespraken kreeg een wedstrijdelement: de beste kreeg een prijs. Alleen de eerste plaats telde, de tweede en derde plek deden er niet toe. Het vereren van een god ging dus hand in hand met wedstrijden. Het bekendste Griekse religieuze festival kennen we nu nog: de Olympische Spelen. Dit festival was niet alleen voor Grieken die in de buurt woonden, maar voor álle Grieken. De atleet die won, kreeg een krans van olijftakken én eeuwige roem. Behalve sportwedstrijden, werden tijdens de Spelen rituelen uitgevoerd bij de tempel van Zeus, die op het festivalterrein stond.

Beeldhouwen

Vanaf ongeveer de zevende eeuw v.Chr. maakten de Grieken grote beelden. Die zagen er vaak stijf uit, want de afgebeelde mensen en goden stonden altijd stil. Er waren geen beelden van mensen die renden, sprongen of vielen. Wel keken beeldhouwers goed naar het menselijk lichaam en probeerden dat na te maken. Langzaamaan slaagden ze erin om bijvoorbeeld knieën en spieren realistischer weer te geven. Ook gingen sommige beeldhouwers experimenteren met nieuwe houdingen. Ze lieten een beeld een stap vooruit zetten, of een arm opheffen. Zo leek het of de beelden in beweging kwamen. De beelden leken steeds meer op mensen!

Maar leken de beelden op échte mensen? De kunstenaars wilden dat de personen die ze afbeeldden er perfect uitzagen: ze beeldden een schoonheidsideaal uit. En het uiterlijk van echte mensen is nooit helemaal perfect. Ook was het afgebeelde gezicht vrijwel uitdrukkingsloos. Dat gaf volgens de kunstenaars de beelden een goddelijke blik. Vanaf ongeveer de vierde eeuw v.Chr. wilden kunstenaars realistischere beelden maken, en iets minder ‘goddelijk’. Toen kregen steeds meer beelden onvolkomenheden zoals pukkels of rimpels, of drukte het gezicht een sterke emotie uit.

BRON 15 Sporten deden de Grieken naakt. Afbeelding op een vaas gemaakt rond 480 v.Chr.
54 3 De Grieken

BRON 16 Een bronzen beeld van een bokser, gemaakt tussen de vierde en eerste eeuw v.Chr.

Verklaren met kennis

De meeste Grieken dachten dat iemand die een epileptische aanval had, was bezeten door een god. Daarom noemden ze epilepsie ‘heilig’. Hippocrates dacht daar anders over:

“ Met de zogenaamde heilige ziekte zit het zo: in niets lijkt het mij dat het een goddelijke ziekte is. Het heeft dezelfde aardse oorzaak als alle andere ziektes. Het wordt veroorzaakt door de hersenen. Te veel slijm veroorzaakt namelijk deze ziekte. Dan kan het slijm niet meer weg via de aderen. Bij kinderen is het erg gevaarlijk. Zij hebben namelijk nauwere aderen. En bejaarden lopen in de winter meer risico. Als ze van de warmte van de haard naar buiten gaan, dan krijgen ze een klap van de kou. Dan komt het slijm in beweging, en als het slijm dan niet zowel links als rechts via de aderen naar beneden stroomt, dan veroorzaakt dat een beroerte.”

Naar: Hippocrates, Over de heilige ziekte (rond 400 v.Chr.).

BRON 17

Dat de goden bepalen wat er op aarde gebeurt, wisten de meeste Grieken zeker. Toch zochten sommige Grieken naar andere verklaringen voor ziektes of natuurverschijnselen zoals onweer. Een van hen was de arts Hippocrates, die dacht dat het lichaam van de mens uit vier lichaamssappen bestond. Wie van een van die sappen te veel of te weinig had, was ziek. Dat kon komen door het weer, de voeding of de manier van leven. Er was dus niets goddelijks aan ziekte, volgens Hippocrates. Hoewel de ideeën van Hippocrates over de lichaamssappen niet klopten, zocht hij wel naar een logische verklaring voor het verschijnsel ‘ziekte’. Hippocrates en andere wetenschappers deden dat door eerst feiten te verzamelen en daarna pas een conclusie te trekken. Ze ontdekten steeds meer op technologisch gebied en over de geneeskunde en wiskunde. Zo vonden Grieken bijvoorbeeld de wekker en de katapult uit, en berekenden ze de omtrek van de aarde.

Sommige Grieken stelden vragen over de mens en de maatschappij, in plaats van over de natuur. Wat is bijvoorbeeld rechtvaardigheid, of dapperheid? Wat is de ideale bestuursvorm? De wijze waarop de Atheners Socrates en Plato meer kennis wilden krijgen over dit soort onderwerpen, noemen we filosofie. Door te discussiëren en door hun verstand te gebruiken, wilden deze filosofen (‘liefhebbers van wijsheid’) de mens en maatschappij beter begrijpen.

55 3.3 De Griekse cultuur

3.4 Grieken in Egypte en Azië

Een slagveld

Op de lichamen van gesneuvelde mannen vechten de levenden door. Het is een ware slachtpartij! Helemaal links, op het steigerende paard, zie je de man waar zijn vijanden het meest voor moeten uitkijken. Het is de Grieks-Macedonische koning Alexander. Hij staat op het punt om zijn speer naar de Perzische soldaat voor hem te werpen. Deze klimt van zijn gevallen paard en probeert weg te komen. Zou het lukken?

Dit reliëf laat waarschijnlijk de Slag bij Issos zien, een van de grote veldslagen tussen Alexander en de Perzen. Alexander was een oorlog tegen het immense Perzische Rijk begonnen. Hij was dat Rijk binnengevallen en trok door grote delen van het Midden-Oosten en Azië. Zijn leger kwam zelfs tot in India, waar het vocht tegen legers met olifanten! Door die enorme veroveringen kreeg Alexander al kort na zijn dood de bijnaam ‘de Grote’. Alexanders veldtocht had grote gevolgen. De Grieken stichtten in de veroverde gebieden nieuwe steden en verspreidden de Griekse cultuur. Deze vermengde zich met plaatselijke culturen. In deze paragraaf lees je waarom Alexander zijn veldtocht begon en wat daarvan de gevolgen waren.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe het Perzische Rijk ontstond en hoe het met de Grieken in conflict kwam.

• Je kunt oorzaken noemen van het succes van de veldtocht van Alexander de Grote.

• Je kunt met voorbeelden duidelijk maken wat het hellenisme is.

BRON 18 Reliëf op een sarcofaag uit het einde van de vierde eeuw v.Chr., gevonden in Turkije.
56 3 De Grieken

Het Midden-Oosten onder de Perzen

In het Midden-Oosten woonden in de Oudheid veel volken, waaronder de Perzen. Een deel van dit volk leefde nomadisch, een ander deel woonde in dorpen en steden. De Perzen waren polytheïstisch en geloofden dat hun koning was gekozen door de god van het licht, Ahura Mazda.

Regelmatig raakten volken in het Midden-Oosten met elkaar in oorlog. In de zesde eeuw v.Chr. werden de Perzen er het machtigst. Hun koning Cyrus de Grote, die in 559 v.Chr. aan de macht kwam, veroverde een groot gebied en onderwierp verschillende volken, zoals de Meden en de Arameeërs. Een enkele keer kwamen zij in opstand tegen de Perzische overheersing, maar dan sloegen Cyrus en zijn opvolgers het verzet hard neer. De Perzen waren oppermachtig.

Toch was de grootte van het rijk ook een gevaar voor de positie van de koning. Hij kon immers het enorme gebied niet alleen besturen. Daarom was het rijk in provincies verdeeld en had de koning in elke provincie een bestuurder aangesteld. Zelf bleef hij in de hoofdstad. Provinciebestuurders zorgden goed voor zichzelf en soms wilde een bestuurder meer macht: kon hij zelf geen koning worden? Dan brak er een strijd om het koningschap uit.

Perzische Rijk

tocht van Alexander de Grote stad gesticht door Alexander de Grote

Pella

GRIEKENLAND

Sardes Athene Sparta Issos

Middellandse Zee

Alexandrië

Alexandrië

ARMENIË

Alesandrië

Alexandropolis

ASSYRIË MEDEA

Babylon

Soesa

Petra

EGYPTE

1.000

Alexandrië Eschata

BACTRIË

Nicea

Alexandrië

PARTHIË

Ur

Alexandrië

Perzische Golf Tigris Nijl Eufraat

Alexandrië

Alexandrië

Persepolis

Alexandrië

BRON 19 Het Perzische Rijk en de veroveringen van Alexander de Grote.

Alexandrië

Alexandrië

Golf van Oman

Alexandrië

BRON 20 De Poort van alle Volkeren in Persepolis, Grieks voor ‘stad van de Perzen’. De Perzen zelf noemden de stad Parsa. Gebouwd in de vijfde eeuw v.Chr. in het huidige Iran.

Op de Poort van alle Volken staat in drie talen:

“ De grote god is Ahura Mazda, die deze aarde, de hemel, de mens en het geluk schiep. Hij koos Xerxes als koning, de koning der koningen. Ik ben Xerxes, koning van alle landen en mensen, de koning van deze grote aarde, en de zoon van Darius I. Met steun van Ahura Mazda heb ik de Poort van alle Volkeren gebouwd. Al het andere moois in deze stad is door mij en mijn vader gebouwd. Ahura Mazda, bescherm mij en mijn koninkrijk.”

km 500 0
BRON 21 57 3.4 Grieken in Egypte en Azië

Macedonische hegemonie

Macedonië was een van de weinige Griekse gebieden zonder rijke poleis. De bevolking bestond vooral uit arme boeren en herders, en de kunst die de Macedoniërs maakten, was eenvoudig. Een koning was de baas over het gebied. De meeste Macedonische aristocraten luisterden nauwelijks naar hem en gingen hun eigen gang. Dat veranderde toen Alexanders vader Philippos II koning werd en goudmijnen veroverde. Dat gaf hem de middelen om de steun van de aristocraten te kopen. Ook kon hij huursoldaten betalen om zijn tegenstanders te verslaan. Nadat hij heel Macedonië onderworpen had, keek Philippos II naar de stadstaten. Die waren door de Peloponnesische Oorlog verzwakt. Aangezien Philippos II een uitstekend militair leider was, wist hij de poleis een voor een te veroveren. In 338 v.Chr. had Macedonië de hegemonie over heel Griekenland. Stadstaten die hiertegen protesteerden, kregen een Macedonisch legerkamp voor de deur.

Maar terwijl de Macedonische koning oorlog voer met de poleis, trokken de Perzen weer op richting Griekenland, net zoals ze dat ongeveer 150 jaar eerder hadden gedaan. Toen ze de toegang tot de Zwarte Zee in handen kregen, kwam de aanvoer van graan uit de Griekse koloniën in het Zwarte Zeegebied in gevaar. Philippos II wilde daarom de Perzen aanvallen. Maar voordat hij die oorlog kon beginnen, werd hij vermoord. Zijn zoon, de twintigjarige Alexander, volgde hem op en hij was vastbesloten om zijn vaders plannen uit te voeren.

Alexanders veldtocht

In 334 v.Chr. viel Alexander het Perzische Rijk binnen, juist toen daar een strijd om het koningschap was uitgebroken. In Alexanders enorme leger vochten Macedonische soldaten én Griekse soldaten uit de poleis. In de daaropvolgende tien jaar veroverde hij gigantische gebieden. Zo verdreef hij de Perzen uit Egypte en verwoestte in 330 v.Chr. zelfs de Perzische hoofdstad. Maar Alexanders ambities waren groter: hij wilde koning van Azië worden! In de jaren die volgden, trok hij met zijn leger steeds verder Azië in. Bijna overal waar hij kwam, was Alexander succesvol. Dat kwam vooral doordat de Grieken op het slagveld goed samenwerkten. Alexander zette zijn troepen handig in en hij koos het terrein zo uit, dat het in zijn voordeel was. Wat ook hielp, was dat sommige Perzische steden ontevreden waren over hun koning. Darius III. Alexander dacht daar gebruik van te kunnen maken. Hij zei dat hij goddelijk was, net als de Perzische koning. Hij hoopte dat de Perzen hem daardoor sneller als hun koning zouden accepteren. Sommige Perzen zagen Alexander inderdaad als een bevrijder. De bestuurders van de belangrijke stad Babylon verwelkomden Alexander en benoemden hem direct tot koning. Maar Alexander liet ook zien dat je beter geen ruzie met hem kon hebben: als steden verzet boden, werden de bewoners vermoord of als slaaf verkocht.

De Griekse historicus Plutarchus schreef over Alexanders veldtocht in India:

“ In het gebied dat hij net in India had veroverd, probeerden sommige mensen de bevolking tegen Alexander op te stoken. Alexander liet hen ophangen. Kort daarna volgde een veldslag met de Indiase koning Poros. Tussen hem en Alexander lag een rivier. Aan de ene kant stond Poros met zijn olifanten en een groot leger. Aan de andere kant was het kleinere Griekse leger. ’s Nachts beval Alexander zijn troepen de rivier over te steken. Terwijl ze overstaken, brak een hevig

onweer uit en sloeg de bliksem in het Indiase leger in. Toen de Grieken de overkant hadden bereikt, waren Alexanders vijanden verrast. Zonder na te denken vielen duizend ruiters en zestig strijdwagens de Grieken aan. Maar al snel waren er vierhonderd Indiase ruiters gedood en trok de rest zich terug. Nu leidde Alexander de Griekse aanval op de olifanten. Het was een woest gevecht, maar na acht uur vluchtte Poros weg.”

Naar: Plutarchus, Parallelle levens (begin tweede eeuw).

BRON 22 58 3 De Grieken

3.4 Grieken

Alexanders rijk na zijn dood

In 323 v.Chr. stopte de veldtocht plotseling. Alexander overleed op 32-jarige leeftijd na een kort ziekbed. Na zijn dood kwamen zijn belangrijkste generaals bij elkaar. Wie zou Alexander moeten opvolgen? Alexanders zoon was nog een baby en kon dus geen koning worden. Al snel brak er een strijd tussen de generaals uit, die wel veertig jaar duurde. Uiteindelijk ontstonden er drie koninkrijken in het gebied dat Alexander had veroverd: een in Griekenland en Turkije, een in Egypte en een in de Aziatische gebieden. Deze rijken worden de diadochen-rijken genoemd, naar het Griekse woord voor ‘opvolger’, diadochos.

Voor Griekenland betekende dit het einde van de tijd van de poleis. Niet langer had elke stadstaat een eigen bestuur, want ze waren nu onderworpen aan het gezag van een koning. Ondanks het centrale bestuur van de koning bleef het onrustig in Griekenland. Er waren plundertochten en er was strijd tussen verschillende steden. In 200 v.Chr. verklaarden de Romeinen bovendien de oorlog aan de koning van Griekenland. In 146 v.Chr. versloegen ze de Grieken definitief. Ook de rijken van Alexanders opvolgers in Egypte en Azië kwamen ten einde na de komst van de Romeinen.

De vergriekste cultuur

Alexanders veldtocht had grote gevolgen. Overal waar hij kwam, had hij steden gesticht. Een ervan noemde hij naar zijn geliefde paard Bucephalus, dat kort ervoor overleden was. Maar de meeste steden noemde hij naar zichzelf: Alexandrië. In deze steden woonden veel Grieken, waaronder veel oud-soldaten. Zij brachten de Griekse cultuur mee, die daardoor populair werd in Egypte en Azië. De Griekse steden in de veroverde gebieden leken erg op de steden in Griekenland. De bouwstijl was Grieks en het bestuur was in handen van een Griekse elite. Om mee te mogen doen met het bestuur, moesten lokale mensen eerst de Griekse cultuur overnemen. Grieks was in alle steden in het enorme gebied een bekende taal, wat handig was voor de handel. Ook beïnvloedde de Griekse beeld- en bouwkunst de plaatselijke kunst.

De

in Petra in het

werd gebruikt als grafkamer en is uitgehakt in een rotswand. Links en rechts van de ingang staat een beeld van een Griekse god. Het middelste beeld boven is een Egyptisch-Griekse godin. Gebouwd in 84 v.Chr. door de Nabateeërs, een volk in het Midden-Oosten.

De Grieken beïnvloedden andere culturen – maar ook andersom. De Griekse koning van Egypte moest zich bijvoorbeeld als een Egyptische farao gedragen om door de bevolking te worden geaccepteerd. Sommige Griekse goden en lokale goden versmolten tot een nieuwe god, en werden samen vereerd. De combinatie van de Griekse cultuur en andere culturen in het Midden-Oosten en Azië heet het hellenisme. Dat woord is afgeleid van hellas, Grieks voor ‘Griekenland’.

BRON 23
59
schatkamer huidige Jordanië
in Egypte en Azië

Weg van het paleis

‘Eén, twee, en tillen.’ Zonder geluid te maken worden het paard en zijn berijder opgetild. Prins Siddhartha Gautama wilde namelijk geruisloos vertrekken. Maar waarom? Hij had immers een prima leven in het paleis in Kapilavatthu, op de grens van het hedendaagse India en Nepal. Maar toen hij een keer buiten de paleismuren kwam, zag hij hoe zwaar het leven voor de meeste mensen was. Het lijden van mensen en dieren zou zelfs ná hun dood doorgaan, geloofden veel mensen toen. Lijden hoorde blijkbaar bij het leven. Daarom besloot Gautama dat ook zijn leven vol eenzaamheid en kwelling moest zijn. Op die manier kon hij verlost worden van het lijden, geloofde hij. Omdat hij wist dat zijn vrouw en zijn ouders hem zouden tegenhouden, vertrok hij stiekem, in de nacht. Gautama zou volgens de verhalen inderdaad een tijd in grote eenzaamheid leven en zichzelf kwellen met honger, kou en vernederingen. Toch kwam hij tijdens zijn afzondering tot de conclusie dat ook dit niet de weg naar verlossing was, net zoals een leven in luxe dat niet was. Juist de middenweg, de weg tussen die twee, zou het lijden beëindigen. Die boodschap zou Gautama gaan verkondigen. Dit verhaal vertellen aanhangers van Gautama over het ontstaan van het boeddhisme. Onder welke omstandigheden het boeddhisme ontstond en hoe het zich verspreidde, lees je in deze paragraaf.

LEERDOEL

• Je weet hoe het boeddhisme ontstond en zich verspreidde tussen de vijfde en tweede eeuw v.Chr.

3.5 Het vroege boeddhisme WERELDGESCHIEDENIS
BRON 24 Siddhartha Gautama rijdt weg op zijn paard Kanthaka. Reliëf uit de tweede eeuw. Nederland
60 3 De Grieken
Mauryarijk

Gautama, de Boeddha

In de vijfde en vierde eeuw v.Chr. veranderde er veel in India en Nepal. Er ontstond een nieuw schrift en mensen gingen betalen met munten. Deze veranderingen zorgden voor meer handel, waardoor er meer contacten over langere afstanden kwamen. Ideeën verspreidden zich daardoor makkelijk over een groot gebied. Priesters in India, brahmanen, geloofden dat je na de dood reïncarneerde: je zou opnieuw als mens, plant of dier geboren worden. En aangezien het leven zwaar is, leed je dus lang en vaak. Sommige brahmanen zonderden zich van de samenleving af en kwelden zich met honger, dorst, hitte en koude. Dat leverde positieve energie op, want zij geloofden dat hierdoor uiteindelijk een einde aan het lijden zou komen. Maar bovenal legden brahmanen de nadruk op de verering van goden door offers en rituelen.

Siddhartha Gautama (waarschijnlijk 480-400 v.Chr.) was kritisch op de brahmanen. Volgens hem was het doen van goede daden veel belangrijker dan het vereren van goden. Goede daden zouden ervoor zorgen dat je volgende leven iets beter zouden worden, terwijl je met slechte daden het tegenovergestelde bereikte. De gevolgen van je daden voor toekomstige levens heet karma. Had je heel veel karma, dan reïncarneerde je niet meer en stopte dus het lijden.

Gautama zou een boeddha zijn: de titel voor een wijze die in veel levens goede karma had opgebouwd. Gautama werd al gauw (de) Boeddha genoemd.

De leer van Boeddha en zijn volgelingen heet het boeddhisme.

Boeddha’s vroege volgelingen

Gautama trok rond om te vertellen over zijn ideeën. Zijn volgelingen zetten dat na zijn dood voort. Ze gingen in groepen samenleven, afgezonderd van de samenleving. Wel gingen ze naar dorpen en steden om mensen te overtuigen van het boeddhisme. Dat ging langzaam, totdat keizer Ashoka (268-232 v.Chr.) boeddhist werd. Hij was keizer van het Maurya-rijk, dat ontstond na de dood van Alexander de Grote (323 v.Chr.).

Alexanders opvolger in India trok namelijk naar het westen om daar oorlog te voeren. De koningen van het Maurya-rijk konden daardoor grote gebieden veroveren. Ashoka was de eerste Maurya-keizer die zich tot het boeddhisme bekeerde. Hij besloot die leer te verspreiden. Hij deed dat in zijn eigen rijk en hij stuurde boeddhisten naar hellenistische bestuurders. Ashoka wilde na zijn bekering zijn volk gelukkig maken en het helpen goede daden te doen. Hij nam besluiten die pasten bij het boeddhisme en hij liet de tekst van die besluiten op stenen en pilaren plaatsen. Zo wilde hij dieren beschermen en probeerde hij mensen aan te moedigen aan liefdadigheid te doen en meer zelfbeheersing te ontwikkelen. Andere religies waren toegestaan, maar het boeddhisme had zijn voorkeur. Deze boeddhistische monarchie bleef maar kort bestaan. Rond 185 v.Chr. kwamen verschillende provincies tegen het Maurya-rijk in opstand, waarna de godenverering weer centraal kwam te staan in India. Maar buiten India zou het boeddhisme zich blijven verspreiden.

61 3.5 Het vroege boeddhisme Wereldgeschiedenis
BRON 25 Standbeeld van de Boeddha, uit de eerste of tweede eeuw.

Op onderzoek bij de Grieken

BRON 26 Het theater in Epidauros, gebouwd in de vierde eeuw v.Chr. Er was plaats voor veertienduizend mensen.

STELLING

Een goede burger gaat naar het theater.

Het Griekse theater

Het theater was belangrijk in Griekse poleis. Neem Athene, waar jaarlijks twee theaterfestivals waren: een voor alleen Atheners en een waar ook andere Grieken kwamen. Er waren ook festivals voor de god Dionysos, de god van wijn, muziek en theater.

Er waren twee soorten voorstellingen: de tragedie en de komedie. Een tragedie ging over het lijden van mensen en was dus een serieuze voorstelling. Meestal, maar niet altijd, ging een tragedie over een mythe en liep het verhaal slecht af. De komedie was juist bedoeld om de toeschouwers te laten lachen en kon over allerlei onderwerpen gaan. Enkele mannelijke acteurs speelden alle rollen, ook de vrouwenrollen. Door maskers te gebruiken, konden de acteurs van personage wisselen. Daarnaast was er een koor dat zong, danste en commentaar gaf op wat er gebeurde in de voorstelling.

Een theatervoorstelling organiseren was duur. Tientallen mensen moesten er een jaar lang voor oefenen en konden in die tijd dus niet werken. Ook de kostuums, maskers en decors brachten kosten mee. Daarom werden enkele rijke mensen als sponsor aangewezen Zij vonden dat helemaal geen straf: het was eervol om sponsor te mogen zijn. De sponsors zaten vooraan in het theater, samen met belangrijke priesters. Het publiek bestond vooral uit Atheense burgers (mannen). Ook vreemdelingen, slaven en vrouwen woonden opvoeringen bij, maar zij zaten op de slechtste plaatsen.

VERDIEPING
62 3 De Grieken

Fragment uit het theaterstuk ‘Vrede’, van Aristophanes. Hier zegt Aristophanes tegen het publiek:

“ Mensen, jong of oud en wijs, geef mij nou de eerste prijs. Wie zoals ik een kale knikker heeft, steun mij. Bij voorbaat dank ik je beleefd.

Stel eens dat ik overwin, dan is kaalheid heel erg in. Elke kerel zonder haar, heeft het voortaan voor mekaar.

Allen zeggen dan tot elkaar: ‘Geef hem nootjes, reik de fles, gun die kaalkop zijn succes, zoals Aristophanes, die zo edel van gezicht geniaal komedies dicht.’ ”

Naar: Aristophanes, Vrede (421 v.Chr.).

28

Uit het theaterstuk Antigone:

“ Antigone Ik beken de daad.

Kreon Vertel: wist je dat het verboden was om het te doen?

Antigone Ik wist het. Ik zal het niet ontkennen.

Kreon Waarom besloot je tegen mijn verbod in te gaan?

Antigone Het was Zeus niet die mij dat verboden had.

En ook niet de godin Rechtvaardigheid.

Uw geboden hebben niet zo’n kracht dat je als mens tegen de ongeschreven en belangrijkste wetten van goden in kunt gaan.

Koor Het is duidelijk dat het kind de trots van haar vader heeft.

Van buigen weet zij niet.

Kreon Er is geen plaats voor trots bij iemand die zijn naasten moet dienen als een slaaf. Nu zou ikzelf geen man zijn als ze hier ongestraft mee weg komt. Anders is zij de man.”

Naar: Sofokles, Antigone (442 v.Chr.).

BRON 27 Twee Griekse theatermaskers uit de tweede en eerste eeuw v.Chr. BRON BRON 29 Afbeelding uit 450-440 v.Chr. BRON 30 Afbeelding uit ongeveer 500 v.Chr.
BRON 32 63 Op onderzoek bij de Grieken Verdieping
BRON 31 Afbeelding uit ongeveer 340 v.Chr.

Afsluiting

900 v.Chr.

LEERDOELEN

800 v.Chr.

700 v.Chr.

600 v.Chr.

559 v.Chr. Cyrus de Grote wordt koning van het Perzische Rijk

550 v.Chr. de periode van kolonisatie is voorbij

546 v.Chr. in Athene komt de tiran Peisistratos aan de macht

508 v.Chr. Athene wordt een democratie

500 v.Chr.

492-479 v.Chr. de Perzische Oorlogen

431-404 v.Chr. de Peloponnesische Oorlog

400 v.Chr.

334 v.Chr. Alexander de Grote valt het Perzische Rijk binnen

323 v.Chr. Alexander de Grote overlijdt

300 v.Chr.

200 v.Chr.

100 v.Chr. in Griekenland ontstaan stadstaten

146 v.Chr. Griekenland wordt veroverd door de Romeinen

• Je kunt verklaren waarom in Griekenland poleis ontstonden.

• Je kunt de bestuursvormen monarchie, aristocratie en tirannie in bronnen herkennen.

• Je kunt verklaren waarom de Grieken contacten hadden met andere volken in het Middellandse Zeegebied.

• Je begrijpt hoe de Atheense democratie ontstond en hoe deze democratie functioneerde.

• Je kunt voorbeelden geven van verschillen tussen Sparta en Athene.

• Je kunt verklaren waarom de Peloponnesische Oorlog uitbrak en uitleggen welk gevolg dat had voor Athene.

• Je kunt de rol van godsdienst in het dagelijks leven van Griekse mannen en vrouwen beschrijven.

• Je kunt Griekse beeldkunst herkennen en beschrijven.

• Je kunt duidelijk maken dat Grieken door filosofie en wetenschap op een andere manier gingen nadenken.

• Je kunt uitleggen hoe het Perzische Rijk ontstond en hoe het met de Grieken in conflict kwam.

• Je kunt oorzaken noemen van het succes van de veldtocht van Alexander de Grote.

• Je kunt met voorbeelden duidelijk maken wat het hellenisme is.

LEERDOEL WERELDGESCHIEDENIS

• Je weet hoe het boeddhisme ontstond en zich verspreidde tussen de vijfde en tweede eeuw v.Chr.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

1
64 3 De Grieken

3.1

aristocratie Bestuur door een kleine groep mensen met veel aanzien. kolonisatie Een gebied dat is veroverd en wordt bestuurd uit een ander, vaak verafgelegen gebied. stadstaat Een stad met het gebied eromheen, die als een zelfstandige staat wordt bestuurd. Het Griekse woord voor stadstaat is polis (meervoud: poleis). tirannie Alleenheerschappij. Meestal greep een tiran zelf de macht.

3.2

3.3

bondgenootschap Een verbond van landen, groepen of personen die elkaar helpen in een oorlog. burger Inwoner met burgerrechten, zoals het recht om mee te doen met het bestuur. democratie Bestuursvorm waarbij het volk invloed heeft op het bestuur. directe democratie Een democratie waarbij burgers zelf mogen meepraten en stemmen.

hegemonie Als je kunt bepalen wat andere gebieden moeten doen, zonder dat je daar direct de baas bent. rechtsstaat Land waarin iedereen zich aan de wet moet houden, ook de overheid. volksvergadering Vergadering van burgers over het bestuur. filosofie Manier van nadenken over de mens en de wereld, om deze beter te leren begrijpen.

mythe Een verhaal over goden en helden.

orakel Een priester of priesteres die boodschappen van de goden doorgeeft. wetenschapper Iemand die kennis opdoet door onderzoek te doen.

Zwarte Zee

(Iskenderun) Nicaea

Middellandse Zee

Perzische Rijk

Rijk van Alexander de Grote (336 - 323 v.Chr.) stad door Alexander gesticht (huidige naam)

BRON 33 De gebieden waar de Grieken in de Oudheid kwamen.

sch e Zee

Golf

Begrippen
km
250
NEDERLAND
Kaspi
Perzische
Milete Sardes Byzantium Babylon Soesa Olympus 2.917
Kyrene Syracuse
Neapolis Athene Alexandrië Naukratis Alexandria Persepolis Alexandria Alexandria Alexandria Alexandria Nicea Alexandria (Kandahar) Alexandria Prophthasia Alexandria (Herat) Alexandria (Mary) Alexandria Eschata Alexandropolis (Mesjed) Indus Marathon Salamis 1.000 km 500 0
Alexandrië
m
Massalia Monoikos
65 Afsluiting

4 Imperium Romanum

Oriëntatie

Het Forum Romanum

Elk jaar bezoeken miljoenen toeristen Rome. De meeste mensen gaan dan ook naar deze plek, midden in het centrum. Je ziet ze hier lopen tussen de ruïnes. Ze lijken klein tussen de gebouwen. Ook nu nog zie je daaraan iets van de macht van de oude Romeinen.

In onze tijd is Rome de hoofdstad van Italië, maar tweeduizend jaar geleden was het de belangrijkste stad in ons deel van de wereld. En de allerbelangrijkste plek in de stad was hier: het Forum Romanum. Wat gebeurde er op het Forum?

Vooraan zie je zuilen van de tempel van Saturnus, een Romeinse god. Hier werden ook het goud en de belangrijke documenten van de stad bewaard. Die waren daar veilig, want de Romeinen wisten zeker dat Saturnus een dief onmiddellijk zou straffen. De rijtjes gestapelde stenen rechts zijn resten van de zuilen van de basilica, een grote hal voor handel en rechtspraak. Daarachter zie je drie zuilen van de tempel van de tweelinggoden Castor en Pollux. Hij staat wat hoger, zodat de ingang een soort podium was. Vandaaruit werden de mensen op het forum (plein) toegesproken. Links daarvan en een stuk hoger staat een ereboog, gebouwd voor een keizer, nadat deze een grote militaire overwinning behaalde. Het hoge gebouw links, zonder zuilen, is de Curia Julia. Hier vergaderden de belangrijkste bestuurders, de senatoren. 1

BRON 1 Het Forum Romanum in onze tijd.
66 4 Imperium Romanum
3000 v.Chr.

In dit hoofdstuk

Rome was in de vijfde eeuw v.Chr. een kleine stadstaat. Een paar eeuwen later werd vanuit deze stad een wereldrijk bestuurd: het Imperium Romanum. Van Noord-Afrika tot Groot-Brittannië en van Irak tot Portugal hadden de Romeinen er de macht. Het Romeinse Rijk bestond wel duizend jaar en een deel ervan zelfs nog langer. In alle gebieden die de Romeinen veroverden, maakten de bewoners kennis met de Romeinse cultuur.

Ook het zuidelijk deel van ons land lag van ca. 50 v.Chr. tot ca. 400 in het Romeinse Rijk. Uit die tijd zijn nog veel sporen te vinden. De bewoners leerden Romeinse landbouwmethoden en landbouwproducten kennen, de Romeinse manier van bestuur en rechtspraak, en het gebruik van het schrift en van geld. De Romeinen stichtten de eerste steden van ons land en brachten hier vanaf de vierde eeuw het nieuwe geloof uit die tijd: het christendom.

Hoe kon één stadstaat zo machtig worden? Hoe was het voor de 120 miljoen mensen in het Romeinse Rijk om bestuurd te worden door Romeinen? En hoe kon zo’n groot en machtig rijk weer verdwijnen? Daarover gaat dit hoofdstuk.

BRON 2 Rome produceerde te weinig voedsel om alle bewoners van de stad te voeden en moest daarom graan invoeren uit vooral Egypte en het Zwarte Zeegebied. Grote zeeschepen brachten het naar de zeehaven Ostia. Op deze muurschildering ze je hoe het graan wordt overgeladen in een kleiner schip, dat het via een kanaal van Ostia naar Rome zal brengen. Muurschildering in Ostia, uit de tweede of derde eeuw.

BRON 3 Een graanschip wordt geladen in Odessa, een havenstad in Oekraïne aan de Zwarte Zee. Foto uit onze tijd.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500 67 Oriëntatie

4.1 Van stadstaat tot wereldrijk

Oorlogsbuit

De strijd is voorbij, een volk is verslagen door Romeinse soldaten. Ze hebben de overlevenden gevangengenomen. Wie deze mensen zijn, weten we niet. Maar de maker heeft ze afgebeeld als barbaren. Zo noemden de Romeinen alle volken die niet volgens de Romeinse cultuur leefden. Je ziet dat bijvoorbeeld aan de baard en snor van de man in het midden, waar een van de soldaten mee spot. Deze mensen zullen op de slavenmarkt worden verkocht. Daarom zijn ook de vrouw en haar kind gevangengenomen. Al hun nakomelingen zullen ook slaven zijn. De leiders van het volk worden gedood of ook als slaaf verkocht. Heel goede vechters worden misschien opgeleid tot gladiator. De Romeinse legioenen (legers) leken vrijwel onoverwinnelijk. De soldaten waren vaak jaren van huis en kregen salaris. Daardoor was soldaat-zijn een beroep geworden. Elk legioen was strak georganiseerd en de legionairs, de soldaten, oefenden veel. Ieder wist hoe hij zijn wapens moest gebruiken en moest samenwerken in een gevecht. Andere volken kenden dit meestal niet. Een wilde stormloop op het Romeinse beroepsleger dat als één grote gevechtsmachine klaarstond, was kansloos. En dan sloegen de Romeinen keihard terug, soms door een heel volk te verjagen of uit te moorden.

Waarom wilden de Romeinen hun rijk zo groot maken en andere volken onderwerpen? En was een sterk leger de enige reden waarom dat lukte? Dat lees je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe het Romeinse Rijk zo groot kon worden.

• Je kunt voorbeelden geven van de invloed van de Griekse cultuur op de Romeinen.

BRON 4 Reliëf op een Romeinse sarcofaag, gemaakt tussen 180 en 200.
68 4 Imperium Romanum

Van dorpje naar stadstaat

Rome was in de achtste eeuw v.Chr. een klein dorp. De Etrusken, toen het machtigste volk in Midden-Italië, maakten van Rome een stadstaat. Deze lag op een goede plek, want je kon er de rivier de Tiber oversteken. Daardoor liepen langs Rome de handelswegen tussen de Etruskische gebieden en de Griekse koloniën in het zuiden. De inwoners van Rome profiteerden van de handel en werden langzaam maar zeker rijker én machtiger. Na verloop van tijd verdreven zij de Etrusken. Daarna breidden ze hun macht uit naar het zuiden en naar het noorden. Vanaf de derde eeuw v.Chr. heersten ze over bijna heel Italië. Romeinse soldaten waren boeren die vochten voor oorlogsbuit. Na een oorlog gingen ze terug naar hun boerderij. Maar toen ze vaker ver van huis vochten, raakten hun boerenbedrijfjes verwaarloosd. Rijke Romeinen kochten deze boerderijen op. Op die nieuwe, grote boerenbedrijven deden slaven het werk. Voor de Romeinse boeren was er geen werk meer en zij trokken met hun gezinnen naar de stad, in de hoop daar werk te vinden. Hierdoor nam het aantal inwoners van Rome sterk toe. Maar daardoor ontstond er in de stad een voedseltekort, want Rome had zelf te weinig landbouwgrond om al deze mensen te voeden.

Veroveringen

Toen de bevolking toenam, moest Rome graan uit andere gebieden invoeren. De graanhandel over zee leidde echter tot een conflict met de machtige Noord-Afrikaanse stadstaat Carthago. De Carthagers beheersten vrijwel alle handel over de Middellandse Zee en wilden, net als de Romeinen, geen concurrentie. De Romeinen bouwden een oorlogsvloot en een haven (Ostia), en leerden op zee vechten. Tot die tijd hadden ze immers vrijwel alleen op land gevochten. Toch waren er maar liefst drie oorlogen nodig om de Carthagers in 149 v.Chr. definitief te verslaan. Wij noemen deze oorlogen de Punische Oorlogen. Even was Rome in paniek, toen in de Tweede Punische Oorlog de Carthaagse generaal Hannibal Barkas met een enorm leger en zelfs olifanten Rome vanuit het noorden aanviel. Maar Rome hield stand en maakte in 146 v.Chr. Carthago zelfs letterlijk met de grond gelijk.

Hierna veroverden de Romeinen alle gebieden rond de Middellandse Zee. En daar bleef het niet bij. Generaal Julius Caesar veroverde in de eerste eeuw v.Chr. Gallië (nu Frankrijk en België). Generaals na hem veroverden nog meer gebieden. In het jaar 117 was het Romeinse Rijk het grootst. Toen kwam aan de veroveringen een einde. Het leger bewaakte voortaan de grenzen van het imperium en zorgde voor orde en rust.

Leren van de Grieken

De Romeinen bewonderden de Griekse cultuur. Van de Griekse koloniën in Zuid-Italië hadden ze al het alfabet en het gebruik van geld overgenomen, en de Griekse kunst en wetenschap leren kennen. Toen Romeinse soldaten in 146 v.Chr. Griekenland veroverden, namen ze talloze Griekse geleerden, artsen, architecten en kunstenaars als slaven mee naar Rome. Daar moesten de architecten net zulke tempels en andere gebouwen maken als die in Griekenland. Voor de woningen van rijke Romeinen maakten de kunstenaars beelden en andere kunstvoorwerpen. Daarmee pronkten de eigenaars als hun vrienden op bezoek kwamen. ‘Grieks’ was in de mode! Rijke families kochten graag een Griekse geleerde als leraar voor hun kinderen of hadden een Griekse arts als slaaf. Op die manier leerden de Romeinen nog meer over de Griekse cultuur. Maar de Romeinen voegden ook iets toe: in de bouwkunst gebruikten ze de boogconstructie, zodat ze minder zuilen nodig hadden om het gewicht van een muur of plafond te dragen. Door de boogbouw konden ze ook koepels bouwen. De Griekse cultuur met Romeinse elementen heet de Klassieke cultuur

69 4.1 Van stadstaat tot wereldrijk

Bouwen en wegen aanleggen

BRON 5

De Romeinen lieten de vloeren en soms muren van hun huizen met mozaïek versieren. Meestal waren Griekse slaven de mozaïekleggers. Op dit mozaïek uit de derde eeuw zie je de zeegod Neptunus. Gevonden in de Romeinse stad Hadrumetum (nu: Sousse, in Tunesië).

Behalve vechten konden de legionairs ook heel goed bouwen. Kwamen ze in een nieuw gebied, dan bouwden ze er een houten castellum, een fort. Dat was een veilige plek om te verblijven. Alle materialen daarvoor hadden ze bij zich en iedere legionair wist precies wat hij moest doen. Daardoor ging de bouw razendsnel. Bleven de legionairs ergens langere tijd, dan werd het castellum versterkt met steen. Dan legden de legionairs ook wegen aan in het gebied en bouwden ze stenen bruggen. De Romeinse wegen waren verhard, zodat ze het hele jaar begaanbaar waren. En omdat ze kaarsrecht waren, kon een legioen snel ergens naartoe marcheren om daar een opstand neer te slaan. De wegen waren ook handig voor het contact met de bestuurders in Rome. Er lagen honderden wegen in het Romeinse Rijk, met een totale lengte van 80.000 kilometer. Boodschappers te paard reden af en aan om berichten tussen Rome en de legerleiders te brengen. Aan belangrijke wegen lag om de 25 kilometer een herberg van de overheid. Daar kon een boodschapper uitrusten en een nieuw paard krijgen. Een boodschapper legde zo’n tachtig kilometer per dag af, en in noodgevallen het dubbele.

Pax Romana

Het gebied dat de Romeinen hadden veroverd was enorm. Hoe bleven ze er de baas?

• Bij hun veroveringen maakten de Romeinen gebruik van de tactiek van ‘verdeel en heers’. Ze werden bijvoorbeeld vrienden met het ene volk en hielpen mee de vijanden van dat volk te verslaan.

• Een overwonnen volk mocht de eigen cultuur, en dus ook de eigen goden, behouden. Dat maakte dat veel mensen de Romeinse bezetting makkelijker accepteerden.

• In het Rijk was het van 27 v.Chr. tot 180 vrede; de Pax Romana (‘Romeinse vrede’).

Reizen over de goede Romeinse wegen was dus veilig en daar profiteerde de handel van. Voor veel mensen werd het leven beter onder de Romeinen.

• Leven in het Romeinse Rijk bood ook kansen. Was je een vrije man van een overwonnen volk, dan kon je in het leger gaan. Je had dan jarenlang onderdak en gratis eten – en je kreeg nog salaris ook! De Romeinen maakten graag gebruik van zulke mannen. Zij waren de hulptroepen voor de legioenen en vochten mee in eigen legers, geleid door hun eigen aanvoerders. Vaak waren ze ergens in gespecialiseerd, zoals in vechten te paard. Dat gold bijvoorbeeld voor de Bataven. Dit volk mocht van de Romeinen in de Betuwe gaan wonen, een gebied in wat nu het midden van Nederland is. De Bataven leverden hulptroepen voor het Romeinse leger en hoefden geen belasting te betalen.

70 4 Imperium Romanum

Caesar schreef een boek over zijn veroveringen in Gallië. Hij gebruikte daarin niet de ikvorm, maar schreef over zichzelf alsof het over iemand anders gaat. De Eburonen leefden in het gebied dat nu ongeveer Noord-Brabant en Limburg is. Onder leiding van hun koning Ambiorix kwamen zij in opstand tegen de Romeinen. Caesar schreef daarover:

“ Caesar zendt boodschappers naar de naburige volken. Hij gaat ervan uit dat zij buit willen en roept ze allemaal op het land van de Eburonen te plunderen. Want daar in de bossen kunnen maar beter de levens van Galliërs gevaar lopen dan die van legioensoldaten. Bovendien kan dankzij de omsingeling door zo’n grote massa het volk dan volledig van de aardbodem worden weggevaagd, als straf voor zijn misdaad. Al snel komen van alle kanten grote aantallen troepen samengestroomd.”

Naar: Julius Caesar, De Bello Gallico (rond 50 v.Chr.).

BRON 6

Slaven doen het werk

Dat zoveel Romeinen in het leger konden vechten, was alleen mogelijk doordat slaven bijna al het werk deden. Slaven waren krijgsgevangenen en alle andere mensen die uit de veroverde gebieden waren weggevoerd en verkocht. Ook Romeinen die hun schulden niet konden terugbetalen, konden in slavernij geraken. Slavernij was erfelijk: kinderen van slaven waren zelf ook slaaf.

Slaven deden het huishouden, werkten op het land, in steengroeven, mijnen en kleine bedrijven, en roeiden de schepen. Ze stonden te koop op de markt met een bordje om waarop je kon lezen waar ze goed in waren: ‘lezen en schrijven’, ‘koken’… Slaven die werkten als arts, leraar of architect hadden het niet slecht als hun eigenaar hen goed behandelde. Maar ze waren zijn bezit en hij kon met ze doen wat hij wilde. Soms gaf een eigenaar een slaaf de vrijheid of mocht een slaaf geld sparen om zijn eigen vrijheid te kopen. Maar pas diens kinderen kregen alle burgerrechten. Dat betekende dat ze bij verkiezingen konden stemmen, of gekozen konden worden. Ze konden voortaan een baan bij de overheid krijgen, grond bezitten en erven van een andere burger. En als Romeins burger mocht niemand hen straffen zonder dat een Romeinse rechtbank dat eerst had goedgekeurd. Sommige liberti, vrijgelatenen, bleven werken voor hun vroegere meesters. Zij kregen loon en waren niet arm. En soms ging een vrijgelatene handeldrijven, werd rijk en kocht zélf slaven.

71 4.1 Van stadstaat tot wereldrijk
BRON 7 De grafsteen van Amphio en zijn vrouw Fausta Melior, uit de eerste eeuw. De letters PL boven hun namen staan voor Publius Libertus. Dit betekent dat ze vrijgelatenen (‘liberti’) zijn van de man Publius Aedius.

Honger in Rome

De muurschildering is beschadigd, maar de ronde broden zijn goed zichtbaar. Een kind reikt al naar een brood, het heeft honger. Wat opvalt, is het verschil in kleding van deze mensen. De man rechts draagt een witte toga. Alleen Romeinse burgers mochten een toga dragen. In het dagelijks leven deden ze dat zelden, want het was onpraktisch. Maar bij het uitvoeren van een officiële taak was het dragen van de toga verplicht. Dat gebeurt hier: de man geeft namens de overheid gratis brood aan arme stadsgenoten. Dat waren er veel. Rome had in de tweede eeuw ongeveer één miljoen inwoners. Ongeveer 200.000 mannen (geen vrouwen) kregen toen gratis brood van de overheid. Dat was geen liefdadigheid, maar uit angst dat mensen die honger leden, met een opstand veranderingen zouden afdwingen. Keizer Augustus legde deze maatregel zelfs vast in een wet: iedere Romeinse burger die arm was, kreeg voortaan elk maand 33 kilo graan. Later werd dat brood en olijfolie. Keizer Marcus Aurelius voegde daar nog wijn en varkensvlees aan toe. Rome had niet altijd een keizer. Rome begon als koninkrijk, werd toen een republiek en daarna een keizerrijk. Wat waren de oorzaken van die veranderingen? Waren er nog meer Romeinen met macht? En was de dreiging van een opstand altijd groot? Je leest er meer over in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe het Romeinse Rijk van een koninkrijk een republiek werd, en van een republiek een keizerrijk.

• Je kunt uitleggen wie in het Romeinse Rijk de macht hadden.

• Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe de Romeinse bestuurders het volk tevreden hielden.

4.2
Koningstijd, republiek, keizertijd
BRON 8 Muurschildering in Pompeii, gemaakt in de eerste eeuw.
72 4 Imperium Romanum

Van koningstijd naar republiek

Toen Rome nog klein was, werd de stad bestuurd door koningen. Ze hadden veel macht en werden geadviseerd door een groep wijze mannen: de Senaat. Rome heeft zeven koningen gehad. Over deze periode is weinig bekend, maar historici weten dat de Romeinen hun laatste koning wegjoegen. Hij zou wreed en verwaand zijn geweest en hij trok zich weinig aan van de Senaat. De Romeinen spraken toen af dat nooit meer de macht van vader op zoon mocht overgaan en dat nooit meer één man alle macht mocht krijgen.

Rome werd in 509 v.Chr. een republiek. De Senaat bleef bestaan. Aan het hoofd stonden twee consuls. Zij werden gekozen door alle Romeinse burgers en voor maar één jaar. De Senaat gaf officieel alleen advies aan de consuls, maar een advies van de machtigste mannen van de Republiek woog natuurlijk zwaar.

Ook topambtenaren werden via verkiezingen gekozen, en ook zo’n baan was voor maar een bepaalde tijd en voor meer mannen tegelijk. Was je topambtenaar geweest, dan kon je daarna als senator worden benoemd. Dat bleef je voor de rest van je leven. Je kon dan zelfs consul worden, want alleen senatoren mochten zich daarvoor kandidaat stellen.

Plebejers en volkstribunen

In de koningstijd bestond de Senaat uit mannen uit de elite, bij de Romeinen patriciërs genoemd. Zij mochten alleen trouwen met iemand die ook uit zo’n voorname familie kwam. Daardoor waren senatoren altijd patriciërs. In de Romeinse Republiek bleef dat zo. Toen de bevolking van Rome toenam, woonden er steeds meer gewone Romeinse burgers in de stad. Zij werden plebejers genoemd (het Latijnse plebs betekent ‘volk’ of ‘massa’). Hoewel ze mochten stemmen, hadden ze maar weinig invloed op het bestuur. De verkiezingen waren namelijk zo georganiseerd, dat de stemmen van patriciërs méér waarde hadden dan die van plebejers. En patriciërs stemden vooral op elkaar. Je kon bovendien alleen stemmen in Rome. Vrouwen hadden geen stemrecht en konden ook niet gekozen worden.

In 494 v.Chr. kwamen de plebejers daarom in opstand en dreigden Rome te verlaten. Dat was een serieus dreigement, want plebejers leverden de soldaten voor het leger. Als oplossing mochten de Romeinse burgers ieder jaar tien volkstribunen kiezen. Deze moesten voor de belangen van álle burgers opkomen, dus ook voor die van de plebejers. De volkstribunen kregen vetorecht. Daarmee konden ze elke beslissing van de Senaat of van de consuls tegenhouden. Ook moest voortaan een van de twee consuls een plebejer zijn en werden de belangrijkste wetten opgeschreven: in steen en voor iedereen zichtbaar. Zo wist elke burger welke rechten hij had.

Proletariërs

Plebejers waren meestal niet rijk. Ze hadden een winkeltje, oefenden een ambacht uit of waren bijvoorbeeld de lijfwacht van een patriciër. Zij hadden het lang niet zo goed als de patriciërs, maar veel beter dan de armste groep in de stad: de proletariërs. Die hadden niets: geen bezittingen, geen inkomsten en geen burgerrechten. Zij moesten overleven met tijdelijk werk – als dat er was. Soms was een proletariër zo arm dat hij zijn kinderen als slaaf verkocht. Dan gingen die in ieder geval niet dood van de honger. Plebejers en proletariërs woonden in gehuurde kamers in een insula, een soort flat van ongeveer vijf verdiepingen. Op de begane grond waren winkeltjes en werkplaatsen. Hoe hoger je woonde, hoe minder huur je hoefde te betalen. De bovenste verdiepingen waren niet van steen, maar van hout. Daar woonden proletariërs. Het was de gevaarlijkste plek, want er was regelmatig brand in het oude Rome. Er waren heel veel plebejers en proletariërs in Rome. Proletariërs, die immers niets te verliezen hadden, lieten zich makkelijk overhalen tot een opstand. De overheid probeerde hen tevreden te houden. Niet alleen door gratis brood uit te delen, maar ook door te zorgen voor ontspanning, zoals sport en amusement.

73 4.2 Koningstijd, republiek, keizertijd

BRON 9 De spectaculaire wagenrennen waren favoriet bij de Romeinen. In het Circus Maximus, de paardenrenbaan in Rome, was plaats voor meer dan 150.000 toeschouwers. Vloermozaïek uit de derde eeuw.

In het amfitheater

De overheid organiseerde spelen in het amfitheater. De toegang was gratis, net als het eten en drinken. Meestal begonnen de spelen met boks- of worstelwedstrijden, of andere vormen van niet-dodelijk geweld. Als laatste onderdeel kwamen gladiatoren de arena in. Zij bevochten elkaar soms op leven en dood. Het publiek vond dit prachtig. Hoe meer bloed er vloeide, hoe enthousiaster men was.

De meeste gladiatoren waren slaven en ter dood veroordeelde misdadigers. In gladiatorenscholen leerden zij goed te vechten. Wie drie jaar als gladiator overleefde, kreeg de vrijheid. Soms bleef een vrijgelaten gladiator daarna zijn beroep uitoefenen, vooral als hij inmiddels beroemd was. Hij kon dan veel geld verdienen. Andere onderdelen van de spelen waren gevechten tussen dieren, bijvoorbeeld leeuwen tegen beren. Ook werden misdadigers terechtgesteld. Als ze geluk hadden, gebeurde dat met het zwaard. Maar waren ze ‘veroordeeld tot de wilde beesten’, dan moesten wilde dieren hen verscheuren.

Rijke Romeinen organiseerden ook spelen om stemmen te krijgen bij verkiezingen. En daarom moesten hun spelen nóg grootser en met nog meer spektakel zijn dan de vorige. Er werden zelfs zeegevechten nagespeeld. Daarvoor werd de vloer van de arena onder water gezet, waarna er hongerige krokodillen in werden losgelaten. Wat een show!

Julius Caesar

Toen Julius Caesar na zijn verovering van Gallië terugkeerde in Rome, was hij schatrijk en enorm populair. Hij had de Galliërs hoge belastingen laten betalen en honderdduizenden van hen als slaaf verkocht. Zo kon hij zijn soldaten gul belonen. Zij steunden hem altijd en overal. De Senaat organiseerde niet één triomftocht voor Caesar, maar vier! Rome vierde dagenlang feest. Geen wonder dat Caesar als consul werd gekozen.

Maar ook andere generaals keerden rijk terug van hun veroveringen en wilden meer macht. Toen tussen enkele van hen een burgeroorlog ontstond, benoemde de Senaat

74 4 Imperium Romanum

Caesar tot dictator. Een dictator kreeg zes maanden alle macht om de orde te herstellen. Lukte dat niet, dan koos de Senaat opnieuw een dictator. Caesar werd na zes maanden opnieuw dictator, maar nu voor tien jaar. In 44 v.Chr. werd hij zelfs ‘dictator voor het leven’. Veel senatoren vreesden toen dat Caesar koning wilde worden. Daarom vermoordden ze hem tijdens een vergadering van de Senaat. Onmiddellijk brak een nieuwe burgeroorlog uit. Eerst tussen Caesars aanhangers en moordenaars, later tussen de aanhangers van Caesar onderling. Octavianus wist er met een leger een eind aan te maken. Hij was een achterneef van Caesar, die hem had geadopteerd als zoon. Octavianus werd toen consul en dictator.

Caesar Augustus

Na de burgeroorlog gaf Octavianus al zijn macht terug aan de Senaat. De dankbare senatoren gaven hem toen de eretitel Augustus (‘de verhevene’). Augustus werd de leider van de Senaat. Hij noemde zich ‘eerste onder gelijken’. Daarmee liet hij zien dat hij geen koning was en de macht van de senatoren respecteerde. Maar hij trok daarnaast talloze andere functies naar zich toe, steeds als enige en steeds ‘voor het leven’. Als erfgenaam van zijn oom gebruikte hij diens achternaam: Caesar. Wij noemen hem nu: keizer Augustus.

Augustus regeerde meer dan veertig jaar. Na zijn dood wilde bijna niemand meer terug naar hoe het vóór Augustus was, met alle ruzies en burgeroorlogen. Senaat, consuls en volkstribunen bleven bestaan. Maar er was voortaan ook een ‘caesar’. Hij benoemde de senatoren, de rechters en de generaals. Zo ontstond er naast het bestuur van de Senaat een apart keizerlijk bestuur met een soort ministeries.

Het keizerschap ging officieel niet van vader op zoon, maar in de praktijk kwam een nieuwe keizer meestal uit de familie van zijn voorganger. Toch ontstond er vaak strijd over een opvolging, zodat uiteindelijk werd besloten om het keizerschap officieel erfelijk te maken.

Goede keizers zorgden dat hun relatie met de Senaat, het leger en het volk goed was. Ze bestuurden het Rijk bekwaam. Maar er waren ook keizers die dat niet konden. Die volgden elkaar meestal snel op, doordat ze werden vermoord.

Augustus als legerleider. De kleine figuur links is de god Cupido (zittend op een dolfijn). Hiermee laat Augustus zien dat hij, zoals hij zelf beweerde, van de goden afstamde. Standbeeld uit de eerste eeuw.

BRON 10
75 4.2 Koningstijd, republiek, keizertijd

De niet-geveegde kamer

Het feest is voorbij, de gasten zijn vertrokken. Verspreid over de vloer liggen resten van het feestmaal. Een muisje sluipt naderbij. Zie je het? Vindt het nog iets eetbaars voordat slaven de vloer komen vegen? Sommige resten op dit mozaïek zijn herkenbaar, van andere moet je raden wat het is. Onderzoekers herkenden ook afval van heel dure en bijzondere producten: van kreeften, oesters, gember uit India en vijgen uit het Midden-Oosten.

Bijzonder aan dit mozaïek is dat de kunstenaar zijn naam erbij heeft gezet: Heraklitos. Dat is een Griekse naam en ook het onderwerp van dit Romeinse mozaïek is Grieks: asarotos oikos (‘niet-geveegde kamer’). Mozaïeken uit de Oudheid met dit thema zijn vaker teruggevonden. We weten niet precies wat ermee wordt bedoeld. Wilde de bewoner opscheppen over zijn rijkdom door te laten zien wat hij zijn gasten kon bieden? Was het een herinnering aan dat ‘er aan alles een eind komt’? Of was het enkel een grapje?

In alle gebieden die ooit in het Romeinse Rijk lagen hebben archeologen resten van Romeinse gebouwen en mozaïekvloeren teruggevonden, want overal waar de Romeinen kwamen, namen ze hun manier van leven mee. Plaatselijke bewoners namen die over en vermengden het met hun eigen cultuur. Dat gebeurde ook in onze streken. De invloed van de Klassieke cultuur is tot in onze tijd nog aanwezig. Je leert er meer over in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven wat er in onze streken veranderde door de komst van de Romeinen.

• Je kunt uitleggen wat romanisering is en waarom dit gebeurde.

4.3
Aan de limes
BRON 11 Deel van een Romeinse mozaïekvloer uit de derde eeuw.
76 4 Imperium Romanum

De limes

De grens van het enorme Romeinse Rijk liep midden door ons land, van oost naar west. Voor die grens gebruiken we het Latijnse woord limes. De Romeinen bewaakten de limes goed, maar het was geen gesloten grens. Er was volop grensverkeer, bijvoorbeeld om te handelen. En Romeinse soldaten liepen patrouilles aan de andere kant van de grens om te zien of alles er rustig was. Ook mensen die buiten het Rijk woonden, staken de grens over als dat nodig was. Dat mocht. De Romeinen letten er wel op dat deze mensen ongewapend waren en ze lieten geen grote groepen toe.

De legionairs die de limes bewaakten, woonden in een castellum vlak bij de grens. Tussen twee castella stonden op vaste afstanden wachttorens. Als de soldaten snel een bericht tussen de verschillende wachttorens en castella moesten doorgeven, seinden ze dat met fakkels. Dieper in het land stonden castra (enkelvoud: castrum). Dit waren grote forten waarin een legioen verbleef. Een legioen bestond uit gemiddeld vijfduizend soldaten. In ons land stond een castrum bij Nijmegen.

Ook knooppunten van belangrijke wegen in het rijk werden bewaakt. Bijvoorbeeld de Via Belgica. Deze weg van Keulen naar de kust van de Atlantische Oceaan liep door Zuid-Limburg.

Omdat je bij Maastricht de rivier de Maas kon oversteken, was daar een castellum.

Germaanse boeren

Toen de Romeinen in onze streken kwamen, woonden hier verschillende volken. Omdat ze wél dezelfde taal spraken, heetten ze samen ‘Germanen’. Ten noorden van de limes leefden ook Germaanse volken, zoals de Friezen.

De Germanen waren boeren. Dorpen waren er nauwelijks; families woonden in boerderijen die verspreid in het gebied van hun volk lagen. Ieder boerenbedrijfje had wat vee en akkers om de eigen familie te voeden. De houten boerderij had een rieten dak en een vloer van aangestampte aarde. Door ruilhandel kregen de mensen producten die ze niet zelf konden maken. Het gebruik van geld voor de handel was onbekend, net als het schrift.

En dan stond er opeens een castellum in de buurt waarin honderden soldaten wonen!

Die hadden natuurlijk van alles nodig en dat bood kansen voor ruilhandel. Ook moesten de boeren belasting betalen, bijvoorbeeld door het leger te voorzien van graan, koeienhuiden en paarden, of door soldaten te leveren voor de hulptroepen. Op die manier kwamen er steeds meer contacten tussen Germanen en Romeinen. Toen er meer handel kwam, gingen Germaanse handelaren en hun gezinnen in de buurt van een castellum of castrum wonen. Zo ontstonden de eerste steden in ons land.

BRON 12 Bronzen gezichtshelm voor een Romeinse ruiter. Ruiters droegen het bij parades en toernooien, of tijdens een gevecht om de vijand angst aan te jagen. Dit masker is gemaakt tussen 80 en 125. Het is gevonden bij Leiden.

De Romeinse schrijver Plinius de Oudere bezocht ons gebied:

“ De oceaan stort zich tweemaal per etmaal met gigantische golven uit over het land, zodat men zich bij deze eeuwige strijd van de natuur afvraagt of dit stuk grond tot het land of tot de zee behoort. Op de heuvels, of beter gezegd, op met de handen opgehoogde woonplaatsen, leeft daar een ongelukkig volk. Bij vloed zijn het net schepelingen, bij eb eerder schipbreukelingen. En wanneer zij door het Romeinse volk zijn overwonnen, noemen zij dat slavernij!”

Naar: Plinius de Oudere, Historia Naturalis (eerste eeuw).

77 4.3 Aan de limes
BRON 13

Romeinse bouwwerken

Als een leger ergens lang bleef, lieten sommige hoge officieren in de buurt van het castellum een villa rustica bouwen, een groot boerenbedrijf. Behalve een woning hoorden er stallen bij, voorraadschuren en woningen voor slaven en bediendes. De villa werd verfraaid met muurschilderingen, mozaïek en beeldhouwwerken. Vooral in Zuid-Limburg zijn villae rusticae teruggevonden.

De Romeinen vonden hygiëne belangrijk. Daarvoor bouwden ze badhuizen: thermen

Iedereen mocht er komen, ook vrouwen. Daardoor waren de thermen een belangrijke ontmoetingsplaats, waar mensen handeldreven, discussieerden en roddelden. In Heerlen zijn resten van zo’n badhuis gevonden.

Voor hun goden bouwden de soldaten kleine tempels en altaren. De grootste Romeinse tempel in ons land is teruggevonden bij Elst, in de Betuwe. Archeologen vermoeden dat ze nog meer tempels zullen vinden. Bovendien is veel bouwmateriaal na de Romeinse tijd hergebruikt. Met brokstukken van Romeinse grafmonumenten is bijvoorbeeld de brug bij Maastricht versterkt.

Natuurlijk wilden de legionairs ook weleens uitgaan. Bij Nijmegen zijn resten van een amfitheater uit de tweede eeuw gevonden. Archeologen denken dat de tribunes van hout waren, met plaats voor zo’n 12.000 toeschouwers. Zij vermoeden dat er bij Nijmegen ook een aquaduct lag, een waterleiding.

Leren van de Romeinen

Spiegels, lepels, meubels, glaswerk, de draaischijf voor de pottenbakker, aardewerken dakpannen – het zijn maar enkele voorbeelden van voorwerpen en technieken die de Germanen via de Romeinen leerden kennen. De Romeinen gingen hier ook landbouwproducten verbouwen die ze lekker vonden. Zo leerden de Germanen hoe je een boomgaard en een kruidentuin moet aanleggen en onderhouden.

Ook leerden de Germanen het schrift en de Latijnse taal kennen. De letters van het Latijnse schrift gebruiken wij nog steeds. Dagelijkse zaken schreven de Romeinen met een stilus, een soort spijker, op een schrijfplankje met bijenwas. Hadden ze de tekst niet meer nodig, dan streken ze met de platte kant van de stilus de was weer glad. Het dure papyrus was voor belangrijke berichten en officiële documenten. Heel belangrijke teksten, zoals een wet of het testament van een keizer, werden in steen gehouwen. Dan gebruikten de Romeinen alleen hoofdletters.

Munten waren bij sommige

Germaanse volken al bekend, maar die werden niet gebruikt in het dagelijks leven. Ze dienden voor een officiële handeling, bijvoorbeeld als bruidsschat bij een huwelijk of als losgeld voor krijgsgevangenen. De Romeinen gebruikten munten als geld en ze betaalden de Germaanse handelaars ermee. Al snel zagen die de voordelen voor de handel en gingen ook geld gebruiken, naast de ruilhandel.

BRON 14 Dit schrijfplankje is gevonden bij Tolsum, in Friesland. Het is gemaakt in het jaar 29.

78 4 Imperium Romanum

VAARDIGHEID BRUIKBAARHEID VAN BRONNEN

Bronnen geven informatie over het verleden. Als je een vraag hebt over het verleden, zoek je dus naar bronnen voor een antwoord. Je wilt bijvoorbeeld weten wie Julius Caesar was. Als je in een bron informatie daarover vindt, is dat een bruikbare bron voor jouw vraag.

In dit boek lees je over Julius Caesar. Dit boek is dus een bruikbare bron. Maar als je méér over hem wilt weten, bijvoorbeeld hoe hij eruitzag of wat zijn tijdgenoten van hem vonden, heb je ook andere bronnen nodig. Je zoekt of er een standbeeld van hem is gemaakt, of je leest een brief van een tijdgenoot die over Caesar schrijft. Hoe meer bruikbare bronnen je vindt, hoe beter je jouw vraag kunt beantwoorden. Het kan ook andersom: je leest of bekijkt een bron, en bedenkt daar vragen bij. Dan beoordeel jij waar de bron bruikbaar voor is.

Romanisering

Al die handige spullen, de thermen, luxe villa’s, mooie kunst, het heerlijke eten – veel mensen vonden dat aantrekkelijk. Germanen die in het Romeinse leger rijk waren geworden, werden de elite van hun volk. Anderen wilden dat ook wel! Zij gingen zich kleden als Romeinen, lieten ook een mooie villa rustica bouwen en gingen naar de thermen.

Ook voor mensen die niet veel moesten hebben van de Romeinse cultuur, veranderde er veel. Ze leerden het gebruik van geld kennen, het schrift en de Romeinse tijdrekening. Soms trouwden legionairs met meisjes uit de buurt. Hun kinderen werden Romeinse burgers. Ook op die manier werd de Romeinse cultuur overgenomen en doorgegeven. Dit proces heet romanisering: het overnemen van de Klassieke cultuur door het contact met de Romeinen.

Daarnaast bleven veel oude Germaanse gewoonten bestaan. Ook in onze tijd kun je sporen van die Germaanse cultuur vinden. De namen woensdag, donderdag en vrijdag komen van de Germaanse goden Wodan, Donar en Freya. Wodan had een witte baard en reed op zijn paard door de lucht. Op zijn schouders zaten de twee zwarte raven Huginn en Muninn, ‘Geheugen’ en ‘Gedachte’. Zij vertelden Wodan over de goede en kwade daden van de mensen die ze hadden afgeluisterd. Dit verhaal uit de Germaanse mythologie is ons sinterklaasfeest geworden.

BRON 15

Altaarsteen voor de Bataafse hoofdgod Hercules Magusanus. Hercules was een populaire Romeinse god en Magusanus was een Germaanse god. De god is hier afgebeeld met zijn knots en naast hem staat de driekoppige hond Cerberus die de onderwereld bewaakte. De Latijnse tekst vertelt dat Marcus Naevius Minervinus, officier van het 1e legioen, deze altaarsteen in het jaar 226 schonk. Gevonden bij ’s-Hertogenbosch.

79 4.3 Aan de limes

4.4 Het einde van het West-Romeinse Rijk

Het christendom

De maker van deze muurschildering beeldde een verhaal uit het christendom af. In het begin van de eerste eeuw reisde een joodse man door Judea, een gebied dat toen in het Romeinse Rijk lag. Hij heette Jezus en vertelde iedereen over zijn nieuwe ideeën over de joodse god. Op de avond voor zijn overlijden zaten Jezus en zijn leerlingen aan de maaltijd. Jezus brak zijn brood in stukken en gaf ieder wat. Hij legde uit wat hij hiermee bedoelde: mensen moeten voor elkaar zorgen en alles met elkaar delen. Joodse priesters vonden Jezus een gevaarlijke bedrieger. Zij vroegen de Romeinen Jezus te doden. De Romeinen deden dat, door hem aan een kruis te spijkeren. Deze gebeurtenissen zijn pas na Jezus’ dood opgeschreven, door enkele van zijn leerlingen. Veel historici denken dat delen ervan echt gebeurd zijn. Maar helemaal zeker is dat niet.

Na Jezus’ dood reisden zijn leerlingen door het Romeinse Rijk en vertelden iedereen over zijn nieuwe ideeën. Ze werden christenen genoemd, en hun geloof het christendom. Maar christen zijn was soms gevaarlijk, vooral als het niet goed ging met het Romeinse Rijk.

In deze paragraaf lees je hoe het christendom zich verspreidde. Je leest ook hoe het Romeinse Rijk in grote problemen kwam.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd.

• Je kunt uitleggen waardoor het Romeinse Rijk in verval raakte.

• Je kunt beschrijven hoe er een einde kwam aan het West-Romeinse Rijk.

BRON 16 Muurschildering in een ondergrondse begraafplaats, iets buiten Rome. Gemaakt in de derde eeuw.
80 4 Imperium Romanum

Het christendom in het Romeinse Rijk

Voor veel mensen was het christendom aantrekkelijk. Volgens christenen is er een leven na de dood. Wie als een goed christen heeft geleefd, krijgt na zijn dood een beter leven, geloven zij. Dat geldt voor iedereen, want in het christendom zijn alle mensen gelijk: man en vrouw, slaaf en meester, arm en rijk. Daardoor werden in het begin vooral gewone mensen christen, en meer vrouwen dan mannen. Toen er meer christenen waren, gingen zij zich organiseren. Plaatselijke groepen christenen benoemden een leider die ze bisschop noemden. Rijke christenen maakten het mogelijk om kerken te bouwen en armen en zieken te helpen met eten en geld. Toen werden nog meer mensen christen. Als het slecht ging met het Romeinse Rijk, kregen christenen daar soms de schuld van. Net als het jodendom is het christendom monotheïstisch. Christenen offerden niet aan de oude goden, dus waren zij de oorzaak van de problemen, vonden sommige Romeinse keizers. In zo’n periode werden christenen vervolgd en gedood.

Problemen in de derde eeuw

In de derde eeuw had het Romeinse Rijk grote problemen. Door twee grote epidemieën waren miljoenen mensen gestorven; historici schatten zelfs dertig procent van de bevolking. De gevolgen waren enorm. De handel lag vrijwel stil, boerenbedrijven leverden minder op, de bewaking van de limes verzwakte en de overheid had minder belastinginkomsten.

Ook was de rust aan de limes voorbij. Steeds vaker vielen vreemde volken het Rijk binnen. Soms omdat ze op de vlucht waren voor vijandige volken, maar meestal om te plunderen. Nu de grenzen minder goed werden bewaakt, ging dat makkelijk. Over de goede Romeinse wegen konden ze snel tot diep in het Rijk komen. De steden in het binnenland hadden zich nooit hoeven te verdedigen en waren een makkelijke prooi.

Maar geld om extra soldaten te betalen, was er niet meer.

Het bestuur in Rome was te zwak om maatregelen te nemen. Steeds was er na de dood van een keizer strijd om zijn opvolging. Soms werden nieuwe keizers zó snel vermoord, dat er in één jaar meerdere keizers waren. Als het leger vond dat de verkeerde persoon keizer was, dan benoemde het een tegenkeizer en brak er een burgeroorlog uit.

81 4.4 Het einde van het West-Romeinse Rijk
BRON 17 Keizer Aurelianus liet in 271 een muur rondom Rome bouwen. De muur was negentien kilometer lang. Delen daarvan staan er nu nog, zoals op deze foto te zien is.

Keizer Diocletianus

Keizer Diocletianus, die in 284 aan de macht kwam, wist veel problemen op te lossen. Hij zorgde dat alle Romeinse burgers belasting gingen betalen, zodat de overheid meer inkomsten kreeg. Het innen van belasting maakte hij makkelijker met nieuwe wetten: voortaan hoorden boeren bij het land dat ze bewerkten en een zoon moest hetzelfde beroep als zijn vader gaan uitoefenen. Nu kon niemand meer zomaar ergens anders gaan wonen om de belasting te ontduiken. Ook kreeg de overheid zo controle over de productie van voedsel en ambachtsproducten.

Verder verdeelde Diocletianus het Rijk in stukken, om het beter te kunnen besturen en verdedigen. Zo ontstonden uiteindelijk het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse Rijk. Belangrijke steden aan de limes kregen een eigen bestuur om bij gevaar snel te kunnen ingrijpen. Voortaan werd de limes alleen op belangrijke punten bewaakt, bijvoorbeeld bij een rivierovergang. Een leger van ruiters in het binnenland stond klaar om toe te snellen als ergens een vijandig volk binnenviel. Hierdoor waren er minder soldaten nodig. Daarnaast werden steeds meer niet-Romeinen in het leger opgenomen.

BRON 18 Een Romeins aquaduct in de hedendaagse Turkse stad Istanboel. Het aquaduct werd in 373 in gebruik genomen en was zo’n honderd kilometer lang.

Het Oost-Romeinse Rijk

De maatregelen van Diocletianus hielpen maar even. Door voortdurende invallen van vijandige volken verzwakte het westelijk deel van het Rijk meer en meer. Veel mensen vertrokken uit de steden, die immers erg aantrekkelijk waren voor plunderaars. Door de verzwakking van het westelijk deel van het Rijk werd het oostelijk deel vanzelf belangrijker. Het was bovendien rijk en kon invallende volken eenvoudig afkopen. Daarom wilde keizer Constantijn, die kort na Diocletianus regeerde, een nieuwe keizerlijke stad in het oosten. Hij koos daarvoor de Griekse kolonie Byzantium, bouwde er een stad en noemde die Constantinopel (‘stad van Constantijn’). Hij zorgde voor een goede verdediging van de stad en liet er grote bouwwerken neerzetten, net als de keizers na hem. Geleidelijk aan nam Constantinopel de functie van Rome over als de belangrijkste stad van het Rijk. Daarom bleef hier de Klassieke cultuur bestaan, en zou Constantinopel nog duizend jaar de grootste stad van Europa en het Midden-Oosten zijn. Constantijn zorgde ook voor religieuze veranderingen. Hij liet in een wet godsdienstvrijheid vastleggen en gaf christenen bezittingen terug die tijdens de vervolgingen waren afgepakt. In 391 zou keizer Theodosius het christendom officieel tot staatsgodsdienst maken. Voortaan was het verboden om de Grieks-Romeinse goden te vereren.

82 4 Imperium Romanum

Parijs

Maastricht A t lant ische

Toulouse

Vandalen

West-Romeinse rijk

Oost-Romeinse rijk

Vandalen

Hunnen

Hunnen

Constantinopel

BRON 19 Het West-Romeinse Rijk en het Oost-Romeinse Rijk in de vijfde eeuw.

Het einde van het West-Romeinse Rijk

BRON 20 Fragment van een vloermozaïek in Tunesië, gemaakt rond het jaar 500. De man is een Vandaal, links staat een versterkte woning.

In de vijfde eeuw vielen Hunnen Europa binnen. Deze nomaden uit Centraal-Azië roofden en verwoestten alles wat op hun pad kwam. Talloze volken vluchtten voor de Hunnen uit, het Romeinse Rijk in. Doordat miljoenen mensen zich tegelijk verplaatsten, heet deze periode de tijd van de volksverhuizingen. Op de laatste dag van 406 bijvoorbeeld, staken 300.000 Vandalen de bevroren Rijn over en plunderden de stad Trier. De Romeinse soldaten konden er niets tegen doen.

Ook de vele niet-Romeinen in het leger bleken een probleem. Soms sloten zij zich ineens aan bij volken die tegen de Romeinen vochten. Daarnaast was door het christendom de vechtlust onder de Romeinen afgenomen. Zelfs de bloederige spelen in het amfitheater werden steeds minder bezocht. Aan het begin van de vijfde eeuw werden ze afgeschaft.

In 476 zette de Germaanse generaal Odoaker de keizer van het West-Romeinse Rijk af. Er kwam geen nieuwe Romeinse keizer. Toen de legionairs begrepen dat er geen geld meer uit Rome kwam, gaven zij de limes op en keerden ze terug naar huis. Hun plaats werd ingenomen door Germanen.

Een nieuwe samenleving

Het jaar 476 beschouwen historici als het einde van het West-Romeinse Rijk en het begin van de Middeleeuwen. Voor de meeste mensen veranderde er echter niets in 476. De volksverhuizingen gingen nog minstens een eeuw door.

Doordat het christendom de staatsgodsdienst was, waren bisschoppen steeds belangrijker geworden, ook in het bestuur van de Romeinse steden. De belangrijkste bisschop was de bisschop van Rome. Hij werd paus (papa, ‘vader’) genoemd. Elke bisschop bestuurde vanuit zijn stad een gebied, ook nadat de Romeinen waren vertrokken en zelfs toen het West-Romeinse Rijk ophield te bestaan. Zo bleven veel oude Romeinse steden belangrijk. In ons land was dat bijvoorbeeld Maastricht. Ook de Romeinse maanden en het Latijn bleven. Latijn werd de taal van de kerk en van de wetenschap. Maar andere kennis verdween, doordat er bijna geen handel meer was. Kennis en ideeën werden daardoor niet meer uitgewisseld. De Klassieke cultuur werd vrijwel vergeten, om pas eeuwen later opnieuw ontdekt te worden.

Toledo
1.000 km 500 0
Rome
Oceaan
83 4.4 Het einde van het West-Romeinse Rijk

BRON 21 Resten van twee Mayatempels in Tikal, Guatemala. Foto uit onze tijd.

Verlaten steden

De bomen in het eeuwenoude regenwoud zijn enorm hoog, maar toch steken de ruïnes van de tempels er bovenuit. Deze tempels waren ooit onderdeel van de machtige stadstaat die hier lag: Tikal. Toen de stad het grootst was, tussen 300 en 850, woonden hier ruim honderdduizend mensen. Het waren Maya’s, een volk dat leefde in Midden-Amerika. Archeologen hebben zestig Mayasteden zoals Tikal teruggevonden in Guatemala en Mexico en ze vermoeden dat er nog veel meer zijn. Van de stadstaten die al bekend zijn, is nog lang niet alles opgegraven; van Tikal bijvoorbeeld pas een vijfde deel. De ligging, midden in het regenwoud, maakt opgravingen ontzettend moeilijk en op sommige plaatsen onmogelijk. Toch weten we veel over de Maya’s. Dat komt omdat ze een schrift hadden en doordat de Mayasteden niet zijn verwoest. Na 900 zijn de bewoners eruit weggetrokken en ergens anders gaan wonen. Daardoor leven er nog steeds Maya’s in Midden-Amerika en is in hun taal en manier van leven veel van de oude Mayacultuur blijven bestaan. De verlaten steden raakten overwoekerd door tropische planten. Alleen de lokale bevolking wist nog vaag dat er ergens in het ondoordringbare oerwoud grote gebouwen stonden. Pas in de negentiende eeuw namen archeologen die verhalen serieus en ontdekten toen vele Mayasteden.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven wie de Maya’s waren, en waar en wanneer zij leefden.

• Je kunt voorbeelden geven van de Mayacultuur.

4.5
WERELDGESCHIEDENIS
De Maya’s
Nederland
84 4 Imperium Romanum
Tikal

Tevreden goden?

In alle Mayasteden stonden meerdere tempelpiramides. Een tempel stond óp de piramide. Hier voerden de koning van de stadstaat en zijn priesters godsdienstige rituelen uit. De Maya’s geloofden dat er drie werelden waren. In de onderwereld leefden de doden, in de middenwereld de mensen en in de bovenwereld de goden. De koning stond tussen de goden en mensen in. De tempel was versierd met beeldhouwwerken en kleurrijke muurschilderingen. Hierdoor weten historici dat daar ook mensen werden geofferd. Maar ook de koning moest iets offeren: zijn bloed, want dat was het kostbaarste wat de stadstaat had. Daarvoor stak hij een cactusnaald door zijn tong of penis. De Maya’s hoopten dat door zulke offers de goden voor een goede oogst zouden zorgen. Dat was belangrijk toen de bevolking toenam. Landbouw was ingewikkeld omdat het meeste land daar ongeschikt voor was: te bergachtig, te moerassig of te dicht begroeid met oerwoud. Daarom legden de boeren ‘terrassen’ aan op een steile helling en maakten ze drijvende akkers in het moeras. Doordat de Maya’s veel wisten over sterrenkunde, konden de priesters berekenen wat de kortste en langste dagen van het jaar zijn en wanneer de equinoxen zijn. Op de equinoxen zijn dag en nacht precies even lang. Die kennis werd gebruikt om de boeren te vertellen wanneer zij moesten zaaien en oogsten.

Schrift en hiërarchie

Als een van de weinige precolumbiaanse Amerikaanse volken hebben de Maya’s een schrift ontwikkeld. Het was een beeldschrift. Een Mayahiëroglief kan zowel een woord als een lettergreep voorstellen en de Maya’s gebruikten zulke hiërogliefen door elkaar. Daardoor waren er meer dan duizend hiërogliefen. Heel weinig mensen konden die lezen en schrijven, zelfs de koningen niet. Bovendien werd schrijven als iets heiligs gezien, waarmee alleen officiële schrijvers zich bezighielden. Zij schreven op hout en aardewerk, of beitelden de hiërogliefen in steen. Ook maakten ze papier van boombast en door dat samen te vouwen, ontstond er een soort boek. Ze schreven over belangrijke gebeurtenissen en politiek, en heel veel over hun mythologie. Een schrijver was meestal iemand uit de elite. De samenleving was hiërarchisch. De koning stond aan de top. Hij woonde in een paleis. Hij voerde de rituelen uit, liet de piramidetempels bouwen en wegen aanleggen, zette handelsnetwerken op en voerde zijn krijgers aan in een oorlog tegen andere stadstaten. De mannen uit de elite hielpen hem daarbij. Zij woonden in grote, stenen huizen. Priesters stonden in de hiërarchie onder de elite, gevolgd door de ambachtslieden. De groep daaronder was het grootst: de boeren. Hun woningen waren van hout met een dak van palmbladeren. Het laagst in de hiërarchie stonden de slaven. Dat waren vooral krijgsgevangenen.

BRON 22 Een dode koning werd begraven met een masker van jade. Jade was voor Maya’s even kostbaar als goud. Dit dodenmasker is gemaakt in ongeveer 600.

BRON 23 In elke Mayastad vonden archeologen speelvelden voor poktatok. Bij dit spel mogen de spelers de rubberen bal alleen met de ellebogen, knieën, heupen en polsen raken. Het doel was een stenen ring, die hoog tegen een muur was geplaatst. Het spel had op belangrijke feestdagen ook een religieuze betekenis. Waarschijnlijk werd na de wedstrijd een van de spelers geofferd aan de goden, wat als een grote eer werd gezien. Afbeelding op een vaas uit ongeveer 300.

85 4.5 De Maya’s Wereldgeschiedenis

Op onderzoek bij de Romeinen VERDIEPING

STELLING

Een Romeins badhuis lijkt op een wellness-centrum in onze tijd.

Elke dag naar de thermen

Een Romein ging als het kon, elke dag naar het badhuis, de thermen. Voor mannen en vrouwen waren vanaf de regeerperiode van keizer Hadrianus (117-138) aparte tijden: de ochtend was voor de vrouwen, de middag en avond voor de mannen.

Een bezoek aan de thermen was een hele onderneming. Nadat je je had uitgekleed in een van de kleedkamers kwam je in een tepidarium: een warme ruimte waar je langzaam aan de hitte kon wennen.

In de volgende kamer, het sudatorium, was het flink heter en ging je lekker zweten.

Omdat je er meestal een tijdje zat, sprak je daar af met je vrienden om wat bij te kletsen. Nadat een slaaf jouw zweet met een strigilis had afgeschraapt, werd je door een andere slaaf gemasseerd met geparfumeerde olie.

Na het sudatorium kon je kiezen. Je kon in een frigidarium springen, een koudwaterbad, of in een calidarium, een warmwaterbad. Of je deed geen van beide en ging naar een van de andere palaestras, ruimtes waar je kon sporten, een boek lezen, met vrienden praten en iets eten of drinken.

BRON 24 Meisjes sporten in de thermen. Romeins mozaïek uit de derde eeuw.
86 4 Imperium Romanum

BRON 25 Het openluchtzwembad van de thermen in Bath (Engeland) is bewaard gebleven. Het is gebouwd in de eerste eeuw, maar alle bouw boven de zuilengang is van na die tijd.

BRON 26 Een kleedkamer voor mannen in Pompeii, gebouwd in de eerste eeuw. In de nisjes konden zij hun kleding opbergen.

BRON 27

Een verwarmingssysteem, het hypocaustum, verwarmde de ruimtes en het water van de baden. Hete lucht van een ondergrondse oven verspreidde zich onder de vloer en door buizen in de muren. Hier zie je de ruimte onder de vloer van de thermen die bij Heerlen zijn opgegraven. De vloer, die is verdwenen, rustte op de stapeltjes stenen. Het badhuis werd gebouwd in 120.

De filosoof Seneca hield van een eenvoudig leven. Hij schreef over zijn bezoek aan een badhuis:

“ Stel je al die stemmen eens voor, waardoor je je eigen oren begint te haten. Als die spierbonken trainen, met loden gewichten zwaaien en zich inspannen (of doen alsof), kun je ze horen kreunen. Ze houden daarbij hun adem in, maar telkens wanneer ze uitademen, hoor je de lucht ontsnappen met een piepend geluid. Zie je een rustige man die tevreden is met een goedkope massage, dan kun je aan het geluid van de hand die op de schouder slaat horen of de hand plat of komvormig was. En als dan ook nog een balspeler naar binnen rent om de score bekend te maken, tuiten je oren. Stel je daarbij een ruziemaker of een zakkenroller voor die wordt gearresteerd en de man die zichzelf graag hoort zingen in bad, en dan nog de velen die met een luide plons in het water ploffen, en het gegil van de mannen die hun okselharen laten uittrekken. En dan zijn er de alcoholverkopers met hun verschillende kreten, de worstverkopers, de banketbakkers en de barmannen, die allemaal op alle mogelijke manieren hun diensten prijzen.”

Naar: Seneca, Brieven aan Lucilius (62-65).

BRON 28

87 Op onderzoek bij de Romeinen Verdieping

Afsluiting

v.Chr

einde koningstijd: Rome wordt een republiek

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe het Romeinse Rijk zo groot kon worden.

• Je kunt voorbeelden geven van de invloed van de Griekse cultuur op de Romeinen.

• Je kunt beschrijven hoe het Romeinse Rijk van een koninkrijk een republiek werd, en van een republiek een keizerrijk.

• Je kunt vertellen wie in het Romeinse Rijk de macht hadden.

• Je kunt met voorbeelden uitleggen hoe de Romeinse bestuurders het volk tevreden hielden.

• Je kunt beschrijven wat er in onze streken veranderde door de komst van de Romeinen.

• Je kunt uitleggen wat romanisering is en waarom dit gebeurde.

• Je kunt beschrijven hoe het christendom de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk werd.

• Je kunt uitleggen waardoor het Romeinse Rijk in verval raakte.

v.Chr.

27 v.Chr. - 180

ca. 1 - 30

Carthago verslagen; begin grote veroveringen Griekenland deel van het Romeinse Rijk

Romeinen in Nederland moord op Julius Caes ar Pax Romana

Jezus Christus in Judea

keizer Diocletianus verdeelt het Rijk in Oost en West godsdienstvrijheid onder keizer Constantijn

het christendom wordt staatsgodsdienst Romeinen ver trekken uit Nederland

einde West-Romeinse Rijk

• Je kunt beschrijven hoe er een einde kwam aan het West-Romeinse Rijk.

LEERDOELEN WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt beschrijven wie de Maya’s waren, en waar en wanneer zij leefden.

• Je kunt voorbeelden geven van de Mayacultuur.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

• Je kunt beoordelen of en waarvoor een bron bruikbaar is.

1 600
500 v.Chr. 400 v.Chr. 300 v.Chr. 200 v.Chr. 100 v.Chr. 100 200 300 400 500 149
509
146
v.Chr.
v.Chr.
v.Chr. ca. 50
44 v.Chr.
285 476 ca. 400 391 313
88 4 Imperium Romanum

Begrippen

4.1 4.2 4.4

Klassieke cultuur De Grieks-Romeinse cultuur en kunst uit de Tijd van Grieken en Romeinen. imperium Staat die ook buiten het eigen grondgebied heel veel macht heeft. burgeroorlog Oorlog tussen twee of meer groepen binnen hetzelfde land. dictator In onze tijd: Leider die alle macht heeft en zijn volk onderdrukt om aan de macht te blijven. In het Romeinse Rijk: leider die tijdelijk heel veel macht kreeg om problemen op te kunnen lossen.

vetorecht Het recht om als enige iets te verbieden, ook al zijn alle anderen vóór.

monotheïsme Het geloof in het bestaan van één god.

staatsgodsdienst Godsdienst die door de regering van een land wordt beschermd en soms als enige is toegestaan.

Noordzee

Atlantische Oceaan

264 - 146 v.Chr

146 - 44 v.Chr

44 v.Chr. - 180 n.Chr tot 264 v.Chr

264 - 146 v.Chr

146 - 44 v.Chr

44 v.Chr. - 180 n.Chr tot 264 v.Chr

500 0
1.000 km
Atlantische Oceaan Groei Romeinse Rijk
km 500 0
1.000 Rome Nijmegen Gallië Carthago Judea Middellandse Zee Zwarte Zee Groei Romeinse Rijk Athene
89 Afsluiting
BRON 29

5 Ridders, horigen en monniken

Oriëntatie

BRON 1 Ruiterbeeldje dat waarschijnlijk Karel de Grote voorstelt, gemaakt rond 865.

Een machtige heerser

Hij zit trots op zijn paard. En niet zomaar een paard: het is een edel strijdros, dat plechtig voortstapt. Zelf ziet hij er ook deftig uit in zijn lange mantel en met een kroon op zijn hoofd. In zijn hand houdt hij een bol. Die bol symboliseert de aarde. Dat hij deze bol vasthoudt, is best opschepperig, want daarmee wil de ruiter zeggen dat hij over de hele wereld heerst. Dat is zwaar overdreven, maar hij is wel de machtigste Europese vorst van zijn tijd.

Deze man is Karel de Grote, de koning van de Franken, een Germaans volk. In 800 kroonde de paus hem tot keizer. Voor het eerst in ruim drie eeuwen was er weer een keizer in West-Europa. Karel was hiermee dus de opvolger van de Romeinse keizers. Dat liet hij weten ook! Hij wilde bijvoorbeeld een paleis dat paste bij zijn nieuwe status. Daarom liet hij op zijn landgoed in Aken een paleis in Romeinse stijl bouwen. Deze palts bestond uit verschillende gebouwen. Van de meeste is niets meer over. Van een van de belangrijkste gebouwen, de grote koningszaal, staat alleen de vierkante toren er nog. Karels kerk bestaat nog wel. Die is nu onderdeel van de veel grotere Dom van Aken, de kerk van de bisschop van die stad.

1 3000 v.Chr. 90 5 Ridders, horigen en monniken

In dit hoofdstuk

Karel de Grote leefde in de vroege Middeleeuwen (500-1000). Het was een tijd vol geweld. Na het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk maakten rondtrekkende volken en roversbenden grote delen van West-Europa onveilig. Tegen het einde van de periode zorgden weer nieuwe invallers voor onrust. Mensen zochten veiligheid in boerderijen die waren versterkt met een omheining en een toren. Sommige daarvan groeiden in de loop van de tijd uit tot kastelen. De heer en de ridders die daar woonden, moesten de mensen in het gebied beschermen, maar het waren vaak zelf ook rovers. De mensen die het land bestuurden, hadden weinig controle over hen.

Geloof was in deze tijd belangrijk. In het grootste deel van Europa werd de bevolking tot het christendom bekeerd. De mensen die daarvoor zorgden, leefden in gebouwen die kloosters werden genoemd. Sommige kloosters waren erg rijk. Ook hadden ze een belangrijke culturele rol. In kloosterkerken zag je namelijk prachtige muurschilderingen, beelden en andere kunstvoorwerpen. En in de bibliotheken van de kloosters werden zeldzame en kostbare boeken overgeschreven en bewaard.

Steden die nog waren overgebleven uit de Romeinse tijd waren veel kleiner geworden.

Voor slimme kooplui en handige ambachtslieden viel er best nog wat te verdienen, maar er was veel minder handel en nijverheid dan een paar eeuwen eerder. De meeste mensen waren boer. Ze bewerkten het land en dienden hun heer.

In deze tijd ontstond er buiten Europa, in het Midden-Oosten, een nieuw geloof: de islam. Door veroveringen en handelscontacten zou het uitgroeien tot een wereldgodsdienst.

BRON 2 Halsketting uit de vroege Middeleeuwen, gevonden in het Duitse Rijnland. Sommige kralen zijn gemaakt van barnsteen uit het Oostzeegebied en van schelpen uit de Egeïsche Zee.

BRON 3 Deze moderne, gouden halsketting met diamanten en robijnen kost tienduizenden euro’s.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
91 Oriëntatie

5.1 Het rijk van Karel de Grote

BRON 4 Tekening uit een psalmboek uit de negende eeuw. In een psalmboek staan liederen die in de kerk worden gezongen.

Klaar voor de strijd

Mannen te paard zijn op zoek naar hun vijanden. Misschien zijn ze dichtbij, want een van de ruiters richt de scherpe punt van zijn lans alvast naar voren. Om zichzelf te beschermen dragen ze een helm, een schild en een maliënkolder: een lang hemd gemaakt van kleine, ijzeren ringetjes. In de vroege Middeleeuwen zag je zulke groepjes mannen vaak. Het waren ridders in dienst van de heer van een kasteel. Samen met hem moesten ze het omliggende gebied en de bewoners beschermen. Door de plunderende legers en rondtrekkende rovers was dat hard nodig. Maar vaak waren de kasteelheer en zijn ridders zelf het gevaarlijkst voor de bevolking. Zeker in de late negende en de tiende eeuw gedroegen veel kasteelheren zich alsof ze koningen waren, ook al waren ze soms alleen maar de baas over een paar dorpjes. Zulke heren hadden vaak ruzie met elkaar en hun ridders vochten dat uit in kleine, maar bloedige oorlogen. Vooral boeren waren daarvan het slachtoffer, omdat hun akkers door de paarden werden platgetrapt, hun boerderijen verbrand en zijzelf mishandeld of erger. Hoe was het zo ver gekomen? Om dat te begrijpen moet je weten hoe in de vroege Middeleeuwen de macht was verdeeld.

LEERDOELEN

• Je weet hoe het rijk van de Franken ontstond, groeide en uiteenviel.

• Je kunt uitleggen wat feodale verhoudingen in het bestuur zijn.

92 5 Ridders, horigen en monniken

Het rijk van de Franken

In de vierde en vijfde eeuw trokken tijdens de volksverhuizingen verschillende Germaanse volken het Romeinse Rijk binnen. Het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk bleef bestaan, maar in West-Europa was er vanaf 476 geen keizer meer. Germanen stichtten er nieuwe koninkrijken. De Franken waren het machtigste Germaanse volk. Ze leefden in het midden van Duitsland, het noorden van Frankrijk, België en het zuiden van Nederland. Het Frankische volk bestond uit verschillende stammen, elk met een eigen leider. Rond 500 veranderde dat: de Frankische leider Clovis schakelde een voor een de andere leiders uit en werd koning van alle Franken. Bovendien versloeg hij verschillende andere volken en nam hun grondgebied in. Na de dood van Clovis bleven de Franken machtig. In de vroege achtste eeuw onderwierpen ze bijvoorbeeld de Friezen, die toen een veel groter gebied bewoonden dan in onze tijd.

Onder Karel de Grote (768-814) bereikte het Frankische Rijk zijn grootste omvang. Karel overwon de Saksen, die in Noord-Duitsland en Oost-Nederland woonden. Ook veroverde hij Noord-Spanje op de Arabieren. Andere volken dwong hij jaarlijks een grote hoeveelheid zilver te betalen. Zo werd Karel de machtigste heerser van West-Europa. Hij veroverde ook Noord-Italië en in het jaar 800 hielp hij paus Leo, toen die vanwege een opstand Rome moest ontvluchten. Karel trok met zijn leger naar Rome en verjoeg de tegenstanders van de paus. Leo beloonde Karel door hem tot keizer te kronen.

het rijk van Karel de Grote

BRON 5 Het rijk van Karel de Grote.

De edelman Einhard schrijft over de kroning van Karel:

“ De inwoners van Rome hadden paus Leo mishandeld. Ze hadden zijn ogen uitgestoken en zijn tong afgesneden. Daarom riep hij de koning te hulp. Karel ging naar Rome om een eind te maken aan de wanorde in de kerk. Hij bleef er de hele winter. Het was toen dat hij de titel “keizer” ontving. In het begin had hij echt een hekel aan die titel. Hij zei dat hij die dag geen voet in de kerk zou hebben gezet, als hij had geweten wat de paus van plan was.”

Naar: Einhard, Het leven van Karel de Grote (rond 825 v.Chr.).

BRON 6

Praag Karinthië Corsica Saksen Beieren Franken Aken Parijs Barcelona Rome Utrecht Bourgonden Moslims Avaren Noormannen Spaanse Mark Friezen Longobarden 500 km 250 0
93 5.1 Het rijk van Karel de Grote

VAARDIGHEID BETROUWBAARHEID VAN BRONNEN

Kun je de informatie uit een bron geloven? Ofwel: is de bron betrouwbaar? Met deze vraag heb je bij geschiedenis steeds te maken. In veel bronnen staat informatie die niet waar is. Met drie hulpvragen kun je de betrouwbaarheid van bronnen controleren.

1 Wanneer is de bron gemaakt? Wanneer iemand ooggetuige was van een gebeurtenis, maar pas jaren later opschreef wat hij had gezien, liet zijn geheugen hem misschien in de steek. Over het algemeen geldt: hoe minder tijd er zit tussen de gebeurtenis en het maken van de bron, hoe betrouwbaarder de bron is.

2 Hoe kwam de maker van de bron aan zijn informatie? Was hij er zelf bij, of heeft hij zijn informatie van iemand anders? Hoeveel stappen zitten er tussen het opschrijven van een gebeurtenis en die gebeurtenis zelf? Over het algemeen geldt: hoe minder tussenstappen er zijn, hoe betrouwbaarder de bron is.

3 Wat is de bedoeling van de maker van de bron? Wil de maker jou zo goed mogelijk informeren, of wil hij mensen overtuigen van zijn mening? Schrijft hij neutraal over het onderwerp, of juist niet? Over het algemeen: een bron is betrouwbaarder als de maker vooral feiten geeft en onpartijdig vertelt over de gebeurtenis.

Bepalen of een bron betrouwbaar is, is vaak lastig. Een bron kan op het ene punt heel betrouwbaar lijken, maar op het andere juist niet.

Karel als keizer

Voor het eerst sinds de afzetting van de laatste West-Romeinse keizer heerste er in WestEuropa weer een keizer. De vroegere Romeinse keizers lieten dikke wetboeken opstellen om hun rijk beter te kunnen besturen. Karel deed hetzelfde: hij liet de wetten opschrijven van de volken die hij had overwonnen. Zo was het voor iedereen duidelijk aan welke regels ze zich moesten houden. Daarnaast stuurde hij zendgraven op pad: mensen die moesten controleren of de plaatselijke bestuurders hun werk goed deden. Een Frankische koning had geen vaste verblijfplaats. Hij trok met zijn hof van de ene naar de andere plek in zijn rijk. Er was dus geen hoofdstad waar de regeringsgebouwen stonden. Karel de Grote verbleef wel graag in Aken, waar hij een paleis liet bouwen. Die palts leverde hem veel aanzien op. Vooral de kerk in Byzantijnse stijl en de enorme koningszaal trokken de aandacht. Om zijn aanzien verder te verhogen, nodigde hij geleerden uit heel Europa uit om aan zijn hof te komen werken. Bijvoorbeeld de beroemde Engelse geleerde Alcuin, die les gaf op de school bij het paleis. De geleerden bestudeerden vooral de Bijbel en andere boeken over het christendom, maar ook wetenschappen als aardrijkskunde, natuurkunde en sterrenkunde hadden hun belangstelling. Karel wilde bovendien dat ook alle kerken en kloosters in zijn rijk een school hadden, zodat er genoeg goed opgeleide priesters zouden zijn.

BRON 7 Om de handel te bevorderen, liet Karel de Grote zilveren munten slaan. Op deze munt staat: Karolus IMP(erator) AUG(ustus): Karel de verheven keizer.

94 5 Ridders, horigen en monniken

Het bestuur van het rijk

Een ridder moest zelf zijn kostbare paard en wapens aanschaffen. Om dat te kunnen betalen, kregen ridders van de Frankische koningen soms grond in gebruik: een leen. Zo’n stuk land mocht je gebruiken om van te leven, maar het bleef eigendom van degene die het ‘in leen’ gaf. De gever was de leenheer, de ontvanger de leenman. In ruil voor het leen legde de leenman een eed af: een plechtige belofte. Hij zwoer dat hij zijn leenheer trouw zou dienen. Dat betekende vooral dat hij zijn leenheer moest helpen bij een oorlog met een andere heer. Maar ook hielp de leenman zijn leenheer bij het besturen van het land. Bijvoorbeeld door hem advies te geven.

Het Frankische Rijk was verdeeld in gebieden die werden bestuurd door hertogen en graven. Die werden aangesteld door de koning. Een hertog bestuurde een heel groot gebied, bijvoorbeeld dat van een overwonnen volk, zoals de Saksen of de Beieren. Het gebied van een graaf was minder groot en meestal moest hij luisteren naar een hertog. In ruil voor het besturen gaven Karel de Grote en zijn opvolgers ook de hertogen en graven soms land in leen. Zo ontstonden er feodale verhoudingen in het bestuur. Later, ongeveer vanaf de twaalfde eeuw, waren alle hertogen, graven en bisschoppen leenmannen van de koning.

Een bisschop schrijft aan een Franse hertog:

“ Een leenman moet zijn leenheer in alle gevallen trouw helpen met raad en daad. Alleen dan verdient hij zijn leen en is hij trouw aan de eed die hij heeft gezworen. Van zijn kant moet de leenheer tegenover zijn leenman hetzelfde doen. Als hij dat niet doet, zal hij er terecht van worden beschuldigd dat hij zijn eed heeft verbroken. Precies zoals de leenman schuldig is aan ontrouw en eedbreuk, als hij iets doet dat in het nadeel is van zijn heer.”

Naar: Fulbert van Chartres, Brief aan hertog Willem van Aquitanië (rond 1020).

BRON 8

Het rijk valt uiteen

Na de dood van Karel de Grote bestuurde zijn zoon Lodewijk de Vrome het Frankische Rijk. Lodewijk was een minder krachtige vorst dan zijn vader. Na Lodewijks dood viel het Frankische Rijk uiteen, doordat Lodewijks zonen ruzie kregen over de erfenis. In 843 deelden ze het rijk op in drie delen: voor elk een eigen koninkrijk. De oudste zoon werd bovendien keizer, maar zijn twee broers trokken zich weinig van hem aan. Intussen waren er in Europa nieuwe invallers opgedoken. Noormannen (zeelui uit Scandinavië), Hongaren en Arabische zeerovers maakten grote delen van Europa onveilig. De nakomelingen van Karel de Grote waren te zwak om hier iets tegen te doen. De edelen kozen daarom in de tiende eeuw nieuwe koningen uit andere families. Die hadden minder macht dan de eerdere Frankische koningen. Hertogen en graven hadden meestal weinig ontzag voor hun koning. In de praktijk had die alleen iets te vertellen in de streek waar zijn eigen landgoederen lagen, want daar kon hij zijn leenmannen nog steeds belonen met grond. Daarbuiten gingen hertogen en graven steeds meer hun eigen gang. Ze gingen hun gebieden als hun eigendom beschouwen en regeerden er alsof ze onafhankelijke vorsten waren. Ze stelden zelf ook weer leenmannen aan, maar verloren al snel de controle over hen. Vanuit hun kastelen speelden zulke lagere heren met hun ridders de baas over grote delen van het land. Het was een chaotische tijd.

95 5.1 Het rijk van Karel de Grote

BRON 9 Boeren werken op het land. Tekening uit de negende eeuw.

Ploeteren en ploegen

De boeren in bron 9 zijn druk bezig. Het werk lijkt nooit klaar. Altijd valt er wel iets te doen, want iedere maand brengt zijn eigen klussen met zich mee, jaar in jaar uit. De boeren werken hard, maar ze zijn geen slaven. Toch zijn ze niet vrij, want ze mogen het landgoed waarop ze werken niet verlaten. De heer van het landgoed heeft hen namelijk hard nodig: hij kan geen arbeidskrachten missen. Dat komt doordat de handel na de Romeinse tijd minder belangrijk is geworden en de meeste mensen nu van de landbouw leven. Bijna alles wat de mensen nodig hebben om te leven, verbouwen of maken ze zelf. Daarom let de heer er goed op dat zijn boeren hun werk behoorlijk uitvoeren. Er moet straks voldoende graan, groente, fruit, vlees en wol zijn. Maar ook de heer heeft plichten: hij moet de boeren beschermen, want het is een gevaarlijke tijd! Niet alleen voor de mensen op het platteland. Ook voor de mensen die nog in een stad wonen en daar een ambacht uitoefenen of als koopman de kost verdienen, dreigt er altijd gevaar. In deze paragraaf lees je hier meer over.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waardoor er in de vroege Middeleeuwen een landbouwsamenleving ontstond.

• Je kunt met een voorbeeld aantonen dat er ook nog handel bestond.

• Je kunt beschrijven hoe het hofstelsel werkte.

• Je weet waarom mensen horigen werden en wat hun plichten waren.

5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving
96 5 Ridders, horigen en monniken

Verval van handel, nijverheid en steden

In de Oudheid leefde een groot deel van de Europese bevolking in een landbouwstedelijke samenleving. In zo’n samenleving is de landbouw het belangrijkste middel van bestaan en leven de meeste mensen als boer op het platteland. Maar er zijn ook steden, waar mensen van handel en nijverheid leven of voor het bestuur werken. Ze zijn koopman, ambachtsman of ambtenaar.

In de laat-Romeinse tijd ging de economie achteruit. Veel akkers werden niet meer bewerkt, zodat de landbouwproductie daalde. Ook de handel en nijverheid namen af. Dat kwam doordat het een onveilige tijd was. Vreemde volken, zoals de Goten, Vandalen en Alanen, vielen het Romeinse Rijk binnen. Ook trokken er gewapende bendes rond, die kooplui en andere reizigers beroofden. Nadat de laatste Romeinse legioenen voorgoed waren vertrokken, werd het nog onveiliger. Bovendien werden wegen en bruggen minder goed onderhouden. Reizen was toen niet alleen gevaarlijk, maar ook erg lastig. De handel ging nu nog verder achteruit en daardoor nam ook het belang van de steden af. Steden werden veel kleiner en in sommige steden woonde zelfs niemand meer. Zo ontstond er weer een landbouwsamenleving: bijna alle mensen woonden op het platteland en leefden van de landbouw. De meesten woonden en werkten op een domein: het landgoed van een heer.

Het hofstelsel

De heer van een domein kon een koning, edelman, bisschop of abt zijn. Die laatste is het hoofd van een klooster. Het domein werd bewerkt volgens het hofstelsel. Dat hield in dat de landbouwgrond verdeeld was in twee stukken. Op het ene stuk stond de versterkte boerderij of het kasteel. Daar woonde de heer of diens plaatsvervanger met zijn familie, ridders en knechten. In dit stuk lagen ook de akkers, moestuinen en boomgaarden van de heer. Op het andere stuk van het domein lagen de akkers van de boeren die op het domein leefden. Rondom de akkers lagen weides, bossen, heidevelden en moerassen. Daar graasde het vee, verzamelden de boeren brandhout en paddenstoelen, en ging de heer jagen.

Op het domein werd zo’n beetje alles verbouwd en geproduceerd wat nodig was om van te leven. De domeinen waren daarom zelfvoorzienend. Ieder domein had zijn eigen molen, bierbrouwerij, timmerwerkplaats, smederij en visvijver. Het ontbrak aan niets! Er was zelfs een kerkje, waar een priester in opdracht van de heer kerkdiensten hield voor de bewoners van het domein.

Een bevel van Karel de Grote aan de beheerders van zijn domeinen:

“ Iedere beheerder van een van onze domeinen moet ervoor zorgen dat de visvijvers worden onderhouden. Als het kan, moet hij ze uitbreiden. Op plekken waar nog geen visvijvers zijn, moet hij die laten aanleggen als dat mogelijk is. De beheerder moet er ook voor zorgen dat er zoveel mogelijk koestallen, varkensstallen, schaapskooien en geitenhokken zijn. In geen geval mogen ze helemaal ontbreken. Iedere beheerder moet in zijn gebied goede vaklui hebben: hoefsmeden, edelsmeden, schoenmakers, timmerlui, schildenmakers, vissers, zeepmakers, brouwers, bakkers, nettenmakers en alle andere beroepen, die te veel zijn om op te noemen.”

Naar: Bevel over de domeinen (eind achtste eeuw).

BRON 10

97 5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving

Horigen

Het werk op de akkers van de heer werd gedaan door zijn knechten en de horige boeren. Horigen hadden een akker op het domein. Ze hadden drie plichten:

• Ze moesten aan hun heer een deel van hun oogst afstaan als pacht: de huur voor hun akker en voor hun huisje.

• Ze moesten jaarlijks een aantal dagen op de akkers van hun heer werken.

• Ze moesten herendiensten doen: klussen zoals het kasteel repareren of de gracht om het kasteel schoonhouden.

Horigen waren geen slaven, want ze waren niet het eigendom van de heer. Maar ze hoorden wel bij de grond: als de heer een deel van zijn domein verkocht of weggaf, ging dat met de horigen erbij. Zonder zijn toestemming mochten ze het domein niet verlaten.

De heer sprak bovendien recht over zijn horigen. Als ze iets verkeerd hadden gedaan, kon hij hun een boete of een lijfstraf geven.

Sommige horigen waren afstammelingen van slaven uit de Romeinse tijd. Ze hadden van de grootgrondbezitter een stukje grond gekregen om te bewerken. Daar moesten ze wel pacht voor betalen. Zo kon de heer leven van de pacht en zij van de opbrengst van hun akkers. Andere horigen stamden af van vrije boeren die hun eigen grond hadden afgestaan aan de heer. Alleen door iemands horige te worden konden ze in deze onveilige tijd overleven. Zo kreeg de heer er grond en arbeidskrachten bij. En de boeren?

Zij moesten maar afwachten of de heer de bescherming die hij beloofde echt zou geven.

In een wetboek uit het jaar 529 stond een wet die bijna twee eeuwen eerder was gemaakt door de Romeinse keizer Constantius II en nog altijd geldig was:

“ Als iemand een stuk grond wil verkopen of schenken, dan mag hij met de koper of ontvanger niet afspreken dat hij de pachters voor zichzelf houdt om deze naar een andere plek te brengen. Wanneer iemand de pachters nuttig vindt, moet hij ze óf met het stuk grond voor zichzelf houden óf achterlaten op de grond die hij verkoopt, zodat ze koper hen kan gebruiken.”

Naar: Codex van Justinianus (529).

BRON 11

Dorestad

De vroege Middeleeuwen kenden een landbouwsamenleving, maar toch werd er nog steeds handelgedreven in kleine handelssteden. Een voorbeeld is Dorestad. Deze havenstad aan de Rijn was gunstig gelegen, want Dorestad was via rivieren, meren en de Noordzee bereikbaar voor handelaren uit zowel Scandinavië, Engeland, Frankrijk als het Duitse Rijnland. Daardoor verhandelden kooplui uit alle streken allerlei producten in Dorestad, zoals pelzen en barnsteen uit het gebied rond de Oostzee, zwaarden, glaswerk en wijn uit het Rijnland, of laken (een wollen stof) en zout uit onze eigen streken. Ook werd er dure zijde verkocht. Die stof kwam via allerlei tussenposten helemaal uit Azië,

BRON 12 In 1991 werd bij het Friese dorp Tzummarum deze schat opgegraven. Hij bestond uit bijna 2800 zilveren munten waar de Latijnse tekst Dorestatus Monetarius op staat (‘de muntmeester van Dorestad’). Munten met dit opschrift zijn ook teruggevonden in Noorwegen, Engeland en Frankrijk.

98 5 Ridders, horigen en monniken

net als specerijen en grondstoffen voor parfum.

Dorestad lag in het grensgebied tussen de Friezen en de Franken. Lange tijd vochten beide volken om het bezit van de plaats. Zo’n welvarende handelsstad kon namelijk veel geld opleveren, want de kooplui moesten over de handelswaar die ze vervoerden belasting betalen aan de machthebbers: tol. In het begin van de achtste eeuw kregen de Franken Dorestad stevig in handen. Hierna begon de echte bloeiperiode van de stad.

De Noormannen

Zoals veel andere handelssteden kreeg Dorestad in de negende eeuw te maken met plunderende Noormannen. Niet alle Noormannen kwamen met slechte bedoelingen. Vaak wilden ze gewoon handeldrijven. De Noormannen, ook wel Vikingen genoemd, waren goede zeelui. Met hun snelle schepen voeren ze over de Oostzee, de Noordzee en de Atlantische Oceaan. Via IJsland en Groenland bereikten ze rond het jaar 1000 zelfs het noorden van Amerika. Ze vestigden zich daar, maar moesten hun nederzetting uiteindelijk weer opgeven. Soms kwamen de Noormannen niet om te handelen, maar om te roven. Vanaf de tijd van Karel de Grote plunderden ze kloosters, kerken en steden in de Europese kustgebieden. Ook voeren ze met hun schepen over de rivieren dieper landinwaarts om ook daar toe te slaan. Zo werden bijvoorbeeld de inwoners van Utrecht, Dorestad en Maastricht regelmatig het slachtoffer. Uiteindelijk gingen de Noormannen zich ook in WestEuropese kustgebieden vestigen en kwamen delen van Engeland, Noordwest-Frankrijk en Noord-Nederland onder hun heerschappij. Waarschijnlijk hebben de aanvallen van de Noormannen bijgedragen aan het verval van Dorestad. In de tiende eeuw was er van de ooit bloeiende havenstad weinig meer over.

Een bewoner van een klooster schrijft over een gebeurtenis uit het jaar 1006:

“ Plotseling verschenen er zeerovers, afkomstig uit verre landen, met een grote vloot. Ze voeren snel de rivier de Merwede op tot vlakbij de handelsplaats Tiel. Toen de inwoners hoorden dat er zo’n grote meute aankwam, sloegen ze op de vlucht. Ze lieten bijna al hun bezit achter voor die

barbaarse vreemdelingen. Bij Tiel aangekomen trokken de vijanden zonder tegenstand de koopmansnederzetting binnen. Ze sleepten er alle levensmiddelen weg en daarna staken ze de plaats in brand. Ook roofden ze in de Sint Walburgskerk de kleding van de priesters. Ze plunderden het altaar en namen zoveel mogelijk spullen mee.”

Naar: Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd (rond 1020).

BRON 13 Een Noormannenvloot. Tekening uit de twaalfde eeuw. BRON 14
99 5.2 De vroegmiddeleeuwse landbouwsamenleving

5.3 De verspreiding van het christendom

BRON 15 Tekening uit een bijbelboek, gemaakt rond 1000.

Een heilige keizerin

Eerbiedig kijken de vrouw en de man naar Jezus Christus, hoog in de hemel. De vrouw draagt een kroon. Dat is niet zomaar. Ze is Adelheid, de vrouw van de Oost-Frankische koning Otto I. De paus heeft Otto in 962 zelfs tot keizer gekroond. Ook Adelheid heeft veel macht. De tekening is bedoeld om te laten zien dat ze erg gelovig is en samenwerkt met de kerk. De man tegenover haar is namelijk niet haar echtgenoot Otto, maar Odilo, de abt van het rijke en machtige klooster Cluny in Frankrijk. In een klooster leven mannen of vrouwen die zich helemaal aan God willen wijden. Adelheid gebruikte haar invloed en rijkdom om overal in Europa nieuwe kloosters te stichten en bestaande kloosters te steunen en te beschermen. Ook Odilo’s klooster ontving van haar veel geld, juwelen en grond. Als beloning schreef Odilo na Adelheids dood een boek waarin hij haar uitbundig prijst. Een eeuw na haar dood gaf de paus haar de titel ‘heilige’, wat betekent dat Adelheid door haar goede daden en de wonderen die ze had verricht na haar dood een bijzondere plek in de hemel had gekregen. De samenwerking tussen vorsten en kloosterlingen was belangrijk voor de verspreiding van het christendom naar gebieden waar mensen nog in hun oude, voorchristelijke goden geloofden. In deze paragraaf lees je daar meer over.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen om welke vier redenen kloosters belangrijk waren.

• Je kunt beschrijven hoe en waarom vorsten en geestelijken samenwerkten.

• Je kunt beschrijven hoe het christendom werd verspreid.

100 5 Ridders, horigen en monniken

Het ontstaan van kloosters

Toen de Romeinse legers zich in de vierde en vijfde eeuw uit steeds meer West-Europese gebieden terugtrokken, nam in veel steden een bisschop het bestuur over. Hierdoor kreeg de kerk ook politieke macht. Niet alle christenen waren daar blij mee. Volgens hen moest je vooral je best doen om te zorgen dat je na je dood in de hemel kwam. Het leven op aarde vonden ze minder belangrijk. Voor sommigen was de wereld zó onbelangrijk of zelfs slecht, dat ze er zo weinig mogelijk mee te maken wilden hebben. Ze hadden geen interesse in rijkdom, aanzien en macht, en wilden hun leven uitsluitend wijden aan God. Daarom gingen ze in groepen in een klooster wonen. De bewoners van een mannenklooster heten monniken en de bewoonsters van een vrouwenklooster heten nonnen. Ze beloofden plechtig dat ze zouden leven in armoede en in kuisheid (zonder seks) en dat ze gehoorzaam zouden zijn aan het hoofd van het klooster: de abt (man) of abdis (vrouw). Een groot deel van hun tijd brachten de monniken en nonnen door met bidden. Dagelijks waren er in de kloosterkerk van heel vroeg in de ochtend tot ’s avonds laat missen: plechtige bijeenkomsten met gezang en gebeden. Iedereen moest daarbij aanwezig zijn. Alleen wie ziek of heel oud was, mocht in bed blijven liggen.

Het leven in een klooster

In het christelijk geloof is het belangrijk dat mensen elkaar helpen. Daarom verzorgden monniken en nonnen zieke mensen in hun klooster. Ook gaven de kloosters onderdak aan pelgrims en andere reizigers in de gastenzaal. Verder kopieerden de kloosterlingen boeken. Dat was veel werk, want ze deden dat met de hand. Ze schreven vooral bijbelteksten en boeken van andere christelijke schrijvers over. Maar ze kopieerden ook teksten uit de Oudheid. Veel van de Klassieke cultuur ging in de vroege Middeleeuwen in West-Europa verloren. Maar dankzij de kloosters is toch een deel bewaard gebleven. In de eerste kloosters leefden monniken en nonnen erg eenvoudig. Maar kloosters werden steeds rijker, doordat koningen en edelen ze geld, kostbaarheden en grond schonken. Op den duur bezaten veel kloosters grote domeinen, waar horigen het werk deden. Een abt werd zo een machtig man. Net als de paus, bisschoppen en dorpspriesters waren kloosterlingen geestelijken. Het leven van veel geestelijken verschilde in de praktijk vaak weinig van dat van de gewone gelovigen: de leken. Hoge geestelijken, bijvoorbeeld een bisschop of een abt van een rijk klooster, leefden als edelen. Lage geestelijken, zoals dorpspriesters, leefden tussen de gewone mensen. Vaak hadden ze een gezin en een boerderijtje om van te leven.

BRON 16 Rond 980 schonk Mathilde, de zus van een machtige Duitse hertog, dit kruis aan een klooster.

101 5.3 De verspreiding van het christendom

De bekering van Clovis

De meeste Germanen die in de vierde en vijfde eeuw in het Romeinse Rijk kwamen wonen, waren al christelijk. Maar zij behoorden tot een stroming in het christendom die volgens de paus verkeerd was. De Franken waren in de vijfde eeuw geen christenen. In 496 liet hun koning Clovis zich dopen. Door dat ritueel werd hij een christen. Clovis werd gedoopt door een katholieke bisschop: een bisschop die het eens was met de paus. Hierdoor werden Clovis en zijn opvolgers geaccepteerd door de oorspronkelijke, katholieke bevolking van Frankrijk. Vooral de steun van de machtige bisschoppen kwam de Frankische koning goed van pas. Die bisschoppen hielpen hem met het besturen van het land. Ook vertelden de bisschoppen aan het volk dat de koning namens God regeerde. De mensen moesten hun koning dus gehoorzamen. Op zijn beurt hielp de koning de bisschoppen en andere geestelijken. Een voorbeeld daarvan ken je al: Karel de Grote hielp de paus toen die tijdens een opstand in de problemen raakte. Daarnaast steunde de koning missionarissen om het christendom verder te verspreiden. Dat gebeurde vaak met geweld. Na de doop van koning Clovis moesten alle Franken christen worden. Sommigen deden dat vrijwillig, maar anderen werden daartoe gedwongen.

De god van koningin Clothilde helpt Clovis:

“ Koningin Clothilde, die christen was, smeekte haar man Clovis dat hij zich zou bekeren tot de ware God en zijn eigen afgoden zou afzweren. Maar niets kon de koning overtuigen. Toen brak er een bloedige oorlog uit met de Alemannen. De legers van Clovis stonden op het punt te verliezen. Clovis richtte zijn blik naar de hemel. Hij had spijt. Met tranen in zijn ogen zei hij: ‘Jezus Christus, Clothilde beweert dat u de zoon bent van de ware God. Als u mij de overwinning schenkt over mijn vijanden, zal ik in u geloven en me laten dopen. Ik heb tot mijn eigen goden gebeden, maar die helpen me niet. Ik begrijp nu dat ze helemaal geen macht hebben. Ik bid nu tot u. Ik wil in u geloven, maar eerst moet u me van mijn vijanden redden.’ Nog voordat hij was uitgesproken, sloegen de Alemannen op de vlucht.”

Naar: Gregorius van Tours, Geschiedenis van de Franken (594).

BRON 17

ONS BESTUUR KERK EN STAAT

In Nederland zijn het bestuur en de godsdienst van elkaar gescheiden. De regering bemoeit zich niet met het geloof van de mensen. Iedereen mag zelf weten wat hij gelooft en hoe en met wie hij dat doet. Het maakt niet uit of je christen, moslim, jood, hindoe of boeddhist bent of helemaal nergens in gelooft. Dit heet het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In ons land en in veel andere landen staat dit recht in de wet, maar er zijn ook landen waar de regering vertelt wat de burgers moeten geloven. Het leven van mensen met een ander geloof of andere ideeën is in die landen erg moeilijk en soms zelfs gevaarlijk.

In Nederland hebben de leiders van kerken, moskeeën, synagogen en tempels geen taak in het bestuur van het land. Sommigen van hen hebben veel gezag, omdat mensen hen respecteren. Veel mensen luisteren bijvoorbeeld graag naar wat de paus zegt over problemen in de wereld, zoals oorlog, armoede en ongelijkheid. De paus is het staatshoofd van Vaticaanstad, een ministaatje binnen Rome. Maar buiten Vaticaanstad hebben hij en andere geestelijken geen officiële politieke macht.

102 5 Ridders, horigen en monniken

De bekering van heel Europa

De Friezen en de Saksen leefden buiten de grenzen van het Romeinse Rijk. Daardoor leerden ze het christendom niet kennen en geloofden ze in hun eigen goden, zoals Donar, Wodan en Freya. Missionarissen probeerden hen tot het christendom te bekeren. De Engelsman Willibrord begon in 690 onder de Friezen het christelijk geloof te verkondigen. Daarvoor bouwde hij kerkjes op plekken die voor de Friezen heilig waren, bijvoorbeeld bij een oud tempeltje of bij een bron waaruit geneeskrachtig water zou stromen. De Friezen en hun leider Radbod kwamen in verzet. Ze vielen christelijke nederzettingen en kerken aan. Willibrord had daardoor weinig succes. De paus vond de bekering van nieuwe volken echter belangrijk. Daarom probeerde Willibrords landgenoot Bonifatius het later opnieuw, maar hij werd in 754 door Friezen vermoord. De christenen zagen hem als martelaar. De Friezen werden pas christelijk toen de Franken hen in een oorlog versloegen en hen daartoe dwongen. Niet veel later overkwam de Saksen hetzelfde: Karel de Grote versloeg hen en dwong hen christen te worden. Wie de oude goden bleef vereren werd ter dood veroordeeld. De Noormannen in Scandinavië en de Slavische volken in Oost-Europa hielden het langst vast aan hun eigen geloof. Toen rond het jaar 1000 ook deze volken werden bekeerd, was bijna heel Europa christelijk.

103 5.3 De verspreiding van het christendom
BRON 18 De missionaris Bonifatius bij de Friezen. Afbeelding uit de elfde eeuw.

Een nieuw geloof: de islam

BRON 19 Mohammed met enkele volgelingen, kort voor de Slag bij Badr. Afbeelding uit ongeveer 1315.

De Slag bij Badr

Een groep Arabische ruiters staat klaar voor de strijd. Ze zijn lichtbewapend en zitten op slanke, snelle paarden. Een van de ruiters is de koopman Mohammed, die met zijn mannen van plan is een karavaan uit zijn geboortestad Mekka te overvallen. Dat hebben ze vaker gedaan sinds ze twee jaar geleden uit Mekka moesten vluchten. Maar deze keer komt een leger uit Mekka de karavaan te hulp. Het loopt uit op een veldslag: in de buurt van de plaats Badr verslaan Mohammeds mannen hun vijanden. Volgens latere verhalen vond de Slag bij Badr plaats in 624. Na de veldslag brak er oorlog uit en zes jaar later keerde Mohammed als overwinnaar terug naar Mekka. Daarna zetten Mohammed en zijn volgelingen de strijd voort. Ze voerden oorlog om hun nieuwe geloof, de islam, te verspreiden. Ook na Mohammeds dood. Zijn aanhangers hadden veel succes, want de Arabische ruiters waren wendbaar in veldslagen en konden zich vliegensvlug over grote afstanden verplaatsen. Het is niet duidelijk wie van de mannen in bron 19 Mohammed is. Dat is veelzeggend: over zijn leven is weinig met zekerheid bekend. Verhalen over hem zijn pas ruim een eeuw na zijn dood opgeschreven. Het is daarom moeilijk te zeggen wat daarvan echt is gebeurd en wat later is bedacht. Wat wél zeker is: Mohammeds geloof werd een wereldgodsdienst. In deze paragraaf lees je hoe dat verliep. Ook maak je kennis met de Arabische cultuur uit die tijd.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe de islam ontstond en zich verspreidde.

• Je kunt voorbeelden geven van de cultuur van de Arabieren in de Middeleeuwen.

5.4
104 5 Ridders, horigen en monniken

Een nieuwe godsdienst

Mekka lag op een kruispunt van karavaanwegen. Het was een welvarende stad. Kooplui voerden op hun kamelen, paarden en ezels goederen uit alle windstreken aan. Mensen kwamen ook naar de stad om offers te brengen aan godenbeelden die in een gebouw stonden dat de Ka’aba heet. Volgens de verhalen protesteerde Mohammed tegen de verering van de godenbeelden. Hij vertelde dat er maar één god bestond: Allah. Door zijn boodschap kreeg hij vijanden en in 622 vluchtte hij naar Medina, een stad driehonderd kilometer verderop. Deze gebeurtenis is het begin van de islamitische jaartelling. Toen hij later terugkeerde en de baas was over Mekka liet hij de beelden uit de Ka’aba weghalen.

tot 661 tot 750 tot 632

BRON 20 De Arabische veroveringen.

De Arabische veroveringen

Na Mohammeds dood gingen de veroveringen nog sneller. Dat had verschillende oorzaken.De Arabieren waren goed getraind in snelle verrassingsaanvallen op hun paarden en kamelen. Verder vochten ze fanatiek, doordat ze niet alleen hoopten op buit, maar ook op een plaatsje in de hemel. Dat werd beloofd aan iedereen die in de jihad zou sneuvelen. Tot slot waren hun tegenstanders verzwakt. De twee machtigste staten in het gebied, het Byzantijnse Rijk en het Perzische Rijk, hadden kort tevoren een zware oorlog tegen elkaar gevoerd. Dat had hen uitgeput, zodat ze weinig tegenstand konden bieden aan de Arabische invallers.

Zo veroverden Mohammeds opvolgers, de kaliefen, binnen vijfentwintig jaar het hele Midden-Oosten. Daarna was Noord-Afrika aan de beurt: het enorme gebied tussen Egypte en het huidige Marokko viel in hun handen. In 711 staken Arabieren samen met Noord-Afrikaanse berbers over naar Spanje, waar ze het koninkrijk van de Germaanse Visigoten veroverden. In 717-718 belegerden ze zelfs Constantinopel, de hoofdstad van

Rome Constantinopel Jeruzalem Medina Mekka Bagdad Córdoba MiddellandseZee
1.000 km 500 0
Indische Oceaan
105 5.4 Een nieuw geloof: de islam

het Byzantijnse Rijk. Het lukte ze niet de stad te veroveren. Rond 732 werd een ander moslimleger bij de Franse stad Poitiers verslagen door de Franken onder leiding van Karel Martel, de grootvader van Karel de Grote. Daardoor beperkte de macht van de Arabieren in Europa zich tot Spanje.

Mensen bekeren zich tot de islam

In de veroverde gebieden bekeerden de meeste mensen zich op den duur tot de islam.

Joden en christenen mochten hun eigen geloof houden, omdat ze net als de moslims in één god geloven. Allah is dezelfde god als de god van de joden en christenen, alleen geloven die niet dat Mohammed een profeet of boodschapper van God was geweest. Ook hebben de joden en christenen net als de moslims een heilig boek. Mohammed had ze daarom de ‘mensen van het boek’ genoemd.

Joden en christenen werden dus niet vervolgd, maar ze hadden niet dezelfde rechten als moslims. Ze moesten een speciale belasting betalen en ze hadden te maken met allerlei andere beperkingen. In het begin hielden veel mensen hun eigen geloof, maar toen de Arabische overheersing langer duurde, kozen steeds meer mensen toch voor de nieuwe godsdienst.

Verovering was niet de enige manier om de islam te verspreiden: handelaren brachten de islam ook naar gebieden die niet door de Arabieren waren onderworpen. Op deze manier verspreidde de islam zich in de loop van de eeuwen over grote delen van Afrika en Azië.

Een verdrag tussen christenen en moslims:

“ Wij christenen zullen in onze stad geen nieuwe kloosters en kerken bouwen. We zullen respect tonen voor moslims en voor hen opstaan als zij tijdens een bijeenkomst willen zitten. We zullen geen zadel gebruiken bij het paardrijden en geen zwaarden of andere wapens dragen.

Wij beloven dit alles te zullen naleven in naam van onszelf en onze geloofsgenoten. In ruil daarvoor staan wij onder uw bescherming. Als we een van de voorwaarden van dit verdrag verbreken, verliezen wij uw bescherming. U hebt dan het recht om ons als vijanden en rebellen te behandelen.”

Naar: Het Verdrag van kalief Omar (regeerde van 634 tot 644, maar de tekst is waarschijnlijk uit de negende eeuw).

BRON 21

Kalief Haroen ar-Rashid

Door hun veroveringen kwamen de Arabieren in contact met veel andere volken en culturen. Van die volken namen ze veel over. Kaliefs en andere leiders lieten boeken van Griekse, Perzische en Indische geleerden in het Arabisch vertalen. Aan hun hof trof je wetenschappers en kunstenaars uit allerlei landen aan. De Arabische kennis over geneeskunde, wiskunde, sterrenkunde en geografie liep in die tijd ver voor op die in WestEuropa, waar veel van de Klassieke cultuur verloren was gegaan. Het hoogtepunt van de Arabische beschaving werd bereikt onder kalief Haroen arRashid, een tijdgenoot van Karel de Grote. Bagdad was toen de hoofdstad van het Arabische rijk. De stad had bijna een miljoen inwoners, wat voor die tijd enorm veel was. Het was ook een erg welvarende stad. Karavanen brachten er producten uit alle delen van de toen bekende wereld. Uit China kwamen zijde en porselein, uit India en Indonesië specerijen, uit Afrika goud en ivoor, uit Europa slaven, bont en wapens. Om de handel makkelijker te maken, bestonden er zelfs een soort banken. Daar kon je een cheque (een papieren bewijsstuk) die je duizenden kilometers verderop had gekregen, inwisselen tegen geld. Voor het bestuur van zijn rijk had Haroen goed opgeleide ambtenaren in

106 5 Ridders, horigen en monniken

dienst. Ze haalden voor hem de belasting op, zorgden voor rechtspraak en brachten zijn boodschappen over aan andere vorsten.

Einhard schrijft over Haroen ar-Rashid en Karel de Grote:

“ Met Haroen, de kalief van de Arabieren, was Karel heel goed bevriend. Van alle vorsten in de wereld respecteerde de kalief hem het meest. Karel stuurde boodschappers om het heilige graf van Jezus te bezoeken. Toen ze aan Haroen vertelden wat ze verlangden, gaf die meteen toestemming. Ook plaatste hij die heilige plek onder het gezag van de keizer. Toen de boodschappers teruggingen naar huis, stuurde hij zijn eigen gezanten met hen mee. De gezanten brachten Karel prachtige geschenken: dure stoffen, specerijen en andere kostbare spullen. Een paar jaar eerder had Haroen hem al zijn enige olifant gestuurd, toen Karel daar om had gevraagd.”

Naar: Einhard, Het leven van Karel de Grote (rond 825).

BRON 22

107 5.4 Een nieuw geloof: de islam
BRON 23 Het interieur van de Mezquita, de moskee die de moslims in de negende eeuw in Córdoba (Zuid-Spanje) bouwden. De Mezquita is nu een kerk.

BRON 24 Keizer Nikephoros vlucht voor een woedende menigte. Tekening uit de twaalfde eeuw.

Stenen voor de keizer

Mensen joelen en schreeuwen naar de man op de ezel en dreigen stenen naar hem te gooien. Ze jagen hem weg! De man kijkt nog even om, maar maakt zich dan snel uit de voeten. Het is de Byzantijnse keizer Nikephoros, die regeerde van 963 tot 969. Op Hemelvaartsdag, een christelijke feestdag, wil hij een kerk net buiten Constantinopel bezoeken. Zo laat de keizer zien dat hij niet zomaar een machthebber is, maar een goede, christelijke vorst. Het is een plechtige gebeurtenis, die ieder jaar plaatsvindt. Maar vandaag wacht een opgewonden menigte hem op en begint hem uit te schelden. Ze zijn kwaad omdat hun familieleden kortgeleden zijn omgekomen in het Hippodroom, het stadion van de stad. Onder de toeschouwers brak paniek uit. Toen ze probeerden bij een van de uitgangen te komen, werden veel mensen vertrapt in het gedrang. De mensen in de bron geven Nikephoros daarvan de schuld. Ze zijn zo boos dat ze hem met afval en stenen bekogelen. De keizer kan nog net op tijd ontsnappen. Het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk bleef nog bijna duizend jaar bestaan nadat in 476 de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk was afgezet. In deze paragraaf leer je hoe de Byzantijnen hun rijk bestuurden en verdedigden. Ook lees je over de verschillen tussen hun kerk en de katholieke kerk van Rome.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe het Byzantijnse Rijk werd bestuurd en verdedigd.

• Je kunt uitleggen waarom het christendom in Oost-Europa anders is dan in West-Europa.

5.5 Het Byzantijnse Rijk WERELDGESCHIEDENIS
Nederland Byzantijnse Rijk
108 5 Ridders, horigen en monniken

Net als de Romeinen

De Byzantijnen spraken Grieks, maar ze zagen zichzelf als Romeinen. Hun bestuur leek veel op dat van het Romeinse Rijk. Er was een senaat en de keizer had goed opgeleide ambtenaren in dienst die de belastingen inden en verafgelegen delen van het rijk bestuurden. Zijn hofhouding bestond uit talloze ministers, kamerheren en andere dienaren. Net als de Romeinse keizers maakte hij wetten en liet hij paleizen, badhuizen, forten, aquaducten, bruggen en wegen bouwen.

Het Byzantijnse Rijk had veel buurvolken en werd dan ook vaak aangevallen. Toch overleefde het rijk steeds. Dat kwam onder meer doordat de hoofdstad Constantinopel was beschermd door hoge, dikke muren en het leger goed was georganiseerd. Met dat leger heroverde keizer Justinianus in de zesde eeuw zelfs gebieden die Germaanse volken hadden bezet. Helaas voor de Byzantijnen verloren ze veel van die gebieden weer snel. Net als de Romeinse keizers probeerde de Byzantijnse keizer het volk tevreden te houden met ‘brood en spelen’. Hij liet enorme hoeveelheden broden bakken en deelde die uit aan de driekwart miljoen inwoners van Constantinopel. In het Hippodroom organiseerde hij paardenraces. Terwijl het publiek juichte en joelde, streden de wagenmenners om de overwinning. Tijdens de pauzes zorgden acrobaten, dansers en muzikanten voor nog meer vermaak. Toch kwam het volk soms in opstand, zoals Nikephoros op Hemelvaartsdag merkte.

De Byzantijnse kerk

De Byzantijnse keizer beschouwde zichzelf als Gods plaatsvervanger op aarde. Ook al kwamen ze soms in verzet, de keizer eiste absolute gehoorzaamheid van al zijn onderdanen: leken én geestelijken. Hij was de voorzitter van belangrijke kerkvergaderingen en besliste over de regels van het geloof. Ook benoemde hij de bisschoppen, waaronder de patriarch van Constantinopel, de voornaamste Byzantijnse geestelijke.

BRON 25 Keizer Justinianus, met links van hem zijn ministers en lijfwachten, en rechts belangrijke geestelijken. Mozaïek uit de zesde eeuw in de San Vitalekerk in Ravenna, een Italiaanse stad die toen deel uitmaakte van het Byzantijnse Rijk.

Tussen de patriarch en de paus in Rome was veel concurrentie. De paus wilde de enige leider zijn van de christelijke kerk, maar daar verzette de patriarch zich tegen. Constantinopel was in die tijd immers veel groter en machtiger dan Rome. Daarnaast hadden de twee een meningsverschil over de uitleg van het geloof en waren ze het oneens over sommige regels voor de geestelijken. Mochten die trouwen of niet? In 1054 liep de ruzie zo hoog op dat de paus en de patriarch elkaar vervloekten. Vanaf toen bestonden er twee christelijke kerken: een katholieke kerk met als hoofd de paus in Rome, en een orthodoxe kerk. In het katholieke West-Europa spraken de geestelijken in de kerk Latijn, in het orthodoxe Oost-Europa was dat Grieks of Kerkslavisch. Omdat Byzantijnse missionarissen de Slavische volken van Oost-Europa tot het christendom hadden bekeerd, gebruikten deze volken dezelfde regels en gewoonten als de Byzantijnse christenen. Ook is hun cyrillische schrift afgeleid van het Griekse alfabet en niet van het Latijnse, zoals het onze.

109 5.5 Het Byzantijnse Rijk Wereldgeschiedenis

Op onderzoek in de vroege Middeleeuwen

STELLING

Theophanu werd gehaat omdat ze een vrouw met macht was.

Een Byzantijnse prinses in het Westen

In 972 arriveerde de Byzantijnse prinses Theophanu aan het hof van de Duitse keizer Otto I om te trouwen met zijn zoon. Theophanu maakte veel indruk met de bruidsschat die ze meebracht: deze bestond uit kostbare zijden stoffen, dure sieraden, schitterende kunstwerken en prachtig geïllustreerde boeken. Een jaar na de bruiloft volgde haar man zijn vader op als keizer Otto II. Het huwelijk was bedoeld om een eind te maken aan de machtsstrijd tussen het Byzantijnse Rijk en het Duitse Keizerrijk. Toch begon Theophanu’s echtgenoot Otto II in 983 weer een oorlog tegen de Byzantijnen. Hij leed een zware nederlaag en overleed kort daarna aan malaria. Hoewel hun zoontje Otto III pas drie jaar oud was, werd hij toch de nieuwe keizer. Daarom regeerde Theophanu samen met haar schoonmoeder Adelheid namens Otto III over het rijk. Toen de twee vrouwen al snel ruzie kregen, zette Theophanu Adelheid aan de kant en regeerde alleen verder. Ze ondertekende documenten weleens met ‘keizer Theophanu’ om te laten zien dat ze even belangrijk was als een mannelijke vorst. Ze was een vrouw met macht. Was ze dáárom niet populair? Veel bronnen uit die tijd zijn namelijk erg negatief over Theophanu. Blijkbaar hadden mensen een hekel aan haar. Waarom was dat?

VERDIEPING
BRON 26 Otto II en Theophanu met tussen hen in Jezus Christus. Ivoren reliëf, rond 980.
110 5 Ridders, horigen en monniken

Een monnik beschrijft Theophanu’s reactie op het nieuws van de dood van Otto II:

“ Toen Theophanu hoorde dat haar man was overleden, begon ze onmiddellijk schaamteloos te praten. Zo grillig zijn vrouwen. Als Griekse prees ze haar landgenoten de hemel in. Met de grofste beledigingen gaf ze haar overleden man de schuld van het verliezen van de oorlog. Ze beweerde dat de mensen hem vaak hadden geprezen om zijn dapperheid, maar dat hij zich wel heel makkelijk had laten verslaan door haar landgenoten.”

Naar: Alpertus van Metz, Het leven van bisschop Diederik I van Metz (rond 1005).

BRON 27

Een non heeft een visioen:

“ Theophanu verscheen na haar dood in een visioen aan een non. Ze smeekte de non voor haar te bidden. De non vroeg wie zij was. Ze antwoordde: “Ik ben Theophanu, die ooit uit Constantinopel is gekomen en de echtgenote was van keizer Otto II.”

De non vroeg hoe het met haar ging. “Erg slecht”, antwoordde Theophanu, “ik lijd onder vreselijke kwellingen.” “Hoe komt dat?”, vroeg de non.

BRON 29

Odilo, de abt van Cluny, schrijft over Theophanu en Adelheid:

“ Die Griekse keizerin zorgde heel goed voor zichzelf en haar vrienden, maar ze maakte haar schoonmoeder het leven zuur. Zelfs zei ze dreigend: “Als ik nog één jaar leef, zal Adelheid niet meer macht hebben dan over een gebied dat zo groot is als mijn handpalm.” God strafte haar voor deze onverstandige uitspraak: binnen vier weken was ze dood, terwijl Adelheid nog gelukkig verder leefde.”

Naar: Odilo van Cluny, Het leven van keizerin Adelheid (rond 1000).

BRON 30

Een historica legt uit hoe geestelijken over vrouwen dachten:

“ De manier waarop middeleeuwse schrijvers over vrouwen dachten, was gebaseerd op het idee dat vrouwen minderwaardig waren. Dat was een logisch gevolg van Eva’s zonde in het paradijs. Belangrijke en gezaghebbende kerkvaders schreven vreselijke dingen over vrouwen. Dat had een enorme invloed op hoe geestelijken in latere eeuwen over vrouwen schreven.”

Naar: Margaret Wade Labarge, Vrouwen in het middeleeuwse leven (1986).

BRON 28

Theophanu antwoordde: “Ik bracht veel overbodige spullen en nieuwe modes naar Duitsland, die voor Griekse vrouwen gewoon zijn, maar die hier nog onbekend waren. Door mijn slechte voorbeeld bracht ik andere vrouwen op het verkeerde pad. Vanwege deze zonden verdien ik het tot in de eeuwigheid te worden verdoemd.””

Naar: Otloh van Sankt Emmeran, Boek van de visioenen (rond 1065).

31 In Nijmegen kun je sinds 2020 deze muurschildering over het leven van Theophanu zien.

BRON
111 Op onderzoek in de vroege Middeleeuwen Verdieping

476 laatste West-Romeinse keizer wordt afgezet

496 Clovis wordt gedoopt

622 Mohammed vlucht van Mekka naar Medina

630 Mohammed verovert Mekka

LEERDOELEN

• Je weet hoe het rijk van de Franken ontstond, groeide en uiteenviel.

• Je kunt uitleggen wat feodale verhoudingen in het bestuur zijn.

• Je kunt uitleggen waardoor er in de vroege Middeleeuwen een landbouwsamenleving ontstond.

• Je kunt met een voorbeeld aantonen dat er ook nog handel bestond.

• Je kunt beschrijven hoe het hofstelsel werkte.

• Je weet waarom mensen horigen werden en wat hun plichten waren.

• Je kunt beschrijven hoe het christendom werd verspreid.

• Je kunt uitleggen om welke vier redenen kloosters belangrijk waren.

• Je kunt beschrijven hoe en waarom vorsten en geestelijken samenwerkten.

• Je kunt uitleggen hoe de islam ontstond en zich verspreidde.

• Je kunt voorbeelden geven van de cultuur van de Arabieren in de Middeleeuwen.

711 Arabieren veroveren Spanje

732 Karel Martel verslaat Arabieren bij Poitiers

754 Bonifatius wordt vermoord

843 het Frankische Rijk wordt in drieën gedeeld de paus kroont Karel de Grote tot keizer

LEERDOELEN WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt beschrijven hoe het Byzantijnse Rijk werd bestuurd en verdedigd.

• Je kunt uitleggen waarom het christendom in Oost-Europa anders is dan in West-Europa.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

• Je kunt nagaan of bronnen bruikbaar zijn.

• Je kunt nagaan hoe betrouwbaar informatie in bronnen is.

Afsluiting 400 500 600 700 800 900 1000
112 5 Ridders, horigen en monniken

5.1 5.2

edele Iemand die bij de adel hoort: mensen die door hun afkomst speciale rechten hadden. In de Middeleeuwen bestuurden edelen in naam van de koning het land. feodale verhouding De relatie tussen een leenheer en zijn leenman, die tot stand komt door een belofte van trouw. leen Stuk grond dat de leenman mag gebruiken, maar dat eigendom blijft van de leenheer. leenheer Vorst of edelman die in ruil voor bepaalde diensten grond in leen geeft aan een leenman.

leenman Ontvanger van een leen. In ruil voor het leen moet de leenman zijn leenheer helpen bij het bestuur en in de oorlog.

domein Landgoed van een heer.

herendiensten Klussen die een horige voor de heer van het domein moest doen.

horige Boer die gebonden is aan het domein waar hij woont.

5.3

5.4

zelfvoorzienend Vrijwel alles wat nodig is om te leven, verbouwen en maken mensen zelf, op de plaats waar zij wonen. Een ander woord voor zelfvoorzienend is autarkisch. geestelijke Iemand die in dienst is van de kerk, zoals een bisschop, priester of kloosterling.

leek Een (gewone) gelovige die geen geestelijke is.

martelaar Iemand die sterft voor zijn geloof of er veel persoonlijke offers voor brengt. missionaris Iemand die het geloof verspreidt. pelgrim Iemand die een tocht maakt naar een plaats die heilig is volgens zijn geloof. jihad Heilige oorlog van de moslims. kalief Titel van de opvolgers van Mohammed, die aan het hoofd staan van de islamitische gemeenschap.

Noormannen

AtlantischeOceaan

Arabieren

Angelsaksen

Kelten

Poitiers

Córdoba

Noordzee Oostzee

Dorestad Friezen

Saksen

Aken

Spaanse

Mark

VAN KIEV Avaren

Zwarte Zee

FRANKISCHE RIJK Bagdad

Constantinopel

OOST-ROMEINSE RIJK

Middellandse Zee

Arabieren

grenzen volgens Verdrag van Verdun (843)

BRON 32 Europa en de Arabische wereld in de negende eeuw.

Begrippen
1.000 km 500 0
Rome Mekka
K A L I F A A T V A N BAGD A D RIJK
Kiev
113 Afsluiting

6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Oriëntatie

De kathedraal van Troyes

Hoog rijst het gebouw boven de daken van de stad uit. Het dak is 28 meter hoog, de toren zelfs 62 meter. Het gebouw heeft vele ramen, waarin gebrandschilderd glas zit. Als de zon erdoorheen valt, zie je binnen allerlei kleuren op de muren. Dit gebouw is de kathedraal van de Noord-Franse stad Troyes. Een kathedraal is de kerk van de bisschop van een stad. Zoals aan de meeste kathedralen is ook aan die van Troyes eeuwenlang gewerkt. Een paar keer verwoestte een storm of brand de kerk. Vaak ook stortte iets in door constructiefouten. Dat was geen wonder, want deze manier van bouwen was nieuw. De mensen moesten het al doende leren. Door de hoge muren en talloze ramen was deze gotische bouwstijl kwetsbaar. Maar als het weer eens misging, begonnen ze gewoon opnieuw. Een kathedraal bouwen kostte veel geld, maar Troyes was een welvarende stad. Twee keer per jaar was hier een markt, die wekenlang duurde. Kooplui uit allerlei landen kwamen hier dan hun spullen verhandelen. In Troyes woonden behalve handelaren ook ambachtslieden. In de smalle straatjes hadden ze hun werkplaatsen. Veel inwoners droegen met geld bij aan de bouw van de kathedraal. Maar ambachtslieden hielpen ook mee als metselaar, timmerman, glasbrander, steenhouwer of smid. De kathedraal was de trots van de stad.

1 3000
v.Chr.
BRON 1 De kathedraal van de stad Troyes in Noord-Frankrijk. Foto uit onze tijd.
114 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

In dit hoofdstuk

Troyes was een van de vele plaatsen in Europa die in de late Middeleeuwen uitgroeiden tot belangrijke steden. Deze ontwikkeling begon met verbeteringen in de landbouw. De oogsten werden daardoor groter en boeren hielden landbouwproducten over. Daardoor hoefde niet iedereen meer boer te zijn en sommige mensen werden ambachtsman of handelaar. Zij gingen in steden wonen, die daardoor groter en rijker werden. De economie bloeide en overal in Europa ontstonden handelsnetwerken. Ook in Frankrijk ging het zo. Frankrijk was rond het jaar 1000 nog niet het land dat we nu kennen. Er was wel een koning, maar in grote delen van het land hadden edelen het voor het zeggen. Zij bestuurden hun gebieden zonder zich veel aan te trekken van de koning. Maar langzaam veranderde dat. De koning kreeg meer macht en onderwierp opstandige edelen. In andere landen, bijvoorbeeld Engeland, gebeurde hetzelfde. Ook de bewoners van de steden wilden meer macht. Zij verdienden het geld en betaalden belasting. In ruil daarvoor wilden ze mee kunnen beslissen over het bestuur van hun stad. Ten slotte was er nog de kerk, die in de Middeleeuwen veel invloed had. In dit hoofdstuk lees je hoe koningen, mensen in de steden, edelen en kerk streden om de macht.

1000 1500 1600 1700 1800 1900 1950 500
BRON 2 Kroning van een middeleeuwse koning. Tekening uit een Engels boek uit de dertiende eeuw.
115 Oriëntatie
BRON 3 Kroning van Charles III tot koning van het Verenigd Koninkrijk op 6 mei 2023.

In een middeleeuwse bank

Het is een drukte van jewelste. Een man schudt een zak munten leeg op de tafel terwijl een andere man ze al begint te tellen. De man tussen hen in kijkt of dat eerlijk gebeurt. Links bergt iemand een geldzak op in een grote kist. Die gaat straks op slot. Achter hem zijn twee mannen druk in gesprek, waarschijnlijk bespreken ze hun zaken.

In veel laatmiddeleeuwse steden vond je zulke banken. Ze waren hard nodig. De handel bloeide op en om te kunnen handelen, had je geld nodig. Iedere stad had zijn eigen munten en bepaalde zelf de waarde ervan. Dat maakte handeldrijven erg ingewikkeld, maar bij een bank kon je munten omruilen tegen de munten van de plaats waar je was. Bankiers bedachten ook manieren waardoor kooplui op reis geen geld meer hoefden mee te nemen. Dat was veiliger, want wie veel geld bij zich had, kon overvallen worden. Ook kon je bij een bank geld lenen als je een plan had waarmee je veel kon verdienen, maar zelf nog niet genoeg geld had om ermee te beginnen.

Door de opbloei van de handel en de nijverheid ging het goed met de steden. Veel Europese steden ontstonden tussen 1000 en 1350. Waarom dat gebeurde, wie er in de steden woonden en hoe kooplieden uit verschillende steden met elkaar handelden, leer je in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom in Europa vanaf de elfde eeuw steden ontstonden en bestaande steden groeiden.

• Je kunt beschrijven hoe burgers hun stad bestuurden.

• Je kunt beschrijven hoe ambachtslieden en handelaren zich organiseerden.

6.1
stad
De middeleeuwse
BRON 4 Op deze tekening uit de veertiende eeuw zijn bankiers en handelaren druk in de weer.
116 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Van het platteland naar de stad

Vanaf de elfde eeuw leverde de landbouw in West-Europa grotere oogsten op. Dat kwam doordat er meer landbouwgrond kwam toen mensen bosgebieden en moerassen voor landbouw geschikt maakten. Daarnaast gingen boeren hun grond efficiënter gebruiken. Ze verdeelden die bijvoorbeeld in drie stukken die ze afwisselend gebruikten: een deel voor zomergraan, een deel voor wintergraan en een deel dat braak bleef liggen. Dankzij dit drieslagstelsel werd de opbrengst van de akkers groter. Ook ontwikkelden boeren een betere ploeg. Die was van ijzer en kon worden getrokken door een paard. Daarmee ging het werk sneller dan met de houten ploeg, die werd getrokken door trage, logge ossen. Toen de oogsten toenamen, gingen boeren hun overschot verkopen op de markt van een stadje in de buurt. Sommigen bleken zulke goede handelaren, dat ze zich als koopman in de stad vestigden. De heren van de domeinen wilden hun horigen eerst niet laten vertrekken. Soms probeerden ze hen zelfs met geweld terug te halen. Maar toen het gebruik van de nieuwe landbouwtechnieken toenam, hadden de heren minder horigen nodig. Het werd daardoor voor een boer makkelijker om naar de stad te verhuizen en zich daar als burger te vestigen. Steeds meer mensen deden dat, zodat steden groeiden. Ook kwamen er nieuwe steden bij. Deze verstedelijking was het sterkst in Vlaanderen en Noord-Italië. Daar veranderde de landbouwsamenleving in een landbouw-stedelijke samenleving. Andere gebieden zouden volgen.

Ambachtsgilden

Burgers die in een stad hetzelfde beroep hadden, zoals wevers, leerlooiers, bierbrouwers of mandenmakers, hadden elk een eigen beroepsorganisatie: een ambachtsgilde. Je mocht een beroep alleen uitoefenen als je daar lid van was. Om een eigen bedrijf te beginnen, moest je eerst ‘meester’ in het beroep worden. Dat werd je nadat je het beroep in de praktijk had geleerd bij iemand die al meester was, en nadat je een examen had afgelegd. Zo zorgde het gilde voor de opleiding van nieuwe vakmensen. Het ambachtsgilde had veel invloed op het werk en het leven van de leden. Het bepaalde de hoogte van de lonen en de prijs van de producten. Controleurs letten erop dat een product van goede kwaliteit was en bijvoorbeeld de juiste maat of het juiste gewicht had. Het ambachtsgilde zorgde ook voor zieke leden, en het hielp de weduwe en kinderen van een overleden gildelid. Wanneer er iets te vieren was, bijvoorbeeld de feestdag van een heilige, deden de leden dat samen. Ze liepen dan als groep mee in een optocht door de stad en droegen het beeld van de heilige. Na afloop van zo’n processie hadden ze een gezamenlijke maaltijd, waarbij ze veel aten, dronken, zongen en dansten. Het was een

BRON 5 Tekening van een markt uit een vijftiende-eeuws Italiaans boek.

117 6.1 De middeleeuwse stad

vrolijke boel! Sommige ambachtsgilden waren erg machtig en kregen invloed op het bestuur van de stad.

Stadsbestuur

Elke stad had een heer, die de macht had in het gebied waarin de stad lag. Dat kon een koning zijn, een hertog, een graaf, of een bisschop. Toen steden groter en rijker werden, wilden burgers zélf hun stad gaan besturen. Zij vroegen stadsrechten. Ze kregen daarmee het recht om een stadsmuur te bouwen, hun eigen regels te maken, zelf recht te spreken en eigen belastingen te innen om bijvoorbeeld de stadsmuren te onderhouden. De heer kreeg daar iets voor terug: een groot geldbedrag ineens, belastingen die de stad hem zou gaan betalen, of soldaten die de stad moest leveren als hij oorlog voerde.

Aan het hoofd van het stadsbestuur stonden de burgemeesters. Dat waren er meestal een paar tegelijk. Samen met de stadsraad bestuurden ze de stad. Ze zorgden voor orde en veiligheid, en namen maatregelen om de stad schoon te houden. Ze kwamen meestal uit een kleine groep voorname, rijke families. Vanaf ongeveer 1200 eisten ambachtsgilden ook macht op, soms met geweld. Vaak met succes: in veel steden mochten de gilden voortaan een deel van de bestuurders kiezen.

Vrouwen speelden een belangrijke rol in de economie. De vrouw van een ambachtsman hielp bijvoorbeeld mee in de werkplaats of in de winkel. Op de markt werkten vrouwen als verkoopster. Sommige vrouwen waren zelfs zelfstandig lid van een gilde. Aan het bestuur mochten vrouwen echter niet meedoen. In die tijd vonden mensen dat een mannenzaak.

BRON 6 Het zegel van het Friese stadje Stavoren uit de veertiende eeuw. Zo’n zegel hing met een lint aan het document. In de vroege Middeleeuwen gebruikten alleen koningen een zegel. Zo lieten ze zien: het besluit in dit document is door mij genomen. Later hadden ook edelen en steden eigen zegels.

Internationale contacten

Handelaren gingen steeds grotere afstanden afleggen, en reisden naar andere steden en zelfs naar andere landen. Italiaanse en Vlaamse kooplieden ontmoetten elkaar halverwege, in Noord-Franse steden als Troyes in de Champagne. Daar ontstonden grote markten die wekenlang duurden en elk jaar opnieuw werden georganiseerd: jaarmarkten. Je kon er zijde uit het Byzantijnse Rijk kopen, specerijen uit het Verre Oosten, laken uit Vlaanderen, bont uit Rusland en nog veel meer. Ook ontmoette je er bankiers uit Italië, bij wie je je munten kon wisselen. Of, nog handiger, je betaalde per wissel (een soort cheque). Deze nieuwe manier van betalen maakte handelen over lange afstanden makkelijker en veiliger, en het stimuleerde zo de internationale handel.

De Noord-Franse jaarmarkten waren tot ongeveer 1300 het middelpunt van de internationale handel. Daarna voeren schepen vanuit Italië over zee direct naar

118 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

steden aan de Noordzee, zoals Brugge in Vlaanderen en Londen in Engeland. Het handelsnetwerk strekte zich nu nog verder uit. Europese handelssteden maakten afspraken met elkaar. Hun kooplieden hoefden bijvoorbeeld geen belasting te betalen in elkaars steden, of mochten er gratis logeren. Of ze kregen er hulp van vertegenwoordigers van hun eigen stad als ze in de problemen raakten. Op deze manier ontstonden er groepen handelssteden die met elkaar samenwerkten. Dit heet een hanze. De grootste hanze bestond uit tientallen steden aan de Noordzee en de Oostzee. Ze was zo machtig dat ze dé Hanze wordt genoemd.

Een koopman uit de Noord-Franse stad Troyes schrijft aan een handelspartner in de Italiaanse stad Siena:

“ Hier gaat het zo slecht met de handel dat het onmogelijk lijkt om de producten te verkopen. Peper verkoopt niet goed. Gember is 22 tot 28 penningen waard, afhankelijk van de kwaliteit. Er is veel vraag naar specerijen, zoals saffraan, en die worden verkocht voor 25 stuivers per pond, maar er is weinig van op de markt. Bijenwas uit Venetië wordt verkocht voor 23 penningen per pond, die uit Tunis voor 21,5 penningen. Scotto’s handelspartner (een grote zeevaarder) heeft veel goederen, maar kan ze niet verkopen. Hij onderhandelt om ze te versturen naar Engeland.”

Naar: Brief van Andrea Tolomei (1265).

BRON 7

Novgorod

Riga

VIS

WOL

Londen

Southampton

Brugge

Ieper

Atrecht

Parijs

ZOUT

La Rochelle

Bordeaux

WIJN

GRAAN

Lissabon

Lübeck

Hamburg

Bremen

Antwerpen

Gent

WIJN

Provins

Troyes

Keulen

Frankfurt

Bar-sur-Aube

Milaan

Genua

Pisa

Danzig

Leipzig

Venetië

Florence

Kiev

steden hanzesteden grote jaarmarkten

Italiaanse centra andere steden

belangrijke handelscentra

Vlaanderen

Champagne Noord-Italië

grote handelsroutes zeewegen landwegen

BRON 8 Handel in Europa in de late Middeleeuwen.

Caffa

ZIJDE SPECERIJEN

Zwarte Zee

Constantinopel

Alexandrië

SPECERIJEN

Antiochië

Damaskus Akko

ZIJDE EDELSTENEN

1.000 km 500 0
HOUT
HOUT PELS GRAAN
Atlantische Oceaa
Noordzee Oostzee
n Middellandse Zee
119 6.1 De middeleeuwse stad

6.2 Het koninkrijk Engeland

BRON 9 Het Tapijt van Bayeux is een wandkleed. De afbeeldingen daarop zijn geborduurd. Ze vormen samen een soort stripverhaal waarin wordt verteld hoe hertog Willem van Normandië koning van Engeland werd. Dit wandtapijt is maar liefst zeventig meter lang. Het werd gemaakt rond 1068.

Een komeet voorspelt ongeluk

Harold is zojuist in 1066 gekroond tot koning van Engeland door de man rechts van hem: de belangrijkste bisschop van het land. Harold houdt een scepter en een rijksappel in zijn handen, twee symbolen van de macht van een koning. Links geven twee mannen hem een zwaard. Ook dat is een symbool van macht: een koning moet zijn volk verdedigen. Dat volk zijn hier de Angelsaksen, die na het vertrek van de Romeinen Brittannië hadden veroverd.

Harold lijkt stevig op zijn troon te zitten, maar dat is schijn. Rechts wijzen mensen opgewonden naar een komeet aan de hemel. In de Middeleeuwen zagen de mensen een bijzonder natuurverschijnsel als een teken van God dat er iets groots ging gebeuren, en meestal was dat niet iets goeds. Ook nu was dat zo: nog in hetzelfde jaar stak hertog Willem van Normandië vanuit Frankrijk met zijn ridders de zee over. Er volgde een veldslag waarin Harold werd gedood. Willems broer, bisschop Odo, liet een groep nonnen het wandtapijt over deze gebeurtenissen maken.

Engeland is in onze tijd het grootste land van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk heeft een eigen regering, wetten, grenzen en hoofdstad: het is een staat. Dat was niet altijd zo; het is het gevolg van een lange ontwikkeling die begon in de Middeleeuwen. In deze paragraaf leer je hoe in Engeland als een van de eerste Europese landen een staat ontstond.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom en hoe de Normandiërs Engeland veroverden.

• Je begrijpt welke gevolgen de centralisatie in Engeland had voor de macht van de koning, de adel en de kerk.

120 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

BRON 10 Tegenwoordig hangt het Tapijt van Bayeux in een museum. Op deze montagefoto zie je hoe Odo het tapijt tentoonstelde.

De Slag bij Hastings

Het jaar 1066 is een belangrijk jaar in de geschiedenis van Engeland, omdat daarin de veldslag tussen de Angelsaksen en de Normandiërs plaatsvond. Aan het begin van dat jaar stierf koning Edward van Engeland. Hij had geen kinderen. Harold, de belangrijkste graaf in het land, volgde hem op. Aan de overkant van Het Kanaal, in wat nu Frankrijk is, barstte hertog Willem van Normandië in woede uit toen hij het nieuws hoorde. Hertog Willem vond dat niet Harold maar hij, Willem, koning van Engeland moest worden. Hij was immers een neef van Edward, familie dus! Bovendien had Harold Willem trouw gezworen. Tenminste, dat beweerde Willem. Willem riep zijn ridders bij elkaar en samen voeren ze naar Engeland. Bij de plaats Hastings kwam het tot een veldslag. De Normandiërs versloegen de Angelsaksen en Harold werd gedood. Willem greep de macht en werd de nieuwe koning van Engeland. Daarom wordt hij Willem de Veroveraar genoemd. Willem gaf land in leen aan zijn Normandische ridders, die hem hadden geholpen. Dat land nam hij af van de Angelsaksische adel. Het beste land, ongeveer twintig procent, hield hij voor zichzelf. Dit werd het kroongebied. De Normandische leenmannen bouwden kastelen op hun domeinen. Zo kwam de macht in Engeland in handen van een kleine, Franssprekende elite.

VAARDIGHEID STANDPLAATSGEBONDENHEID

Middeleeuwse mensen hadden ideeën en meningen die pasten bij de tijd waarin ze leefden. Dat is logisch, want alles wat ze dachten en vonden kwam voort uit wat ze van andere middeleeuwers hoorden en lazen. Zo werd hun manier van denken beïnvloed door de plaats en de tijd waarin ze leefden. Behalve tijd en plaats heeft ook iemands persoonlijke situatie, zoals afkomst, opleiding en geloof, invloed op zijn of haar ideeën. We noemen dat standplaatsgebondenheid. Alle bronnen die we bij geschiedenis gebruiken, zijn beïnvloed door de normen en waarden van de maker. Dat maakt bronnen juist zo interessant. In bronnen zie je vaak de standplaatsgebondenheid van de maker terug. Zo kun je iets leren over de ideeën van de maker. Wat mensen vroeger dachten en deden, is voor ons soms vreemd en onbegrijpelijk. Maar door je in te leven in het verleden kun je toch proberen te verklaren waaróm mensen in een bepaalde tijd tot hun daden kwamen.

121 6.2 Het koninkrijk Engeland

Een monnik vertelt over de regering van Willem de Veroveraar:

“ Als de koning soms streng en hard was tegenover de Angelsaksen, dan was daar een goede reden voor. Want hij kwam erachter dat bijna niemand van hen trouw aan hem was. Dat maakte hem zo verbitterd dat hij de machtigste Angelsaksen eerst beroofde van hun rijkdom, toen van hun landgoederen en uiteindelijk soms ook van hun leven.”

Naar: Willem van Malmesbury, Daden van de koningen van Engeland (twaalfde eeuw).

BRON 11

Centraal bestuur

Omdat Willem zoveel grond voor zichzelf hield, hadden zijn opvolgers veel inkomsten. In het kroongebied lagen namelijk vruchtbare domeinen, maar ook steden waarin steeds meer handel plaatsvond. Dit alles maakte dat de koning veel inkomsten had uit belastingen. Daarmee kon hij soldaten betalen die hem gehoorzaamden. Zo voorkwamen Willem en zijn opvolgers dat edelen hun eigen gang konden gaan, zoals in de tiende eeuw vooral in Frankrijk was gebeurd. De Engelse koningen hadden ook geld om goed opgeleide ambtenaren in dienst te nemen. Zo begon de centralisatie van het bestuur: er werd steeds meer geregeld vanuit de hoofdstad Londen, waar de belangrijkste bestuurlijke instellingen kwamen. De ambtenaren in de dorpen en steden moesten daarnaar luisteren. Een voorbeeld is de rekenkamer, die controleerde of ambtenaren die belastingen ophaalden dat wel netjes deden en niet stiekem iets voor zichzelf achterhielden. Een ander voorbeeld is de koninklijke rechtbank. De leden van deze rechtbank waren juristen: deskundigen in het recht. Ze hadden gestudeerd aan de universiteiten, die juist in deze tijd ontstonden. Als je vond dat de rechters in je eigen stad of dorp jouw rechtszaak niet eerlijk hadden afgehandeld, kon je naar deze rechtbank in Londen gaan om het vonnis opnieuw te laten bekijken. Je ging dan in hoger beroep.

Een ambtenaar bezoekt Londen:

“ Geoffrey Savage legt verantwoording af voor 30 ponden als inkomsten uit de koninklijke hoeve bij Trentham.

Hij heeft aan de schatkist 14 ponden en 23 penningen betaald.

Hij heeft uitgegeven:

43 schellingen en 7 penningen aan de Tempelierridders in Keele.

100 schellingen aan kapelaan John.

9 ponden, 2 schellingen en 6 penningen als vast salaris aan tien huursoldaten.

8 schellingen en 8 penningen aan weidegrond.

We keuren zijn verslag goed.”

Naar: Verslagen van de Exchequer in de Pipe Rolls (1186).

BRON 12

122 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Machtsstrijd met de kerk en de adel

De centralisatie in Engeland verliep niet zonder problemen. Soms ontstond er een machtsstrijd tussen de koning, de adel en de kerk. Toen bijvoorbeeld koning Hendrik II in de twaalfde eeuw besloot dat zijn rechters ook geestelijken mochten straffen, protesteerden veel bisschoppen en abten daartegen. Tot die tijd mochten alleen de eigen rechtbanken van de kerk dat. Nu zou dat ineens veranderen! De belangrijkste bisschop van Engeland, Thomas Becket, protesteerde fel. Eerder waren Hendrik II en Thomas bevriend geweest. Hendrik had Thomas zelfs benoemd tot kanselier, de belangrijkste minister. Nu kregen ze een vreselijke ruzie. Die liep zo hoog op dat Hendriks ridders Thomas uiteindelijk vermoordden.

Ook de edelen hadden moeite met de grote macht van de koning. Ze hadden voortdurend ruzie met hem over hun rechten en plichten en die van de koning. Om dit op te lossen, werd besloten dat ook de koning zich aan de wet moest houden. Het document waarin dat staat, heet de Magna Carta (1215). Daarna ontstond de gewoonte dat de koning de belangrijkste edelen en geestelijken samen met vertegenwoordigers van de steden bijeenriep als hij een belangrijke beslissing moest nemen. Deze groep mensen werd het Parlement genoemd. Zonder toestemming van het Parlement kon de koning bijvoorbeeld geen nieuwe belastingen invoeren.

BRON 13 Op deze tekening uit de dertiende eeuw is een beruchte gebeurtenis uit de Engelse geschiedenis afgebeeld.

BRON 14 De Engelse koning had machtige bondgenoten. Een van hen was de graaf van Vlaanderen. Hier vecht deze graaf in 1214 bij het plaatsje Bouvines in Noord-Frankrijk tegen de Franse koning. De Franse koning is herkenbaar aan de lelies op zijn blauwe kleding. De gele kleding van de graaf van Vlaanderen is versierd met afbeeldingen van leeuwen. Rechts zie je hoe het gevecht afliep. Tekening uit ongeveer 1340.

123 6.2 Het koninkrijk Engeland

6.3 Centralisatie in Frankrijk

Naar Reims!

De koning, gezeten op zijn troon, luistert aandachtig naar het meisje dat voor hem staat. Zijn raadgevers kijken bedenkelijk, alsof ze het niet eens zijn met haar. Buiten wachten soldaten af wat de koning zal besluiten. Het meisje heet Jeanne d’Arc. Deze koning, Karel VII, is met zijn leger op weg naar Reims, de stad waar hij tot koning moet worden gekroond, net als al eeuwenlang alle koningen van Frankrijk voor hem. Karel is al zeven jaar koning, maar nog steeds niet gekroond. Zijn grootste vijand, de Engelse koning, heeft zichzelf namelijk uitgeroepen tot koning van Frankrijk. De Engelse legers houden grote delen van het land bezet. De weg naar Reims is niet veilig. Karels raadgevers adviseren hem niet verder te reizen, maar Jeanne vindt dat de koning moet gaan. Zij krijgt haar zin en een paar weken later trekt Karel met zijn leger Reims binnen. De bisschop van de stad kroont hem in de kathedraal. Nu is hij pas echt de koning van Frankrijk. De Fransen krijgen hierdoor steeds meer zelfvertrouwen en binnen twintig jaar verdrijven ze alle Engelse soldaten uit hun land. Karel kan nu echt beginnen met regeren

In deze paragraaf lees je waarom de koning liever naar een meisje luisterde dan naar zijn adviseurs. Ook lees je over de oorzaken en gevolgen van de lange oorlog tussen Engeland en Frankrijk, en hoe Frankrijk na de oorlog werd gecentraliseerd.

LEERDOELEN

• Je kunt de oorzaken en gevolgen van de Honderdjarige Oorlog noemen.

• Je kunt beschrijven hoe de centralisatie in Frankrijk verliep.

BRON 15 Jeanne d’Arc spreekt de Franse koning toe. Tekening uit de vijftiende eeuw.
124 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Strijd om Aquitanië

Engeland ontwikkelde zich vanaf de elfde eeuw tot een centraal geregeerde staat. In Frankrijk ging het anders. Daar hielden hertogen, graven en bisschoppen veel macht in hun gebieden. Toch probeerde iedere Franse koning opnieuw zijn kroongebied uit te breiden, om meer inkomsten en dus meer macht te krijgen. Daarvoor moest hij oorlog voeren tegen de edelen.

Het liefst wilde de Franse koning Aquitanië aan zijn kroongebied toevoegen. Dit hertogdom in het zuidwesten van het land was bezit van de Engelse koning Edward III. Als hertog van Aquitanië was Edward een leenman van de Franse koning Filips VI. Maar omdat hij zelf ook koning was, ging hij lekker zijn eigen gang in Aquitanië. Hij weigerde bijvoorbeeld voor de rechtbank van Filips te verschijnen toen hem dat werd bevolen. In 1337 had Filips er genoeg van en bezette het hertogdom. Er brak oorlog uit: Edward wilde zijn hertogdom terug en hij vond bovendien dat hij meer recht had op de Franse troon dan Filips. Edward was namelijk de kleinzoon van een eerdere Franse koning, terwijl Filips slechts een neef van die koning was.

De oorlog begon voor de Engelsen succesvol. In bijna iedere veldslag versloegen ze met hun huurlingen en boogschutters de zwaarbewapende Franse ridders. Met hun nieuwe manier van vechten veroverden ze grote delen van Frankrijk.

Edward III en Filips VI ontmoeten elkaar:

“ Koning Filips ontving de jonge koning van Engeland met veel eer. Er werd veel vergaderd en er werden allerlei voorstellen gedaan. Ik geloof dat Edward mondeling en met een kus wel de eed van trouw deed die een leenman aan zijn leenheer moet doen. Maar daarna weigerde hij verder te gaan: hij legde niet zijn handen in die van Filips. Zijn raadgevers adviseerden hem eerst terug te keren naar Engeland om daar alle oude documenten te bestuderen, die konden helpen de vraag op te lossen of en hoe de koning van Engeland zichzelf tot leenman van de koning van Frankrijk moest verklaren.”

Naar: Jean Froissart, Kronieken (rond 1380).

BRON 16

De Honderdjarige Oorlog (1337-1453)

Toch lukte het de Engelsen niet om de Fransen definitief te verslaan. Ze sloten een paar keer vrede met elkaar, maar steeds begon de strijd opnieuw. De opvolgers van de koningen Filips en Edward zetten de oorlog voort. Die duurde zo lang, dat mensen er later de naam ‘Honderdjarige Oorlog’ voor bedachten. Aan het begin van de vijftiende eeuw zag het er slecht uit voor de Fransen. Normandië, Noord-Frankrijk en zelfs de hoofdstad Parijs waren in handen van de Engelsen gevallen. Die kregen bovendien steun van sommige Franse edelen, zoals de machtige hertog van Bourgondië. Koning Karel VII had het al een beetje opgeven toen Jeanne d’Arc hem bezocht. Dit meisje was van boerenafkomst, maar ze vertelde dat God haar opdracht had gegeven Frankrijk te bevrijden. Karel geloofde haar en gaf haar een leger. Samen met andere Franse legeraanvoerders boekte Jeanne enkele successen. In 1429 werd Karel in Reims gekroond. Daarna heroverden de Fransen steeds meer gebieden. Ook toen de Engelsen Jeanne gevangennamen en haar ter dood veroordeelden, vochten de Fransen door. Bij elke overwinning verdreven ze de Engelsen verder uit Frankrijk. In 1453 jaagden ze de laatste Engelse soldaten weg. Alleen de havenstad Calais bleef in handen van de Engelse koning. Eindelijk was de Honderdjarige Oorlog voorbij.

125 6.3 Centralisatie in Frankrijk

ONS BESTUUR NATIONALE STATEN

BRON 17 De Engelsen veroveren de Franse stad Caen in 1346. De tekening is gemaakt rond 1412.

In onze tijd zijn landen als Nederland, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië nationale staten. Dat wil zeggen dat in die landen de meerderheid van de bevolking dezelfde taal spreekt en dezelfde cultuur heeft. Nationale staten bestaan pas sinds de negentiende eeuw. In die tijd ontstond het nationalisme: het idee dat alle mensen met dezelfde taal en cultuur samen één volk of natie vormen en dat iedere natie recht heeft op een eigen staat. Nationalisme heeft te maken met emotie: het gevoel bij elkaar te horen. Die saamhorigheid kan ervoor zorgen dat de inwoners van een land problemen op een vreedzame manier met elkaar oplossen. Het voorkomt dan een burgeroorlog. Maar soms keert het nationalisme van de meerderheid zich tegen minderheden die ook in het land leven. Dan zorgt nationalisme dus juist voor verdeeldheid en onderdrukking. Ook kan het leiden tot haat tegen andere volken en staten, en daardoor tot oorlog. Dit agressieve nationalisme was een van de belangrijkste oorzaken van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) en veel andere oorlogen die er sindsdien waren.

Maatregelen van Karel VII

Door het winnen van de Honderdjarige Oorlog was vrijwel heel Frankrijk in handen van de Fransen. Ook was het kroongebied van de Franse koning groter geworden. Toch was Frankrijk nog geen eenheid. Nog steeds waren grote delen van het land in handen van machtige hertogen. Koning Karel VIII wilde dat zij hem gehoorzaamden. Maar dat zouden ze alleen doen onder dwang, en daarvoor moest hij eerst meer macht krijgen. Daarvoor nam Karel drie maatregelen:

• Hij veranderde de koninklijke adviesraad Voortaan zaten in die raad niet alleen edelen, maar ook ambtenaren die aan de universiteit hadden gestudeerd. Zulke mensen waren deskundiger, maar ook gehoorzamer. De koning betaalde immers hun salaris.

• Hij voerde een staand leger in. Tot die tijd moest de koning wanneer er oorlog uitbrak, eerst al zijn leenmannen met hun ridders bij elkaar roepen. Dat leger werd aangevuld met troepen uit de steden. Voortaan stond er altijd een leger voor de koning klaar, bijvoorbeeld als een hertog te veel praatjes kreeg.

• Hij hief nieuwe belastingen, zodat hij meer inkomsten had. Daarmee kon hij zijn ambtenaren en het staande leger betalen.

Frankrijk had ook een vergadering van edelen, geestelijken en burgers, net als Engeland. Deze heette de Staten-Generaal. Maar anders dan in Engeland kon de Franse koning nieuwe belastingen invoeren zonder toestemming van de Staten-Generaal.

126 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

ENGELAND

Noordzee

Calais Londen

Het Kanaal

BRETAGNE

NORMANDIË

ANJOU POITOU

Bordeaux

CHAMPAGNE

BRETAGNE ANJOU

Utrecht

Antwerpen

VLAANDEREN

Gent Luik

ARTOIS

PICARDIË

Orléans

Loire

Poitiers

Dordogne

AQUITANIË

KONINKRIJK CASTILIË

POITOU

Poitiers

LUXEMBURG

Parijs

LOTHARINGEN CHAMPAGNE

Dijon

FRANCHECOMTÉ

SAVOIE BOURGONDIË

AUVERGNE

LANGUEDOC

Toulouse

NAVARRA GASCOGNE ARAGON

Frankrijk tijdens de regering van Lodewijk XI (1461-1483)

Lodewijk XI

kroongebied in 1461

gebied veroverd door Lodewijk XI

gebied van de hertog van Anjou in 1461

gebied van de hertog van Bourbon in 1461 gebieden van andere hertogen in 1461 gebieden van de hertog van Bourgondie in 1461

Lyon Avignon

DAUPHINÉ PROVENCE

Marseille

Middellandse Zee

KONINKRIJK CASTILIË

AUVERGNE

Bordeaux

AQUITANIË

GASCOGNE

NAVARRA

Toulouse

LANGUEDOC

BOURGONDIË Marseille

ARAGON

Frankrijk tijdens de regering van Lodewijk XI (1461-1483) kroongebied in 1461

gebied veroverd door Lodewijk XI

gebieden van de hertog van Bourgondie in 1461

gebied van de hertog van Anjou in 1461 gebied van de hertog van Bourbon in 1461 gebieden van andere hertogen in 1461

BRON 18 Frankrijk tijdens de regering van Lodewijk XI (1461-1483).

In 1461 overleed de Franse koning Karel VII. Zijn zoon Lodewijk XI volgde hem op. Deze ging verder met centraliseren. Maar hij deed nog meer. Hij stimuleerde de handel, zodat Frankrijk rijker zou worden. Ook maakte hij regels voor de veiligheid en gezondheid in de steden, en voor het uitoefenen van ambachten. Verder organiseerde Lodewijk internationale jaarmarkten. Die waren vroeger immers zo’n succes geweest. Dat wilde hij weer! Door deze maatregelen bloeide de handel en werd het land welvarender. Dat was goed voor zijn schatkist.

Lodewijk stuurde gezanten en spionnen naar de hoven van andere vorsten en edelen. Zo bleef hij op de hoogte van wat daar gebeurde. Hij wachtte het juiste moment af en sloeg dan toe. Als steden bijvoorbeeld in opstand kwamen tegen hun adellijke heer, gaf Lodewijk geld aan de burgers. Daarmee konden ze huurlingen betalen en tegen de edelman vechten. Langzaam maar zeker werd de adel zo minder machtig. In 1477 kreeg Lodewijk een enorme kans: de machtige hertog van Bourgondië sneuvelde in een veldslag tegen zijn vijanden. Lodewijk profiteerde door Bourgondië in te lijven bij zijn kroongebied.

Steden moesten de koning wél gehoorzamen. Gebeurde dat niet, dan trad hij keihard op. De inwoners werden dan als rebellen beschouwd en zwaar gestraft. Soms liet Lodewijk zijn soldaten zelfs alle inwoners verdrijven en de stad verwoesten.

Een voormalig lid van de adviesraad van Lodewijk XI schrijft over een nieuwe maatregel:

“ Het is waar dat de koning nare gevangenissen had laten bouwen, bijvoorbeeld een soort kooien, sommige van ijzer, andere van hout, allemaal met enorme sloten. De bedenker ervan was de bisschop van Verdun. Hij was zelf de eerste die er gevangen werd gezet. Velen hebben hem om zijn uitvinding vervloekt, waaronder ikzelf.

De koning bestelde ook zware ketenen in Duitsland en enkelringen die moeilijk te openen waren. Aan iedere enkelring zat een dikke ketting en daaraan een belachelijk zware, ijzeren bal. Deze ketenen heb ik aan de voeten van veel hooggeplaatste personen zien zitten.”

Naar: Phillipe de Commynes, Memoires (1498).

Garonne
Seine hR ô n e 200 km 100 0
Atlantisc he O c e a a n
Dijon
Garonne
hR ô n e Atlantisc he O c e a a n Mid
Loire
Dordogne
Orléans
BRON 19
127 6.3 Centralisatie in Frankrijk

Op naar Jeruzalem!

De ridders zitten op elkaar gepropt op de boten. Ze dragen helmen, schilders, maliënkolders en ze zijn gewapend met zwaarden. Ze kijken ernstig, want ze zijn begonnen aan een gevaarlijke onderneming: ze zijn op weg naar Jeruzalem om de stad te ‘bevrijden’ van de moslims. Bevrijden, omdat Jeruzalem volgens deze ridders van de christenen is. Ze zijn fanatiek en nemen de gevaren die ze onderweg tegenkomen daarom voor lief.

Vanaf het einde van de elfde eeuw trokken veel mensen vanuit West-Europa naar het Midden-Oosten. Ze wilden vechten voor het christelijke geloof, maar vaak hadden ze ook andere redenen om aan de gevaarlijke reis te beginnen: ze wilden thuis een straf ontlopen, hoopten land te veroveren of met een rijke buit terug te keren.

Het begon allemaal in 1095. In dat jaar hield paus Urbanus II in de Franse stad Clermont een toespraak. Hij vertelde dat een barbaars volk Jeruzalem had veroverd en daar christenen lastigviel en mishandelde. Volgens de paus wilde Christus dat Jeruzalem zou worden bevrijd van dit volk. De toespraak van de paus was het begin van een reeks religieuze oorlogen, die in de elfde tot en met de veertiende eeuw werden uitgevochten. In deze paragraaf leer je over deze oorlogen en over de gevolgen ervan.

LEERDOEL

• Je kunt de oorzaken, het verloop en de gevolgen van de kruistochten beschrijven.

6.4
De kruistochten
BRON 20 Een groep ridders op weg naar Jeruzalem. Tekening uit de veertiende eeuw.
128 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

De eerste kruistocht

In de elfde eeuw veroverde een islamitisch Turks volk, de Seldjoeken, grote delen van het Midden-Oosten op de Arabieren. Ook Jeruzalem viel in hun handen. Ze bedreigden ook het christelijke Byzantijnse Rijk. De keizer van dat rijk besloot de paus om hulp te vragen. Kon hij ridders uit West-Europa sturen om de Byzantijnen te helpen in de strijd tegen de Seldjoeken? De paus deed dat en zei ook dat de ridders naar Jeruzalem moesten gaan. Als ze dat deden, zouden ze na hun dood in de hemel komen. ‘God wil het!’, riep hij. Niet alleen ridders voelden zich door de oproep van de paus aangesproken. Volgens latere schattingen gingen behalve duizenden zwaarbewapende ridders ook tienduizenden soldaten te voet én een grote massa onbewapende mensen op kruistocht. Die laatste groep was een bont gezelschap: je vond er bijvoorbeeld wasvrouwen, avonturiers, criminelen, strenggelovige mensen, kooplieden en boeren tussen. Ze naaiden een rood kruis op hun kleding en vertrokken. Na een vreselijke tocht van enkele jaren bereikten de kruisvaarders in 1099 Jeruzalem. Van het grote leger was weinig meer over, maar toch wisten ze de stad te veroveren. Onder de bevolking richtten ze een bloedbad aan. Daarna kozen ze Godfried van Bouillon, een van de leiders van de kruistocht, tot koning van Jeruzalem.

Paus Urbanus II roept op tot de kruistocht:

“ Een goddeloos volk is het Heilige Land binnengevallen. Ze doden christenen en vernielen de kerken. Als u deze ongelovigen niet tegenhoudt, zal Jeruzalem verloren gaan. Daarom smeek ik u, rijk en arm: ga naar het Heilige Land. U hoort mijn stem, maar het is Christus die spreekt! Wie onderweg of in de strijd met de ongelovigen sterft, zal als beloning in de hemel komen. Uw familie hoeft geen belasting te betalen.”

Naar: Toespraak van paus Urbanus II (1095).

BRON 21

Een joodse schrijver vertelt over een gebeurtenis uit 1096:

“ Toen ze langs plaatsen reisden waar joden woonden, zeiden ze tegen elkaar: “Kijk eens, we gaan de moslims straffen. Maar hier zijn de joden, die Jezus hebben vermoord en gekruisigd. Laten we eerst hen straffen en uitroeien, zodat niemand ooit nog van hen zal horen, tenzij ze ons geloof aannemen.””

Naar: Rabbi Eliëzer van Mainz (twaalfde eeuw).

BRON 22

Kruisvaardersstaten

De kruisvaarders veroverden meer steden en gebieden in het Midden-Oosten. Sommige edelen stichtten daar nieuwe staatjes: de kruisvaardersstaten. Net als in Europa beschermden ze er hun domeinen vanuit strategisch gelegen kastelen. Omdat de kruisvaarders ook havensteden veroverden, konden Europese handelaren makkelijker handelen met het Midden-Oosten. Italiaanse kooplieden kregen in sommige havensteden een eigen wijk. Ze exporteerden luxeproducten zoals zijde en specerijen naar hun eigen land, en van daaruit naar West-Europa. Ook leerden de WestEuropeanen op die manier nieuwe vruchten als abrikozen en meloenen kennen, en de in Europa nog onbekende stof katoen. Kruisvaarders die langere tijd in het Midden-Oosten bleven, kwamen in contact met de mensen die daar al woonden. Zo leerden ze de Arabische cultuur kennen. In het Midden-Oosten was meer kennis uit de Oudheid bewaard gebleven dan in West-Europa. Arabische geleerden wisten veel over wiskunde, sterrenkunde, aardrijkskunde, filosofie

129 6.4 De kruistochten

en geneeskunde. Artsen voerden zelfs al oogoperaties uit. Ook in Spanje en Sicilië, in de vroege Middeleeuwen door Arabieren veroverd, waren veel contacten tussen christenen en moslims. Door al deze contacten namen de West-Europeanen veel kennis uit de Arabische wereld over. Zo werden bijvoorbeeld boeken van de Griekse filosoof Aristoteles herontdekt. De wetenschap bloeide daardoor op. Door de nieuwe producten raakten adellijke en rijke mensen bovendien gewend aan een andere levensstijl en luxeproducten.

BRON 23 Koning Alfonso X van het Spaanse koninkrijk Castilië praat met islamitische onderdanen op deze tekening uit ongeveer 1280.

Meer kruistochten

Na de eerste kruistocht volgden er meer kruistochten, ook in Europa zelf. Sommige christenen erkenden het gezag van de paus niet. De Katharen in Zuid-Frankrijk vonden bijvoorbeeld dat ze geen geestelijken nodig hadden om goede gelovigen te zijn. De paus vond zulke ideeën gevaarlijk. Juist in deze tijd kreeg hij steeds meer macht. Hij vond dat niet alleen bisschoppen, maar ook wereldlijke leiders, zoals vorsten en edelen, hem moesten gehoorzamen. Toen hij opriep tot een kruistocht tegen de Katharen, deden veel ridders uit Noord-Frankrijk mee. Tijdens een bloedige veldtocht doodden ze bijna alle Katharen. Van de naam ‘Katharen’ komt het Nederlandse woord ketter Ook in het Midden-Oosten vonden meer kruistochten plaats. Er kwam een tweede kruistocht nadat moslims een van de kruisvaardersstaten hadden veroverd. En toen de islamitische generaal Saladin in 1187 Jeruzalem heroverde, kwam er weer een kruistocht. Het lukte de kruisvaarders echter niet Jeruzalem weer in te nemen. In 1202 organiseerde de paus een vierde kruistocht naar Jeruzalem. De kruisvaarders maakten een deel van hun reis over zee. De handelaren uit Venetië die de schepen leverden, vroegen hen om Constantinopel, de hoofdstad van het Byzantijnse Rijk, aan te vallen. Als de kruisvaarders Constantinopel plunderden, hadden Venetianen minder concurrentie en de kruisvaarders een mooie buit. De ridders veroverden Constantinopel in 1204 en plunderden de stad. De meeste kruisvaarders gingen daarna niet meer verder naar Jeruzalem.

130 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Politieke gevolgen van de kruistochten

De kruistochten hadden grote politieke gevolgen. In de eerste plaats voor het Byzantijnse Rijk. De kruisvaarders hadden na de vierde kruistocht een van hun aanvoerders tot keizer van Constantinopel gemaakt. De Byzantijnse keizer had zich toen teruggetrokken in een ander deel van zijn rijk. Een halve eeuw later heroverden de Byzantijnen Constantinopel, maar hun rijk was erg verzwakt. Het werd nooit meer de machtige staat van vroeger. Ook de kruisvaarders zouden niet van de vierde kruistocht profiteren. Zonder hun Byzantijnse bondgenoot was de positie van de kruisvaarders in het Midden-Oosten onhoudbaar. De moslims heroverden steeds meer gebieden. In 1291 hielden de laatste kruisvaardersstaten op te bestaan. Er zouden nog enkele nieuwe kleine kruistochten volgen, maar zonder succes. Jeruzalem bleef in handen van moslims. Het Byzantijnse Rijk verloor intussen steeds meer gebied aan islamitische Turkse volken. In de veertiende eeuw wisten die zelfs een groot deel van de Balkan (ZuidoostEuropa) te veroveren, zodat Constantinopel langzaam werd ingesloten. Uiteindelijk bleef alleen de stad zelf nog over. In 1453 belegerden de Turken de stad. Ze gebruikten daarbij een relatief nieuw wapen: kanonnen. Daarmee schoten ze gaten in de dikke stadsmuren. Zo veroverden ze Constantinopel. Dit was het einde van het Byzantijnse Rijk.

BRON 24 Op deze tekening uit de veertiende eeuw veroordeelt paus Innocentius III (1198-1216) de Katharen vanwege hun ideeën. Rechts zie je het gevolg. BRON 25 Een boek, na 1204 uit Constantinopel meegenomen naar Venetië.
131 6.4 De kruistochten

6.5 China in de tijd van de MingWERELDGESCHIEDENIS

De Chinese Muur

Door het ruige bergland slingert een eindeloze stenen muur. Eigenlijk is het niet één muur, maar een ruim 21.000 kilometer lang stelsel van muren, forten en wachttorens: de Chinese Muur. Dat murenstelsel moest het keizerrijk China beschermen tegen de nomadenvolken die over de uitgestrekte Aziatische steppen rondtrokken en soms op rooftocht China binnenvielen. Vooral de Mongoolse ruiters waren gevreesd. In de dertiende eeuw veroverden die zelfs heel China.

Aan de Muur is eeuwenlang gebouwd. Het deel in bron 26 werd aangelegd in opdracht van de keizers van de Ming-dynastie, die in de late Middeleeuwen over China regeerden.

De Muur past goed bij het China van die tijd: de Chinezen vonden hun eigen cultuur beter dan die van alle andere volken. De Ming-keizers wilden de ‘barbaarse’ vreemdelingen daarom het liefst buitenhouden. Alleen keizer Yongle was hierop een uitzondering. Hij zocht juist contact met de buitenwereld. Voor elke keizer gold dat hij in het enorme rijk onbeperkte macht had. De Chinezen zagen hem als bijna goddelijk en noemden hem ‘Zoon van de Hemel’.

Zijn belangrijkste taak was het beschermen van de eenheid en de vrede. In deze paragraaf lees je meer over de Ming-keizers in China.

LEERDOEL

• Je kunt beschrijven hoe de Ming-keizers China bestuurden.

BRON 26 Een deel van de Chinese Muur dat werd gebouwd op bevel van de Ming-keizers.
132 6 Koningen, burgers en kruisvaarders
Nederland China

Afgesloten van de wereld

De eerste keizer van de Ming-dynastie was een zoon van arme boeren. Nadat hij wees was geworden, kwam hij in een boeddhistisch klooster terecht, waar hij leerde lezen en schrijven. Later sloot hij zich aan bij een rebellenleger. Dit leger vocht tegen de Mongolen, die toen al een eeuw over China heersten. Na verloop van tijd werd hij de leider van de rebellen. Nadat ze onder zijn leiding de Mongolen hadden verdreven, werd hij in 1368 keizer. Hij nam de naam Hongwu aan, wat ‘grote militaire macht’ betekent. Hongwu had onbeperkte macht en regeerde zijn land met strakke hand. Hij had enorm veel ambtenaren in dienst, die eerst een zwaar examen moesten afleggen, waarvoor ze jarenlang moesten studeren. Vooral moesten ze de leer van de Chinese filosoof Confucius goed kennen. Zulke ambtenaren, mandarijnen geheten, konden soms erg machtig worden. Ook lieten ze zich vaak omkopen. Hongwu greep hard in als hij dacht dat een ambtenaar te veel macht kreeg of corrupt was. Hij liet duizenden mandarijnen ter dood veroordelen. Ook tegen gewone misdadigers trad hij keihard op. Vaak werden mensen voor lichte overtredingen in het openbaar met een zweep afgeranseld. Om te voorkomen dat China nog een keer door een buitenlands volk zou worden overheerst, wilde de keizer dat zijn onderdanen zo weinig mogelijk contact hadden met vreemdelingen. China sloot zich af van de buitenwereld.

De wijde wereld in

In 1398 stierf Hongwu. Na enkele jaren werd een van zijn zoons, Yongle, de nieuwe heerser. Hij stuurde een vloot van driehonderd zeilschepen op pad. Die waren volgeladen met geschenken voor buitenlandse vorsten. Yongle dacht dat die vorsten onder de indruk zouden zijn van zijn rijkdom en macht. Ze zouden vast denken dat hij dan ook wel een heel groot en sterk leger moest hebben. Uit angst zouden ze hem als hun oppervorst erkennen, hoopte Yongle. De aanvoerder van de vloot was Zheng He. Hij maakte meerdere reizen en bezocht verre streken als Indonesië, India, Perzië, Arabië en Oost-Afrika. Overal deelde hij in naam van zijn keizer zijden stoffen, porseleinen aardewerk en andere dure cadeaus uit. Sommige buitenlandse vorsten stuurden op hun beurt gezanten naar het hof van Yongle. Die brachten ook geschenken mee: specerijen en exotische dieren als leeuwen, luipaarden en giraffen. Volgens Yongle waren die geschenken een soort belasting, die de vorsten betaalden omdat hij boven hen stond. Het is waarschijnlijker dat ze hun gezanten stuurden om de handel te bevorderen of misschien gewoon uit nieuwsgierigheid.

De reizen van Zheng He waren duur. Na zijn dood in 1424 kwam er daarom een einde aan de reizen. Yongle’s opvolgers verboden de Chinezen zelfs andere talen te leren. China sloot zich weer af en zou dat nog lang blijven doen.

Keizer Yongle ontvangt in 1420 gezanten van de koning van Perzië:

“ De gezanten werden naar voren gebracht. Een van de Chinese ambtenaren knielde en las van een document hardop voor wie de gezanten waren. Er werd verteld dat ze uit een ver land kwamen, dat ze vertegenwoordigers van de koning van Perzië waren

BRON 27 Een giraf die de koning van Bengalen als geschenk naar keizer Yongle stuurde. Kopie uit de zestiende eeuw van een tekening uit 1414.

en geschenken meebrachten voor de keizer. De tolk zei: “U moet uzelf op de grond werpen en drie keer de grond aanraken met uw hoofd”. De gezanten bogen hun hoofd, maar zonder met hun voorhoofd de grond aan te raken. Daarna overhandigden ze de brief van de Perzische koning.”

Naar: De kroniek van Hafiz-i Abru (rond 1425).

BRON 28 133 6.5 China in de tijd van de Ming-keizers Wereldgeschiedenis

Op onderzoek in de late Middeleeuwen

STELLING

De Zwarte Dood was niet voor iedereen een ramp.

De Zwarte Dood

In 1347 begon er in Europa een vreselijke epidemie: de ‘Zwarte Dood’, een ziekte die artsen later de builenpest noemden. De pest werd veroorzaakt door een bacterie die werd overgedragen door vlooien die in de vacht van ratten leefden. Wanneer een besmette vlo een mens beet, was de kans groot dat die de dodelijke ziekte kreeg. De builenpest was in Azië ontstaan en had zich verspreid via de zijdeweg: een netwerk van karavaanroutes tussen China en het Midden-Oosten waarlangs dure stoffen, specerijen, porselein en andere kostbare producten werden verhandeld. Vanuit de Krim aan de Zwarte Zee verspreidde de pest zich over Europa. Artsen konden er weinig tegen doen. De meeste mensen stierven al een paar dagen na de eerste ziekteverschijnselen. De pest maakte enorm veel slachtoffers. Historici schatten dat tussen 1347 en 1353 de Europese bevolking door de Zwarte Dood afnam van ongeveer 75 miljoen naar 50 miljoen. Dat betekent dat een op de drie mensen was overleden.

Gevolgen van de epidemie

Omdat ze de echte oorzaak niet kenden, dachten middeleeuwse artsen dat de pest kwam door bedorven lucht of door de stand van de planeten. Het gewone volk had andere verklaringen. Sommige mensen beweerden dat joden de waterputten hadden vergiftigd en begonnen hen te vervolgen. Anderen dachten dat God boos was, omdat mensen verkeerde dingen hadden gedaan. Groepen mensen trokken daarom biddend van stad naar stad. Ze sloegen zichzelf met zwepen op de rug om God om vergiffenis te smeken.

VERDIEPING
BRON 29 De inwoners van de stad Doornik begraven slachtoffers van de Zwarte Dood. Tekening uit 1353.
134 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

Door de enorme afname van de bevolking ontstond er een tekort aan arbeidskrachten. Daardoor gingen de lonen omhoog. De bazen en de landeigenaren wilden daarom dat de overheid maatregelen nam om het voor knechten en landarbeiders moeilijker te maken een andere baas te kiezen die meer betaalde. Dit leidde tot onrust. Op het platteland hadden de mensen al heel lang te maken met geweld van rondtrekkende soldaten en de hebzucht van corrupte ambtenaren. Na de pestepidemie nam de ontevredenheid nog meer toe. In 1358 kwam de Noord-Franse boerenbevolking in verzet. In Engeland was er in 1381 een grote boerenopstand. Ook in veel Vlaamse en Italiaanse steden braken opstanden uit. Toch veranderden die opstanden weinig aan de sociale en politieke verhoudingen.

Een burger van de Italiaanse stad Siena schrijft over de pest:

“ De ziekte brak in Siena in de maand mei van het jaar 1348 uit. Het was verschrikkelijk en afschuwelijk, en ik weet niet waar ik moet beginnen. Het is te vreselijk om te vertellen. De slachtoffers stierven bijna meteen. Ze kregen bulten in hun oksels en in hun kruis. Mensen brachten hun dode familieleden naar een kuil om te begraven, zonder dat er een priester bij was of er een mis plaatsvond. Ook luidden de kerkklokken niet. Op veel plaatsen in Siena werden grote kuilen gegraven waarin de vele doden werden opgestapeld.”

Naar: Agnolo di Tura, Kroniek (rond 1350).

uit

De gevolgen van de Zwarte Dood volgens een middeleeuwer:

“ Toen de pest langzaam verdween, wilden de mensen die het hadden overleefd zich alleen nog maar vermaken. Monniken, nonnen, leken en vrouwen maakten plezier. Ze gaven al hun geld uit en vergokten

31 Twee patiënten met builenpest. Tekening uit de veertiende eeuw.

van een religieuze minderheid sterven in 1349 op de brandstapel. Tekening uit 1353.

het. Iedereen dacht dat hij rijk was omdat hij aan de dood was ontsnapt. Iedereen at en dronk erop los. Mensen gingen jagen, vogels vangen of stropen. Al het geld was nu van mensen die plotseling rijk waren geworden.”

Naar: Agnolo di Tura, Kroniek (rond 1350).

BRON 30 BRON BRON 32 Mensen lopen in een processie. Tekening 1353. BRON 33 Mensen BRON 34
135 Op onderzoek in de late Middeleeuwen Verdieping

1066 Slag bij Hastings: Normandiërs veroveren Engeland

kruisvaarders veroveren Jeruzalem

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom in Europa vanaf de elfde eeuw steden ontstonden en bestaande steden groeiden.

• Je kunt beschrijven hoe burgers hun stad bestuurden.

• Je kunt beschrijven hoe ambachtslieden en handelaren zich organiseerden.

1187 Saladin neemt Jeruzalem in

1204 kruisvaarders veroveren Constantinopel

1215 de Magna Carta wordt geschreven

1291 val van de laatste kruisvaardersstaat

1337 begin van de Honderdjarige Oorlog

1453 einde van de Honderdjarige Oorlog

1477 Lodewijk XI verovert Bourgondië Urbanus II roept op tot een kruistocht

• Je kunt uitleggen waarom en hoe de Normandiërs Engeland veroverden.

• Je begrijpt welke gevolgen de centralisatie in Engeland had voor de macht van de koning, de adel en de kerk.

• Je kunt de oorzaken en gevolgen van de Honderdjarige Oorlog noemen.

• Je kunt beschrijven hoe de centralisatie in Frankrijk verliep.

• Je kunt de oorzaken, het verloop en de gevolgen van de kruistochten beschrijven.

LEERDOEL WERELDGESCHIEDENIS

• Je kunt beschrijven hoe de Ming-keizers China bestuurden.

LEERDOELEN VAARDIGHEDEN

• Je kunt gebeurtenissen in chronologische volgorde zetten.

• Je kunt verschillende soorten bronnen herkennen.

• Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen.

• Je kunt feiten en meningen herkennen.

• Je kunt nagaan of bronnen bruikbaar zijn.

• Je kunt nagaan hoe betrouwbaar informatie in bronnen is.

• Je kunt standplaatsgebondenheid herkennen.

1000 1100 1200 1300 1400 1500 1095 1099
Afsluiting
136 6 Koningen, burgers en kruisvaarders

6.1

Ambachtsgilde Vereniging van ambachtslieden in een middeleeuwse stad.

Burger In de Middeleeuwen: inwoner van een stad die belasting betaalt en burgerrechten heeft.

Verstedelijking Ontwikkeling waarbij het aantal steden toeneemt en steeds meer inwoners van een gebied in een stad gaan wonen.

6.2

Centralisatie Ontwikkeling waarbij een land steeds meer vanuit een vaste hoofdstad wordt bestuurd.

Koninklijke rechtbank De hoogste rechtbank van het land, waar je in beroep kon gaan tegen beslissingen van lagere rechtbanken.

Kroongebied Gebied dat rechtstreeks door de koning werd bestuurd.

Rekenkamer Groep mensen die de inkomsten en uitgaven van de koning controleert.

6.3

6.4

Adviesraad Groep raadgevers die de koning helpt om beslissingen te nemen.

Huurling Soldaat die zichzelf tijdelijk verhuurt om voor een vorst, land of stad te vechten.

Staand leger Leger dat er altijd is, ook in vredestijd, en dat een regering dus altijd kan inzetten.

Ketter Scheldwoord voor iemand die andere ideeën over het geloof heeft dan de kerk voorschrijft.

Kruistocht Een oorlog waartoe de kerk oproept, officieel bedoeld om het christendom te verdedigen.

Kruisvaarder Iemand die deelnam aan een kruistocht.

ENGELAND

Londen

Parijs Orléans

FRANKRIJK

Aquitanië

HEILIGE ROOMSE (DUITSE) RIJK

Troyes

Jeruzalem Brugge

Mongolen

Venetië

Zwarte Zee

BYZANTIJNSE RIJK

Turkse stammen

Middellandse Zee

belangrijke handelscentra

BRON 35 Europa in de late Middeleeuwen.

Begrippen
1.000 km 500 0
Mammelukken
Atlantische Ocea a n
137 Afsluiting

Overzicht van vaardigheden

COLOFON

SOORTEN BRONNEN

Een historicus stelt een vraag over het verleden. Bijvoorbeeld: ‘Hoe was het leven in Gouda in de tijd waarin Jacob leefde?’ Lastig is dat de historicus iets onderzoekt wat niet meer bestaat. Het verleden is immers weg! Gelukkig zijn er sporen uit het verleden die hem helpen bij het vinden van een antwoord. De historicus zoekt naar zulke bronnen en probeert daaruit informatie te halen over het verleden. Sommige bronnen zijn gemaakt in de periode die de historicus onderzoekt, dus in het tijdvak waarin Jacob leefde. Dat zijn primaire bronnen. Andere bronnen zijn later gemaakt, door mensen die de periode waarin Jacob leefde niet zelf meemaakten. Dat zijn secundaire bronnen. Sommige bronnen bestaan uit tekst: geschreven bronnen. Andere bronnen bestaan niet uit tekst: ongeschreven bronnen.

OORZAAK EN GEVOLG

Bij geschiedenis kijk je naar wat er in het verleden gebeurde. Maar je probeert ook te begrijpen waardoor gebeurtenissen plaatsvonden. Denk bijvoorbeeld aan die keer dat je te laat kwam voor de geschiedenisles. Waardoor kwam dat? Doordat je onderweg een lekke band kreeg. De reden waarom iets gebeurt, noemen we de oorzaak. Vaak heeft een gebeurtenis meerdere oorzaken. Behalve je lekke band, was je ook te laat doordat je niet op tijd van huis vertrokken was. En dát kwam weer doordat je de wekker niet had gehoord. Doordat je te laat in de les kwam, moest je een uur nakomen. Deze straf is een gevolg. Een ander gevolg kan zijn dat je de lesstof niet begrijpt, doordat je de uitleg hebt gemist. Als de gevolgen van gebeurtenissen heel groot en ingrijpend zijn, dan spreken we van een revolutie

FEIT EN MENING

Bij geschiedenis haal je informatie uit bronnen. Daarbij moet je letten op wat een feit is, en wat een mening. Een feit is iets dat waar is, of wat echt is gebeurd. Bijvoorbeeld dat vrouwen, slaven en vreemdelingen niet mee mochten doen met de Atheense democratie. Dit was zo, en dit is dus een feit. Een mening is iets wat iemand vindt. Als iemand zegt dat hij het stom vindt dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie, is dat een mening. Dat is wat deze persoon ervan vindt. Je kunt er immers ook anders over denken. Veel mensen presenteren hun mening als een feit. Bijvoorbeeld dat het stom is dat alleen vrije mannen met burgerrechten mee mochten doen met de democratie. Als je de mening niet herkent, kun je een verkeerde conclusie trekken.

138

BRUIKBAARHEID VAN BRONNEN

Bronnen geven informatie over het verleden. Als je een vraag hebt over het verleden, zoek je dus naar bronnen voor een antwoord. Je wilt bijvoorbeeld weten wie Julius Caesar was. Als je in een bron informatie daarover vindt, is dat een bruikbare bron voor jouw vraag.

In dit boek lees je over Julius Caesar. Dit boek is dus een bruikbare bron. Maar als je méér over hem wilt weten, bijvoorbeeld hoe hij eruitzag of wat zijn tijdgenoten van hem vonden, heb je ook andere bronnen nodig. Je zoekt of er een standbeeld van hem is gemaakt, of je leest een brief van een tijdgenoot die over Caesar schrijft. Hoe meer bruikbare bronnen je vindt, hoe beter je jouw vraag kunt beantwoorden. Het kan ook andersom: je leest of bekijkt een bron, en bedenkt daar vragen bij. Dan beoordeel jij waar de bron bruikbaar voor is.

BETROUWBAARHEID VAN BRONNEN

Kun je de informatie uit een bron geloven? Ofwel: is de bron betrouwbaar? Met deze vraag heb je bij geschiedenis steeds te maken. In veel bronnen staat informatie die niet waar is. Met drie hulpvragen kun je de betrouwbaarheid van bronnen controleren:

1 Wanneer is de bron gemaakt? Wanneer iemand ooggetuige was van een gebeurtenis, maar pas jaren later opschreef wat hij had gezien, liet zijn geheugen hem misschien in de steek. Over het algemeen geldt: hoe minder tijd er zit tussen de gebeurtenis en het maken van de bron, hoe betrouwbaarder de bron is.

2 Hoe kwam de maker van de bron aan zijn informatie? Was hij er zelf bij, of heeft hij zijn informatie van iemand anders? Hoeveel stappen zitten er tussen het opschrijven van een gebeurtenis en die gebeurtenis zelf? Over het algemeen geldt: hoe minder tussenstappen er zijn, hoe betrouwbaarder de bron is.

3 Wat is de bedoeling van de maker van de bron? Wil de maker jou zo goed mogelijk informeren, of wil hij mensen overtuigen van zijn mening? Schrijft hij neutraal over het onderwerp, of juist niet? Over het algemeen: een bron is betrouwbaarder als de maker vooral feiten geeft en onpartijdig vertelt over de gebeurtenis.

Bepalen of een bron betrouwbaar is, is vaak lastig. Een bron kan op het ene punt heel betrouwbaar lijken, maar op het andere juist niet.

STANDPLAATSGEBONDENHEID

Middeleeuwse mensen hadden ideeën en meningen die pasten bij de tijd waarin ze leefden. Dat is logisch, want alles wat ze dachten en vonden kwam voort uit wat ze van andere middeleeuwers hoorden en lazen. Zo werd hun manier van denken beïnvloed door de plaats en de tijd waarin ze leefden. Behalve tijd en plaats heeft ook iemands persoonlijke situatie, zoals afkomst, opleiding en geloof, invloed op zijn of haar ideeën. We noemen dat standplaatsgebondenheid.

Alle bronnen die we bij geschiedenis gebruiken, zijn beïnvloed door de normen en waarden van de maker. Dat maakt bronnen juist zo interessant. In bronnen zie je vaak de standplaatsgebondenheid van de maker terug. Zo kun je iets leren over de ideeën van de maker. Wat mensen vroeger dachten en deden, is voor ons soms vreemd en onbegrijpelijk. Maar door je in te leven in het verleden kun je toch proberen te verklaren waaróm mensen in een bepaalde tijd tot hun daden kwamen.

139
Overzicht van vaardigheden

Begrippen

adviesraad

Groep raadgevers die de koning helpt om beslissingen te nemen.

ambachtsgilde

Vereniging van ambachtslieden in een middeleeuwse stad.

ambachtslieden

Mensen die als beroep producten maken met de hand of met eenvoudig gereedschap. Ze hebben er speciale kennis en vaardigheden voor nodig. ambtenaar

Iemand die bij de overheid werkt.

archeoloog

Iemand die in de grond naar sporen uit het verleden van de mens zoekt en deze onderzoekt.

aristocratie

Bestuur door een kleine groep mensen met veel aanzien.

bondgenootschap

Een verbond van landen, groepen of personen die elkaar helpen in een oorlog.

bron

Bij geschiedenis: alles waardoor je iets te weten kunt komen over het verleden.

burger

Inwoner met burgerrechten, zoals het recht om mee te doen met het bestuur.

burger

In de Middeleeuwen: inwoner van een stad die belasting betaalt en burgerrechten heeft.

burgeroorlog

Oorlog tussen twee of meer groepen binnen hetzelfde land.

centralisatie

Ontwikkeling waarbij een land steeds meer vanuit een vaste hoofdstad wordt bestuurd.

chronologie

De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvonden. cultureel

Alles wat te maken heeft met ideeën, gebruiken, kunst en tradities. cultuur

De ideeën, gebruiken en kunstvormen van een groep mensen die ze doorgeven aan hun kinderen. democratie

Bestuursvorm waarbij het volk invloed heeft op het bestuur.

dictator

In onze tijd: Leider die alle macht heeft en zijn volk onderdrukt om aan de macht te blijven. In het Romeinse Rijk: leider die tijdelijk heel veel macht kreeg om problemen op te kunnen lossen.

directe democratie

Een democratie waarbij burgers zelf mogen meepraten en stemmen.

domein

Landgoed van een heer.

dynastie

Koningen uit dezelfde familie, die elkaar opvolgen. economisch

Alles wat te maken heeft met hoe mensen aan hun middelen van bestaan komen. edele

Iemand die bij de adel hoort: mensen die door hun afkomst speciale rechten hadden. In de Middeleeuwen bestuurden edelen in naam van de koning het land. elite

Een kleine groep in de samenleving die een machtige positie heeft. erfgoed

Alle overblijfselen uit het verleden die belangrijk gevonden worden om te bewaren. evolutie

Langzame ontwikkeling. feodale verhouding

De relatie tussen een leenheer en zijn leenman, die tot stand komt door een belofte van trouw. filosofie

Manier van nadenken over de mens en de wereld, om deze beter te leren begrijpen. geestelijke

Iemand die in dienst is van de kerk, zoals een bisschop, priester of kloosterling. geschiedenis

Een beschrijving van een deel van het verleden. grondwet

Belangrijkste wet van een staat. hegemonie

Als je kunt bepalen wat andere gebieden moeten doen, zonder dat je daar direct de baas bent. herendiensten

Klussen die een horige voor de heer van het domein moest doen.

hiërarchie

Een rangorde in de samenleving: de één is machtiger of rijker dan de ander.

historicus

Iemand die het verleden onderzoekt. horige

Boer die gebonden is aan het domein waar hij woont. Huurling

Soldaat die zichzelf tijdelijk verhuurt om voor een vorst, land of stad te vechten. imperium

Staat die ook buiten het eigen grondgebied heel veel macht heeft.

jager-verzamelaars

Mensen die leven van de jacht en visvangst, en van het verzamelen van eetbare producten in de natuur. jihad

Heilige oorlog van de moslims.

kalief

Titel van de opvolgers van Mohammed, die aan het hoofd staan van de islamitische gemeenschap.

140

ketter

Scheldwoord voor iemand die andere ideeën over het geloof heeft dan de kerk voorschrijft.

Klassieke cultuur

De Grieks-Romeinse cultuur en kunst uit de Tijd van Grieken en Romeinen.

kolonisatie

Een gebied dat is veroverd en wordt bestuurd uit een ander, vaak verafgelegen gebied. koninklijke rechtbank

De hoogste rechtbank van het land, waar je in beroep kon gaan tegen beslissingen van lagere rechtbanken. kroongebied

Gebied dat rechtstreeks door de koning werd bestuurd. kruistocht

Een oorlog waartoe de kerk oproept, officieel bedoeld om het christendom te verdedigen. kruisvaarder

Iemand die deelnam aan een kruistocht.

landbouw-stedelijke samenleving

Samenleving waarin een deel van de bevolking op het platteland woont en boer is. Een ander deel woont in steden en leeft van het maken of verhandelen van producten.

landbouwsamenleving

Samenleving waarin bijna alle mensen boer zijn. Er zijn geen steden. leek

Een (gewone) gelovige die geen geestelijke is. leen

Stuk grond dat de leenman mag gebruiken, maar dat eigendom blijft van de leenheer. leenheer

Vorst of edelman die in ruil voor bepaalde diensten grond in leen geeft aan een leenman. leenman

Ontvanger van een leen. In ruil voor het leen moet de leenman zijn leenheer helpen bij het bestuur en in de oorlog. martelaar

Iemand die sterft voor zijn geloof of er veel persoonlijke offers voor brengt. missionaris

Iemand die het geloof verspreidt. monarchie

Staat met een koning of keizer als staatshoofd. monotheïsme

Het geloof in het bestaan van één god. mythe

Een verhaal over goden en helden. nomaden

Mensen zonder vaste woonplaats; zij trekken rond. orakel

Een priester of priesteres die boodschappen van de goden doorgeeft. pelgrim

Iemand die een tocht maakt naar een plaats die heilig is volgens zijn geloof. politiek

Alles wat te maken heeft met het bestuur van een gebied en met de verdeling van de macht.

polytheïsme

Het geloof in meerdere goden tegelijk. prehistorie

De tijd waarin mensen nog geen schrift gebruikten en waaruit we dus geen geschreven bronnen hebben. rechtsstaat

Land waarin iedereen zich aan de wet moet houden, ook de overheid. rekenkamer

Groep mensen die de inkomsten en uitgaven van de koning controleert. republiek

Staat met een president als staatshoofd. revolutie

Grote en snelle verandering met blijvende gevolgen. ritueel

Plechtige handeling bij een bijzondere gebeurtenis, zoals een huwelijk, een begrafenis, of een offer aan een god. sociaal

Alles wat te maken heeft met hoe mensen en groepen mensen met elkaar omgaan. staand leger

Leger dat er altijd is, ook in vredestijd, en dat een regering dus altijd kan inzetten. staat

Land met duidelijke grenzen en een eigen bestuur. staatsgodsdienst

Godsdienst die door de regering van een land wordt beschermd en soms als enige is toegestaan. staatshoofd

Koning of president van een land. stadstaat

Een stad met het gebied eromheen, die als een zelfstandige staat wordt bestuurd. Het Griekse woord voor stadstaat is polis (meervoud: poleis). tirannie

Alleenheerschappij. Meestal greep een tiran zelf de macht. verleden

Alles wat vóór het heden is gebeurd. verstedelijking

Ontwikkeling waarbij het aantal steden toeneemt en steeds meer inwoners van een gebied in een stad gaan wonen. vetorecht

Het recht om als enige iets te verbieden, ook al zijn alle anderen vóór. volksvergadering

Vergadering van burgers over het bestuur. wetenschapper

Iemand die kennis opdoet door onderzoek te doen. zelfvoorzienend

Vrijwel alles wat nodig is om te leven, verbouwen en maken mensen zelf, op de plaats waar zij wonen. Een ander woord voor zelfvoorzienend is autarkisch.

141
Begrippen

Illustratieverantwoording

Aaron Chown: p. 115

akg-images / British Library: p. 123

Album / Oronoz: p. 130

Archiv für Kunst und Geschichte, Berlijn: p. 103

Artefacts Berlin: p. 30

Bayeux Tapestry: p. 120

Belgian Art Links and Tools: p. 134, 135

Biblioteca Nacional de España: p. 108

Bibliothèque Nationale de France, lat. 9395, folio 15 verso.: p. 100, 124

BIBLISSIMA: p. 126

British Library, Cocharelli: p. 116

Chetham’s Library, Manchester, U;Chetham’s Library, Manchester, UK / Bridgeman Images, Londen: p. 115

Christophel Fine Art: p. 128

David Pineda Svenske: p. 86

Dima Moroz: p. 49

Don Hitchcock: p. 20, 31

Education Images: p. 62

Elena Larina: p. 67

Essen Cathedral Treasury; photo: Christian Diehl, Dortmund: p. 101

Federal Monuments Authority Austria: p. 27

Fries Museum, Leeuwarden - Collectie Koninklijk Fries Genootschap: p. 78

Getty Images: 18, 55, 68, 85

Giovanni_Dall: p. 63

Hartebeest: p. 111

iLongLoveKing: p. 87

ImageSelect: p. 15, 26, 37, 48, 63, 67, 72, 74, 75, 80, 90, 114

J.R. Beuker: p.23

Jurgen Vogel / LandesMuseum Bonn: p. 91

Karin Broekhuijsen Fotografie: p. 27

Katie Young: p. 34

Kennis&Kennis Reconstructions: p. 21

Lübke und Wiedemann/ Münzkabinett der Staatlichen Museen.: p. 93

Maja d’Hollosy / Skullpting: p. 7

Marcel van Dasselaar: p. 8, 12

MIHO MUSEUM: p. 60

Museo Egizio, Turijn: p. 32

Museum of Fine Arts, Boston: p. 42

National Archaeological Museum, Athene: p. 51

National Gallery of Victoria, Melbourne Felton Bequest: p. 6

Normandy Tourism: p. 121

Paul H.A.M. Abels: p. 9

Peter Horree: p. 109

Philadelphia Museum of Art: p. 133

Photo by Justin Kerr: p. 85

PrakichTreetasayuth: p. 84

Preto Perola: p. 45

RAAP bv: p. 24

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: p. 118

Rijksmuseum van Oudheden, Leiden: p. 77

Rijksmuseum voor de oudheden: p. 44

Rimgaudas Budrys: p. 59

Sander Koning / ANP / AFP: p. 43

Sharon Mollerus: p. 43

Shutterstock: p. 17, 56

Tada Images: p. 19

Tanya Keisha: p. 91

The Art Archive: p. 96

The History Collection: p. 131

The Metropolitan Museum of Art: p. 39

The Morgan Library & Museum: p. 99

The Schøyen Collection: p.19

The Trustees of the British Museum, Londen: p. 54, 83

The Walters Art Museum: p. 123

Thesupermat: p. 110

Tupungato: p. 107

Tuul & Bruno Morandi: p. 57

Viacheslav Lopatin: P. 82

Virtual Manuscript Library of Switzerland (unifr.ch): p. 92

Werner Forman Archive/Bridgeman: p. 131

Wikimedia cc: p. 13, 14, 28, 31, 34, 35, 36, 37, 43, 47, 52, 61, 63, 66, 70, 71, 76, 79, 81, 87, 98, 104, 132, 135

www.picture-desk.com: p. 117

ZU_09: p. 38

142
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.