14 minute read

1.3 Een verzuilde samenleving

Deelvraag Waarom en hoe raakte de samenleving verdeeld in vier zuilen?

BrON 27 De voetbalclub RKSV Mobilia in 1922.

Voetballers in pak

Hoe oud zullen ze zijn, de jongens vooraan? Een jaar of veertien? De jongens die meer naar achteren staan, zijn zeker een jaar of tien ouder. Wat hen bindt, is dat ze allemaal lid zijn van voetbalclub RKSV Mobilia uit Grave, in Noord-Brabant. Aan hun kleding zie je dat niet. Op de foto gaan was toen nog bijzonder; de jongens hebben daarvoor hun netste pak aangetrokken. Behalve voetbal is er nog iets dat de jongens bindt: ze zijn allemaal katholiek. RKSV Mobilia is een katholieke voetbalclub: de RK staat voor rooms-katholiek (‘rooms’ verwijst naar Rome, waar de paus woont).

In onze tijd is het moeilijk voorstelbaar dat een voetbalclub alleen mensen van een bepaalde godsdienst toelaat, maar rond 1900 was dat heel normaal. De samenleving was toen verdeeld in groepen die zich weinig met elkaar bemoeiden. Zo was het vanzelfsprekend dat een jongen uit een katholiek gezin naar een katholieke voetbalclub ging en naar een katholieke school. Hierover lees je in deze paragraaf.

Protestanten en katholieken

In Nederland waren in de negentiende eeuw vrijwel alle mensen christelijk. Daarvan waren sinds de zestiende eeuw de protestanten in de meerderheid. Zij woonden vooral in de noordelijke provincies. Protestantse predikers – dominees – waren mannen met veel gezag. Vaak waren ze erg streng in de leer. Zij vertelden hun gelovigen dat al het gezag van God kwam, dus ook de overheid. Daarom hoorde gehoorzaamheid bij het geloof, mits de gezagsdragers volgens de regels van de Bijbel handelden. Van nieuwe ideeën, zoals het socialisme, moesten deze protestanten niets hebben. De katholieken waren een grote minderheidsgroep. De meeste katholieken woonden in het zuiden. Katholieken hadden minder rechten dan protestanten. Zij mochten bijvoorbeeld geen kerken bouwen en niet voor de overheid werken. Dat veranderde in 1848. In de grondwet van Thorbecke stond immers dat alle burgers gelijke rechten hebben. Maar in de praktijk merkten de katholieken daar weinig van. Daarom streden zij voor emancipatie: ze wilden niet alleen volgens de wet, maar ook in het dagelijks leven dezelfde rechten en kansen hebben als protestanten. Op sommige punten waren katholieken en protestanten het helemaal met elkaar eens. Ook katholieken waren tegen het socialisme. Het socialisme zou maar tot verdeeldheid tussen werkgevers en werknemers leiden, vonden zij. De overheid moest dit voorkomen door zelf voor de zwakkeren op te komen en te zorgen voor samenwerking. Net als de protestanten vonden ook de katholieken dat de overheid moest uitgaan van de principes van het christendom. Samen werden beide groepen de confessionelen genoemd.

Schoolstrijd

In de grondwet van Thorbecke stond dat de overheid de scholen betaalt. Op deze openbare scholen kregen de kinderen les in de ‘christelijke deugden’, maar dat vonden veel confessionelen onvoldoende. Zij richtten daarom eigen scholen op, waar de leerlingen katholiek of protestants godsdienstonderwijs kregen. Dat mocht, want in de grondwet is de vrijheid van onderwijs geregeld. De confessionelen moesten dit ‘bijzonder onderwijs’, de naam voor niet-openbare scholen, wel zelf betalen. Dat laatste wilden zij veranderen. Zij vonden dat de overheid zowel het openbare als het bijzonder onderwijs moest betalen. In de Tweede Kamer zaten in die tijd vrijwel alleen liberalen, en die voelden daar niets voor. Dit conflict over het onderwijs wordt de schoolstrijd genoemd en duurde bijna driekwart eeuw.

© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Wiel van der Randen

BrON 28 Het onderwijs op katholieke scholen werd vaak verzorgd door nonnen (op meisjesscholen) en paters (op jongensscholen). Foto uit 1941.

Wie was Abraham Kuyper?

Abraham Kuyper (1837-1920) was dominee. In 1879 richtte hij de eerste politieke partij van Nederland op: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Met die naam gaf hij aan dat zijn partij tegen sommige ideeën van de Franse Revolutie was. Tijdens de Franse Revolutie waren veel liberale ideeën voor het eerst toegepast. Vooral de gedachte dat God niet belangrijk is, of zelfs niet bestaat, vond de ARP verkeerd. Veel antirevolutionairen, zoals de ARP-leden zich noemden, waren ‘kleine luyden’: eenvoudige en gewone mensen, zoals winkeliers, schoolmeesters en boeren. Door hard werken konden ze hun gezinnen onderhouden. Ze waren niet heel arm zoals veel fabrieksarbeiders, maar zeker ook niet rijk. De meesten hadden geen kiesrecht, want dat was er immers alleen voor mensen die minstens een bepaald bedrag aan belasting betaalden. De hoogte van dat bedrag moest omlaag, vond Kuyper, zodat ook de ‘kleine luyden’ kiesrecht kregen. In 1901 werd Kuyper minister-president.

© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Bob de Wit

Wie was Herman Schaepman?

Met zijn lange zwarte jas en zijn priesterboord was de roomskatholieke politicus Herman Schaepman (1844-1903) een opvallende verschijning in de Tweede Kamer. In 1880 was hij de eerste priester die volksvertegenwoordiger werd. Schaepman heeft veel voor de emancipatie van katholieken gedaan. In de Tweede Kamer zette hij zich onder meer in voor de gelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs, de leerplicht en de uitbreiding van het kiesrecht, en voor betere levensomstandigheden voor de arbeiders. Schaepman was het vaak eens met Abraham Kuyper, waardoor zij goed konden samenwerken. Door de samenwerking van de twee mannen kreeg Nederland in 1888 voor het eerst een confessionele regering. Ruim twintig jaar na de dood van Schaepman zouden de katholieken, net als de protestanten, een politieke partij oprichten: de RKSP.

© Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad

Liberalen

De liberalen hadden in 1848 geen politieke partij. Dat was ook niet nodig, want zij hadden de macht en er waren nog geen andere politieke partijen. Maar toen andere groepen zich gingen organiseren, konden de liberalen niet achterblijven. In 1885 richtten zij de Liberale Unie (LU) op. De meeste mensen die op deze partij stemden, waren rijke burgers.

Verzuiling

De samenleving was verdeeld geraakt in vier groepen: liberalen, socialisten, protestanten en katholieken. Vrijwel iedere Nederlander hoorde bij een van deze ‘zuilen’, zoals de groepen werden genoemd. Iedere zuil had een eigen krant, een eigen vakbond, een eigen radio-omroep. En het ging verder: er kwamen katholieke sportverenigingen, socialistische tijdschriften, protestantse zangkoren, enzovoort. De samenleving raakte verzuild: verdeeld in groepen. De politieke leiders van de zuilen realiseerden zich dat ze moesten samenwerken om dingen te kunnen bereiken. Daarom overlegden zij veel. Gewone mensen hadden echter weinig contact met mensen uit een andere zuil. Zij leefden binnen hun eigen groep. Kwam een protestants meisje met een katholieke jongen thuis? Dan zwaaide er wat! Las een katholiek gezin een socialistische krant? Reken maar dat de pastoor om uitleg kwam vragen.

© Publiek domein

BrON 29 De tekst bij deze spotprent was ‘De Roomse kippenren. In Voorschoten is een RoomsKatholieke eieren-veiling opgericht. Er zullen slechts eieren worden verhandeld die door Roomse kippen zijn gelegd’. Spotprent van Albert Hahn uit 1912.

Caoutchouc-artikel

In 1887 werd de grondwet herzien. Met een nieuw artikel (regel) werd vastgelegd wie kiesrecht had en wie niet. Voortaan gold het kiesrecht voor alle volwassen mannen ‘die daarvoor geschikt waren’. Maar wat daarmee precies bedoeld werd, stond er niet bij. Daardoor lukte het politici om de eisen voor ‘geschiktheid’ steeds lager te krijgen. ‘Als iemand een schooldiploma heeft gehaald, is dat een bewijs voor zijn intelligentie en is hij dus geschikt om te mogen stemmen’, redeneerde een politicus in 1896. Aangezien niemand goede tegenargumenten had, was een schooldiploma voortaan genoeg om kiesrecht te krijgen. De moeilijke naam van de wet (spreek uit: kaoetsjoek) komt van een bepaald soort rubber. Je kunt rubber makkelijk in een andere vorm kneden. Dat was met deze wet net zo: met een goed argument kon een hele groep mensen kiesrecht krijgen.

Opdrachten

Dit weet je al

1 Katholieken en protestanten

Vanaf de zestiende eeuw was de christelijke kerk verdeeld in katholieken en protestanten. Bij welke groep horen de volgende woorden? Bespreek het samen en zoek het online op als je het niet weet.

paus dominee bisschop priester

veel versieringen in de kerk

geen versieringen in de kerk monnik non Rome

1 Katholieken ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ 2 Protestanten ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ ☐

Basisstof

2 Voetballers in pak

Het belang van geschiedenis: Geschiedenis kan je helpen nadenken over de wereld waarin je leeft en over de samenleving waar jij deel van uitmaakt.

Lees: Voetballers in pak. Bekijk: bron 27.

a Wat zou jij ervan vinden als je alleen lid mag worden van een voetbalclub (of een andere vereniging) als je een bepaalde godsdienst hebt? Leg je mening uit. b RKSV Mobilia bestaat niet meer. Veel andere voetbalclubs uit die tijd bestaan nog wel en vaak hebben ze nog dezelfde naam. Als je online zoekt op ‘RKSV’ vind je er een heleboel. Moeten deze clubs hun naam veranderen? Bedenk een argument vóór naamsverandering en een argument ertegen. Wat is jouw mening?

3 Protestanten en katholieken

Lees: Protestanten en katholieken.

a Welke overeenkomsten tussen katholieken en protestanten worden er in de tekst genoemd? b Welk verschil tussen deze twee groepen wordt in de tekst genoemd?

Gebruik het begrip ‘emancipatie’ in je antwoord. c Socialisten streden voor emancipatie van de arbeiders. Leg deze zin uit.

4 Schoolstrijd

Lees: Schoolstrijd. Bekijk: bron 28.

a Is de school op de foto van bron 28 een openbare of een bijzondere school?

Leg uit aan welk beeldelement je dat ziet. b Wordt er op deze school confessioneel onderwijs gegeven, of juist niet?

Laat uit je antwoord blijken dat je begrijpt wat confessioneel betekent. c Wat wilden de protestanten en de katholieken met de schoolstrijd bereiken? d Verplaats je in een liberaal. Leg uit waarom jij het oneens bent met het standpunt van de katholieken en protestanten in de schoolstrijd.

5 Ingezonden brief

Je oefent: feit en mening, en: standplaatsgebondenheid

Lees: bron 30.

a Wat vindt de schrijver van bron 30 van de socialisten? b Is de schrijver van de bron confessioneel? Leg je antwoord uit. c Waar maakt de schrijver zich zorgen om? d Maakt de schrijver vooral gebruik van feiten of van meningen? ◯ De schrijver gebruikt 20% meningen en 80% feiten. ◯ De schrijver gebruikt 50% meningen en 50% feiten. ◯ De schrijver gebruikt 80% meningen en 20% feiten. e De schrijver vertelt dat ruim een derde van de onderwijzers op openbare scholen socialist is. Vermoedelijk weet hij dat niet zeker. Waarom schrijft hij dan niet: Ik denk dat een derde van de onderwijzers socialist is? f Leg met een voorbeeld uit dat deze bron veel zegt over de standplaatsgebondenheid van de schrijver.

Fragment uit een ingezonden brief in een krant:

“Socialisten stellen godsdienst gelijk aan pest en cholera. Lang niet alle onderwijzers op de openbare scholen zijn socialisten, o nee! Maar toch wel meer dan een derde!

Zeg zelf, kunnen christenouders aan zulke onderwijzers hun kinderen toevertrouwen?

Aan mannen die, zolang zij voor de klas staan, in het kind de neiging tot kritiek zullen ontwikkelen? Dus óók kritiek op Vaders Bijbel en Moeders gebed?”

Bron: De Fakkel, 1904.

BrON 30

6 Wie was Abraham Kuyper?

Lees: Wie was Abraham Kuyper?

a Bedenk of de antirevolutionairen van Kuyper de volgende veranderingen zouden steunen, of juist niet. Leg steeds je antwoord uit. 1 Er moet een verbod komen op christelijk onderwijs. 2 De kleine luyden moeten kiesrecht krijgen. 3 Voortaan moeten alle schoolkinderen leren hoe geweldig de Franse Revolutie was. 4 De ARP komt aan de macht. b Kuyper wilde een verruiming van het kiesrecht, maar hij wilde geen algemeen kiesrecht.

Om Kuypers standpunt te begrijpen, moet je eerst de volgende hulpvragen beantwoorden. 1 Wie hadden er kiesrecht bij censuskiesrecht? de rijken / de middenklasse / de armen 2 Wie kregen er kiesrecht als het kiesrecht werd verruimd? de rijken / de middenklasse / de armen 3 Welke groep houd je over? 4 Veel / weinig mensen die bij deze groep hoorden, waren socialist. 5 Hoe dacht Kuyper over de socialisten? c Leg nu in één zin uit waarom Kuyper geen algemeen kiesrecht wilde.

7 Wie was Herman Schaepman?

Lees: Wie was Herman Schaepman?

Geef drie redenen waarom Schaepman en Kuyper goed konden samenwerken.

8 Verzuiling

Lees: Verzuiling.

SDAP

protestanten katholieken liberalen

Schrijf de woorden op de juiste plek in de tekening: boven en onder een zuil, en in het timpaan (driehoek) boven de zuilen.

Liberale Unie - ARP - RKSP - socialisten - de leiders werken samen a Schrijf de nummers in de juiste zuil. 1 = katholieke sportvereniging, katholieke krant, katholieke vakbond 2 = protestants zangkoor, protestantse krant, protestantse radio-omroep 3 = socialistische muziekvereniging, socialistische jongerenclub, socialistische vakbond 4 = liberale krant, liberale voetbalvereniging, liberale radio-omroep b Hoe zie je in de tekening dat er tussen de zuilen weinig contact was?

9 De Roomse kippenren

Bekijk: bron 29.

a Leg uit dat bron 29 over verzuiling gaat. b Is de tekenaar voorstander of tegenstander van de verzuiling? Leg je mening uit. c Wat wil de tekenaar bereiken met deze tekening, denk je?

10 Caoutchouc-artikel

Lees: Caoutchouc-artikel.

a Geef van elk van de vier zuilen aan hoe men dacht over het

Caoutchouc-artikel. Beargumenteer je antwoorden kort. b Bekijk bron 31.

Maak de zin af. Het Caoutchouc-artikel had vooral op de korte / lange termijn effect, want … c De eisen waaraan mensen moesten voldoen om kiesrecht te krijgen, werden steeds lager. Leg uit of je die bewering terugziet in bron 31.

1880 12%

1890 14%

1900 49%

1910 65%

BrON 31 Percentage volwassen mannen met kiesrecht.

11 Welke zuil?

a Maak een schema van vier kolommen. Zet boven elke kolom de naam van een van de vier zuilen: socialisten – liberalen – protestanten – katholieken. b Zet de volgende woorden en namen onder de juiste zuil in het schema.

Schaepman – dominee – priester – Zuid–Nederland – openbaar onderwijs – bijzonder onderwijs – kleine luyden – rijke burgerij – ARP – RKSP – Kuyper – confessionelen – LU – willen verruiming van kiesrecht – willen algemeen kiesrecht

Zet ook deze woorden uit paragraaf 1.2 in het schema.

Troelstra – SDAP – communisten – vakbond – sociaaldemocraten

12 Welke zuil?

Geef voor elke uitspraak aan bij welke zuil het hoort. Sommige uitspraken horen bij meerdere zuilen.

1 ‘Er moet snel verbetering in de situatie van de arbeiders komen!’

Katholieken Liberalen Socialisten Protestanten

2 ‘Wij willen dat de overheid ook onze scholen betaalt.’

3 ‘De school hoeft zich niet met godsdienst te bemoeien, dat is iets voor de ouders.’

4 ‘Politieke problemen kun je het best met de richtlijnen uit de Bijbel oplossen. 5 ‘De paus vertelt ons hoe wij moeten leven.’ ☐ ☐ ☐ ☐ 6 ‘Algemeen kiesrecht is niet goed, maar een verruiming van het kiesrecht is wel goed.’

Verdieping

13 Protestant of socialist?

Je oefent: standplaatsgebondenheid

Henk leeft eind negentiende eeuw. Hij is getrouwd en heeft acht kinderen. Met zijn werk in de fabriek verdient hij precies genoeg om zijn gezin te kunnen onderhouden. Hun woning is heel klein en het dak lekt. Henk heeft last van zijn rug en het werk valt hem zwaar. Maar hij moet het volhouden, omdat zijn kinderen anders honger lijden. Henk en zijn vrouw zijn zeer gelovige protestanten. Elke zondag gaan ze naar de kerk. Voor elke karige maaltijd bidden ze: ‘Here God, help alstublieft ons leven iets minder zwaar te maken!’ a Welk motief heeft Henk om socialist te worden? b Welk motief heeft Henk om juist geen socialist te worden? c Een socialistische leider komt bij Henk op bezoek. Hij wil Henk overhalen om socialist te worden. Het socialisme heeft Henk veel te bieden, is zijn boodschap. De dominee hoort ervan en bezoekt Henk de volgende dag. De kerk heeft je veel meer te bieden dan de socialisten, beweert de dominee.

Een van jullie is de socialist, de ander is de dominee. Schrijf allebei een betoog (150-200 woorden) waarmee je Henk probeert over te halen bij jouw zuil te komen of te blijven.

Je legt uit wat jouw zuil voor Henk kan doen en waarom de andere zuil niet deugt. d Lees elkaars betogen. Wat zou jij doen, als je Henk was?

14 Strijdlied

Lees: bron 32.

a Uit welk woord kun je opmaken bij welke zuil dit strijdlied hoort? b Welke visie op het gezin blijkt uit deze bron? c Wij vreezen rood noch dood.

Wat wordt bedoeld met ‘rood’? d Wij vreezen rood noch dood.

Verklaar deze regel vanuit de ideologie van de maker.

Bij dit lied uit 1920 stond: ‘een strijdlied, te spelen op krachtig marschtempo’.

De trommels slaan, de vaandels gaan, ‘t is tijd om op te rukken! Voor God en goed en ‘t eigen bloed, Wie slaaf is moge bukken!

Wij zijn de christenkerels, Wij willen eerlijk brood, Wij weten van geen wijken, Wij vreezen rood noch dood!

Om kind en vrouw in gouden trouw zal onze vuist zich sluiten! Heer Christus’ kruis in ‘t Roomsche huis, En Lucifer er buiten!

Michel van der Plas, Uit het Rijke Roomsche leven, 1963.

BrON 32

Onthouden: 1, 3a-b, 4a-b, 5a, 6b, 7, 8a-c, 11a Begrijpen: 3c, 4c, 5b-f, 6a, 6c, 9a-c, 10a-c, 11b, 13a-d, 14a-d Toepassen: 2a-b, 4d, 12a-d