Som 2011 #7

Page 1

Erik Dannenberg Begeleidt de overheveling van de jeugdzorg ‘Welzijn moet een grotere rol krijgen’

Sociaal geïsoleerden Heterogeen en slecht bereikbaar ‘Standaardoplossingen zijn niet effectief’

Wijkactieplan in Leeuwarden Frontlijnteam gaat alle deuren langs ‘Eén gezin, één plan, één hulpverlener’

Magazine voor sociaal ondernemers binnen welzijn & maatschappelijke dienstverlening Uitgave van de MOgroep / Jaargang 4 / januari 2012 / nummer 7


pag 13

Column Zorgsparen? Je kunt jongere genera­ ties beter ‘respectpunten’ laten sparen, vindt Jan Latten. Die ze dan later kunnen inwisselen voor hulp en zorg. Zo leren ze iets over de balans tussen geven en nemen. pag 4

Colofon

Som / vierde jaargang / nummer 7 / januari 2012 Som is een uitgave van de MOgroep en verschijnt drie keer per jaar. De MOgroep is de branche­ vereniging voor maatschappelijk ondernemers in Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening.

‘ DE FLIPPER­ KAST MOET OPHOUDEN’

pag 14

Jeugd Interventie Team Het JIT in Schiedam is ‘de perfecte combinatie van de bedachtzame hulpverlener en de extraverte jongeren­werker’. De samenwerking tussen SWS Welzijn en FlexusJeugd­

Hoofdredactie:

plein blijkt niet alleen effectief, maar ook kostenbesparend.

Jennifer Elich, MOgroep Concept en (eind)redactie:

inhoud

Schrijf-Schrijf, Utrecht www.schrijf-schrijf.nl Vormgeving:

Room for ID’s, Nieuwegein www.roomforids.nl Beeldleveranciers:

Sietske Raaijmakers, Marike Knaapen, Annelies Bernard, Jacob van Essen, Paulien de Gaaij, Siep van Lingen Redactieadres:

MOgroep Maliebaan 71H 3581 CG Utrecht telefoon (030) 721 07 21

‘In het jeugdzorgstelsel is de zorgkant te veel gericht op het individu en spe­ cifieke problemen. En de welzijnskant is zo collectief dat vaagheid troef is.’ De Zwolse wethouder Erik Dannen­ berg is voorzitter van de VNG-sub­ commissie Jeugdzorg. Samen met gemeentes zoekt hij naar een nieuwe inrichting van de jeugdzorg.

De uitkomst

coverfoto

Kirsten Schmal (8) woont in Zwolle Zuid. Ze speelt bijna elke dag in de insectenspeeltuin, die aangelegd is dankzij de Buit van Zuid. Het liefst zit ze in of op het bijenhuisje om te kletsen met vriendinnen uit de buurt. Lees meer over de Buit van Zuid op de pagina hiernaast.

pag 20

pag 10

Sociaal isolement De groep sociaal geïsoleer­ den is heterogeen en lastig te b ­ ereiken. Dat blijkt uit een pilot en onderzoek in Rotter­dam. Bij de zwaardere doelgroepen zijn interventies alleen effectief als ze maat­ werk leveren. Vooral belang­ rijk is de aandacht van iedere professional voor de kracht van iemands netwerk. 2 Uitgave van de MOgroep

Verstevig de sociale netwerken rond gezinnen, zegt pedagoog Micha de Winter.


Werk in uitvoering Nederland kent volop

effectieve W&MD-activiteiten. Hieronder een voorbeeld. Wat: De Buit van Zuid

pag 24

Wie:

Buurthuizen

Danny van den Beld, opbouwwerker welzijnsorganisatie Travers Waar:

Door de gebruikers ervan centraal te stellen, krijgt een buurthuis zijn oor­spronke­ lijke functie terug: een laag­ drempelige ontmoetings­plek waar mensen hun eigen activiteiten organiseren. Steeds meer buurthuizen komen in zelfbeheer van bewoners. Met succes. Zoals buurthuis De Nieuwe Jutter in Utrecht.

Zwolle Zuid Wanneer: sinds 2006 ‘Zwolle Zuid, de grootste wijk van de stad, kent in een aantal buurten weinig sociale samenhang. En dat heeft een negatief effect op de leefbaarheid en veiligheid. Met het project ‘de Buit van Zuid’ willen we die samenhang vergroten. En wel volgens de schatkist­ methode: door straat voor straat op zoek te gaan naar de schat aan talenten die de wijk bezit. De Buit van Zuid is een samenwerkingsverband tussen gemeente, woningcorporaties, wijk­

pag 27

politie en welzijnsorganisatie Travers. Per straat beginnen we steeds met

Leeuwardens Frontlijnteam

huisbezoeken. Als opbouwwerker ga ik samen met buurtwerkers en een jongerenwerker langs de deuren om mensen te vragen hoe zij het wonen in die straat ervaren. We willen graag dat bewoners zélf met ideeën komen voor verbeteringen en daarmee aan de slag gaan. Tijdens een straatbijeenkomst presenteren we de resultaten van deze huisbezoeken. Vaak blijkt dat mensen zich ergeren aan dezelfde dingen, zoals woekerend onkruid of rommel op straat. Daarna komen de ideeën: een paar keer per jaar onkruid wieden, een speelplek voor de buurtkinderen. Altijd zijn er enthousiaste mensen om deze projectjes te leiden. Doordat buurt­ bewoners gaan samenwerken en elkaar

De wijk Heechterp-Schierin­ gen was jarenlang de armste van Nederland. S ­ ociale samen­­hang is er ver te ­zoeken. Met het Frontlijnteam pakt Leeuwarden de ­problemen in de wijk aan

leren kennen, wordt het wonen in de buurt een stuk prettiger. En dat is waar­voor we het doen. Vanaf dat moment hebben we alleen nog een ondersteunende rol en kan het team van de Buit van Zuid naar de volgende straat.’

3 Som nr 7 2012


Vereenvoudiging Minder indiceren Brede generalisten Leidende rol welzijn

VNG-bestuurslid Erik Dannenberg werk­ te twintig jaar in de opvang- en zorg­ sector. Overweegt ooit weer het veld in te gaan. Maar wil zijn praktijkervaring nu inzetten voor de inrichting van de gedecentraliseerde jeugdzorg. De VNGsubcommissie Jeugdzorg, waarvan hij voorzitter is, geeft advies over die aan­ staande decentralisatie.

J e n s M i d d e l Beeld G e m e e n te Z wo lle tekst

Intervi ew

‘ Maak van een vangnet geen hangmat’

‘Te inefficiënt, te bureaucratisch, te onoverzichtelijk voor cliënten, te frustrerend voor professionals en veel te duur.’ Zo karakteriseert VNG-bestuurslid Dannenberg, tevens CDA-wethouder in Zwolle, het huidige jeugdzorgstelsel. ‘Wereldwijd geeft ons land het meeste geld uit aan jeugdzorg. Terwijl onze jeugd niet problematischer is dan elders.’ De zorgvraag onder die groep stijgt wel, zegt hij. ‘Maar daarbij gaat het veelal om lichte zorgvragen. En die vereisen een beter systeem. Eén dat de kracht van het welzijnsdomein bundelt met dat van de zorg. En dat de zwaktes van beide beperkt.’

meer krijgen.’ Wie het wel aandurft zijn recht op zorg te claimen, komt volgens de wethouder terecht in een ‘circus van indicaties’. ‘Bedenk: indicatie-organen zijn er niet om mensen zo goed mogelijk vooruit te helpen. Het Rijk bedacht ze om de kosten beheersbaar te houden. Om zoveel mogelijk mensen terug te duwen. Daardoor worden cliënten vaak van het kastje naar de muur gestuurd – en weer terug. Die flipperkast moet ophouden.’ Enige tijd geleden sprak een meisje van 14 hem aan op een bijeenkomst. Ze vertelde hem hoe ze thuis en op school was vastgelopen. Hoe ze bij het schoolmaatschappelijk werk was terechtgekomen, en daar het maximumaantal van vijf gesub­­si­dieerde gesprekken had gehad (al waren méér gesprekken wellicht beter geweest). Hoe ze vanwege haar ‘complexe problema­tiek’ was doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg. Daar op intakegesprek was geweest, op een wachtlijst was gezet, een diagnose had gekregen en had gehoord dat ze een psychiatrisch probleem had. Hoe ze vervolgens een intake, wachtlijst en diagnose bij de jeugd-ggz had doorlopen. Hoe men daar echter geen psychiatrisch probleem had ontdekt en haar weer had teruggestuurd. En hoe ze nu, na meer dan een jaar, nog steeds geen hulp had gekregen. ‘Exemplarisch’, verzucht Dannenberg.

Circus van indicaties

Wat die zwaktes zijn? ‘De zorgkant van het stelsel is op dit moment te veel gericht op het individu en op specifieke problemen. Voor de samenhang tussen iemands moeilijk­ heden of voor zijn sociale context is in dit ‘medisch model’ nauwelijks oog. De welzijnskant, daarentegen, is weer zó collectief dat vaagheid troef is. Ook verwijst die te snel door naar de zorgkant.’ Er wordt niet alleen te gauw overgestapt van preventie naar zorg, constateert Dannenberg. In deze doorverwijzing gaat ook veel mis. ‘Zo gaan lang niet alle mensen erin mee. Hun dossier mag dan overdraagbaar zijn, hun vertrouwen is dat niet. Het gevolg is dat zij geen hulp 4

Uitgave van de MOgroep


‘ Er wordt te gauw over­ gestapt van preventie naar zorg’

Verwijzing naar denkers

Diezelfde Kamer vroeg de bewindsvrouw een halfjaar geleden om een stappenplan. Sindsdien is er alleen een beleidsbrief verschenen. ‘Dat was in november’, zegt Dannenberg. ‘Een stappenplan laat nog op zich wachten. Ik vermoed dat men moeite heeft de jeugdzorg scherp in kaart te brengen. En ik kan mij dat voorstellen. De financiering is versnipperd over drie overheidslagen, verzekeraars en zorgkantoren. Daarbinnen zijn er talloze deelbudgetten. Vanuit de VNG willen we helpen deze complexiteit te doorgronden en doen we voorstellen voor vereenvoudiging. Met onze eigen expertise, maar zeker ook door te verwijzen naar grote denkers als Micha de Winter, Jo Hermanns, Peter Stam en Tom van Yperen.’

Erik Dannenberg was lid van de Commissie Paas, die twee jaar geleden in opdracht van de VNG voorstellen deed voor een houdbaar jeugdzorgstelsel. De overheveling van jeugd­ zorg naar gemeenten was destijds nog niet zeker. De VNGsubcommissie Jeugdzorg waaraan Dannenberg nu leiding geeft, borduurt voort op de analyses van toen. ‘Inmiddels is op het hoogste niveau afgesproken dat de overheveling echt gaat plaatsvinden’, zegt de voorzitter. ‘Maar wanneer precies, of het in fases gebeurt, of gemeentes het aanpassingsjaar krijgen dat zij vragen, hoe het Rijk de taken en voorwaarden formuleert en hoe het geld verdeeld wordt over het land: die vragen staan nog open. En de Kamer kan pas goedkeuring geven als staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten hierover duidelijkheid biedt.’ 5

Som nr 7 2012


er precies aan de hand is. Zo verdienen dat soort bureaus hun geld.’

Sturing door welzijn

In de subcommissie Jeugdzorg zijn grote en kleine gemeen­ tes vertegenwoordigd. De leden komen uit alle windstreken, zijn van alle politieke kleuren en zijn het eens over de noodzakelijke veranderingen. Welzijn moet in het nieuwe stelsel bijvoor­beeld ook achter de voordeur durven komen. Dannenberg: ‘Elk huishouden met problemen moet een generalistische professional toegewezen krijgen. Iemand die oog heeft voor de sociale context van mensen en de samen­ hang tussen hun problemen. Iemand die vast aanspreekpunt blijft, met het gezin bespreekt wat nodig is en er indien noodzakelijk specialisten bíj haalt. Iemand die ‘doorverwij­ zen’ dus uit zijn vocabulaire heeft geschrapt.’ Deze genera­ list moet financiële sturing krijgen over die specialisten, meent Dannenberg. ‘Zo voorkom je dat cliënten het gevoel krijgen de regie te verliezen. Zij worden dan niet meer het doolhof ingestuurd van zorginstanties die hen vanuit een uurtje-factuurtje­ mentaliteit onderwerpen aan ingewikkelde indicaties en protocollen.’ Dannenberg benadrukt hoe beangstigend dat doolhof vaak is voor cliënten, of zij nu laag- of hoogopgeleid zijn. En hoe belangrijk het daarom is dat zij het stelsel overzien. ‘Het moet op hun ooghoogte te begrijpen zijn.’

Vertrouwen in professionals

Dannenberg wil de neiging tot indiceren indammen. ‘Wat nu een ‘lichte zorgvraag’ heet, zou die naam lang niet altijd mogen krijgen.’ Het probleem kan volgens hem vaak worden opgelost vanuit welzijn. ‘Zonder indicatie, zonder specialis­ ten, wel met deskundige professionals, maar zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind. Dat is beter voor de jeugd en bespaart ook nog eens ontzettend veel tijd en geld.’ Dannenberg vindt dat de begeleiding van licht verstandelijk gehandicapten eveneens uit het verzekeringsstelsel moet. Zij zouden niet naar aparte klassen hoeven te gaan, behalve dan degenen met grote gedragsproblemen. ‘Op dit moment krijgen deze jongeren bij hun diploma gelijk een formulier mee voor de Wajong. Gemiddeld gaan er twee schoolklassen per dag de Wajong in! Dat is niet normaal. Dat loopt volledig uit de hand. Ik vind dat elke samenleving een vangnet moet hebben voor kwetsbare burgers. Maar dat vangnet moet geen hangmat worden.’ Diagnose uit bureaucratie

‘Gemeentes willen de rol van welzijn graag vergroten en de neiging tot indicering beperken’, zegt Dannenberg. ‘Via de VNG vragen ze het Rijk te doen wat hiervoor nodig is: de ­budgetten voor het verzekerde domein en het welzijnsvlak bij elkaar vegen, bijvoorbeeld. Gemeentes willen de transitie die wij voorstellen aangaan, omdat het beoogde stelsel niet alleen zorgt voor een betere aanpak van jeugdproblemen, maar ook de bezuinigingen opvangt van 5 procent op de AWBZ en 10 procent op de jeugdzorg. Althans, als het Rijk hun vrijheid en vertrouwen geeft. Want gemeenten willen geen uitvoeringsloket zijn. Ze willen met burgers en lokale organisaties kunnen bespreken wat op welke plek nodig is en aan de hand daarvan differentiëren.’

De grotere, leidende rol van welzijn voorkomt dat kinderen te snel een ‘zorgetiketje’ opgeplakt krijgen, stelt Dannenberg. ‘Natuurlijk: er zijn zware zorggevallen. Daar moeten echt indicaties, specialisten en regionale of zelfs landelijke samen­werkingsverbanden voor zijn. Maar ik zie te vaak dat kinderen die nét iets meer teruggetrokken of onrustiger zijn dan hun klasgenootjes te snel het label ‘autisme’ of ‘ADHD’ opgespeld krijgen. Ze verdwijnen uit hun vertrouwde omgeving, komen dikwijls terecht op speciale scholen en voelen zich door al die nadruk op hun anders-zijn eerder slechter dan beter. Kleine, normale problemen worden groot en bijzonder gemaakt. Er zijn bureautjes die gespecialiseerd zijn in het regelen van indicaties. Die op schoolpleinen observeren welke kinderen er wat druk lijken. En die vervolgens de ouders opzoeken om te vertellen dat ze echt een héél ontregeld kind zien; een kind dat duidelijk zorg nodig heeft en bij wie zij best eens willen onderzoeken wat

Ook gemeenten zelf zouden meer vrijheid en vertrouwen moeten geven, stelt de wethouder. ‘Aan hulpverlenende organisaties. Hun professionals moeten in overleg met cliënten kunnen bepalen wat er in een huishouden nodig is.

Erik Dannenberg is namens het

Dannenberg bekleedt diverse

CDA wethouder in Zwolle. Hij

nevenfuncties uit hoofde van de

beheert de portefeuilles voor onder

gemeente. Hij is onder meer:

meer de Wmo (het zorgdeel),

– Voorzitter van de commissie

Wonen, Gezondheidsbeleid,

Gezondheid en Welzijn VNG

Ontwikkelingssamenwerking en

– Lid van het bestuur van de VNG

Dierenwelzijn. Daarnaast is hij

– Voorzitter van de subcommissie

wijkwethouder van Assendorp, Wijthmen, Kamperpoort en Berkum.

Jeugdzorg van de VNG – Lid Raad van Advies van het zorgkantoor namens de gemeen­ ten in de regio IJssel-Vecht – Voorzitter van het AB en DB van GGD IJsselland

6 Uitgave van de MOgroep


Qua budget en qua tijdsinvestering. ‘Het was een grote fout te denken dat we dit soort diagnosticerende deskundigheid in onze bureaucratische systemen konden verwerken. De huidige financieringsmethode heeft geleid tot een productie­ denken dat uitermate frustrerend is voor hulpverleners. Managers van zorgorganisaties eisen al snel van hun mede­­werkers dat ze de uren volmaken die maximaal gefinan­cierd worden, ook al is er minder tijd nodig. Of ze geven hen op de kop als er extra uren gemaakt zijn die niet gefinancierd worden. Dat de cliënt weer stabiel wordt, is niet altijd het eerste doel.’

Werk in uitvoering Nederland kent volop

effectieve W&MD-activiteiten. Hieronder een voorbeeld. Wat: Buurtmoestuinen Wie: Aliek van den Berg, opbouwwerkster

‘ Dat de cliënt weer stabiel wordt, is niet altijd het eerste doel van zorgorganisaties’

trefpunt De Nieuwe Stoof, onderdeel van de Dordtse Welzijnsorganisatie Waar: Dordrecht Wanneer: sinds 2006 ‘Van een fietsenwerkplaats tot een kleding­kraam. In het trefpunt De

Grafieken op papier

Nieuwe Stoof kunnen bewoners van de

‘Denk niet dat de transitie snel rond is’, waarschuwt Dannen­ berg. ‘Er zullen gemeenten zijn die vooroplopen en andere die achterblijven.’ Zwolle zit, met steun van de Provincie, wat hem betreft in de eerste categorie. ‘Op 8 september onder­ tekenden twintig partijen op het gebied van welzijn, zorg en wonen in mijn gemeente een samenwerkingsovereenkomst – ook rond jeugdzorg. Daardoor krijgen huishoudens nu brede generalisten als aanspreekpunt. Zij verwijzen niet door naar de tweede lijn. In plaats daarvan vragen zij specialisten om te komen helpen.’ Financiële verantwoording blijft nodig, meent Dannenberg, maar die hoeft lang niet zo cijfergericht als tot nog toe het geval was. ‘Als ik van partner­organisaties, huisartsen en wijkagenten hoor dat bijvoor­ beeld maatschappelijk werk goed werk heeft geleverd, dan mag deze instantie zijn registratie wat mij betreft halveren. Cijfers zeggen lang niet alles. Ook andere gemeenten zouden minder aandacht moeten hebben voor grafiekjes, en meer voor de mate waarin professionals en bewoners zeggen dat ze verandering ervaren. Zij moeten meer vertrouwen krijgen.’ Zwolle is niet de eerste gemeente waar (jeugd)zorgteams ontstaan op het snijvlak van zorg, welzijn en wonen. Vooral in grote steden ziet Dannenberg al regelmatig multidiscipli­ naire samenwerking opkomen. Dit gebeurt vaak ondanks het systeem, terwijl het volgens de wethouder juist structureel aangemoedigd zou moet worden. ‘Overal in Nederland. Want in veel gemeenten vinden organisaties samenwerking een beetje eng. Zeker in de vorm die wij als VNG voor ogen hebben. Die gaat in tegen de manier waarop de jeugdzorg­ markt nu werkt. En organisaties moeten hun aanpak, inrichting en omvang er wellicht door aanpassen. Dat raakt hun veiligheid. Het zal daarom vaak even duren voordat al hun neuzen dezelfde kant op staan. Toch moet dat. Dat een wethouder een nieuw jeugdzorgstelsel wil, is niet genoeg. Verandering komt alleen goed van de grond als er voldoende draagvlak voor is.’

Dordtse achterstandswijk Crabbehof terecht voor allerlei activiteiten. Toch leven er nog veel mensen tamelijk geïsoleerd, zonder al te veel contact met de buitenwereld. Deels omdat ze de Nederlandse taal niet beheersen. Ik vroeg de vrijwilligers van De Nieuwe Stoof of ze ideeën hadden om ook déze mensen over de drempel te krijgen. Iemand merkte op dat er veel lege grasveldjes zijn in de wijk. Zo ontstond het idee voor een buurtmoestuin. In samenwerking met de woningcorpora­ tie en de gemeente kwamen er dertien groentetuintjes van drie bij drie meter. Buurtbewoners stonden ervoor in de rij. Oók degenen die nooit bij het trefpunt kwamen. Er zijn inmiddels zevenender­ tig tuintjes en dat is nog niet genoeg, want er is een wachtlijst. In de buurtmoestuin wordt volop getuinierd. Ouders brengen hun kinderen mee. Die leren zo dat groenten niet uit een blik komen. Er is zelfs een vijftienjarige jongen met een eigen volkstuin. Zo enthousiast is hij over het tuinieren. Bij het trefpunt komen de ‘tuinders’ regelmatig groenten brengen die we kunnen uitdelen. Buurtbewoners vinden dat de sfeer in de wijk is verbeterd: mensen durven te praten met elkaar. De buurtmoestuin is dus een échte ontmoetingsplek geworden.’

7 Som nr 7 2012


Plusvoorziening voor vroegtijdig schoolverlaters

New Life in Schiedam S a n n e Wi tka m p Beeld S i e tske Ra a i j m a ke r s tekst

in beeld

SMILJAN GRUBESIC, SCHOOLMAATSCHAPPE­ LIJK WERKER ‘Niet lullen, maar poetsen. Dat is het credo van het Zorg-Doe-Team. In dat team zitten een psycholoog, verslavingsdeskundige en ikzelf als schoolmaatschappelijk werker. We helpen vroegtijdig schoolverlaters die de draad weer oppakken bij de plusvoorziening New Life. Dat doen we door direct actie te onder­ nemen. Moet er een brief opgesteld worden? Dan schrijven we die meteen. In gesprekken ben ik direct, concreet en open. Zo hoop ik dat ze Smiljan zien, niet de hulpver­ lener. Onlangs kwam Duygu langs met een ongewoon probleem: cola. Haar begeleider maakte zich zorgen omdat ze er anderhalve liter per dag van dronk. Hij stuurde haar langs mij. Toen ze aanschoof, vroeg ik haar: gaan we het echt over cola hebben? Niet dus, al gauw kwamen er heel andere problemen op tafel. En die gaan we samen oplossen.’ De plusvoorziening is onderdeel van het New Life College voor vmbo en mbo. Het is een traject voor jongeren met zware ­problemen: van schulden tot een onstabiele gezinssituatie. Na New Life stappen de meesten over naar het reguliere onderwijs. 8 Uitgave van de MOgroep


SMILJAN

9 Som nr 7 2012


Sociaal isolement: Ze dreigen buiten de boot te vallen in onze participatiemaatschappij: de sociaal geïsoleerden. Een heterogene en slecht bereikbare groep, zo blijkt uit onderzoek in Rotterdam. Sociaal isolement is bovendien vaak verweven met andere problemen. Voor een effectieve aanpak is het daarom belangrijk het preventiewerk en de interventies af te stemmen op de verschillende doelgroepen.

DIFFERENTIËREN + OUTREACHEND = RESULTAAT

E r i c d e Fr e l tekst

achtergrond

‘De gebruikelijke interventies om sociaal isolement te verminderen zijn tot nu toe weinig effectief geweest. Ten WIE?

Anja Machielse, onderzoeker bij het Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventie (LESI).

‘Sociale participatie is de laatste twee decennia steeds hoger op de politieke agenda komen staan. Het belang van sociale netwerken staat iedereen inmiddels duidelijk voor ogen. Mensen worden aangemoedigd binnen hun eigen netwerk te zoeken naar oplossin­ gen, hulp en ondersteuning. Dat beleid veronderstelt dat mensen daadwerke­ lijk over zo’n netwerk beschikken. Het is daarom cruciaal om zicht te hebben op de sociale situaties van mensen. Ook zal de overheid die netwerken moeten faciliteren waar ze ontbreken. Voor de groep zeer kwetsbaren blijft professio­ nele ondersteuning nodig. Tegelijk wil je die groep zoveel mogelijk beperken, en dat vraagt om effectieve preventie. Ongeveer zes procent van de volwassen Nederlanders is sociaal geïsoleerd. Dat zijn zo’n 765.000 mensen, die alleen nog enkele functionele contacten hebben. Sociaal isolement hangt vaak samen met het ontbreken van sociale compe­ tenties. De problematiek loopt dan ook door alle leeftijden heen. Wel vormen ouderen een grotere risicogroep, door­dat hun netwerken natuurlijkerwijs slinken. Sociaal isolement maakt mensen erg kwetsbaar. Het is vaak een grondslag voor allerlei gezondheids- en psychische klachten, schulden, ­verslaving, enzovoorts.’ 10 Uitgave van de MOgroep

eerste omdat sociaal geïsoleerden een bijzonder heterogene groep vormen. Van alleenstaande moeders tot mantel­ zorgers, van kleuters tot ouderen. De tweede reden is dat deze groep relatief onzichtbaar is, en moeilijk bereikbaar voor de hulpverlening. Het is daarom nodig de interventies per doelgroep te differentiëren. Aan de hand van mijn onderzoeksresultaten heb ik een typologie opgesteld. Die loopt van ‘dreigend isolement’ via ‘situationeel isolement’ tot ‘structureel isolement’. En de ernstigste groep is die waarbij het structureel isolement ook nog samen­ gaat met ggz-problematiek. Met deze typologie kunnen welzijns- en zorg­ instellingen bepalen welke interventies zinvol zijn en welke resultaten te verwachten vallen. In het algemeen doen hulpverleners er goed aan om bij hun cliënten scherp te zijn op de kracht van iemands onder­ steunende netwerk. En op de mogelijk­ heden om dat netwerk te versterken. Voor de groep zorgmijdende structureel geïsoleerden is nog meer nodig. Die valt alleen outreachend te bereiken. Onmisbaar daarvoor is een signale­ ringsnetwerk van sleutelfiguren in een wijk, van de huisarts tot de visboer. Vrijwillige inzet speelt daarbij een belangrijke rol. Zowel voor de signale­ ring als voor de praktische hulp en ondersteuning. Het werven, begeleiden en aansturen van geschikte vrijwilligers is dan ook een belangrijk onderdeel van de aanpak van sociaal isolement.’


PILOT + ONDERZOEK = INTERVENTIES

nieuwe inzichten >> huisartsen, want die hebben een belang­rijke signalerende rol. En we zorgen dat bij de VraagWijzers, onze Wmo-loketten, de vraag áchter de vraag boven tafel komt. Want sociaal isolement is vaak verweven met andere vragen voor zorg en ondersteuning.’ WIE?

Gert-Jan van der Hout, senior beleidsmedewerker Ouderenbeleid bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Rotterdam.

‘In Rotterdam begonnen we in 2007 een driejarige pilot om sociaal isolement bij ouderen te voorkomen en te bestrijden. Tot die tijd liet de kennis over sociaal geïsoleerde ouderen te wensen over. De resultaten van de ingezette interven­ ties waren bovendien niet voldoende bekend. Onderzoekers van het Lande­ lijk Expertisecentrum Sociale Interven­ tie en van de Universiteit voor Huma­ nistiek begeleidden de pilot. Die bestond uit zes projecten in verschil­ lende deelgemeenten. Het onderzoek moest uitwijzen wat de omvang van het probleem is, welke interventies voor welke doelgroepen effectief zijn, en hoe je de kennis hierover kunt verankeren in professionele werkwijzen en de lokale gemeenschappen. De groep sociaal geïsoleerde ouderen in Rotterdam bleek uit ongeveer 9500 mensen te bestaan. Het onderzoek leverde een scherpe typologie op van deze doelgroep, met een onderscheid tussen vier types. Door deze afbake­ ning kunnen we in onze opdracht­ verlening aan welzijns- en zorginstel­ lingen nu veel beter differentiëren. We zorgen bovendien dat alle opgedane kennis over de interventies in brede kringen van professionals beschikbaar is. Zo trainen we bijvoorbeeld de 11 Som nr 7 2012

‘We zijn in Rotterdam steeds beter in het activeren van de ouderen die nog niet heel sterk geïsoleerd zijn. Vooral via vrijwilligers. Hun bijdrage is van onschatbare waarde. Ook voor de ernstigste groep hebben we in principe een goed aanbod. Denk aan lokale zorgnetwerken of casemanagers van zorgaanbieders. Het signaleren en bereiken van die groep kan overigens wél verbeterd worden. Het lastigst is vooral de middengroep. Deze ouderen zijn sociaal geïsoleerd, maar dat levert in de omgeving niet voldoende urgentie op om vanuit het publieke domein – burgers, professionals, overheid – te interveniëren. Voor hen zijn meestal professionals nodig om het sociale netwerk te activeren. De inzet die we daarvoor nodig hebben, is nu helaas niet overal beschikbaar. Professionals krijgen door de aange­ scherpte visie op sociaal isolement een nieuwe rol. We zetten nu veel meer in op een outreachende en integrale manier van werken. Het komt dan ook goed uit dat het verschil tussen zorg en welzijn vervaagt. De schotten worden langzamerhand afgebroken. Dat stelt ons in staat beter aan te sluiten op de vraag. Intussen moeten de welzijns­ werkers er vooral niet voor terug­ schrikken om actief de boer op te gaan om sociale problemen op te sporen en aan te pakken. Niet in de spreekkamer blijven wachten. Die tijd hebben we gehad.’


DRIJFVEER + MAAT­ WERK = ACTIVERING

<<

Sociaal isolement: nieuwe inzichten

WIE?

Josien Schenkels, oud-projectleider bij Charlois’ Welzijn.

‘Charlois’ Welzijn voerde in Rotterdam één van de zes pilots uit om sociaal isolement bij ouderen te bestrijden. Maar we hebben ons zeker niet beperkt tot die doelgroep. Want ouderen lopen weliswaar het grootste risico om sociaal geïsoleerd te raken, het zijn vooral de jongere doelgroepen waarbij je veel winst kunt behalen in de preventie. Niet minder dan zes procent van de kinderen kampt met een sociaal isolement. Het zou dus onverstandig zijn om ons voornamelijk op 65-plus­ sers te richten als we ook al in de voorschoolse opvang met deze problematiek aan de slag kunnen. De nadruk in ons project lag op het vergroten van kennis en draagvlak binnen de eigen organisatie. Zodat iedereen – van de ouderenbegeleider tot de peuterwerker – op het netvlies heeft welke rol hij of zij kan spelen. Het motto daarbij: sociaal isolement is van iedereen. Het gaat er simpelweg om dat je de signalen leert herkennen en weet hoe je daarmee om kunt gaan. Dankzij onze brede aanpak is er nu bij de voorscholen bijvoorbeeld veel meer aandacht voor sociaal geïsoleerde kinderen én moeders. Dat is een direct gevolg van dit project, en daar ben ik dan ook trots op.’ ‘Naast die interne kennisvergroting hebben we ons ook heel praktisch gericht op de individuele begeleiding van sociaal geïsoleerden. Tijdens de pilot hebben we 118 ouderen uit de deelgemeente Charlois begeleid. Bij veel van hen was het isolement ‘structureel’ en meestal ook verweven 12 Uitgave van de MOgroep

met andere problematieken. In deze persoonsgerichte ondersteuning zijn we uitgegaan van de persoonlijke drijfveer van mensen. Welke aan­ knopingspunten zijn er om die persoon in beweging te krijgen? Dat is echt maatwerk. Iemand die altijd sjoellijst­ jes heeft ingevuld, kan in een enorm gat vallen als de sjoelclub ermee ophoudt. De oplossing is dan om die persoon bij een andere club de lijstjes in te laten vullen. Het is belangrijk om te beseffen dat zulke kleine succesjes een groot effect kunnen hebben. Werkenderwijs hebben we zo in de loop der jaren richtlijnen ontwikkeld voor de omgang met sociaal geïsoleerde cliënten. Deze staan nu in een hand­ reiking en een productenboek. Zodat we die kennis en visie kunnen over­ dragen. Zowel intern als extern. Dat laatste zal hard nodig zijn. Charlois’ Welzijn heeft namelijk de aanbesteding voor 2012 niet gewonnen, en zal het complete welzijns- en maatschappelijk werk overdragen aan een andere partij. Ik hoop dat de inzichten die we tijdens deze pilot hebben opgedaan toch verankerd zullen worden. Zowel hier in Charlois als elders in het land.’


Met respectpunten slaan we meerdere vliegen in één klap. We introduceren een immaterieel kapitaal dat de zorgkosten kan drukken. Dat kost de samen­ leving niets, maar levert veel op. Het voedt bovendien op tot verantwoorde­ lijke en sociale burgers die helpen en geholpen worden: iets voor anderen betekenen en iets van anderen terugkrijgen. Bijkomend voordeel: respect­ punten kunnen ook meetellen om zoiets als een integratieniveau te meten. Als Mauro veel respect­punten had verdiend, zou dat meegewogen kunnen hebben bij de beslissing over zijn toekomst. Politici zouden het beslist niet toestaan asielzoekers met veel respectpunten terug te sturen. Maar boven alles maken respectpunten jongeren bewust van de noodzaak een balans in hun eigen leven te hebben. Dat kan doorwerken in hun privé­ relaties, die vaak stuklopen op een gebrek aan evenwicht tussen geven en nemen. Zoals een bankrelatie ook stukloopt wanneer je alleen maar leent en nooit terugbetaalt. Kortom: respectpunten kunnen ons op veel fronten in balans houden en gelukkiger maken. Do ut des. Het was nooit anders. Jan Latten

13 Som nr 7 2012

Respectpunten

S i et s ke Ra a i j ma ker s Auteur J a n La tte n i s h o o gle r a a r De m o gr a fi e a a n d e Univ ers iteit v an Am s terdam .

Mag ik een boud voorstel doen? Laten we bij zorgsparen niet alleen denken in euro’s, maar ook in termen van duurzaamheid, welzijn, geluk en sociale participatie. Laten we de jongeren van nu een sociale spaarrekening geven waarop ze per persoon ‘respectpunten’ kunnen verzamelen. Hoe? Door bijzondere dingen voor anderen te doen: vrijwilligerswerk, de straat schoon­ houden, met bejaarden gaan winkelen. Zulke activiteiten moeten we niet in een sfeer van taakstraffen plaatsen, maar positief benaderen en concreet belonen. De verdiende respectpunten kunnen jongeren later inzetten als ze zélf verlegen zitten om soortgelijke hulp of zorg. Of al eerder, om bijvoorbeeld voorrang te krijgen in de zoektocht naar een woning.

beel d

column

Zorgsparen. Geld opzijleggen om later zorg te kunnen ontvangen. Daar roepen politici ons inmiddels toe op. Want we worden ouder en ouder. Vijf­tigers van nu hebben meer dan 50 procent kans om 80 of 90 jaar te worden. En met het vergrijzen van de babyboomers zal de vraag naar zorg fors toenemen. Nu zijn er nog zo’n 2,6 miljoen ouderen, over 30 jaar zijn het er 4,6 miljoen. Zorgsparen lijkt dus onvermijdelijk, ook voor dertigers. Maar kóm daar eens om in een tijd van koopkrachtverlies, onbetaalbare hypotheek­ schulden en andere rampspoed.


Uit bed halen, naar school sturen

Uitgave van de MOgroep

14

te kst

R i na Ba r te ls beeld A n n e li e s Be r n a r d ( De Ve tte Be r n a r d , Ro tterdam )

Som der delen


‘ Wij vormen geen keten, maar een kring’

De één beheerst de methodieken om jongeren te helpen. De ander weet ­precies hoe hij een band kan opbouwen met jongeren op straat. Samen vormen de medewerkers van FlexusJeugdplein en SWS Welzijn het doelgerichte Jonge­ ren Interventie Team (JIT). ‘Het is de perfecte combinatie van de bedacht­ zame hulpverlener en de extraverte jongerenwerker.’

Schiedamse probleemjongeren raakten vier jaar geleden regelmatig uit beeld bij de hulpverleningsinstanties. Ze werden constant doorverwezen, niemand hield ze nauwgezet in de gaten. Dat moest anders, besloot SWS Welzijn. ‘Daarom hebben we een van onze jongerenwerkers van zijn reguliere werk gehaald. Het werd voortaan zijn taak om jongeren individueel een steuntje in de rug te geven.’ Aan het woord is Gregor Gips, manager van SWS Jong. ‘Na een halfjaar concludeerden we twee dingen. Eén: de behoefte aan deze functie is heel groot. En twee: we hebben te weinig verstand van jeugdhulpverlening.’ SWS Welzijn klopte daarom voor samenwerking aan bij FlexusJeugdplein, organisatie voor jeugd- en opvoedhulp in Rotterdam en omliggende gemeen­ ten.

bedachtzame hulpverlener en de extraverte jongerenwerker.’ Ter illustratie wijst Gips op een recent voorval. ‘Teamlid Remy werd gebeld over een spijbelgeval door de schoolmaat­ schappelijk werker van FlexusJeugdplein. Zij wist dat Remy er meteen naartoe zou gaan om de jongen naar school te brengen. Daarna kon zij het weer overnemen. Waarom zou je eerst wekenlang dooremmeren en vergaderen over een spijbelaar?’ De methode

Samen met Juliaan van Acker, emeritus hoogleraar ortho­ pedagogiek, ontwikkelde het JIT een methodiek die het kind centraal stelt. Gips: ‘We organiseren de hulp rond het kind. We werken in zijn omgeving, daar waar de problemen zich voordoen. Als het moet, schakelen we iedereen in: gezin, school, ooms, tantes, de kapper, enzovoorts.’ Daarnaast heeft het team de bureaucratie tot een nihil niveau teruggebracht. ‘We volgen elke jongere met een individuele monitor. En we rapporteren per jongere eenmalig aan de gemeente. Dat is alles. De JIT’ers hoeven zich daar bovendien niet mee bezig te houden. Die kunnen de hele dag de straat op.’ Van Gerwen benadrukt het verschil met de reguliere hulpverlening. ‘Normaal gesproken gaat een kind de hulpverleningsketen in. Het gaat van intakegesprek naar indicatiebesluit en het wordt vervolgens te veel en te vaak verwezen. Wij vormen geen keten, maar een kring. Wij brengen de deskundigheid van meerdere organisaties naar het kind toe.’

Het team

FlexusJeugdplein had daar wel oren naar, vertelt Jan van Gerwen, stafmedewerker van de jeugdzorgorganisatie. ‘FlexusJeugdplein heeft allerlei doelmatige interventie­ programma’s. Maar we vroegen ons regelmatig af of we de hulpbehoevende jongeren wel tijdig bereikten. Er ging een tijdrovende papieren mallemolen aan vooraf, eer zo’n jongere eindelijk bij ons aan tafel zat.’ Met de oprichting van het Jongeren Interventie Team (JIT) bundelden de twee organisaties hun krachten. De teamleden – drie mannen en één vrouw van beide organisaties – zijn bij nacht en ontij op straat, in het buurthuis, op school of bij gezinnen thuis. Ze praten met jongeren, houden de vinger aan de pols en grijpen direct in als het mis dreigt te gaan. ‘Wij kijken met bewondering naar het gemak waarmee een jongerenwerker een jongen of meisje uit bed haalt en naar school stuurt’, vertelt Van Gerwen. ‘Dat zit bij ons niet in de genen. Het JIT is echt de perfecte combinatie van de

De praktijk

Gips noemt als voorbeeld een meisje dat bij het JIT aanklop­ te omdat ze schulden had. ‘Ze had geen contact met haar familie, ging niet naar school, woonde samen met een lover­boy en was zwanger. Onze JIT’er trof bij haar thuis 15

Som nr 7 2012


een enorme puinhoop aan. Er liepen vier katten rond, alles zat onder de pis en de stront. Er was geen kinderkamer, niet eens een kinderbedje.’ Het JIT pakte het meisje vast en liet haar niet meer los tot het goed ging. Gips: ‘Allereerst bepalen we met een deskun­ dige van FlexusJeugdplein en een gedragsdeskundige met welke problemen we te maken hebben. Hoe zit het tussen de oren bij deze dame? Welke partijen kunnen het veiligheids­ probleem met de loverboy oplossen?’ Vervolgens worden de taken verdeeld. FlexusJeugdplein stuurt het traject aan. De GOSA-regisseur zorgt dat de loverboy geen vat meer op het meisje krijgt. ‘En de JIT’er ruimt alle obstakels uit de weg. De katten gaan het huis uit. We maken het huis schoon, schilderen de boel, richten een kinderkamer in. We gaan met de schulden aan de slag. En we sturen het meisje naar het Lentiz LIFE College. Daar krijgt ze een halfjaar de tijd om alles op een rijtje te zetten. De baby kan er naar de opvang.’ Inmiddels gaat het redelijk met het meisje. Ze spijbelt af en toe, maar de JIT’er is er dan snel bij. ‘De loverboy zit vast. Als hij vrijkomt, komt ook hij waarschijnlijk naar ons toe voor hulp’, besluit Gips.

Werk in uitvoering Nederland kent volop

effectieve W&MD-activiteiten. Hieronder een voorbeeld. Wat: Sociaal Netwerkcafé Wie: Tukkie Tuk, opbouwwerkster Versa Welzijn Waar: Hilversum Wanneer: sinds 2011 ‘Als opbouwwerker kom ik al 24 jaar in de Hilversumse wijk Oost, buurt Liebergen. Ik merkte dat verschillende

Som der delen

hulpverlenings- en welzijnsorganisaties

‘ Ga uit van de kracht van het netwerk rond het kind’

in de buurt allemaal dezelfde doel­ groep kwetsbare mensen tegenkomen en opzoeken. En onderling kennen we elkaar eigenlijk niet. De huisarts weet bijvoorbeeld niet precies wat het Wijkcentrum doet, terwijl hij in zijn spreekkamer wel mensen krijgt die

Het resultaat

eenzaam zijn. Dat Wijkcentrum kan

In 2010 hielp het JIT 77 jongeren. Met driekwart van die groep gaat het goed. ‘Dat is natuurlijk een momentopname, ze kunnen na twee jaar weer op de stoep staan’, zegt Van Gerwen. ‘Maar we hebben zoveel mogelijk hobbels in hun leven weggewerkt. Ze hebben een dagbesteding, en zien weer perspectief in hun leven.’ De JIT-methode is niet alleen effectief, maar ook kosten­ besparend, menen Gips en Van Gerwen. ‘In de kern ben ik hulpverlener, voor mij telt het resultaat. Of iets geld kost, interesseert me eigenlijk niet’, stelt Van Gerwen. ‘Het toeval wil dat ons werk relatief goedkoop is.’ Gips vult aan: ‘Omdat we er op tijd bij zijn, voorkomen we dat een jongere in contact komt met bijvoorbeeld justitie of de kinderbescher­ ming.’ Natuurlijk kost deze methode ook geld, beaamt Van Gerwen. ‘Maar als je een jongere naar een instituut in de Brabantse bossen stuurt, gaat de meter pas echt lopen. En als zo’n jongen weer terugkeert naar huis, dan komt hij zo weer in de problemen. Het vangnet in zijn leefomgeving ontbreekt volledig. Als je uitgaat van de kracht van het netwerk rond het kind, dan is je rendement simpelweg het grootst.’

voor die mensen veel betekenen. Dat zit in kleine dingen: een activiteit, een bloemetje, een lunch met buurtgeno­ ten. In het Sociaal Netwerkcafé willen we dwarsverbanden leggen tussen hulpverleners, zodat we beter naar elkaar doorverwijzen. Het netwerkcafé vindt twee keer per jaar plaats. Voor de eerste bijeenkomst in april jongstleden hadden we alle sleutelfiguren in de wijk uitgenodigd. Buurtzorg, HilverZorg, huisartsengroepen, ouderenzorg, maar bijvoorbeeld ook Vluchtelingenwerk en Sociaal Cultureel Werk. Als kennis­ making organiseerden we een speeddate aan de hand van prikke­ lende stellingen. Kort, krachtig en vooral laagdrempelig. Door al deze verschillende mensen rond één tafel te zetten, voeden en versterken we elkaars kennis. De signalen die we opvangen uit de wijk, spelen we naar elkaar door. Zo krijgen we de mensen die buiten de boot vallen veel beter in beeld.’

16 Uitgave van de MOgroep


De tafel van... Hannie Schut S a n n e Wi tka m p beeld S i e tske Ra a i j m a ke r s tekst

de tafel van

Hannie Schut (60) begon vijftien jaar geleden als directeur van het Instituut Maatschappelijk Werk in Tilburg. De organisatie voorziet in eerstelijns hulpverlening voor inwoners van de regio Tilburg. ‘De inspanning van maatschappelijk werk wordt niet altijd gewaardeerd.’

ruimtelijk effect. En de warmrode kleur van de stoelen die erbij staan zorgt voor een prettige sfeer. De leukste gesprekken aan deze tafel heb ik met medewerkers bij wie het eerste jaar erop zit. Tijdens het evaluatiegesprek hoor ik dan veel over wat er in de organisatie speelt. Welke eigenschap heeft je vooruitgeholpen in je carrière?

Mijn nieuwsgierigheid.

Wat ergert je in je werk?

Soms denkt men te simpel over maatschappelijk werk. Terwijl deze tak onnodig gebruik van dure zorg voorkomt door mensen te helpen zoveel mogelijk op eigen benen te staan. Bij specialistische problematiek verwijzen we. Dat er te simpel over gedacht wordt, blijkt wel uit de huidige discussie over de frontliniewerker, iemand die van alles een beetje kan. Ik geloof meer in het optimaal benutten van elkaars expertise. Maatschappelijk werk is een vak, zoals opbouwwerk en jongerenwerk dat ook zijn.

Wat doe je het eerst na het werken?

Voor ik thuis ben, zit ik nog drie kwartier in de trein naar mijn woonplaats Rotterdam. Die reistijd gebruik ik om te lezen: ik heb altijd een tas met werk bij me. Het katern over Tilburg van het Brabants Dagblad is vaste prik. En soms lees ik in de Volkskrant nog wat artikelen waaraan ik tijdens mijn ontbijt niet toekwam. Al moet ik toegeven dat ik soms gewoon even lekker slaap in de trein.

Wanneer was je voor het laatst boos om iets in het nieuws?

Wat is de komende jaren de belangrijkste taak

Toen ik hoorde van het idee om de Wet werk en bijstand aan te passen. De wijziging zou betekenen dat het in­komen van een thuiswonende meetelt bij het toekennen van bijstand. Ik vind niet dat ouders afhankelijk moeten zijn van een kind van twintig. Bovendien belemmert het die jongeren een eigen toekomst op te bouwen.

van maatschappelijk werk?

Samenwerken is en blijft belangrijk. We kennen onze bondgenoten goed en we weten wat zij wel en niet kunnen. Voortdurend zijn we alert op de mogelijkheden van partners als Sociale Zaken, het welzijnswerk en de ggz. In de praktijk betekent dit dat wij ons te allen tijde moeten afvragen: welke organisatie is het meest geschikt om dit uit te voeren? De focus ligt op de beste oplossing voor de cliënt.

Aan welke tafel zit je het liefst?

Aan de tafel in mijn kantoor. Het glazen blad geeft een 17

Som nr 7 2012


Plusvoorziening voor vroegtijdig schoolverlaters

New Life in Schiedam S a n n e Wi tka m p Beeld S i e tske Ra a i j m a ke r s tekst

in beeld

DUYGU YAYLA, SCHOLIER NEW LIFE ‘Ik moest naar Smiljan om te praten over cola. Gelukkig kon hij er – net als ik – om lachen. Het gesprek was heel relaxed. Ik durfde hem te vertellen over mijn situatie. En zelfs te vragen om hulp. Ik woon in een leuk apparte­ ment, maar mijn bovenburen ruziën erg veel. Het geschreeuw, het slaan met de deuren: die geluiden herinneren me aan mijn verleden. Ik krijg er paniekaan­ vallen van. En daardoor kan ik me op school niet concentreren. Terwijl ik juist graag mijn diploma wil halen. Hoewel ik inmiddels medi­ cijnen krijg voor de paniekaan­ vallen, lukt het me maar niet om het overlastprobleem op te lossen. Smiljan helpt me nu met het schrijven van een officiële brief naar de woningbouwvereniging. Met daarin een verklaring van de dokter over de paniekaanvallen. Dat geeft me rust. Het is fijn dat Smiljan er is en dat ik zo bij ’m binnen kan lopen. En cola? Daar drink ik niet zoveel meer van.’ Duygu Yayla is 22 jaar oud en heeft nog geen startkwalificatie. Via New Life wil ze bij het Life College een mbo-diploma halen in de verzorging of het toerisme. 18 Uitgave van de MOgroep


DUYGU

19 Som nr 7 2012


DE UITKOMST

E r i c d e Fr e l beeld M a r i ke Kn a a pe n tekst

Soms heeft een weten­ schapper dÊ uitkomst. Voor een maatschappelijke kwestie of een prangend probleem. En soms zijn er uitkomsten van een onderzoek die een heel andere perspectief bieden op een bekend thema. Voor zulke uitkomsten biedt deze rubriek een podium.

20 Uitgave van de MOgroep


Opvoeden doe je niet alleen Als ouders hun kinderen opvoeden binnen sterkere sociale netwerken, is veel minder jeugdzorg nodig. Professionals in zorg en welzijn moeten zich dan ook richten op het verstevigen en aanjagen van die ‘peda­ gogische civil society’. Dat stelt Micha de Winter, hoog­ leraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht.

‘Het jeugdbeleid in Nederland is armoedig. Het gaat vooral over het tackelen van problemen: jeugdcriminaliteit, school­ uitval, kindermishandeling. Allemaal kortetermijnkwesties. We denken nauwelijks na over hoe we een nieuwe generatie willen grootbrengen tot verantwoordelijke burgers. Dáár hoort jeugdbeleid over te gaan. Maar dat punt aan de horizon ontbreekt volledig. Tegelijkertijd is de afgelopen decennia de opvoeding van kinderen een privéproject geworden. Het blijkt dat iedereen dezelfde problemen in z’n eentje zit op te lossen, maar wél met de hulp van meer en meer professionals.’

te normaliseren. In plaats van die jongeren massaal te categoriseren, te indiceren, te voorzien van een persoonsge­ bonden budget en vervolgens het circuit van de hulpverlening in te sturen.’ De projecten

‘Nederland kent al mooie initiatieven die volgens deze inzichten werken. Zoals ‘De Vreedzame Wijk’ en ‘Allemaal opvoeders’. Beide projecten zijn erop gericht de diverse pedagogische milieus in een wijk aan elkaar te knopen, en zoveel mogelijk de formele en informele netwerken van gezinnen te versterken. De Centra voor Jeugd en Gezin blijken een waardevolle partij om die pedagogische civil society lokaal te faciliteren. Zo kun je gebruik maken van wat al bestaat om iets nieuws te doen. Naar de uitkomst van deze initiatieven wordt nog druk onderzoek gedaan. Maar met het blote oog kun je al zien dat er iets verandert. Onderwijs, welzijn en de vrijetijdssector weten elkaar veel beter te vinden en volgen hetzelfde pedago­ gische spoor. Bovendien hebben deze projecten een belang­ rijke gedachteontwikkeling in gang gezet. Tot twee jaar geleden had niemand het erover dat opvoeden ook iets te maken kon hebben met sociale netwerken. Toen ging het alleen nog maar over hoe je probleem x of probleem y kon signaleren en hoe je ouders moest ondersteunen. Nu gaat het op veel meer plekken over hoe je mensen met elkaar in contact kunt brengen om samen problemen te bespreken en op te lossen. In deze ontwikkeling vormt de overheveling van de jeugdzorg een heel grote kans. De regie voor zorg en welzijn komt nu bij één partij terecht. Dat is een verbetering, want deze systemen zijn communicerende vaten. Je kunt bijvoorbeeld de aanmeldingen voor de jeugdzorg verminderen door in de scholen en gezinnen het probleemoplossend vermogen te vergroten. Voor gemeentes ligt er dus een belangrijke rol om dit te coördineren – het liefst met een visie op de lange termijn, met een punt aan de horizon.’

De professionals

‘Die groeiende vraag naar professionele hulp hangt samen met de gebrekkige sociale netwerken van ouders. Ze kunnen in hun omgeving nauwelijks nog hulpbronnen aanboren. Samen vormen die sociale netwerken een ‘pedagogische civil society’. Die is nu dus nog ver onderontwikkeld. Maar als we daarin investeren, zal een flink deel van de huidige vraag naar jeugdzorg verdwijnen. Dan wordt de opvoeding van kinderen weer een zaak van lokale gemeenschappen. We hebben professionals nodig om die sociale netwerken te stimuleren en faciliteren. Door ouders met elkaar in verbin­ ding te brengen op scholen, peuterspeelzalen, kinderdagver­ blijven, brede scholen, et cetera. Zodat de eigen kracht van burgers zo goed mogelijk tot z’n recht komt. We moeten ophouden die burgers de verantwoordelijkheid uit handen te nemen. Treurig voorbeeld daarvan zijn de meldpunten voor jongerenoverlast. Die moedigen burgers aan hun problemen elders te dumpen, in plaats van ze samen met jongeren op te lossen. Jeugdzorgprofessionals zijn nog te vaak bezig met hier een brandje te blussen en daar een activiteitje te organiseren. Terwijl ze veel nuttiger kunnen zijn op de plek waar de meeste problemen ontstaan. Voor zeventig procent van de jeugdzorgcliënten is dat: de school. Zet die professionals dan ook dáár in om meteen een oplossing te zoeken en de situatie 21

Som nr 7 2012


Initiatief voor ­vernieuwing ­sociaal werk

In het kor t

Duurzame oplossingen en metho­ dieken ontwikkelen om het sociaal werk te vernieuwen. Dat is het doel van het convenant Sociaal Werk in de Wijk. Eind 2011 zette MOgroep-voorzitter Marijke Vos samen met bestuur­ ders van andere consortium­ partners haar handtekening onder dit initiatief. Het sociaal werk zit in een ver­ nieuwingsproces. Van de sociaal werkers in de frontlinie wordt veel verwacht. Welzijn Nieuwe Stijl, overheveling van de begeleiding vanuit de AWBZ, decentralisatie van de jeugdzorg en ook de Wet werken naar vermogen: stuk voor stuk vragen ze om een werkwijze die andere eisen stelt aan het werk van de sociaal professionals. Maar hoe maken zij deze ver­ wachting waar? Het nieuwe programma Sociaal Werk in de Wijk biedt hulp. Dit is een initiatief van de MOgroep, MOVISIE en het lectoraat Maatschappelijk Werk van Hogeschool Inholland. Samen met professionals en maatschappelijke organisaties worden de komende vijf jaar duurzame oplossingen en metho­ dieken ontwikkeld om het sociaal werk te vernieuwen. Het project is onderdeel van het Actieplan Professionalisering. Dit plan van de MOgroep, vakbonden, beroeps­­verenigingen en de HBO- en MBO-Raad ondersteunt de branche W&MD en haar professionals de komende jaren om de kerndoelen van de Wmo te realiseren. Meer informatie op www.mogroep.nl, thema professionalisering.

Hulp bij analyse van kansen in jeugd- en opvoed­ondersteuning SWOT-kaart welzijnsorganisaties & jeugd- en opvoedondersteuning

Diensten Welzijnsorganisaties zijn bekend in en met de wijk, ze zien daardoor de problemen van jeugd en hun ouders. De diensten van welzijnsorganisaties sluiten aan bij de vraag van jeugd en hun ouders. Welzijnsorganisaties hebben een samenhangend aanbod van preventieve, lichte en zwaardere interventies. Welzijnsorganisaties bieden laagdrempelige ondersteuning in de eigen leefomgeving, geen klinische hulp. Welzijnsorganisaties richten zich op het versterken van de eigen kracht van jeugd, hun ouders en hun netwerk. Welzijnsorganisaties zijn zonder doorverwijzing te benaderen.

Vraag

Sterktes

Kansen

Het aantal jeugdigen met een indicatie voor jeugdzorg neemt toe. Ouders vinden het steeds normaler om ondersteuning te vragen bij het opvoeden. De mogelijkheden voor e-ondersteuning en de digitale vaardigheden van jeugd en ouders nemen toe. Veel (kleine) gemeenten hebben behoefte aan een partner die kennis heeft van zorg voor jeugd. Gemeenten krijgen door bundeling van geldstromen een prikkel om te investeren in preventie.

Samenwerking Samenwerking

Steeds meer gemeenten bieden jeugd en ouders een samenhangend ondersteuningsaanbod. Door de transitie van jeugdzorg zoeken gemeenten naar (nieuwe) partijen bij wie ze diensten kunnen inkopen.

Welzijnsorganisaties zijn partner in Centra voor Jeugd en Gezin, zorgadviesteams en brede scholen. Welzijnsorganisaties werken veel samen met vrijwilligerscentrales en vrijwilligers. Welzijnsorganisaties werken samen met partijen die zich eveneens inzetten voor jeugd en ouders. Als aanbieder van diensten hebben welzijnsorganisaties een duurzame relatie met gemeenten. Welzijnsorganisaties zijn, met hun lokale netwerk, een schakel tussen burgers en ondersteunende organisaties.

Personeel & organisatie Welzijnsorganisaties beschikken over voldoende en gekwalificeerd personeel.

Maatschappij

Wat zijn sterktes en zwaktes van en kansen en bedreigingen voor welzijnsorganisaties die zich bezighouden met jeugden opvoedondersteuning?

Diensten Diensten blijken effectief in de praktijk, maar dit wordt niet aangetoond in wetenschappelijk onderzoek. Welzijnsorganisaties slagen er niet in de kosten en de maatschappelijke baten van hun werk te kwantificeren. Welzijnsorganisaties hebben weinig budget voor modernisering en innovatie van hun diensten. Welzijnsorganisaties hebben moeite snel en flexibel in te spelen op veranderingen in de markt.

Zwaktes

Personeel & organisatie Welzijnsorganisaties hebben medewerkers die soms weinig veranderingsbereid zijn. Welzijnsorganisaties hebben weinig middelen om te investeren in professionalisering van medewerkers. Welzijnsorganisaties missen kennis en kunde op het gebied van commercie, zakelijke bedrijfsvoering en ict. Welzijnsorganisaties zijn voor een groot deel financieel afhankelijk van gemeenten. Welzijnsorganisaties zijn soms verkokerd en kunnen hiërarchisch of bureaucratisch werken.

Deze kaart geeft een algemeen overzicht van de (interne) sterktes en zwaktes van welzijnsorganisaties actief in de jeugd- en opvoedondersteuning en hun (externe) kansen en bedreigingen. Leden van de MOgroep kunnen deze kaart toepassen op hun eigen situatie en gebruiken als startpunt voor het denkwerk over hun strategische opties. De mate van herkenbaarheid van onderwerpen op deze kaart kan verschillen per lid van de MOgroep. Met sterktes kunnen zij

in opdracht van:

Vraag Ouders en gemeenten vragen bij jeugd- en opvoedproblemen eerder om zorg dan om (lichte) ondersteuning. Nieuwe, particuliere aanbieders spelen in op de toenemende vraag naar jeugd- en opvoedondersteuning. Grote jeugdzorgaanbieders, GGD en GGZ gaan ook welzijnsdiensten bieden rond jeugd- en opvoedingsondersteuning. Gemeenten kopen (bij voorkeur) één totaalpakket in bij één partij met een preventief- en zorgaanbod. De vraag naar beschikbare effectief bewezen (preventieve) interventies, richtlijnen en protocollen neemt toe.

Samenwerking

Samenwerking Welzijnsorganisaties zijn lokaal georiënteerd en werken niet regionaal. Welzijnsorganisaties zijn relatief klein waardoor grote partijen hen niet zien als serieuze samenwerkingspartner. Welzijnsorganisaties profileren zich onvoldoende als een partij die er toe doet voor burgers en maatschappij.

De maatschappelijke weerstand groeit tegen het problematiseren en medicaliseren van opvoeden en opgroeien. Onder invloed van discussies over normen en waarden, wordt opvoeden weer belangrijk gevonden. Opvoeden wordt steeds meer gezien als taak van ouders, ondersteund door buurt en samenleving. De politiek wil de eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en sociale netwerken van burgers vergroten.

Bedreigingen

Bezuinigingen bij gemeenten zetten de vaak duurzame relatie met welzijnsorganisaties onder druk. Gemeenten kunnen uit gemak dezelfde jeugdzorgaanbieders contracteren als provincies deden. Gemeenten kunnen bestaande contracten met welzijnsorganisaties verruilen voor andere aanbieders. (Kleine) gemeenten organiseren jeugd- en opvoedondersteuning op regionaal niveau. Welzijnsorganisaties en gemeenten hebben een verschillende visie op uitvoering en financiering.

Maatschappij Het aantal potentiële werknemers daalt door vergrijzing en ontgroening. De Nederlandse regering bezuinigt, ook op jeugd- en opvoedondersteuning. De roep om (positieve) kosten-batenanalyses van publieke investeringen neemt toe. De roep om straf en repressie neemt toe en welzijnswerk wordt een ‘linkse hobby’ genoemd.

kansen grijpen en bedreigingen het hoofd bieden. De zwaktes zijn te beschouwen als verbeterpunten. Op deze kaart wordt met jeugd- en opvoedondersteuning bedoeld: ondersteunende diensten bij opgroeien en opvoeden voor jeugd tot 23 jaar en hun ouders. Deze kaart is gemaakt op basis van literatuuronderzoek en twee denksessies met MOgroep-leden en het Nederlands Jeugdinstituut. Met dank aan allen voor hun denkwerk.

gemaakt door:

© 2011

Wat zijn de sterktes en zwaktes, de kansen en bedreigingen van de branche Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening (W&MD) op het gebied van jeugd- en opvoedondersteuning? Om het antwoord op die vraag te geven, heeft de Argumen­ tenfabriek op initiatief van de MOgroep een SWOT-analyse ­gemaakt. Deze SWOT én de bijsluiter zijn te downloaden op www.mogroep.nl. De decentralisatie van de jeugdzorg verandert de markt van de jeugd- en opvoedondersteuning de komende jaren drastisch. Lokaal zullen nieuwe spelers zich aandienen met eigen dien­ sten en een harde lobby. De kracht van W&MD is dat die niet problematiseert en medicaliseert. Problemen met opgroeien en opvoeden horen bij het leven en zijn er om op te lossen. W&MD werkt laagdrempelig en preventief. Welzijnsorganisaties zullen actie moeten ondernemen om hun aanbod en de boodschap van preventief, positief, integraal jeugdbeleid aan te passen en lokaal goed te promoten. De kaart helpt bij de analyse van de lokale situatie, het eigen aanbod en de kansen. 22 Uitgave van de MOgroep


Nieuwe website MOgroep De MOgroep heeft een nieuwe website. Deze toont de branche W&MD in al haar dimensies. Van speerpunten en politieke issues tot branchenieuws en werksoorten. Ook alle leden en samen­werkingspartners zijn op de site te vinden. Leden van de MOgroep kunnen dieper in de site terecht op Platform MOgroep en de kennisbank. Daar is alle informatie over­ zichtelijk geordend op thema: werkgeverszaken, bedrijfs­ voering en inhoudelijke thema’s. De kennisbank op thema is gekoppeld aan dage­lijks actueel nieuws uit de branche en biedt de mogelijkheid om (al dan niet besloten) werkgroepen te starten, collega’s te ontmoeten, te bloggen en te discussiëren over beleidsvraagstukken. Probeer de nieuwe mogelijkheden uit op www.mogroep.nl.

Excelleren door werken & leren Lerend en werkend de ambities van je organisatie vergroten én bereiken. Het kan met het nieuwe project van MKB Nederland: ‘Excelleren.nu’. Vijftien organisaties uit de branche W&MD en vijftien uit de branche Kinderopvang nemen momenteel deel aan dit project. Het is opgezet door het FCB op verzoek van de MOgroep. De dertig geselecteerde organisaties zoeken en leggen verbindingen tussen de ambities van de organisatie en de medewerkers. Ze onderzoeken hoe het ‘leren op de werkplek’ ingevoerd of versterkt kan worden. Het streven is: een hogere kwaliteit van dienstverle­ ning. Dat valt te bereiken door onder meer het verbinden van leren en werken, waardoor medewerkers meer uit zichzelf kunnen halen. De organisa­ ties en hun medewerkers leren om blijvend te anticiperen op de verande­ rende vraag van de omgeving en de klanten. Op het programma staat ook het ontwikkelen van een cultuur waarin kennis delen en kennis ontwik­kelen vanzelfsprekend is. Alle organisaties zijn inmiddels aan de slag om het geleerde een vaste plek te geven in hun dagelijkse praktijk. FCB verzamelt de resultaten en succes­ factoren. Meer weten? Zoek op het trefwoord ‘leercultuur’ op www.fcb.nl. Voor vragen om meer informatie is project­ leider Joke van Alten bereikbaar op 06 46210143 en via jvanalten@fcb.nl

23 Som nr 7 2012


A n n a lo t Bo e r sm a tekst

achtergrond

Meer dan een bingo zaaltje Nu gemeenten de geldkraan dicht­ draaien en burgers meer zelf oppakken in de wijk, komen buurthuizen steeds vaker in beheer van bewoners. Welke randvoorwaarden zijn er om dat zelf­ beheer goed te laten functioneren? En welke rol is daarbij weggelegd voor professionals?

‘Bestuurders zien graag dat burgers zelf in staat zijn hun buurthuis te beheren’, zegt Astrid Huygen, onderzoekster bij het Verwey-Jonker Instituut. ‘In dorpen en in wijken met genoeg draagkrachtige burgers lukt dat ook goed. Maar in kwetsbare wijken kunnen burgers dat niet op eigen kracht. Daar sluiten nu veel buurthuizen, omdat er niet genoeg bezoekers komen. Terwijl een buurthuis juist in zo’n wijk een belangrijke functie kan hebben.’ Huygen doet vier jaar lang onderzoek naar ‘buurthuizen nieuwe stijl’. Dit jaar publiceerde ze haar eerste tussen­ rapportage ‘Met vereende krachten’. Voor haar onderzoek richtte Huygen haar blik een jaar lang op buurthuis De Nieuwe Jutter in de Utrechtse Rivierenwijk, een wijk met verschillende cultuurgroepen en sociale problematieken. ‘Een interessant voorbeeld van een succesvol buurthuis in zelfbeheer in een kwetsbare wijk’, vertelt Huygen. Sinds drie jaar is het buurthuis in beheer van bewoners en steeg het aantal regelmatige gebruikers van 300 naar 800. Vrijwilligers regelen er alles zelf, van het beheer tot de activiteiten die ze er organiseren. Bestuur, gemeente en woningcorporatie faciliteren, maar bemoeien zich niet met de dagelijkse gang van zaken. Huygen: ‘Deze organisatiestructuur is vanuit de praktijk ontstaan en niet van bovenaf opgelegd. Dat is fundamenteel voor de bloei die dit buurthuis nu doormaakt. Door mensen zeggenschap te geven over wat er met hun buurthuis gebeurt, raken ze meer betrokken.’

24 Uitgave van de MOgroep


hoezo heb je die nodig? Het gaat erom dat professionals een plek creëren waar mensen zich uitgenodigd voelen en op hun gemak zijn. Daarvoor moet je aansluiting zoeken bij hun leefwereld. Het is een subtiele verschuiving van ‘moeten’ naar ‘willen’. Bij De Nieuwe Jutter zien we dat er heel veel mensen zijn die dan komen en iets bijdragen.’ ‘Mensen zijn nooit alleen maar kwetsbaar’, zegt Schlatmann. ‘Iedereen die hier komt, heeft potentie om iets bij te dragen. Dat kan van alles zijn: kassa, bardienst, openen en sluiten, koken. Vrijwilligers ontlenen er kracht aan als ze iets kunnen betekenen. Je moet mensen uitdagen in hun ontwik­ keling, en dat doe je niet door het initiatief over te nemen. Sommige bewoners hebben misschien geen hoge maatschap­ pelijke positie, maar bouwen hier wel een mooie vrijwilligers­ carrière op. Ze vinden een zinvolle dagbesteding. Een buurthuis is veel meer dan een biljartruimte of een bingo­ zaaltje. Het bevordert de kwaliteit van leven. Mensen zijn gelukkiger en tevredener – en daar gaat het om.’

Aanwezig zijn

Iedereen in de Nieuwe Jutter werkt met een open agenda: geen vooropgezet plan, geen doelstellingen. ‘Dat is een breuk met het projectmatige werken zoals we dat in Nederland gewend zijn’, zegt Huygen. ‘Hier bepaalt de dagelijkse prak­tijk hoe en waaraan er wordt gewerkt. Mensen – en hun ontwikkelingsproces – staan centraal.’ Maar om dat alles in goede banen te leiden, is wel onder­ steuning van een professional nodig, constateert Huygen. ‘Niet iemand die van alles organiseert en mensen aanspoort, maar iemand die ruimte schept en ondersteunt.’ In De Nieuwe Jutter vervult buurtpastor Titus Schlatmann die rol. Huygen: ‘Hij zorgt voor de verbinding tussen mensen door aandacht te schenken en aanwezig te zijn. Te observeren zonder te oordelen. Bewoners kunnen bij hem terecht als er iets is. Hij is een soort noodknop. Dat biedt vertrouwen en is nodig voor de continuïteit.’ Deze werkwijze staat ook wel bekend als de presentie­ methode. Voor pastor Schlatmann valt die samen met zijn religieuze grondhouding. Schlatmann: ‘Pastoraal werk gaat over ‘bedding bieden’. Mensen tot steun zijn. Maar ik denk dat een andere sociaal werker deze geestelijke zorg ook kan bieden. Het vraagt alleen wel om reflectie op je eigen functioneren. Kun je een probleem bij de mensen laten en hen in die spanning nabij zijn? Ik ben hier niet de big boss, ik bepaal niet wat er gebeurt. Mijn coaching bestaat uit informele gesprekjes in de wandelgangen. En natuurlijk suggereer ik wel eens wat, maar altijd uitgaand van de mensen. Ik ga mee in hun tempo en sfeer.’

De komende jaren wil Huygen ook andere buurthuizen in zelfbeheer bestuderen. Daarbij zal ze zich richten op stedelijke gebieden en kwetsbare wijken. Huygen: ‘Ik ben ervan overtuigd dat wat er in De Nieuwe Jutter gebeurt bijzonder is, en dat door de presentiemethode mensen tot bloei komen. Het is opvallend dat juist die elementen – vertrouwen bieden, aandachtig zijn, niet oordelen – níet voorkomen in het competentiemodel van de opbouwwerker. Nu we steeds meer van mensen verwachten dat ze zelf­ redzaam zijn en zelf verantwoordelijkheid dragen, is het belangrijk om te onderzoeken hoe sociaal werkers daarin kunnen ondersteunen.’ Schlatmann vult aan: ‘Die professio­ nals moeten zelf minder ruimte innemen en meer ruimte bíeden aan de mensen om wie het gaat. Dat vergt een andere attitude.’

Aansluiting zoeken

Door de gebruikers ervan centraal te stellen, krijgt een buurthuis volgens Huygen zijn oorspronkelijke functie terug: een laagdrempelige ontmoetingsplek waar bewoners hun eigen activiteiten organiseren. Huygen: ‘Bestuurders hebben het vaak over gemotiveerde, initiatiefrijke burgers die je nodig hebt om een buurthuis te doen slagen. Dan denk ik:

De Nieuwe Jutter Sinds 2008 staat De Nieuwe Jutter onder

een tiental samen de beheergroep vormt.

zelfbeheer van bewoners. Het nu levendige

Die beslist over praktische zaken als openings­

buurthuis kreeg daardoor een prominente rol

tijden, kassa, planning en toezicht. Het

in de Utrechtse Rivierenwijk. Verschillende

bestuur, eveneens vrijwillig, is voornamelijk

groepen mensen met uiteenlopende achter­

op de achtergrond aanwezig. Het regelt de

gronden maken gebruik van het pand,

zakelijke contacten met gemeente en woning­-

waaronder Stichting Tamount, het Inloophuis

corporatie. De Nieuwe Jutter ontvangt subsidie

Utrecht en de Stichting Beschermende

van onder meer de gemeente Utrecht.

Woonvormen Utrecht. Daarnaast zijn er tal

Daar­naast probeert het buurthuis meer zelf­-

van gym-, dart-, en biljartclubjes, dans- en

voorzienend te zijn door zaalverhuur en het

yogaklasjes, computerlessen, bijeenkomsten

aanbieden van flexplekken aan zzp’ers.

van Turkse vrouwen en eetcafés. Bewoners bedenken én organiseren zelf al deze activitei­ ten. Zo’n 40 vrijwilligers zijn actief, van wie er

25 Som nr 7 2012


Mooi verhaal uit Alphen

tekst

Pe te r v a n d e r M a r k

Noodgedwongen richtte Wmo-uitvoer­ der Participe in Alphen aan de Rijn zich drie jaar geleden op een verbinding tussen welzijn en zorg. Nu blijkt dat de juiste keuze te zijn geweest om de dreigende bezuinigingen het hoofd te bieden.

proef op de som

De branche Welzijn & Maatschappelijke Dienstverle­ ning staat niet stil. Actuele ontwikkelingen sporen organisaties voortdurend aan tot innovatieve oplossingen en methodes. Deze keer: hoe zorg en welzijn in Alphen aan de Rijn hand in hand gaan.

inn o vati ev oplo ssing e en

Er was eens… een tijd waarin drie opbouwwerkers van Participe hun baan verloren. Een van hen werd afgelopen zomer ontslagen, de twee anderen enkele maanden later. ‘Een aderlating’, vindt directeur/bestuurder Willem Draais­ ma. ‘Maar het past in het landelijke plaatje: verstrekkingen vanuit de individuele Wmo nemen toe, terwijl tegelijkertijd in het hele land het welzijnswerk wordt afgebouwd. Scoot­ mobielen eten opbouwwerkers, heb ik wel eens gezegd.’ Maar wie nu een verhaal vol treurnis en chagrijn verwacht, heeft het mis. Want ondanks de genoemde ontwikkelingen en het schrappen van de functie van opbouwwerker, loopt Willem Draaisma over van positiviteit en zelfvertrouwen. ‘We zijn iets nieuws aan het creëren in Alphen aan de Rijn!’

vanuit de participatie het gesprek aan. Daarvoor zijn we nu onze mensen aan het opleiden.’ De gemeente Alphen aan de Rijn is volgens de directeur heel enthousiast over de nieuwe werkwijze. ‘Men is zelfs bereid extra geld te steken in de nieuwe aanpak.’ Meer kansen

De laatste maanden wordt Participe bedolven onder de belangstelling van andere welzijnsorganisaties en van Wmo-wethouders. Willem Draaisma is er blij mee. ‘Ik denk namelijk dat welzijnsorganisaties zich meer moeten richten op kwetsbare groepen, de klanten van de Wmo dus. Vervol­ gens moeten ze gebruik maken van de eigen kracht van deze mensen en van de wijk en de voorzieningen om hen heen. Welzijn moet uiteindelijk veel meer in de richting van zorg verschuiven. Men heeft vaak te weinig kijk op de individuele Wmo. En dat terwijl deze doelgroep juist alleen maar groter wordt.’ Willem Draaisma is ervan overtuigd: er liggen veel meer kansen voor het welzijnswerk in de toekomst. ‘Welzijn voorkomt zorg en volgens mij moet er dus geld worden overgeheveld van de zorg naar welzijn. Misschien heet het dan alleen geen welzijnswerk meer, maar heeft het een andere naam gekregen. Het welzijnswerk zoals we dat nu kennen wordt dan gedeeltelijk afgebroken – maar er komt iets anders voor in de plaats.’ En de beide opbouwwerkers die in 2011 hun baan verloren? Zij blijven gewoon in het bedrijf, maar met een andere functie. Eind goed, al goed.

Meer zorg

Participe richt zich via preventieve en individuele verstrek­ kingen op de bevordering van zelfredzaamheid in de lokale samenleving. ‘Met Participe proberen we zorg en welzijn te verbinden’, verduidelijkt Draaisma. ‘We noemen ons bewust geen welzijnsorganisatie meer. We zijn een ander soort bedrijf geworden, gericht op individuele Wmo. Wij voeren voor de gemeente Alphen aan de Rijn het Wmo-loket uit.’ Participe ontstond in 2008 vanuit een fusie tussen Welzijn en Zorgwijzer. ‘Twee organisaties die het financieel niet meer konden bolwerken en noodgedwongen zijn samengaan. We hadden zowel zorgmedewerkers als welzijnswerkers in dienst en zijn vanuit een moeilijke startpositie die twee zaken gaan combineren. Waar nu iedereen vanuit Welzijn Nieuwe Stijl bezig is met de Kanteling, hebben wij eigenlijk per toeval die beweging al in 2008 ingezet.’ Participe gaat in 2012 ongeveer tweehonderd inwoners van Alphen aan de Rijn op een nieuwe manier indiceren. ‘Daarbij kijken we met name hoe de omgeving van een klant in elkaar zit, wat de klant nog zelf kan en wat niet. Dat is een geheel andere benadering. Normaliter heeft een cliënt een vraag die vanuit de verstrekkingshoek komt. Wij draaien het om: gaan 26

Uitgave van de MOgroep


Ann al ot Bo e r sm a beeld S i e p v a n Li n ge n ( Le e u wa r d e r Co u r a nt) , J ac o b v an E s s en tekst

balans opmaken

Leeuwarden pakt aan De Leeuwardense wijk Heechterp-­ Schieringen is één van de armste in Nederland. De werkloosheid is er hoog, bewoners zijn laagopgeleid en er spelen tal van sociale problemen. De gemeente investeerde de afgelopen jaren flink in de wijk en pakte de problemen aan met een ‘Frontlijnteam’ van sociale professionals. Daarmee liep Leeuwarden voor op Welzijn Nieuwe Stijl. Wat heeft deze aanpak de wijk opgeleverd?

27 Som nr 7 2012


Heechterp-Schieringen staat in de media niet bekend als een ‘slechte wijk’. Toch was het jarenlang de armste wijk van Nederland. De goedkope woningen trekken mensen aan met weinig financiële middelen of mensen die acuut een huis nodig hebben – meestal omdat ze in de problemen zitten. Zestig procent van de veelal jonge bewoners leeft er van een uitkering. Ze zijn laagopgeleid, hebben weinig perspectief op werk en kampen met een achterstand door ziekte, verslaving of psychiatrische problemen. Daarnaast is de sociale samenhang tussen bewoners ver te zoeken: van de twee­ duizend huishoudens verhuist er jaarlijks een kwart. De renovatie van een aantal flats in de jaren negentig fleurde de buurt wel iets op, maar de huizen bleven goedkoop en de problemen verdwenen niet.

van de brede sociale professional waar de welzijnsbranche nu hard naar op zoek is: ze zijn ondernemend, werken vraaggericht, outreachend en integraal. De Bue: ‘Of het nu gaat om activering van mensen, om schulden of om huiselijk geweld: de Frontlijnwerker pakt alle vragen van de bewoner zelfstandig op. Komt hij er niet uit, dan gaat hij bij een van zijn teamleden te rade. Dat gebeurt achter de schermen. De bewoner heeft altijd dezelfde contactpersoon en hoeft de hulp dus niet meer via allerlei instanties bij elkaar te schrapen. Wij zijn generalist bij de bewoner en specialist in het team. Deze aanpak – één gezin, één plan, één hulpverlener – vraagt veel van een sociaal werker. Je moet er de juiste houding en attitude voor hebben: achter je bureau vandaan, eropaf en contact leggen.’

balans opmaken

‘Wij zijn generalist bij de bewoner en specialist in het team’ In 2007 wees oud-minister Ella Vogelaar HeechterpSchieringen aan als krachtwijk. Voor de gemeente Leeuwarden was dat het startsein om de wijk grondig aan te pakken. Met het geld van Vogelaar was er budget om niet alleen de leef­omgeving te verbeteren maar ook om de problemen van de bewoners te bestrijden. Om dit te bereiken koos de gemeente een nieuwe koers. Samen met hulverleners die al in de wijk actief waren, woning­ corporaties én de bewoners zelf ont­wik­kelde ze het Wijk­ actieplan voor de komende tien jaar. Het motto: iedereen een stap vooruit. De belangrijkste aan­dachts­­punten: de multiproblematiek aanpakken, de identiteit van de wijk verbeteren, en zo veel mogelijk mensen met een uitkering aan het werk krijgen.

Om de bewoners te leren kennen, ging het Frontlijnteam letterlijk alle deuren langs, straat voor straat. En dat doen ze – drie jaar later – nog steeds. De Bue: ‘Zo kom je bijvoorbeeld bij iemand waar het een enorme troep is. Dat pak je meteen aan. Je bewandelt dan niet de reguliere weg via de GGD, want je bent er toch. Dus spoor je die bewoner aan om in actie te komen, heel directief. Wie kan hij bellen om te helpen opruimen? Desnoods kijk je in zijn mobiel: welke nummers staan daarin? Kan de bewoner die broer die hij uit het oog was verloren niet toch weer eens bellen?’ De persoonlijke band met de bewoners is volgens De Bue een grote kracht van het Frontlijnteam. ‘We kennen mensen en brengen ze met elkaar in contact. Iemand die graag klust, koppelen we aan een bewoner wiens huis moet worden opgeknapt. Ook ontdekken we waar mensen plezier uit halen of talent voor hebben. Dat is een belangrijk aanknopingspunt om op voort te bouwen, om de stap vooruit te zetten. Is een bewoner gek op voetballen, dan focus je daarop. Samen bekijk je dan of je bijvoorbeeld een buurtteam bij elkaar kunt krijgen. Dat voetballen kan iemand aanzetten om aan individuele problemen te willen werken. Zo schakelen we voortdurend tussen individu en collectief.’

De spil van het Wijkactieplan is het Frontlijnteam. ‘Welzijns­ organisaties in de wijk werkten voorheen al nauw met elkaar samen, maar cliënten bleven met veel verschillende instanties te maken hebben’, vertelt Astrid de Bue, team­ leider van het Frontlijnteam. ‘We kregen steeds meer de behoefte om zonder aparte loketten en taakafbakening in de wijk te gaan zitten en aan de slag te gaan.’ Zo ontstond het Frontlijnteam, met daarin tien werkers uit allerlei takken van hulp- en dienstverlening. Sommige teamleden zijn gedetacheerd vanuit onder meer Sociale Zaken, het welzijnswerk, de ggz en de schuldhulpverlening. Daarnaast zijn er ervaren sociaal werkers rechtstreeks in dienst. Ook woningcorporaties en politie maken er onderdeel van uit, waardoor een mix van hard en zacht ontstaat. De gemeente heeft de regie.

Aan het werk

Helga Krist is bij de gemeente Leeuwarden projectleider Werk & Participatie in Heechterp-Schieringen en onderdeel van het Frontlijnteam. De gemeente gaf haar drie jaar geleden de opdracht om de hoge werkloosheid in kaart te brengen, een van de kernproblemen in de wijk. Krist: ‘Bewoners blijken eigenlijk niet tot nauwelijks in staat zelfstandig uit die uitkering te komen en een baan te vinden. Daartoe worden ze ook weinig gestimuleerd. Ze gaan er financieel vaak niet op vooruit met de laagbetaalde baan waarvoor ze nog in aanmerking komen. Heel demotiverend.

Langs de deuren

Het Frontlijnteam werkt sterk vanuit de visie van Welzijn Nieuwe Stijl. De teamleden zijn stuk voor stuk voorbeelden 28

Uitgave van de MOgroep


Meer dan de helft van hen is inmiddels aan de slag – onder meer als nagelstyliste, ICT’er of theaterkostuumontwerpster. Krist: ‘Niet iedereen komt volledig rond van de inkomsten uit hun bedrijf, maar de meesten zijn wel erg gemotiveerd om aan het werk te blijven. Vaak vinden ze een bijbaantje om toch volledig in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.’ Dit is echter niet voor iedereen mogelijk. Bij een grote groep mensen is het vermogen om volledig te werken beperkt. De Wet werken naar vermogen die in 2013 van kracht gaat, biedt volgens Krist mogelijk nieuwe kansen. ‘Nu stimuleren we deze mensen niet om aan het werk te gaan. Want als een bedrijf niet volledig levensvatbaar is als gevolg van een persoonlijke handicap van de zelfstandig ondernemer, keert die persoon verplicht terug de bijstand in. De kans op een baan in loondienst is erg klein en zo blijven deze mensen hun leven lang in dezelfde situatie. In 2013 is werken naar vermogen mogelijk en krijgt deze groep een eerlijke kans.’

Waarom zou je dan gaan werken? Een tijdelijke baan is evenmin aantrekkelijk, want dan moeten ze na zes maanden weer al die ingewikkelde formulieren invullen om een uitkering aan te vragen. Als ze dan ook nog op dat geld moeten wachten, kunnen ze de vaste lasten weer niet betalen. Zo raken deze mensen in de schulden.’ Krist ging aan de slag met de bewoners die graag willen werken, maar het door achterstand niet kunnen. In drie jaar tijd zette ze tal van projecten op. De sloop van een flatge­ bouw in de wijk werd een project voor bewoners om werk­ ervaring op te doen in de sloopbouw [zie foto op pagina 27]. Er kwamen klusteams die de buurt opknapten. Allochtone vrouwen gaven kook­lessen op een school. De banenmarkt die Krist organiseerde was zo’n succes dat die uitgroeide tot een jaarlijkse braderie waar buurtbewoners zelf spullen verkopen. Binnenkort opent een buurtwinkel, bedoeld als ontmoetingsplek waar studenten en ondernemers in de wijk samen producten kunnen verkopen.

Behalve de werkloosheid pakte Krist ook een daaraan gerelateerd probleem aan: schulden. Ze zocht contact met de Belastingdienst, veelal de grootste schuldeiser. ‘Een schuld bij de Belastingdienst ontstaat vaak doordat mensen formulieren niet goed begrijpen en dus niet – of niet goed – invullen. Daardoor krijgen ze aanslag na aanslag. Zo ontstaat er een volstrekt onnodige schuld op papier.’ Met de Belastingdienst maakte Krist afspraken om samen met bewoners inzicht te krijgen in dit probleem en mensen eventueel met terugwerkende kracht aangifte te laten doen. Hierdoor verdwijnt een deel of de gehele schuld op papier.

Uit de schulden

Een van de meest succesvolle werk- en participatieprojecten is de Ondernemersschool. Cursisten krijgen acht maanden lang twee dagen per week les in het opzetten van een eigen bedrijfje. Ze leren niet alleen een ondernemingsplan te schrijven, maar oefenen ook met sociale vaardigheden. ‘Als mensen lang thuis zitten, gaan ze vanzelf geloven dat ze niks kunnen. Ze moeten hun zelfvertrouwen terugkrijgen. In zo’n groep zie je dat langzaam groeien.’ Van de eenenveertig cursisten hebben er dertig het leertraject succesvol afgerond.

‘ Met de sociale professional als verbinder kun je ontzettend veel bereiken’

Astrid

Helga 29 Som nr 7 2012


kun je niet meten. Zodra het met mensen wat beter gaat, gaan ze hier weg en komt er een probleemgezin voor terug. Daardoor blijft de inzet van het Frontlijnteam voortdurend hard nodig.’

Andere schulden, zoals bij woningcorporatie of telefoonmaat­ schappij, zijn dan ineens te overzien. De samenwerking met de Belastingdienst is zo succesvol dat het project mogelijk een vervolg krijgt. ‘Veel projecten waren niet van de grond gekomen als ik ze op een reguliere manier in gang had gezet’, zegt Krist. ‘Organisaties werken veel te veel vanuit processen en regels. Je moet buiten de kaders treden, verbindingen zoeken. Laat iemand van de ondernemersschool maar les geven aan andere bewoners; zo leren ze van elkaar en doen ze meteen werkervaring op. Je moet denken in kansen en niet in belemmeringen. Door creatief te zijn kun je met weinig geld veel bereiken. Natuurlijk blijven er mensen die niet in beweging te krijgen zijn. Voor hen kunnen we met deze projecten niets betekenen. Gelukkig is dat maar een kleine groep.’

In andere wijken van Leeuwarden begint de gemeente nu ook met Frontlijnteams, al heten die anders. En steeds meer steden in Nederland volgen het voorbeeld van Leeuwarden. De Bue hoopt dat die teams ook écht de wijken ingaan en de bewoners opzoeken. Dat is volgens haar een voorwaarde om Welzijn Nieuwe Stijl te laten slagen. De Bue: ‘In de verzorgingsstaat hebben we mensen jarenlang afhankelijk gemaakt, nu willen we juist dat ze zelfredzaam worden en meer voor elkaar gaan zorgen. Maar dat gebeurt niet van de ene op de andere dag. Je moet burgers actief benaderen. Met de sociale professional als verbinder kun je ontzettend veel bereiken. Mensen hebben meer potentie en veel meer te bieden dan we denken, maar je moet er wel naar op zoek en er oog voor hebben.’

balans opmaken

In de wijken

Ondanks alle succesverhalen laten de cijfers nog geen structurele verbeteringen zien in Heechterp-Schieringen. De wijk is niet aantoonbaar veiliger geworden en de werkloos­ heid is niet gedaald. ‘Frustrerend’, vindt Astrid de Bue van het Frontlijnteam. ‘Wij ervaren wel dat de buurt, en behoor­ lijk veel mensen, erop vooruit zijn gegaan en we horen dat ook terug van bewoners. Mensen hebben meer contact met elkaar gekregen. Er worden meer activiteiten georganiseerd en er zijn meer vrijwilligersactief. Dat is echt heel positief.’ Volgens Krist blijven de cijfers mede achter door de vele verhuizingen in de wijk. ‘Problemen die je hebt voorkomen,

Voor ervaringen van ondernemers in HeechterpSchieringen, zie: www.heechterpschieringen.nl en zoek op ‘ondernemers’.

‘We creëren werk voor buurtbewoners’ ‘Als student kwam ik in Heechterp-Schieringen

hen een buurtcommissie opgericht. Als

wonen. En ik ben er altijd gebleven. Het is een

bewoners praten we over alles mee, tot aan

wijk met veel werklozen, dat merk je meteen.

de kleur van de kastjes toe. Toen we hoorden

Als je hier overdag over straat loopt, zie je dat

dat wij als bewoners gezamenlijk 26.000 euro

veel mensen thuis zijn. Ze drinken biertjes, al

aan schoonmaakkosten betalen, hebben we

dan niet op de stoep, en hangen wat rond.

daar zélf de verantwoordelijkheid voor

Het Frontlijnteam belde vier jaar geleden bij

genomen. Want voor dat bedrag kunnen we

me aan om kennis te maken. Hoewel ik zelf

beter iemand uit onze wijk inzetten. Die doet

geen problemen had, raakten we in gesprek.

werkervaring op en kan zo zijn schulden

Ik vertelde dat ik aan het trainen was voor de

afbetalen. Er zijn hier bovendien meer flats

Dam tot Damloop. De frontlijnwerker bracht

waar we dit zo kunnen regelen. Met het

me daarom in contact met een trainer die een

Frontlijnteam en de Gemeentelijke Krediet­

hardloopclub in de buurt wilde opzetten. Dat

bank willen we nu een buurtbedrijf oprichten

is er drie jaar geleden dan ook van gekomen.

waar schoonmakers en groenvoorzieners uit

We trainen nog altijd samen. Ik ken nu meer

onze wijk kunnen werken in meerdere flats.

mensen in de wijk en kan de straat niet op

Zo creëren we dus werk voor buurtbewoners.

zonder iemand te groeten. Dat komt ook door

Zonder het Frontlijnteam was dit nooit

de feestjes die we nu organiseren. Het is hier

mogelijk geweest.’

echt veel gezelliger dan vroeger. Met het Frontlijnteam heb ik nog steeds contact. Voor de renovatie van onze flat hebben we met

30 Uitgave van de MOgroep

Bewoner Pier Smits (31)


Want de kracht van onze branche zit ’m niet alleen in de laagdrempeligheid en in die doortastende welzijnswerkers in de wijk. Maar óók in het integraal in de volle breedte werken en samenwerken. En dat is essentieel om de transities van AWBZ, jeugdzorg en de Wet werken naar vermogen lokaal goed door te voeren.

Pa u li e n d e G a a i j beeld

slotsom

En dat brengt me terug naar de ‘beleidsvloer’. Ik neem bij het ministerie van VWS en de VNG deel aan gesprekken over de transities. Wat ik daar hoor, verontrust me. Een risico is dat de hele transitie er alleen uit bestaat dat de zak met geld overgeheveld wordt. Ik ben het heel erg eens met Erik Dannen­ berg die in deze Som zegt dat er een beter systeem moet komen. ‘Eén dat de kracht van het welzijnsdomein bundelt met dat van de zorg. En dat de zwaktes van beide beperkt.’ Als bestuurders moeten we voorkomen dat alle partijen hun eigen eilandjes blijven veiligstellen. Door gebruik te maken van de kracht van alle partijen die straks lokaal de jeugdzorg gaan uitvoeren, inclusief de laagdrempelige preventie. We zijn in dienst van de burger, dus: practice what you preach. Zet die burger en zet dat kind centraal – in én met zijn eigen omgeving. Ik pleit van harte vóór ontzorgen, tégen nog meer bureaucratisering, tégen nog meer indicatielagen en tégen nog meer verantwoording en protocollering. En ik pleit vóór samenwerking en veel meer vertrouwen in de professionals op de werkvloer. Maar wel goed opgeleide professionals die kunnen werken volgens Welzijn Nieuwe Stijl. Laten we er met z’n allen voor zorgen dat die transities échte ‘transformaties’ worden. Marijke Vos Voorzitter bestuur MOgroep

31 Som nr 7 2012

Transfor matie

Sinds mijn aanstelling als voorzitter van de MOgroep ben ik eens goed in de branche gedoken. Van debatten, congressen en gesprekken met de staats­ secretaris tot werkbezoeken. Van Stadskanaal tot Brielle. Vooral van dat laatste word ik vrolijk: er zijn toch al veel ondernemende welzijnsorganisaties en er wordt veel vernieuwd. Er werken al sociale teams op tal van plekken. Kortom: steeds kon ik het beeld van welzijnswerk weer verder positief bijstellen. Iets wat beleidsmakers, bestuurders en collega’s uit andere branches ook zouden moeten doen.


Academische masteropleiding Sociale Interventie voor ervaren en reflectieve professionals Start voor de A D VER TENTIE

5e maal in mei 2012

masterclasses

In samenwerking met:

oproep

info@lesi.nl

www.lesi.nl

MC1

Wetenschappelijke fundering van praktische handelingskennis

MC2

De onderzoekende professional

MC3

Presentie, interventie en accountability

MC4

Sociale interventies in kennisintensieve organisaties

MC5

Van mismatch naar match tussen beleid en uitvoering

MC6

De persoonlijke factor

MC7

Verschil maken, diversiteit als maatschappelijke constructie

MEER INFORMATIE O plE I d I N gs cO ö Rd I N ATO R : d R . I N g RI d TI j ss E N

TE lE FO O N :

030–2532915/4920

Reageren op een artikel in Som? Adverteren? Of heeft u een project dat u onder de aan­dacht wilt brengen? Mail dan naar info@sommagazine.nl Som 8 verschijnt in april 2012

Som nr8


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.