6 minute read

Roots in Trenchtown, Kingston

TRENCHTOWN ROCK OP ZOEK NAAR DE ROOTS VAN BOB MARLEY

Sinds de onoverzichtelijke erfenis van Bob Marley begin jaren 2000 eindelijk geregeld werd, is de familie een hechte clan geworden. Karel ‘Jah Shakespear’ Michiels zag in Kingston hoe de Marleys de herinnering aan hun vader levend houden.

Ik zie meteen dat het Bob Marley Museum aan Hope Road een serieuze facelift heeft gekregen. Het lelijke betonnen beeld met de felle kleuren voor de ingang van het grote huis is vervangen door een sobere bronzen beeltenis van Bob, in een typische houding, gitaar om de hals, een vinger in de lucht. Vroeger stonden er alleen enkele portretten geschilderd aan de binnenkant van de buitenmuur.

Vandaag zijn haast alle muren rond het ruime binnenplein dat het gebouw omgeeft bedekt. Links naast de ingang uitvergrote foto’s van Bob en zijn muzikanten. Rechts van het huis, voorbij het terras van de bar, staan de hoofden van de acht zonen Marley getekend, in de typisch naïef-Afrikaanse stijl die we kennen van oude Jamaicaanse LP-hoezen. Daarnaast een even aandoenlijk portret van Haile Selassie. Verderop een groot herderlijk tafereel met als stralend middelpunt, in het midden van de blauwe lucht, een hoofd van Bob Marley. ‘Time Magazine The 30 Sexiest Black Men of All Time Nr.2 Bob Marley’, geschreven op een roodgeelgroene achtergrond. Bijbelse en paradijselijke verhalen met tientallen kleine, in het wit geklede mensjes, singers and players of instruments, zoals ze in de King James-bijbel genoemd worden, muzikanten die Jah verheerlijken.

JONGE WIETPLANTJES

In de verste uithoek van het domein staan in een betonnen plantenbak enkele jonge wietplantjes, met een bordje ‘Marijuana’. Die stonden vroeger vooraan, naast het standbeeld vooraan. Een kleine toegeving wellicht voor de vele schoolkinderen die het museum tegenwoordig bezoeken.

‘Yu’ know Georgie? Who make the re light?’ Brenton, de chauffeur van de Marleys, wijst naar de lange muurschildering achter ons. Helemaal rechts zien we een wenende vrouw, links herkennen we Bob Marley met een kom eten. Naast hem een oude, grijze rasta bij een vuurtje. Hij roert in een pot. We kijken naar een realistische impressie van No Woman No Cry.

‘Georgie!’ roept Brenton, en in het deurgat naast de muur verschijnt de oude rasta van het schilderij. ‘And then Georgie would make the re light / As it was log wood burnin’ through the night / Then we would cook corn meal porridge Of which I’ll share with you.’ Maar toen, in 1973, was Georgie natuurlijk veel jonger. Wonderbaarlijk genoeg zit hij op die muur nu gewoon naast Bob als 80-jarige, èn woont hij in de realiteit in een kleine aanbouw van het Marley-huis. ‘In dit huis heb ik Bob nooit gezien,’ mompelt hij. ‘Ik heb hem gekend in Trenchtown. Willen jullie naar Trenchtown?’

ROADBLOCKS

Trenchtown: daar behoor je als toerist niet te komen, heet het. Te gevaarlijk. Maar Brenton biedt aan om ons te begeleiden. Hij wil ons de Culture Yard tonen die de Bob Marley Foundation daar mee ge nancierd heeft. Ik heb er iets over gelezen in

de Rough Guide: een reconstructie van de ‘government yard’ waar Bob Marley is opgegroeid. We rijden downtown, eerst door het dure zakencentrum New Kingston, en dan steeds dieper de verarmde volkswijken in. De straten lijken op het eerste gezicht niet gevaarlijk, we voelen geen dreiging. Maar Brenton wijst enkele plekken aan waar onlangs nog mensen vermoord zijn. Hij zegt dat er in deze buurt regelmatig roadblocks worden opgezet, en dan niet alleen door de politie.

We stoppen voor de ingang van de Culture Yard in het hart van Kingston. Er hangen een paar oude rasta’s rond en een hoop kinderen. Een jonge vrouw verwelkomt ons koeltjes (op Jamaicaanse wijze) en leidt ons rond in het kleine openluchtmuseum, een gereconstrueerde government yard. Tussen 1940 en 1950 werden hier drie gelijkvloerse blokken gebouwd van zestien kamers, waar evenveel families onderdak vonden. Er waren twee toiletten, twee badkamers en twee keukens voor gemeenschappelijk gebruik. Het was Bobs vaste verblijfplaats in de tweede helft van de jaren zestig. In 2000 werd het gerestaureerde H-blok opengesteld voor het publiek en erkend als Jamaicaanse erfgoedsite.

GUESTHOUSE

Ongeveer de helft van de kamers wordt gebruikt als expositieruimte, ondermeer om de eerste gitaar van Bob te tonen. We zien ook het keukentje waar Bob en Rita Ziggy verwekt zouden hebben. Naast de collectieve sanitaire voorzieningen houden twee rasta’s een vuurtje brandend, en veinzen dat ze cornmeal porridge maken. Georgie maakt duidelijk dat hij daar destijds ook daadwerkelijk gezeten heeft, met Bob en zijn maats. ‘This is where Bob usually hang out, smoke chalice, hold a meditation, get inspiration.’

Voor wie er zin in heeft of er een kick van krijgt, is in de Culture Yard een klein guesthouse ingericht, met twee bedden. 25 dollar per nacht, en je mag koken op het vuurtje. In een hoek van het middenplein, onder een luifel, staat het wrak van een oud VW-busje, waarmee The Wailers zich zo rond 1970 verplaatsten in Jamaica. Veel toeristen komen hier niet, en dat is jammer. Respect voor de Bob Marley Foundation en de Jamaicaanse overheid dat ze dit project toch blijven steunen, in een buurt die door de buitenwereld vergeten lijkt.

NEW VIEW O’ SALE

Voor we weer uptown gaan, richting Hope Road, neemt Brenton ons nog even mee naar de New View o’ Sale, een gemeenschapscentrum met een eigen (biologische) groententuin, serre en visvijvertje (in aanleg). Het stelt op het eerste gezicht en naar westerse normen weinig voor maar hier, in het hartje van Trenchtown, in de zogenaamde getto’s van Kingston, bewijzen jonge rasta’s als Donovan en Nicky (echte naam: Duane C. Dodd, verre familie van de Studio One-baas) dat er altijd hoop is, dat zelfs in de goorste modder de mooiste lotus kan groeien. Ook al komen de meeste klanten voorlopig niet om hier verse groenten te kopen maar om te gokken, naast alcohol en herbs de grootste verslaving van de Jamaicanen, een verderfelijke erfenis van de Britten.

MAXI PRIEST

Die avond keren we terug naar het Bob Marley Museum, op uitnodiging van Brenton. Toeristen komen er na 5 uur niet meer in, alleen nog Marleys, en bredren (‘broeders’) en muzikanten. Alle zonen Marley zijn in het land, Brenton zegt dat we zeker een paar familieleden zullen zien. En ja hoor: in het portaal van de voordeur zit Julian gitaar te spelen, met begeleiding van een digitale ritmebox. Aan de achterkant van het huis staat Damian te praten met Maxi Priest. Van moeder Rita vangen we een blik op in haar zwarte 4x4. Ze laat zich binnen rijden, praat vanuit de auto met een paar medewerkers en vertrekt weer.

NON-STOP TUNES

Thuis zou ik mijn journalistieke neus volgen, artiesten aanspreken en een interview proberen te versieren. Maar ik voel geen enkele behoefte om de Marleys lastig te vallen. Ik geniet van de vibes en onze aanwezigheid hier. Ik heb me ooit voorgenomen om hier nooit meer te komen, na een zwaar ontgoochelende rondleiding. Nu zie en voel ik dat er weer geleefd wordt aan Hope Road, geleefd (en gerookt) zoals in Bobs tijd. Er is altijd muziek, overdag nonstop tunes van Bob Marley en kinderen, ’s avonds van muzikanten onder elkaar. Op het binnenplein wordt als vanouds gevoetbald. Stephen, Damian, Julian, Ziggy en Ky-Mani zijn zelf gerespecteerde en succesvolle artiesten geworden, wereldwijd geliefd en gevraagd, een unicum in de geschiedenis van de muziek. Ik denk dat Bob vanuit Zion tevreden toekijkt.

This article is from: