Roede van Tielt Jaargang 2007

Page 1

lootenhuUe 'Rateliny.

StraeteÀ

1

:

\

4

/

A

V

V

#

SchuiverJ-

%ldhoek

'oom 7ït<HS'

4

C > -L

ƒ

G root\\ (xaerjjboiit

Cranwi M a rie q .

J^arwbriyge

ijjy Waeker $f^as(Be/ybruy<je. 'd&Abee/e !~T

'elm u ju 'ter\ i IFieitm enhaoe

uen /

/

W relrhe^e

Wijhern,

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 38ste jaargang,nr. 1 — januari - februari - maart 2007 Afgiftekantoor 8700 Tielt


8700 Tielt Tel. 051 40 11 76

K a s te e ls tra a t 149 8 7 0 0 TIE LT Tel. 051 4 0 18 23 Fax 051 4 0 51 93 w w w .d e m e i b l o e m . b e

BOEKHOUDING FISCALITEIT K M O -A D V IE S

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35

ALGEMENE E L E C T R I C I T E I T bvba Debusschere

E.& L.

ir.

Maertens Management & Co bvba Bruggestraat 43 - 8700 TIELT

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert .maertens @mmconl ine .be

Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Gecertificeerd installateur: domotica data- en netwerkbekabeling STUDIE-ADVIES-UITVOERING


De Roede

Tieft

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 38ste jaargang, nr. 1 - januari - februari - maart 2007 W ettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde

Philippe De Gryse 'DE THIELTSCHE BROEDERS': GENTSE STUDENTENVERENIGING UIT HET TIELTSE, 1921-1925 p. 3-50

erevoorzitter: Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000

Voorzitter:

Inez Demarrez EDOUARD DEMARREZ UIT KANEGEM WERD LANDBOUW INGENIEUR IN 1868 p. 51-64

Ondervoorzitter: Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38

Redactieraad:

Adres van de auteur: PHILIPPE DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3 8700 Tielt INEZ DEMARREZ C. Buyssestraat 34 9810 Eke

Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D ’Hulst en Geert Vermeulen

Website: http://home.scarlet.be/roede-van-tielt

"De Roede van Tielt'’ verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 20,00 voor gewone leden, € 40,00 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

ideren ▼ West-Vlaanderen D oor mensen gedreven

Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu 3 0 of na afspraak

Cartotheek: H azelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Philippe De Gryse

'DE TH1ELTSCHE BROEDERS1: GENTSE STUDENTEN­ VERENIGING UIT HET TIELTSE, 1921-1925 Het archief van onze Kring kwam een paar jaar geleden in het bezit(1) van het verslagboek van de Gentse Hoogstudentenvereniging 'De Thieltsche Broeders'. Die vereniging was me tot dan toe helemaal niet bekend. Het zou me verwonderen als iemand van het bestaan ervan nog iets zou afweten. Ik was helemaal verbaasd toen ik daarin las dat ook mijn vader, Arsène De Gryse (1902-1989) en mijn oom, Joseph De Gryse (1901-1981), lid van die studentenclub waren geweest toen ze studeerden aan wat ik ze vaak 'de Hogere Nijverheidsschool' of gemeenzaam 'de textielschool' hoorde noemen121. Geen van beiden had me ooit een woord verteld over dat lidmaatschap, laat staan over wat ze in die studentenclub hadden 'uitgespookt’. Alsof dat een vergeten of te vergeten bladzijde uit hun leven was. Wat mijn vader betreft, zou er toch ruim aanleiding tot het ophalen van een of andere herinnering zijn geweest toen ikzelf in 19561962 heel actief was in de Leuvense studentenclub 'Moeder Tieltse'. Iets waar hij overigens niet altijd onverdeeld positief tegenover stond. Behalve die twee kwamen een aantal andere mij (en ongetwijfeld ook veel lezers van ons tijdschrift) bekende namen in het verslagboek voor. Redenen genoeg om het boek uit te pluizen en er zelfs een bijdrage aan te wijden. De verslagen van de vergaderingen zijn niet zo talrijk en niet zo uitgebreid. Een publicatie in extenso - met wat commentaar en uit­ leg in voetnoot - was dus mogelijk. Wenselijk ook: wie zelf ooit aan het studentenleven heeft deelgenomen zal er ongetwijfeld veel in herkennen. Via Guido Lams (Wingene), die zelf het stuk had gekregen van Geert Vercruysse (Roeselare), die het had van zijn broer Paul, pastoor in Schuiferskapelle. Hoe het register ooit op de pastorie van Schuiferskapelle is beland, blijft vooralsnog een open vraag. Uiteraard danken we hartelijk de aanbrengers. Eigenlijk de Nijverheidsschool gelegen aan de Lindenlei, nr 13, Gent. In Lucy Schmidt, Het boek der moeders, gevolgd door een overzicht over het Stedelijk onder­ wijs te Gent (Gent, Volksdrukkerij, 1913 - exemplaar in SAG, nr AA314 - met dank aan Luc Neyt voor het bezorgen van de nodige fotokopies uit het boek) lezen we op de blz. 136-138 dat de hogere afdeling (daglessen in de week) van die Nijverheidsschool tot doel heeft o.m . 'het vormen van nijverheidshoofden, bureel­ oversten, teekenaars voor geweefsels’, maar ook 'meesterknechten en werklieden' en 'verdeeld is in zeven onderafdeelingen: handelsafdeling - weefafdeling - spinafdeling - verf- en appreteerafdeling - afdeling voor scheikundige nijverheidstakken - afdeling voor mekanische nijverheidstakken - afdeling voor teekenen van geweefsels'.

3


Voor anderen zullen deze bij wijlen heel knap geschreven, waarheids­ getrouwe teksten even de sluier oplichten waarmee het ontspannings­ leven van de 'eeuwige student' omhuld blijft. Het dagelijkse leven en het ontspanningsleven: ook dat is volkskunde en geschiedenis. Wat de studenten betreft, blijft die geschiedenis nog te schrijven. In het bijzonder ook wat betreft de studenten uit Tielt (en het Tieltse).(3) Moge de voorliggende bijdrage daartoe een ... bijdrage vormen. Het register vat aan met de 'standregels'. Dan volgen voor elk academie­ jaar de lijst van de ereleden en die van de leden. Vervolgens krijgen we na elkaar alle kasverslagen. Het laatste deel bevat de verslagen over de vergaderingen. Ik gaf er de voorkeur aan om, na de standregels, de verschillende onder­ delen chronologisch te ordenen. Voor elk academiejaar vindt de lezer hierna dus achtereenvolgens de lijst van de ereleden, de ledenlijst, het kasverslag, de verslagen over de vergaderingen. Als bijlage voegde ik een aantal overzichten toe. Het is duidelijk dat de vereniging tijdens (de eerste) twee tot drie academiejaren een korte bloei kende, maar tijdens de twee volgende ( = laatste) academiejaren heel snel buiten adem geraakte, hoofdzakelijk bij gebrek aan leden. Het laatste jaar is er zelfs geen ledenlijst meer! Uit het verslagboek is niet duidelijk op te maken of de vereniging in 1925 al dan niet definitief ter ziele ging. In 1925 zullen wellicht de meeste, zoniet alle studenten die in 1921 lid waren, afgestudeerd en dus afge­ zwaaid zijn geweest. Volgens zijn diploma was Robert Van Daele in elk geval al in juni 1921 afgestudeerd. Hij komt inderdaad ook niet meer voor op de ledenlijst van het jaar 1921-1922 (maar evenmin - in tegen­ stelling tot de volgende jaren - bij de ereleden voor dat jaar). Voorlopig hebben we geen enkele aanwijzing dat de club na 1925 nog actief was of weer uit zijn as herrees. Over (de geschiedenis van) de Leuvense 'Moeder Tieltse' is links en rechts wel al wat gepubliceerd, soms zijdelings in bijdragen over de medestichter en eerste erevoor­ zitter, Mgr. Alfons Van Hove. Zo bijvoorbeeld in K. Martens (ed.), Mgr. Alfons Van Hove (Tielt 1872-Leuven 1947), De Roede van Tielt & Faculteit Kerkelijk Recht K.U. Leuven, 1998. In het Archief en Museum van het Vlaams Studentenleven in het Universiteitsarchief in Leuven bevinden zich heel wat archiefstukken i.v.m . 'Moeder Tieltse'. Over de Gentse 'Tieltse Universitaire Kring' (TUK) zijn mij geen bijdragen bekend. De TUK zou gesticht zijn in 1945, maar tot 1950 is alleen de naam van een twaalftal 'kernleden' bekend. De eerste bij naam gekende praeses is Frans Meirhaege (1950-51). Met dank aan Noël Popelier (Maarkedal) voor de bezorgde gegevens. Er komt binnen afzienbare tijd in dit tijdschrift wel een uitvoerige studie over de TUK.

4


Het was niet mogelijk alle vermelde personen (leden en ereleden) te identificeren. Waar mogelijk heb ik dat, in een voetnoot, wel gedaan. Het was zelfs niet van iedereen met zekerheid uit te maken welke studies hij in Gent volgde. Waar ik vroeger heb vastgesteld dat, aan de vooravond van de eerste Wereldoorlog, de Tieltse (textiel) fabrikanten nagenoeg allemaal 'diplomaloos' waren141, valt het hier toch op dat na die oorlog in Tielt (en omliggende) wel een soort inhaalbeweging op gang komt, zodat tijdens het interbellum een groot deel van de bedrijfsleiders toch ge­ schoolde mensen zullen zijn geweest.*4 (5) De leeftijd van de toenmalige studenten lijkt mij op het eerste gezicht aan de iets hogere kant - zonder dat ik dit grondig heb bekeken of heb vergeleken met andere periodes. Dat zou wellicht niet verwonderlijk zijn: de oorlog had waarschijnlijk aan een deel van hen een of meer jaren doen verliezen. De teksten worden weergegeven in de oorspronkelijke spelling.

Hoogstudenten Vereeniging 'De Thieltsche Broeders' Standregels Art. 1 Doel 1. De vriendschap onderhouden tusschen de oude makkers uit het college van Thielt of een ander onderwijsgesticht van Thielt. 2. Het verschaffen van aangenaam samenzijn aan de Thieltsche hoog­ studenten. Art. 2 Naam der gilde 'Thieltsche Broeders' Art. 3 Voorwaarden voor aanneming als lid 1. Om lid te worden van de gilde moet men minstens een jaar te Tielt Ph. De Gryse, De Tieltse intelligentsia anno 1914, in De Roede van Tielt, jg. 20, nr 34, 1989, blz. 155-170. Hier worden inderdaad alleen de Gentse studenten vernoemd. Ongetwijfeld waren er toen nog Tieltenaren ingeschreven aan andere hogescholen (en universiteiten). Zo bv. Albert De Lodder, Lionel Maes, Franz Van Maele, die textielonderwijs volgden in het Franse Roubaix (zie J. Verbrugge, Tielt, textielstad, in De Roede van Tielt, jg. 21, nr 2-3, 1990, blz. 42-160, noot 31). Voor de latere loopbaan van Jozef en Michel Baert en van Joseph en Arsène De Gryse als bedrijfsleiders in de textielsector verwijs ik overigens naar die uitstekende studie van J. Verbrugge.

5


gestudeerd hebben aan eene inrichting van middelbaar onderwijs. 2. Men moet vlaamschgezind zijn en lid van het 'Algemeen Vlaamsch Hoogstudenten Verbond'. 3. Men moet student zijn aan eene inrichting van hooger onderwijs te Gent. Art. 4 Bestuur Het bestuur zal als volgt samengesteld zijn: 1. Een voorzitter 2. Een ondervoorzitter [later toegevoegd] 3. Een schrijver en penningmeester 4. Een garde® 5. Een schenker Art. 5 Verkiezing van het bestuur 1. De schenker alleen wordt niet verkozen. Het is de kampioen van het salamanderen171 die als schenker [later toegevoegd: eere-] dienst doet. 2. Het bestuur wordt jaarlijks herkozen op de laatste vergadering voor het groot verlof. 3. Ieder lid van 't bestuur moet gekozen worden met eene meerder­ heid van stemmen. Art. 6 Bijdrage der leden De jaarlijksche bijdrage der leden is bepaald op 5 (vijf) franken. Art. 7 Vergaderingen De vergaderingen hebben plaats in het lokaal 'Bornhem' en zullen plaats hebben den tweeden maandag van iedere maand, uitgenomen onder het verlof. Art. 8 Gildelied Het gildelied is E.H. Verschaeve’s 'God schiep de Noordzee' getoonzet door Brengier.®

De garde moet er de hand aan houden dat de vergaderingen tuchtvol verlopen en de bevelen van de praeses worden uitgevoerd. Een salamander is een (plechtige) heildronk waarbij het glas in één teug wordt leeg­ gedronken. H. Willaert vermeldt ook dit feit in Em est Brengier (1873-1940), in De Roede van Tielt, jg. 24, nr 3-4, 1993, blz. 18-34 - al noemt H. Willaert dit 'het Noordzeelied'.

6


Art. 9 Bijwonen der vergaderingen Zonder gewichtige reden is het de leden verboden op de vergaderingen afwezig te zijn. Art. 10 Den doop der schachten De nieuwe leden rechtstreeks uit het college of eenig ander onderwijs­ gesticht komend zullen als frisch ontluikende bloemen door den dauw van het bier gedoopt worden zoo zij door het bestuur na grondig onder­ zoek waardig geacht worden als leden te worden aangeworven. Door hunnen doop ontgroeien zij het leven van de middelbare school en worden hoogstudent gemaakt na getrouwheid gezworen te hebben aan de oude gebruiken en goede zeden der 'Thieltsche Broeders' en aan alle bevelen gegeven door den voorzitter. Art. 11 Kleedij van de vergaderingen Op de vergaderingen zijn de leden verplicht de pet te dragen. De roode Vlaamsche petten zijn het best gekomen. Art. 12 Eereleden 1. Eereleden zullen aanvaard worden mits eene jaarlijksche bijdrage van minstens 10 (tien) franken. 2. Jaarlijksch worden de eereleden uitgenodigd op eene algemeene ver­ gadering waar er door den schrijver verslag gegeven wordt over de gedane werking en waar de voorzitter eenen prachtigen speech afdopt. Art. 13 Uitstappen In de zomermaanden doet de vereeniging met hare leden een uitstapje naar een der naburige dorpen van Gent waar er een fijn avondmaal gegeven wordt op de kosten van de gilde. Art. 14 Verwantschapsbetrekkingen der gilde De Gentsche gilde 'De Thieltsche Broeders' zal in nauw verband staan en blijven met 'de Thieltsche' van Leuven. Art. 15 Rechten en plichten van den voorzitter De voorzitter heeft het recht en den plicht van de overtreders van de artikels 9 en 11 te straffen en de garde zal ervoor zorgen dat de straffen uitgevoerd worden. Art. 16 Nemen van besluiten 1. Alle gewichtige besluiten moeten goedgekeurd worden door de

7


meerderheid der leden aanwezig 2. Een artikel der standregels kan afgeschaft worden dan wanneer algemeene vergadering door 2/3

op eene algemeene vergadering. slechts bijgevoegd of gewijzigd of zulks goedgekeurd wordt op eene der stemmen.

1920-1921 Eereleden der 'Thieltsche Broeders'(5) Academisch jaar 1920-21 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18

Van Wonterghem(10) De Geyter Henri Van den Bussche René De Jonghe Alberic Vermeersch Oscar(n) Verbeke Jef De Ketelaere Maur. Vogels Oktaaf Parmentier Leo Van Houtte Jozef Fremaut Paul E.H. Moncarey112’ Ampe Jeroom03’ Li evens Valèrell4) Van Daele Emiel1151 De Brabandere L .(16) Lammens Gust Van Gheluwe Maur.

15 Kamp 13 10 Twee Bruggenstraat 13 10 Oud Burgstraat Gent 10 Brouwer Meulebeke 10 Kortrijkstraat Thielt 10 Korte Munt 2 Gent 10 Oostende 10 Apotheker Bakkerstraat 31 Blankenberge 10 Dokter Ingelmunster 10 Dokter Meulebeke 10 Dokter Ronse 10 Onderpastoor Thielt 10 Oost-Roosebeke 10 Nieuwstraat Thielt 10 Kortrijkstraat Thielt 10 Dokter Thielt 10 Uilenspiegel Gent 10 Apoth Statieplein Heyst

Het verslag van de eerste vergadering (8 februari 1921) vermeldt o.m . 'Het eerste jaar na den oorlog is de Thieltsche Broeders heropgericht geworden...' en '... de voorzitter ... belooft krachtdadig te werken om de Thieltsche Broeders te doen bloeien als voor den oorlog...1. Een aantal van de hier vermelde ereleden zijn misschien afgestudeer­ den van vóór de oorlog of van in 1919 en die als student lid waren geweest van de 'Thieltsche Broeders'. Maar beslist niet allemaal (zie bv. de voetnoten 11 en 12). Vast staat dat heel wat van de hier vermelde ereleden tot de uitgesproken Vlaamsgezinde strekking behoorden. 'Uilenspiegel' (erelid nr 17) was in Gent overigens het lokaal van de Vlaamsgezinden. Een andere vraag: was die 'Thieltsche Broeders van voor den oorlog' de voortzetting of de opvolger van die 'Thieltsche Studentenbond' waar­ van in 'De Gazette van Thielt' van 26 januari 1889 een soort geboorte-aankondiging / tevens oproep tot kandidaat- ereleden verscheen? (Tekst die wij hier afdrukken met dank aan Michaël Delange die mij hem bezorgde). Let, terloops gezegd, op de zegen van de collegegeestelijkheid. Is de vijandigheid van de geestelijkheid t.o.v. de (niet-katholieke) staatsuniversiteit Gent een fabel? Ook 'De Thieltsche Broeders'

8


10

11

12

13

14

15

16

genoten in de jaren '20 de zegen en de steun van een onderpastoor (Prosper Moncarey) en van een (vooraanstaand!) katholiek politicus (Aloïs Vande Vyvere). Weliswaar gold het geen steun aan de universiteit zelf, zelfs niet aan de universiteits­ studenten, aangezien ook studenten aan hogere scholen lid waren. Maar is dit geen nuancering die voor ons misschien wel duidelijk is, maar het toentertijd wellicht minder was? Zoals blijkt uit het kasverslag 1920-21 en het verslag over de vergadering van 9 mei 1921 gaat het om Gérard Van Wonterghem (1900-1984), afkomstig van Oostrozebeke zoals Jerome Ampe (zie voetnoot 13). Samen met die laatste en met enkele andere Vlaamsgezinden sticht hij in 1927 in Tielt de weverij Flandria (Zie J. Verbrugge, op. cit., blz. 67). Later (na het faillissement van Flandria in 1934?) vestigt hij zich in Tielt als elektrieker (en krijgt hij de bijnaam 'radio') (ibidem , voetnoot 39). Oscar Vermeersch (1895-1970), groothandelaar in textiel, heeft, aldus zijn zoon Alfons, zeker nooit in Gent gestudeerd. Over hem is heel wat te lezen in K. Ravyts & P. Struyve, Het Tieltse 1940-1945: bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995, o.m . op de blz. 275-276. Prosper Moncarey (1876-1961), aanvankelijk leraar aan het college van Tielt, nadien onderpastoor in Tielt, gekend om zijn Vlaamsgezindheid en als sociaal werker. Zie R. Vanlandschoot in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Lannoo, Tielt, 1998, blz. 2084-2085. Zie ook Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Jerome Ampe (1892-1965), textielfabrikant in Oostrozebeke. Zie K. Ravyts & P. Struyve, op. cit., blz. 105. Zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Zie J. Verbrugge, op. cit., voetnoot 41, waar­ in wordt gezegd dat hij van augustus 1918 tot mei 1921 (dus academiejaar 1920-21 inbegrepen) zijn officiële woonplaats in Gent heeft. Valère Lievens (1891-1949), architect in Tielt. 198 brieven van hem (1914-1919) werden gebruikt als een van de bronnen voor het boek Een streek in oorlog. Oorlogsdocumenten uit het Tieltse 1914-1919, Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, 1980. Emiel Van Daele (1863-1953), vader van voorzitter Robert Van Daele (zie voetnoot 17). Zijn officieel beroep was plantenkweker, maar vermoedelijk haalde hij het grootste deel van zijn inkomen uit zijn activiteiten in de vastgoedsector i.s.m . zijn schoon­ familie De Scheemaecker (hij was gehuwd met Marie, 1870-1948). (Mededeling van zijn kleindochter, Greta Van Daele) Louis De Brabandere (1892-1932), dokter in Tielt, ongehuwde broer van Michel (student/lid in 1921-22, 1922-23 en 1923-24 : zie voetnoot 33). Ze waren de zonen van Octaaf, dokter (eerst Rame 13, nadien hoek Bruggestraat/Kapellestraat) en schepen in Tielt. Zie R. De Brabandere, 700 jaar familiegeschiedenis De Brabandere, Bij de auteur, Tielt, 1985, 469 blz.

9


Eendracht maakt macht. Eendrakk makk mftcc, zei de waalsche volksvertegenwoordiger v»n liu ik, burgemeester d'Andrimont, in de Kamers : « Een­ dracht maakt macht! » Zoo verstaan het de oude studenten van het collegte van T h ielt, die nu ter hoogeschool van Gent de gehei­ men der geneeskunde, o f ’t vernuft der wetten en rechten doorgronden. Vast als de steenrots, zeker als klinkende munt, bestaat er voortaan te G en t, in het lokaal oAu Chinois , Korte Dagstecg, n» 13. een Thicltsche Studentcnbond, onder bestuur van M M . Leo Missiaen, voorzitter; Camiel Vande W eghc, onder voorzitter; Gustaaf Tuypens, schrijver en schatbewaarder. Reeds zijn de ccrw. hecren principaal en leeraars van ’t collcgic ingeschreven als ecrclcden van onze jeugdige en levendige studentengifdc. O p zulke wijze,door eenen dichtgesloten broederband verbonden, door talrijke cereleden ondersteund, zoo moeten wij er komen. Zijn er nog Thicltcnaars die begeeren als eereleden van onze gilde op te treden, zij gelieven hunne toestem­ ming aan een der bovengenoemde bestuurleden, op ’t adres van ons lokaal op te zenden, en aanstonds zal er hun, per post, een briefje van bedanking geworden. Vooruit I Vooruit I Ons lot op aarde is streven I Een enkel doe! moet voor onze oogen zweven. Met stalen wil, met sterke jongelingakracht, Naar 't edel doelwit door oui hert betrachtl

E en

aangenomen

T h ieltenaar ,

Uit dit berichtje, verschenen in De Gazette van Thielt op 26 januari 1889, blijkt dat er toen in Gent al een ‘Thieltsche Studentenbond’ bestond en dat die zelfs de zegen kreeg van ‘de eerw. heeren principaal en leeraars van het collegie’. Geen van de drie studenten die daar met naam worden vernoemd is mij bekend.

Leden der 'Thieltsche Broeders' Academisch jaar 1920-1921 Voorzitter: Van Daele Robrecht071 Schrijver: Verscheure Cyriel Garde: De Jonghe Marcel Schenker: Maes Michiel Leden: Lagrou Julien Frayman Jules1181 Cardoen Marcel Baert Jozef091 De Gryse Jozef1201 De Gryse Arsenius™ Tanghe Cyriel Carpentier Marcel1’" 1

B

Van Hultemstraat 57

B

Bisdomplaats 4

B

Sint Baafsplein 5rl

B

Lange Violettenstraat 84

B B B B B B B B

Veerstraat 19 Hofstraat 74 Houtlei 8 Van Hultemstraat 5 Verlorenbroodstraat 31" 1 Van Hulthemstraat 61 Nieuw Begijnhofstraat 45 Jordaensstraat 27

10


De Meyer Jules Maenaut Jules Frenay Hendrik Van Houtte Paul Faict Frans1 (22) 0 *2 8 1 7 Verstraete Van Severen(23) Denoo Jozef Beert Fritz De Meulenaere Paul Matthys Raymond ® (" ) 17

18

15

20 21 22

23

B B B

Karthuizenplaats 8 Oost Molenstraat 5 Aeltre Burgstraat 63

B Van Duyseplein 12 Heuvelstraat 54

Bijgevoegd in potlood: 2d Lin rgt 3e Comp Adres geschrapt 1" ‘) Voornaam geschrapt Robert (soms gezegd Robrecht) Van Daele (1898-1967), zoon van Emiel (zie voetnoot 15). Hij studeerde aan de Hogere Nijverheidsschool, afdeling scheikunde, een drie­ jarig cyclus (zie het hierbij afgedrukt diploma - met dank aan zijn dochter Greta voor het ter beschikking stellen). Hij droomde ervan naar Argentinië te emigreren, maar onder druk van de familie zag hij daarvan af en startte dan maar in 1927, met als vennoot Alfons Dinneweth (1887-1971) (tot dan toe schoenmaker), met een schoen­ fabriek aan de Kortrijkstraat, Tielt. Zie A. Maes en P. Vandepitte, Woonhuizen: onbewust monumenten. Tielt 1990, De Roede van Tielt, 1990, op blz. 16. Zie ook K. Ravyts & P. Struyve, op. cit., blz. 176. Jules Fraeyman (1898-1968), later apotheker in Wingene. Zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Zie ook L. Lams, Plaatselijke heemkundigen van belang, in Ons Wingene, Jaarboek I, 1998, blz. 3-7. Jozef Baert (1901-1980), later textielfabrikant in Tielt (zie voetnoot 5), burgemeester (1947-1961) en senator (1946-1961). Zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Zie ook K. Ravyts & P. Struyve, op. cit., o.m . blz. 325-329. Joseph De Gryse (1901-1981), later textielfabrikant in Tielt (zie voetnoten 5 en 35). Oudere broer van Arsène. Arsène De Gryse (1902-1989), later textielfabrikant in Tielt (zie voetnoten 5 en 35). Frans Faict (1897-1977), later vrederechter (1925-1967) in Ruiselede. Over hem en zijn vader (ook vrederechter in Ruiselede), zie M. Braet, Familie Henri Faict-Van Oost, vrederechter te Ruiselede, Oud Ruysselede, jg. 20, nr. 3, juli 2003, blz. 99-105. Kan dit Joris Van Severen (1894-1940) zijn, de latere leider van het Verdinaso? Dit is niet met zekerheid uit te maken. Joris Van Severen was wel afkomstig uit Wakken, in de omgeving van Tielt, maar liep nooit school in Tielt. (Dus voldeed hij stricto sensu niet aan de bepalingen van de artikels 1 en 3.1 van de 'standregels'.) Zijn studies (rechten) aan de universiteit van Gent werden onderbroken door de oorlog. Joris Van Severen hernam die op 6 februari 1919 (zijn verschijning in legeruniform zorgde voor nogal wat opzien). Hij werd toen voorzitter van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond (voor hoeveel jaren?) - men kan veronderstellen dat hij toen wel enig contact met het studentenleven van de basis zal hebben gehad. Volgens de statuten was lidmaatschap van dat Verbond zelfs verplicht voor alle Thieltsche Broeders! (Al wordt die verplichting blijkbaar tegengesproken door voorzitter Cyriel Verscheure in zijn speech op de vergadering van 26 oktober 1921.)

11


Het is zo goed als zeker dat Joris Van Severen in 1921-1922 (minstens op papier) lid was van de Thieltsche Broeders. Deze foto werd genomen toen Joris Van Severen aan het front was, wellicht in 1916.*8

H

Uit het verslag over de vergadering van 13 december 1922 blijkt duidelijk dat een aantal Tieltse studenten lid waren van het Verbond en de vergaderingen ervan bij­ woonden. Er waren dus zeker contacten tussen de Tieltse club en het Verbond en men kan bijgevolg gemakkelijk aannemen dat iemand (misschien Robrecht Van Daele zelf) Joris Van Severen aansprak om lid van het Tieltse gezelschap te worden. Des te meer daar de voorzitter (en wellicht ook initiatiefnemer voor de heropstart) van de 'Thieltsche Broeders' in 1920-1921 precies de Vlaamsgezinde en latere ... Dinaso Robrecht Van Daele was. Maar geen enkele studie over Joris Van Severen vermeldt hoelang precies die na februari 1919 aan de universiteit bleef, zelfs niet of hij er zijn einddiploma haalde (K. Ravyts - zie hierna - schrijft: 'In september 1921 .... geraakten zijn studies, tot grote ergernis van vooral zijn vader, maar niet afgerond. ') Was hij er nog (als student) tijdens het academiejaar 1920-21 ? Volgens K. Ravyts (Joris Van Severen en Germaine Duccobu: het dramatisch verhaal van een onmogelijke liefde (1917-1921) in Jaarboek 8 (2004) van Studiecentrum Joris Van Severen, blz. 61-126) zocht en vond J . Van Severen in april 1920 'een nieuw kot' aan de Graslei 10. Hij woonde er alleszins nog in januari 1921 (dus academiejaar 1920-21). Zeker is dat hij al op 20 november 1921 als volksvertegenwoordiger werd verkozen en, aldus K. Ravyts, al vlug naar Brussel verhuisde. Vaststaat dat hij in september 1923 in Brussel woonde. Uit het hier bestudeerde verslagboek blijkt hoe dan ook dat deze Van Severen in 1920-21 misschien wel 'lid' was van de 'Thieltsche Broeders', maar toch geen lidgeld heeft betaald (staat niet met B aangeduid op de lijst). Een fuifnummer zal hij hoe dan ook wel niet zijn geweest (en zal hij later ook nooit worden) en studentikoze vergaderingen en uitstapjes zullen hem niet hebben aan­ getrokken. Daniël Vanacker stelt (weliswaar over zijn eerste jaar in Gent): In oktober 1912 schreef hij zich in aan de Gentse universiteit, maar niets wijst erop dat hij het eerste academiejaar erg actief was in het studentenleven. Wellicht bleef hij liever op zijn kot, tussen zijn boeken. (D. Vanacker, Joris Van Severen en de Frontbeweging, Jaarboek 10 (2006) van Studiecentrum Joris Van Severen, blz. 95-114). Blijft de vraag: als deze Van Severen niet Joris was, wie was hij dan wel?

12


In 1921 behaalde Robert Van Daele met onderscheiding het diploma van de Hogere Nijverheidsschool in Gent, afdeling scheikunde. Het diploma is echt op een bruin-geel dierenvel (ezelsvel ?) gedrukt. Alles is in het Frans gesteld, behalve de spreuk onder het schild: 'Hou ende trou’ !

Binnenzicht in de schoenfabriek van Robert Van Daele in de Kortrijkstraat, Tielt. Links: de vennoot Alfons Dinneweth (1887-1971)(aangeduid met pijl en kruisje), rechts: Robert Van Daele (1898-1967).

13


Staat der kas Academisch jaar 1920-1921 INKOMSTEN Bijdrage van 12 leden Bijdrage van een eerelid (Mr Van Wonterghem) Van een eerelid Bijdrage van 2 leden Van een eerelid H. De Geyter Bijdrage van een eerelid Van een lid Van een eerelid Van een lid Bijdrage van een eerelid Betaald door de leden Eereleden Jul. Lagrou Ger. Van Wonterghem

60,00 10,00 5,00 10,00 10,00 10,00 5,00 10,00 5,00 10,00 150,00 140,00 5,00 5,00 435,00

UITGAVEN Vergadering van 8 februari Vergadering van 14 maart Vergadering van 21 april Voor omzendbrieven voor de eereleden Vergadering 9 mei Postzegels Kwijtschriften voor eereleden Postzegels Voor souper Uitnodigingskaarten Postzegels

Betaald door Rob Van Daele Marcel De Jonghe Cyriel Verscheure

1

28,00 14,00 18,25 7,50 27,30 1,50 14,50 7,50 277,35 17,50 6,00 419,40 40,30 40,30 40,30r)

(,) Die drie bedragen vertegenwoordigen vermoedelijk een soort 'over­ bruggingskrediet' om een tijdelijk tekort te dekken.

14


[Volgens de ledenlijst: 18 betalende ereleden, volgens het kasboek wel­ licht 20 (Van Wonterghem betaalde 2 x) Volgens de ledenlijst: 16 betalende leden + 7 niet betalende, volgens het kasboek: 16 betalende leden] Verslag der vergadering van 8 februari 1921 Het was de eerste maal dat 'de Thieltsche Broeders’ eene algemeene vergadering hield in het academisch jaar 1920-1921. De dienstdoende voorzitter Robrecht Van Daele vraagt de vergadering te beginnen met den Vlaamschen Leeuw. Wat ook rechtstaande door alle aanwezige leden gedaan wordt. Daarna verwelkomt hij de aanwezige Thieltsche makkers. Het eerste jaar na den oorlog is 'de Thieltsche Broeders' heropgericht geworden, maar slechts twee vergaderingen hebben plaats gehad. Nu hebben eenige Thieltsche studenten wederom het hoofd bij elkaar gestoken en vastberaden besloten 'de Thieltsche Broeders' wederom herop te beuren. Daarom moeten alle Thieltsche studenten in Gent medehelpen. Alle Thieltsche makkers stemmen vol­ komen met den heer Robrecht Van Daele in en plechtig wordt het Thieltsche gildelied aangeheven. Daarna wordt overgegaan tot de kiezing van het bestuur. Wat nogal luidruchtig geschiedt. Worden verkozen tot voorzitter: Robrecht Van Daele, tot schrijver: Cyriel Verscheure, tot garde: Marcel De Jonghe. Het nieuwgekozen bestuur neemt plaats aan den bestuurstafel. De voorzitter in naam van de bestuursleden bedankt de Thieltsche maten in hen het vertrouwen te hebben en belooft krachtdadig te werken om 'de Thieltsche Broeders' wederom te doen bloeien als voor den oorlog en vraagt daartoe de goeden wil van al de leden. Daarna wordt overgegaan tot het doopen der nieuw aangenomen schachten: Cardoen Marcel, Maes Michel, Maenhout Jules, Carpentier Marcel [later vervangen door Daniël], De Meyer Jules, De Gryse Arseen, De Gryse Jozef, Baert Jozef, Frenay Hendrik. Alle schachten getuigen veel eerbied van den band gedragen door den voorzitter die ze dan ook heel ingetogen kussen. Na den doop worden de standregels gelezen en nog eenige kleine wijzigingen worden eraan gebracht. Om de vergadering te eindigen zal eenen salamander bevolen worden opdat de schenker zijnen dienst kan beginnen. De leden die niet willen salamanderen, namelijk Cyriel Tanghe en Jules Fraeyman, worden door het bestuur veroordeeld tot het betalen van de boete van eenen frank. Michel Maes komt eervol uit den strijd en mag dan ook de glazen vullen, wat hij voortaan ook zal doen op grote plechtigheden. Hendrik Frenay, de jongste onder de leden, aanvaardt het ambt van schenker op de gewone vergaderingen.

15


Na nog eenige potten geledigd te hebben en na wat rumoerig geraas der schachten wordt de vergadering geheven en doen de leden gezamenlijk een bezoek aan de kennissen ter stede. (get.) Verscheure

Verslag vergadering van 14 maart [1921] Slechts een tiental leden waren opgekomen voor deze vergadering. Het was ook juist foore in Gent en verschillige schachten waren op zwier met de kerelinne. Na den welkomstgroet van den voorzitter wordt er door den schrijver een klein verslag gegeven van de vorige vergadering. Daarna wordt de aanwerving van eereleden wat besproken want het is volstrekt noodig dat er geld in kas kome. Het bestuur zal binst het verlof het noodige doen om adressen in te winnen en formulieren op te maken. De garde verlustigt ons met eenige welnagegaane en wel weergegeven schetsen uit het studentenleven van enige onzer leden. Gelijk als men iets begint, men met het bijzonderste aanvangt, zo wordt hier ook onzen achtbaren eerst voorzitter uitgebeeld op eenen minnetocht. Waarlijk onze garde heeft goede oogen en een goed speur. De Thieltsche Broeders hebben goed hunne keuze gedaan met den Meulebeekschen brouwer te kiezen1241. Deze schetsen worden altijd in het publiek gelezen, maar worden eerst nagezien en goedgekeurd door het bestuur. Ieder lid kan ze nazien bij den garde. Na eenen salamander bevolen door den voorzitter gaat de vergadering onder het zingen van den Vlaamschen Leeuw uiteen. Op de foor behalen de Thieltsche het record op den 'Tourbillon'. De voorzitter houdt een goed oog in 't zeil, in 't bijzonder voor de schachten en onze garde ver­ liest onze liefdeavonturiers uit het oog niet. (get.) C. Verscheure2 4

24

Hieruit mogen we wellicht besluiten dat deze ‘garde’ Marcel De Jonghe de zoon is van het erelid (1920-21) Alberic De Jonghe, brouwer Meulebeke. En inderdaad: in het academiejaar 1921-22 wordt deze Marcel in een adem met Alberic vernoemd (ze betalen samen 50 fr erelidgeld). Dan duikt Marcel De Jonghe nog eens (alleen) op in de ereledenlijst 1924-25 als 'brouwer Meulebeke'.

16


Verslag van de vergadering van 11 april [1921] Na het lezen van het verslag der laatste vergadering vraagt onze voor­ zitter aan de leden de makkers te verwittigen om naar de vergadering te komen. Slechts een tiental leden zijn aanwezig en wij zijn nochtans nog in den bloktijd niet. Daarna worden eenige adressen opgenomen noodig voor het aanwerven der eereleden. Ook worden enige voorlopige schikkingen genomen voor de volgende vergadering die waarschijnlijk de laatste zal zijn van 't jaar. Het uitstapje van 'de Thieltsche' zal waarschijnlijk voor H. Sakramentsdag zijn. De leden moeten zich van nu af reeds schikken om op dezen dag te kunnen meedoen. Daarna wordt ook den staat der kas door den schrijver kenbaar gemaakt. Voor het gewoone uitstapje herinnert de voorzitter nog eens de leden toch te trachten tegenwoordig te zijn op de naaste vergadering. Na het zingen van den Vlaamschen Leeuw wordt de vergadering geheven. (get.) C. Verscheure

Verslag van de vergadering van 9 mei 1921 De heer voorzitter bedankt de aanwezige leden voor het regelmatig bij­ wonen der vergaderingen. Moeder Thieltsche'251 mag fier zijn op hare zonen. Zijn er eenige die altijd op zich laten wachten, andere leden houden eraan altijd op hunnen post te zijn. Daarna ook een blik op de werking van het verloopen jaar: veel werk heeft de Thieltsche dit jaar nog niet geleverd. Nog maar heringericht kunnen wij nog op geen grooten bloei wijzen, maar te naaste jaar, hoopt de heer voorzitter, zal de Thieltsche gilde bloeien. Als de leden mede willen helpen, kan er goed werk geleverd worden. De voorzitter en de garde zullen ons na dit*1 4

25

Tot nog toe dacht ik dat die benaming traditioneel werd voorbehouden en gebruikt voor de Tieltse studentenclub in Leuven (gesticht in 1902). Maar die komt verder ook nog een paar keer voor in dit verslagboek: hoe verder in de tijd, hoe vaker. Het kan dus bezwaarlijk een 'verspreking' zijn. Misschien waren de contacten tussen de Leuvense en de Gentse studentenclubs uit Tielt in die tijd zo nauw, dat men onbe­ wust (vaak) dezelfde naam ging gebruiken. (Wij wijzen ook bijzonder op het artikel 14 van de 'standregels' van de 'Thieltsche Broeders' dat stelt dat er nauwe banden moeten zijn tussen 'De Thieltsche Broeders' en 'de Thieltsche van Leuven' - die hier vreemd genoeg niet 'Moeder Thieltsche’ wordt genoemd ...) Deze nauwe contacten en die naamsverwarring bestonden bij mijn weten in elk geval niet meer na W.O. II. Zeker is dat een aantal van de hier vermelde 'ereleden' van de Gentse club ook door de Leuvense 'Moeder Tieltse' als ereleden werden beschouwd (zo bv. dokter Joseph Van Overschelde - zie voetnoot 37).

17


jaar verlaten, maar zullen ons blijven steunen met eerelid te worden van de gilde. Daarna wordt een nieuw eerelid voorgesteld, de heer Hendrik De Geytere wonende te Gent. Op zijn welwillendheid en genegenheid wordt door den heer voorzitter een salamander bevolen. De heer GĂŠrard Van Wonterghem blijft zitten. Ongehoord en nooit gezien in de Thieltsche, maar daar de eereleden niet onder het gezag van het bestuur staan, kan hem geen straf opgelegd worden. Daarna worden door de garde eenige avonturen medegedeeld gebeurd in de uitstapjes en na de vergadering van 11 april. Zijne bijdrage geniet veel bijval, alles is goed afgezien en wordt uitermate wel weergegeven. De voorzitter die meermalen de hoofdpersoon van het spel is, protesteert menigmaal voor de onechtheid van eenige details, maar de echtheid van de feiten zelf is onaantastbaar. Michel Maes, eereschenker, moet voor de vergadering uitleg geven nopens het niet bij wonen der laatste vergadering, de jongen had den datum vergeten en is dus maar half verantwoordelijk. Op het einde der vergadering komt Jules Maenhout binnen. Algemeenen bijval. De jongen is naar Brugge naar de foore geweest en is wat uitgelaten. Van schachten advokaten kan men daarover. De garde leest seffens een relaas van eenige grappen beleefd door onzen vriend Jules onder andere een verhaal van eenen jacht op, met en zonder jufvrouwen, prachtig verteld - de jongen is onthutst en staat paf voor de waarheid. In dit soort jagen heeft hij het toch nog niet ver gebracht. Om te eindigen wordt door den heer voorzitter gevraagd de namen op te geven voor het avondmaal van 25 mei, een aantal leden laten zich inschrijven. Na nog eenige kleine mededelingen gaat de vergadering uiteen. (get.) C. Verscheure

Verslag van de feestvergadering van 25-26 mei 1921 Begunstigd door een mooi zomerweertje trokken we, een twintigtal, dien namiddag op naar Zwijnaerde om er ons jaarlijksch afscheidsfeest te vieren: alhoewel verlekkerd op wat die avond ons zou aanbieden, kwamen we allen heel deftig zonder incidenten aan in den 'Groenen Boomgaard' opgewacht door den vriendelijken patron en zijn trekkerige [?] gade. Na een kort onderonsje op den koer laat de voorzitter ons roepen om het maal, dat, in 't kort gezegd, getuigde van de goede smaak van het bestuur en van de kookkunst van de groenboomgaardsche freulen die daardoor heel zeker veel hebben bijgebracht om

18


het overige van het feest voor sommige makkers een onverwachte wen­ ding te doen nemen. Voor het eten worden, op kommando van voorzitter Rob, vesten en gilets uitgespeeld en een volstemmige Vlaamsche Leeuw aangeheven. Onder het eten weinig gebabbel. Tusschen de gerechten, een op algemeen handgeklap onthaalde redevoering van den voorzitter die getuigt van een wonderbaar talent en aanpassingsvermogen aan de omstandigheden door heel kort en bondig een Robertijnsche klucht erdoor te halen. Tusschen de gerechten ook, allerhande oefeningen van de leden op pianomuziek om het eten wat te doen teren. Ondertusschen wordt op kommando de bovenste broekknoop losgemaakt en de broekband ontbonden. Om kort te zijn: het avondmaal waarvan het laatste gerecht: wijn met pateekes, bijzonder in de smaak viel, eindigde in de beste omstandigheden. Daarna verkiezing van het nieuw bestuur waarvan de sympathieke Verscheure bijna met algemeene stemmen tot voorzitter verkozen werd. Juul Fraeyman werd tot ondervoorzitter, uw dienstwillige tot schrijver, en de bloem van Thielt Jef Baert tot garde verkozen, taak die hem weldra tot eer zou strekken. Vervolgens overhandiging van het bestuur aan den nieuwen raad waar­ na onze voorzitter ons op een zoo geïmproviseerde als smakelijke rede onthaalde: die rede, herhaaldelijk toegejuicht, bevatte een schets van wat de ingezette werking voor het toekomende jaar zou worden: ernstige vergaderingen die voltallig zullen gehouden worden, gevolgd door een plezierig onderonsje of uitstapje. Ook laat hij heel ministerieel wat dóór­ schemeren over de te verwachten feesten. Daarna werd de vergadering gesloten en werd er met de feestelijkheden begonnen. Heel spontaan welde uit aller hart een zucht naar spel en bij enkelen een zucht naar liefde: een atmosfeer zwanger van vurige ver­ wachting. En terwijl dat de meesten zich met boksoefeningen, worste­ len, enkelvoudig stoktrekken en meervoudig stoktrekken waarbij de hoogeschool126’ op de hoogere nijverheidsschool een glansrijke zege behaalde, korkschieten en flesschenbreken, aardappelschnaps en vischuithoudingsvermogen bezighielden, trok onze heldhaftige Mich, van dicht­ bij gesurveilleerd door onzen garde, naar den donkersten hoek der zaal bachten den toog om schelmschweg Juliaatje eens in de guitige oogskens te kunnen zien. Ook Fritske hoorden we zuchten van vurig verlangen slaken die stil neervielen in [onleesbaar woord] bodem op het zwellend hartje van een ander vinkske. Doch plots, of het afgunst was ofwel plichtbesef, schiet de garde op en met behulp van de geheime politie wordt ons Michke om ongeoorloofde streelingskes buiten 't portaal2 6 26

Bedoeld wordt de universiteit.

19


gekegeld. Maar Erato stak een bedienstige hand naar ons zoentertje uit en triomfantelijk zaten weldra wederom en de Mich en de garde nevens elk een wrikkebilleke en een borstje dat ze wel streelen mochten, och ja, de liefde is zoo dankbaar soms. Middelerwijl had de voorzitter en toerneetje laten bestellen waardoor hij zoodanig gansch de vischmijn naar zich toe trok dat hij boven op het poortaal ’geschwungen' werd en daar als koning zetelende in het Hof der aarde, werd hij met vele glazen lekker bier gezegend: aldus vergold hem eenieder de vrijgevigheid waarvan hij zoo een indrukwekkenden blijk gegeven had. Van op dezen preekstoel hield hij een kernachtige rede over de velerlei soorten patatten die we in eere moeten houden omdat ze onze voorvaderen gevoed hebben en nog ons voeden. Daarop volgde de betichting door den oudgarde ten laste van zeepaling Rik geuit in dezer voege: Rik was in de veertienbilletjes gezien geweest en met zijn lieve handjes had hij een paar billetjes gestreeld: na een schuchtere loochening van accidenteele omstandigheden die, au fond, een formele bevestiging waren, werd het pleit als 'non avenu' gesloten verklaard. Zo geraakten de hoofden en harten stilaan verzadigd en na nog een kort pardoefenspel en een spie met hesp zakten de oververzadigde vrijers al droomen alleen, de anderen stil babbelend naar beddeghem of ter stede van Gent bij het eerste morgenkrieken. (get.) R. Matthys

1921-1922 Eereleden gedurende het Academisch jaar 1921-22 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

Bornhem Mare. & Alb. Dejonghe René Vanden Bussche Oktaaf Vogels Jozef Van Houtte E.H. Moncarey Gust Lammens Maur. Van Gheluwe Maur. De Ketelaere Jer. Ampe Missiaen A. Vande Vyvere™ De Stella™

10 fr 50 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr

Brouwer Meulebeke Oud-Burgstraat Gent Bakkerstraat 31 Blankenberge Dokter Meulebeke Onderpastoor Thielt Uilenspiegel Gent Apoth. Statieplein Heyst Apoth. Kortrijkstraat Steene Oostende Oost-Roosebeke Geneesheer Everghem Wetstraat Brussel Koningstraat 16 Gent

20


Leden gedurende het akademisch jaar 1921-22 1 Cyr. Verscheure 2 Juul Fraeyman 3 Reim. Matthijs 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22

27

28

25 30

Cyr. Tanghe Mich. Maes Jul. Lagrou Ars. De Gryse Joz. De Gryse Joz. Baert Mich Baert129’ Dan. Carpentier Hendr. Frenay Jules Demeyer Alb. Filips Mare. Cardoen Jules Maenaut Fritz Beert Antoon Bouckaert Frans Delaet Lammertyn Gabriel Leon Van Holder’2 *30’ 8 2 7 Van Overschelde”” De Fever Amand De Fever Antoon

Bisdomplaats 4

Voorzitter Ondervoorzitter

Annonciatenstraat 27’’’ Schrijver-schatbewaarder Nieuw Begijnhofstraat 44 Oude Houtlei 41" ’ Eereschenker Veerstraat 19 Van Hulthemstraat 51 Van Hulthemstraat 51 Sint Pietersvrouwenstraat 114 Garde Halstraat 130 Jordaensstraat 27 Burgstraat 63’" ” Karthuyzersplaats 9 Sint Pietersplein 5 Houtlei 8 Oostmolenstraat 5, Aelter Van Hulthemstraat 10 Baudeloostraat 41 Nassaustraat 16 Egmontstraat 6 Sint Pieters Vrouwenstraat 97 Verbindingstraat 4 St Amandsberg

Het gaat om Aloïs Vande Vyvere (1871-1961), volksvertegenwoordiger (1911-1931), toenmalig minister van Economische Zaken (1920-1924), nadien nog herhaaldelijk minister en zelfs Eerste minister. Hij was wel in Tielt geboren en had in Tielt college gelopen, maar had rechten gestudeerd in ... Leuven. Voor een bondig overzicht, zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Hector De Stella (1869-1955), geboren in Dentergem, liep college in Tielt, studeerde geneeskunde in Gent, waar hij professor werd in 1904. Zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Michel Baert (1903-1990), broer van Jozef. Later textielfabrikant in Tielt, nadien (samen met o.m . Arsène De Gryse) breigoedfabrikant in Rumbeke. Zie voetnoot 5. Leon Van Holder (1896-1958) studeerde eerst in Leuven, dan in Gent. In 1924 vestigde hij zich als geneesheer in Ruiselede als opvolger van zijn vader. Hij was een goede muzikant. Zie M. Braet, Familie dokter August en Leon Van Holder, in Oud Ruysselede, jg. 19, nr 2, 2002, blz. 85-90, en Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179.

21


t'O

to

Deze twee vooraanstaande Ruiseledenaars zijn lid geweest van de Thieltsche Broeders. Links: Leon Van Holder (1896-1958), die zich in 1924 als genees­ heer in Ruiselede vestigde. Als student was hij al muzikant: hij speelde bv. piano op de vergadering van de Thieltsche Broeders op 6 november 1922. Rechts: Frans Faict (1897-1977), vrederechter in Ruiselede (1925-1967). (Beide foto’s ter beschikking gesteld door de heemkundige kring Oud Ruysselede)


G. Baert3 (32)3 1 M. De Brabandere133) n ("' (‘" J

Kortrijkstraat 140 St Piet ers vr. straat 114

Vervangen door Van Eyckstraat 23 Vervangen door Waarschootstraatje 1 Vervangen door Hofstraat 18

Staat der kas Akademisch jaar 1921-22 INKOMSTEN In kas einde 1921 Bijdrage van 12 leden Eerelid M. Dejonghe Eerelid Bornhem 2 leden 6 eereleden 5 eereleden 1 lid: Fr. Beert A. Bouckaert bijdrage Frz Delaet Omhaling 12 man Cyriel Verscheure 1/3 van 't tekort Jef Baert 1/2 van 't tekort Fraeyman

31

32

33

5,60 60,00 50,00 10,00 10,00 60,00 50,00 5,00 5,00 5,00 48,00 7,50 7,50 7,50 331,10

Zoals blijkt uit de ledenlijst van het volgend academiejaar gaat het hier om A . Van Overschelde. Dit kan in geen geval Antoon Van Overschelde (1895-1967) zijn, de broer van Joseph, want die was al in 1921 (tot 1927) als Witte Pater leraar aan het seminarie in Jeruzalem. Zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, in De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, 1984, blz. 2-179. Joseph Van Overschelde had geen andere broers van wie de voornaam met een A begon. Wie was dus deze A . Van Overschelde? G. Baert wordt in de ledenlijst 22-23 Georges genoemd, in de ledenlijst 23-24 Joris, in de ereledenlijst 24-25 weer Georges en daar vernemen we dat hij dan dokter is in Ardooie. Hij is in elk geval geen broer van Leon, Jo zef en Michel. Michel De Brabandere (1896-1965), eerst dokter in Wervik, volgde nadien zijn broer Louis op in Tielt (zie voetnoot 16).

23


UITGAVEN Vergadering van 26 oktober Vergadering van 12 december Vergadering 16 januari Bornhem Oud Schaak Telefoon Sportw. De Ploeg 100 kaarten eereleden 10 postzegels 0,25 fr Vergadering 6 februari 15 postzegels 0,25 2 brieven Vergadering 6 maart 15 kaarten van 8 centiemen 15 postzegels van 15 centiemen 15 kaarten van 0,08 15 zegels van 0,15 Souper Zwijnaarde Ongewenschte uitgaven 100 zegels van 0,03 Betaald vergadering 1 mei

27,50 18,00 17,50 7,50 14,25 3,00 6,00 15,00 2,50 18,50 3,75 1,00 21,00 1,20 2,25 1,20 2,25 70,50 4,20 3,00 19,70 259,80

[Volgens de ledenlijst: 14 betalende eereleden, volgens het kasboek: 13 Volgens de ledenlijst: 26 leden, volgens het kasboek 17]

Verslag van de vergadering van 26 oktober 1921 Na het gebruikelijk openingswoord van den voorzitter en het verslag der laatste vergadering wordt door den voorzitter een 'speech' in regel uitgesproken waarin hij onder meer de leden om hun talrijk opkomen naar de eerste vergadering gelukwenscht en op hen denkt te mogen steunen voor een bloeiende werking in de Thieltsche gilde. Daarna gewaardigt hij zich het woord te richten tot de twee schachten, Albert Philips en Michel Baert, die met schuwe piepoogen vanuit een hoek naar de zoldering staren. Hun houding is iet of wat jufferachtig. Men ziet hun zwak borstje angstig op en neer gaan van bange verwachting. De voorzitter schets hen in schilderachtige bewoordingen af wat ze zijn en wat ze moeten worden: met open oog en ooren de wereld durven in te blikken en getrouw het voorbeeld hunne oudere broeders te volgen:

24


hij schetst hun den eerbied voor dien ze ten opzichte van het bestuur moeten in acht nemen en de rol die ze te vervullen zullen hebben in hun studentenleven. Dan bespreekt hij den aard van de werking die we dit jaar beoogen moeten: en hier begint zijn oog te vlammen en voelt men een zindering door zijn woorden gaan: vrienden, zegt hij, onze bond heeft tot doel van u personaliteiten te maken: mannen in één woord, naar geest en lichaam, dus een rechtstreeksche opleiding tot het praktisch leven. Wie over godsdienst en vlaamschgezindheid ingelicht wil worden, worde lid van 'Amicitia' of "t Zal wel gaan', met de verplichting lid te worden van het hoogstudentenverbond. Wij willen onder ons afleiding zoeken na een maand studie in Vlaamsche leute en Vlaamsch gerstenbier. Hierop volgt het verslag over den staat der kas en het voorlezen der standregelen met een diskussie nopens den datum der vergaderingen die tot eenig resultaat heeft den ingenieur van Caneghem te laten mediteeren over de wisselwerking van warmte- en bewegingsenergie. Daarna gaat men over tot den doop der schachten en legt men, zonder reden, ook den schatbewaarder den doop op. We worden buiten de zaal gekegeld en na een eeuwigheid van angst, o bitter spot van Thieltsche broederliefde, word ik binnengeroepen: op de knieën kruip ik op naar het kaarslicht dat Moeder Thieltsche, de bron van 't licht, moet verbeelden en zweer woordelijk den eed na dien de voorzitter me voorhoudt: afzweren van alle zichtbare en onzichtbare hersenschimmen [onlees­ baar woord] filisterachtigheid en slaafschheid, ceremonie die eindigt met de gebruikelijke doopmethode. De twee schachten krijgen van 't zelfde laken een broek, maar schenen danig optimistischgezind: immers hierdoor ontgroeiden ze den collegebroek en met het uitwisschen van hun collegezonden zouden ze verlichting vinden in voorlichting: een schacht is toch zoo kurieus: o Heere, riep Pallieter in begeestering uit bij een wandeltocht, uw voeten druipen van vettigheid maar de schachten dropen van bier en dat vonden ze toch veel beter. Daarna werd, na een diskussie waarbij onze oud-eereschenker een gansch wonderbare blijk van redeneringskracht en manhaftigheid aan den dag legde, een salamander gekommandeerd door den voorzitter met als inzet de posten van eereschenker en schenker: onze Mich was de held van het spel. Hierbij een kleine opmerking: onze zwarte schacht had gedacht heel slim te moeten handelen: hij had op het college nog gelezen van de haas en de slak: hij dacht: ik zal de slak nadoen: als de ouderen zich verslikken, zal ik den eerste zijn. Maar hij was maar een schacht en vroeg heel ontgoocheld om een herkansing, wat hem werd toegestaan. Daarna liet de voorzitter de vergadering met een volstemmige Vlaamsche

25


Leeuw sluiten en gingen we allen al zingen van Cing-chingela gaan telefoneeren. Cget.) R. Matthijs

Verslag der vergadering van 12 december 1921 In zijn openingsrede bedankt de voorzitter de aanwezige leden en voor足 al de schachten en hij spoort allen aan tot een ijverige werking: veel schapen die in ons midden behoorden, leven verwijderd van den schaapstal: allen moeten we als ware herders op zoek gaan naar de verloren bokken om ze terug onder discipline te brengen. Daarna wordt het verslag der vorige vergadering voorgelezen en goed足 gekeurd. Hierop volgt een herkansing voor den schenkersbeker: hij wordt dezen keer met glans weggehaald door ons ijverig medelid Henri die niet足 tegenstaande zijn idealen van kerkschilder zich met de grootste onder足 scheiding van zijn taak heeft gekweten: van af zijn zegedronk tot het einde der vergadering werden de glazen naar hartewensch gevuld: of er gedronken werd op zijn gezondheid. Dan krijgt de garde het woord voor het maandelijksch verslag: of zijn eerste werk wel zijn meesterwerk zal zijn, god gave van niet, maar het was uitstekend: als hoofdkwaliteiten in zijn optreden mogen we alleen de volgende aanstippen die alleen waarde genoeg hebben om op hem het oog van de beroemdste letterkundigen en moralisten te trekken: een rasechte opspeuringszin, een strenge dominee-redekritiek, een woord van vermaning zoo zacht als het teederste liefkes-verwijt en last not least zijn onvergetelijke schoolmeestersblik gepaard met een stroeven spotlach die vleesch en beenderen doorschravelde. Daarop verzamelde hij stof voor het eerstkomend verslag dat belooft al grooten indruk te verwekken. Nog werden enkele liederen gezongen en tot slot rechtstaande een volstemmige Vlaamsche Leeuw. (get.) R. Matthijs

Verslag van de vergadering van 16 januari 1922 Voor een weinig talrijk publiek vertoont de voorzitter zijn sympathiek figuur waarop de tegenstrijdigste gevoelens een vertolking vinden: een soort trots den achtbaren oudgarde in kaki, met 50 frs in de hand, aan de vergadering te mogen presenteeren, een zeker grauwmoedigheid, uitlegbaar door de slechte impressie, aanleiding tot defaitisme, die de te groote wedijver van veel leden in afwezigheid op het gevoelig hart van

26


een jong soldaat zou kunnen maken en vooral zijn traditionele gezellig­ heid waarmee hij de innigste gevoelens zijns herten te kennen gaf. Daarna wordt het woord aan onzen oud-garde Marcel geschonken die ons een kijkje op het kazerneleven laat slaan: zeker moet zijn eerste verblijf in de kazerne nadeelig hebben ingewerkt op zijn uitbundige studentennatuur: zijn verslag muntte uit door ernst en een vlaagje schrik: ernst lag er in de grievenkronijk der Vlamingen wier ellendig leven hij liet uitschijnen, schrik voor den eersten Piet straalde uit zijn bede ons burgerlijk op straat te gedragen. Hierop volgt het verslag der vorige vergadering dat goedgekeurd wordt. Dan het relaas van onzen garde: zijn veelzijdigheid in het opspeuren viel bijzonder in den smaak: alle ouderen kregen hun deel, maar voor­ al veel bijval oogstten in sommige allusies op lichamelijke ongeschiktheid van onzen voorzitter die heel gevaarlijk voor zijn loopbaan en zijn aan­ staande huwelijk zou kunnen worden: geneeskundig onderzoek werd gevraagd. Waarop onze voorzitter, aangedaan door zoveel blijk van toe­ genegenheid, trakteerde met een ronde cigaren. Verschillige salamanders vielen hierop den voorzitter en oud-garde ten deel. Nog drukte de oud-garde zijn leedwezen uit over de lamlendigheid der leden en spoorde allen aan tot een ijverige werking. Na nog enkele woorden nopens het aanwerven van eereleden werd de vergadering gesloten verklaard om eens deftig op de gezondheid van den oud-garde te gaan drinken. Cget.) R. Matthijs

Verslag van de vergadering van 6 februari 1922 Na een klein woord van den voorzitter wordt het verslag der vorige ver­ gadering gegeven en alsdan wordt er overgegaan tot het uiteenzetten van den staat der kas: we hebben een in kas van 84 frs, ongerekend de inschrijvingen van nog een tiental andere trouwe eereleden: de kas zal ons te [onleesbaar woord] komen voor ons verjaringsfeest van 24 februari dat luisterrijk moet zijn. Daarop komt de garde met zijn verslag voor de gaten: of hij gewerkt heeft om te weten te geraken hoeveel liters gerstenbier onze kloeke Mich zonder ademen per jaar zou ledigen: want hij zal het rekenen ook wel bijna vergeten geraakt zijn of doet hij het met de algebra? Hij maakte daarop een zonderlinge veronderstelling, die misschien wel wat onbe­ scheiden was, op private betrekkingen van ons achtbaar lid Cardoen en weet ook over Daniël wat te vertellen nopens verstopte pijpen en vezelende meiden. Henrietje komt dan pas aan: hij was belet geweest: waar? De garde vertelde iets van rekenrelaties (of het van dichtbij was,

27


vertelde Henri niet) die hem voor een goed part onverantwoordelijk voor zijn daden moeten stellen: Henrietje opgepast! Dan werd er nog wat over en weer gepraat en natuurlijk ook gedronken en geklonken want de kelen werden droog en de binnenwanden van de maag plakten aaneen. Eens te meer hadden de 'Thieltsche Broeders' hun belangen waargenomen en beslist nog eens goed hun hert te gaan verkwikken. (get.) R. Matthijs

Verslag van de vergadering van 6 maart 1922 De leden zijn talrijk opgekomen: verwachtten ze er zich misschien aan onzen oud-garde te zien te krijgen en zijn miserere te moeten komen aanhoren, een 'de profundis' was het nog niet, maar in feite zakt hij wel tot dien afgrond van defaitisme af: 'o hemel, bescherm zijn jeugdig hartje dat nimmer iets anders dan geneuchten kende, voor alle smert'. Ook is iets in de vergaderzaal veranderd: een half-cirkel van stoelen als een amphitheater die de leden verdeeld in links, rechts en centrum, ten volle bewust van hun waardigheid (wanneer wordt hun een dokterstitel honoris causa verleend, b.v. aan de toekomstige Vlaamsche universiteit van Kwatrecht of het eereburgerschap van [onleesbare naamj). Tusschen dien halfcirkel en de bestuurstafel een open plaats: het forum waarop de redevoeringen zullen worden uitgesproken. De vergadering wordt geopend in plechtvorm en onzen Marcel vooral welkom geheten: dan wordt hij uitgenoodigd tot het uitstorten van zijn teer hart dat lijdt (God spare hem van hartziekte). Hij deed het op zoo aandoenlijke wijze dat de leden bij het uiteenzetten van den staat der kas in chorum een klaagtoon aanhieven: een in kas van 116,10 frs. Daarop wordt het verslag der vorige vergadering voorgelezen en goed­ gekeurd. Wij mochten ons verheugen ook over de aanwezigheid van ons nieuw lid Toon Boeckaert die in Leuven een te Dieke drift vond en te weinig vrouwen op de snijbank: natuurlijk werd menige salamander op Marcel en Tone's gezondheid geledigd. Daarop komt de Mich binnen en zonder knikken is zijn eerste greep naar de kan: 't vrijen was droog: laten we hopen dat het daardoor niet onvruchtbaar zal geweest zijn: hij wil geen uitleg geven. De garde zet dan zijn ogen op 't papier en begint een ware litanie van wonderdaden te verhalen door de 'Thieltsche broeders' afzonderlijk gepleegd: van de Mich, en Jefke De Gryse en Baert junior. Of de schatbewaarder zijn deel kreeg ben ik vergeten. Na eenigen uitleg van den voorzitter over de noodzakelijkheid van een slunse om de bestuurstafel schoon te houden (er wordt er veel gemorst en gezeeverd), zweert schacht Philips den schatbewaarder den eed van

28


trouw na: pakken in Oud-[onleesbare naam] is geen zonde. De souper wordt tot op maandag 13 maart te Zwijnaerde in de Harmonie verschoven. Menu: kazakken met haring - pannekoeken. Een nieuw phenomeen gedurende de vergadering: links: de schachten verroeren niet, het centrum was bijzonder luidruchtig en rechts stond met de kan en het glas altijd gereed. (get.] R. Matthijs

Uitstap naar Zwijnaerde op maandag 13 maart 1922 Deze feestvergadering mag wel interrast [sic] genoemd worden, alhoe­ wel ze die van verleden jaar niet te boven kwam in sport en in puike tastbare en gevoelige liefde-uitdrukkingen van sommigen. Onderweg hebben we met veel genoegen mogen nutten aan de fijne kwinkslagen van voorzitter Cyriel met zijn gevaarten op tram en trein. Daarbij iedereen buigt zich steeds om het vernuft van Cyriel als genees­ heer en om zijn doortrapte meesterschap in chemische wereld, maar toch wist hij niet te vinden welk gaz of anhydre ontsnapte toen Rietje met zijn menschelijk nat de gloeiende kolen op Zwijnaarde bluschte... Hij was alleenlijk op de hoogte, zoals hij later nog beweerde, over den oorsprong der patatten. Toen we aldus den Groenen hadden bereikt en een spel hadden gebiljart, terwijl anderen de kans hadden beproefd bij bak of bij deernen, maande ons de voorzitter uit tot de boertige aanval op monstrueuse haringen en kleine patatjes en met smout besmeerde stuitjes, maar vooraleer te beginnen bracht hij ons de mare dat, om reden van Raymond zijn ont­ slag die hoogstwaarschijnlijk het gevolg van zijn afwezigheid veroor­ zaakte, er moest overgegaan worden tot het herkiezen van een schrijver (ad interim] die tot gevolg had dat ik het ambt van schrijver moest waarnemen tot Raymond zou zijn teruggekeerd en uitleg zou gegeven hebben, uitleg die aan alle rangen zoude worden ter studie voorgelegd om daarop bij zitten en staan te beslissen wat Raymond zou te doen hebben. Daarop is de aanval beginnen, die zowel is geslaagd dat we sommigen van onze mannen opmerkten die na 't verorberen van twee dier reusachtige monsters het pekelig nat van hun lippen aan 't aflikken waren (voor­ zitter Cyriel is er niet in te kort gebleven]. Gedurende den disch merkte ons de voorzitter op dat ons nieuw lid De Laet met wien we waren voor­ gesteld geworden voorzeker de ceremonie des doopsels nog niet had gesmaakt, en bij algemeenheid van stemmen werd hem de keus gelaten van met die ceremonie vereerd te worden ofte een algemeenen salamander voor de gilde te betalen: hij had zich dan ook liever bij ’t laatste voor­

29


stel te houden. Hierna heeft ieder lid een liedje opgedischt en we zijn dan overgegaan tot een rustpoos waarbij sommigen en vooral ons nieuw lid de gelegenheid hebben waargenomen om blijk te geven van hunne genegenheid tot het teere geslacht. We hebben de Mich met ver­ bazing aangezien en hem half beteuterd in een hoek aan 't mijmeren gezien. Immers hij was na ons per fiets komen aangestoomd. Welke benoodigheden hem daartoe hadden genoopt versprak voorzeker alleenlijk maar zijne houding. Heeft hij hier in den Groenen nu aan de drift kunnen weerstaan bij 't gedacht op zijn Gentsche teere harteknager of was het bij de herinnering op den dag van gister toen hij achter de lade met het malsche vleesch aan 't wroeten was: was het bij deze laatste herinnering, dan moeten we besluiten dat hij er verleden jaar met te veel deugd is vanaf gekomen. Daarna hebben we ons de wafels laten opdischen, waaraan iedereen zijn maag tot den bodem heeft opgeperst om daarna met een weinig vreugd en deugd de vergadering te sluiten. We zijn daarop in stilte huiswaarts gekeerd en iedereen heeft 's ande­ rendaags nog 't effekt gevoeld van het smakelijke gerecht dat we in Zwijnaarde zijn gaan verorberen. (get.) D. Carpentier

Verslag der vergadering van 1 mei 1922 Onze vergadering van 1 mei heeft aan allen voorwaar eene kleine betreurenswaardige verrassing gebracht toen Raymond, de altijd met koenheid oordeelende en de overal ernstig vooruittredende Raymond, na zijne ontslagneming van schrijver en zijne afwezigheid op onze feestvergadering nu op den koop toe kwam opgedaagd met zijne drollige voorneming en zijn verwaanden eisch. Wij allen die er niet klaar in zagen wilden maar verlichting in de zaak en wenschten maar door ver­ zachtende omstandigheden de verzoening met Raymond en Moeder Thieltsche. Maar hoe we ook allen akkoord gingen om Raymond te doen afzien van zijn persoonlijke vooruitzetting die misschien wel was voortgesproten uit een zwanspartij die gesnoerd lag in een geestelijke verblijdheid of een verbijsterende staat door leutig drankmisbruik, wilde hij er niet toe komen zich te verzoenen en heeft de vergadering verlaten. We hebben samen ons spijt uitgedrukt en onze oude garde, die ook niet had gedraald Raymond te overhalen, drukte ons zijn vurigsten wensch uit alles in orde terug te krijgen. We beslisten daarna binnen de drie weken onze laatste vergadering te hebben daar de periode van blok en buis voor de deur staat. We hebben de vergadering gesloten bij 't zingen van een ferme Vlaamsche

30


Leeuw en gingen dan eenige onzer trouwen vergenoegen met 't bezoek eeniger zoete maagdekes en 't samen verheugen in eenige vergenoeglijke levenslustige salamanders. Ik ben overtuigd dat allen dien avond niet te laat buiten de deftige gebruiken van Moeder Thieltsche een droomtje zijn gaan genieten. (get.) D. Carpentier

Verslag van het jaar onzes Heeren 1921-1922 W'hebben dit jaar lijk we plochten wederom veel goed gedaan, Ferm tegen de ton gevochten en geen pinten laten staan, Goed gezongen en gevedeld, wel geroldm en veel gevrijd, soms geblokt ook op z'n tijd. In de lente ons brein veredeld, hoorden wij menig sermoen Van het strenge spreekverhoogte onzes hersens deugd kwam doen. Dat als regen aan de droogte 'K had van Mich, ons drinkeed' pracht, toch wel anders iets verwacht, 't Vreugdeteelend liefdetij hield hij tot 't examen bij. Je f die was verzeild getocht aan Sint-Pietersstatiebocht zegd'hij voor een tijdje dank. En de Thieltsche haar feestgezang spraken op mekaar geen blaam, Je f - Arsène, altijd maar saam, ving toch telkens maar z'n visch 't Pittig Rietje in 't duisternis had bij meisjes 't brein op hol. Doedle Fliep bij 't buikje vol en nu wijsheid en verstand, Michje kent nu staat en stand 'k vond hem elders zaadjes zaaien, Doentje moest maar pillen draaien, zijn in drank en liefde fel. D'andren saam zoo vlug en snel Daar men équilibré wilde Trouwden wij ons Thieltsche Gilde 'k Wil van al ons andre geesten De plezierigst'onzer feesten

tusschen spieren en verstand waar de pot de krone spant, niets vertellen want, och god, vond nooit 't Rolleken tot slot.

Zedeles A l wie hert heeft op studeeren Hou' van leute en zangen bloei En volmaakt de pint hanteeren3 4

34

Wie met wijzen wil verkeren A l wie zou willen lutteeren Zorge dat de Thieltsche bloei.

Rollen: op zwier gaan. op stap gaan om te drinken. Vandaar: een 'rolling' houden.

31


1922-1923 Eereleden gedurende het Academisch Jaar 1922-23 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 35

Bornhem A. Van de Vyvere Dr De Stella Oct. Vogels R. Van den Bussche J . Van Houtte M. De Ketelaere Jerome Ampe H. De Geyter V. Lievens R. Van Daele G. Gaeremynck C. Tanghe 'Telefoon' A. De Gryset35)

10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10

St. Michielsplaats, Gent Wetstraat, Brussel Koningstraat 16, Gent Bakkerstraat 31, Blankenberge Oudburgstraat, Gent Geneesheer, Meulebeke Apotheker, Oostende Fabrikant, Oost-Roosebeke Tweebruggenstraat 13, Gent Nieuwstraat, Thielt Kortrijkstraat, Thielt Apotheker, Kortrijk

Arsène De Gryse (° 1902), die jonger was dan zijn broer Joseph (° 1901), studeerde dus als eerste af (na twee academiejaren). Beide broers hadden blijkbaar samen hun studies aangevat, of waren op z'n minst toch samen schacht bij de 'Thieltsche Broeders' (zie verslag 6 februari 1921). Er bestonden aan de Hogere Nijverheidsschool verschillende textielafdelingen (zie voetnoot 2). Uit het Verslag over het bestuur en den toestand der stad Gent in 1918 en 1919 op blz. 618-620 (fotokopies mij ook bezorgd door Luc Neyt, waarvoor dank) weten we dat 'weefkunde (theorie)' blijk­ baar één jaar duurde, 'weefkunde (praktijk)' zeker vier jaar, 'teekenen van geweefsels' 2 jaar, 'spinkunde (theorie)' 2 jaar, 'spinkunde (praktijk)' 3 jaar, 'verfkunde' blijkbaar een jaar voor theorie en praktijk samen, hetzelfde voor 'appreteeren'. (Waren de theorielessen bestemd voor de 'nijverheidshoofden', de praktijklessen voor de 'meesterknechten en werklieden' (zie voetnoot 2)? Het enige wat vaststaat, is dat Arsène De Gryse op het einde van het academiejaar 1921-1922 met onder­ scheiding afstudeerde aan de afdeling 'spinkunde' (Verslag over het bestuur en den toestand der stad Gent in 1922, blz. 422), terwijl Joseph De Gryse (en Joseph Baert) met voldoening afstudeerden aan de afdeling 'Weefkunde' op het einde van het aca­ demiejaar 1922-1923 (Verslag over het bestuur en den toestand der stad Gent in 1923, blz. 444). Enigszins vreemd is dat Joseph De Gryse blijkbaar niet ingeschreven was (of toch geen diploma haalde) aan de afdeling 'teekenen van geweefsels', terwijl, in de weverij die beide broers vanaf 1927 (tot 1951) in Tielt leidden, het in elk geval Joseph was die alle tekeningen (van bv. de 'écossais-stoffen' en de zakdoeken) maakte. Nog een paar bedenkingen: blijkbaar waren de gebroeders De Gryse dus van plan om ook met een spinnerij te starten - wat niet gebeurde: ze startten en runden in Tielt alleen een weverij. Michel Baert staat nergens bij de afgestudeerden vermeld. Milo Baert bevestigt mij dat zijn oom inderdaad niet slaagde in z'n laatste jaar en z'n jaar ook niet overdeed. Anderzijds ontdekten we bij de geslaagden (met onderschei­ ding) van de afdeling 'weefkunde' in het academiejaar 1922-1923 (op. cit., blz. 442) ook Maurice D'haene (Haacht 1899-Tielt 1958). Na zijn studies werkte die eerst enige tijd bij de Union Cotonière (UCO) in Gent (inlichting mij verstrekt door zijn

32


Leden gedurende het Academisch Jaar 1922-23 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18

Baert Joseph De Gryse Joseph Philips Albert Maes Michel Van Hôlder Leon Verscheure Cyr. Fraeyman Jules Matthys Raym. Daniel Carpentier Michel Baert Frenay Hendrik Van Overschelde A. M. De Brabandere De Fever Amand De Fever Antoon Georges Baert Antoon Bouckaert Emiel De Rom

B B B B B B

Holstraat 130 Van Hulthemstraat 5 St. Pietersplein 5 Waarschootstraatje 1 Egmontstraat 6 Bisdomplaats 4

B B B B B B B B B B

Van Eyckstraat 23 Jordaensstraat 27 Holstraat 130 Lange Boomgaardstraat 23 St. Pietersvrouwenstr. 97 St. Pietersvrouwenstr. H 4(*) Verbindingsstr. 49, St. Amandsberg Verbindingsstr. 49, St. Amandsberg Kortrijkstraat 140 Van Hulthemstraat 10 Ondervoorzitter Kluyskensstraat 2, Hospitaal Bijloke, Gent

Voorzitter Schrijver Garde Eereschenker Schenker

Vervangen door Smisstraat 11

dochter Lutgart), daarna als directeur (1924-1927) van de weverij van vader Leopold De Gryse in Sint-Amandsberg, nog later (1927-1929) als adjunct-directeur van de weverij A. & J . De Gryse in Tielt, om ten slotte als directeur (volgens J. Verbrugge, op. cit., blz. 62) of leraar (1932-1959) (volgens J . Billiet & G. Vermeulen, Geschiedkundige schets van het Vrij Technisch Instituut in Tielt, in De Roede van Tielt, jg. 17, nr 4, dec. 1986, blz. 148-160) van de Tieltse Vrije Beroepsschool te fungeren. (Uit een c.v. door Maurice D ’haene zelf geschreven in 1956 blijkt dat hij in de Beroepsschool in Tielt alleen leraar is geweest. Anderzijds vermeldt hij niet dat hij bij UCO zou hebben gewerkt.) Lutgart D'haene stelt uitdrukkelijk dat het Arsène De Gryse was die Maurice D'haene naar Tielt haalde. In zijn studententijd was Maurice D'haene dus (nog) geen Tieltenaar, wat meteen verklaart waarom we hem niet terug­ vinden onder de leden van de 'Tieltsche Broeders'. In Tielt woonde Maurice D'haene eerst in de Nieuwstraat, in het huis dat vanaf 1932 door Arsène De Gryse (na diens huwelijk) zou worden bewoond (meegedeeld door Lutgart D'haene), later op het Hulstplein, waar hij had gebouwd. Het lijdt geen twijfel dat beiden mekaar al kenden van in de tijd dat ze student waren aan de Gentse ‘textielschool’.

33


G. PIPYN, Leeraar aan de Nijverheidsschool te Gent ALB. VANDENSTEEN, Fabriekbestuurder

=HANDBOEK DER = KATOENSPINNERIJ BIJZONDER DIENSTIG VOOR FABRIEKBESTUURDERS EN MEESTERGASTEN, VERSIERD MET 43 PLATEN BUITEN TEKST EN 91 FIGUREN IN DEN TEKST

GENT,

UITGEVERSFIRMA I, VANDERPO O RTEN, POLLEPRLSTRAAT,

18

1914

Voorblad van het ‘Handboek der katoenspinnerij’. Een van de medeauteurs is G. Pipyn, leraar aan de Nijverheidsschool in Gent. Het lijdt dus geen twijfel dat Arsène De Gryse, die daar de lessen van de afdeling ‘spinkunde’ volgde, zo’n handboek zal hebben gebruikt. De bibliotheek van De Roede van Tielt beschikt over een fraai exemplaar van dit tweedelig handboek.

34


LU

Ln

Joseph (1901-1981) (links) en Arsène (1902-1989) (rechts) De Gryse waren beiden student aan de Gentse ‘textielschool', beiden lid van de Thieltsche Broeders.

Maurice D ’haene (1899-1958) was geboren in Haacht en dus geen lid van de Thieltsche Broeders. Op de Gentse ‘textielschool’ maakte hij kennis met Arsène De Gryse die hem (na een ommetje via Sint-Amandsberg) naar Tielt haal­ de, waar hij directeur (1927-1929) werd van de weverij J . & A . De Gryse en later leraar aan de Beroepsschool (1929-1956). (Foto ter beschikking gesteld door Lutgart D'haene, opname vermoedelijk 1952)


De jonge Maurice D ’haene in de fabriek van Léopold (meestal gezegd Pol) De Gryse, vader van o.m. Joseph en Arsène, in Sint-Amandsberg, waar hij directeur was (1924-1927). (Foto’s ter beschikking gesteld door Lutgart D ’haene)

36


Staat der kas Akademisch Jaar 1922-23 INKOMSTEN In kas einde 1922 Bijdrage 14 leden Bijdrage 1 lid Bijdrage 1 eerelid Winsten kaartspel Bijdrage 11 eereleden Bijdrage 2 eereleden Bijdrage 1 lid Bijdrage 1 eerelid

52,25(,) 70,00 5,00 10,00 11,20 110,00 20,00 5,00 10,00 293,45

UITGAVEN Vergadering 6-11-1922 Vergadering 13-12-1922 Vergadering 15-1-1923 Postzegels eereleden Vergadering 11-3-1923

(-)

32,80 30,30 32,80 8,05 27,50 131,45

Volgens het voorgaande kasverslag zou dat 71,30 moeten zijn.

[Volgens de ledenlijst: 15 ereleden, volgens het kasboek 15. Volgens de ledenlijst: 18 leden, volgens het kasboek 16.]

Verslag der vergadering van 6 november 1922 Hoewel het de eerste vergadering van het jaar 1922-23 is, hebben wij de afwezigheid aan te merken van verscheidene leden. Gelukkig zijn er nog eenige nieuwe Thieltsche broeders bijgekomen en tellen wij bij het openen der vergadering een twaalftal leden. De voorzitter, Cyriel Verscheure, neemt het woord: hij bedankt alle leden die wederom op post zijn en verwelkomt onze nieuwe broeders: hij hoopt dat allen ijverige medewerkers zullen zijn van de gilde. Na een kort overzicht gegeven te hebben over de werking der vereeniging gedurende het verloopen jaar, gaat de praeses1361 over tot de besprekingen3 6

36

Praeses of preses = voorzitter.

37


der kiezing van het nieuw bestuur. Er wordt besloten dat enkel een voorzitter, schrijver en garde zullen gekozen worden. Daarna leest de schrijver het verslag der laatste vergadering. Praeses Cyriel bedankt in korte woorden en voelt al met eens zijn keel zoo droog komen dat hij een algemeene salamander noodzakelijk vindt, dewelk dan ook door Mich. Maes - eereschenker - gecommandeerd en door alle leden op schitterende wijze uitgevoerd wordt. Alvorens nu over te gaan tot het kiezen van het nieuw bestuur wordt door alle aanwezigen een machtig 'Veni Creator' aangeheven. De plechtigheid dezer voorafgaande oefening werd zeker bekomen door de kunstige klavierbegeleiding van onzen vriend Leon. Aan ons nieuw lid een woordje dank... voor zijn prachtig spel! Kiezing van het nieuw bestuur: de uitslag is als volgt: Voorzitter: Baert Joseph Schrijver: De Gryse Joseph Garde: Philips Albrecht Alsdan wordt er overgegaan tot het kiezen van eereschenker en schenker. Dit spel wordt als naar oud gebruik door een algemeenen salamander uitgevochten. Uitslag: Eereschenker: Mich. Maes Schenker: Leo Van Holder Verscheidene leden die hunne nederlaag in de salamander nog niet wel kunnen verkroppen, vragen hunne revanche aan den lokalen kampioen ofte eereschenker Mich. Maes. Onze Thieltsche 'crack' neemt alle uit­ dagingen aan en in een paar felle kampen blijft hij onweerstaanbaar de baas. Wij twijfelen er niet aan dat de Mich - die reeds verleden jaar titelhouder was - ook dit jaar de eere der Thieltsche in geheel Gent zal hoog houden! Na een laatste salamander en het zingen der Vlaamsche Leeuw wordt de zitting gesloten te 10 1/2 uur. Cget.) J . De Gryse

Verslag der vergadering van 13 december 1922 In tegenwoordigheid van een tiental leden opent de voorzitter de ver­ gadering om 9 1/4 uur. Daar het diezelfde avond vergadering was van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond, zijn verscheidene onzer ijverigste leden afwezig. Na een inleidingswoordje van de praeses wordt het verslag der laatste

38


vergadering voorgelezen. Vervolgens was het de beurt van de garde: iedereen dacht dat hij er hard zou op kloppen en dat zijn eerste werk wel een meesterwerk zou zijn. Cyriel bijzonderlijk zag er niet te gerust uit en wachtte met schrik het oogenblik af waar zijne nieuwste avonturen in het klare licht zouden komen! Maar helaas! wij waren allen jammer­ lijk teleurgesteld! Nadat de vertegenwoordiger der openbare orde uit alle hoeken en zakken zijne kostbare nota's bijeengebracht had, begon hij zijne rede met eene gansche litanie latijnsche vloekwoorden! Maar verders ?. . . Mysterie! Geen enkel onder ons die in de dokumenten van meester Flip klaar kon zien... en hijzelf nog het minst! Na eene consultatie tusschen de aanwezige geneesheeren wordt een medikaal onderzoek op de persoon van de garde noodig geacht. Uitslag: met algemeenheid van stemmen wordt hij schuldig bevonden en wordt hem eene voorbeeldige straf toegepast. Laat ons hopen dat in de toekomst zulke strenge maat­ regels niet meer hoeven gebruikt te worden! In al dit geharrewar waren nog verscheidene leden bijgekomen die eerst aan de vergadering van het A.V.H.V. deelgenomen hadden. De voorzitter stuurde ze een woordje van welkom en liet daarna opmerken dat ook in het bestuur een ondervoorzitter noodzakelijk is. Met eene groote meerderheid van stemmen werd Antoon Bouckaert gekozen. In korte woorden bedankte deze de Thieltsche Broeders, beloofde hulp en steun aan de gilde en vergat zelf niet een rondeke ten beste te geven, wat door alle aanwezige leden dankbaar aanvaard werd. Ook zongen allen dan samen een luidruchtig 'Lang zal hij leven!' ter eere van onzen nieuwgekozene. Daarna werden gedoopt de schachten Amand en Antoon Defever, na met vrucht het voorafgaand examen beantwoord te hebben. Tot het sluiten der doopceremoniën werd door alle leden een plechtig 'Te Deum' aangeheven. Na het zingen van het gildelied werd de vergadering gesloten om 10 3/4 uur. (get.) J. De Gryse

Verslag der vergadering van 15 januari 1923 Weinig leden zijn ditmaal hunne maandelijksche vergadering komen bijwonen. Daar de overige Thieltsche broeders zoo lang op zich lieten wachten werd besloten door de aanwezige een spel te kaarten al voor de vergadering te openen. Er was oprecht veel leute en degenen die naar den Bornhem gekomen waren op dien avond zullen er zeker tevreden over geweest zijn, want hoe kunt ge u beter vermaken dan met een lekkere pot bier bij de hand en omringd van gezellige makkers.

39


Met spijt bemerkten wij dat wachten nutteloos was, want geen enkel lid kwam nog onze kring vermeerderen en 't was reeds 9 uur. Alsdan besloot de voorzitter de vergadering te openen. De maskotte werd voor den dag gehaald in al haar schoonheid t.t.z. frisch beschilderd met de wapens der stede Thielt. Wij allen, Thieltsche broeders, mogen fier zijn op onze mooie strijdvlag, die van nu af alle rollingen zal mede maken en waaronder wij ons dan allen zullen scharen ... wanneer het regent! Een woordje dank aan onzen jongen kunstenaar Rietje, die belast was met de schilderwerken onzer maskotte en met zooveel kunst zijne taak volbracht heeft! Nu komt men tot het lezen van het verslag der laatste vergadering en de garde geeft daarna kennis aan de aanwezigen van zijne jongste opsporingen. Er is waarlijk verbetering bij onze Flip en volgens wij kunnen oordelen over het staaltje dat hij ons in zulke expressieve woorden voorgelegd heeft, moeten wij ons niet meer bekommeren over de toekomst want hij heeft ons nu getoond dat hij aanleg heeft voor den stiel van garde - ’t zit in ’t ras - en dat hij voor zijne voorgangers niet moet onderdoen. Na nog wat gezellig geklapt te hebben, wordt de vergadering gesloten om 10 1/2 uur. (get.) J. De Gryse

1923-1924 Eereleden gedurende het Academisch Jaar 1923-1924 1 2 3 4 5 6 7

Aloïs Vande Vyvere 10 10 Dr De Stella René Vanden Busscher) E.H. Moncarey1'1 10 Octaaf Vogels(,) 10 Je f Van Houtte 10 Alf. De Ketelaere 10

8 9 10 11 12 13 14 15

Jerome Ampe H. De Geyter G. Gaeremynck(,) Cyriel Tanghe Lebon A. De Gryse J. De Gryse Robert Vandaele

10 10 10

Wetstraat, Brussel Koningstraat 16, Gent Apotheker, Brusselsestraat, 176, Leuven Onderpastoor, Thielt Bakkerstraat 31, Blankenberge Geneesheer, Meulebeke Apotheker, Kortrijkschesteenweg, Oostende Fabrikant, Oost-Roosebeke Tweebruggenstraat 13, Gent Apotheker, Kortrijk

10

40


16 Marcel Dejonghe 10 17 De Rom Emiel 10 Cyriel Verscheure’**’ Michel De Brabandere’*’ ['*’ Jozef Van Overschelde1**1'37’ Daniel Carpentier1**’

Citadellaan 58, Gent Dokter, Zwevezeele Dokter, Thielt Dokter, Thielt Ingenieur, Caeneghem

Leden gedurende het Academisch Jaar 1923-1924 1 2 3 4 5 6 7 8 9

17

38

Cyriel Verscheure 5 5 Philips A Albert De Brabandere Michel 5 Carpentier Daniel 5 Leclair Georges 5 Bouckaert Antoon 5 Lammertijn Gabriel 5 5 Baert Joris Coussens Azéri38’

Voorzitter Bisdomplaats 4 Schrijver St. Pietersplein 5 Ondervoorzitter Smisstraat 11 Garde Eendrachtstraat 46 Schenker Van Hulthemstraat 23 Twaalfkamerstraat 10 Twaalfkamerstraat 58 Kortrijkschestraat 140 Engelandstraat 18

Joseph Van Overschelde (1894-1994), later dokter in Aarsele. Zal wel lid zijn geweest in 1923-1924. Bij het einde van het academiejaar zal men hem (in potlood) aan de lijst van de ereleden (zie verder) hebben toegevoegd, met de vermelding 'dokter, Thielt' omdat hij toen inderdaad dokter geworden was en (als student en als afge­ studeerde) in Tielt (op de Markt) woonde. Volgens zijn zoon Mare heeft hij evenwel als dokter nooit in Thielt gewerkt. Als dokter vestigde hij zich meteen in Aarsele (aanvankelijk Pastorijstraat) - en inderdaad op de lijst van de ereleden in 1924-1925 staat hij ook vermeld als 'dokter Aarsele'. Zijn zoon Mare bevestigde mij ook dat hij zijn studies in Leuven had aangevat. Aangezien hij maar een jaar lid was van de 'Thieltsche Broeders' kan men aannemen dat hij alleen zijn laatste jaar in Gent studeerde. Dit geval (alsook dat van Toon Boeckaert (zie verslag 22 maart 1922) en van Leon Van Holder (zie voetnoot 30) en misschien nog anderen) is misschien de verklaring van de nauwe(re) banden in die tijd tussen de Tieltse studentenclub van Leuven en die van Gent (zie de bedenkingen in dat verband in voetnoot 25). Azer Coussens (1903-1972) volgde na zijn humaniora een jaar wiskunde in Gent en werd dan Licentiaat Handels- en Maritieme Wetenschappen aan St-Aloysius in Antwerpen. Hij kon toen aan de slag als boekhouder bij Nestlé in Antwerpen en woonde toen ook in die stad. Toen hij als reserve-officier in de jaren '30 (herhaaldelijk?) opgeroe­ pen werd, werd hij door Nestlé ontslagen en kwam hij weer naar zijn geboortestreek. Hij kon aan de slag bij de leerhandel van (Sidonie en Jozef) Hoste aan de Ieperstraat in Tielt (verwant met de familie Van Overschelde - Azers zus Marie Alice was getrouwd met dr. Joseph Van Overschelde, zie voetnoot 37. Joseph Van Overschelde was een zoon van Joannes Camillus en van Emilia Hoste). Later begon hij een zelf­ standige leerhandel. Toen hij die om gezondheids- en economische redenen moest opdoeken, ging hij als bediende nog een paar jaar werken in de kunststoffabriek Erta in Tielt. (Met dank aan zijn schoondochter Marie-Jeanne Vergucht voor de verstrekte inlichtingen.)

41


10 11 12 13 14 15 16 17 18

n t" )

Delaet Frans Verstraete Antoon Baert Michel 5 Vande Weghe GĂŠrard1 391 De Rom Emiel (10) Leon Van Holder Amand Defever Antoon Defever Van Overschelde Jozef Roger Soenen('-) De Meester Verstraete Jozef(" 1(40)

Bodeloostraat 41 Merelstraat 20 Holstraat 130 Papegaaistraat 70 Citadellaan 58 Verbindingsstraat 49, St. Amandsberg Verbindingsstraat 49, St. Amandsberg Smisstraat 60, Gent Mageleinstraat 2, Gent Holstraat 168, Gent

Geschrapt Later met potlood bijgeschreven

Staat der kas - Akademisch Jaar 1923-1924(,) INKOMSTEN In kas einde 1923 Bijdrage 9 leden Bijdrage 10 eereleden Bijdrage 1 eerelid Bijdrage 4 leden Bijdrage 1 eerelid(Baert) Robert Vandaele, Jos De Gryse Wapens van Zeeland

[niet ingevuld] 45,00 100,00 10,00 20,00 10,00 20,00 20,00 225,00

UITGAVEN Vergadering november Drukker Lannoy Post - timbers en zegels Vergadering februari Uitgaven souper

28,00 14,00 8,00 27,00 336,65 413,65

Het verslagboek vermeldt verkeerdelijk 1922-1923.3 0 4 9

39

40

GĂŠrard Vande Weghe (1905-1969), als architect afgestudeerd aan St.-Lucas in 1930, vestigt zich in Tielt. Zie N. Poulain, Bezoek aan de Onze-Lievevrouwkerk in Tielt, Interbellum, Gent, 2001. Joseph Verstraete (1904-1990), later breigoedfabrikant in Tielt.

42


[Volgens de ledenlijst: 21 ereleden, volgens het kasboek 15. Volgens de ledenlijst: 21 leden, volgens het kasboek 13.]

Vergadering van 13 november 1923 Alhoewel eerste vergadering van 't jaar en 't weer niets te wenschen laat, komen de leden maar langzaam afgezakt. Eindelijk om 9 ure opent de voorzitter, Cyriel Verscheure, de eerste ver­ gadering voor een tiental mannen, onder wie 2 schachten, die er zeer voornaam uitzien. De gekozen schrijver wordt vervangen door ondergetekende daar hij stellig verklaard had het ambt niet te zullen waarnemen. Om aan de vergadering haar prestige niet te ontnemen en aan haar karakter van vroeger niets te veranderen, wordt plechtig doch dreunend de Vlaamsche Leeuw rechtstaande gezongen. Onze zeer achtbaren Cyriel - den onvergeetelijken hefbaren voorzitter meent daarop het woord te moeten nemen om vooral de schachten te bedanken en nog meer aan te wakkeren voor later. De groei en de bloei van Moeder Thieltsche moeten hun altijd op 't hart liggen en altijd moeten ze hun beste krachten ten prijze geven aan Moeder Thieltsche, die hen ten allen tijde beschermen zou en liefkozen. De toekomst hoort den jeugd! Ook waren de schachten zeer ontroerd en geheel zeker zweerden ze op dit oogenblik alles te geven en nog meer om Moeder Thieltsche te helpen. Mochten deze prijzenswaardige schachten dit edelmoedige plan ongeschonden in hun hart bewaren en ten uitvoer brengen. Een woordje kwam ook voor de nog niet getrouwe schachten. Mochten de verloren schapen toch niet lang meer uit den herderstal verwijderd blijven en zich met vreugde onder de zoete hoede hunner oudere makkers neervleien. Daarop werd tot den doop der aanwezige schachten - Georges Leclair en Gabriel Lammertijn - overgegaan. Vooral Georges toonde veel aanleg te bezitten. Na nog wat alledaagsch geklap werd de zitting in onderlinge leute om 10 uur gesloten, waarna nog gezellig een pintje onder kaartenspel werd gepakt in 't Telefoontje, 't huis van Cyriel en dezes onverzoenlijken makker Antoon. (get.) Albert Philips

43


Vergadering van 13 februari 1924 De leden komen ditmaal nogal stipt af (geheel waarschijnlijk!) daar de schrijver zelf om 9 ure maar binnenkwam om reden die hij dadelijk ter kennis legde der vergadering. Allen waren stipt geweest, uitgenomen de schrijver! 't Zeer belangrijk punt van onze vergadering was de belangrijke uitstap met het nog meer belangrijke feestmaal. Besloten werd te Melle binnen de 3 weken de souper te geven, na vooraf veel gewikt en gewogen te hebben. De vergadering stemde er ten volle mee in de regeling ervan aan 't Bestuur over te laten. Een zeer achtenswaardige schacht wordt ditmaal ook tot lid geslagen der Thieltsche. Het gedrag van den schacht schijnt geenszins onrustwekkend. Een gloedvolle speech van Cyriel is overbodig. De edelmoedigheid en vastberadenheid zit hem in 't hart. De liefde tot Moeder Thieltsche is hem aangeboren, meer nog dan de dichterlijkheid aan den dichter. Na wat zang en leutig gesprek wordt de vergadering gesloten. En in 't Telefoontje wordt een hevig kaartspel gespeeld, waarvan de schrijver dien avond duchtig te lijden had, maar zeker volstrekt gegeerd tot groei en bloei van Moeder Thieltsche. (get.) Albert Philips

Verslag der slotvergadering gehouden op woensdag 25 mei 1924 te Melle in café 'den Gouden Appel' Dezen avond zouden al de Broeders die het Thieltsche Gild vormden eens duchtig opkomen om 1/ getrouw te blijven aan de grondwettelijke statuten van Moeder Thieltsche 2/ en dat misschien wel de bijzonderste reden, om eer te doen aan het lekker avondmaal dat ter hunner eer werd opgedischt. Inderdaad allen, op één uitzondering na, beantwoordden als één man aan de oproep van hunnen voorzitter, zoodanig dat reeds voor het vast­ gestelde uur de plaatsen rond de eettafel bezet waren. Het duurde dan ook niet lang of onzen goeden voorzitter Cyriel opende de vergadering met het zingen van ons gildelied, daarna stuurde hij eenige woorden van dank aan de opgekomen leden en onmiddellijk daarna werden de keurige spijzen en dranken duchtig aangesproken. Na dat eerste proeven werd overgegaan tot het kiezen van een nieuw bestuur. Werden verkozen: Voorzitter Albert Philips Schrijver-schatbewaarder Georges Leclair Garde Frans Delaet

44


De uitslag van de kiezing werd met oorverdoovend handgeklap begroet. En opvolgendlijk voldeden Praeses, schatbewaarder en garde aan hun­ nen plicht met de leden van harte te bedanken voor de eer die hun te beurt viel. Menigvuldig waren de speachen die afgelapt werden en met piano, viool en zang werden de banden van de verbroedering dichter en dichter toegesnoerd. De wijn vloeide in overvloed en werkte overheer­ lijk op de gemoederen van de leden. De vergadering werd geheven om 2 uur in de morgen. De schrijver

1924-1925 Eereleden gedurende het Akademisch Jaar 1924-1925 Jef Van Houtte Cyriel Verscheure Jozef Van Overschelde Daniel Carpentier Emiel De Rom Jerome Ampe Alfons De Ketelaere

10 10 10 10 10 10 10

fr fr fr fr fr fr fr

Alois Vande Vyvere Marcel De Jonghe Georges Baert Antoon Bouckaert Michiel De Brabandere J. De Gryse A. De Gryse Cyriel Tanghe Jozef Baert Michiel Baert Leon Baert™

10 fr 10 fr 10 fr 10 fr 10 fr

Dokter Meulebeke Dokter Swevezeele Dokter Aerseele Caeneghem (Ingenieur) Dokter Citadellaan 58 Gent Fabrikant Oost-Roosebeke Apotheker Kortrijksche steenweg Oostende St Michielslaan 55 Brussel Brouwer Meulebeke Dokter Ardoye Dokter Wynghene Dokter Wervicq Nieuwstraat Thielt Nieuwstraat Thielt Wynghene Statiestraat Thielt Statiestraat Thielt Statiestraat Thielt

Leon Baert (1897-1958), oudere broer van Jozef en Michel (zie voetnoten 19 en 29). Deed geen hogere studies o.m . omdat hij oorlogsvrijwilliger was. Kwam, o.m . door zijn contacten met zijn boezemvriend Frans Hinnekens, eerst in het bankwezen terecht (Kredietbank in Kortrijk, nadien directeur Handelsbank in Tielt - hiervan heb ik evenwel geen enkel spoor gevonden tijdens mijn opzoekingen met het oog op het schrijven van mijn brochure 100 jaar banken en bankiers in Tielt, KBC, Tielt, 2005, 15 blz. - Toen deze laatste bank 'sprong' was hij enkele jaren op den dool (o.m. handelsreiziger voor ijzerhandel Paul Van Daele - zie voetnoot 42 - en ook een of andere betrekking bij drukkerij-uitgeverij Lannoo). Dan werd hij (handels- ?) directeur bij Litto in Nieuwpoort, waar hij ook ging wonen. (Met dank aan z'n neef Milo Baert voor de verstrekte inlichtingen)

45


Leon Van Hôlder Paul Van Daele(42)

Dokter Ruysselede Ijzerwaren Yperstraat Thielt

Leden gedurende het Akademisch Jaar 1924-1925 [geen enkele vermelding] [Wel staat hier het volgende vermeld:] Gérard Van de Weghe leerling aan St. Lucasgesticht 15 fr 50 schuldig aan Moeder Thieltsche sinds het afscheidsavondmaal van 't schooljaar 1923-1924. De schrijver] [Terwijl een kaartje (van Café De Gouden Appel, bij L. E^ogaert-De Feyter, Brusselschensteenweg 204, Melle) dat los in het verslagboek zit, het volgende vermeldt :] KOSTEN VAN HET FEESTMAAL: Albert Philips Daniel Carpentier Michel Baert Vandeweghe Gérard De Rom Emiel Antoon Bouckaert Michel De Brabandere Georges Baert Delaet Frans

370 fr 15,50 fr 15,50 fr 15,50 fr 15,50 fr 15,50 fr 15,50 fr 15,00 fr 15,50 fr [geschrapt / vervangen door 10 fr]

Vergadering van 18 feb. 1925 — > 17 fr 27 Jef

42

Paul Van Daele (1897-1974), 'ijzerhandelaar' in Tielt, zoon van Joseph (1866-1916, notaris, Ieperstraat in Tielt, broer van Emiel - zie voetnoot 15). Paul en Robert (zie voetnoot 17) waren dus neven (kozijns) van elkaar.

46


Staat der kas Akademisch Jaar 1924-25 INKOMSTEN In kas eind 1924 Bijdrage 7 eereleden Bijdrage 6 eereleden Betaald als pand UITGAVEN Drukker (100 ex) Timbers + zegels Timbers + zegels Algemene onkosten Timbers + zegels Vergadering 18.2.25 Uitgaven 20.3.25 Vergadering 24.3.25 Onkosten Onkosten

00,00 70,00 60,00 130,00 20,00

fr fr fr fr fr

11,00 7,00 1,00 4,50 5,60 19,00 2,80 12,00 0,60 6,40 69,90

fr fr fr fr fr fr fr fr fr fr fr

[Volgens de ereledenlijst: 12 betalende eereleden ( + 8 niet-betalende) 13 betalende eereleden] Volgens het kasboek:

Vergadering op 13 januari 1925 't Was slechts het bestuur dat op deze vergadering tegenwoordig was. De beste leden van Moeder Thieltsche zijn ’t vorige jaar er van door getrokken. Het bestuur spreekt over de crisis die onzen Kring te doorstaan heeft, die bloedarmoede zal niet blijven duren, 't bestuur zal zijn best doen om al de verdwaalde schapen op het goede pad terug te brengen. De Schrijver

Vergadering van 18 februari 1925 in 't Café 'De Wapens van Zeeland' 't Was beter dan de vorige vergadering, toch kwamen de leden slechts traag afgezakt en na lang wachten kregen we nu een vijftal mannen bij­ een. De vergadering die om 8 uur moest beginnen, werd slechts om

47


kwart voor 9 begonnen. Men bespreekt nogmaals de bloedarmoede van den Kring. Dit jaar mocht Moeder Thieltsche nog geen enkel nieuw lid inschrijven. Doch het aangename nieuws werd ons medegedeeld dat we wellicht een paar nieuwe leden zouden krijgen. Na nog een weinig maatregelen genomen te hebben om onzen Kring een nieuw leven te verschaffen, werd de vergadering geheven en de kern van Moeder Thieltsche deed een kleine rolling vooraleer zich naar bed te begeven. De schrijver

Vergadering op 24 maart 1925 cafĂŠ 'De Wapens van Zeeland' 't Bestuur slechts aanwezig. De schrijver

48


Bijlage: OVERZICHTEN Vergaderingen Jaar 1920-1921:

8 februari 1921 14 maart 1921 11 april 1921 9 mei 1921 25-26 mei 1921

Jaar 1921-1922:

26 oktober 1921 12 december 1921 16 januari 1922 6 februari 1922 6 maart 1922 13 maart 1922 1 mei 1922

Jaar 1922-1923:

6 november 1922 13 december 1922 15 januari 1923

Jaar 1923-1924:

13 november 1923 13 februari 1924 25 mei 1924

Jaar 1924-1925:

13 januari 1925 18 februari 1925 24 maart 1925

Bestuur Jaar 1920-1921:

Voorzitter Schrijver Garde Schenker

Jaar 1921-1922:

Voorzitter Ondervoorzitter Schrijver-schatbew. Eereschenker Garde

49

Robrecht Van Daele Cyriel Verscheure Marcel De Jonghe Michiel Maes Cyriel Verscheure Juul Fraeyman Reim. Matthijs (D. Carpentier) Mich. Maes Joz. Baert


Jaar 1922-1923:

Voorzitter Ondervoorzitter Schrijver Garde Eereschenker Schenker

Jozef Baert Antoon Bouckaert Joseph De Gryse Albert Philips Michel Maes Leon Van Holder

Jaar 1923-1924:

Voorzitter Ondervoorzitter Schrijver Garde Schenker

Cyriel Verscheure Michel De Brabandere Albert Philips DaniĂŤl Carpentier Georges Leclair

Jaar 1924-1925:

Voorzitter Schrijver-schatbew. Garde

Overzicht van leden & ereleden (telkens minimum en maximum naargelang de bron)

1920-1921 1921-1922 1922-1923 1923-1924 1924-1925

Leden 16 - 23 17 - 26 16 - 18 13 - 21

Ereleden 18 - 20 13 - 14 15 - 15 15 - 21 12 - 20

50

Albert Philips Georges Leclair Frans Delaet


Inez Démarrez

EDOUARD DEMARREZ DIT KANEGEM WERD LAND­ BOUWINGENIEUR IN 1868 Edouard Démarrez kwam van Kanegem ... en hij wist heel veel. Hij was een van de eerste Belgische landbouwingenieurs die afstudeerde aan het Institut Agricole de l’Etat van Gembloux. Hier volgt zijn verhaal.

Een van twintig Edouard Démarrez kwam uit een groot gezin. Hij was het zesde kind van Charles Louis Démarré en Amelie De Roo. Net als zijn oudere broers en zussen werd ook hij in Meulebeke geboren (23.09.1846). In december van hetzelfde jaar verhuisde het gezin van Meulebeke naar Kanegem. Daar werden Charles Louis en Amelie met nog vier kinderen gezegend. Tien jaar later, op 14 juni 1856, sloeg het noodlot toe: moeder Amelie De Roo overleed. Ze was pas 41 jaar en het jongste kind, Hypolyte, was nog geen zes maanden oud. Charles Louis Démarré had zijn handen vol met zijn kinderen en de grote boerderij/steenbakkerij op de Kanegemse Oosthoek. Het duurde dan ook niet lang eer hij opnieuw in het huwe­ lijksbootje stapte. Op 26 augustus 1857 hertrouwde hij in Aarsele met Juliana Vermeersch. Ze kregen nog tien kinderen. Op 23 september 1865 vierde zoon Edouard Démarrez zijn negentiende verjaardag. Zoals de wet het voorschreef, liet hij zich samen met zijn leeftijdsgenoten ook inschrijven in het Kanegemse register van de dienstplichtigen van de ligting van het jaer 1866. Zo weten we meteen hoe onze jongeman eruitzag. Volgens het militieboek luidde zijn sig­ nalem ent: aengezigt: rond, voorhoofd: rond, oogen: blauw, neus, matig, mond: idem, kin: rond, hair: blont, wenkbrauwen: idem; hij had geen merkbaere teekenen en was 1 m 71 groot. Het inschrijvingsregister vermeldde naast een persoonsbeschrijving voor elke milicien ook nog zijn scholingsgraad. Men hanteerde daar­ voor vijf categorieën, nl. o f den ingeschrevenen niet kan lezen noch schrijven, of hij maer kan lezen, o f hij kan lezen en schrijven, en o f hij geleerder is dan de twee graeden hierboven gemeld. De laatste categorie omvatte of de graed zijner geleerdheyd onbekend is. Voor Edouard vulde men in dat hij geleerder was.

51


Het nummer bij loting aen den ingeschrevene ten deel gevallen was het nummer 8. Hij werd bij uitspraek van de militie-raed goedgekeurd. De Kanegemse militielijst geeft nochtans geen regiment op waarbij de jonge Demarrez ingelijfd werd. Als enige opmerking staat er dat hij te Gembloux in het landbouwgesticht verbleef.

Van Kanegem naar Gembloux De sprong van Kanegem naar Gembloux, bij Namen, lijkt minder groot als we Torhout als tussenstap nemen. We vermoeden dat Edouard zijn middelbare schooltijd in Torhout afwerkte en niet in Tielt. Nochtans lag het college van het nabije Tielt het meest voor de hand, maar we vonden er in de palmaressen voor de periode 1850-1870 geen enkel spoor van Edouard terug. Toch moet hij ergens schoolgelopen hebben. Waarom denken we dan dat het waarschijnlijk in Torhout was? Daarvoor moeten we eventjes teruggrijpen naar de schoolsituatie in die tijd. De Belgische regering was tijdens de rampzalige jaren 1840-1848 - waar­ in de ene voedselcrisis de andere opvolgde - tot de conclusie gekomen dat de toekomst van de landbouw in een meer wetenschappelijke benadering ervan lag. Een degelijk landbouwonderwijs zou de boeren bijkomende troeven bieden en men kwam tot de conclusie dat het over­ koepelende landbouwbeleid door hoger geschoolde specialisten moest uitgetekend worden. De regering zocht en vond ook de nodige middelen, zodat ze in de loop van de jaren 1849 en 1850 zes middelbare land­ bouwscholen kon oprichten. Die waren over het hele land verspreid: in Tienen, Chimay, Verviers, Leuze, Attert en ook in Torhout. Elke proef­ school had een eigen structuur. Pas later zou men evalueren welke onderwijsvorm de beste resultaten gaf en dan naar een eenvormig schooltype overstappen. De school van Torhout had veruit de beste naam en wel door het uitste­ kende niveau van het lerarenkorps. De onderwijzers waren Henri Le Docte van Gembloux, Phocas Lejeune en Guillaume Fouquet, beiden uit Verviers en in 1844 afgestudeerd aan het vermaarde Institut National d ’Agriculture in het Franse Grignon bij Versailles. De overige leerkrachten waren Amand Tommelein en Lambert Zegel van de landbouwschool in Torhout, Gillet. 1844-1860 De andere scholen kenden minder

52


succes dan de West-Vlaamse instelling. Het duurde niet lang voor ze hun deuren moesten sluiten. Maar ook Torhout kreeg het moeilijk. Toen het huurcontract in 1859 afliep en men geen nieuw akkoord met grond­ eigenaar Derijck bereikte, werd ook de middelbare landbouwschool van Torhout opgedoekt.

Het Institut Agricole de TEtat in Gembloux De Belgische regering wilde niet alleen middelbare landbouwscholen oprichten, maar maakte ook plannen voor hoger landbouwonderwijs. Eerst bleef het nog bij vage plannen, maar na de sluiting van de Torhoutse school in 1859 werden de voorstellen concreter. Ex-directeur Lejeune ging in juni van hetzelfde jaar samen met minister van Binnenlandse Zaken Charles Rogier de omgeving van Gembloux ver­ kennen. De uitgekozen site bood enkele opvallende voordelen: het stadje lag midden in een vruchtbare landbouwstreek, maar was toch goed bereikbaar via de weg en per spoor. Men vond er uitgestrekte stukken grond te huur. De oude monumentale benedictijnerabdij bood de nodige ruimte en lokalen om er een school en een internaat in onder te brengen en de Staat baatte er al een paardenfokkerij uit. Men wees ook op bij­ komende troeven: Piéton, de eigenaar van de abdijgebouwen, beloofde een grote boerderij ten behoeve van de school op te starten en de studenten konden voor de praktijklessen voorlopig terecht in het bestaande landbouwbedrijf Le Docte en de daaraan verbonden suiker­ fabriek en distilleerderij. Uiteindelijk zouden de nauwe vriendschapsbanden tussen minister Rogier, senator Piéton, de professoren Lejeune en Henri Le Docte en ten slotte zakenman Maurice Le Docte de doorslag geven bij de keuze van de vestigingsplaats. Bij K.B. van 18 juli 1860 werd dus het Institut Agricole de l’Etat in Gembloux opgericht. De lessen vingen aan op 8 januari 1861 met 37 ingeschreven studenten. In het lerarenkorps dat hierbij benoemd werd, vinden we enkele Torhoutse bekenden terug: directeur Lejeune (leraar landbouw-economie), onder­ directeur Fouquet (leraar landbouwkunde), studiemeester landbouw­ kunde Tommelein en studiemeester scheikunde en fysica Gillet. De anderen waren Malaise (leraar natuurwetenschappen), Michelet (leraar scheikunde en fysica), Scheler (leraar dierkunde) en Damseaux (leraar boekhouding en wetgeving). Het K.B. legde ook alle bepalingen omtrent de studenten vast. We sommen de belangrijkste hiervan op. Elke student moest een toelatingsexamen afleggen, waarvan het programma door de minister van Binnenlandse

53


Gembloux - Entrée de l’Institut

Gembloux - Cour d’honneur de l’Institut Agricole.

54


Zaken vastgelegd was (art. 16]. Een interne student was minstens 16 jaar oud en een externe student minimum 18 jaar. De minister van Binnenlandse Zaken besliste over de toelating van de studenten (art. 17) . Op het einde van elk schooljaar zouden er theoretische en prakti­ sche examens georganiseerd worden om het niveau van de studenten te testen en om na te gaan of ze naar een hoger jaar konden overgaan (art. 18) . Na het beëindigen van de drie studiejaren zouden de studenten die voor een speciaal examen slaagden het diploma van landbouwingenieur behalen (art. 19). Het jaarlijkse schoolgeld bedroeg 700 frank voor de internen en 300 frank voor de externen. Een vierde van dit bedrag moest bij het begin van elk trimester betaald worden (art. 20). Tegen 1861 was de bouw van de nieuwe schoolboerderij helemaal af. Rond een grote binnenplaats stonden heel wat gebouwen: de directeurs­ woning - paardenstallen voor negen paarden en nog twee boxen voor fokmerries - een zadelmakerij en een bescheiden kamer voor de stal­ knecht - een melkerij met twee koestallen die door een brede midden­ gang van elkaar gescheiden waren, waar het voeder bereid en bewaard werd - een koestal met zes boxen met het oog op een op te zetten kweekprogramma voor vee - nog een stal met zes boxen, door een over­ dekte doorgang met de andere verbonden - schaapskooien met een oppervlakte van 20 x 8 m voor 100 schapen - varkensstallen - een werkplaats - het woonhuis van de boerderijverantwoordelijke - een lokaal voor de boekhouder - een smidse en vier hooischelven voor niet minder dan 45.000 schoven. Door een wisselsysteem waren de laatstejaarsstudenten elk om beurt voor de goede gang van zaken in de boerderij verantwoordelijk. Het landbouwinstituut van Gembloux wou duidelijk niet alleen maar denkers opleiden, maar de studenten ook zelf de handen uit de mou­ wen leren steken!

Student in Gembloux Op 16 oktober 1865 werd Edouard Démarrez samen met 16 medestudenten in het inschrijvingsregister van het Institut in Gembloux opgetekend. Aangezien de school een uitgesproken internationale uitstraling had, waren er onder de 17 nieuwelingen ook 9 buitenlanders. We zetten ze op een rijtje, met vermelding van het beroep en de verblijfplaats van hun ouders: Souto-Mayor J. Sano Emile* de Adan Nicodème

Brazilië Antwerpen Cuba

eigenaar

55


Parisel Emile* Wedrychowsky Eugène Delange Jules* Teixeira da Fonseca Vasconcellos José Michiels Alfred* Leurs Eugène Francis* Demarrez Edouard* do Amaral Alfredo Constatt Alexandre Sordoni George L’heureux Arthur* Wassilaki Constantin Arambary Manuel de Saint-Hubert Firmin*

kennis van de minister van Binnenlandse Zaken eigenaar eigenaar-landbouwer

Brussel Gallicië Bertrée

plantage-eigenaar Sabara, Brazilië eigenaars Tongeren kolonel artillerie Luik (geboren in Gent) landbouwers Kanegem plantage-eigenaar Brazilië plantage-eigenaar Montevideo (Uruguay) eigenaar Bucharest, Moldavië brouwer Pâturages eigenaar Korfu eigenaar Santiago de Cuba eigenaar-landbouwer Corenne

Hoe kwam Edouard Démarrez uiteindelijk in Gembloux terecht? Het was niet door zijn ronkende naam, zoals bij Firmin de Saint-Hubert het geval was, en ook niet door de persoonlijke voorspraak van minister Rogier, die Emile Parisel een duwtje in de rug gaf. Hij kon evenmin bogen op het ouderlijke fortuin, wat de Zuid-Amerikaanse planterszonen waarschijnlijk wel deden. Het meest voor de hand liggende antwoord vinden we bij de professoren van het Institut. Was hen in hun Torhoutse tijd het uitzonderlijk knappe stel hersenen van de jonge Demarrez opge­ vallen? Zagen ze in hem de ideale student, die de leergangen van de nieuwe school met succes zou doorlopen? We vragen ons alleen af hoe­ veel moeite het kostte om ook de ouders daarvan te overtuigen. De meeste landbouwers zagen immers hun zonen liever op het land wer­ ken dan kostbare arbeidstijd op de schoolbanken te verknoeien. Waarschijnlijk vergde het van vader Demarrez heel wat inspanningen om het schoolgeld - 700 frank per jaar - bij elkaar te sparen. Ten tijde van de inschrijving waren er in het gezin behalve Edouard nog 14 kinderen met elk hun toekomstplannen. Hoe dan ook, op 16 oktober 1865 ging Edouard Demarrez op internaat in Gembloux. Hij kreeg meteen een lange lijst van wat elke student zich aan het begin van het schooljaar moest aanschaffen. En ook dit betekende ongetwijfeld een grote hap in het budget van het gezin Demarrez: 1. un étui de mathématique, un fil à plomb, un double décimètre, un rouleau de dix mètres, un godet, de l ’encre de Chine, du papier et une planche à dessiner (een wiskunde-set, een schietlood, een dubbele

56


2. 3. 4. 5.

decimeter, een rol van 10 m, een inktpot, Chinese inkt, papier en een tekenplank) du papier écolier et les objets de bureau (schoolpapier en schrijfge­ rief) une boîte à herboriser (een herboriseertrommel) une serpette, une égohine de poche et un couteau à greffer (een snoei­ mes, een handzaagje en een entmes) une série de cahiers lignés, pour la tenue des livres, d ’après les modèles de l ’institut (een aantal schriften met lijntjes voor het boek­ houden, zoals die in de school gebruikt werden).

Bovendien moest onze kersverse student ook nog een trousseau, een heuse uitzet, meebrengen: 1. 12 chemises en toile, marquées a leur chiffre (12 linnen hemden, gemerkt met het nummer van de student) 2. 12 paires de bas ou de chausettes, marquées à leur chiffre (12 paar kousen of sokken, gemerkt met het nummer van de student) 3. 4 blouses en toile bleue, marquées à leur chiffre (4 blauwe kielen, gemerkt met het nummer van de student) 4. 3 pantalons en coutil gris (3 grijze tijken broeken) 5. 2 paires de chaussures (2 paar schoenen) 6. 2 pantalons en drap gris (2 broeken van grijze lakenstof) 7. 2 gilets en drap gris (2 vesten van grijze lakenstof) 8. 2 cravattes en soie noire (2 zwarte zijden dassen) 9. 1 feutre gris à larges bords, du modèle adopté (1 grijze vilten hoed met brede boorden van het gebruikelijke model) 10. six essuie-mains (6 handdoeken). Les autres habillements sont au choix des élèves (andere kledij volgens eigen keuze). Vol ijver legde Edouard zich op de leerstof van het eerste jaar toe: algemene landbouwkunde, fysica en meteorologie, scheikunde, minera­ logie en botanica, zoölogie en tekenen. Natuurlijk werd al deze theorie door de studenten ook in praktische oefeningen omgezet, van micro­ scopische ontledingen in het laboratorium tot het echte veldwerk op de uitgestrekte landerijen. Door het drukke programma kregen de studenten van Gembloux maar weinig tijd voor ontspanning en de schooljaren werden door maar drie vakantieperiodes onderbroken. De lessen startten op de derde maandag van oktober. De kerstvakantie liep van kerstavond tot 3 januari en de paasvakantie duurde twee weken. Het schooljaar werd afgesloten op 15 augustus.

57


De internen logeerden in de vroegere cellen van de benedictijnen.


De vakken van het tweede jaar omvatten o.a. hydraulica, de studie van landbouwmachines, het droogleggen en nivelleren van gronden, bodemonderzoek, microbiologie, pathologie van besmettelijke ziektes, bosbouw en sociale economie. En opnieuw keken de professoren er nauwlettend op toe dat de studenten hun theoretische kennis in de praktijk konden toepassen. Tijdens het derde schooljaar werd de opleiding met o.m. volgende vakken afgerond: inzicht in de werking van stoommachines, het opzetten van irrigatiesystemen, voedingsleer en fokprogramma’s voor koeien, paarden en schapen, gecombineerd met rasverbetering, bosexploitatie, landbouwbeheer en ook boekhouden en recht. 14 augustus 1868 was een belangrijke dag in het leven van Edouard Demarrez. Die dag werden de eindexamens afgenomen. In het begin van de maand juli hadden de kandidaten hun theoretische en praktische proeven al afgelegd. Alleen wie hiervoor slaagde, mocht in augustus het eindexamen afleggen. De eerste praktische proef, een opdracht i.v.m. metingen en irrigatie, begon om 7 u ’s morgens en duurde tot 10.30 u. Aansluitend was het vak landbouweconomie aan de beurt. Er werd wel een middagpauze van 12.35 u tot 14.45 u ingelast, maar de ondervraging duurde nog de hele namiddag. Daarna volgde er een plechtige zitting, waarbij de vijftien geslaagde laatstejaarsstudenten hun diploma van landbouwingenieur overhandigd kregen. Onze jongeman uit Kanegem werkte zijn studies aan het landbouwinstituut van Gembloux met brio af. Hij behaalde schitterende punten en stak met kop en schouders boven zijn medestudenten uit. Op de diploma-uitreiking kreeg hij van voorzitter Lejeune bovendien een speciale aanbeveling voor de minister van Binnenlandse Zaken: Sur la proposition de M . Lejeune, le Ju ry décide unanim em ent d ’attirer l ’attention toute spéciale de M . Le Ministre de Intérieur sur l ’élève Demarrez qui, pendant tout son séjour à l’Institut, a eu de très grands succès dans ses études et a subi un brillant examen de sortie. Vader Demarrez moet behoorlijk trots op zijn zoon zijn geweest!

Een even schitterende carrière? Met zijn diploma van landbouwingenieur op zak, had Edouard weinig zin om terug te keren naar het ouderlijke hof in Kanegem. Daarvoor was hij te lang van huis weggeweest en bovendien moet zijn dorp hem wel erg eng geleken hebben na de vele internationale contacten die hij in het Instituut had gelegd.

59


( S e a n c e ó i i W i O X o i i l i$6$> *

~ * lc iS d e M oM »-

Osti

cjl J

ƒl^6

haocaoó do*. 'masftsrj f

fr-ccsvesiA *- G s

- ù d e / t ^ K $ L L 4 tJ )*+ ■ v f'j

M c ^ '4U4sn£->^

e t c jo * & /-

s*.

¥ p # 7 -tisrT n e */e < s? j j

^^ C o m A tC L C * 'tff G n e s m A-r e^P y e .d - ■ £ c ^ C0 €Si,^ i j * CA ^■ C C tSLÏJ

9 j - ‘ ----------------'

•M*.Mo. idcoleACs9^ ¥ f? LfCrr7-zs>'7'7 6 eJic*^ y^-riY^Ctxsuu CU**{ AAci^Jt lActsi jt’.. A*aa CC*yT)f c/i-A ecfosttictAh pitt.<%j-Lej<*j ^ö do-^ax.taotx^j*J e/ c¥a-Gpi^/ct^nM^cti^ *U e jc t j C*-yyJi , ^ 0 & - fp s t

««V *.J

^ j L . 'êaSitf,

*-& £

- t O ^ d p A d t <Xs / { / 4 i « ^ o r j

d

14~pinud

ts y \/t*s t*

( ff

-

f f f '* ? ,

(h /ó.' jo-rnnrritjfi+-vj dl tjl*stA/*d&etsr>*0_>^ ^

A c*.

"~

< fr x 0 -/ t M L ' pst* V

£ < r -n r -t a t ^ fjt

0L ‘Ia. k/^Cc^tXJLXJJiAJLC*i*)*s>*dc

(9, /0 ‘fl LuAJ-f» ff *s44» . • C l^ C U s r tA -> (VvM'^ni^j < V > r)'y in * T l 4/.. C *. - ^i' (X y « ^ l O f-a A A JU ^ U y A x C o ^ c c t s n J i y,-:-r— ___„ J p'i-zso.jc^^e.’j JL---J , „ . . ., .^ (A ... • i : ---é. »_ _,'■ 'ïÙ V U A ft *A> L u * c c ït * -V ,— sitAOXs-/vtsf /fxo.ost. —t (W«->r}^K. idc*-* 1Af LCa-?i L p

j • /lAASt&AJL.

i!t-Ctsruu~> dcot>ptyjbuuu. tx / j j ï " o-^- Ajpsix-P*s d 3 '4 ^ ' es4d* 6*-nj#r\

G A . f i J i j L A t t s r r » < * A C * - r x j>

it / -xjftcu*- ( C j***A

/

4.00

4*-<aA jjtCd '1*4od/to*d\ Acj>

■ j'l/ ia jic jc t s - i ■

1 '

£flh.t.l*SOts'thcTLCf-Oil*• ^Jr t~iw *« LnLi ( . . / . ê ç . AM j-f'dfüujisitctitp'(j '/ / / / /> • / m /) H 'JPuAiAvL, ip. '/ H] 1 *1 '‘J 'ij (4)tC&it'U)< j*j>n/yru>~' >) m n 7) /J " j Jasrr\a/i4/ /0 /« '*■) U /ff toj Gt/lasrO^CUlAij / tt /}J ,yj fo nj tUJ04L\ a j n 'ij >l IL /O edfti "J " l 'J ii "j lAxttCcfiorvPtC.i. '1 '*J 7 tS k 'Ij W m /} *■! "j J( CLi**>, U.J iyj 'Ï >1 a lij Al tl Co u /> <>j '7 »j 'l 11 "J 10 n U li Mea(JAleJ-, "■) i,.J 10 u / / <‘j (fJa $fitvtt*tu.' 11] 10 li lit "■} li a/tste.* 'J •r 4 V J 4 Ô

7tf*rn4ft-i fyjeiju*ha>oaul&.

*■ r^r^n n £3.K

fylAUAO VU**- tiz.xvt J*T~ j n !t lil ll 'I !} 'I /o n ll j li j 10 lil '1r n <0 H y '7 '9 /l lil 9 tg !( ii ll ll 'j '7 j '1 !t /ff a w n j 'k 9 :i /

“r~f - * * 71/ ll ll lil /O ll/ Ij u lil /H ii /V tl m i

;.;

4i^j. h-evrU* — - / 1 jiiio isr r- j ^ .. "ƒ u( f ' m n1 ui m m F Hij !i\ \ ff*J r. j mj r 417.1 f ! 4SI F.njs m iig.ï /K j «J 444 | "n « !

Eerste blad van het juryverslag van het eindexamen in 1868. Edouard Démarrez staat ver­ meld op de laatste regel van dat blad. Hij behaalde 180 punten op 200 en was daarmee de eerste van de klas.

60


We vermoeden dat de jonge Demarrez nog een tijdje in de buurt van Gembloux bleef, want we vonden er hem als bestuurder van de schoolboerderij terug. Uiteindelijk zei hij zijn studentenjaren toch vaarwel en verhuisde hij in september 1872 naar het Limburgse Velm. Zijn oudere zus Ida vertrok op haar beurt uit Kanegem en kwam bij hem inwonen om het huishouden te doen. Edouard vond in Velm het meisje van zijn dromen. Op 3 mei 1875 trad hij er in het huwelijk met Maria Sylvina Hoebaers, de 22-jarige dochter van de welgestelde Renerus Hoebaers, grondeigenaar, en Maria Theresia Goffin. Het echtpaar Demarrez-Hoebaers kreeg 8 kinderen: Charles Robert (° Hoegaarde, 1876), Clémence (° Sint-Truiden, 1877), Marie Joséphine (° Sint-Truiden, 1879), Marie Leonie Hélène (° Sint-Truiden, 1880), Julius (° Hoepertingen, 1881), Irma (° Hoepertingen, 1882), Edouard (° Thisnes, 1885) en Charles Henri Basile (° Sint-Truiden, 1886). Via de geboorteakten van de kinderen kennen we ook het beroep van Edouard Demarrez: hij was directeur de sucrerie. Hij bouwde een carrière in de suikerindustrie op - indertijd een belangrijke tak van de Belgische landbouw - en was suikerfabrieksdirecteur in Velm, Hoegaarde, SintTruiden, Hoepertingen, Thisnes (niet te verwarren met Tienen) en Anvaing. Edouard leidde geenszins een rustig leven, hij verhuisde van de ene plaats naar de andere. We vonden hem ook nog een keer terug in zijn geboortestreek, waar hij een tijdje bij zijn zus Eugenie De WulfDemarrez in Lotenhulle inwoonde. Vandaar ging hij in de zomer van 1910 terug richting Gembloux naar Sauvenière, om op kerstavond 1912 naar Laken te vertrekken. In 1920 woonde hij in Grandglise bij Blaton. Er doen bij de familie Demarrez hardnekkige verhalen de ronde dat nonkel Edouard geregeld in Roemenië verbleef en dat hij in opdracht van de Belgische regering ook daar in de suikerindustrie werkte. Enkele oude familiefoto’s bewijzen dat deze geruchten niet uit de lucht gegrepen zijn. Of dit vele verhuizen alles te maken had met zijn carrière in de suiker­ industrie dan wel met eigen rusteloosheid of een hardnekkige zin voor avontuur, weten we niet. Als laatste adres kennen we de rue Place Verte 2 in Blaton, waar hij op 9 december 1928 op 82-jarige leeftijd overleed. Zijn laatste rustplaats werd uiteindelijk Lotenhulle, waar zijn dochter Marie Joséphine als zuster Kostka in het klooster van O.L. Vrouw Presentatie ingetreden was.

61


Bijlage 1: de 20 kinderen van Charles Louis Démarré 1. Marie Louise Démarrez

° Meulebeke 18.06.1837

t Meulebeke 31.05.1842

2. Eugénie Démarrez

° Meulebeke 05.01.1839

t Lotenhulle 24.10.1912

x Ivo De Wulf 3. Ida Francisca Démarrez

° Meulebeke 26.12.1840

t Villers-la-Tour 07.06.1926

4. Ivo Démarrez

° Meulebeke 28.12.1842

t Forge-Philippe 14.05.1920

° Meulebeke 18.01.1845

t Borgloon 25.09.1921

5. Charles August Démarrez

x Euphrasie Sproelants 6 . Edouard Démarrez

° Meulebeke 23.09.1846

t Blaton 09.12.1928

x Maria Sylvina Hoebaers 7. Marie Louise Démarrez

0 Kanegem 23.08.1848

t Brugelette 16.08.1882

x Pierre Colin 8. Julia Démarrez

° Kanegem 02.11.1850

t Aarsele 17.01.1925

x Edmond Huyghe 9. Carolus Ludovicus Démarrez ° Kanegem 16.12.1852 10. Hypolitus Démarrez

° Kanegem 21.12.1855 x Maria Theresia Deschepper

11. Amelia Odilla Démarrez

° Kanegem 05.07.1858

+ Kanegem 23.05.1902 t Oostrozebeke 28.05.1938 xx Maria Leonia Lauwers t Kanegem 09.07.1925

x Alfons Poppe 12. Pollidor August Démarrez

° Kanegem 09.06.1859

t Kanegem 15.11.1919

x Leonie Mouton 13. Isidor Camil Démarrez

° Kanegem 29.07.1860

t Kanegem 31.12.1948

x Leonie D ’huygelaere 14. Marie Valérie Démarrez

° Kanegem 09.09.1861

t Kanegem 13.05.1952

x Jules Poppe 15. Marie Démarrez

0 Kanegem 30.06.1863

t Aarsele 26.03.1945

x Victor Warnez 16. Constantia Justina Emerentia Démarrez

0 Kanegem 12.09.1865

t Wingene 31.12.1936

x Jan Vanoverschelde

17. (mannelijk) Démarrez

0 Kanegem 30.12.1866

t Kanegem 30.12.1866

18. Allida Celina Démarrez

° Kanegem 11.09.1868

t Deloraine Manitoba

x Théophile Debruyne

(Canada) 02.04.1945

xx Jan Geldof 19. Modestus Josephus Démarrez 20. Marie Emelie Démarrez

° Kanegem 12.09.1869

+ Aarsele 21.03.1939

x Adèle Debruyne ° Kanegem 30.03.1873 x Franciscus Vanden Heede

62

t Aarsele 24.08.1938


Bijlage 2: inschrijvingen in Gembloux voor de periode 1861-1869 jaar

aantal inschrijvingen

Belgen

buitenlanders

1861 1862 1863 1864 1865 1866 1867 1868 1869

37 26 13 23 17 14 32 23 42

26 10 6 7 8 6 8 10 10

11 16 7 16 9 8 24 13 32

63


Geraadpleegde bronnen - Dekanaal Archief Tielt: Archief College Tielt - Gemeentelijk Archief Meulebeke: bevolkingsboeken en boeken van de Burgerlijke Stand - Les Archives de la Faculté des Sciences Agronomiques de l’Etat à Gembloux - Stadsarchief Tielt: bevolkingsboeken en boeken van de Burgerlijke Stand van Kanegem

Geraadpleegde werken - L’Institut Agricole de l’Etat à Gembloux. 1860-1910, Brussel, 1910 - Martens Pierre, Le domaine de la Faculté des Sciences Agronomiques de l’Etat à Gembloux, 1986

64


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

D LE COMPUTERS

Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93

& >4 R G EN T K

d r u k k e r i j

ESESnSS^ ccQQ b v b a

uw a p p e ltje voor d e dorst A T e K a b vb a

Tanghe Kris Markegemstraat 70 8720 Wakken

Ieperstraat 8 • Tielt Vinktstraat 5 •Aarsele

Tel. 056 60 22 47 Fax 056 60 98 70 desmetdhondt@pandora.be


bvha Drukkerij Desmel-Dhondk Wakken


5'oeloofi

ZootenJmlle 'Batehnij StraeteÀ

ü'w.WKV/!’

ucyiéfrf r O jrjT Jtract '

Icnuwerjr

Sldhoek

j. <oom

rum )

\1qS2

Aerxe<\

Kmir

m eaem ( fw / u ’/ldr/A* |

rW arkec/kfi i=rj 8qJOÏ __ WMt’ri/i’kefii’ :jfV

/

f

Warurbrut/ge

liruqqiAk"VM t’fa h en \« t

Waokein

/jyfe'astteryhrtiqcre de Abeeie :

T"

in q e ln i unster yNieuwen/fooe-

. *■* W

.H !

A fV i,,jh e .

den E tyBra/ibudeA ft ! lMfeulen-hdt

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift

3 8ste jaargang, nr. 2 —april - mei -juni io o y Afgiftekantoor 8700 Trelt


f7 S U P E R MA R K T f 7 -

meibloem

d

b

m

M

M

Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. 051 40 11 76

K a s te e ls tra a t 149 8 7 0 0 TIE LT Tel. 051 4 0 18 23

M ^ Ï Ï ^ D R a NKEK

Fax 051 4 0 51 9 3 w w w .d e m e i b l o e m .b e

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 0 5 1 40 64 35

BOEKHOUDING FISCALITEIT KMO-ADVIES

ALGEMENE ELECTRICITEIT

bvbaDebusschere E.&L. ir.

Maertens Management & Co bvba Bruggestraat 43 - 8700 TIELT

BIBF202315

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert .maertens @mmconline.be

Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Gecertificeerd installateur: domotica data- en netwerkbekabeling STUDIE-ADVIES-UITVOERING


D e R oeĂ” e

T r e ft

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 38ste jaargang, nr. 2 - april - mei - juni 2007 W ettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde

Frans Demeyer VAN PITTEM, OVER DE OUDHEID EN DE BIJBEL, NAAR ITALIË, DE KAUKASUS EN DE KOERILEN MET ‘STERKE JAN’ VAN CYRIEL CLAERBOUT p. 67-103

erevoorzitter: Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000

Voorzitter:

Frans Hollevoet HET VRIJ LAATSCHAP VAN DONSEGEM IN AARSELE p. 104-128

Bérénice VANRENTERGHEM Wingensesteenweg 84, 8700 Tielt Adressen van de auteurs:

Ondervoorzitter: Juul DESMET Roterijstraat 3, 8720 Wakken

FRANS DEMEYER Meensesteenweg 71/6 8800 Roeselare

Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever:

FRANS HOLLEVOET Bedevaartstraat 98 8700 Tielt

Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38

Redactieraad: Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D’Hulst, Berenice Vanrenterghem, Geert Vermeulen

Website: http://home.scarlet.be/roede-van-tielt

”De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 20,00 voor gewone leden, € 40,00 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt" mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

ïrjeren v West-Vlaanderen Door mensen gedreven

Bibliotheek & iototheek: Beernegem straat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak

Cartotheek: H azelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen]. Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Frans Demeyer

VAN PITTEM, OVER DE OUDHEID EN DE BIJBEL, NAAR ITALIË, DE KAUKASUS EN DE KOERILEN MET 'STERKE JAN’ VAN CYRIEL CLAERBOUT ‘Hedendaags wordt er veel geschreven uit den aard, uit het eigen leven van het volk. Sprookjes en spreuken, verhalen en liederen, alles wordt uit den mond van ons beeldende Vlaamsche Volk afgeluisterd en geboekt door geleerden en onvermoeibare zanters. Ik ook wil mijn steentje bijdragen. Reeds veel schoone verhalen werden opgeteekend door den Eerw. H. Joos, door Pol de Mont en anderen. Toch heb ik niet geaarzeld de volksverhalen van mijn streek, van het Thieltsche, in een boekje te staven, te meer nog daar bijna allen geheel nieuw en tot nu toe onuitgegeven zijn. Een groot deel dezer verhalen werden mij ter hand gesteld door mijne leerlingen, die ze bij de oude menschen van hun gebuurte gingen afluisteren. Aan allen die mij geholpen hebben zeg ik hier: hertelijk dank! Ik zend dit bundeltje sprookjes de wijde wereld in. Mochten zij den lezer aangenaam zijn.’ Dit is de program m averklaring van Cyriel Claerbout, een toen 24-jarige Pittem se onderw ijzer, am ateur-v o lk sk u n d ig e, als inleiding op zijn Sprookjes & Verhalen uit het Thieltsche, uitgegeven in 1899. Over deze m erkw aardige persoo n lijk h eid en in h et bijzo n d er over zijn sprookje Sterke Jan zal ik h et h iern a uitvoerig hebben.

Verantwoording Wat h iern a volgt, is de u itw erking v an een project, w aarm ee ik al jaren bezig ben. Het is een eigen b en ad erin g v an w ondersprookjes en sagen, die mij al sedert m ijn kindertijd in de dertiger jaren van de vorige eeuw onw eerstaanbaar in hun ban hebben gehouden. En waarover ik gedurende de laatste vijfentw intig jaar een en an d er heb opgestoken in geleerde boeken. Ik heb al gepoogd om d aar iets v an te laten afstralen in een p aar bij­ dragen in dit tijdschrift [De uitgestelde wraak van het hoevespook in de

67


68


aflevering maart-juni van de jaargang 1999 en Overal en bovenal in de aflevering december van de jaargang 2001). Het wondersprookje, dat ik hierna uitvoerig behandel, werd meer dan een eeuw geleden opgetekend uit de mond van een Pittemse of Tieltse verteller, maar gaat in zijn oorsprong terug naar een oeroud Indogermaans, wellicht Euraziatisch verleden. De vergelijking met een parallel sprookje, dat rond dezelfde tijd in de Westhoek werd opgetekend, wijst voorts op een bestaande West-Vlaamse mondelinge traditie, wat de bespreking van de desbetreffende vertelstof dubbel interessant maakt. Op hoop van zegen dan maar met deze nieuwe bijdrage, die meteen een hulde wil zijn aan een haast vergeten figuur, die een goede eeuw geleden een aantal unieke sprookjes heeft verzameld, die toen nog in de volks­ mond leefden in Tielt en Pittem. Waarmee hij meteen het bewijs leverde dat er ook in Midden West-Vlaanderen een rijke sprookjestraditie bestond. De specialist Hervé Stalpaert heeft een groot aantal van de door Claerbout gepubliceerde sprookjes overgenomen in zijn bekend verzamelwerk West-Vlaamse Wondersprookjes (zie verder).

Op speurtocht Hij werd al ontrukt aan de vergetelheid waarin hij dreigde weg te glij­ den: de onderwijzer Cyriel Claerbout (1875-1926). Maar hij kan niet los gezien worden van zijn bijna-naamgenoot de priester Juliaan Claerhout. Hun respectieve levenswegen hebben zich immers in Pittem gekruist, het heeft tussen hen meteen geklikt en het is tot een innige samenwerking gekomen onder die twee, vooral op pedagogisch gebied. Waaraan de merkwaardige volkskundige arbeid van Cyriel Claerbout alleen, als een zijloot is ontsproten. Twee postuum verschenen indringende studies in dit tijdschrift, die alle­ bei betrekking hebben op Pittem, zijn mijn eerste inspiratiebronnen geweest voor onderhavige bijdrage over Claerbout.n)(2) Door de inhoud en de stijl van de brief die de bisschop aan de Pittemse pastoor Karei Verschaeve (heeroom van Cyriel Verschaeve) richtte en die de auteur van het eerste artikel (zie noot 1) in extenso citeert, geeft de Brugse kerkvorst zich bloot als een vurige anti-daensist. D em eulem eester A. Bisschop Waffelaert ongerust over een kern van Daensisten in Pittem (1897), De Roede van Tielt, jg. 34, 2003, nr.3, p. 155-158 Dem eulem eester A. Pittems pastoor ontevreden over schoolbestuurder (1894-1908), De Roede van Tielt, jg. 34, 2003, nr.3, p. 145-154

69


Uit de tweede bijdrage (zie noot 2) blijkt anderzijds hoe de Pittemse pastoor op een achterbakse, onchristelijke manier aan het stoken was tegen priester Juliaan Claerhout, met de bedoeling hem als plaatselijke schoolbestuurder te laten vervangen door een vertegenwoordiger van de broeders Maristen - die in Pittem al een juvenaat (seminarie) hadden. Uit die twee bijdragen heb ik de relatie tussen de priester Claerhout en de onderwijzer Claerbout opgevist en ben ik terechtgekomen bij een lijvige studie, met encyclopedische allure, eveneens in de Roede van Tielt(3)4en bij een merkwaardige biografie141. De studie van de hand van Philippe De Gryse vermeldt het aantal publicaties van de priester Juliaan Claerhout (611) en die van de onder­ wijzer Cyriel Claerbout (9). In voormelde biografie van J. Claerhout komt ook de onderwijzer Cyriel Claerbout ter sprake. De auteur vermeldt zijn samenwerking met de priester Juliaan Claerhout op pedagogisch en didactisch gebied, zonder evenwel uit te weiden over zijn kortstondige activiteit als volkskundige, waartoe hij overigens door priester Claerhout werd gestimuleerd. J. Persyn beperkt er zich toe de publicaties van Claerbout als volkskundige te vermeld (blz. 251). De zeer geleerde en op uiteenlopende gebieden zeer bedrijvige priester Claerhout had tijdens zijn bijna zeventienjarig verblijf in Pittem (18941911) als schoolbestuurder een bediening sine cura (een ambt met weinig of geen zorgen) en dit tussen een vorig onderpastoorschap en een daaropvolgend pastoorschap in. J. Persyn waagt zich niet aan veronderstellingen over de wel zeer uit­ zonderlijke benoeming van de pas 35-jarige priester Claerhout aan het hoofd van een schooltje met nog geen 200 leerlingen. Als algemene regel was de titularis van de hoogste klas meteen het schoolhoofd. Ik denk dat het bisdom van oordeel was dat de weliswaar zeer begaafde, maar pas negentienjarige, pas afgestudeerde en onervaren Cyriel Claerbout, meteen aangesteld als titularis van de hoogste klas, wel wat ruggensteun kon gebruiken. Terwijl men voorlopig niet goed weg wist met de geleerde, al bekende priester-archeoloog Juliaan Claerhout, die enigszins te vergelijken was met de wereldvermaarde Franse archeo­ loog, l’abbé Breuil. Niettemin bleef priester Claerhout veel langer dan nodig was school­ bestuurder in Pittem. Totdat hij pastoor werd te Kaaster, waar hij bleef 3 4

De Gryse Ph., Streekgenoten met de pen, De Roede van Tielt, jg. 15, 1984, nr.3-4 (bijna 200 blz.). Persyn J., Juliaan Claerhout (1859-1922), Gemiste kans o f menselijk tekort? A ntwerpen-A m sterdam , 1975, o.a. blz. 116-122.

70


tot aan zijn overlijden. Ik veronderstel dat men hem op zijn post in Pittem liet opdat hij voort zijn talloze nevenactiviteiten zou kunnen ont­ plooien. In dit verband wil ik alleen maar verwijzen naar de meer den 600 publicaties van zijn hand, die Philippe De Gryse heeft kunnen opsporen. Priester Claerhout behoorde voorts tot de schare die in Guido Gezelle hun ‘Heer ende Meester’ erkenden. Naast zijn belangstelling voor de archeologie - waardoor hij als het ware bezeten was - deelde hij in elk geval Gezelles levendige belangstelling voor de folklore, de volkscultuur, de landelijke bouwstijl, de toponymie. Hij werkte voorts mee aan meerdere tijdschriften, zoals Rond den Heerd, door Gezelle opgericht, en aan Biekorf, in de kring rond Gezelle ontstaan. Bovendien was hij letterkundig aangelegd en liet hij een paar niet onaardige gedichten het daglicht zien.|5) Priester Claerhout was in elk geval in zijn functie van schoolbestuurder en met zijn activiteiten als archeoloog een vreemde eend in de priesterlijke bijt van zijn tijd. Zowel A. Demeulemeester als J. Persyn beklemtonen dit. Dat verklaart ook enigszins de wrokkige houding van de Pittemse pastoor Verschaeve. Hij wilde hem echt uit Pittem weg.*(6) Het is wel zeer merkwaardig dat het kortstondige optreden van bisschop Waffelaert tegen een kern van daensisme in Pittem, blijkbaar geen verdere gevolgen heeft gehad. Aangezien de drie betrokken perso­ nen, priester Claerhout, meester Claerbout en koster Jules Veys, der dritte im Bunde van dit merkwaardige trio, ongehinderd hun gang kon­ den blijven gaan: ze richtten nog vóór het einde van de eeuw in Pittem drie daensistisch geïnspireerde sociale verenigingen op. Er werd hen blijkbaar geen stro meer in de weg gelegd.(7) De kortstondige activiteit van de jonge Cyriel Claerbout als volkskundige in Pittem, moet tegen deze achtergrond worden gezien. Men kan die anders niet begrijpen. Want priester Claerhout moedigde hem aan op dat vlak en koster-drukker Veys werd zijn uitgever. Met dien verstande dat dit drietal - zoals net vermeld - ook nog op het sociale vlak samen­ werkte. En dat de priester-schoolbestuurder-archeoloog Claerhout en de Zie voorm elde biografie van J. Persyn (gegevens ter zake over verschillende hoofd­ stukken verspreid). Zie noot 2. Arickx V., Een onbekend West-Vlaams folklorist - Cyriel Claerbout (bendelede 1875 Pittem 1926), Biekorf, jg. 55, 1954, blz. ö4

71


onderwijzer-landbouwdeskundige-volkskundige Claerbout ook samen­ werkten bij de uitgave van een paar schoolboekjes ten behoeve van het naschools onderwijs dat overal te lande in de zondagsscholen werd ver­ strekt. Bovendien gaf priester Claerhout bij drukkerij-uitgeverij Veys nog een aantal werken van wetenschappelijke, didactische en folkloristische aard uit.™ Ik vermoed dat de begaafde jonge onderwijzer Cyriel Claerbout, die kort vóór priester Claerhout in Pittem was aangekomen en al meteen als titularis van de hoogste klas was aangesteld, wellicht de beslissende factor is geweest om het vertrouwen van het bisdom in de activiteiten van het trio Claerhout-Claerbout-Veys te herstellen. Priester Claerhout was in de ogen van het bisdom al verdacht wegens zijn sociaal bewogen verleden191, terwijl koster Veys doorging voor een rasechte daensist.1101 Meester Claerbout was daarentegen op dit vlak een onbeschreven blad. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat een onderwijzer op een katholieke school in die tijd (en nog lang daarna), alsook de koster, door het bisdom scherp in het oog werden gehouden om na te gaan of hun levenswandel wel strookte met al de regels die door de regerende bisschop zelf tot in de puntjes werden uitgevaardigd. En dat was zeker het geval voor bisschop Waffelaert die toen in Brugge aan de macht was. Zijn relatie met Guido Gezelle was toen wel bijzonder nauw, zelfs vriendschappelijk te noemen.1111 Het is dus mogelijk dat Gezelle voor zijn pupil priester Claerhout en onrechtstreeks voor koster Veys en meester Claerbout tussenbeide is gekomen om de plooien glad te strijken. Hoewel hijzelf op sociaal vlak paternalistisch en aartsconservatief was.1121 Anders is het haast niet te verklaren waarom de felle uitbarsting van voornoemde bisschop in zijn brief van 30 november 1897 aan de Pittemse pastoor Verschaeve, achteraf gezien slechts een storm in een glas water bleek te zijn.89102(13) De jonge, onervaren onderwijzer Cyriel Claerbout zou in Pittem geen sprookjes hebben verzameld en dus geen belangrijke bijdrage hebben 8 9 10 11 12 13

J. Persyn, op. cit., blz. 85 en 251 Persyn J. op. cit., blz. 74-84 Zie noot 1 Vanderplas M., Mijnheer Gezelle, biografie van een priester-dichter (1830-1899), Lannoo-Anthos, 1991, blz. 535 en vgl. Vanderplas M., op. cit., blz. 529 Zie noot 1

72


geleverd tot de West-Vlaamse volkskunde, mocht zijn mentor, priester Claerhout, als gevolg van de inquisitie van bisschop Waffelaert en/of de drijverijen van pastoor Verschaeve, uit Pittem verwijderd zijn geweest. Priester Claerhout is immers in Pittem gebleven tot in 1911. Meester Claerbout is er onderwijzer (en schoolhoofd na 1911) gebleven tot aan zijn dood in 1926. Intussen was hij uitgegroeid tot een geprezen en ach­ tenswaardige persoonlijkheid.

Claerbout, een begaafde jongeman Cyriel Claerbout zag het levenslicht in Lendelede in 1875. Hij deed schitterende studies aan de Normaalschool in Torhout en behaalde er het diploma van onderwijzer in 1894 als laureaat van zijn klas. Een paar maanden later werd hij - zoals al vermeld - al aanvaard als onderwij­ zer voor de hoogste klas in de Aangenomen Lagere Jongensschool aan de Doelstraat in Pittem - de gebouwen zijn thans afgebroken en ver­ vangen door een parking en enkele woonhuizen. Een paar maanden later werd priester Juliaan Claerhout benoemd als bestuurder van die­ zelfde school. Priester Claerhout werd zo dus de chef van meester Claerbout. De Pittemse zondagsschool die aan de voormelde lagere school was ver­ bonden, was zeer belangrijk: men verstrekte er voortgezet onderwijs aan oudere jongens en meisjes, na het einde van de toenmalige school­ plicht, soms tot op twintigjarige leeftijd, en dat vooral op landbouwge­ bied. Daarom heeft Cyriel Claerbout ervoor gezorgd dat hij twee jaar later een bijkomend diploma als landbouwkundige verwierf, bij middel van zelfstudie en het volgen van zomercursussen in Gent.1141 De landbouw vormde toen nog een zeer belangrijk onderdeel van de nationale economie. Vanaf 1989 werden er van overheidswege een aan­ tal ondersteunende maatregelen in het leven geroepen die onder meer de oprichting beoogden van Provinciale Landbouwraden en daarbij aansluitende regionale zogenaamde Landbomvcomicen. Daarin zou Cyriel Claerbout weldra een voorname rol spelen.1151145

14 15

Arickx V., o. c., blz. 61 Van Acker L., Nog over Meester Claerbout uit Pittem, Biekorf, jg. 56, 1955, blz. 120-121

73


Voorts was Cyriel Claerbout, samen met de vermaarde landbouw­ deskundige Félix De Keyser uit Tielt, de auteur van een schoolboek over de landbouw. “6,(17) Cyriel Claerbout was aldus, na enkele jaren verblijf in Pittem: - onderwijzer in de hoogste klas en, na het vertrek van priester Juliaan Claerhout, ook nog schoolhoofd - lesgever in de zondagsschool - betrokken bij het beheer van de voormelde sociale verenigingen - betrokken bij voormelde officiële landbouworganisaties, waardoor hij in heel midden West-Vlaanderen vaak als een bekwame voor­ drachtgever optrad. Voorwaar een zeer begaafde persoon en een harde werker, die schielijk overleed in 1926, amper 51 jaar oud. Zo is het te begrijpen dat hem na zijn drukke werkdagen geen tijd meer overbleef voor zijn hobby als volkskundige, hobby die hij in Pittem had beoefend tijdens de eerste jaren van zijn onderwijzersschap. Hoe kwam hij nu tot die - weliswaar kortstondige - activiteit? Volgens zijn eigen getuigenis bestond er bij hem al een sluimerende belangstelling voor volksvertelsels als gevolg van de verhalen van zijn grootvader tijdens zijn prille kindertijd.ll8) Priester Claerhout, zijn schooldirecteur, met wie hij op andere gebieden al nauw samenwerkte, zoals hierboven al aangetoond, wakkerde deze belangstelling aan.We zegden het al: priester Claerhout was op zijn beurt een volgeling en vriend van Gezelle, die met alles en nog wat was begaan, als het maar verband hield met het West-Vlaamse volksleven. Bovendien was Claerhout een vlijtige medewerker aan Biekorf. Hij bracht meester Claerbout in contact met dat tijdschrift. Claerbout werd al snel een toegewijde lezer ervan, waardoor zijn al bestaande belang­ stelling voor de West-Vlaamse volkskunde en vooral voor het volks­ vertelsel nog toenam. Hij kende al enkele uitgegeven verzamelingen, o.m. die van A. Joos, P. De Mont en A. De Cock.1 6178(19) Aangespoord door deze voorbeelden en daarbij begeleid door priester Claerhout met zijn geoefende wetenschappelijk geest, liet Claerbout zijn leerlingen de sprookjes, sagen en legenden, die zij thuis of in hun omgeving hoorden vertellen, afluisteren en opschrijven, waarna hij ze 16 17

18 19

Arickx V., o. c., blz.65. Van Acker L., Félix De Keyser (Tielt 1857-1927), Biekorf, jg. 102, 2002, blz. 271-276. Die Félix De Keyser speelde ook een rol bij de oprichting in 1897 van de Spaar- en Leengilde van Thielt. Zie Ph. De Gryse, 100 jaar banken en bankiers in Tielt, KBC, Tielt, 2005, 15 blz. Stalpaert H., o. c., blz. 31 Arickx V., o. c., blz. 62-63

74


zelf wat bijschaafde en in behoorlijk Nederlands - zeker geen Gezelliaans - omzette. Hij liet ze vervolgens drukken en uitgeven bij de Wwe Veys-David in Pittem. Zij was de moeder van voornoemde koster Jules Veys: in 1890 was haar man Edward overleden, zij zette de zaak voort met de medewerking van haar zoon Jules. Zo zijn er meerdere uitgaven bekend, die telkens op honderden exemplaren werden gedrukt. Zij vonden vooral afname als prijsboekjes in de scholen en waren op een bepaald moment haast niet meer te vinden.™ Gelukkig maar dat er zich in de bibliotheek van De Roede van Tielt een exemplaar van beide publicaties bevindt! Bij de uitgave van deze bundeltjes heeft de nauwe samenwerking van het driemanschap Claerhout-Claerbout-Veys dus ten volle gespeeld! Wellicht een unicum op een West-Vlaams dorp, meer dan een eeuw geleden. De drukkerij-uitgeverij Veys gaf nog andere werken uit. - een paar schoolboeken van de hand van Claerhout en Claerbout - verscheidene werken van de hand van Claerhout alleen (didactisch, archeologisch, volkskundig).20(21) De uitgaven vermeld in de noot 20 omvatten ook enkele bijdragen die geen sprookjes zijn, in de betekenis die we straks zullen toelichten. Maar de 17 stuks, uit de oorspronkelijke publicaties van Cyriel Claerbout, die door Hervé Stalpaert in zijn verzamelwerk werden opge­ nomen, zijn wel degelijk sprookjes. Met 17 op 83, d.i. ruim 20 %, is Claerbout dus flink vertegenwoordigd in Stalpaerts werk! In de inleiding op zijn boek schrijft Stalpaert over Cyriel Claerbout dat hij ‘in zijn verzameling vooral een reeks unicums uit de West-Vlaamse overlevering gered heeft en totaal onbekende lezingen voor het nage­ slacht heeft bewaard’. In dezelfde inleiding (op blz. 30-31) luidt het nog als volgt: ‘In het overzicht over de West-Vlaamse sprookjesbundels, in 1946 bij de aanvang van onze belangstelling voor het volksvertelsel gepubliceerd, moesten we laconisch opbiechten: Claerbout’s bundeltje hebben we nog steeds niet ontdekt, ook na naarstig zoeken in belangrijke verzamelingen Westflandrica. Gelukkig, 30 jaar later kan deze bekentenis vervallen. Éénmaal hebben we deze zeldzaamheid kunnen ontlenen uit de verza­ meling van V. Arickx, die, zelfvan Pittem afkomstig, het bundeltje bleek te bezitten. Een kleinere, nog minder bekende reeks afzonderlijke bun­ deltjes van Claerbout bleek te bestaan en werd ons ter hand gesteld. Maar zo zeldzaam is dit alles wel, dat onlangs in een plaatselijke kring 20 21

Zo bijvoorbeeld Sprookjes en verhalen uit het Tieltsche, Pittem, 1899 en Nieuwe reeks korte verhalen, Pittem , 1899-1900. Persyn J., op. cit., blz. 85 en 151

75


76


niemand het bundeltje volksvertelsels uit het Tieltse kende. Zo zeldzaam worden in onze gewesten de boekjes, ooit op prijsuitdelingen weggeschonken voor uitmuntendheid, goed gedrag en zeden.’ Toch werden Cyriel Claerbouts sprookjes al eens vóór 1946 in een ver­ gelijkend sprookjesonderzoek betrokken.1221 Men kan zich de vraag stellen waarom de unieke sprookjesverzamelingen van Cyriel Claerbout een paar tiental jaren na zijn dood haast niet meer te vinden waren. De voornaamste reden zal wel zijn geweest dat hij zijn volkskundige activiteit na enkele jaren heeft stopgezet en dat hij boven­ dien geen heruitgaven van zijn merkwaardige bundeltjes heeft gebracht.

Een vergelijking Men kan zich ook de vraag stellen of er rond dezelfde tijd in de streek geen gelijkaardige publicaties als die van Cyriel Claerbout werden uit­ gegeven. Het antwoord is bevestigend aangezien de drukker-uitgever P. Pollet-Dooms in Tielt al in 1893 een uitgave bezorgde van OudVlaamsche Zeisels en Vertellingen, afgehorkt en opschreven door J. Leroy (J. Leroy was toen onderpastoor in Staden). Een exemplaar ervan bevindt zich in het archief Joris Lannoo bij de gelijknamige uitgeverij in Tielt. Ik ben deze inlichting, alsook een paar van de volgende gegevens over de destijds vermaarde pastoor Leroy, verschuldigd aan Adiel Van Daele uit Tielt, waarvoor mijn beste dank. Jules Leroy (1858-1939), geboren in Haringe, was in 1893 al niet meer aan zijn proefstuk toe op het gebied van publicaties. Hij begon daarmee immers al vanaf 1890 in Rond den Heerd en in Biekorf. Zo kwam hij in contact met Gezelle, die hem begin maart 1893 in een wetenschappelijk ondersteunde brief aanspoorde om zijn in Biekorf gepubliceerde bij­ dragen in een eerste verzamelbundel uit te geven. Die brief van zijn ‘Heer ende Meester’ zou voortaan al zijn daaropvolgende publicaties als een waarmerk vergezellen. De gelegenheid wordt ons hier geboden om een vergelijking te maken tussen de echte sprookjes en de vermaarde Zeisels en Vertellingen van pastoor Leroy, die in de loop van de jaren een ongehoord succes kenden. Dat is te verklaren doordat de auteur gedurende bijna een halve eeuw op zijn manier zeer actief met die materie is bezig gebleven en de uit­ gave en heruitgave van zijn werken op de voet heeft gevolgd. Een uit­ gesproken commerciële flair is hem in dit verband niet vreemd geweest.2 22

De Meyer M., Vlaamse sprookjesthema’s, Leuven, 1942, Uitg. Koninklijke Vlaamse Academie, aangehaald door Arickx V. in o. c., blz. 63

77


Leroy is wellicht nog meer bekend door zijn twee schelmenromans: Karei de Blauwer en Pieter de Pensejager. Net als priester Juliaan Claerhout behoorde priester Jules Leroy dus tot de school van de uit­ zonderlijk begaafde Guido Gezelle, van wie wij zijn West-Vlaams taal­ particularisme, zijn vinnig en venijnig ultramontanisme en zijn fundamentalistische behoudsgezindheid op sociaal gebied, na al die jaren niet kwalijk meer mogen nemen. Terloops vermelden we nog dat de uitgeverij Familia et Patria in Kortemark/Handzame nog in 1985 zorgde voor een heruitgave van de twee romans van Leroy . De Tieltse uitgeverij Lannoo heeft na de eerste wereldoorlog het roer overgenomen voor de publicatie van voormelde Zeisels en Vertellingen, eerst in pocket-edities avant la lettre en later in hard cover. Lannoo bracht daarvan vier uitgaven, de laatste ervan stamt uit 1943. Als er iemand is die het gewone West-Vlaamse volk heeft leren lezen, dan is het wel pastoor Leroy geweest. Hij wilde zijn lezers goede, zelfs stichtende lectuur bezorgen. ‘Hij miste iedere volkskundige scholing en het is nooit zijn bedoeling geweest alleen volkskundig werk te verrichten’, schrijft Hervé Stalpaert in de inleiding tot zijn Westvlaamse Wondersprookjes (blz. 26). Eigenlijk heeft Leroy maar weinig zuivere sprookjes gepubliceerd. Wat hij bracht, zijn vaak sagen en legenden of een vermenging van sagen, legenden en sprookjes. Geregeld bezondigt hij zich ook aan de inlassing van een zuivere anekdote of van een grappig verhaal dat zich in zijn tijd afspeelt. Specialisten ter zake hadden nogal wat kritiek op zijn werkwijze. Hij heeft zijn verhalen wel voor een stuk uit de volksmond opgetekend (afgehorkt, zoals hij het zelf verwoordt). Maar hij heeft ze vaak met veel verbeelding literair herwerkt. En zo is hij er wonderwel in geslaagd om aan zijn lezers boeiende lectuur te bezorgen - wat zijn uitgangspunt was. In de inleiding tot zijn verzamelwerk bespreekt Hervé Stalpaert uitvoerig de verdiensten van Leroy, maar in zijn werk zelf neemt hij geen enkele vertelling of verhaal uit diens overvloedige publicaties op. Pastoor Leroy werd destijds wel in lyrische bewoordingen opgehemeld door priester Juliaan Claerhout. (H. Stalpaert, o. c., blz. 25) Wie de geheimzinnige sfeer, de huiveringwekkende geur van een echt uit de volksmond opgetekend sprookje wil opsnuiven, leze in het werk van Stalpaert (blz. 175-180) Wit Karlientje en zwart Karlientje, voor het eerst in Brugge uitgegeven in 1889. En vergelijke dan dat meesterwerkje met een willekeurig stuk uit de Zeisels en Vertellingen van Leroy... 78


Onder dit hoofdstukje wil ik ook melding maken van Hector Claeys (Oedelem 1855-Kanegem 1925), leraar aan de Rijksmiddelbare School van Nieuwpoort en achtereenvolgens onderpastoor in Leffinge en pastoor in Brielen en in Kanegem. Hij schreef een twintigtal heiligen­ levens, o.a. over Sint Bavo, patroonheilige van de kerk van Kanegem. Van hem zijn ook nog een aantal verhalen en vertellingen gekend (zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, vermeld in noot 3). De Roede van Tielt heeft in haar bibliotheek een zeldzaam exemplaar van zijn Legenden & Verhalen, in 1900 als tweede druk uitgegeven bij de We Veys-David in Pittem. De auteur kreeg al in 1887 de toelating van het bisdom voor de eerste druk, aangezien de desbetreffende verzameling ‘niets behelst dat aan de leeringe der H. Kerk & aan de goede zeden tegenstrijdig is’, zoals vermeld achteraan de tweede druk. Het werk bevat 22 bijdragen, die men in de brede zin van dat begrip als legenden kan betitelen. Een aantal daarvan baden helemaal in de hagiografische sfeer. Een tweede reeks heeft betrekking op onze oude Vlaamse geschiedenis en is vaak strijdend (maar ook uitgesproken katholiek) Vlaams. Men zou kunnen gewagen van de Vlaamse helden­ tijd. Maar Hector Claeys is zeker geen volkskundige, zelfs niet in de afgeleide betekenis van het begrip, die wel op pastoor Leroy toepasselijk is. Hij heeft zeker geen ‘zeisels afgehorkt en opgeschreven’ uit de volksmond. Want hij steunt grotendeels op schriftelijke bronnen - die daarom nog niet overeenstemmen met de geschiedkundige werkelijkheid. In die legenden van hem is er soms wel een dosis sage gemengd (in de betekenis die ik verder zal uiteenzetten). Maar in zo’n geval komt er altijd een heilige of zelfs de Moeder Maagd in hoogsteigen persoon bij te pas om weer orde op zaken te stellen. En van enige sprookjessfeer is er nooit sprake. Hector Claeys schrijft voorts behoorlijk algemeen Nederlands, zonder Gezelliaanse invloeden. En soms kan hij echt ontroeren. Deze legenden zijn nu nog leesbaar. Ik heb melding willen maken van deze auteur om hem in al zijn bescheidenheid enig reliëf te geven tegenover de veel bekendere en meer schitterende Leroy. En ook om aan te tonen dat een kleine, ambachtelijke, landelijke drukkerij meer dan een eeuw geleden in staat was om werken van uiteenlopende aard uit te geven. De eerste uitgave van Legenden & Verhalen verscheen daar al in 1887, wanneer we voort­ gaan op voormelde bisschoppelijke toelating.

79


ONDERPASTOOR & LE E R A A R AAN ’s R I JK S MIDDELBARE SCHOOL TE NIEUPOORT. # =o=

T weede ■----- .

U itgave.

cc>5 » C O g »

=0=

■■

» C*>

é

P IT T H E R .

W° Veys-David, Drukker-Uitgcvor. \ 1900

80


Sprookje - sage - mythe - legende ? Volgens van Dale is de sage een overgeleverd volksverhaal, veelal de vrije bewerking van een historische gebeurtenis, met name uit het heldentijdperk - van het sprookje te onderscheiden doordat zij aan tijd en plaats gebonden is en van de mythe, doordat zij geen geloofs­ opvattingen of -stellingen of zedelijke waarden poneert. Zo zou de aanvang van een door mij uitgedacht sprookje als volgt kunnen luiden: ‘Er was eens heel lang geleden in een land zeer ver van hier, een vrouw, die tovergaren kon spinnen. Dat was dubbel gesponnen of getwijnd garen, dat daarom twijndraad wordt genoemd. Maar iedere keer dat ze een spindel vol gesponnen had, sprak ze er een toverspreuk over uit, waardoor die reeds sterke twijndraad zo sterk werd als staal en men er haast onzichtbare netten kon uit weven om er zeemonsters mee te vangen. Op zekere dag ...’ In het sprookje worden tijd en ruimte vaak samengeperst zoals in een sciencefictionfilm. De honderdjarige coma van de Schone Slaapster flitst eigenlijk in een oogwenk voorbij, want ze heeft haar jeugd en schoon­ heid ongerept bewaard in het betoverde kasteel, waar iedereen zijn onderbroken werkzaamheden herneemt van zodra de sprookjesprins haar heeft wakker gekust. In talloze sprookjes kan de held tijdens de zogenaamde ‘magische vlucht’ in een oogwenk onmetelijke afstanden overbruggen, over bergen, dalen, vlakten, rivieren, wouden en zeeën heen. Iets in de aard van de vliegfantasieën, die men soms in een droom ervaart. Het sprookje weerspiegelt vaak het verlangen van de mens om tijd en ruimte volledig naar zijn hand te zetten. Naar mijn oordeel leunt het sprookje, in zijn oorspronkelijke vorm, dicht aan bij het animisme (het geloof dat alles bezield is) van de primitieve jagers- en verzamelaars­ cultuur uit de steentijd - toen de oermens geloofde dat hij die bezielde omgeving zijn wil kon opleggen met bezweringen en rituelen. Het angstaanjagende, bevreemdende, umheimische is voorts het kenmerk van veel sprookjes. Zoals in Hansje en Grietje, die door hun harteloze ouders het woud worden ingestuurd en helemaal aan hun lot over­ gelaten. Of zoals in het hierna besproken sprookje, Sterke Jan, waar de sprookjesheld in een onbewoond kasteel belandt en daar aan tafel zittende lijken aantreft, die bij de minste aanraking tot een hoopje stof ineenstuiken. En zoals in het voormelde Wit Karlientje en Zwart Karlientje, waar o.a. het bloed en de vermorzelde vleesresten van hun boze moeder in het water aan komen drijven. 81


Zoals gezegd, verschilt de sage van het sprookje doordat de eerste steunt op een echte gebeurtenis, of een gebeurtenis waarvan de echt­ heid in het verhaal wordt vooropgesteld. De bepaling die van Dale van de sage geeft: veelal een vrije bewerking van een historische gebeurtenis uit de heldentijd, voldoet niet meer, wanneer men er het recent ver­ schenen werk (Davidsfonds, 2005) van prof. Stefaan Top Op verhaal komen. West-Vlaams sagenboek - waarin 335 sagen zijn opgenomen op naslaat. De daarin opgenomen sagen stammen immers niet uit een nevelig verleden, maar zijn meestal gebaseerd op een gebeurtenis die zich volgens de verteller in een vrij recent verleden heeft voorgedaan. ‘De bazinne van de herberg Driewegen langs de Brugse bane, tussen de Posterie en De Sneppen, was een heks. Want ze kon de zwinkels van de paarden van de voermans met een toverspreuk doen springen. Dat was nog vóór de oorlog van ’14-’18, als er nog veel voermans langs die bane reden. En toen ze nog jong en snel was. Ze deed dat om de voermans voor haar herberg te doen stoppen, zodat ze aldaar veel geld zouden verteren met bier en jenever te drinken. Als ze bij haar al hun geld hadden verdaan, vermaakte ze de kapot gesprongen stringen met twijndraadjes, zodat ze weer verder konden rijden.’ Dit is de korte samenvatting van een sage die niet uit voormeld werk komt, maar die mijn grootvader langs moederszijde, Karel Rigole (18591943), mij kort vóór de tweede wereldoorlog heeft verteld. Ik herken daarin het schema van de overgrote meerderheid der sagen opgenomen in de verzameling van St. Top. Deze sagen zijn kort van stof en bevatten vaak nauwelijks een verhaal. Ze beginnen met het uiteenzetten van een of andere tegennatuurlijke situatie of gebeurtenis, die naderhand in de natuurlijke staat of normale verloop worden hersteld. In de sage van mijn grootvader is het de tovenares zelf, die de touwtjes volledig in handen heeft, aangezien zij­ zelf betovert en onttovert. Beelzebuk (volksetymologische vervorming van de bijbelse Beelzebub of Satan), zo voegde mijn grootvader eraan toe, had haar dat geleerd om haar veel geld te laten verdienen. Als tegenprestatie had ze daarvoor haar ziel aan hem verkocht. In praktisch alle 335 sagen verzameld door prof. St. Top wordt de natuur­ lijke toestand, die even uit zijn voegen is gerukt, vrij vlug weer hersteld, meestal door een tweede bovennatuurlijke tussenkomst, die vaak bestaat in een bezwering door een soort tovenaar of tovenares, een magische handeling (herstelling met tovergaren, zoals in het voorbeeld hierboven) of door een belezing (tussenkomt van een kerkelijk bedienaar). Tijdens mijn kindertijd moesten veel onverklaarbare situaties ‘belezen’ of ‘gediend’ worden. Het dagelijkse leven was dus in zekere zin nog gebonden aan bezweringen en rituelen, een overblijfsel uit de oertijd van onze cultuur. 82


‘Daar is kwaad mee gemoeid’, zei men. ‘Men moet daarmee bij de paters van Tielt gaan. Die kunnen dat belezen.' De sage verwijst bovendien naar een welbepaalde locatie, waar de des­ betreffende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De betoverde hoeve wordt vaak met naam en toenaam vermeld: Het Goed ter Lucht, De Roo Poorte, De Blauwe Hoeve... Soms wordt zelfs de familienaam van de pachter vermeld. Een verwijzing naar een concreet tijdperk zal voorts meestal niet ontbreken (zie mijn hierboven samengevatte sage). Het verschil met het sprookje, dat van alle tijden is en zich overal kan hebben afgespeeld, springt daardoor direct in het oog. Het sprookje kent dan ook vaak een internationale uitstraling, terwijl de sage aan een plaats gebonden is. De sage doet geregeld een beroep op bedienaren van de kerk (paters of pastoors) om de zaak te belezen. In het zuivere sprookje daarentegen komen er geen bedienaren van de christelijke eredienst aan te pas. Er komen evenmin heidense góden of godinnen in voor, die ‘mirakels’ ver­ richten. De sprookjesheld/-heldin is op zichzelf aangewezen en op de bijstand van menselijke of dierlijke helpers. Voor de tussenkomst van godheden moet men zich wenden tot de Griekse, Romeinse, Keltische en Germaanse mythen. Dit neemt niet weg dat bepaalde sprookjes in de loop der tijden in de mond der vertellers, a.h.w. gekerstend werden. En dat er in bepaalde sprookjes soms ook nog invloeden zijn aan te wijzen van Germaanse godheden. De christelijke legenden (zie hierna) en de Germaanse overlevering (onze al bekeerde voorouders hebben nog lang gezworen bi Loo en bi Woen) hebben invloed op de vertellers uitgeoefend. Van deze Germaanse invloed zijn nog sporen te vinden in bepaalde sprookjes, zoals in dat van ‘Waarom Haat-en-Nijd nog leeft’, dat voorkomt in voormeld verza­ melwerk van Stalpaert (blz. 126-128) en waarin de góden Wodan (Woen) en Loki (Laai) even verschijnen. Eigenaardig genoeg komen die­ zelfde twee godheden ook voor in een oeroud Germaans verhaal (zie verder). In talrijke sprookjes en ook in sagen komen vaak vaste uitdrukkingen en opgelegde handelingen voor, die als bezweringsformules of als rituelen moeten begrepen worden. Zoals: ‘over al en boven al’, die de held uitspreekt vooraleer hij doorheen het luchtruim gaat vliegen. ‘Waar mijn makke valt, zal er land zijn’, dat de zogenaamde Duitse schaper (sjamaan) uitspreekt, eer hij zijn herdersstaf vooruitgooit in de watervloed, die een betoverde hofstede heeft overspoeld. Wanneer men zoiets leest, mag men er bijna zeker van zijn dat de ver­ haalstof oeroud is. 83


Terloops wil ik nog vermelden dat de talrijke opgetekende volksver­ telsels, waarin Duitse schapers een rol spelen geen sprookjes, maar sagen zijn. In dit bestek kan ik evenwel niet dieper ingaan op deze zeer boeiende, typisch West-Vlaamse aangelegenheid. Deze primitieve oorsprong van ritueel en bezwering, is nog terug te vinden in bepaalde Germaanse mythen, waarin godheden zich zonder veel gezag of voorkomen onder de mensen mengen en zich soms door de sterfelijke mensen, die als sjamanen optreden, laten bezweren en overmeesteren. Dat duidt erop dat deze godheden oorspronkelijk natuurgeesten waren, die men naar zijn hand meende te kunnen zetten door een vaste bezweringsformule uit te spreken. Niet alles is dus heel netjes afgelijnd. Sommige sagen kunnen immers zo uitgesponnen zijn dat ze op sprookjes gaan lijken. Noch het sprookje noch de sage maken er aanspraak op een allesom­ vattende verklaring te geven van het ontstaan van de wereld en de mensen en waarom bepaalde gebeurtenissen, waarin hogere machten om de haverklap tussenbeide komen, zich zus of zo en niet anders hebben voorgedaan. Dat was wel de taak van de mythen, die in ver­ halen daarover een beeld trachten op te hangen voor de mensen, die zijn beginnen nadenken over de oorsprong van de dingen en over hun uiteindelijke bestemming. Zo heeft iedere cultuur haar mythologie: een soort van prétheologie en zelfs van préfilosofie. De voorstelling van de aarde bijvoorbeeld als een levend wezen, als Gaia, die lijdt onder de kolonisering door de mensen - een zeer vertrouwd begrip heden ten dage - stamt uit de Griekse Oudheid. Anderzijds komen er in de mythen soms zuivere sprookjeselementen voor, zoals het optreden van een sprekend paard in de Ilias (boek 19, vv. 401-424) en Herakles in de rol van drakendoder (zie verder). Daaruit moet men wel besluiten dat bepaalde mythen aan de basis liggen van bepaalde sprookjes. Ik breng nu het spinnen, dat ik hierboven al als een sprookjes- en sagenmotief heb vermeld, in verband met de mythe en namelijk met een passage uit de Odusseia van Homeros waarin de jonge Telemachos, op zoek naar zijn vader Odusseus, in de burcht van de Spartaanse vorst Menelaos terechtkomt. Daar komt diens vrouw, de destijds overspelige maar thans boetvaardige Helena, uit haar hoge, zoetgeurende kamer afgedaald, gelijkend op Artemis, de godin met het gouden spinrokken. Ze gaat neerzitten naast haar eigen spinrokken van zuiver goud, waar­ rond wol van blauwviolet is gewonden en naast een zilveren naai­ mandje op wieltjes, gevuld met fijndradige garens (Boek 4, vv. 120135). Dat klinkt echt sprookjesachtig en zou uit dit verhaal kunnen worden gerukt om Helena tovergaren te laten spinnen. Ze zit er immers helemaal 84


klaar voor! Maar de vergelijking met de godin Artemis (Diana), zou dan weer misstaan in een sprookje, dat los staat van iedere religieuze ver­ wijzing of verband. Bovendien wordt Telemachos op zijn zoektocht voortdurend vergezeld door zijn schutsgodin Athena, die ook dit tafereel van uit de achter­ grond gadeslaat. En we weten uit de Ilias dat Athena een dodelijke haat heeft gezworen tegen Afrodite, de schutspatrones van Helena. Maar de dichter van de Odusseia kan het toch niet laten om even een sprookjes­ achtige sfeer te scheppen rondom de sterfelijke Helena. Wat tevens van zijn meesterschap getuigt. In de Odusseia komen er trouwens nog aan­ zetten tot sprookjes voor. Legenden tenslotte zijn in hun oorsprong stichtende verhalen, zoge­ naamde uiten (heiligenlevens te beginnen met de martelaren). Daarin zijn de engelen, de moeder Gods, de schutspatroon van de betrokken heilige en de mirakels nooit veraf. De desbetreffende heilige, die al of niet echt heeft bestaan, treedt geregeld op als een soort van sjamaan, die de levende en de levensloze natuur beheerst. In die legenden is dus veel oorspronkelijk heidense, naderhand gechristianiseerde materie ver­ werkt. Een late afstraling daarvan is te vinden in de hagiografie (heili­ genleven) van de H. Franciscus van Assisië, die de taal van de vogels verstaat en wolven kan temmen. Later ontstaan daaruit verhalen over grote koningen of beroemde ridders, van wie het historische bestaan vaak niet kan aangetoond worden. Maar hier zitten we in het domein van de letterkunde (ridderepiek, ridderromans, enz.). De grens met de sage is hier soms moeilijk te trekken, wanneer er over hetzelfde onder­ werp een mondelinge traditie bestaat, die destijds vermoedelijk door barden werd bevorderd. Zuivere sprookjes daarentegen werden bij mijn weten in onze Westerse cultuur nooit door barden voorgedragen, noch als letterkundig genre beoefend. De zogenaamde sprookjes van Andersen (De kleine zeemeermin of De kleren van de keizer) of van andere sprookjesschrijvers, zijn uiteraard geen echte sprookjes, hoezeer zij ook mogen lijken op de echte volksvertelsels, die geen auteur heb­ ben en die, pas lange tijd na hun ontstaan, uit de mond van een vertel­ ler werden opgetekend. Het heeft immers zeer lang geduurd eer men sprookjes en sagen uit de volksmond is beginnen opschrijven. Daardoor weet men in de verste verte niet meer hoe een bepaald sprookje, dat in de loop van de negentiende eeuw werd opgetekend, in de Middeleeuwen werd verteld. Een aanwijzing daarover zou men wellicht kunnen vinden in Reynaerts Geschiedenis, die in de 14de eeuw tot stand kwam en die een uitgebreider versie is van de oorspronkelijke De Vos Reynaert uit de vorige eeuw. Daarin is er in de verzen 5.600 tot 5.700 85


vooreerst sprake van een houten, gemechaniseerd paard, dat haast als een vliegtuig moest bestuurd worden en dat honderd mijl per uur kon afleggen. Daarop treedt er een tweede paard op, een echt deze keer, dat een gesprek aangaat met een herder en dat zich door hem laat bedot­ ten. In de Ilias, die meer dan tweeduizend jaar vroeger werd geschre­ ven, wordt er ook al een sprekend paard ten tonele gevoerd. Het vlie­ gende paard (de mythische Pegasus) en het sprekende paard zijn dus twee oeroude verhaalmotieven. In dezelfde Reynaerts Geschiedenis is er ook sprake van een magische spiegel, die een rol speelt in Sneeuwwitje. Dit alles om te wijzen op de raakvlakken tussen de diverse genres, waartussen de zuivere sprookjes als zeldzame bloemen vol betoverende, vaak huiveringwekkende schoonheid, zijn ontloken.

Het leeuwenaandeel voor Claerbout De zeventien sprookjes van Cyriel Claerbout die in het voormelde ver­ zamelwerk van Stalpaert werden opgenomen, zijn de volgende: 1. Van de verwenste koningsdochter (blz. 51) 2. Van Jan die alles kon (blz. 53) 3. Sterke Jan (blz. 62) 4. Van de paardenknecht, de bergverdrager en de landwerkman (blz. 67) 5. Van Jan Pekbroek (blz. 67) 6. Van Jan Flinke (blz. 71) 7. De zwarte kunstenaar (blz. 100) 8. Van een man die geen vrees had (blz. 102) 9. Hoe Duimpje aan zijn dood kwam (blz. 108) 10. Een wens (blz. 119) 11. Van een slordig vrouwken (blz. 135) 12. Het rinklend, klinkend waterken (blz. 223) 13. Van twee vragen (blz. 232) 14. Van een houtraperken (blz. 251) 15. Van een slimme dommerik (blz. 275) 16. Van een wondere rots (blz. 269) 17. Van een boer die de beesten verstond (blz. 302) Een indrukwekkende lijst, zo te zien, uit de al bij al zeer beperkte ver­ zameling van iemand die zich maar een paar jaar als hobby met de volkskunde heeft ingelaten. Hierbij moet ik nog melding maken van een zogenaamde Volksvertellinge uit Pitthem.(m Dit is evenwel geen echt sprookje, maar een sage.23 23

De boer en het tooverboekske, Biekorf, jg. 9, 1898, blz. 165-166

86


Het gaat om een verhaal over een zogenaamde Duitse Schaper, die kan betoveren en onttoveren - zoals reeds gezegd, een zeer gekend sagen­ motief in de West-Vlaamse volkskunde. Volgens Lucien Van Acker, redactiesecretaris van Biekorf, is deze Volksvertellinge uit Pitthem afkomstig van meester Cyriel Claerbout. Dit is dus zijn eerste publicatie, die later integraal werd overgenomen in zijn Sprookjes en verhalen uit het Tieltsche onder de titel Van ‘nen boer die wilde leeren tooveren (blz. 23-24). Volledigheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat er vroeger al een variante op dit thema werd gepubliceerd.<24) Stalpaert heeft uit 25 andere bronnen geput voor de 66 andere bijdragen in zijn verzamelwerk! Cyriel Claerbout gaat dus verhoudingsgewijs met het leeuwenaandeel lopen. Wel moet ik terloops nog vermelden dat de twee voormelde verzamelingen van C. Claerbout ook verhalen bevatten die geen zuivere sprookjes zijn en anderzijds dat H. Stalpaert niet al de sprookjes van C. Claerbout heeft overgenomen. Ik vermeld die twee parallelle versies van een sage, opgetekend op ver­ schillende plekken in West-Vlaanderen, als voorbeeld voor de twee parallelle sprookjes die ik hierna zal bespreken.

Sterke Jan: samenvatting Ik wil mij nu focussen op het sprookje Sterke Jan dat meester Claerbout heeft opgeschreven en uitgegeven. Dat sprookje is veruit het merk­ waardigste uit heel de voormelde reeks, omdat het verscheidene oeroude sprookjesmotieven bevat. Dit betekent niet dat de andere geselecteerde sprookjes van minder belang of waarde zouden zijn. Maar in dit bestek kan ik daarop niet dieper ingaan. Ik zal wel naar één daarvan verwijzen in de loop van mijn uiteenzetting over Sterke Jan. Om te beginnen geef ik een korte samenvatting van het verhaal. Sterke Jan groeit uit tot een reus. Op zekere dag trekt hij de wijde wereld in met een zogenaamde ‘klompstok’ in de hand: een ijzeren staaf, gesmeed in de vorm van een knots. Op zijn zwerftocht ontmoet hij achtereenvolgens Pier en Seppen, die net als hijzelf op avontuur zijn getrokken. De drie zwervers komen aan bij een kasteel dat volledig verlaten is. Ze trekken daarbinnen en zien vier dode figuren aan tafel zitten, die bij de eerste aanraking tot stof vervallen. Ze besluiten om daar hun intrek te nemen en de taken te verdelen. De eerstvolgende dag24 24

Leroy J., Van eenen Duitschen schaper, Biekorf, jg. 1, 1890, blz. 329-331

87


gaan Jan en Pier in de bossen op jacht, terwijl Seppen thuis blijft om eten te maken. Nadat Seppen de pappot boven het haardvuur heeft gehangen, komt er een soort dwerg binnen geslopen, die vraagt om zijn pijpje aan het haardvuur te mogen aansteken. Seppen staat dat toe en het manneke zet zich naast hem te roken. Maar plots slaat de dwerg Seppen zwart en blauw met een ijzeren stokje, hem verwijtende dat hij zonder toelating op het kasteel is komen wonen. Daarop vertrekt de geheimzinnige bezoeker. Seppen heeft de kracht niet meer om het middagklokje te luiden en heeft de pap laten aanbranden. Ondanks de ellendige toestand waarin de twee thuiskomende jagers hun kompaan aantreffen, verraadt hij niet wat hem is overkomen. De volgende dag is Pier de kok en krijgt hij van hetzelfde laken een broek. Maar als zijn twee kompanen thuiskomen voor het middageten vertelt hij hen wel al wat hem is overkomen. Zo is Sterke Jan voorbereid wanneer het de volgende dag zijn beurt is om voor het middagmaal te zorgen. Als de boosaardige kabouter opnieuw verschijnt, mag hij zijn pijpje aansteken. Maar Sterke Jan is hem voor, wanneer hij zijn stokje van onder zijn jasje te voorschijn haalt. Jan geeft hem een slag met zijn klompstok en dwingt hem te zeggen wat er daar allemaal gaande is. Hij verklapt dat er in de kamer daarnaast een tegel los ligt, die toegang verleent tot een diepe onderaardse krocht. Jan wil die ondergrond gaan verkennen en stelt aan de twee anderen voor om hem in een mand bij middel van een touw naar beneden te laten zakken. Zo gezegd, zo gedaan. Jan raakt beneden en treft daar de kabouter aan, die hij zo deerlijk heeft mishandeld, zodat hij, na zijn eerste bekentenis, al trekbenend was afgedropen. Na de tweede klop met zijn klompstok, verneemt onze held alles van het manneke, dat nu zijn onderdanige dienaar is geworden. Op diens aanwijzing bevrijdt Jan opeenvolgend twee prinsessen, na de draak, die hen bewaakt, met zijn klompstok te hebben neergeveld. Daarvoor moest hij zijn gezicht telkens bestrijken met een bepaald soort vet, dat zijn helper hem bezorgt. Als bewijs dat hij hen heeft verlost, laat Jan zich door de eerste prinses, haar ‘pelerien’ (pronkjuweel als hals- en borstsieraad uitgewerkt en bestikt met gouden stukjes in de vorm van parels) en door de tweede haar gouden ringen en halsketting overhandigen. Dan laat hij hen, de ene na de andere, door zijn twee kompanen in de mand omhoog halen. Maar als hij daarop fluit voor zichzelf, laten de twee Jan aan zijn lot over. Hier komt het aardmannetje-alverman hem opnieuw ter hulp. Hij wijst hem een reusachtige vleermuis aan, die hem naar boven zou kunnen vliegen, onder voorwaarde dat die onderweg voortdurend gevoed wordt. 88


Met het oog daarop krijgt Jan een stuk wolvenvlees toegestopt en de vliegtocht naar de begane grond kan beginnen. Maar het stuk wolven­ vlees raakt op, zodat Jan verplicht is om een stuk van zijn eigen vlees uit zijn arm te bijten om de vraatzucht van de vleermuis te stillen, zodat ze hem veilig naar boven brengt. Dan volgt een heel vreemd intermezzo over het smeden, door de held, van een tweede pelerien, dat blijkbaar in het verhaal niet past en dat door de verteller vermoedelijk uit een andere vertellinge werd overge­ nomen. In het gezelschap van de goudsmid en diens vrouw (die hier blijkbaar het vijfde wiel aan de wagen zijn) komt Jan op het koninklijk paleis aan, terwijl daar een grootse receptie aan de gang is. De onder­ danen van de koning komen geschenken aanbieden aan de oudste koningsdochter, die blijkbaar op trouwen staat met één van Jans kom­ panen, die zich als haar ridder heeft voorgedaan. De andere kompaan blijkt de redder van de tweede prinses te zijn.... Het is een soort wed­ strijd om het mooiste en kostbaarste geschenk aan te bieden. De oud­ ste prinses vindt evenwel niets naar haar gading, tot ze bij de pelerien komt, die Jan haar aanbiedt. Ze herkent die pelerien onmiddellijk als de hare en Jan als haar echte redder. Jan haalt ook de ring en de ketting van de tweede koningsdochter tevoorschijn en zijn twee kompanen, die zich als de redders van de prinsessen hadden voorgedaan, worden ont­ maskerd. Jan trouwt met de oudste koningsdochter en wordt tot onder­ koning aangesteld.

Een tweede Claerbout In het verzamelwerk van H. Stalpaert komt er (op de bladzijden 55-61) evenwel een tweede sprookje voor dat wonderwel op Sterke Jan lijkt. Het draagt als titel Alwarde en de drie reuzen. Het betreft een sprookje uitgegeven door Alfons Vermast (1858-1909). Hij was geboren in Alveringem en eindigde zijn loopbaan in het onder­ wijs als directeur van de Rijksmiddelbare School in Gent.125’ Hij was geen aanhanger van Gezelle en schreef dan ook zuiverder Nederlands dan de meeste van diens volgelingen, die in mindere of meerdere mate het West-Vlaamse particularisme van hun ‘Heer ende Meester’ trouw waren. Vermast heeft in totaal 21 zeldzame sprookjes uitgegeven. Zijn eerste uitgave, Sprookjes uit West-Vlaanderen, verscheen in 1898 en was blijk­ baar bestemd voor prijsuitdelingen op scholen, maar dan in het officiële onderwijsnet. De gelijkenis met Cyriel Claerbout is treffend. Beiden25 25

Zie het verzam elw erk van Stalpaert, blz. 28-30

89


waren onderwijzer en hun pennenvruchten kwamen vooral in scholen terecht. Bovendien kwamen hun werken nagenoeg gelijktijdig van de pers. Men kan zich de vraag stellen of Cyriel Claerbout kennis kan gehad hebben van Alwarde en de drie reuzen, zoals dit sprookje in 1898 werd uitgegeven, één jaar vóór zijn eigen eerste verzameling. Ik denk dat het antwoord ontkennend moet zijn. Vermast en Claerbout zaten destijds immers a.h.w. gevangen ieder in zijn eigen onderwijsnet: Vermast in het officiële en Claerbout in het katholieke net. In die tijd waren onderlinge contacten tussen onderwijzers uit de beide netten haast ondenkbaar. Bovendien was de sprookjesbundel van Vermast niet in de boekhandel te krijgen. Een onrechtstreeks contact via Biekorf bijvoorbeeld, is ook nagenoeg uit te sluiten: dat ultrakatholieke nest zou Vermast, onder­ wijzer aan een staatsschool, nooit in zijn midden hebben geduld. We mogen dus zo goed als zeker aanvaarden dat beide sprookjes hun oorsprong hebben gevonden het ene in Midden West-Vlaanderen (Pittem), het andere in de Westhoek (Vermast verwijst o.a. naar sprookjes die tijdens de hoppepluk in Poperinge en omgeving werden verteld). Beide gaan wel terug op éénzelfde oeroude bron, zoals ik hierna zal trachten aan te tonen. Zou de versie van Vermast authentieker kunnen zijn dan die van Claerbout? Het lijkt erop als we aanvaarden dat Alwarde, de oergermaanse naam van de prinses, uit de mond van de verteller werd opge­ tekend. Die naam betekent zoiets als albehoedstedu). Maar dat kunnen wij nu niet meer nagaan. Vermast kan die naam zelf toegevoegd hebben om zijn versie authentieker te doen klinken. Vooraleer dieper te graven naar de gemeenschappelijke oergrond van beide sprookjes, wil ik een overzicht geven van overeenkomsten en de verschillen tussen beide. In het sprookje van Vermast zijn er, zoals in dat van Claerbout, ook drie reuzen (Pothulle, Dikkeduim en Breehand), die samen op avontuur trekken. In Alwarde is het kasteel waar zij belanden, niet verlaten, zoals bij Claerbout, maar ingenomen door een bende feestvierende kabouters, die bij hun aankomst uiteenstuiven. In dit stadium wijkt het verhaal dus helemaal af van de akelige sfeer opgeroepen in de sage van Claerbout, waarbij lijken, die aan tafel zitten, tot stof vergaan zodra iemand ze aanraakt. Dit wijst op de intrede van de sprookjesheld in het dodenrijk, een oeroud sprookjesmotief, dat wel eens de oorspronkelijke versie kan zijn geweest.26 26

M. van Royen, Groot Voomamenwoordenboek, Oostkam p, 1994, deel 2, blz. 13 blz.

90


Voor het overige is het verhaal van Alwarde ongeveer gelijklopend met dat van Sterke Jan, behalve dat: - er maar één prinses moet bevrijd worden en er dus maar één draak dient gedood te worden - Dikkeduim op de tocht naar het koninklijk paleis in het gezelschap van de prinses door Breehand wordt omgebracht, zodat die laatste als enige aanspraak kan maken op haar hand - de terugkeer naar de begane grond van de aan zijn lot overgelaten held Pothulle gebeurt op de rug van een paard, dat evenwel even vraatzuchtig is als de vleermuis in Sterke Jan en dat onderweg gevoederd wordt met het vlees van de gedode draak - het intermezzo in Sterke Jan, bestaande uit het smeden door de held van de pelerien, hier ontbreekt, wat mij sterkt in mijn overtuiging dat de verteller van Sterke Jan het uit een ander sprookje heeft over­ genomen.

Gemeenschappelijke oorsprong Thans gaan wij een stap verder, waarbij wij trachten aan te tonen dat er in beide sprookjes - Sterke Jan en Alwarde - elementen voorkomen die wijzen op een eerbiedwaardige ouderdom, die zou kunnen terug­ gaan tot de tijd van de Germaanse volksverhuizingen. 1 Vooreerst is er de naam van de vervloekte prinses Alwarde, die van Germaanse oorsprong is. Dit, voor zover wij aannemen dat Vermast die naam als dusdanig heeft opgetekend uit de mond van de verteller zelf. 2. De akelige beschrijving in Sterke Jan van de aankomst op het verlaten kasteel, die kan gelijk gesteld worden met een intrede in het doden­ rijk, dat door een draak wordt bewaakt, is een oeroud sprookjesmotief.(27) Het doden van de draak, oorspronkelijk niet verbonden met de bevrijding van een maagd (prinses), gaat terug tot een in nevelen gehuld verleden. Ik kom verder terug op dit achteraf bijgevoegd motief. Volgens de mythe doodt de halfgod Herakles (Hercules in het Latijn) twee draakachtige monsters, als een van de twaalf werken die aan hem worden toegeschreven. Met name: - de hydra (watermonster) van Lerna, die schrik zaaide in heel de streek 27

Propp Vl„ Die historischen Wurzeln des Zaubermdrchens, uit het Russisch vertaald, M ünchen-W ien, 1987, blz. 333-363

91


- de draak Ladon, die de appels der Hesperiden bewaakte.1281 Van in de eerste eeuwen van het christendom heeft de kerk de aarts­ engel Michaël uitgeroepen tot de drakenbestrijder bij uitstek, waar­ bij de draak werd verpersoonlijkt door Lucifer, de vorst der onderaardse, duivelse machten. In het Confiteor - de schuldbelijdenis bij het begin van de (preconciliaire) mis - wordt de heilige aartsengel Michaël zelfs tot tweemaal toe vermeld, onmiddellijk na Maria, en nog vóór Johannes de Doper en de apostelen Petrus en Paulus. Als schuts­ patroon van de stad Roeselare wordt hij, beurtelings met het zwaard en met de speer gewapend, als de bedwinger van een duivelse draak afgebeeld. Hieruit volgt dat iedere drakenbestrijder, oorspronkelijk heidens van oorsprong, vanaf de kerstening van onze streken met een aureool van heiligheid werd omhangen, als een tweede Michaël of Sint Joris. Alleen in het zuivere sprookje wordt dit verband niet gelegd. De volkse, mondelinge overlevering werd immers niet beïnvloed door het optreden van barden noch door christelijk geïnspireerde neergeschreven legenden. In plaats van de aartsengel Michaël te aanroepen, smeert Sterke Jan, op aanraden van het aardmannetje, zijn gezicht in met een soort toverzalf, vooraleer de strijd met de draak aan te vatten. Ik moet hier zeker aan toevoegen dat Michaël nooit optreedt als bevrijder van een door een draak gevangen gehouden maagd. Hij is en blijft dus een zuivere drakenbestrijder, zoals de heidense Herakles er oorspronkelijk een was. 3. In het sprookje Alwarde vraagt de boosaardige alverman (kabouter) Smeerbalgje aan Dikkeduim om een beetje vuur voor hem te scheppen. Waarop die laatste antwoordt: ‘Als gij zelf geen vuur kunt scheppen, moet gij maar niet roken.’ In dit sprookje wordt de vraag ‘Schep een beetje vuur voor mij’ in ver­ band gebracht met een gestopte pijp die moet ontstoken worden. Het gegeven antwoord is een aanpassing aan de historische tijd - pas vanaf de zeventiende eeuw raakte het roken van tabak hier te lande ingeburgerd - terwijl het scheppen van vuur in zijn oorspronkelijke betekenis wellicht niet meer werd begrepen, omdat er al vuurslagen (tondeldozen) en later stekjes werden gebruikt. Wanneer destijds bij iemand het vuur was uitgegaan, vergde het een ingewikkeld en tijd­ rovend werk om een nieuw vuur aan te maken bij middel van vuur­ stenen. Het was bijgevolg veel eenvoudiger om leentjebuur te gaan spelen en een beetje gloeiende houtskool in een of ander kommetje te gaan vragen. Dat is dan ook wat hier gebeurt.28 28

1. Graves R., Griekse Mythen, vertaald uit het Engels, De H aan, 1990

92


In het verhaal van Sterke Jan is de aanpassing al volledig doorge­ trokken en vraagt het boosaardig manneke zonder meer om zijn pijp te mogen ontsteken, terwijl er in Alwarde nog een spoor van de oor­ spronkelijke versie is achtergebleven. Het vuur werd oorspronkelijk als iets heiligs beschouwd, brandend gehouden, bewaakt in de eigen haard en mee verhuisd. De vraag van de dwerg naar een beetje vuur uit de brandende haard is wel niet zinloos, want uit Claerbouts versie blijkt dat hij in zijn ondergronds verblijf een stoofken heeft, waarop een potteke met tovervet warm wordt gehouden. Het kan dus dat het vuur in die stoof uitgegaan was. En het oorspronkelijke verzoek kon dus goed bedoeld zijn geweest, als de vraag naar een burendienst. Het botte antwoord kan de woede van Smeerbalgje opgewekt hebben. 4. Het kwaadaardige manneke, dat in beide vertellingen een belangrijke rol speelt, lijkt een soort dwerg of kabouter [kobold) te zijn en lijkt op de koornventjes, waarmee wij in onze kindertijd werden bedreigd als we ons in een korenveld zouden wagen. De echte reden waarom men ons daarmee een vreselijke schrik aan­ joeg, was dat een kind in het hoog opgeschoten koren kon verdwalen. Van de koornventjes werd beweerd dat ze de kinderen meenamen naar hun onderaardse krochten en ze daar gevangen hielden. Deze voorstelling stemt volledig overeen met het manneke in Sterke Jan, dat in zijn onderaards verblijf zelfs een stoofken heeft staan, waar­ op het wolvenvet verwarmt. Een bewijs dat het daar zijn thuis heeft. Die aardmannetjes waren dus zeker geen lieve, behulpzame dwergen of kabouters, zoals ze worden voorgesteld in het sprookje van Sneeuw­ witje bijvoorbeeld. In de Edda (verzameling van Noordgermaanse mythen) zijn de kobolden, ook nog trollen genoemd, ronduit kwaadaardig. In Alwarde komt een zeer merkwaardig zinnetje voor. Pothulle, de held van het verhaal, heeft de kleine kwelgeest Smeerbalgje over­ meesterd, met zijn lange baard zijn armen achter zijn rug vastge­ bonden en aan een nagel aan de wand opgehangen, zoals een mantel aan een kapstok. Het verhaal vervolgt: Doch nu nam Pothulle hem af en zegde: Als gij ons de schuilplaats en de schatkamer van de dwergen toont, laten wij u vrij.’ Dit brengt ons naar de eerste, oorspronkelijke versie van de Niebelungen. Daarin komt een passage voor, waarin de dwerg Andvari door de godheid Loki - op stap onder de mensen in het gezelschap van Wodan en nog een derde godheid - wordt gedwongen om hem zijn goud af te staan. Zo kan hij daarmee de balg van een door hem 93


gedode otter vullen en omhullen.(29) Want deze otter was de tweede gedaante van een sjamaan, voor wie hij onder die vorm boete moest betalen aan zijn vader wegens doodslag. De drie góden konden Andvari met een net vangen in een waterval, waar hij zich ophield in de gedaante van een snoek om zich te voeden met andere vissen. Dit fascinerend verhaal stamt uit de tijd dat onze verre voorouders nog leefden van jacht en visvangst en de verborgen goudschatten werden geacht in het bezit te zijn van magische wezens, die allerlei gedaanten konden aannemen en die men moest overmeesteren opdat ze hun geheim zouden prijsgeven. De dwerg Andvari wordt in een net gevangen. In Sterke Jan wordt de dwerg mishandeld. In Alwarde wordt hij met zijn eigen baard vastgebonden. Er is hier een zeer duidelijke verwantschap met ons Oud-Germaanse erfgoed, die noch door Claerbout noch door Vermast kan zijn uitgevonden. In de opera van Wagner Der Ring der Nibelungen is er sprake van de dwerg Alberich, die het Reingoud bemachtigt en zo het prototype wordt van de bewaker van een onmetelijk kostbare goudschat. Ik moet hier nog aan toevoegen dat het aardmannetje, de dwerg, de kabouter, de kobold, de trol, de elf, de alverman, de knudde (kludde) - of hoe men dat fabelwezen ook moge noemen - een ambivalent karakter heeft, dit betekent: zich afwisselend als kwaadaardig of als goedaardig voordoet. En dat dit wezen dienstbaar kan worden gemaakt. In ons geval staat de dwerg eerst in dienst van de onderaardse draak en daarna van de sprookjesheld. In de tekenfilm Sneeuwwitje van Walt Disney zijn de kabouters omgeturnd tot goedaardige, zelfs lieftallige wezens. Maar ze blijken toch een soort van mijnwerkers te zijn, die dus in de ondergrond werken. De duistere aard van hun wezen blijft aldus enigszins bewaard. 5. In Sterke Jan vinden we voorts nog twee sprookjeselementen terug, die zeker van een eerbiedwaardige ouderdom getuigen. Vooreerst reikt de tot bereidwillige helper omgeturnde dwerg Sterke Jan een potje met vet aan om er zijn gezicht mee in te strijken voor­ aleer hij het gevecht met elk van de twee draken aanvat. Er wordt hiermee een magisch smeermiddel bedoeld, dat Sterke Jan bijzondere kracht moet verlenen of dat hem wellicht onzichtbaar zal maken voor de tegenstander. Misschien was het wolvenvet (met gelijkaardige magische krachten als het wolvenvlees). Vervolgens krijgt Sterke Jan een stuk wolvenvlees aangereikt om de vraatzuchtige vleermuis te voeden tijdens haar vlucht vanuit het 2’

M udrak E., Deutsche Heldensagen, Reutlingen, 1955, blz. 53

94


onderaardse naar de begane grond. Wegens diens wilde, vraatzuchtige en moorddadige natuur aanzag de mens de wolf als een bijzonder sterk wezen, zodat zijn vlees dan ook wellicht bijzondere krachten zou verlenen aan de drakenbekamper, die het tegen een zeer sterke tegenstander moest opnemen. In Alwarde neemt de sprookjesheld het vlees van de door hem omge­ brachte en in stukken gehakte draak mee. Ook dat drakenvlees moet men uiteraard als een bijzonder krachtig voedsel hebben beschouwd. Terloops wil ik hier verwijzen naar een ander sprookje van Claerbout: Van de verwenste koningsdochter, eveneens opgenomen in het verzamelwerk van H. Stalpaert. Hier krijgt de sprookjesheld op weg naar de bevrijding van de gevangen gehouden prinses de hulp van een dankbaar oud vrouwtje. Het vertelt hem dat de koningsdochter wordt bewaakt door een grijze kat en een draak. Hij moest een grote klomp vlees meenemen en die in twee stukken ver­ delen. De ene helft moest hij aan de kat toewerpen: die zou hem dan meteen doorlaten. De andere helft, begoten met een soort magisch water, moest hij door de draak laten verslinden: die zou daarop onmiddellijk in slaap vallen. En zo geschiedde. De held kon de draak zonder moeite doden en de prinses bevrijden. Het magisch vlees speelt hier dus ook een rol, maar op een geheel andere manier.

Het maagdenoffer Nu komen we aan het heikele onderwerp van de vervloekte prinses, zoals Alwarde zich letterlijk zelf noemt in de sage die haar naam draagt. Daarmee bedoelde men de voor de dood bestemde maagd, die meestal bij de aanvang van de zaaitijd op een of andere manier ter dood werd gebracht: ofwel door wurging, ofwel door verdrinking in een rivier of vijver (moeras], ofwel door slachting. Dat dodenoffer moest de vrucht­ baarheid van de velden en van de dierenkudden bevorderen. Soms werd daarvoor een meisje uitgekozen dat nauwelijks de puberteit had bereikt. Wellicht moet het uitkiezen van een ongerepte maagd als volgt worden verklaard: zij bezat nog de volheid van haar vruchtbaarheid in potentie, die kwam door haar dood ineens vrij en verspreidde zich over de reeds bezaaide velden als een soort magische bevloeiing. In de ballade van Heer Halewyn zegt de koningsdochter tegen haar belager dat maagdenbloed zo breed spreidt. Het prototype van het meisje dat tot de offerdood is bestemd en dat zich al op de altaarsteen bevindt, is onze eigen Klein’ Anna in het kinderspel dat destijds wijd verbreid was en waarin ik destijds meer dan eens heb meegedaan. 95


Klein’ Anna zat op enen steen Klein’ Anna waarom weent gij zo? Omdat ik morgen sterven moet. Er kwam daar enen jager. Hij stak het kind al in de borst. Klein’ Anna ligt begraven Al onder deze witte steen. Maar, omdat het spel voort moet kunnen worden gespeeld, in een ein­ deloze herhaling, moet men het meisje dat de rol van Klein’ Anna heeft gespeeld, doen verrijzen. En dan wordt het kind door zijn speelgenoot­ jes rechtgetrokken en zingen de kinderen allemaal samen: Klein’ Anna is verrezen, verrezen, verrezen. Van onder deze witte steen, witte steen, witte steen. Er bestaat ook een Duitstalige versie van Klein’ Anna: Mariechen sasz auf einen Steinm . Hier wordt het ten dode bestemde offer niet door een held gered. Klein’ Anna en Mariechen worden zonder meer doodgestoken. In het spel laat men ze wel verrijzen, opdat men zou kunnen herbeginnen met een nieuw slachtoffer. In de oertijd, toen het maagdenoffer ontstond, zou men de held die het slachtoffer trachtte te redden, zelf hebben omgebracht. Want hij bracht het voortbestaan van de maatschappij in gevaar. Ik citeer hierbij uit het voormelde baanbrekende werk van Vladimir Propp (blz. 23): Eenmaal bestond het gebruik om aan de rivier, waarvan de vruchtbaar­ heid afhing, een maagd te offeren. Dat geschiedde bij het begin van de zaaitijd en was bedoeld om de wasdom van de planten te bevorderen. In het sprookje daarentegen treedt de held op en bevrijdt de jonkvrouw uit de klauwen van het monster, aan hetwelk zij werd toegeworpen om opge­ vreten te worden. In de werkelijkheid, als deze ritus nog bestond, zou men een dergelijke ‘bevrijder’ in stukken hebben gereten, omdat hij de welvaart van het volk in gevaar bracht, aangezien hij de oogst in gevaar bracht ... Dergelijke stof of motief (het bevrijden van de verdoemde jonkvrouw door de sprookjesheld) kon nog niet als sprookjesstof ontstaan, zolang de maat­ schappelijke ordening het ten offer brengen van jonkvrouwen vereiste. Pas wanneer het mensenoffer bijna overal in onbruik zal zijn geraakt en zelfs als aanstootgevend zal worden ervaren, zal de jongeman die zijn geliefde van de offerdood redt ergens in een afgelegen streek, waar de beschaving nog niet is doorgedrongen, wel als een held worden gevierd.30 30

Scherf W., Die Herausforderung des Damons, M ünchen-N ew York-London-OxfordParis, 1987, blz. 225

96


Aldus wil Propp aantonen hoe sprookjesmotieven kunnen ontstaan uit een historische evolutie, gezien tegen een voormalige historische achtergrond, waarin de sprookjeshelden a.h.w. met terugwerkende kracht werden verplaatst. De mededeling van de heldin aan de sprookjesheld in het verhaal van Vermast: 'Ik heet Alwarde en ben de verwenste dochter van de koning van dit land. Ik ben hier opgesloten onder de bewaking van een draak moet dan ook tegen deze achtergrond worden gezien. Om dat goed te begrijpen, moeten we nog eens terugkeren naar Herakles uit de Griekse mythologie, die een Trojaanse prinses, Hesione genaamd, uit de klauwen van een zeemonster heeft bevrijd. Zij was de dochter van de Trojaanse koning Laomedon, die haar, als straf wegens een woordbreuk tegenover de zeegod Poséidon, aan dat monster moet uitleveren, met ketens naakt vastgeklonken aan een rots. Herakles bevrijdt haar uit haar boeien, verovert Troje, doodt Laomedon, van wie hij nog een beloning te goed heeft voor de bevrijding van Hesione en wijst laatstgenoemde (volgens een der versies) als bruid toe aan de Griek Telamon. Hesione is de zuster van koning Priamos, de heerser over Troje tijdens de daaropvolgende grote Trojaanse oorlog.1311 Tegen deze achtergrond gezien, kan men dus zeggen dat Herakles niet alleen de eerste gekende zuivere drakendoder is, maar dat hij ook de eerste gekende bevrijder is van een jonkvrouw uit de klauwen van een zeemonster (draak). Volgens een bepaalde versie sprong Herakles in volle wapenuitrusting de opengesperde muil van het monster binnen, verbleef, zoals de bijbelse profeet Jonas, gedurende drie dagen in zijn buik en kwam als overwinnaar weer te voorschijn. Hij paarde dus de bevrijding van de jonkvrouw aan het ombrengen van het monster dat haar belaagde. Voor zover ik kon nagaan, hebben de specialisten terzake nooit nage­ gaan in hoeverre het voorbeeld van de grote held Herakles, niet alleen als drakendoder, maar ook als redder van een door de draak belaagde jonkvrouw, de latere sprookjes, sagen en legenden heeft beïnvloed. Een maagdenoffer werd niet alleen gebracht om de vruchtbaarheid te bevorderen of als straf voor een woordbreuk of als de uitvoering van een belofte wanneer een gebeurtenis goed zou aflopen. Ifigeneia, de oudste dochter van Agamemnon, de opperbevelhebber van het Griekse leger dat met 1140 schepen klaarlag om tegen Troje uit te varen, stierf de offerdood om de windstilte weg te nemen die door de vertoornde godin Artemis werd bevolen omdat Agamemnon het gewaagd had om in haar heilig woud te gaan jagen. De Griekse mythografen hebben al 51

R. Graves, op. cit., blz. 137

97


van in de Oudheid gepoogd om deze slachting te verdoezelen met de bewering dat Artemis het jonge meisje, dat al op haar altaar klaarlag om de keel overgesneden te worden, weg had genomen en vervangen door een met de poten samengebonden hert of ree. Waarna Artemis Ifigeneia als haar priesteres zou weggevoerd hebben naar haar heiligdom in Tauris aan de Zwarte Zee. De figuur van Ifigeneia ligt aan de oorsprong van een uitgebreide literatuur. Maar in werkelijkheid werd ze wel degelijk geofferd aan de machtswellust van haar vader, die daardoor de góden gunstig trachtte te stemmen tegenover zijn Trojaanse expeditie. Die verzachting van de oorspronkelijke onverbiddelijke ritus vertoont een opvallende gelijkenis met het offer van Isaak door zijn vader Abraham, bevolen door Jehova. Wanneer Abraham zijn mes al heeft opgeheven om Isaak de keel over te snijden, wordt hij door een engel tegengehouden en ziet hij voor zich een ram met zijn horens verward in het struikgewas: hij zal dat dier in de plaats van zijn zoon aan Jehova offeren. In het Oud Testament (boek Rechters, 11, 30-35) lezen we het onver­ bloemde, schrijnende verhaal van de krijgsheer Jefta, die aan Jehova, als tegenprestatie voor de overwinning in een bepaalde veldslag, belooft dat hij diegene, die hem bij zijn thuiskomst als eerste tegemoet komt, als brandoffer zal opdragen. Het is zijn bloedeigen dochter, die hem als eerste met dans en tamboerijnspel tegemoet komt gelopen. Ondanks zijn oeverloos verdriet houdt Jefta zijn belofte. Hij laat zijn dochter, op haar verzoek, wel toe om samen met haar metgezellinnen haar maagdelijkheid gedurende twee maanden in het gebergte te gaan bewenen. Na die tijd komt ze vrijwillig bij haar vader terug, waarop Jefta ‘zijn belofte, die hij ten overstaan van haar had gedaan, vervulde’. De auteur van het boek Rechters besluit dit droevig verhaal met de uit­ drukkelijke vermelding dat Jefta’s dochter nooit betrekkingen met een man had gehad. Dit om te zeggen dat het hier om een zuiver maagden­ offer ging, dat bijgevolg een bijzonder krachtige uitwerking moet hebben gehad en ook bijzonder aangenaam moet zijn geweest in de ogen van Jehova. Die laatste wordt hier duidelijk voorgesteld als een heidense godheid, die genoegen schept in mensenoffers. In laatste instantie was dit Joodse meisje, zoals de Griekse Ifigeneia, ook het slachtoffer van haar naar krijgsroem strevende vader. Ifigeneia’s bloedige offerdood werd bovendien bijzonder gesmaakt door de wrede góden Artemis, die het volgens de Ilias (o.a. in boek 19, vv. 59-60) in het bijzonder op haar sterfelijke seksegenoten had gemunt. Mededogen en de daarmee gepaard gaande geleidelijke veroordeling van het mensenoffer, zijn maar zeer late bijproducten van de menselijke 98


cultuur, die destijds haar góden schiep naar eigen beeld en gelijkenis. Een goede halve eeuw geleden werden miljoenen vertegenwoordigers van het Joodse ras welbewust en zonder omwegen geslachtofferd om de bloeddorstige wraakzucht te stillen van een Herrenvolk, dat zich een goddelijke status toeëigende. In het verhaal van Jefta’s dochter is van belang de periode van twee maanden, tijdens dewelke het al ten dode opgeschreven slachtoffer nog in leven mag blijven. In talloze sprookjes wordt de vervloekte prinses al geruime tijd door een draak bewaakt. In de realiteit kan die draak een soort van cipier zijn geweest die moest waken over de jonkvrouw op wie het lot was gevallen om op een bepaalde gunstige dag - dies fastus - te worden geslachtofferd. Men kan zich hierbij voorstellen dat het slachtoffer, geboeid of geketend, al van de gemeenschap der levenden was afgezonderd en in een onderaardse krocht of in een boshut gevan­ gen werd gehouden. Ik wil hier nog aan toevoegen dat er onder de Vlaamse sprookjes één enkel geval voorkomt waarin de prinses door haar vader, de koning, met zoveel woorden echt naar de hel (de onderwereld) wordt verwenst en waarbij de duivel (gechristianiseerde voorstelling van de heidense draak) haar komt halen. Zo kan de hierboven aangehaalde bewering van Alwarde een meer concrete betekenis krijgen.(32)

Ruimer bekeken... Men kan zich nu de vraag stellen of het sprookjesthema van de held, die een vervloekte prinses uit de onderwereld gaat bevrijden en daarop door een vraatzuchtig toverdier naar boven wordt gevlogen, ook buiten West-Vlaanderen gekend is. Het antwoord is bevestigend. Ik heb het gevonden in het werk van een Italiaanse historicus.(33) Het gaat hier om een sprookje uit de Italiaanse stad Mantua, dat pas rond de jaren 1970 werd opgetekend en dat als volg luidt. Sbadilon is een dagloner, die zoals de held in Sterke Jan en in Alwarde, het einde van zijn krachten niet kent. Samen met twee kompanen trekt hij de wereld rond met de schop op de schouder. Na heel wat avonturen komt het drietal in een dorp aan, waar ze vernemen dat er een prinses werd ontvoerd. In een weiland zien ze een zware steen liggen, die door Sbadilon met twee vingers wordt opgetild, zodat er een groot gat als toe­ gang naar de onderwereld te voorschijn komt. De sprookjesheld laat 32 33

Bouciqué B., De drakendoder en zijn trouwe dieren in de Vlaamse en internationale sprookjestraditie, Volkskunde, 102 (2001), 3, blz. 188 33. Ginzburg C., Extasen. Een ontcijfering van de heksensabbat. Vertaald uit het Italiaans, Am sterdam , 1993, blz. 233-235

99


zich door de twee anderen bij middel van een touw naar beneden zakken. Daar treft hij vijf toverkollen aan, die hij met zijn schop doodslaat. Zij waren de bewaaksters van de vervloekte prinses, die hij aldus heeft bevrijd. Uit dankbaarheid belooft ze om met hem te trouwen. Hij laat haar door zijn twee kompanen naar boven trekken. Maar als het zijn beurt is, snijden ze het touw door en gaan er met de prinses vandoor. Om weer boven te geraken krijgt Sbadilon de hulp van een arend, die tijdens zijn vlucht voortdurend moet gevoederd worden. Daarvoor zet onze held de dode toverheksen op zijn flanken en gaat op de rug van de arend zitten. Op het einde van de vlucht naar boven is er geen vlees meer over en is Sbadilon verplicht om een stuk uit zijn eigen hiel te snijden teneinde aan de vraatzucht van de arend te voldoen. Boven gekomen, krijgt hij van de arend een flesje aangereikt, waarvan de inhoud de afgesneden hiel onmiddellijk weer doet aangroeien. Waarna Sbadilon en de arend van elkaar afscheid nemen... Carlo Ginzburg, de auteur van Storia Nottuma (de oorspronkelijke titel van voormeld wetenschappelijk werk) ontwikkelt daarop een zeer inge­ wikkelde theorie, die past in het kraam van de stellingen die hij wil bewijzen en die het onderwerp van deze bijdrage ver te buiten gaan. Maar voor ons is het wel van belang dat hij melding maakt van een sprookje, dat bijna veertig jaar vroeger (dat moet dan rond 1930 zijn geweest), in nagenoeg dezelfde bewoordingen zo’n duizend kilometer van Mantua, in de Kaukasus, ten zuiden van Rusland, werd opgetekend. De sprookjesheld heet hier Amirami en hij is met zijn knie bijzonder sterk omdat daarin de knieschijf van een wolf is ingeplant. Dat is een argument voor mijn hierboven geopperd vermoeden dat het gebruik van wolvenvet en wolvenvlees in Sterke Jan op bijzondere kracht moest wijzen. Ginzburg wijst er ook nog op dat het optillen van een steen (in Sterke Jan is dat een tegel) het symbool is voor de aanvang van een onderaardse reis naar de dodenwereld, terwijl de verminking van de hiel symbool staat voor de terugkeer daaruit. Ik zou deze bewering durven doortrekken naar een verminking in het algemeen, zoals blijkt uit onze eigen twee sprookjes: - Sterke Jan heeft een stuk uit zijn arm gebeten - Pothulle heeft een been gebroken. Hierbij kan men opmerken dat de verminking of verwonding die de sprookjesheld vertoont bij zijn terugkeer uit het dodenrijk (onder­ wereld) zou kunnen wijzen op een initiatieritus (‘rite de passage’) bij primitieve volkeren. Daarbij moest een jongeman afschrikwekkende proeven ondergaan, waarvan hij vaak de tekenen vertoonde wanneer hij als herboren volwassene tot het rijk der levenden terugkeerde. Deze 100


rituelen zijn uitvoerig beschreven, becommentarieerd en geduid in allerlei werken van antropologen en etnografen. Ginzburg laat voorts nog opmerken dat de overeenkomst tussen beide sprookjes, het ene opgetekend in de Povlakte en het andere in de Kaukasus, verbijsterend is. En dan had hij nog niet eens kennis van Sterke Jan noch van Alwarde!

De kern van de zaak Maar om - geografisch en historisch gezien - onze blik nog meer te ver­ ruimen en om zodoende tot de kern van onze twee sprookjes door te dringen, moeten wij nu opnieuw te rade gaan bij de Rus Vladimir Propp, een zeer grote meneer in deze materie, die zelfs onder de buiten­ sporige Stalin-terreur van de dertiger jaren van de vorige eeuw, zijn wetenschappelijke arbeid kon voortzetten. Hij was een monument van eruditie op velerlei vlakkend34' Propp voert ons heel ver terug in de tijd en bovendien zeer ver van hier: naar het Verre Oosten van zijn immense vaderland, met name naar Siberië en naar de Koerden, sedert oeroude tijden de woonplaats van de Ainu. Daar ontstond de arendcultus. Die roofvogel waagde zich in de winter vaak in de omgeving van mensen bij gebrek aan voeding in zijn natuurlijke biotoop. Zo ontstond de gewoonte om die vogel op te sluiten en te voederen en als een totemdier te beschouwen. Soms werd hij geofferd aan zijn vader, de hemelse, gouden, goddelijke arend, om diens opperste bescherming in te roepen. Een andere keer werd zo’n arend in de lente weer vrijgelaten in de hoop dat men in geval van nood zijn hulp zou mogen inroepen. Waarschijnlijk als gevolg van het feit dat de opgesloten arend als roof­ dier alleen maar met vleesbrokken kon worden verzadigd, moesten de vaak behoeftige mensen die hem wilden voederen, wellicht een schaap of een geit slachten. Zo ontstond de roep dat de arend onvoorstelbaar vraatzuchtig was en werd die vraatzucht in de volksvertellingen, die aan dat totemdier werden gewijd, oneindig uitvergroot, zodanig zelfs dat soms een hele kudde runderen of schapen diende geslacht te worden om zijn honger te stillen. Bij Propp wordt de aldus gevoederde arend alleen gebruikt om de sprookjesheld naar het aardse hiernamaals (het land aan de overzijde van de bergen of van de zee) te vliegen. Hij weet dus niets af van diens optreden in de onderwereld. De cultus van het paard ontstond later, toen dat dier werd getemd. 44

Propp VI., op. cit., blz. 207-218

101


Wegens zijn snelheid op de begane grond, werd het als ‘gevleugeld’ beschouwd, naar analogie met een vogel in de lucht. In de mythen en sagen werd het paard vaak als gevleugeld en vliegend voorgesteld (denk aan Pegasus uit de Griekse mythologie). Vervolgens ontstond ook het sprookjesmotief dat het paard slechts zijn diensten wilde verlenen nadat het goed was gevoederd. Het duldt de sprookjesheld pas dan op zijn rug. Wellicht naar analogie met de vraatzucht van de arend. In de folklore ontstaat ook het motief van het paard in de kelder of van het grafpaard. Die figuur is, naar mijn oordeel, zo goed als zeker ont­ staan in een gebied ten noorden van de Zwarte Zee tot aan de Don, waar talrijke zogenaamde knrgans (tumuli) werden opgegraven. Dit waren vorstelijke begraafplaatsen, waarin de dode heerser werd vergezeld van wapens, siervoorwerpen, gedode slaven en paarden (in een bepaald geval 360!), die hem in het hiernamaals moesten ten dienste staan. Het waren de toenmalige bewoners van deze streken, Scythen of Sarmatiërs, die deze kurgans al vóór de tijd van de Griekse historicus Herodotus (6de eeuw v.C.) oprichtten.(35) Deze streek is eeuwenlang een doorgangsgebied geweest voor allerlei volksstammen, zodat het mogelijk is dat deze opvatting zich van daar­ uit over West-Europa heeft verspreid. Zij is in elk geval niet zomaar in Alwarde terechtgekomen: een helpend paard in een diepe krocht! Propp geeft als voorbeeld twee andere soorten sprookjes, waarbij een bereidwillig paard ten gerieve van de sprookjesheld uit een groeve of graf te voorschijn komt. Uit het historisch bewezen en door de archeologie bevestigd bestaan van grafpaarden ten dienste van hun meester in het hiernamaals, is volgens mij de opvatting ontstaan dat er een bereidwillig paard klaar stond om een onversaagde sprookjesheld, die in het dodenrijk (de onderwereld) was afgedaald, weer naar de begane grond (het rijk der levenden) terug te brengen. Een paard dat zoals Pegasus, zijn vleugels open sloeg en onderweg moest gevoederd worden (in Alwarde), zoals de reusachtige vleermuis, die de oorspronkelijke arend vervangt in Sterke Jan. In het Italiaanse sprookje gaat het evenwel om een echte arend, die even vraatzuchtig is als de fabeldieren in onze twee eigen sprookjes. Zoals in Sterke Jan geeft de held uit het Italiaanse sprookje op het laatst een stuk van zijn eigen vlees aan de vogel die hem naar boven vliegt. In Alwarde daarentegen maakt de held er zich op het laatst vanaf door het helpende paard een messteek in zijn achterste toe te dienen, zodat î5

Ascherson N., Black Sea, the birthplace o f civilisation and barbarism, London, 1995, blz. 125-135

102


het in één ruk helemaal naar boven vliegt. De desbetreffende sprookjes­ verteller vond het wellicht al te gortig dat de held moest boven geraken door het paard een stuk van zijn eigen vlees toe te stoppen. Zo is hij op die geestige variante gekomen. In zijn uiteenzetting over de arend en het paard, als helpers van de sprookjesheld, legt Propp er de nadruk op dat het voederen van deze dieren hen magische kracht moest verlenen. Vandaar het gebruik van wolvenvlees (in Sterke Jan), van drakenvlees (in Alwarde) en van het vlees van toverheksen (in Sbadilon). Allemaal magische wezens, die hun toverkracht op die manier overdroegen aan het betrokken fabeldier.

Besluit Sterke Jan, meer dan een eeuw geleden in de streek Pittem-Tielt, uit de volksmond opgetekend door Cyriel Claerbout, is van uitzonderlijke betekenis. Het sprookje kan immers in de eerste plaats voortdurend ver­ geleken worden met het gelijklopende verhaal Alwarde, dat rond dezelfde tijd ook in onze provincie, maar dan in de Westhoek, werd opgetekend. Het is zo goed als zeker dat beide elkaar niet hebben beïnvloed. Het is buitengewoon merkwaardig dat de ene versie (Sterke Jan) het heeft over een reuzenvleermuis (arend), terwijl de andere (Alwarde) gewaagt van een paard: juist de twee fabeldieren, die goed moeten gevoed worden en waarvoor Vladimir Propp, zeker voor wat betreft de arend, teruggaat naar een oeroud verleden van vóór de akkerbouw en dan nog in een gebied dat zich, van hieruit gezien, bijna aan de keerzijde van de aardbol bevindt. Ik heb voorts ook gewezen op het voorkomen van dwergen (aardmannetjes) in beide gevallen. Een verschijnsel waarmee wij allemaal vertrouwd zijn van in onze kinderjaren. Maar waarbij ons zelden werd gewezen op hun ambivalent karakter, zoals dat zeer duidelijk in beide sprookjes wordt aangetoond. In het sprookje Alwarde is er bovendien nog een spoor te vinden van de dwerg als bewaker van een schat en van de mogelijkheid dat de opgesloten prinses wel degelijk door haar vader werd vervloekt of door hem uit machtswellust tot de offerdood werd veroordeeld, net als de Griekse prinses Ifigeneia en de dochter van de Joodse krijgsheer Jefta. Het hoeft voor het overige geen betoog dat de beide sprookjeshelden drakendoders zijn, weerom een begrip waarmee we goed vertrouwd zijn. In de internationale sprookjesclassificatie van Antti Aarne en Stith Thompson moeten ze dan ook worden gecatalogeerd onder AT300: De drakendoder en zijn trouwe dieren.t36)

36

Boutique B., op. cit., blz.175

103


Frans Hollevoet

HET VRIJ IM SC H A P VAN DONSEGEM IN AARSELE Donsegem Donsegem is een typische vroeg-middeleeuwse nederzettingsnaam, eindigend op -haim, ‘woning’, voorafgegaan door een patroniem op -inga (genitief meervoud): het verblijf van de lieden van Donso. De sterk overheersende betekenis van al die patroniemen, familienamen ontstaan uit een mannelijke voornaam, is vaak: ‘uitstekend, schitterend, stevig, sterk, energiek of lief. Opvallend positief. Ook in de dorpsnaam Aarsele - voor het eerst vermeld in 1038 als Arcela - betreft het zo’n vroege Frankische nederzetting. Het gaat hier om een ‘sali’, een grote zaalvormige éénkamerwoning voor mens en dier of om een hut, voorafgegaan door het adjectief ‘aret’, overgeërfd uit de substraattaal (het Indo-Europees), dat ook weer ‘uitstekend, schitterend’ betekent. Feitelijk dezelfde betekenis als Puthem (1072), waarin het adjectief ‘p(e)ut’ allicht ook schitterend betekent.1 Waarom groeide er een dorpskern rond Aarsele en niet rond Donsegem? Of, sterker nog: waarom heet Aarsele nu niet Donzegem? Misschien kunnen we hierop een antwoord vinden in het renteboek van Donseghem uit 1645, dat we in 1989, samen met Ronny Ostyn, het archiefnummer 987 gaven in onze inventaris van het decanaal archief van Tielt.

Oorsprong In tegenstelling tot de Gallo-Romeinen (tot 476) durfden de Franken hun hoeves volop in de laagten bouwen en tot op de uiterste rand van het overstromingsgebied. De Romeinen vestigden zich namelijk bij voorkeur halverwege een helling en bij een bron of beek.12 Zoals bij­ voorbeeld het naburige Tielt - waarvan de naam teruggaat op een ver­ zameling ‘tegulae’, Latijn voor dakpannen, wijzend op een GalloRomeinse tempel of villa in het huidige centrum van de hoger gelegen stad, halverwege de Tieltse cuestarug, dicht bij de bron van de Poekebeek.3 1 2 3

GYSSELING M., Inleiding tot de oude toponymie van West-Vlaanderen, De Leiegouw, XXV (1983), p. 39-59 HOLLEVOET F., Markegem, het vermaakelyk dorp, Tielt, 1996, p. 33-34 HOLLEVOET F., Tielt feodaal, De Roede van Tielt, XXXIII (2002), p. 104

104


Ligging De Donsegemstraat komt uit in de Rietmeersstraat, die er de grens vormt met Vinkt. Het riet wijst op het waterrijke gebied waarin Donsegem onstaan was. Bij het situeren van de 79 percelen uit het renteboek komen de volgende straatnamen en toponiemen als begrenzingen (abouten) aan bod: De straete voorby het goet vanden raetsheer Bloys - de straete vande kersselaerkens naer Caneghem - de beke - het straetkin - de heerstmete (van Aersele) naer Thielt - noort den Poeckweg' - ligghende aende Populierkens, twelck nu de Nockere' es - den Poecxschen doschweg - de Berghdamstraete aende bmgghe - de straete commende aende Vossebrugghe - de strate van Jan Willems stampcot naert tGoet te Moortere - doude stampcot - het Galgestick (van Baudeloo) - den voetwegh (loopende) naer de kercke - den herwegh met den Galgebeck - de Dyckhaghe - den herwegh naer Deynse den voetwegh van Aersele naer Wonterghem - de straete commende van tGoet te Ludiek - den voetwegh aen het galgestick van Baudeloo - de groote herstrate die loopt naer Deinse - het drefken - de dreve - de Pou(c?)straete - de straete loopende vande plaetse naer de koorenmeulen - de straete commende van tGoet ten Hamme naer de kercke. De tamelijk verspreid liggende percelen zou men kunnen situeren aan de hand van het oude landboek van Aarsele uit 1653-1661. Dat bevindt zich in het Rijksarchief in Brugge (Oud Gemeentearchief Aarsele, nr. 47). Die taak is nu wel gemakkelijker geworden aangezien de tekst van het landboek door de zorgen van André Braet heel onlangs door de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde afdeling Tielt werd uitgegeven. Terloops wil ik erop wijzen dat in het Ancien Regime één exemplaar van het landboek naar het kasselrijbestuur moest, terwijl een ander in handen bleef van de parochieleiding, meestal de griffier(-ontvanger).456 In privé-bezit hebben deze historisch uiterst waardevolle documenten geen enkele waarde. Zij horen thuis in openbaar bezit. Mutatis mutandis kan men dit ook zeggen over de renteboeken, die soms grote delen van de vroegere ‘prochies’ beschreven en vaak ook in kaart brachten. 4

5 6

De Poekweg of -w egel kom t ook voor in W akken (verdw enen), Markegem, Dentergem, Aarsele en elders {vanaf de Leie in Vijve). Er bestaat een sage die vertelt over een ridder van Poeke die in Parijs een steekspel won. Als beloning voor zijn dapperheid vroeg hij de koning om van de weg (wegel) die hij te paard regelrecht van Parijs naar Poeke zou volgen een vrije, blijvende weg te m aken. Zo geschiedde. Zie: CLAERHOUT J., Mengelmaren, Biekorf, VIII (1897), p. 143 M iddelnederlands voor notenboom DE CLERCQ R., GOEMINNE L. en SPELEERS F., Bevolking en grondbezit in Anzegem in de 18de eeuw, De Gaverstreke, XXX (2002), p. 347-382 (voetnoot 1). Er w as ook nog een landboek uit 1656 en nog één uit 1705.

105


Grootte Van de 79 percelen in het renteboek is van 20 de oppervlakte niet vermeld. De 59 andere waren samen 11643 grote roeden groot of 29,1075 bunder d.i. 41,24 ha. Die 59 percelen waren dus gemiddeld 0,6990516 ha groot. Als we die gemiddelde grootte over 79 percelen doorrekenen, bekomen we een totale oppervlakte van 55,225726 ha.

Vrij De heerlijkheid (het rechtsgebied) was vrij-eigen of allodiaal, een woord dat stamt van het middeleeuwse Latijn 'allodium' dat 'roerend goed, erfenis’ betekent en teruggaat op het Germaanse ‘al’, en het tweede element dat ‘kleinood’ betekent, met een achtervoegsel als in ‘armoede’ dat abstracta aanduidt. Allodiaal waren vooral de abdij domeinen die meestal uit koninklijke of grafelijke schenkingen voortkwamen, maar ook sommige lekendomeinen, zoals bijvoorbeeld de heerlijkheid Dentergem, tot 1399, en het uitge­ strekte leenhof van Ooigem dat heel het Ancien Régime door vrij-eigen bleef. Het kwam hierop neer dat zij geen leen waren van een hogere heerlijk­ heid en dus geen deel uitmaakten van de kenmerkende feodale piramide. Er moest bij successie of erfopvolging geen ‘dénombrement’ - opsomming van rechten en plichten - worden overgemaakt aan de hogere in rang en er hoefde, in het geval van de kerkelijke heerlijkheid Donsegem, ook geen ‘sterfelijk laat’ aangesteld te worden d.i. een fictieve leenman voor een instantie (bv. een kerk), bij wiens dood het leen werd verheven. Toen de Tieltse heerlijkheid Galileën, een achterleen van Tielt-ten-Hove, in het bezit gekomen was van het augustinessenklooster van Galileën uit Gent, bracht ene Jacop Demil, die door het klooster als ‘sterfelijk laat’ was aangesteld, in 1512 het dénombrement van het leen over en bij diens dood moest dan de 10de penning (10 %) van de verkoopwaarde als successierecht aan de heer van Tielt-ten-Hove worden betaald.7 Donsegem was helemaal geen successierechten verschuldigd.

Laatschap Een laat, een begrip uit de volle Middeleeuwen, was een horige die onroerend goed in gebruik had. Met het laatschap wordt dan ongetwijfeld een laathof of laatbank bedoeld, een synoniem van eigendomstrechtbank of -rechtsgebied, in het Frans: cour censale (tribunal foncier, 7

DE VRIEZE F., Toponymie van Tielt, 1937, doc. diss. K.U.Leuven, Bijlage II, p. 12-13

106


juridiction foncière of vertaald ‘cijnshof’). ‘Wanneer eene schepenbank geene hoogere bevoegdheid had dan om over zaken de goederen aan­ gaande te oordelen, nam zij den naam aan van laathof, en hare leden dien van erfelijke of gezworen laten; de laten of cijnsplichtigen eener heerlijkheid, waren, in geval deze geene hoogere rechtbank van schepen had, alleen bevoegd om, onder het voorzitterschap van een meier (villicus) over de geschillen rakende cijnsgoederen uitspraak te doen,’8910 Het is duidelijk dat met een laatschap een heerlijkheid bedoeld wordt die alleen over de lagere rechtspraak, de zogenaamde grondrechtspraak, beschikte, en niet ook nog over de middele of zelfs hoge rechtspraak.

Bestuur Voor het eigenlijke renteboek staat een schepenakte van 14 oktober 1659, beginnend met: ‘Wy, pastor, bailliu van Thielt ten hove gheseyt Gruythuyse ende dese prochie midtgaders kerckm(eeste)rs, als admi­ nistrateurs van Sfinjte Martins kercke van Aersel, en de in dese qualiteyt heeren van het vry laetschap van Donseghem, competeren(de) dese voorn(om)de kercke Bovenaan de bladzijde staat genoteerd: ‘siet foi 61’. Daar staat een akte van 17 juni 1658: ‘Wy onderschreven heer pasteur van Aersele, Dheer Thomas Goudenhooft als admodiateuf der heerlichheyt van Thielt ten hove en de uut den naeme van(den) heere Grave van Gamerage'0 als heere van(de) voorsfeidje prochie, midtgaders Lieven Coppens en(de) Ghelein De Clerck als kerckm(eeste)rs tsy in dese voors(eyd)e qualiteyt heeren van Donseghem, competeren(de) de kercke van Aersele, hebben (...) vercoren ende verclaert ghelyck wy verkiesen ende verclaren by desen seven vrylaten ende schepenen der voorseide heerlickheyt van Donseghem om ter bemanyn(ghe) van M(eeste)r Ol(livie)r Buys bailliu der voorseyde heerlickhede alle civiele questien ofte processen te decideren ende wysen, erfven ende onterfven enfdej wettel (yck) kennisse te nemen naar recht, style en (de) costuyme daerttoe versocht synde als eersten schepen Gilis Baervoets Jan Van Simay Joos Vander Vennet Michiel De Chein Jan De Meyere fs Jans Pfietejr 8

9 10

STALLAERT K., Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, A-Poer, Leiden, 1886-1893, p. 132 Naast de geschillen betreffende cijnsgoederen, was het ‘laathof’ ook bevoegd voor ruzies, bedrog enz. w aar geen bloed vloeide, kortom zaken van een vredegerecht. Admodiatie (volgens Van Dale): heffing van verbruiksbelasting bij een som ineens naar geraam d verbruik over een zeker tijdvak. Heer van Tielt-ten-Hove en dus ook van Aarsele was toen Alexandre de Richardot fs Guillaume (Willem). Hij was ook graaf van Gamerage d.i. Galmaarden.

107


Mestach en(de) Lieven Theinpondt, die al tsamen belaft hebben tselve naer reden recht en(de) styl te doene, en(de) tot verkerheyt en(de) ghetrauwicheyt hebben dit gesworen.’ Die plechtige eed wordt daarop gezworen in handen van pastoor Adriaen Van Symay en mijnheer Thomas Goudenhooft. Het bestuur van het rechtsgebied was in handen van de Aarseelse pastoor, samen met de - zoals overal - opgaande (aanstaande) en afgaande (dienstdoende) kerkmeester en de heer van Tielt-ten-Hove, bij zijn afwezigheid dus vertegenwoordigd door zijn baljuw.

Vermogen Er is hieronder, zoals gezegd, alleen sprake van de nedere rechtspraak of grondrechtspraak, een soort van huidige notariaatsfunctie. Van cri­ minele rechtspraak wordt er geen gewag gemaakt: die zal in handen zijn geweest van de veel belangrijkere heerlijkheid Tielt-ten-Hove, wiens baljuw ook baljuw van Donsegem was. Vooraan in het renteboek staan de bevoegdheden van Donsegem vermeld: ‘Vermach te stellen eenen bailliu, seven vry laten ofte schepenen, grefier ende officier om recht te doen in alle civile questien, ofte processen te decideren, wysen, onterfven, erfven en(de) wettelick kennysse te nemen naer recht styl ende costuyme vermach oock maerckghelt, dootcoop etc.’ Zij bezat ook de gewone heerlijke ‘rechten van wandelkoop of ’s heeren marktgeld, stragiersgoed, doodskoop, bastaardgoed, tol, vond, enz. (...) Zij mochten in de boete slaan tot aan 3 pond parisis.’11 Wandelkoop en doodkoop betekende dat er bij successie moest worden betaald. Bij een sterfgeval (doodkoop) zal dat, zoals overal, ‘dobble rente’ zijn geweest: twee keer de anders ook al jaarlijks verschuldigde heerlijke rente. Veranderen die gronden op een andere manier van eigenaar, dan werd er wandelkoop betaald, vermoedelijk ‘van elcken ponden grooten vyfthien grooten’ d.w.z. 6,25 % van de verkoopsom. Tol, vond, stra(n)giersgoed ende bastaertgoed hielden respectievelijk in dat een recht mocht worden geïnd bij de verkoop van dieren en goederen, dat onopgeëist goed de heer alleen toekwam, evenals het niet-opgevorderde bezit (binnen de heerlijkheid) van vreemdelingen en kinder­ loze bastaards.112

11 12

DE CLERCQ E., Geschiedenis van Aarseele, Brugge, 1881, p. 53 HOLLEVOET F., Markegem, het vermaakelyk dorp , Tielt, 1996, p. 65 (voorbeeld: Ter Hoyen in M arkegem ].

108


Vorige renteboeken Voor het renteboek van 1645 staat ‘dat den ouden rentboeck deser heerlickheyt int parquemyne vernieuwt ende verschreven is int jaer ons heeren 1521 ende doen waeren kerckmeesters Jan Van Dierdonck en(de) Marten Vander Leyen den welcken om syn oudde in veel plaetsen seer duyster is, ende quaet om lesen. Daer naer is desen renteboeck nu andermael vernieut by Victoir Van Gampelaere, greffier deser prochie van Aersele inden jaere 1640, welcke twee boecken ick [vergaan woord] ghesien, ghelesen ende ghevolght hebbe van worde te worde, alleenlyck daerby voeghende de nieuwe canten ende abouten met kennisse ende beleedt van(de) laeten ende ouderlinghen, ende de sommighe partyen hebbe ick verdebet ende verstelt ten hoofde vande jegenwordighe eyghenaers en(de) besitters der gronden by successie ofte coope volghens hun raport en(de) myn goet bevinden uur de rekenynghen en(de) notitien. Ita testor. Adrianus Van Symay, pastor in Aersele.’

Een renteboek met een heel aparte indeling Afkortingen: - r = 1 grote vierkante roede = 35,4239 ca - n(oord) w(est) z(uid) o(ost) < = ’t voorghaende / > = ’t naervolghende Der voorsevder kercken heerlicke penninckrente 1. Joncheer Bauduwin de Schietere heere van Houtave over Mevrauwe van Maelstapel, over Jan Van Waelbroek, over Jacob Van Nieuwenhuyse ter causen van Joffrauwe Margriete Vanden Eede fa (...) als erfachtigghe van 100 r o Marten Bekaerts stede ende heedt SCREVELS HOFSTEDE. 2. Idem, over de selve Mevrauwe over den selven Waelbroeck over den selven Jacob commende van Jan Van Claerhout van 100 r z van Jan Claerhouts stede was. 3. Idem, over de selve Mevrauwe van Maelstapel over den selven vande hofstede TER WULFHAGE13. 4. Idem, over de selve Mevrauwe over den zelven Jacob van 81 r ligghende aende Populierkens uuter schuit vande Stede te Maelhout o de heerstraete aende Nockere z Pieter Lybaert mette stede te Maelhout w den disch van Aersele metten Dootackere n selfs gront gheseyt DE VERBERRENDE EECKE.1

11

(Hoeve) om ringd door wilgen.

109


D IT 15 D E N

RENTEBOECK DER

HEERUCHEY.r: V E \N

.... :

DON5 ELCHEÎI C O M P F . T L 'R E N T E ,

DEKERCREwVI

AERSEELE. ANNODNI I6 4 f,

t .

110

:


5.

Idem, over de selve over den voornoemden Waelbroeck over den zelven Jacob Van Nieuwenhuyse commende van Wouter Van Zachmoortere van 75 r ligghende aende oostzyde vander straeten jeghens de hofstede die wylent Arendt Van Wulpen was. 6. Idem, over de zelve mevrauwe over den selven commende vande hoirs14 van Oliviers Van Poeckstraeten van 18 r ligghende tusschen Marten Bekaerts lande ende Jan sVos lande was. 7. Pieter Lybaert over dhoirs Joos Elaut, over Joos De Block over Jan De Block te vooren Quinten Sereins commende van Balthazar De Heldere ende Sanders Vander Braecke vande STEDE TE MAELHOUT15 groot 136 r o de heerstraete van Aersele naer Thielt z selfs w den abt van Baudeloo ende Joos Vander Vennet n Joncheer Baudewyn de Schietere. 8. Marin Vermandele causa uxoris over Gyselbreght De Wu(7Jf ghetrauwt hebbende de dochter van Jan Pantins over Joos Van Wonterghem over dhoirs Jooris Maeldreits over Matthys Pedaert van 533 r w Heindrick Schots stede was wesende modo meerder stick lants met > o dhoirs Joannis Baptiste Bollaert z 210 r w de straete n > . 9. Den raetsheere Bloos by coope commende van Gillis Serweytens ende Pieter Martins over Tanneken Van Ghentbrugghe over Marin Vander Hulst over Pieter Vander Donckt over Jan De Block over Steven Waelkins commende van Jan Vander Hulst van 440 r w Mathys Pedaert o de hofstede van Marten De Wulf. 10. De weesenkinderen van Meester Jan Baptista Boelaert [sic, cf. art. 8] by coope van Victoir Van Gampelaere over Carel De Wulf over Paschier De Cuypere ende over Marten Bruyntiens commende van Wauter Bruyntiens over Sinte Marten van Aersele vande HOFSTEDE TE LAMFREYTS ende vanden bulck16zuyt vande voorseyde hofstede groot onder beede 407 r o het leen van Thomas Vande Velde z dhofstede vande weesen voornomt w de strate commende van tGoet ten Hamme ofte > n den advocaet Moerman. 11. Idem by coope over den selven Victoir Van Gampelaere over den selven Carel De Wulf vande voorseyde hofstede ende landt die Wouters Vanden Damme was o de strate ofte hun selfs hofstede voorseyt, daer nu als pachter Jan Poppe woont z den grondt van Jaques Van Betsbrugghe ende den raetsheer Bloys w selfs gront n Marin Vermandel groot dese 2 articlen tsamen 450 r ofte daer ontrent ende syn boven d’heerlycke rente belast met eenen eeuwighen 14 14 16

De hoors: de erfgenamen. Hoeve in het m oerassige bos. Bulk, bilk: in het Tieltse, door grachten (of hagen) om sloten (wei)land.

111


12.

13.

14.

15.

16.

17.

17

cheins van 3 p. parisis tsiaers volghens den chaerter inden ouden cop Ăœeboeck folio 66 van daten den 2en dach in Septembre alsmen schreef 1446. De kercke van Aersele van 200 r merschen o > z ende w Marin De Meyere nw Joncheer Pieter Nieulandt mette Drooghemersch n de beke oft Joos Huys. Rogier Bruyneel ghetrauwt hebbende Maeyken de dochter van Philips Dhont over Jan de Jo(i)nghe over dhoirs Peertsevael Vander Banck ende Ruyffelaert Vander Banck commende van Willem Vander Eecken van 150 r mersch ende noch van 50 r merschen over Pieter De Pau tsamen 200 r o de Berghdamstraete aende brugghe z Maryn De Meyere w < n de beke ofte Meester Geeraert De Cuysere. Debet dootcoop. De weduwe ende hoirs Quinten Loontiens over Lieven De Deckere over Joos De Deckere over dhoirs van Heindrick Van Zachmoortere van 225 r commende van Wouter Van Zachmoortere lighende zuyt van Joos Graetemaers stede was anden coutere o > z de heerstrate w de straete loopende naer d’oliemeulen n den doschwech vanden noker naer Ghendt. De weduwe ende hoirs Jaques Parsy over dhoirs ende weduwe Lieven Vande Kerckhove over Joos Vander Vennet ende over Joannes Herrebaert over 225 r. Item de selve over de selve ende over den selven Joos Vander Vennet ende over Yweyn Bruynkens commende van Wouter Bruynkens van 150 r ligghende o neffens voorseyde Joannes lande staende inden ouden boeck in 2 articlen, nu in een by accorde ende is de westzyde van een stick groot 500 r palende int gheheele o Jan Van Deurne z de heerstrate van Aersele naer Ghendt w < geseyt DEN CONQUELE17n den doschwegh vanden Nockere naer Ghendt. Marin Vermandele ghetrauwt hebbende Cathelyne de dochter van Ghyselbrecht De Wulf over dhoirs Jan Mootmans over Cathelyne Smets ende over Rogier haeren vader commende van Heindrick Schotte van tvoorseyde Heyndrick Schots stede 350 r. Gillis Biebuyck by coope van Maryn Bruwane over Steven Van Vursbroeck over Alexander De Wale over Jan Vanden Hoecke, commende van Jan Vanden Briele ende Jan Van Hoecke te vooren Gillis Bruytkens van 112 r ligghende w vande Craeghmersch metten noorthende aen sVos Vyvere metten westhende aen Philips

Konkel betekent oa. hol, put. Dus een lager gelegen perceel.

112


Wiericks nu de westzyde van een meerder stick o Sinte Baefs Cappittle z den heerstraete van Aersele naer Thielt w Joncheer Jan Van Zantvoorde n selfs met sVos Vyvere ende syn Craeghemersch. Somma [jaarlijks] : 17 schellingen 3 deniers parisis Der kercken van Aersele heerlicke evenrente 18. Jacques Van Betsbrugghe ghetrauwt hebbende de weduwe van Pieter Vande Velde by coope van Gillis Abeels over Pieter Galle over Carel De Wulf over Pieter Vanden Roode ende over François Mestdach commende vande hoirs van Feysen De Smet ende Magriete Mestdach Jans dochtere van haer stede daer zy op woonde ende es nu winnende lant groot 50 r nu in een meerder stick o > z myn heere van Olsene met leen w selfs mette Groote Cley die hiltwinnynghe18 is onder Sinte Baefs n de straete voor het goet van­ den raetsheer Bloys. 19. Idem ghetrauwt hebbende Magdaleene Oste filia Matthys te vooren weduwe van Pieter Vande Velde over Maryn Vande Velde over Rogier Verwee ende over Melchior Verwee, over Carel de Wulf, over Jan Vander hulst van lande dat light o van Jan Mestdaghs stede groot 100 r ofte bedt19 o Maryn Vermandele metten Raetsackere z Cappittle van Doornicke ende myn heere van Olsene met < w < n de straete. 20. Dhoirs Joncheer Cornelis Mestdach over Joncheer Lowys Mestdach over dhoirs Joncheer Joos Mestdach ende Olivier Mestdach van 241 r gheheeten DEN CLAVERBUCLK, ende nu DE VOSSEBRUGGHE20 o + z Joncheer Jan Dessessanders w de straete vande Kersselaerkens naer Caneghem n Joncheer Baudewyn de Schietere mette Hooghwee. 21. Jacques De Neckere by coope van Joos De Neckere synen broeder over Pieter De Neckere over Joos De Neckere commende by versterfte van Gillis De Neckere ende Joanna Nemegheers over Geeraerdt Nemegheer over Gillis Nemegheer zijnen vader van 50 r liggende voor sBels stede was ende heet dOOSTMERSCH commende ter stra­ ten ende is doostzyde van een meerder mersch groot int gheheele van Wedergraet, abouterende de gheheele mersch o de strate w Lieven Macoen n Pieter De Meyere.

18 19 20

Hiltwinning: de opbrengst w ordt gelijk verdeeld tussen beiden. Iets meer. Brugge: landingsbrug. Blijkbaar zat hier recent een vossenhol.

113


22. Den abt over t’clooster van Baudeloo van tgoet daer nu als pachter Jan Vande Walle woont t’ Aersele vande WOESTIJNEN21 ende van meer landts daer toe behoorende. 23. Jan De Meyere by coope van Michiel Bosch man over Baudewyn Beydens over Lieven Van Wanseele over Joos Van Wanseele over Jan Vander Vennet over Ghelein Toebas ende Carel Seys commende van Michiel Pantin van 600 r erfven letter min ofte meer ende es de oostzyde vanden BAELBERGHE22 z van Pieroenen Vander Mersch stede. 24. Gillis Barvoets by coope van Guillame Willoquair den selven over den selven Bauduwyn Beydens over de zelve over den zelven Gheleyn comende van Balleken Pantins Pieters dochtere van ontrent 100 r inden voorseiden BAELBERGH ande westzyde neffens Gheleyn Toebast erfve modo in een meerder stick met tvoorseide article o Joosyne De Backere fa Jans z de beke w mynheere Van Ryviere n het straetkin. 25. Jan De Backere over Pieter De Backere synen vader over Lieven De Smet over Jan Bundervoet over dhoirs van Jan De Beste comende van Pieroene Vander Mersch haerlieder moeder van een ghemedt lettel min ofte meer inden voorseiden BAELBERGH ligghende bachten haerlieder stede o selfs z selfs merschelken w Jan De Meyere metten Baelberghe by coope van dhoirs Bauduwyn Beydens n den voorseide Jan De Backere met de voorseide hofstede nu winnende landt. 26. Jan Willems over Lowys Vanden Bussche over dhoirs Jan Tuckmans over Willem Vander Hulst van Jan Vander Mersch vande Cappelrye van Onse Lieve Vrauwe vanden lande dat light n aende cappelrye stede, ligghende nu inde noortzyde van syn hofstede o Lauwereins Bailliu z selfs hofstede w de heerstrate naer Thielt n tlant van Baudeloo : ontrent 68 r. 27. Pieter Lybaert over Joos Elaut over Joos Serreyns over Quinten Serreyns over Baltezar De Heldere commende van Sanders Van Baerle vande STEDE TE MAELHOUT (cf. art. 7 en 76) groot 136 r o de herstraete van Aersele naer Thielt z selfs w Baudeloo ende Joos Vander Vennet doude n den Poeckwegh ofte Joncheer Bauduwin de Schietere heere van Houtave. 28. Meester Olivier Buys bailliu van Donseghem by coope van Jan Reylof over Willem Van Wanseele over Jan De Block over Quinten Sereins over Philips Wiericxs commende van Balten De Heldere Woeste d.i. braakliggende landerijen. Baelberg = Bol(le)berg.

114


29.

30.

31. 32. 33. 34.

35.

36.

23 24 25 26

van 13 r lettel min ofte meer ligghende aende Populierkens twelck nu de Nockere es o Frans De Mesmakere by coope ofte verdeelynghe n Joncheer Bauduwin de Schietere z den Poecschen doschwegh w de heerstraete naer Thielt. Joncheer Bauduwin de Schietere by successie over me Vrauwe van Maelstapel over Jan Van Waelbroeck over Jacob Van Nieuwenhuyse ter causen van Jo(ncvrouw)e Margriete vanden Eede Jacobs wyf van 81 r ande populierkens o de heerstraete ofte < z Pr Lybaert mette Stede te Maelhout w den heylighen Gheest23 van Aersele met den Dootackere n haer selfs Verbernende Eecke. Joncheer Bauduwin de Schietere over me Vrauwe van Maelstapele over den selven Jan Van Waelbroeck over den selven Jacob van lande dat Gheeraerts sVos was ende light neffens de Priesteragie Mersch o de guide-4 mersch van Aersele z haeren bosche ende lant w de ettynghe25 ofte bosch van Baudeloo n de Priesteragie Mersch van Aersele ende heet nu sVEULENBOSCH. Idem, 250 r ligghende neffens Gastkins mersch ende aende Vossebrugghe met bosch ofte mersch z + w + n selfs. Idem, 75 r landts ofte mersch ligghende tusschen Berten Broecke mersch ende Lysabette Keukelaers landt was. Idem, ... over Jan Van Poelvoorde van lande dat light aen d’oosthende van Sriemers hofstede was. Idem, ... over Jan Halincbroot van 104 r ligghende tusschen der kercken ende den moortere neffens den lande vanden kinderen Jan Poeckstraets o de strate van Jan Willems stampcot naer tGoet te Moortere z + n Carel De Smet w selfs. Idem, ... over Olivier Van Poeckstraete van lande dat Gheeraerdt Pantins was ligghende by de stede te Maelhout aende Populierkens o de straete aen het stampcot z Jan Willemens ende Meester Olivier Buys met den Nockere w de heerstraete n Carel De Smet. Jan Vande Walle fs Jans by coope van Bouvyn causa uxoris26 met syn consorten over Gillis Van Hove over Casyne Van Hove over dhoirs Jooris Maeldreyts over Mathys Pedaert van lande dat Geeraerdt Pantins was ligghende bachten Margrieten sKeukelaers nu in een meerder stick ontrent den midden o den hoeck van het selve stick z t’leen Godelieve Van Hee ende van Lauwereins De Backere w selfs ghehouden van Gruythuyse tot een ghemet ende 7 De Tafel van de Heilige Geest: het dis- of arm bestuur. Guide: broederschap. Ettinghe: natte weide. Causa uxoris: uit hoofde van, wegens zijn echtgenote.

115


37.

38.

39.

40.

41.

27 28

r dus hier een ghemet ofte bedt int midden onder Donseghem n de straete ende een dein merschelken. Marin Vermandele ghetrauwt hebbende Catheline eenighe dochter van Gyselbrecht De Wulf over Carel De Wulf over Paschier De Cuypere over Marten Bruyntkens over Mouter Bruyntkens groot inden ouden boeck 600 r o Jaques Van Betsbrugghe z den grondt van het Cappittle van Doornicke w Jaques Van Betsbrugghe n de straete recht over dhofstede vanden raetsheer Bloys. Joos Vander Vennet over Arendt Van Dycke over myn heere Rychart Uutenhove ende over Jo(ncvrouw)e Lisabette Poeckstraete syne moedere commende van Janneken Vande Velde van lande in DEN DOOTACKERE27 noortwest vande stede te Maelhout ende van 25 r ligghende neffens aen Jacobs Van Nieuwenhuys lant o Pr Lybaert mette stede te Maelhout z tgoet van Baudeloo w de weduwe Roelant De Wulf n den Poeckwegh ofte den H. Gheest metten Dootackere ende Joncheer Bauduwin de Schietere. Den H. Gheest ofte den disch van Aersele van 2 ghemeten (= 266 r) op DEN DOOTACKERE noortwest vande stede te Maelhout o + n Joncheer Bauduwin de Schietere z de doschwegh ofte Joos Vander Vennet doude met < w Rogier Vande Venne causa uxoris met doude stampcot. Den abt van Baudeloo over Joos De Deckere over Jan Danins sterfelick laet voor Baudeloo over Heindrick Vander Meulen van 50 r op DEN OOSTCAUTERE, ligghende aent noorthende vanden lande van Baudeloo landt gheseyt het Galgestick o < z selfs met tselve stick commende z aenden voetwegh loopende naer de kercke w het leen vande weduwe ende hoirs Quinten Loontiens w + n Pieter Van Daele, ende dit stick comt noordoost aenden herwegh met den Galgebeck. De weduwe Pieter Arendts over Geeraerdt Nemegheer over Gheeraerdt De Bil, over Jan De Scheppere van Ghendt over Jan Vande Walle ende Gillis De Crabbere van 50 r op den OOSTCAUTERE tusschen den lande van Baudeloo aen deen zyde ende Geeraerdt Nemegeers landt aen dander zyde, commende van Lauwereins Van Busseghem, aen de Dyckhaghe, ende was eertyts ghenoemt D’ERVE, noortoost den herwegh naer Deynse o Gillis Arteels z den voet­ wegh naer de kercke ofte Jan Vande Walle w + n Baudeloo met het Galghestick. Somma vander heerlicken Evenrenten:28 39 halsteren 6 achtelynghen ende halfven achtelyngh evene. Doot: sam entrekking van doorent: akker m et doornstruiken, braam struiken. Evene: zw arte haver.

116


De Deinse halster of raziere bedroeg ongeveer 66 liter, 3/4 van de Kortrijkse of Tieltse raziere. Een achteling was daar één achtste van.29 De heerlicke coorenrente van Donseghem. diemen houdende is vande voorseide kercke. maer en gheeft geenen dootcoop 42. Jan Vande Walle fs Jans by successie met Janneke weduwe Joos Danins over Jan Vande Walle by coope van Lauw (ereins) De Backere over Piet er De Backere over dhoirs Jan Bundervoet over Franscois Valcke over Jan Valcke vanden MUNCX ACKERE30 groot 29 r ende inden ouden renteboeck groot 36 r sprekende [sic] aende westzyde van een meerder stick o selfs z de straete w Guillame De Deckere n selfs. 43. Gillis Baervoets over Gillis ende Franscois Mestdach te vooren Rache Mestdach over Jan De Craene over heer Wouter Valcke ende Jan Vander Meulene commende van Jan Valcke van eenen deel van 50 r uut STRIJCKLANDT31o Joncheer Franscois Kintschot heere van Ryviere ende Hoogenhove etcetera z Lieven Vanden Broecke w de weduwe ende hoirs Jan De Backere n den voorseiden Lieven Vanden Broecke. 44. Janneken fa Lieven Vanden Broecke by coope over dhoirs Jooris Maeldreyts over Matthys Pedaert van synen deele int voorseide STRYCKLANT o myn heere van Hoghenhove z Joos [sic] ende w Pr De Backere n <, comende van Rogier Mestdagh over Pieter Vander Donckt by coope van Gillis De Vreese. 45. Joos De Backere fs Jans over Jan synen vader by coope van Pieter Verdonckt over de zelven van 75 r ande oostzyde vanden Holenweghe in een meerder stick o Gillis Baervoets z Guillaume De Deckere w den voetwegh van Aersele naer Wonterghem n Janneke fa Lieven Vanden Broecke. 46. Jan Vande Walle fs Jans by coope van Lauwereins De Backere over Pieter De Backere over Jan Bundervoet over dhoirs van Jan De Beste over Steven De Scholmeestere van lande inde STRIJPLUCKHOFSTEDE32, ende plocht te heeten SCUYPERS HOFSTEDE, daer Lauwereins Vande Moortere plocht te woonen ende is nu winnende landt staende inden ouden boeck in twee articlen, nu by accorde in een, groot tsamen 123 r lants Cortrycksche maete o selfs z de straete 2’ 30 31 32

HOLLEVOET F., Dentergemse maten, De Roede van Tielt, XXVII (1996), p. 38-40 Muncx: toebehorende (voorheen) aan m onniken. Glad, effen oppervlak, als gladgestreken. Strijpe: lange strook grond; luck: allicht gelijk aan ‘leucke’ d.i. om sloten (wei)land, cf. bilk.

117


commende van tGoet te Ludiek competerende myn heere van Hoogenhove naer Jan De Backere w Guillaume De Deckere n de weduwe Pr De Backere. Somma vande cooren33 rente: 2 halsters 5 achtelynghen ende 3 deelen achtelyngh coorne. Dit is ghemaut coorne te weten rogghe. gherste ende evene van elck een derde deel 47. Joos Vander Vennet fs Joos over Jan Ide syns huysvrauwen vader by coope vande hoirs Geeraerdt Cornelis over Jaques Vander Vennet over dhoirs Jooris Maeldreyts over Matthys Pedaert vande WILDE MERSCH34ghelt jaerlyck 5,5 achtelynghen ghemaut coorne. Item over dander deel vande selve WILDE MEERSCH staende inden ouden boeck in een bysonder article over Joos Vander Vennet over Stosten [sic] De Ruwe, over Wouter Van Zachmoortere commende van Pieter Vander Straten van 180 r gheheeten Den Wildemersch nu by accorde in een article o Joos Vander Vennet met leen z Chaerel Cazeele w tGoet van Baudeloo n Jooris Manaut. 48. Den abt van Baudeloo over Pieter Vander Donckt over dhoirs Jooris Maeldretys over Olivier Van Poeckstrate van lande dat Gillis Vlaspoele was. 49. Jooris Manout by coope van Joos Mattheus Van Hove over Lieven Wanzeele over dhoirs De Huughelare ende over synen vader van NAERCHE HOFSTEDE aen doostzyde vanden uutganghe vande stede Philips Halinckbroots was o de straete z Joos Vander Vennet w selfs gront ghehouden van Gruythuyse w Baudeloo n syn hofstede ende is groot ontrent 1 ghemet. 50. Jan Vande Walle by coope van Hendrick De Poortere over Pieter Van Pachtenbeke over Jan Vander Vennet over Gillis Nemegheer fs Gheeraerts van een stick landts dat heet DEN TARUWENBULCK groot ontrent een half bunder onbegrepen maete w den voornoemden Jan Vande Walle met den hoeck vande Biesbulck n, o + z tGoet van Baudeloo. 51. Idem by coope van Joos Ide over Joos Vander Vennet over Jan Van Wanseele over Jan Vander Vennet over Ghelein Toebast ende over Charel Cheys commende van Michiel Pantins van lande dat wylent Jan Geeraerts was ende is nu ghenaemt DEN BIESBULCK groot

Koren: m engsel van rogge en tarwe. Wilde: woeste, verwilderde.

118


ontrent de 2 ghemeten o den Haenenbosch zuytoost selfs met voorgaende stick nu ghenaemt Heintgiens Stick, z + w tGoet van Baudeloo n den voetwegh aen tgalghestick van Baudeloo. 52. Den abt van Baudeloo van DEN HINNENDRIESCHE35, nu gheseit DEN HINNENBOSCH noort oost int gheweet van Baudeloo. 53. De weduwe Pieter Arent over Geeraerdt Nemegheer over Geerolf De Bil over Jan De Scheppere over dhoirs Jan Vande Walle ende Gillis De Crabere over Lauwereins wyf Van Busseghem vande lande aende Dyckhaghe commende voorhooft aende groote herstrate die loopt naer Deynse o Gillis Arteels z den voetwegh ofte Jan Vande Walle w tGalgestick van Baudeloo. 54. Lauwereins De Neckere ende Pieter De Meyere over Pieter De Neckere over Gillis De Neckere over dhoirs Philips Vanden Berghe over myn heer Matthys Speyaert over Pennemans hoirs vande lande commende van Feysen Zielaert o selfs z hun hofstede w de strate ende den disch met 7 r eeckbosch n het drefken groot met het drefken 2 ghemeten. Somma van tghemaut36 Coorne: 3 halsters ende 3 deelen achtelyngh. Dit is een rente die men niet en hout vande voorsevde kerke Heel merkwaardig verschijnsel ! De 25 laatste percelen zijn penning- of haverrenten verschuldigd aan andere heerlijkheden en vier daarvan (62, 63 en 72, 73) zijn zelfs vrij-eigen d.w.z. die stukken waren geen successierechten verschuldigd. Allicht heeft het Aarseelse kerkbestuur daarmee de bewuste personen of bezitters van heerlijkheden een gunst verleend voor bewezen diensten. 55. Joos Goethals causa uxoris over de weduwe van Jan Roosbeke ende Lowys Roosbeke over Joos Roosbeke over Jan Vanden Moere over Luyck Vander Leyen ende Lauwereins synen vader van 367 r lettel min ofte meer, dat hy hout van myn heere van Puttem van­ den hove ten Hamme o ... z de straete w Gillis Van Overbeke n... In Aarsele bevond zich het Goed ten Hamme, met als centrum een hof­ stede van 9 bu, een leen van Tielt-ten-Hove. Of betrof het de Kanegemse

35 36

Hunne- of hinnebessen zijn wilde fram bozen; dries: tijdelijk rustend akkerland. M outen; koren, in het bijzonder gerst, weken en dan in een kelder laten kiem en en laten drogen (om er dan bier van te brouw en).

119


heerlijkheid ten Hamme, met hoge justitie en gehouden van het kasteel van Kortrijk, die ook in Aarsele rentengronden bezat37? 56. Gillis Van Overbeke by coope vande hoirs Geeraerdt Cornelis over Jan Van Waelbroeck over Joos Van Wonterghem over Joos Bouden, vanden lande dat wijlen afghewonnen38 heeft mijn Joncvrauwe Mestdachs van 133 r lettel min ofte meer, houdende vande Hamme, o selfs z + w de straete n syn hofstede. Geit jaerlyck. 57. De guide39 van Onse Lieve Vrauwe over Balten De Heldere vanden bulcke ter DOOLAGHE40 houdende van Lobus o Baudeloo ende Cappitle van Doornick z de Doolaghe w Quinten Loontiens. Ook nog rente verschuldigd aan de abdij van Lobbis (Henegouwen). 58. Geeraert Baervoets over dhoirs Guillaume De Keysere over Rogier De Smet, over Jan Vanden Broecke ende over Grietken Bekaerts van 200 r ligghende aende noortzyde vander Waelbrugghe houdende van Baudeloo o tclooster landt van Baudeloo z de straet w >. Rente aan de abdii van Baudeloo fGentl. 59. Lowys Van Betsbrugghe over Rogier De Smet over dhoirs Jans Craenen commende van Rase Vanden Baerle van 200 r ligghende aende noortzyde vande voorseide Waelbrugghe, houdende oock van Baudeloo, o < z de kercke mette Waelbrugghe w Michiel De Ghein n de weduwe Philips Valedolyt. Eveneens rente aan Baudeloo. 60.........over Joos Serreyns over Quinten Sereyns over Philips Wiericx commende van Marck Bruntkens van DEN HEERENHOUT, dat hy hout van Joos Vander Mersch. 61. Joncheer Bauduwin de Schietere heere van Houthave, over me Vrauwe van Maelstapele over Jan Van Waelbroeck over Jacob Van Nieuwenhuyse ter causen van synen wyve op tland TE VLASPOELE41 dat men hout van Winckele.42

37

3“ 39 40 41 42

GESQUIERE G., De roede van Tielt. Kassein] Kortrijk (XlVde eeuw - 1502). Heerlijkheden en lenen gehouden van het kasteel van Kortrijk en leenhof van Tielt, licentiaatsverhandeling, K.U. Leuven, 1982, p. 85, 121, 151 en 272 Afwinning: gerechtelijke onteigening. Guide: broederschap. Doo(t)lage: m oeras, slijkpoel. Vlaspoele: poel w aarin vlas geroot werd. DELANGE M. en HOLLEVOET F., De heerlijkheid ter Wincle, De Roede van Tielt, XXXI (2000), nr. 4, p. 3-66

120


De heerlijkheid ter Winde was gehouden van de heerlijkheid (later baronie) van Nevele, had zijn foncier in Sint-Baafs-Vijve en had daar ook wat rentengrond, maar vooral in Oostrozebeke, Wontergem en ook in Gottem. 62. Idem over de zelve ende over Zegher De Temmerman op vry eyghen landt ligghende op de noortzyde van Gillis Bruyneels stede was o Carel De Smet z Joos Vander Vennet met den Temmerman w de dreve n >. 63. Joncheer Franscois Tayaert by ghifte dotale43 van Joncheer Frederick Nieulandt by coope van Jaques Dhane over Jan Van Dale over Gherolf De Bil, over Baven De Bil syne vadere ende over Gillis Uutenhove commende van Gillis Bruyneel op landt dat wylent vry eyghen was, dat men nu hout van Gruythuyse, ligghende aende noortzyde Gillis voorseyt stede was o Carel De Smet z < w selfs n pasteur van Denterghem met bosch. Eertijds vrii-eigen, nu (Tielt-ten-Hove gezeid) Gruvthuvse. 64. Idem, over Roegier Mestach over dhoirs Jan Tucmans over dhoirs Jan Van Hamme op een stick landts gheheeten t’DAELKEN ende light inden ZUYTCAUTERE diemen heet HET STRYCKLANT44 ende is ghehouden van Donseghem. 65. Idem, over Pieter Vander Donckt over dhoirs Jooris Maeldreyts over Matthys Pedaert van synen deele vande voorseeide lande uut t’DAELKEN oock onder het vry laetschap van Donseghem. 66. Idem, over den selven Vander Donckt over de selve hoirs Jooris over Jooris Maeldreyts over den selven Matthys Pedaert ende over Joncvrauwe Lysbette Poeckstrate op landt TE VLASPOELE, houdende van Winckele. 67. Idem, over den zelven Pieter Vander Donckt over de zelve ende over den zelven Matthys Pedaert ende over dhoir van Symoen Lachengoen op bulckxken westwaert vande stede te Poelvoorde. Somma vande sourenten ofte pennincrenten: 42 s. 5. d. p(arisis).

43 44

Van het Latijn 'd o s’ (génitif ‘dotis’), betekent ‘huwelijksgift, b ruidschat’. Effen, glad oppervlak: als gladgestreken?

121


Dit is een evenrente. die men hout vande voorsevde kercke ende heerlickhevt van Donseghem. 68. Miechiel De Chein ter causen van zyn eerste huysvrauwe over Christiaen Strobbe, over Jan De Smet over Rogier De Smet over syn moedere ende over Grietken Sketelaers op 200 r gheheeten tKEUKELSTICK45 o > z Raphel Van Vrybusch met zyn wallen w de Pou(c?Jstrate n syn hofstede ghehouden van Gruythuyse. 69. Idem, ter causen als vooren over den selven over Rogier De Smet ende over Marten Van Baerle ende over Rafele Vander Kindere ende Jan Van Vrybussche op lant ende mersch in DE SMALLE GAVERE46 ende heet DEN HUL47 o Raphel Van Vrybusch, commende met een hapte4849 mersch zuy aen het > w < n selfs ghehouden van Gruythuyse. 70. Joncheer Jacques le Prévost heere van Ingeen causa dotis over Joncheer George van Braeclen heere van Willecomme by coope over dhoirs Jacques Gryselys over dhoirs Jacques Symoens over Jacob Pantins over Philips Daghuut inden SMALLEN GAVERE gheseyt DEN HUL van ontrent een vierendeel mersch wesende inden ouden boeck een deel van het voorgaende article w, n + o Michiel De Chen z selfs ende zuytwest Raphel Van Vrybusch met syn cynghele, gheseyt de Bucxwallen ofte Saverande. Somma 3 halsters 6 achtelynghen ende 2 deelen achtelyngh even. Dit is een erfvelicken pacht ende erfelicke renten. Renten te betalen naast de renten onder Donseghem, zoals blijkt bij de beschrijving van perceel 77. 71. Marten Van Hove fs Martens over zynen vader commende van Victoir Van Zeebroeck op Marten Bruntkens over Joos Van Zeebroeck ende over Ywein Vander Eecken van 300 r letter min ofte meer ligghende tenden de Gheensthaghe ende es gheheeten DE GHEENSTHAGHE45, ghehouden van Sinte Baefs, o Jan Van Overbeke z myn heere van Hooghenhove w > n de strate loopende vande plaetse naer de koorenmeulen.

45 46 47 48 49

Keukelen: een bepaalde m anier van snippen vangen. Gaver: m oeras, drassige grond. Hul: heuvel. In onze vlakke streken w ordt een lichte bodem verhevenheid al als een heuvel beschouw d. Hoogte in stuk land of wei. Hapte stuk: aksvorm ig (een zogenaam d ‘bijlstuk’). Haag van genst; ginst: gaspeldoorn, doornstruiken.

122


72. Joos Van Overbeke over Mattheus Van Hove ter causen van syn huysvrauwe over Wauter Van Wanseele over dhoir van Meester Gillis Cabeliau over Heindrick Vanden Wyngaerde ende over Ywein Vander Eecken vanden zelven gronde wesende eyghen landt, 300 r o < z tGoet te Hooghenhove w Roegier van Ryviere, Hooghenhove etcetera n de voorgaende straete. 73. Rougier Bruyneel ghetrauwt hebbende Maeyken Dhondt fa Philips over haeren vader over Wouter Wanseele over dhoir van Meester Gillis Cabeliau over Heindrick Vande Wingaerde ende over Ywein Vander Eecken vanden selven gronde ende is oock vry eyghen landt groot ontrent 100 r o < z + w myn heere van Ryviere, Hooghenhove etcetera n de voorgaende straete. 74. Mynheere van Cruyshautem ende den raetsheere Bloys elck over dhelft over Jan Vande Velde ende Olivier De Naghele over Enock Vander Hulst over Jan Vander Hulst van eenen bulcke gheheeten TER EERTBRUGGHEN50houdende van Sinte Baefs 418 r o de strate z Pieter De Costere w den heere van Cruyshautem n den voornomde raetsheere Bloys ende Joos Vermersch. 75. Pieter Van Dale over Stacen Spierinck over Ghelein Toebast ende over den H. Gheest van Aersele van 52 r inden OOSTCAUTERE boven den Breemersch houdende van Zaghene o selfs z Joos Vander Vennet w tGoet ter Borght n de weduwe ende hoirs van Lieven Macoen. 76. Pieter Lybaert over Joos De Block over Jan De Groote over Joos Serreins over Quinten Serreyns over Balthazar De Heldere vande Stede te maelhout 136 r commende van Alexander Vander Braecke over Daneel Van Vlaspoele bastaerdt synde, ende is ghehouden van Sinte Martens heerlickheyt van Donseghem o den herwegh naer Thielt z selfs w tGoet van Baudeloo ende Joos Vander Vennet n den Poecschen Doschwegh enden nockere ghelt boven de heerlycke rente in erfvelycke pachte 16 s.p. 77. Olivier Balgi by coope ende accorde over Meester Olivier Buys commende van Jan Reylof over Pauwels Reylof synen vader over Willem Van Wanzeele over Joos ende Quintin Sereins van 8 r lettel min ofte meer gheleghen by de populierkens daer hy voortyts op huysde in erfvelicken pachte boven der heerlycke rente onder Donseghem o Jan Willems z tGoet van Baudeloo w de heerstrate naer Thielt n den doschwegh ofte Meester Olivier Buys met synen nieuwen nockere. 50

Brug over een beek w aarlangs een ‘eerd’ (aarde) ligt: een meers langs een vloeiend water.

123


jaj«V^-i,t A

iU" ^ f 6^ Æ 'r '"* — 'C i,J G » ~ Â ^ - C f c a v

U..O.

ps»’*' ^ P#. 8**^

$

$

£

*

£

?

W

, ^ 6 ^ -S rtö !

;W.,^«» A f Z U ^ /fe i) ^ / *If (h,a* & > J ( U £ 2 L r ^ ^gs^-A-^, ^5>j <3«ö jWrfdtÿ

'is ^ a ^ t - ^ A

£

'

i v j J f a n A«> ,

M«y fetM^asÉl

.

J ,

; Jnf t ee. s w* ,lA 4 X .£ y

•“ *■

; ; : **’ .

4*&*C (& & a (

f * 2 r* * * <

o fta

" « - W ir -^ p ^ jjjs n t f

< ÿ w ^ « ÿ ^ /fe * % w !

«y

■ fce* -f75 Grf b t ‘l w , ’^ A ° '" ^ ; W^5f J* ” - ^ , ; ^ *..,V*'.. *. ‘ ■4 : *• ■ M

124

; ^ '


78. De weesen van Meester Jan Baptista Bollaert by coope over Victoir Van Gampelaere over Carel De Wulf over Passchier De Cuypere ende over Marten Bruntiens van erfveleycke pachte van erfve gheleghen boven den Goede ten Hamme die wylen Gillis Lamfreyts uutnam commende van bastaerdye, daer de kercke eenen wettelycken chaertre af heeft inden copieboeck folio 66 (hier achter) o Thomas Vande Velde z Jaques Van Betsbrugghe w selfs n Maryn Vermandele groot ontrent 450 r ligghende op beyde zyden vande strate commende van tGoet ten Hamme naer de kercke. 79. Carel De Smet by coope over Joos Van Wonterghem van 43 r mersch inde WINTMEULENMERSCH o Joncheer Franscois Taeyaert z dhofstede van heer Jan Van Laerbeke w Joos Vander Vennet ende Joncheer Bauduwyn de Schietere met een stick lants gheseyt Den Temmerman n Carel De Smet met de selve mersch welcke 43 r mersch in eeuwighen cheynse hebben uutghegheven de heer pasteur, kerckmeesters ende dischmeesters voor 3 p.12 s. p(ar.) tsiaers danof elck competeert met syn derde deel 24 s. p. tsiaers soo dat den heer pasteur, kerckmeesters ende dischmeesters in faute van betalynghe vanden voorseiden cheyns vermoghen tallen tyden hun beclag te doen voor bailliu ende schepenen van Lobus, ende den grondt wettelyck (te) af te winnen om daer aen te ver­ halen alle achterstellen ende naer sententie dien te ghebruycken voor haer eyghen proper goet.

Finis Desen voornoemden heerlicken renteboeck van Donseghem ende vande kerckelycke cheinspachten verclaere ick onderschreven vernieut thebben met nieuwe canten ende abouten by laste vande voornoemde in proemio51 met beleedt ende kennisse vande laten ende ouderlynghen deser prochie, ende alwaer ick den grondt niet en hebbe betorden, hebbe dien ghestelt ten hoofde vande jeghenwordighe ghelders ende betaelders sonder nieuw abouten te stellen ter causen dat de gronden verduistert syn door den lays van tyt, soo dat ick desen boeck rechtsinnich ende ter goeder trauwen gemaeckt ende verschreven hebbe de nieuwe abouten met de laten ofte ouderlynghen ten gronde staende op den tyt ende dach, soo ghenoteert staende inde marghie van Joos Dierckens rekenynghe. Ita est. Adriaen Van Symay, pastor in Aersele. 1645.

Proemio: prohem ium d.i. voorrede. Zie rubriekje: vorige renteboeken.

125


Aarsele feodaal In zijn ‘Geschiedenis van Aarseele’, (Brugge, 1881, 110 blz.) gaf E. H. Eduard De Clercq (Lauwe 1830 —Kortrijk 1899), pastoor van Aarsele van 1877 tot 1896, op twintig kleine blaadjes een helder, zeer volledig en bondig overzicht van zijn dorp in de leenroerige tijden. Gezien hij dan nog maar drie jaar pastoor in Aarsele was, moet hij bijna zeker de vruchten hebben kunnen plukken van historische opzoekingen door zijn voorgangers in Aarsele en kreeg hij wellicht hulp van de toenmalige, in 1878 benoemde eerste Tieltse stadsarchivaris, Désiré De Somviele. In 1863 was van zijn Dentergemse collega E. H. Norbertus Scherpereel al een ‘Geschiedkundige schets van Denterghem’ verschenen. De feodale impact van de diverse rechtsgebieden ter plaatse kwam daar­ bij maar nauwelijks of niet ter sprake. Intussen weten we dat de heerlijkheid Tielt-ten Hove (gezeid Gruuthuyse) met haar vele achterlenen, waaronder het ooit bekasteelde Hogenhove, in Aarsele alleen al 1275 ha besloeg van het 1511 ha grote dorp: dat is 84,4% ! In 1568 werd Lamoraal van Egmont, heer van Zottegem, maar ook o.a. van Tielt-ten-Hove én dus ook van Aarsele, samen met Hoorne, d.i. Filips van Montmorency, heer van Nevele, in Brussel onthoofd: het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) met onze protestants geworden noorderburen. Zijn goederen werden toen verbeurdverklaard en het Aarseelse kerkhof is sindsdien aan de ‘prochie’ gebleven. Donsegem was, zoals we leerden, met zijn - zo namen we aan - ruim 55 ha verantwoordelijk voor nog geen 3 %. De overige 12 % van het grondgebied moest dan nog verdeeld worden onder hoofdzakelijk grote abdijen: 1. De Sint-Pietersabdij van Lobbis (aan de Samber, in Henegouwen), die de pastoor ter benoeming mocht voordragen aan de bisschop, was tevens de grootste tiendenheffer in Aarsele. 2. Een andere Sint-Pietersabdij, die van Baudelo in Gent, van haar ont­ staan in 1197 tot 1578 gevestigd in Sinaai-Waas, had haar bezittingen te danken aan de milddadigheid van de adellijke familie van Gruuthuse. 3. Ook de machtige Gentse Sint-Baafsabdij (later het bisdom) had ren­ ten in Aarsele, maar vooral in Kanegem, en ook nog wat in Oostrozebeke en Lendelede. 126


+ TER ZALIGER GEDACHTENISSE VAN DEN EERWEERDEX HEER

Ecluiattd

J9ECEEHCQ

Geboren te Lauwe, den 20 Juli 1830 P rie s te r gew ijd te B rugge, den 20 Mei 1856, I.e e ra ar in de Bisschoppelijke K ollegiĂŞn van V eurne en Mennen, "M tnderpastor benoemd van S1Jacobs te Y per,in Septem ber 1871, P asto r te M eetkerke, den 4 Mei 1875, P asto r te A arseele, den 12 Septem ber 1877, A lw aar hij na een verdienstvol herderschap van 19 ja re n , van k rachten u itg ep u t, zijn ontslag g af en godvruchtig in den Heer ontsliep te K o rtrijk , den 18 A pril 1899.


4. Ten slotte had ook het kathedrale kapittel van Doornik in Aarsele wereldse goederen: ’t Kapittelsche.

Slot De latere, omstreeks het jaar 1000 ontstane, zeer uitgestrekte en Aarsele overheersende heerlijkheid Tielt-ten-Hove, gezeid Gruuthuse, bedekte de hoge en droge dorpskouter, kreeg al tijdens of na de kerstening van de zevende eeuw de kerk op haar grondgebied en leverde dus altijd de dorpsheer van Aarsele. Het allodiale laatschap van Donsegem - dat heel uitzonderlijk een kerkelijke heerlijkheid was, heerlijkheid die allicht vanaf haar ontstaan altijd in het bezit van de Aarseelse Sint-Maartenskerk bleef - zou, met onder meer de pastoor aan de leiding, de dorpsheer hebben moeten leveren en dat is uiteraard een contradictio in terminis. Wereldlijke en geestelijke macht in één hand moest zoveel mogelijk worden vermeden, zeker sinds de felle investituurstrijd (1073-1122). Van bij het ontstaan van de parochie Aarsele speelde de kerkelijke heer­ lijkheid Donsegem wel een vooraanstaande en ondersteunende rol.

128


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

DLE COMPUTERS

Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93

& ^R G E N T K uw appeltje voor d e dorst

0 d

r u

k

k

e

r i j

b v b a

ATeKa bvba

Tanghe Kris Markegemstraat 70 8720 Wakken Tel. 056 60 22 47 Fax 056 60 98 70 I e p e r s t r a a t 8 • T ie lt V in k ts tra a t 5 • A a rs e le

desmetdhondt@pandora.be


bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken


e

ZootenAuHes f’ ia te iin a

JtraeteA

UO/IU'.I' // ifchum erj1

tidhoek

'aenegrUgQ loefuîiw m

\rqth

'cam\

W* % ü ro cti

D eteqen i cranvtddi/lbc,

'Marketf.

W t Waeken

Ij^'aslber^brii^qe^^W-^ W anj-briu ja e

h u j( ? h iu tr h r te r \ £

% /.«fS

V

'd&AbeeJe i T

/fö°kLwAR°°'ëë’Ji(‘

, / \_iN if iin u ’iih o m '

* \

ït ■■

/

$3HjC~

W t e L -M ^ m

-iT ' “den

fv e re n

De Roeôe m Treft Driem aandelijks heemkundig tijdschrift

3 8dte jaargang, nr. 3 - ju li - augustus - september 2007 Afgiftekantoor 8700 Tie[t


f l SUPERMARKT f l ~

meibloem

â b w tm h m Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. 051 40 1 1 76

K a s te e ls tra a t 149 8 7 0 0 TIE LT Tel. 051 4 0 18 23

jl^yÇi^DRANKEK

Fax 051 4 0 51 9 3 w w w . d e m e i b l o e m .b e

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 0 5 1 40 64 35

BOEKHOUDING FISCALITEIT K M O -A D V IE S

ALGEMENE ELECTRICITEIT

bvba Debusschere E.&L. m

Maertens Management & Co bvba Bruggestraat 43 - 8700 TIELT

BIBF 202 315

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert .maertens @mmconline .be

Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Gecertificeerd installateur: domotica data- en netwerkbekabeling STUDIE-ADVIES-UITVOERING


De Roede van Tieft Driemaandelijks heem kundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem , Gottem , Kanegem , Lotenhulle, Markegem , Meulebeke, Oeselgem , Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, V inkt, W akken, W ielsbeke, W ingene, Wontergem en Zw evezele 38s" jaargang, nr. 3 - juli - augustus - september 2007 Wettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heem kunde

Ju lien Verbrugge BLOEI EN TELOO RGAN G VAN DE SCH O EN ­ NIJVERHEID IN TIELT p. 131-268

erevoorzitter:

Adres van de auteur:

Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000

JU L IE N VE R B R U G GE Pontweg 63 8700 Tielt

Voorzitter: Bérénice V AN R EN TER GH EM W ingensesteenweg 84, 8700 Tielt Tel. 051 40 27 00 berenice_vanrenterghem@hotmail.com

Ondervoorzitter: Ju u l DESM ET Roterijstraat 3, 8720 Wakken

Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38

Redactieraad: Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D ’Hulst, Berenice Vanrenterghem, Geert Vermeulen

Website: http://home.scarlet.be/roede-van-tielt

”De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 20,00 voor gewone leden, € 40,00 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

Provincie

ideren '” West-Vlaanderen Door mensen gedreven

Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak

Cartotheek: Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Julien Verbmgge

BLOEI EN TELOORGANG VAN DE SCHOENNIJVER­ HEID IN TIELT Ten geleide Tielt heeft altijd de faam van textielstad genoten en die hoog in het vaandel gedragen. De wortels van dit vakmanschap reiken tot in het verre verleden en liggen aan de basis van het verkrijgen van stadsrechten en privileges waarop Tielt uit dien hoofde aanspraak kon maken. In het laatste kwartaal van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw speelde echter ook de schoennijverheid in Tielt een rol van betekenis, zij het steeds in de schaduw van Izegem die in deze bedrijfstak de vaandeldrager in 't land was. Die nijverheid kende in Tielt haar hoogtepunt tijdens het interbellum en bleef bestaan tot het begin van de jaren vijftig. Al is dit niet precies in te schatten noch te achterhalen - vooral door het inzetten van heel veel thuiswerkers en thuiswerksters - het verschil qua tewerkstelling tussen de schoen- en de textielnijverheid zal geleidelijk aan in het voordeel van die eerste uitvallen. Het bestendig verbeteren en opdrijven van de automatisering van de getouwen en het erbij horende machinepark maakte de textiel stap voor stap minder arbeidsintensief. Het ontwerpen van machines voor de schoenfabricage was veel ingewikkelder, met als bijkomende rem de geweldige verscheidenheid, vooral in het damesartikel. De schoenfabricage bleef in Tielt lange tijd een zuiver ambachtelijke nijverheidstak, met zelfs op de ateliers voor het grootste deel alleen de meest gewone machines. De mogelijkheid om te starten met een minimum aan machinerie, ver­ sterkt door de kleine bedrijfsoppervlakte die nodig was, noodzaakte bovendien geen onoverkomelijke investering en zette daardoor heel wat bekwame vaklui aan om het zelfstandig te proberen. Zeker de helft van wie ooit zelfstandig schoenmaker is geweest, deed dit binnen de ruimte van zijn eigen (arbeiders)woning, waarvoor meestal de voorkamer werd opgeofferd. Soms werd de koterij achteraan een beetje uitgebreid voor de installatie van enige machines en opslagruimte. De hedendaagse schoenhersteller is qua machinerie beter uitgerust dan de kleine schoen-

131


Den ueled. Heer L eo S w agem akers - ue H o r io n .

Lapper Krispijn. Gedicht van

KenĂŠ de Clercq.

Muziek van

Em iel Hullebroeck.

132 Het lied beklem toont de som s gespannen sfeer die heerst w anneer m an en vrouw de hele dag sam en doorbrengen.


fabrikant uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Bij deze kleine zelf­ standigen was nagenoeg alles zuiver handwerk. Met uitzondering van de militaire schoenfabriek die zich hier vanaf het begin van de jaren twintig was komen vestigen, en enigszins ook van zijn voorganger Aschl, bleven allen een familiaal karakter bewaren. De schoenfabrieken enigszins die naam waardig kon men op één hand tellen. De schoenfabricage bleef in Tielt dus erg kleinschalig, zeker in vergelijking met Izegem. ‘Isegem-shoe’ was ooit een naam en begrip over heel België, een faam die Tielt nooit heeft kunnen evenaren. De faam van Izegem - waar de lonen hoger lagen - en de beperkte afstand ernaartoe brachten Tielt het geringe voordeel dat heel wat vakbekwame schoen­ makers hun bestaan in Izegemse fabrieken gingen zoeken. De verplaatsing gebeurde hoofdzakelijk met de fiets en in veel mindere mate met het openbaar vervoer, waarvoor een overstap in Ingelmunster noodzakelijk was. Ooit had Tielt een rechtstreekse treinverbinding met Ingelmunster. In 1940 schafte men deze verbinding evenwel af en verving ze door lijn­ bussen. Het overstappen in Ingelmunster bleef. Kort na Wereldoorlog II kwamen, net als in de textielsector, ook in de schoennijverheid een aantal nieuwe, zeer kleine bedrijven de neus aan 't venster steken. Het waren meestal goede ambachtlui die het financieel iets beter hadden om een voorraadje grondstoffen in te slaan en die overtuigd waren dat dit zo zou blijven, die zuiver ambachtelijk hun eigen weg gingen. Ze hebben het maar kortstondig volgehouden. De concurrentie uit Italië en de Balkanstaten, tegenover het zuiver familiaal karakter van de Tieltse bedrijven die de onontbeerlijke fondsen voor een doorgedreven automatisering niet konden opbrengen, heeft die bedrijfstak de strop om de hals gehangen. Uiteindelijk is de schoen­ fabricage volledig uit Tielt verdwenen terwijl de textielnijverheid, zij het fel afgezwakt, nog enigszins stand heeft gehouden. Geen schande, want zelfs Izegem, dat meerdere volwaardige schoenfabrieken telde, heeft voor de buitenlandse concurrentie het hoofd moeten buigen. Ook daar zijn de schoenfabrieken industriële archeologie geworden en hebben bovendien heel wat lidtekens in het stadsbeeld nagelaten, wat van Tielt moeilijk kan worden gezegd. Om een inventaris te maken van wat ooit aan schoenfabrieken in de breedste zin in Tielt voorhanden is geweest, dringt de tijd. Gelukkig ben ik met het inventariseren begonnen eind de jaren zeventig, maar mijn

133


studie over de textielnijverheid eiste toen de voorrang.1 Als ik nu mijn bronnen van toen overloop, dan besef ik dat vandaag, 20 à 25 jaar later, al veel gegevens niet meer aan de oppervlakte zouden zijn gekomen en voor goed verloren zouden zijn gegaan. Aangeboorde bronnen uit overlevering, zelfs persoonlijke herinneringen, zijn vaak tegenstrijdig en niet altijd betrouwbaar. Bovendien vertikken sommige nazaten angstvallig iets over het bedrijf van hun ouders te ver­ tellen. Het tegenovergestelde is ook waar: sommigen zijn dolgelukkig en gaan er prat op daarover gegevens te kunnen verstrekken, soms op het randje af van de zaken te overdrijven en grootser voor te stellen dan ze ooit zijn geweest.

Tielt, textielstad. Deel 1. De negentiende eeuw, De Roede van Tielt, jg. 18, nr. 2, juni 1987 en Tielt, textielstad. Deel 2. D e twintigste eeuw, De Roede van Tielt, jg. 19, nr. 2-3, juni 1988

134


DEEL I DE SCHOENNIJVERHEID IN TIELT Het schoenambacht in Tielt in de 19e eeuw Tot een stuk in de twintigste eeuw was de klomp, ter plaatse meestal ‘kloef’ geheten, het schoeisel van de arbeidende klasse. Men droeg die zowel thuis als op straat, evengoed mannen als vrouwen. De kinderen liepen ermee naar school.Wanneer die gebarsten was, maar nog niet helemaal versleten, deed men de moeite om die met ijzerdraad op te binden. Klompen kenden ook een zekere modetrend. De platte klomp die met een ‘kloefleer’ op de wreef werd opgehouden, was hier het best ingeburgerd. Soms werd de ‘muil’, na gezwart te zijn, versierd met ingesneden bloem­ motieven of -ranken. Een andere soort - met een beschermende muil en meestal kleurrijk geschilderd en gevernist, zoals die vaak in Hollandse tafereeltjes herkenbaar zijn - waren hier minder in trek. Men pronkte met zijn kloefen wanneer die voor een of andere gelegen­ heid mooi 'gezwart' waren, net als wij destijds in onze soldatentijd met de verplicht stevig opgeblonken toppen van onze bottines. Schoenen waren toen voor de arbeidende klasse een luxeartikel. Ze kwamen maar te voorschijn wanneer men zijn ‘kofferkleren’ aantrok.2 Schoenmaken was in de 19de eeuw nog heel wat primitiever dan wat wij nog vóór 1940 persoonlijk en louter ambachtelijk hebben zien uit­ voeren. Vóór zowat 1880 moest de schoenmaker nog alles zelf doen: a) de verschillende delen van de schoenschachten (‘tigen’) snijden b) deze aan elkaar naaien (meestal nog met de hand met naald en draad) c) de schoenen op de leest afwerken.3 Het ligt voor de hand dat de modellen soberder waren dan nu het geval is. Een andere vaststelling is dat de materialen verhoudingsgewijze duurder uitvielen dan de lonen. Door de opmars van het product, in eerste instantie te danken aan de uitvinding en het op grote schaal verspreiden van de naaimachine, verminderde de arbeidsduur, werden schoenen beter betaalbaar, raakten ze geleidelijk aan ingeburgerd. Ook op het vlak van het schoeiselgebruik zijn de beide oorlogen opvallende tussenstations qua vernieuwing geweest.

De beperkte ruimte van de w erkm answ oningen liet niet toe ruim e kleerkasten te plaatsen. M en bewaarde de beste kledij in koffers, vandaar de nu nog bewaarde uit­ drukking ‘zijn kofferkleren aantrekken'. Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 79

135


Bronnen Op zoek naar de bronnen over de opmars van de schoennijverheid in Tielt kon ik gelukkig putten uit twee zeer verdienstelijke licentiaatverhandelingen, namelijk die van Ronny Gobyn: Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de studie van transitie en stagnatie in Vlaanderen, 18621914 (RUG, Gent, 1979, 246 blz. Door de Roede van Tielt uitgegeven in 2006) waarin hij de periode 1862-1914 grondig bestudeert en uitpluist en die van Johan Vankeersbilck: Tielt in het interbellum. Bijdrage tot de studie van de eerste wereldoorlog en de bewogen tussentijdse periode, 1914-1940 (RUG, Gent, 1980, 3 delen, XXX + 664 blz. Door de Roede van Tielt uitgegeven in 2003) die men als een vervolg op de studie van Ronny Gobyn kan zien. Beide auteurs beperkten zich uiteraard niet tot de schoenmakerij, maar bekeken en vergeleken het potentieel aan werk­ krachten in de verschillende ambachten, de nijverheid en zoveel meer. R. Gobyn catalogeert de verschillende beroepen onder de Tieltse bevolking aan de hand van de bevolkingsregisters. Om de tegenstelling met nu te onderstrepen, dient vermeld dat het toen zeldzaam was wanneer iemand van 12 jaar nog geen beroepsaanduiding achter zijn naam had.4 Soms gebeurde dat al vanaf de leeftijd van 10 jaar. Heden ten dage is men minstens tot zijn IS 4' nog 'zonder beroep'. Om een vergelijking te kunnen maken met andere bedrijfstakken laat ik in de tabel de cijfers van de schoenmakers vergezellen van een paar andere goed opgevolgde beroepen. Vooreerst de verhouding tegenover het weefambacht, dat qua tewerkstelling over zijn hoogtepunt heen was. Vervolgens de klompenmakers omdat ik hierin, onterecht zoals zal blijken, een voorloper, zoniet een concurrent van het schoenambacht zag. En nog de kantwerksters om hun overstap naar het beroep ‘stikster’ na te gaan. En ten slotte een vergelijking met de gangbare beroepen zoals metser en timmerman. De varianten binnen het ambacht heb ik samengevoegd dat komt het overzichtelijke ten goede. Zo zijn b.v. de onderverdeling als meubelmaker, timmerman en timmermansgast weggewerkt.5 J . Vankeersbilck haalde echter zijn statistische gegevens uit de kiezers­ lijsten van respectievelijk 1919, 1924, 1928, 1931 en 1937, wat als nadeel heeft dat de werkenden tussen de 18 en de 21 jaar niet zijn mee­ geteld, aangezien die toen niet stemgerechtigd waren en uiteraard ook de 12 à 18 jarigen uit de tabellen vallen.6 1 5 6

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 67 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 25-26, 46-47 en 70-71 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 600-603, 607-610 en 613-614

136


Telling Jaar 1866 1880 1900 Kiezers­ lijst uit 1919 1924 1928 1932 1937

Beroep. bevolk. 6.472 6.641 6.363

Klomp.

Schoen

Schoen

makers 13 15 29

makers 162 202 530

stiksts 0 2 113

Wevers & aanv. 1.337 563 396

Spinsts Bobijns 932 91 50

Kant werkst 1.097 935 1.160

25 25 17 9 7

414 423 414 395 395

84 97 105 127 147

239 293 353 408 459

12 11 22 46 96

289 326 192 172 138

Metsers Timmer diendrs lieden 88 77 69 79 65 86

73 89 80 86 87

71 104 134 145 152

Opvallend hierin is de geweldige terugval van het weefambacht tussen 1866 en 1880. De mechanisatie - vooral in het Gentse - zal Tielt, dat het weven met handbediende getouwen trouw bleef, parten hebben gespeeld. Anderzijds haalt de schoenmakersgilde nog vóór de eeuw­ wisseling de bovenhand op de textielbranche. De opmars van de vrouwen in de schoenfabricage stijgt met regelmaat. De uitbreiding hiervan kan gerust naar de thuisstiksters worden toegeschoven op de rug van de (thuis) spinsters en thuiswerkende spellewerksters. In 1937 is de evolutie zo verlopen dat, wanneer we mannen en vrouwen samenvoegen, de textielsector de tewerkstelling in de schoennijverheid weer heeft bijge­ haald. Een andere parameter om de verhouding wevers - schoenmakers na te trekken, is het lidmaatschap van de gilde in de schoot van het patronaat van toen. Die van de wevers telde 160 gezellen in 1896, die van de schoenmakers schommelde tussen 1895 en 1905 tussen de 200 en de 300.7

De voorlopers van het ambacht Midden de 19de eeuw vonden we in Tielt schoenmakersbazen. Ze werkten met personeel, maar kregen nog niet de titel van fabrikant toegekend. We staken eveneens ons licht op in de patentregisters, een soort belastingsboeken uit die tijd.

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 199

137


Een steekproef uit de jaren 1855, 1860 en 1865 Bazen

adres

a) leerlooiers Doom Eugène Bossuyt Florentin Benoot Jean Missant François Veria Charles Delandheere Pierre Priem Veuve Flor.

Bruggestraat 4 Bruggestraat 25 St.-Janstraat 44 Hoogstraat 22 Hoogstraat 89 Hoogstraat 107 Ieperstraat

b) schoenmakers Donego Jean, veuve Vanoverschelde Jan De Landsheere Pierre Verhelle François Vanoverschelde Charles Vanoverschelde Henri Collumbier Pierre Delandsheere Pierre Bossuyt Henri Donego Jean Veria Charles Benoot Jan Missant François Van Hecke François Vermeersch Henri

looikuipen knechten 1855 1855

5 1

4 5 1 2 5 20

9de wijk 19

2

Hoogstraat* Hoogstraat Kortrijks tr. Hoogstraat Hoogstraat Hoogstraat Hoogstraat Kortrijkstraat 9de wijk Hoogstraat St.-Janstraat Hoogstraat Kortrijkstraat Ieperstraat

3 2 1

knechten 1860

4 4 1 2 2 2 24

2 2 3 3 1 3 3 -

knechten 1865

-

2 2 2

3

3 3

Tegenwoordig klaagt iedereen over te hoge belastingen. Het leek mij interessant na te gaan wat de ‘zelfstandigen’ van toen aan belastingen betaalden. Een steekproef over het aanslagjaar 1855 zal je niet veel wijzer maken: zowel de levensstandaard als de waarde van het geld zijn hoegenaamd niet meer te vergelijken.

De Hoogstraat liep toen nog vanaf de M arkt tot aan de kruising met de huidige ‘Conventiew eg’. Het merendeel van deze schoenm akersbazen w oonden tussen de Van Zandvoordestraat en de Karnemelkstraat (waar sinds 1948 de Félix D ’hoopstraat begint).

138


Hier de lijst van de schoenmakersbazen. Kohier

Ligging

Naam

kuypen

4

Hoogstraat

44 62 105 136 141 223 427 166 171 286 306

Bruggestraat Bruggestraat Sint-Janstraat Hoogstraat 9* wijk Kortrijkstraat Kortrijkstraat Hoogstraat Hoogstraat Ieperstraat

Van Overschelde Charles (ouvrières) Doorns Eugène Bossuyt Florentin Benoot Jean Veria Charles Van Overschelde Jean Van Hecke François Donego enfants Missant François Delandsheer Pierre Priem Vve Florentis Eggermont Charles

knegten 2 4 5 1 5 3 1 3 2 2 24 6

20 5

belasting 1,17

fr.

4,66 fr. 4,66 fr. 1,52 fr. 4,67 fr. 6,53 fr. 1,52 fr. 4,66 fr. 2,33 fr. 2,33 fr. 159,77 fr. 33,00 fr.

De patentregisters van 1871 geven ons het volgende overzicht5 kohier

ligging

naam

179 206 300 313 366 389 414 598

Markt Bruggestraat Hoogstraat Hoogstraat Kortrijkstr. Kortrijkstr. Kortrijkstr. leperstraat

De Vriendt Victor* Bossuyt Florentin Van Overschelde Henri Colombier Pieter Robberecht Van Hecke Francis Donego Ivo** Buyssens Désiré

beroep

personeel

Schoenmaker - winkelier id. - leerhandel id. id. id. id. id. ‘fabriquant de tiges de bottines pour dames’

3 knegten 5 knegten 2 knegten 2 knegten 1 knegt 2 knegten 3 knegten 1 ouvrière

*

Opvolger van Jean Devers ( + 29.11.1861) door huwelijk met diens weduwe Robert Angélique ** Wellicht de voorganger van Jules Donego - Pattyn

De naaimachine De eerste machine die zijn intrede deed in de schoenfabricage was zonder twijfel de naai- of stikmachine. Niet alleen voor de verwerking van weefsels, maar ook voor de schoenfabricage is de uitvinding van de naaimachine van grote betekenis geweest. De toepassing ervan was toen al niet meer volledig nieuw en had al heel wat verbeteringen ondergaan. Over de uitvinding van de naaimachine bestaan meerdere opvattingen. Barthélemy Thimonnier, een kleermaker uit Amplepuis (Fr.) zou de eerste 5

SAT, Bundel 1732.

139


Singer naaim achine - Dit moet de naaim achine zijn van BartĂŠlemy Thim onier uit 1830 die na verbeteringen in 1848 zijn patent verkocht aan Singer. Isaac Singer commercialiseerde dit toen vernuftig stukje m echaniek. Hij wist er zelfs tussen 1861 en 1865 meer dan 110.000 van te verkopen. Dit exem plaar bevindt zich in het Conservatorium van Kunsten en A m bachten in Parijs.

140


bruikbare machine hebben ontworpen. Hij dacht in Parijs enthousiasme te vinden bij zijn collega's, maar kwam van een kale reis terug, beladen met de kritiek dat deze naaimachine hun broodwinning in de weg zou staan. Verbeten werkte hij voort om zijn tuig te vervolmaken. Dat is hem gelukt en in het revolutionaire jaar 1848 heeft hij zijn brevet afge­ staan aan de Amerikaan Isaac Singer die er onder zijn naam de wereld mee veroverd heeft. Thimonnier heeft meteen geleerd dat nieuwe tijden ook nieuwe talenten vergen. Een machine bouwen is één ding, die machine verkopen vergt andere gaven.10Tot dan was de primitieve naai­ machine nog met de hand te bedienen. Singer rustte ze naderhand met trappers uit. Het lukte hem om tussen 1861 en 1865 meer dan 110.000 naaimachines te verkopen.11 Een andere bron beweert dat de naaimachine in 1844 is uitgevonden door Elias Howe, een Amerikaan met hulp en fondsen van ene Gibbon. Howe wedde tegen een ploeg van 4 geoefende naaisters om het rapst en ... won. Aldus een artikel in ‘De Gazette Van Thielt’12 Ronny Gobyn ontdekte dat de eerste bruikbare naaimachines omstreeks 1860 hun intrede deden. Misschien slaat dit op de met trappers te bedienen machine van Singer. Of de naaimachine toen al aangepast was om bovenleder te naaien, blijft een open vraag. Tien jaar later was toch al een machine ontworpen om het bovenleder van de schoen te krom­ m en.13 In de streekvaktaal noemt men deze handeling ‘monteren’, ook ‘oppinnen’ en, daarvan afgeleid, heeft men het over een ‘monteer- of oppinmachine’. Ze werden pas in gebruik genomen toen de grote bestellingen aankwamen, wat enig seriewerk mogelijk maakte en waardoor de productie diende opgevoerd.14 We moeten bovendien voor ogen houden dat er toen nog geen elektriciteit was en dat men voor alle aandrijvingen op een stoomtuig was aangewezen: een onmogelijke investering voor een kleine zelfstandige. Wat men in de textielbranche 'naaien' noemt, heet in de schoennijverheid 'stikken'. En daar men de schoenschacht gemeenzaam de 'tige'15 noemt, heeft men het meestal over een 'tigemachine'. Men sprak in die 10 11 12 13 '4 15

Krant van de m ensheid, aflevering 85 - Editie Het Volk van dinsdag 18 september

2001

Bewering in het TV-program m a ‘D uizend zonnen en garnalen’ van 2 augustus 2001 SAT, De Gazette van Thielt, 1926, een artikel met ‘fait-divers’ Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 79 Prototype van een Singer-naaim achine, bewaard in het Conservatorium voor Kunsten en A m bachten in Parijs. In Tielt sprak m en nooit over ‘schachten’. M en gebruikte hiervoor altijd het Franse woord ‘tige’. We zullen voor de duidelijkheid verder in ons verhaal meestal het woord ‘tige’ gebruiken.

141


bedrijfstak evenmin over een naaister, maar noemde die een ‘stikster’ of ‘tigestikster’. Op zijn Tielts werd dat een 'tizzestekstre' of 'botienestekstre'. De term ‘naaien’ gebruikte men in de schoensector uitsluitend voor het vasthechten van de buitenzooi aan de binnenzool. Bij de thuis­ werkers en eenvoudige ateliers gebeurde dat bij middel van twee elkaar kruisende en sterk aangehaalde draden, in de ervoor uitgeruste fabrieken met een speciaal daartoe ontworpen machine. Men sprak dan over ‘genaaide’ schoenen. Voorheen werd de (buiten)zool met koperen nageltjes aan de schoen (binnenzool) bevestigd. Men sprak van 'genagelde' schoenen. Tegenwoordig wordt veelal gelijmd en zeker sinds de opkomst van de caoutchouc- of rubberzool. De ‘tigemachine’ was een trouwe kopie van de naaimachine. Ze was wegens het zwaardere werk zelf iets zwaarder dan de gewone (textiel) naaimachine.Wat eraan sterk opviel, was het wieltje naast de naald. Bij de gewone naaimachine houdt een voetje in sleevorm het te naaien textiel dat eronder doorschuift op zijn plaats. Bij de ‘tigemachine’, waar de spanning van de naald bij het uittrekken uiteraard veel sterker is, wordt de schacht neergedrukt door een wieltje nabij de naald en rolt het leder eronder. Of er op het einde van de 19de eeuw al stikmachines in Tielt in bedrijf genomen waren, ben ik niet op het spoor gekomen. Het is erg twijfelachtig. Toch moet het rond dat tijdstip zijn geweest dat bij Jules Donego stiksters op het atelier werkten. De patroon kocht hen een Singer (200 fr.) die ze in maandelijkse schijven konden of moesten afbetalen.16Rond de eeuwwisseling zullen ook bij Verkinderen een 30-tal stiksters op het atelier bedrijvig zijn geweest.17 Na 1918 is in Tielt, met uitzondering van de militaire schoenfabriek, nergens op atelier gestikt. In de jaren vijftig toch korte tijd bij Pannemaeker, toen hij bottines voor het Belgisch leger maakte. De machines van de thuiswerksters waren niet zwaar genoeg om dat stevige werk aan te kunnen. Pannemaeker schafte er zich zelf aan en die bleven in de werkplaats, waarvoor dan ook stiksters dienden aangeworven. Paula Verbrugge (1918-2005) bezat bij haar overlijden nog de factuur van haar Phaff-tigemachine die ze zich moest aanschaffen wanneer ze in 1934 ‘op stiel’ ging. Ze koste 2.500 frank.18Al is ze al enkele jaren op non-actief gezet, ze is nog steeds in perfecte staat, wat de degelijkheid van die machines van toen onderstreept. “ 17 18

Ronny G ob y n , Tielt na de grote crisis, b lz. 81 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 81. Bevestigd door Urbain Leys (interview). Info Paula Verbrugge, gesprek in oktober 2000

142


Een uitzondering op deze algemene regel is het opstarten, tijdens W.O. II, van een stikatelier door Pauline Spelier in een bijgebouw achter haar huurhuis in de Kasteelstraat (nu 81). We wijden achteraan, in de galerij van de schoenfabrikanten, een apart hoofdstuk aan deze opmerkelijke figuur en haar succesvol bedrijf dat, naast een twintigtal thuisstiksters, tot 80 stiksters op het atelier tewerkstelde.

Linker- en rechterschoen Rond 1880 wordt het ‘chroomlooien’ uitgevonden. Dat zal het plantaardig looien van bovenleder grotendeels verdringen. Het betekende ook een stap vooruit in het productieproces.19 Nog op het einde van de 19de eeuw komt er variatie in de vorm van de leesten. Vooral de toppen ondergaan de mode, van lang en dun naar breed en vierkant. Maar terzelfder tijd denkt men eraan om een eigen leest te maken voor de linker- en voor de rechtervoet. Tot dan was daar geen verschil in.20

Schoenfabrieken bij de eeuwwisseling Omstreeks 1896-1900 verdiende de gemiddelde schoenmaker 2,5 fr./dag en de beste ca. 3,50 fr./dag.21 Een aantal beste Tieltse schoenmakers werkten voor Izegemse fabrieken omdat de lonen daar hoger lagen.22 In 1896 telde België maar 16 gemechaniseerde schoenfabrieken. Negen daarvan lagen in Brabant, drie in Luik, twee in Henegouwen, en telkens één in Antwerpen en in Oost-Vlaanderen. Geen enkele mechanische schoenfabriek bevond zich op dat ogenblik in West-Vlaanderen. In 1910 was het aantal gemechaniseerde schoenfabrieken in België gestegen tot 134. De provincies Brabant en Henegouwen telden ieder 43 dergelijke schoenfabrieken. Oost- en West-Vlaanderen hinkten achterop met respectievelijk 9 en 7 gemechaniseerde schoenfabrieken: Izegem had er 4, Tielt 2 en Torhout l . 23 We moeten het in die periode in Tielt stellen met drie fabrieken die naam waardig. De overige waren kleine bedrijfjes die niet meer dan 5 à 6 man personeel, dan nog meestal thuiswerkers, in dienst hadden. 19 20 21 22 23

Schoenenmode sinds 1900, catalogus Nationaal Schoeiselm useum Izegem , editie 1993 Schoenenmode sinds 1900, catalogus Nationaal Schoeiselm useum Izegem , editie 1993 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 81 Jurgen M estdagh, ‘Zweetarbeid’ en ‘zweetlonen’. De thuisarbeid in de Izegemse schoenmakerij (1840-1940), Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, X X X III, 2003, 1-2, b lz. 49-90

143


Aan de top: de gebroeders Auguste en Alphonse Verkinderen. Verkinderen, die qua tewerkgesteld personeel zeker de grootste schoen­ fabrikant van Tielt is geweest, had zich nog vóór de eeuwwisseling langs de vanaf 1890 nieuw aangelegde ‘Nieuwe Statiestraat’ een moderne werkplaats gebouwd (nu radio & TV zaak Herman De Craemer). Alleen de snijders werkten op het atelier, iets later ook de zolenkappers. Dat laatste was toen nog een arbeidsintensieve bezigheid met de tuinhamer. Toch moeten er in het begin nog een 30-tal stiksters op het atelier hebben gewerkt.24 Het overige werk werd toevertrouwd aan thuiswerkende schoenmakers en stiksters. Dat bleef zo tot bij de sluiting van het bedrijf ca .1960. Volgens informatie door Ronny Gobyn gesprokkeld, werkten er rond de eeuwwisseling bij Verkinderen nagenoeg 300 schoenmakers. Charles Vanwalleghem (later Pannemaeker) en Jules Donego (later Pattyn en Vandecavey) stelden elk 100 à 150 thuiswerkende schoenmakers tewerk.25 We komen er in ons hoofdstuk over de Tieltse schoenmakersbazen uitvoeriger op terug. Izegem ging volop de mechanische toer op. Maar, net als in de textiel­ branche, bleef Tielt erg conservatief en - niettegenstaande de toekomst de mechanische verwerking was - het aloude handambacht trouw. Zo zal Verkinderen - in Tielt veruit de grootste schoenfabrikant ooit - zijn bedrijf nooit mechaniseren.26 Het waren, net als in de weverijen trouwens, allemaal bedrijven met een sterk uitgesproken familiaal karakter, gefinancierd met zelf opgebouwd kapitaal, die het niet aandurfden sterk ingrijpende financiële risico's te nemen. De Gazette van Thielt schrijft op 22 april 1912 dat ‘Een echte crisis heerscht in de schoenmakerij en bijzonder in het handwerk. Er is gemis aan bestellingen. Het handwerk moet gestadig wijken voor de gedurig verbeterende mekanieke schoenmakerij zoodanig dat bijna geene mans­ schoenen met de hand nog gemaakt worden . . . I n alle geval voorziet men dat binnen korten tijd het handwerk bijna volledig zal verdwenen zijn. Het is langs den weg der mekanieke schoenmakerij dat de toekomst schijnt te liggen.’27 Zo kwam er vrij vroeg enige mechanisering, al moeten we ons daar niet veel bij voorstellen. Al in 1905 richtte Donego een mechanische schoen­

21 25 26 27

Info Urbain Leys, snijder en meestergast bij Verkinderen Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 80 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 174 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 86

144


makerij op, aangedreven door een gasmotor. De productie was maar gedeeltelijk mechanisch en beperkte zich tot het naaien van schoenen en wellicht het kappen van zolen en hielen.28 Het feit dat Aschl & Co in 1911 hier een volledig nieuwe schoenfabriek (The Mondial Shoe) oprichtte, benadrukt nogmaals het belang van Tielt als schaduwpool van Izegem binnen deze sector. Er werkten zowat 200 arbeiders. Na 1914-1918 werd dit bedrijf niet heropgestart. In 1922 werden de gebouwen overgenomen door het leger en kwam er de Militaire Schoenfabriek. Documenten staven dat ook de Brusselaar M. Jean Devers-Delafontaine, hier dat jaar een mechanische schoenfabriek met naar schatting 50 à 100 werknemers kwam vestigen. De vernoemde Jean Devers was een naar Brussel uitgeweken zoon van Alfons Devers-Robert die op de Tieltse Markt een schoenfabriek(je) had. Volgens dokter Jos. Van Overschelde nam zijn vader Camiel in 1888 (bij zijn eerste huwelijk) het bedrijf van Alfons Devers over (Markt, nr. 31). Waar Jean Devers het in 1911 probeert, is mij onbekend en heb ik nergens kunnen achterhalen. Naar alle waarschijnlijkheid moeten we hem linken aan de ‘co’ bij Aschl, de oprichter van The Mondial Shoe, de latere Militaire Schoenfabriek. De data komen in ieder geval met mekaar over­ een en beiden woonden in Brussel. Gezien het gezin Aschl zich pas in maart 1914 vanuit Gent in Tielt komt vestigen, is het niet uitgesloten dat Jean Devers dit bedrijf opstartte en dat Aschl & Co het overnam. Ook Robert Tack, fs Victor, tijdens een gesprek over het bedrijfje van zijn vader, vereenzelvigt zelfs de Militaire Schoenfabriek met Devers. In 1912 tenslotte mechaniseerde Ch. Vanwalleghem zijn bedrijf en richtte zijn schoonzoon Pannemaeker eveneens een schoenfabriek op met een 30-tal arbeiders.29 In tegenstelling tot de weverijen werden tijdens de bezetting in 19141918 de schoenfabrieken niet door de bezettende overheid ingepalmd. De beschikbare ruimten waren waarschijnlijk te benepen om voor hen echt dienstbaar te zijn.

28 29

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 86 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 86

145


Vooral in de periode vóór W .O .l was het gebruikelijk dat begenadigde zangers in de cafés voor de 'am biance’ zorgden door van op een stoel vrolijke liedjes te zingen. D it was er één van. Er bestonden meerdere strofen met telkens een ander am bacht als spotobject. Slechts deze twee zijn in m ijn herinnering bewaard gebleven.

146


Een oude schoenmakerstraditie Het was een van ouds ingeworteld schoenmakersgebruik dat de schoen­ makers de maandag tot een wekelijkse snipperdag promoveerden, aan de drank geraakten en van werken niets in huis kwam. Dat is zo gebleven zolang er ambachtelijk thuis schoenen werden gemaakt. Laat ons zeggen: tot aan de tweede wereldoorlog. In de fabrieken was dit natuurlijk ondenkbaar. In een oud volks schertslied waarvan ik me nog twee strofen herinner, vinden we daarop wellicht een allusie. ‘Waarmee drinken de schoen­ makers bier? - Ze leggen een zole van papier - daarmee drinken de schoenmakers bier.’30 Op zaterdag in de vooravond gingen de schoenmakers hun werk van de week, gewoonlijk zes paar schoenen, één per dag, bij de patroon afleveren. Hun weekproductie droegen ze over de schouder in een zwart kleedje van ongeveer 1,20 meter vierkant, dat aan de vier tippen overhoeks werd geknoopt. De schoenmakers werden meestal bij aflevering uitbetaald. Terzelfder tijd kregen ze het nodige materiaal voor de volgende week mee naar huis, al ontbrak daar meestal wel iets aan. Thuis werd het loon afge­ geven, de inhoud van het meegekregen materiaal nagekeken en daar bleef het bij. De zondag was heilig, er werd zeker niet gewerkt. Op maandag moesten ze dus toch veelal heel even terug naar de werk­ plaats om de ‘leesten’ te halen die een collega nog moest binnenbrengen, aangevuld met wat op zaterdag in het meegegeven pakket ontbrak, zoals ‘tigen’, enkele zolen of hielen, opvulling, rand, nagels, enz. Nadat ze het nodige hadden ontvangen, begon de ‘kapellekes ommegang’. De cafés waar een schoenmaker woonde, hadden zeker bijval. Er werd onder elkaar gekaart, gebold (vloerbolling) of ‘vogelpiek’ gespeeld. Honger had geen vat op hen, zodat er op de middag doorgesjoemeld werd. Toen in de namiddag huiswaarts werd gekeerd, was er in veel gevallen geen sprake meer van nog rechtop te lopen. De schoenmakersvrouwen leefden daarmee, ze waren het zo gewoon, het was een wekelijks ritueel waar noch gekijf noch dreigement iets aan verhielp.

ï0

Oud volkslied, uil eigen herinneringen opgetekend. Behalve de ‘pasters’ en de schoenm akers werden hierin w aarschijnlijk nog andere beroepen en am bachten gehekeld.

147


* In het artikel “ Zweetarbeid en Zw eetloon” (BTNG, X X X III, 2003, 1-2), voetnoot op blz, 80, gebruikt de auteur voor het dialectw oord coullis de Nederlandse vertaling “ zoolkantijzer” of “ b ijzegels”.

148


Het gereedschap van de schoenmaker Uitgebreid was de gereedschapskist of het alaam die de thuiswerkende schoenmaker van doen had wel niet.31 1. Onmisbaar en opvallendst was zijn ‘TATSVOET’. De dikke Van Dale geeft hieromtrent de volgende uitleg: a) Taats, spijker met grote bolle kop. b) Taatsvoet, gewesttaak een metalen voet waarop een schoen wordt gestoken waarin men spijkers wil slaan. De taatsvoet was een gietijzeren stang in de vorm van een zwanen­ hals met bovenaan een licht uitverbrede, tevens afgeplatte kop waarover de te bewerken schoen geschoven werd. Onderaan was die gemonteerd in een deels uitgeboord boomstammetje dat op een plank bevestigd was, enerzijds om de slagvastheid en anderzijds om het evenwicht te verzekeren. Dat evenwicht verhoogde nog door­ dat de schoenmaker zijn beide voeten op die steun zette. 2. De STOEL. De schoenmaker gebruikte altijd een laag stoeltje, een afgedankte keukenstoel met afgezaagde rugleuning en ingekorte poten. Hij kon ook wel eens afkomstig zijn van een afgedankte kerkstoel. De rieten zitting was meestal vervangen door een dik stuk tweedehands bovenleder. 3. Het WERKTAFELTJE. Nagenoeg even laag als de stoel. Meestal een afgedankt tafeltje van zowat 80 x 80 cm. dienstig om zijn gerief op te leggen. Dit alles stond op een 'plancher', een trede van zowat 10 cm. hoog, deels voor de warmte aan de voeten, anderzijds om de vloer te beschermen tegen vallende werkstukken, lijmvlekken, enz.. 4. De HAMER. De schoenmakershamer had een eigen model. Aan de ene kant een afgeronde kop met, als soort tegengewicht, een lipvormige platte kant. 5. Het MES. Het schoenmakersmes had een totaal andere vorm dan dat van de schachtensnijders. Als het nieuw was, had het een lengte van zowat 30 cm ., een in de breedte lichtjes gelepelde stalen lat aan de top in een hoek van circa 45° geslepen naar links of naar rechts naar gelang de gebruiker links- of rechtshandig was. De plaats waar men het vastklemde was met touw omwonden, deels om meer greep te hebben, maar ook om eeltvorming aan de wijsvinger te vookomen. 6. De ‘MONTEER- of OPPINTANG’, gebruikt om de ‘tige’ stap voor stap over de leest te trekken en op zijn plaats te nagelen. Opvallend was haar lompe, platte, getande kop om greep te hebben op het bovenleder en het scheuren ervan te beletten. De schetsen van dit schoenm akersgerei werden getekend door W illy Verbrugge uit Tielt, nu Pittem.

149


7.

Een TREKTANG van dezelfde soort als die welke door de timmer­ lieden gebruikt wordt. Diende om voorlopig of verkeerd geplaatste nagels uit te trekken. 8. De ‘COULIS’. Een Nederlands woord doorvoor ken ik niet. Het was een massief ijzeren klomp op steel in een handvat gemonteerd. Het had op de uiteinden een verschillende vorm. De schoenmaker had soms meerdere modellen naar gelang de dikte en het model van de zool, herenschoenen of damesschoeisel. De ’coulis’ diende geheet te worden. Dat gebeurde meestal boven een kaars. De zijkant van de zool, die eerst met harde bijenwas was ingestreken, werd daar­ mee bewerkt om die effen, glad en blinkend te maken. 9. Het AFSTEEKMES had een plat snijvlak naast een uitstekend staafje en diende om de opkrullende deeltjes van de rand weg te snijden. Het uitstekende staafje diende om de ‘tige’ te beschermen. Zie figuur 7 en ook de schets met schoen om de werking ermee duidelijker te maken. 10. De ‘ROULETTE’: een getand wieltje op steel en handvat. Het wiel­ tje werd over het bovenste deel van het uitstekend zoolgedeelte gerold waarbij, door hard indrukken, deze van ribbetjes (ter versiering) werd voorzien. Zie figuur 5 en, net als voor het afsteekmes, de schets met schoen. 11. Het ‘ELZEN’. Er was een recht en een gebogen elzen. Meest gebruikt bij het maken van genaaide schoenen. Waar de draad doorheen moest, werd met het elzen een gaatje voorgeprikt. Naast het voornoemde ambachtelijke gereedschap had de schoenmaker nog enkele minder opvallende voorwerpen binnen zijn bereik. • Op de tafel vooreerst enkele schalen met een waaier aan koperen en ijzeren nageltjes. Veelal was dit een draaimolen met een vijftal vakjes die hij naar behoefte van soort, in zijn richting draaide. Koperen nagels dienden voor het opnagelen der zolen, de ijzeren hadden een meer hoekige vorm voor het niet zichtbaar werk, het monteren van de schacht op de binnenzool. In het plaatselijk vakjargon noemde men die ‘gm ijkes’. Eigen aan de schoenmaker was dat hij steeds een vingergreep nagels in de mond hield, die één per één met de tong naar voor schoof om ze met duim en vinger in de goede richting van tussen de lippen te nemen. Wie sprak toen van hygiëne? Dat deed de schoenmaker evengoed met koperen nagels die een slechte, ver­ giftige smaak nalieten. • Een stuk afgedaan vensterglas lag eveneens binnen het bereik van de schoenmaker. Hij kende het geheim om met een niet meer snijdend stukje glas hiervan ‘boogskes’ af te breken. Die 'boogskes' hadden een min of meer driehoekige vorm waarvan één zijde een boogvorm

150


• •

• • •

• •

naar buiten toe had. Ze waren zo'n duimoppervlak groot. Hiermee schuurde men de zijkant van de lederen bovenzool af als eerste ruwe bewerking waarna de rasp, soms het 'glaspapier’ en de ‘coulis’ als laatste polijstmiddel volgden. Een platte rasp met vier verschillende schuurvlakken, van fijn naar grover. De ‘wetsteen’: een stuk schorre (leisteen) om het mes mee bij te ‘wetten’ , streektaal voor het aanscherpen van het mes. Als het mes niet meer bij te wetten was, bracht men het op geregelde tijdstippen naar de scharenslijper. De 'top': een handig apparaatje voor het aanmaken van 'pekdraad'. Het was een soort omgekeerde tol zoals waarmee de jongens destijds speelden, uitlopend op een ronde steel van zowat 6 mm dik en een 10-tal cm. lang. Een zestal draden van fijn garen van zowat een el lengte werden samen op de top rond een nagel vastgemaakt. Het andere uiteinde der draden hield de schoenmaker omhoog. Een forse zwaai met de hand langs zijn dij waartussen de steel van de top stak, bracht die aan het zwieren zodat de draden getorst werden. Dan nam hij een stuk ‘peksteen’ die hij lichtjes tussen de vingers had opgewarmd en wreef daarmee het ontstane koordje in. Dit werd voorts afgewerkt door het tussen duim en wijsvinger open te wrij­ ven en de vermaarde ijzersterke ‘pekdraad’ was gebruiksklaar. Een brok ‘pek’ ( = hars) als verhardend en vochtwerend product bij de zonet vernoemde handeling. Nog op de tafel, een eindje kaars in een kaarsenpan om de hierboven vernoemde ‘coulis’ te verwarmen. In de buurt lag een arduinen ‘klopsteen’ met bijhorende ‘spanriem’. Die steen had een min of meer ronde vorm van ca. 20 cm. doorsnee en een dikte van zowat 6 à 8 cm. Werd op de knie gelegd en met de spanriem onder de voet vastgehouden. Het strekken van de voet bracht de klemming teweeg. Werd het meest gebruikt bij het her­ stellen van zware werkschoenen, met bijgevolg dikke lederen zolen. De ruwe oneffen zolen werden vooraf enkele uren tot één nacht te weken gelegd zodat ze soepel werden. Met een zwaardere dan de traditionele schoenmakershamer werden ze geklopt om ze te effe­ nen en soepeler te maken. Een afgedankt kommetje met water om zware zolen te week te leggen. Het water werd zelden ververst. Een schoteltje met ‘plakpap’ van bloem en water. Hiermee werden de zolen ingestreken: een soort poliermiddel dus. Ook dit bleef wekenlang (gebruiksklaar) staan, zodat de schimmel er centimetersdik opstond.

151


• •

Ammoniak. De oude schoenmakers noemden dit, blijkbaar over­ eenkomstig de reuk, ‘kemelzeke’. Dit werd gebruikt voor het ont­ vetten voorafgaand aan het oppoetsen van de zolen. Na gebruik bleef de reuk nog ettelijke uren hangen in de werkruimte (die meestal tevens woonkamer was). Harde bijenwas voor het boenen en enige kleurtjes verf voor de opmaak van de randen. Voor het doorsteken van de draden bij genaaide schoenen werden geen naalden gebruikt, maar gespleten varkenshaar dat tussen duim en wijsvinger aan de pekdraad werd aangewreven. Zulke haren noemde men 'borstels'. Afgedane schachten en zelfs versleten zolen kenden veelal nog een nieuw leven. Ze werden ingeplant binnen de boorden van de opge­ trokken schacht om een min of meer effen vlak te bekomen. Die opvulling werd ‘duieringe’ genoemd. Oudere schoenherstellers die nog wat naklusten, kochten hun nagels niet in pakken van één kilo: daar stak te veel geld in. Ze bestelden die bij de kleinhandelaar per ‘vierendeel‘ of ‘half vieren­ deel’. Een vierendeel was, naar ik vermoed, een ‘ons’ of in het deci­ maal stelsel 100 grammen. Deze gewichtsmaat bleek specifiek tot het schoenmakersjargon te behoren.

De opleiding tot schoenmaker Het waren veelal de ouders die beslisten wel beroep hun jongens zouden aanleren. De stiel van vader of de opmars van een of andere bedrijfstak speelden daarin een grote rol. Meestal begon men zijn beroepsopleiding vanaf 12 jaar, na zijn erecommunie. Ook in de andere bedrijfstakken was dat zo. Men ging te leer bij een ervaren schoenmaker die soms, als hij er ruimte voor had, een drietal leerlingen onder zijn hoede nam. De eerste weken moest men juist maar kijken: 'stelen met de ogen' werd het genoemd. Dat heimelijk afkijken bleef een constante ook als men al vorderingen maakte. Dat bleef meestal zo tot men zich na een viertal jaren vol­ waardig schoenmaker mocht noemen. Het was de gewoonte dat de leerling zijn opleider 0,5 fr per week betaal­ de om het loonverlies dat de meester door de opleiding leed goed te maken. De leerling begon met kinderschoentjes. Minder verlies aan grondstoffen bij ondeugdelijk werk, maar ook zijn nog niet zo lijvige handen waren daarbij pluspunten. De patroon leverde de grondstof voor de leerling eens die op proef begon. Op veel hulp van de meester

152


moest hij niet rekenen, want anders had die zelf te veel werkverlet. Het kostte de leerling veel zweet en tranen.32 Na 1918 bleef dit meestal zo, al werd dat ietwat officieel geregeld door ‘Het werk van den leertijd’. ‘Na de opleiding moest de leerling een examen afleggen waarbij aanwezig waren: de patroon bij wie geleerd was, een arbeider uit hetzelfde beroep en een vertegenwoordiger van het ministerie. Wanneer dit proefwerk op een behoorlijke manier was afge­ legd, kreeg de leerjongen een diploma en een som geld, afhangend van de uitslag tussen de 125 en 200 frank. En bekwam ook de patroon 400 frank.’33 In de volwaardiger fabrieken als Pannemaeker en Vandecavey leerde men ter plekke werken met de meer gesofisticeerde machines. Toch bleven ook die beperkt tot mechanisch overnemen van fasen uit het handwerk. Echt volautomatische machines die een hele reeks bewerkingen uitvoerden, zijn er nergens in Tielt gekomen. De arbeider bediende hoofdzakelijk steeds dezelfde machine zodat hij een soort specialisatie opdeed en een vorm van handwerk ontstond. De film over ‘De fabriek Pannemaeker in volle werking’, ooit begin de jaren ‘50 in diens opdracht gemaakt door fotograaf Jerome Maes, is daar het reinste bewijs van. Men ziet er het stap voor stap tot stand komen van zowel mannen-, als vrouwenschoenen. Een toch uiterst interessant archiefstuk dat een realistisch beeld schept in de best uitgeruste schoenfabriek die Tielt ooit heeft gekend.34 In de minder gemechaniseerde schoenfabrieken waar meerdere arbeiders werkten, kwam er ook een soort handwerk tot stand. Een arbeider werkte meestal eenzelfde bepaalde deel uit het geheel van het productieverloop af, zodat er een soort specialisatie ontstond. Bij iedere stap in het werk werden de producten op een aangepast karretje gelegd en doorgevoerd naar de volgende behandeling.

De beroepsschool Wanneer, na veel geschrijf en verdachtmakingen, het leerwerkhuis voor wevers zou heropgericht worden, drong de Sint-Crispynsgilde (in 1891 door het patronaat opgericht], er sterk op aan dat in het nieuwe leer-

32 33 34

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 81 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 282 Film op videoband en D VD overgenom en, duur ca. 45 m in ., in het bezit van De Roede van Tielt.

153


Vrije Beroepsschool Schoenm akerij, 1929-1930

werkhuis ook vakonderwijs in het schoenmaken zou worden gegeven. Aldus werd in 1905 een stedelijke beroepsschool voor wevers en schoenmakers opgericht.35 De fabrikant voor wie men leerde, moest het gerief leveren en het werk afnemen.36 De school bleef open tot augustus 1914 (uitbreken van de oorlog). Het aantal leerlingen bleef onder de verwachtingen: men verkoos blijkbaar de oude opleidingsmethode. Edmond Ver Eecke vertelde daarover: ‘Het onderwijs werd er heel traag gegeven. Na drie weken vertrok ikzelf uit school omdat ik bij een thuisschoenmaker veel vlugger kon leren. ’373 8 Begin maart 1915 schreef het gemeentebestuur aan de bestuurder van de beroepsschool dat deze werd afgeschaft gezien 'deze niet had opgebracht wat men er van verwacht had’.,s Het is duidelijk dat de oorlogsjaren de op­ leiding van leerjongens verhinderden. Na de oorlog werd de school echter opnieuw opgericht met bijkomende vakken Timmerwerk en Metsen.39 Vanaf november 1920 was men begonnen met lessen over het ‘schoennaaien’, want de meeste schoenmakers kenden alleen het nagelwerk, een artikel dat niet zoveel meer werd gevraagd. Izegem had zich al eer­ der toegelegd op handgenaaide schoenen (‘cousu main’). Nu werden gedurende 14 dagen (a rato van 8 uur per dag) kosteloos praktische les­ sen gegeven in het schoennaaien.40 55 36 37 38 39 40

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 83 Ronny G ob y n , Tielt na de grote crisis, b lz. 84 Ronny G ob y n , Tielt na de grote crisis, b lz. 84 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 283 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 283 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 283

154


Begin 1921 werd een dagschool voor schoenmakers opgericht ‘om aan het dringend verzoek van de verenigingen van schoenmakersbazen te beantwoorden'.41 Men leerde er ook het ontwerpen van modellen en snij­ den van patronen. Het onderricht dat men in de Tieltse vakschool gaf, bleef ook op het ambachtelijke gericht: men maakte er louter handmatig vervaardigde schoenen. Er werden ook zondaglessen gegeven voor schoenmakers en -snijders. Het schooljaar 1925-1926 bracht belangrijke wijzigingen mee. Voortaan zorgde het schoolbestuur zelf voor werk, deed zelf zijn aankoop van leder en plaatste enkele kleine machines. Schoorvoetend toch naar mechanisatie... Zelfs na de oorlog 40-45 was de machinerie er beperkt tot een kapmachine (uitpersen van zolen en hielen), een primitieve ‘combiné’ (schuurpapier- en poliermolen) die toen al ver voorbijgestreefd was en een schalmmachine (afschuinen van de buitenranden van het boven­ leder). Er is zelfs nooit een stofafzuiging op gemonteerd.42 Het vakonderricht voldeed echter aan de noden van de doorsnee Tieltse schoenfabrieken die niet selectiever gemechaniseerd waren. Schooljaren 1925 1926 1927 1928 1929 1930

-

1926 1927 1928 1929 1930 1931

leerlingen in dagschool

zondaglessen (patroontekenen)

20 19 24 31 19 20

25 18 29 31 23 22

Het valt op dat de zondaglessen meer belangstelling genoten dan de gewone opleiding.43 Tijdens de jaren 1931-1934 nam het aantal dagschoolleerlingen weer toe, maar in het schooljaar 1939-40 was de tendens omgekeerd: men stelt een achteruitgang vast van het aantal leerlingen voor de dagschool, terwijl de zondaglessen weer iets beter scoren.44

41 42 43 44

Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 283 M ichel Marreel, Pittem , leerling schoenm akerij aan de Tieltse beroepschool tussen 1940 en 1942 (interview) Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 343 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 442

155


Van een vel leder tot schacht De snijders, die bij alle fabrikanten op het atelier zelf werkten en veruit als de meest vakbekwame werden aanzien - waarvoor ze ook gevoelig meer werden betaald - zetten de eerste stap in het tot stand komen van een paar schoenen. De ‘patroon- of modellenmaker’ had als voornaamste opdracht nieuwe, modieuze modellen te ontwerpen. Hij had, vooraleer de volle productie werd aangevat, eerder al een proefpaar gemaakt. Als dat voldeed, maakte hij van de verschillende onderdelen van de ‘tige’ of schacht een model. Soms maakte men die modellen in zinkplaat. De schacht van een modieuze (heren)schoen kon gemakkelijk 8 à 10 aparte stukken tellen.45 Het model moest voor ieder maatnummer aangepast en hernomen worden. De gewone snijder legde dan die (model)plaat op het vel bovenleder en sneed er met een typisch snijdersmes om heen, paar aan paar, stukje na stukje, alles geordend bij elkaar houdend. De slechte stukken uit het bovenleder moesten eruit en het was een vaardigheid zo min mogelijk verlies aan leder over te houden. Ieder model had meerdere losse stukken die dan aan elkaar dienden genaaid om de eigenlijke vorm van de ‘tige’ te bekomen. De delen die op elkaar dienden gestikt, werden langs de onderkant afgeschuind - afschalmen heette dat in de vaktaal. Dat werd in de fabriek of werkplaats verricht met een daartoe ontworpen machine. De losse stukken leder gingen dan naar de stikster. Dat waren nagenoeg allemaal thuiswerksters. Hun eerste bewerking was de afgeschuinde kanten met ‘colle’46instrijken. Men deed dat voor een heel pak na elkaar om de lijm te laten indrogen. Een toch wel delicaat werk, want er mocht niet het minste spatje lijm contact krijgen met de bovenzijde van het leder. De gelijmde delen werden op hun tegenpool gelegd en met een hamer duchtig aaneen geklopt. Het stikken volgde. Het merendeel der stiksters - vooral zij die voor de kleine Tieltse fabri­ kanten werkten - moesten zelf hun werk ophalen en afleveren, toch zeker tijdens het interbellum.Later, als hun aantal omvangrijker werd en vooral sinds patroons van buiten Tielt hier stiksters kwamen ronselen, werden ze aan huis bevoorraad en werd hun werk aan huis afgehaald. De stiksters werden betaald per paar, aan barema's afhangend van de moeilijkheidsgraad van het werk. 45 46

Zie het blad met schetsen 'onderdelen van een tige', mij bezorgd door W illy Verbrugge, Pittem , oud patroonontwerper en -snijder ‘C o lle’ ( = lijm) werd in Tielt algem een 'slussie' genoem d, afgeleid van het Franse ‘solution’.

156


SCHACHTONDERDELEN VAN EEN GEWONE HERENSCHOEN (Molière of Richelieu genoemd)

UI


SCHACHTONDERDELEN VAN EEN EENVOUDIGE DAMESSCHOEN


De opleiding tot stikster Het beroep van ‘tigestikster’ was een welkome vervanging van het uit­ gebuit en wegkwijnend huiselijk ‘spellewerken’ of ‘kantklossen’ en spinnen. Er was een verantwoord loon mee te verdienen en men kon het thuis verrichten, terwijl de zorg voor het huishouden en de kinderen voort kon gaan. Een stelling waarmee zowel het oude patronaat als de clerus van toen zich konden verzoenen. Schoorvoetend kwamen de vrouwen toch op de ateliers werken: ook andere taken dan schachten­ stikken waren er specifieke vrouwenarbeid. Zo bijvoorbeeld het oppoetsen en het verpakken. Net als de leerling-schoenmakers gingen de schachtenstiksters ‘op stiel’ bij iemand die vakbekwaam was. De leerling-stikster moest haar eigen machine meebrengen en ook een vergoeding voor werkverlet aan de meesteres afdragen. Vóór W.O. I bedroeg die vergoeding 50 centiemen per week. De opleiding startte men eveneens vanaf 12 jaar. Ze duurde 3 à 4 jaar.47 Deze vorm van opleiding heeft stand gehouden zolang het schoenambacht in Tielt bloeide. Zelfs na het sluiten van het merendeel der Tieltse fabrieken vonden heel wat Tieltse schachtenstiksters nog werk voor fabrieken in andere gemeenten, onder andere in Ardooie, Izegem en Kruishoutem. De ‘tige-onderdelen’ werden dan aan huis afge­ leverd en volgens afspraak terug opgehaald. Niet iedere stikster was bereid of had het talent om een opleiding te geven. Men moest voldoende geduld hebben en met jeugdige leer­ meisjes kunnen omgaan. Bovendien gebeurde de opleiding ten huize van de opleidster, wat vooreerst een zekere bijkomende ruimte vergde, maar waardoor men ook een deel van zijn privacy diende op te offeren. Had de lerares b.v. trek in een dagelijkse kop koffie, dan profiteerde de leerling normaliter mee, al diende het koffieverlet ingehaald. In heel veel gevallen schiep de opleiding een blijvende vriendschapsband, maar wanneer door allerlei omstandigheden de samenhorigheid mank liep, was het naast elkaar leven geen pretje, daar de ene de schuld van de mislukking naar de andere toeschoof. De opleiding kon natuurlijk onderbroken worden en de samenwerking afgebroken. Wanneer later de schoolplicht tot 14 jaar was opgetrokken, duurde de opleiding tot schachtenstikster zowat 3 jaar. Later starten betekende ook meer wilskracht en overtuiging om het waar te maken. De opleiding tot stikster was delicater dan die tot naaister in de textielbranche. Wanneer in de textiel iets verkeerd was gegaan, kon men meestal het genaaide 47

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 81

159


los maken en herbeginnen. Bij de schoenschachten was de prikking die de naald in het leder had nagelaten onuitwisbaar. Verkeerd stikken of de juiste lijn niet volgen, resulteerde in het merendeel der gevallen in een verloren product. De stiklijn op een schoen dient niet louter om de schachtonderdelen samen te klitten, het is ook een decoratief element, in veel gevallen bepalend voor het model en de sierlijke vormgeving. Bovendien zijn schoenen per paar te verwerken en moeten zowel de linker- als de rechterschacht symmetrisch op elkaar zijn afgestemd. Verhoudingsgewijze lag de verdienste van de ‘tigestikster’ hoger dan die van een naaister. De thuisstiksters werden per stuk betaald. Het is logisch dat men daarbij rekening hield met de moeilijkheidsgraad, de nauwkeurigheid van de te stikken schachten en eventueel het aan te brengen festonneerwerk. Er waren waslijsten van tarieven en barema's in omloop. Af en toe eens van werkgever veranderen kon lonend zijn.

Na Wereldoorlog I Doordat Tielt een groot aantal kleine schoenfabrikanten rijk was, is het moeilijk om de omvang van de productie tijdens de oorlog in te schatten, 't Gazetje van Thielt (oorlogskrantje) vermeldt dat bij Pannemaeker regelmatig één dag per week werd gewerkt.48 De nood aan grondstoffen bracht in 1919 een crisis in de schoenfabricage te weeg. De fabriek van Pannemaeker was bovendien grotendeels ver­ nield. De massale invoer vanuit niet door de oorlog geteisterde landen deed de fabrikanten aarzelen om er weer volop tegenaan te gaan. In 1919 maakten al twee mechanische schoenfabrieken aanstalten om het werk te hervatten. In afwachting werd het werk toevertrouwd aan de thuiswerkende schoenmakers.49 Verkinderen kreeg in 1919 de kans om de verlaten fabriek van Jean Aschl & Co over te nemen met al wat nog aan machines restte, doch hij bedankte. Hij bleef zweren bij het handwerk.50 Twee jaar later zou het leger de geboden kans grijpen en er een militaire schoenfabriek in onderbrengen. De stijging van de grondstoffenprijs naast die van de lonen maakten de schoenen fors duurder. Waar het maken van genagelde mannen­ 48 49 50

Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 262 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, blz. 263 - De nam en staan niet vermeld. Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 264

160


schoenen in 1914 amper 1,60 frank kostte, moest men in 1919 al 6 frank betalen. Voor genaaide schoenen was de maakprijs gestegen van 3,75 frank tot 11 frank. Het werd een luxeartikel. De toekomst lag echter in deze richting, wat men te Izegem vlug door had, maar in Tielt al te rustig afwachtte.51 De fabricage van schoenen was ook deels onderworpen aan de seizoenen. Er was een sterk kenmerkende lente- en zomerperiode.52 Vanaf 1922 deed de elektriciteit haar intrede in de schoenfabrieken met het systematisch vervangen van de gasmotor door elektrisch aangedreven motoren.53

Uitbreiding van het patronaat Begin de jaren twintig bestond er in Tielt al een Handels- en Nijverheidskamer. In 1922 waren de volgende Tieltse schoenbazen daar lid van: Georges Pannemaeker, Jozef Pattyn, Richard Simoens, Isidoor Soenens, Gustaaf Vandecavey, Camiel Van Overschelde, Victor Verhelle, de gebroeders Verkinderen en Victor Vermeersch.54 De jaren twintig zijn voor de schoenfabricage in Tielt zeker niet de voorspoedigste geweest. Half januari 1927 waren in Tielt praktisch alle schoenbedrijven gesloten, want, wegens de stijging van de lonen en de algemene onkosten, verklaarde het patronaat niet meer te kunnen concurreren tegen de buitenlandse producenten. Op dat ogenblik schommelden de lonen in Tielt en in Izegem tussen de 2 en de 2,60 frank per uur. Toch verbeterde rond midden 1927 de situatie omdat de binnenlandse vraag wat aantrok. De gevolgen van de ‘great crash’ van 1929 gingen doorwegen. Eindel930 telde men al eenlOO-tal werklozen, terwijl in de schoenfa­ brieken buiten Tielt de werkloosheid betrekkelijk gering bleef. In enkele fabrieken werd de ‘short time’ ingevoerd, wat betekende dat er voortaan nog 4 dagen per week werd gewerkt. Toch viel het op dat weer eens de thuiswerkers het zwaarst werden getroffen.5S Misschien lag het aan de crisis dat enkele meestergasten het erop waagden om eigen baas te worden. Er komen enkele nieuwe bedrijven de kop opsteken en ook het gebruik van motoren breidt uit. Om een overzicht 51 52 !J 54 !S

Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n

Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 263 Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 266 Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 261 Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 279 Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, blz. 339 en 340

161


te krijgen van de evolutie in het patronaat op het einde van de jaren twintig en de overgang naar de jaren dertig en hun schoorvoetende modernisering, deden we een steekproef in de belastingsaanslagen op het gebruik van motoren en personeel. We kozen de jaren 1923, 1928 en 1932. In 1923 vinden we 19 schoenfabrikanten in de tabellen, in 1928 was er een terugval op 17 en in 1932 tellen we er 20. Ver van ieder­ een bediende zich al van motoren.56

1923 1923 met zonder motor of stoomtuig Dinneweth-Van Daele Camiel Herreman Joseph Lambrecht Georges Pannemaeker Joseph Pattyn Reilhof-Mestdagh Gebr. Simoens Isidoor Soenens Adiel Strobbe Victor Tack Arthur Van Coillie Oscar Van Daele Gustave Vandecavey AloĂŻs Vandevelde Albert Vanhaezebrouck Camiel Van Overschelde Victor Verhelle Gebr. Verkinderen Victor Vermeersch Jules Van Bruwaene Theophiel Verbeure (1928) Edmond Ver Eecke (1928) Joseph De Craemer (1929) Hector Thiriaux (1930) Gebr. Van Daele Robert Van Daele Henri Van Hecke Michel Verkinderen

205 15,00 67,50 1.765 425

155

7,50 15,00 85,00 57,50 25,00 10.00 42,50 90 24,00 57,50 15,00 40,00 285,00 20,00

1928 motor

1928 pers

60 gestopt

579,50

216 gestopt gestopt

1932 motor

nu Rob. Van Daele

270,00 3.307,00

342

33,75 202,50 gestopt 18 12 gewijzigd 551,25

42

18 36

112,50 3.622,50

33,75

157,50 90,00 219 67,50 90,00 90,00 191,25 798,75 67,50 278,75 168,75 247,50

1932 pers.

18

112,50 56,25 595,00

gestopt

63 gestopt 36 48 34 12 60 54 42

45,00 90,00 101,50 56,25 247,50 157,50 270,00 135,00 30,00 135,00 408,00 56,25 765,00

Op de lijst van 1923 zijn de belastingen op motoren en personeel samengevoegd. We kunnen dus geen duidelijke vergelijking maken met de gegevens van 1928 en 1932. Tussen 1923 en 1928 zijn drie nieuwe bedrijven de neus aan het venster komen steken en tussen 1928 en 1932

56

Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 280, 341 en 411

162


waren dat er nog eens drie. We moeten er rekening mee houden dat de Gebr.Van Daele een voortzetting was van (voormalig) Oscar Van Daele. Dinneweth had zich pas in 1932 uit de vennootschap met Emiel Van Daele teruggetrokken en Robert Van Daele ging aldus solo (als opvolger van Emiel Van Daele). Alhoewel we weten dat Maurice Soenens de ouderlijke zaak voortzette, vinden we hem op deze lijsten niet terug. In 1932 vinden we zowel de gebroeders Verkinderen als Michel Verkinderen, hoewel die twee toch een en hetzelfde bedrijf waren. Wellicht was er een patroonswissel doorgevoerd. Over deze drie noteringen had alleen Pannemaeker meer dan 100 arbeiders in dienst. Deze bronnen verschaffen evenmin duidelijkheid of het thuiswerkend personeel, vooral stiksters, al dan niet in deze gegevens zijn verwerkt. Ik meen van niet. Met deze gegevens kunnen we ons enigszins een beeld vormen van de verhoudingen qua personeel en daaruit voortvloeiend de belangrijkheid van het bedrijf. Als we de vergelijking maken van de personeelsbelasting tussen Pannemaeker en zijn naaste vergelijkbare concurrent op dat vlak (Vandecavey), dan moet in 1928 Pannemaeker 6,73 keer meer personeel in dienst hebben gehad. In 1932 zou dat teruggebracht zijn tot 6,10 keer zoveel. Tegenover het samengeteld aantal van de gebroeders Verkinderen en Michel Verkinderen maakt dat een verhouding van 4,4. Deze tabellen maken ook duidelijk dat de mechanisatie vooruitgang maakt. Waren er in 1923 maar 4 bedrijven die stoom- of andere motoren voor hun aandrijving gebruikten, dat is in 1928 verdubbeld en in 1932 toch opgelopen tot 12. Vanaf 1930 verslechterde de toestand in de Tieltse schoenfabrieken. De werkloosheid in die sector stak weer de kop op: men telde in Tielt al meer dan 100 werklozen In Izegem merkte men daar niets van.57 1930 sloot af met 1/4 van de schoenmakers die 2 dagen per week werkloos waren en ongeveer de helft die 1 dag per week zonder inkomen zaten. Enig teken van beterschap was niet te bespeuren. In de andere bedrijfs­ sectoren merkte men nog niets van enige verslechtering.58

57 58

Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, blz. 340 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, blz. 341

163


Het patronaat in 1939 Aan de hand van een telefoongids uit 1939 trachten we een beeld op te roepen van wat Tielt toen aan schoenfabrieken rijk was. Je kan die uit­ gave het best vergelijken met de ‘Gouden Gids’ van tegenwoordig. De gids was tweetalig uitgegeven. De advertenties staan in een afzonderlijke beroepengids alfabetisch eerst volgens het beroep, dan volgens de gemeente en tenslotte volgens de naam. De opname was gratis voor zover je niet koos voor een speciale ruimte, tussenlijnen, of meerdere adver­ tenties. Al was de publicatie waarschijnlijk gratis, je moest toch een aan­ vraag tot opname tot de uitgever richten. Mogelijk iets waar niet alle schoenfabrikanten op ingingen, wat de kans schept dat ook deze bron niet volledig is. Een andere mogelijkheid is dat nog niet alle schoenfabri­ kanten een telefoon hadden, wat in 1939 weliswaar onwaarschijnlijk is.59 Je had dus de keuze je te laten opnemen en dit kon zowel onder de Franse benaming "Chaussures", als onder de Nederlandse hoofding "Schoenfabrikanten". Geen enkele Tieltse fabrikant - ook niemand van Izegem trouwens - koos voor beide rubrieken. Bij de Franse titulatuur staat onder "Chaussures" op blz. 534 alleen Vandecavey Gustaaf. Hij had 163 als telefoonnummer. Aan de rang van het nummer kunnen we ons ook aan een schatting wagen wie het langst een telefoonaansluiting had. De nummers werden toen nog in numerieke volgorde toegekend. De gasfabriek in de Wittestraat had het nummer 1. Onder de Nederlandstalige rubriek "Schoenfabrikanten" op blz. 1370 vinden we er meer: De Craemer Joseph Dinneweth Alphonse Pannemaeker Georges Van Coillie Arthur Van Daele Robert (Irisa) Van Overschelde - Hoste Verbeure Theophiel Ver Eecke - Seynhave Verhelle - Duyck

Sint-Michielstraat 35 Vijverstraat 10 Statiestraat 193 Sint-Michielstraat 13 Kortrijkstraat 100 geen adres vermeld [Markt] Chausseé de Meulebeke 634 Schependomstraat, Hoogstraat 4

telefoon 378 195 38 166 140 103 153 170 364

Onder de rubriek ‘Magazijn van schoenen’ op blz. 1372 staat voor Tielt alleen: Tack Victor

59

Sint-Michielstraat 156

95

Officieel Telefoonjaarboek 1939 - 1940. Verdeling van de abonnementen: 1) per beroep, al de netten en 2) per straat uit Brussel, Antwerpen, Charleroi, G ent, Luik en Verviers.

164


Alhoewel we hem bij de kleintjes moeten onderbrengen, blijkt hij wel degelijk fabrikant te zijn geweest. Om even te vergelijken met grote broer Izegem.: daar vond ik onder "Chaussures" 19 fabrikanten vermeld en onder "Schoenfabrieken" 17, in totaal 36 verschillende namen.60

Naar de oorlog toe Op het einde van de jaren dertig bleef het bestand van Tieltse schoen­ fabrieken stabiel. Een vergelijking tussen 1935 en 1940 vindt de lezer in de volgende tewerkstellingstabel.61 Ook deze gegevens komen uit de belastingskohieren van die jaren. Wanneer precies die voor het jaar 1940 zijn opgemaakt, vóór of na mei, is mij onbekend. Bedrijven

De Craemer Jozef Dinneweth Alphonse Lambrecht Jozef Pannemaeker Georges Ryckaert Achiel Soenens Maurice Tack Victor Thiriaux Hector Van Bruwaene Jules Van Daele Oscar Van Daele Robert Vandecavey Gustaaf Van Hecke Jan Verbeure Theophiel Verbeure Walter Ver Eecke Edmond Verhelle Victor Verkinderen Michel Blancke Frits Claeys Julien Vanhaezebrouck Albert Vermeersch Jules

binnen en/of buitenland

1935 zomer

1935 winter

binnenland id id binnen & buiten binnenland id id id id id id id id id id id id id

6 7 3 140 2 2 4 4

13 7 3 160 2 3 4 1

6 15 15 1 4

6 15 22 3 5

8 12 35

4 12 35

1940 familie .

1940 personeel .

1 1 1

12 1 200

2

3

1 5 1 2 11 4 1 2 2 1 1 1 1

1 9 3 42 67 21 1 14 23 1 -

Onder de Tieltse schoenfabrikanten die in april 1940 méér dan 25 arbeiders tewerkstelden vinden we De Craemer Jozef, de Militaire schoenfabriek (die, wellicht omdat het een onderneming van het leger “ 61

Belgische Telefoongids met beroepengids uit 1939 - 1940. Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 441

165


was, in geen enkele andere statistiek voorkomt), Van Daele Robert, en Verbeure Theophiel. Georges Pannemaeker en Gustaaf Vandecavey hadden beiden een personeelsbezetting die boven de 50 uitkwam. Zonder enige twijfel kwam ook de Militaire schoenfabriek boven dit getal uit.62 Op verzoek van de dienst arbeidsbemiddeling diende het gemeente­ bestuur de werkgevers op te sommen die in juli 1941 minstens 5 werk­ lieden telden. Onder de schoenfabrikanten vinden we in dat document terug: Dinneweth Alfons, Beggia Maurice (stricto sensu geen schoenfa­ brikant), Van Daele Robert, De Craemer Jozef, Verbeure Theophiel, Ver Eecke Edmond, Van Bruwaene Jules en Verkinderen Michel.63

Van gildebeweging naar vakbond Als voorloper van de christelijke corporatieve gedachte was ten gunste van de landbouwers de Sint-Elooisgilde opgericht. Tielt kreeg zijn eigen afdeling al in 1891. Al hadden ze een aantal punten gemeen, een ver­ gelijking met de eigenlijke ambachtsgilden kan onmogelijk opgaan.64 Toen de Sint-Chrispynsgilde in 1891 werd opgericht, was dat nog onder de vleugels van het patronaat, gedicteerd en gestuurd door de heersende middenstand en burgerij, gekneed in ‘Den Tap’. In vergelijking met de drie andere gekende gilden, n.l. de Sint-Lucasgilde (1887)65, die van de houtbewerkers (1897) en die van de steenbewerkers (1897) telde de Sint-Chripynsgilde van de schoenmakers (eind 1891) veruit het grootste aantal leden.66 Centraal stonden de bescherming der arbeiders door de burgerij, de verdediging van de morele christelijke waarden en de strijd tegen het socialisme. Bemerk dat er van enige vorm van vakvereniging nog geen sprake was.67 De laatste voorzitter van de Sint-Chrispynsgilde was Camiel Van Overschelde. De Gilde strekt tot eer dat ze enige dis­ cipline bracht onder de gildenbroeders. De Sint-Chrispynsviering o.a. betekende vroeger niets meer dan louter drinkvermaak, maar kreeg inhoud met het organiseren van een heilige mis, toch een (gecontroleerd) bezoek onder begeleiding van enkele muzikanten (stoet) aan enkele 62 63 64 65

66 67

SAT, bundel 3396, groene map SAT, bundel 3396 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 200 Volgens Ronny Gobyn heette de gilde der wevers 'De Sint Lucasgilde', wat ik betwijfel. Sint-Lucas ontfermde zich over drukkers en schilders. De wevers hadden 'Sint-Lucia' (feestdag 13 december) die ze op de 2de m aandag van december vierden. N a 1940 overgebracht naar januari. Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 194 - 195 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 198 en 200

166


leden-herbergiers en het aanbieden van een noenmaal. De viering ging meestal gepaard met het uitreiken van getuigschriften van beroeps­ bekwaamheid en van de bijhorende premies. Deze schoenmakersgilde is na W .0. I ter zieke gegaan door het ontstaan van de werknemersvakbonden.68 Tussen 1896 en 1905 schommelde het aantal leden van de Sint-Chrispynsgilde tussen de 200 à 300.69 Op verzoek van de bisschop van Brugge werden in 1896 de verschil­ lende arbeidersgilden (schoenmakers, wevers, houtbewerkers en steen­ bewerkers) samengevoegd.70 Vanaf 1906 komt er een kentering in het sociaal beschermbeleid. De Gentse dominicaan Pater Rutten kwam op de algemene gildenvergadering in het Gildhof spreken.Hij sprak in Tielt voor het eerst over het oprichten van een vakvereniging. In november van hetzelfde jaar kwa­ men de Gentse propagandisten G. Gabriëls en R. De Bruyne een voor­ dracht geven over de vakvereniging, eveneens in het Gildhof. De Tieltse katholieke leiding besefte dat het onomkeerbaar was dat er vakverenigingen zouden komen in Tielt. Vandaar hun uitnodiging van voornoemde sprekers. Hun enige bekommernis was: ‘Hoe controle over dergelijke verenigingen zou kunnen uitgeoefend worden.’ Hun oordeel was dat de mogelijke vakverenigingen zouden geleid worden door de gildeoversten.71 De Sint-Chrispynsgilde (patronaat) richtte in december 1906 een ‘onderstandskas’ op voor onvrijwillige werkloosheid. Staking was hier natuurlijk niet onder begrepen. De arbeiders konden moeilijk het nut van zo'n instelling inzien. Ze waren niet happig om hieraan enig geld te besteden. De kas kwam niet van de grond.72 In oktober 1907 was het ‘Christen Syndicaat der wevers’ gesticht. Het duurde nog tot 1911 eer de schoenmakers een vakbond oprichtten. In mei 1911 werd een meeting gehouden met weer R. De Bruyne als spre­ ker. 500 à 600 personen woonden de bijeenkomst bij. Dezelfde avond waren al 44 leden in het ‘Christen Syndicaat der schoenmakers’ inge­ schreven.73

68 69 70 71 72 73

Brief van dokter Joseph Van Overschelde, 22.11.1980, over het bedrijf van zijn ouders. Eigen bezit. Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 199 Ronny G ob y n , Tielt na de grote crisis, b lz. 196 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 214 en 215 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 215 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 216

167


De socialisten vonden eensgezindheid in de Belgische werkliedenpartij die in 1886 was opgericht. Te Tielt stichtten ze hun plaatselijke vakbond in 1908.74 Alle ambachten waren toen nog bij een en dezelfde vakvere­ niging ondergebracht. De ontkoppeling per sector kwam iets later.75Als tegenhanger was er ook een syndicaat dat de patroons verenigde en voor hun rechten opkwam. Zoals we verder nog zullen opmerken, waren, net als bij de arbeiders, niet alle bazen hierbij aangesloten.

Vakbonden, loonperikelen en stakingen ai De periode vóór 1914 Onderstaand hoofdstuk kan ons helpen enerzijds om ons een idee te vormen van het toen bestaande patronaat (met in heel wat gevallen de vergelijking van hun personeelsbezetting) en anderzijds om ons een beeld te vormen van hun toegeeflijkheid tegenover hun personeel. De stichting (1911) van het Christelijk Syndicaat der schoenmakers bracht aanvankelijk weinig actie teweeg. In oktober 1911 startten de schoensnijders (10 à 15 personen) in de fabriek van Jules Donego een loonbeweging die oversloeg in een staking. Na twee dagen staken, werd het minimumloon voor de snijders van 18 op 20 frank per week gebracht. De pas opgerichte vakbond zat hier voor niets tussen. Wel behoorde de voorzitter ervan, Jules D'Hoop, tot de stakers. In december werd hij ontslagen bij Donego. Niemand van de overige Tieltse patroons wilde hem in dienst nemen. Het syndicaat reageerde evenmin, hij ver­ trok noodgedwongen naar Namen.76 In de pas opgerichte schoenfabriek ‘Devers en Co’ (wellicht Aschl & Co) brak op 11 december 1911 een staking uit onder de snijders. Deze Brusselse fabrikant had bij de oprichting van zijn fabriek Brusselse schoensnijders meegebracht. Hij wilde nu een deel van hen vervangen door Tieltse snijders die veel minder kostten. De Brusselse snijders begonnen te staken. Een aantal waren bij het 'Syndicaat der Socialisten’ van Brussel aangesloten. De staking breidde zich uit tot alle werklieden van de fabriek. Het Tieltse Christen Syndicaat werd willens nillens mee­ gesleurd in haar eerste werkstaking, wilde ze haar gezicht niet verliezen. Belangrijker was echter dat deze actie de rechtstreekse aanleiding was tot de stichting van een Tielts socialistisch syndicaat van schoenmakers. Er volgde een felle reactie vanuit het christelijke kamp. Op zondag 3 71 75 76

Rormy G obyn, Tielt na de grote crisis, blz. 192 Gesprek met M arcel L inclau , gew ezen vrijgestelde van de socialistische vakbond Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 216

168


maart 1912 werd van op de kansel in alle missen een tekst van deken Vandenberghe voorgelezen en de week daarop in de Gazette van Thielt afgedrukt. Een pathetische oproep met duivelse vermaningen en bezwe­ ringen. Meteen een zekere ophemeling van het christen syndicaat en dringend verzoek zich daarbij aan te sluiten. Deze bezorgdheid was des te sterker omdat men in het achterhoofd bekommerd was om de volgende verkiezingen. De socialisten hadden trouwens in Roeselare en vooral in Izegem vooruitgang geboekt. In Menen hadden ze in 1906 al succes geboekt met de verkiezing van Debunne als volksvertegenwoordiger. Een eerste tegenzet was de aan­ stelling van Prosper Moncarey als proost van de christelijke organisaties. Hij was iemand met een moderne kijk op de toen alarmerende toestanden. Hij wilde de vakbond bestuurd zien 'door' de arbeiders en niet 'voor' de arbeiders zoals het tot dan toe gebruikelijk was. Vandaar de leuze op de voorgevel van het latere Christen Volkshuis: ‘Door ons Volk - Voor ons volk’. Met de komst van Moncarey werd het licht op groen gezet voor echte syndicale actie.77 De snijders waren zijn stoot­ troepen, want de fabrikanten konden ze moeilijk over het hoofd zien. Ze waren het hart van ieder bedrijf en hoewel ze er een minderheid vormden, bezetten ze er de sleutelposities. Nog in april 1912, pas Prosper M oncarey (1876-1961) w as de grond­ benoemd, lanceerde Moncarey legger en de eerste proost van de Christelijke de eerste offensieve staking arbeidersbeweging in Tielt. die het christen syndicaat zelf organiseerde. De snijders van Jules Donego, Charles Van Wallegem en Alphonse Verkinderen eisten een opslag van het minimumloon. De 77

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 218-220

169


fabrikanten wilden dadelijk 1 frank geven en in augustus nog een frank. De arbeiders weigerden en gingen op 15 april 1912 in staking. Na een week staken werd het minimumloon van 20 op 22,20 frank gebracht. Amper 15 van de 30 stakers konden hiervan profiteren: de anderen hadden al een hoger loon.78 In augustus zette het christen syndicaat een loonbeweging voor de thuiswerkende schoenmakers op het getouw. Die had weinig resultaat. Daarop brak op 8 oktober een staking uit onder de 150 thuiswerkers van Donego. De grieven waren: gelijke tarieven voor gelijk werk bij alle fabrikanten, loonopslag en betere werkregeling. Na een week staken werden alle wensen ingewilligd. Het christen syndicaat werd door de patroons Donego, Van Wallegem, Verkinderen, Vermeersch en Van Overschelde erkend. Er kwam een loonsverhoging van 1 tot 3 frank per week bij voor de 340 erbij betrokken werklieden. In oktober werd geij­ verd voor een loonsverhoging voor de fabriekwerkers.79 Bij Van Wallegem kreeg een snijder een geschil met zijn baas over zijn loon en hij verliet het werk, gevolgd door de andere arbeiders. Na een dag staken, werd het geschil bijgelegd. De actie voor beter loon ging echter voort. De secretaris van het christen syndicaat, August Callens, werd door Donego ontslagen, waarop een staking ontstond. Na een week bekwam men een loonsverhoging van 1 tot 3 frank per week voor 'alle machienwerkers, kappers, steksters, snijders en embaleurs'. August Callens (1880-1951] werd de eerste vrijgestelde van het christen syndicaat in de functie van algemeen secretaris. Op 10 november 1912 hield men hiervoor een speciale viering in het Gildhof met G. GabriÍls en P. Staessens als sprekers.80 In december 1912 gingen de socialisten onderhandelingen aan met de Oostenrijkse fabrikant Aschl om een loonsopslag voor de schoenstiksters. Men eiste 15 frank i.p.v. 13,50 frank voor 60 uren arbeid. De fabrikant wilde niet op die eis ingaan, maar wilde het stukwerk invoeren. De soci­ alisten dreigden met een staking. Daarop reageerde Aschl met een lockout op 14 december 1912. Van de ca. 100 arbeiders waren er 28 bij de katholieken en zowat 70 bij de socialisten aangesloten. Onder-handelingen brachten geen vooruitgang. Ook de samenwerking tussen de twee vakbonden mislukte. Op 8 januari 1913, na meer dan 3 weken werkloosheid, vatten de werklieden van het christen syndicaat opnieuw 78 79 80

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 220 en 221 Ronny G ob y n , Tielt na de grote crisis, b lz. 222 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 222

170


het werk aan. Korte tijd nadien volgde de rest. Deze acties zorgden voor heel wat tegensprekelijke meetings en boze artikels in de respectievelijke kranten.81 In februari 1913 bekwam het christen syndicaat na enkele onderhandelingen een opslag voor 35 thuiswerkende schoenstiksters van 1 tot 2 frank per week.82 b/ De periode 1919-1920 De oorlog 1914-1918 legde in grote mate de werking van de schoenfa­ brieken stil. De grootste Tieltse schoenfabrikant Pannemaeker werkte tij­ dens de oorlog geregeld één dag per week.83Het handambacht gaf nog de grootste werkzekerheid. De handel buiten de eigen gemeentegrenzen werd erg bemoeilijkt. We woonden hier namelijk in het ‘spergebied’ en voor het overschrijden van de gemeentegrens had men een geschreven toelating nodig. De schaarse productie was meest ten gerieve van de eigen bevolking, wat in het voordeel van de ambachtelijke schoenmaker uitviel. Syndicale acties hadden in die periode zeker geen bestaansrecht. De fabriek van Pannemaeker was door bombardementen praktisch volledig vernield. Bovendien werkten begin 1919, door het gebrek aan grondstoffen, nauwelijks enkele arbeiders voor rekening van de patroons. Men schat dat er in Tielt tussen de 500 en de 600 schoen­ makers waren. Het ambacht was gedurende 5 jaar niet meer aangeleerd noch doorgegeven. De hoge prijzen voor het leder, dat allemaal diende ingevoerd, lieten de Belgische fabrikanten niet toe te concurreren tegen de buitenlandse afgewerkte producten. De in korte tijd fel gestegen lonen verzwakten nog onze positie. Voor het maken van genagelde mannenschoenen, waarvoor men anno 1914 amper 1,60 frank betaalde, moest nu 6 frank worden neergeteld. Voor de genaaide schoenen was de prijs gestegen van 3,75 naar 11 frank.84 In juli 1919 maakten al 2 mechanische schoenfabrieken aanstalten om het werk te hervatten. Er heerste grote werkloosheid. Velen zochten werk in de wederopbouw van de frontstreek. De lonen lagen tussen 1,75 en 2 frank per uur. De groot­ ste zorg van de vakbonden was te ageren tegen het intergemeentelijk werk­ lozenfonds dat al te traag de uitkeringen uitbetaalde.85 Looneisen 81 82 88 84 85

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 222 en 223 Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 223 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 262 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 264 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 267

171


kwamen niet ter sprake. Het valt op dat men niet meer over ‘weeklonen’, maar over ‘uurlonen’ spreekt, terwijl het patronaat blijft ijveren voor ‘stukwerk’. Einde februari 1922 waren nog 1/4 van de gesyndikeerde schoenmakers werkloos. Het kenterde. Einde juni 1922 waren er 600 schoenmakers werkzaam in de schoenfabrieken of als thuiswerker.86 De crisis die na W.O. I in de schoennijverheid was ontstaan, was niet alleen een gesel voor Tielt: ook Izegem kende grote werkloosheid. Dit werkte de opgang van het syndicalisme in de hand. 25 december 1919: naar aanleiding van een vraag om loonsverhoging werden verscheidene werklieden uit een schoenbedrijf weggezonden. Het geschil kende weldra een algemene uitbreiding. In de belangrijkste schoenfabriek (Pannemaeker) werd al op 10 januari 1920 het werk her­ vat. De anderen volgden. De arbeiders zouden 10% opslag krijgen vanaf 1 maart. Op 1 april bracht het uitblijven van voornoemd akkoord in één bedrijf met 25 arbeiders een nieuwe staking op gang die maar een halve dag duurde.87 Op 1 augustus 1920 poogde een bedrijf de stiksters een akkoord voor te leggen waarbij ze per stuk in plaats van per uur werden betaald. Dertien treuzelende of weigerende stiksters werden doorgezonden. Na enkele dagen werd een oplossing gevonden.88 Toen men in oktober 1920 van werkgeverszijde poogde de lonen op bepaalde producten te verminderen, stootte men op verzet van de vak­ bond. Dit was meteen de eerste keer dat ook de schoenfabrikanten de toenemende inpakt van de vakverenigingen van dichtbij aanvoelden. De toestand van werkloosheid zou zich bestendigen. Op het einde van 1920 werkten fabrieksarbeiders gemiddeld 4 dagen per week. In één fabriek was de productie geheel gestaakt. De thuiswerkers werkten gemiddeld 3 à 4 dagen per week.89 De gesyndikeerde werkloze schoen­ makers kregen 2 tot 4 frank ‘onderstand” . Het loon van een geschoold arbeider op de fabriek bedroeg toen voor 48 à 50 uren werk gemiddeld 1,75 frank per uur.90 De stakersvergoeding vertegenwoordigde dus maar het equivalent van anderhalf tot twee en een half uurloon. Het inkomens­ verlies was groot. Stakingen die langer dan drie à vier dagen aansleepten, waren een financiële aderlating voor de arbeider. 86 87 88 88 90

Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n

Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck,

Tielt Tielt Tielt Tielt Tielt

in in in in in

het het het het het

interbellum, b lz. interbellum, b lz. interbellum, b lz. interbellum, b lz. interbellum, b lz.

172

269 272 272 267 267


Dit gegeven bracht verschuivingen mee. Heel wat werkloze schoenmakers gingen werk zoeken in de frontstreek, anderen vonden werk in de nieuwe aantrekkingspolen van Ledeberg en Gentbrugge.91 c/ De periode 1920-1930 In 1922 verbeterde de tewerkstelling. Na de winter van 1922-1923 hadden nagenoeg alle 400 schoenmakers werk. Er was zelfs een nieuwe schoenfabriek in aantocht.92 De lonen waren in Tielt met 10 % gestegen en beliepen daarmee 2 à 2,50 frank per uur. Deze gunstige toestand bleef doorlopen tot juli 1924. In die periode kwamen vakbonden en patroons tot een compromis in verband met de minimumlonen in de schoenfabrieken. Leerjongens ontvingen 50 centiemen, geschoolde schoenmakers 2,60 frank, terwijl losse arbeiders van 0,50 tot 1,80 kregen uitbetaald.93 Gezien de stijging van het indexcijfer dienden de lonen uiterlijk op 7 april 1923 met 10 % verhoogd. Daar slechts 4 patroons deze verhoging wilden toepassen, gingen op 9 april de socialistisch gesyndikeerden in staking en een week later volgden de christen gesyndikeerden. Zo werden in totaal 14 fabrieken met ongeveer 150 arbeiders in de staking betrok­ ken. Ten slotte stemden ook de overige patroons toe en werd op 24 april het werk algemeen hervat.94 Op 9 juli 1923 werd in de Militaire Schoenfabriek een staking aangegaan om dezelfde lonen als in de andere Tieltse bedrijven te bekomen. De staking werd niet gesteund door het christen syndicaat. Na drie dagen was de staking afgelopen zonder een concrete oplossing te hebben opge­ leverd.95 Op 10 december 1923 werd 10 % opslag gevraagd vanaf 15 januari 1924. De meeste patroons gingen hierop in en aanvaardden een opslag ingaand op 1 februari 1924. De patroons Verkinderen en Lambrecht wilden deze 10 % maar in 2 schijven toepassen: meteen 5 % en de andere 5 % in maart. Daarop gingen de werknemers in staking, zoals op de algemene vergadering met geheime stemming was beslist. Op 9 april was het geschil bij Lambrecht opgelost en twee dagen later legde ook Verkinderen zich erbij neer.96 Op 2 november 1924 brak in de firma Vandecavey een werkstaking uit om reden dat er geen overeenkomst kon gesloten worden om het stuk­ 91 93 93 94 95 96

Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n

Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck,

Tielt Tielt Tielt Tielt Tielt Tielt

in in in in in in

het het het het het het

interbellum, interbellum, interbellum, interbellum, interbellum, interbellum,

173

b lz. b lz. b lz. b lz. blz. b lz.

269 269 270 272 272 273


werk in voege te brengen voor de monteerders. De vakbonden verde­ digden het werken aan uurloon. Op 13 november werd er een vergelijk bereikt.97 Op 2 maart 1925 werd opnieuw gestaakt voor een opslag van 10 % die niet werd ingewilligd door de niet gesyndikeerde patroons. Die was aan­ gevraagd op 13 januari. Het enige tegenargument van de patroons was dat ‘metsers, timmerlieden, schilders en wevers minder verdienden’. Er werd alleen bij die niet gesyndikeerde patroons gestaakt en dat waren: Emiel Van Daele (20 stakers), Joseph Pattyn (40 stakers), gebroeders Verkinderen (40 stakers), Albert Vanhaezebrouck (16 stakers), Isidoor Soenens (12 stakers), Joseph Lambrecht (14 stakers), Victor Verhelle (7 stakers), Arthur Van Coillie (2 stakers), Victor Tack (1 staker), Oscar Van Daele (11 stakers), Adiel Strobbe (10 stakers). Bij o.a. de twee grootste - Pannemaeker en Vandecavey - werd dus niet gestaakt. Dit overzicht brengt ons meteen een betrouwbaar overzicht van de schoenbazen en hun personeelssterkte in 1925. In enkele bedrijven waren er wel 'ratten' aan het werk. Ze werden door de syndicalisten gehoond. De volgende dag zou hetzelfde scenario zich herhalen, doch de politie en rijkswacht waren opgeroepen om de niet stakers te beschermen. Na klacht van Verkinderen, die beweerd had ‘dat de sta­ kers gekomen waren om zijn deur in te stampen’, vaardigde burge­ meester Boone een samenscholingsverbod van meer dan 5 personen uit. Ten slotte werd een vergelijk gevonden en eindigde na 7 weken staken het conflict op 21 april 1925.98 Sedert geruime tijd werd in de schoenfabriek ‘La Merveille’ van Pannemaeker vastgesteld dat er talrijke ongelukken en beschadigingen aan de schoenen voorkwamen. Gezien deze toestand bleef voortduren, werden op 4 februari 1926 alle arbeiders weggezonden tot zolang er een oplossing zou zijn gevonden. Op 8 februari toog men weer aan het werk.99 De toepassing van een 15 %-opslag werd door praktisch alle patroons aanvaard, met uitzondering van weeral Joseph Lambrecht en nog een andere. Beiden waren niet bij het patroonsyndicaat aangesloten en dus niet door de overeenkomst gebonden. Op 16 augustus 1926 legden de arbeiders van de socialistische vakbond het werk neer, het christen syndicaat volgde pas vanaf 23 augustus. Op 31 augustus kwam men tot een vergelijk en ging men opnieuw aan het werk.100

97 91 99 100

Jo h a n Jo h a n Jo h a n Jo h a n

Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck, Vankeersbilck,

Tielt Tielt Tielt Tielt

in in in in

het het het het

interbellum, interbellum, interbellum, interbellum,

174

b lz. 273 b lz. 273 en 274 b lz. 275 b lz. 175


Naar het einde van de jaren twintig toe verbeterde het klimaat in de schoenfabricage. ‘De schoenfabrieken doen gouden zaken, dank zij een heropleving in den kleinhandel. Maar de mededinging in de prijzen wordt zeer groot met uitzondering van het pracht artikel. Het is in alle geval van belang dat het afgewerkt product meer en meer in verhouding staat tot de grondstof ten einde de kooplust van den verbruiker door de billijke prijzen op te wekken. In de grote fabrieken werken de arbeiders regelmatig. Een merkelijk deel van de huisarbeiders van Thielt is geheel werkloos!'01 dl De periode 1930-1940 Met de jaren dertig verslechterde het klimaat in alle bedrijfstakken. Zeker in Tielt in de schoenbranche. ‘Alle schoenfabrieken te Iseghem werken op normale voet. In die stad is er nagenoeg geen werkeloosheid. Te Thielt daarenboven is er onvoldoende bedrijvigheid zodat tamelijk veel schoenmakers zonder bezigheid zitten!1 102 Niet alleen in West0 Vlaanderen bleef de kentering ten goede uit: ‘In de Borinage [toen ook een belangrijke pool van schoennijverheid] is er geen enkele werkplaats waar 48 uur wordt gewerkt want er zijn nergens opdrachten. 103 De voort­ brenging is beperkt te Iseghem en ook te Thielt. De gedeeltelijke werke­ loosheid van twee dagen in de week mag op 25 % worden gerekend en deze van één dag op 50 %!'04 Verder nog: ‘De 'short-time' en een groote werkeloosheid duurt voort in de groote fabricagecentra van Thielt en Iseghem ! l0S Wordt er in 1931 minder informatie meegedeeld, wellicht uit eentonig­ heid, de negatieve toon blijft. ‘60 % der gesyndiceerden in Iseghem en Thielt zijn werkloos!'06 In de loop van 1932 moesten schoenfabrikanten opeenvolgende weken hun bedrijven stilleggen om de ruime stocks kwijt te geraken. ‘Te Iseghem en Thielt is de productie onbeduidend. Alle fabrieken liggen volkomen stil! En nog: ‘9/10 van de arbeiders zijn geheel of gedeeltelijk werkloos. Te Thielt waar de fabricage van gemeener soort is, is de bedrijvigheid niet beter!107

101 102 103 ,04 105 106 107

Arbeidsblad, Arbeidsblad, Arbeidsblad, Arbeidsblad, Arbeidsblad, Arbeidsblad, Arbeidsblad,

april 1930, branche leder, R U G, bibliotheek fac. Rechten juli 1930, branche leder, R U G , bibliotheek fac. Rechten september 1930, R U G , bib. faculteit Rechten oktober 1930, R U G , bib. faculteit Rechten decem ber 1930, R U G , bib. faculteit Rechten september 1932, R U G , bib. faculteit Rechten januari en maart 1932, R U G , bib. faculteit Rechten

175


Tegen het einde van 1932 kwam er kentering ten goede, want vanuit Engeland waren weer nieuwe opdrachten binnengelopen. Langer dan einde januari 1933 zou deze opleving niet duren, want Groot-Brittannië, altijd al een van onze grootste afnemers, zou zich plots zelf gaan specialiseren in de producten die het traditioneel hier kocht. Voor Tielt had dit weinig invloed, aangezien alleen Pannemaeker voor het buiten­ land werkte.108 Er heerste in de streek dus een ongunstig klimaat om stakingen te beleggen of over loonsverhogingen te praten. Op nationaal vlak gebeurde dat wel. Nagenoeg iedere maand wordt in het ‘Arbeidsblad’ van 1933 het ‘achturenwerk’ aangekaart en is er sprake d a t ... ‘Eenigen krijgen vergunning om langer te werken.’ In april 1935 verminderde de werkloosheid met 20 %, zodat er nog ongeveer 400 werklozen achterbleven. De oorzaak van die verbetering was voornamelijk een opflakkering in de schoennijverheid, vooral te wijten aan de seizoensactiviteit. Die evolutie hield aan tot februari 1936. De prijzen stegen gedurig. Gevolg: weer eens grote voorraden die de deur uit moesten en werk­ loosheid in de branche. De lederprijzen waren weer sterk toegenomen. Een fabriekwerker verdiende toen gemiddeld 3,87 fr./uur en een halve gast 2,75 fr./uur. De productie werd fel gehinderd door de invoer van schoenen. De invoer beliep in de eerste helft van 1937 niet minder dan 1.500.000 paar.109 Op het einde van de jaren dertig waren de lonen in deze sector opge­ klommen tot 5,28 à 6,50 frank per uur, terwijl op hetzelfde moment de textielarbeiders 200 à 240 fr per week verdienden, wat neerkwam op 4,16 à 5 fr./uur. Tot hiertoe was het op syndicaal vlak heel rustig gebleven. In 1936 kwam een grote stakingsgolf op gang. De staking deed zich voor bij de thuiswerkers rond half juni. De door de Tieltse vaklui vervaardigde ‘genaaide’ schoenen konden volgens bepaalde patroons de vergelijking doorstaan met het Izegemse ‘cousu main’-product. Toch verdienden de Tieltse schoenmakers veel minder dan hun Izegemse collega's. De aangevraagde loonsverhoging steunde hierop dat het 9 uur werk verg­ de om zo'n paar schoenen af te werken en men wilde deze prestatie ver­

,08 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 411 1W Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 439

176


goed zien aan 2,60 fr./uur. De patroons beloofden tijdens de staking van juni 1936 hierop in te gaan, doch het bleek een valse belofte. Na 17 weken staken werd tenslotte een overeenkomst bereikt met de patroonsfederatie.110 In 1937 wordt in het ‘Arbeidsblad’ de slechte toestand in de schoennij­ verheid voort beklemtoond. In tegenstelling tot vroeger, blijft men zeer oppervlakkig en noteert men geen specifieke toestanden meer noch voor Izegem, noch voor Tielt. Voor 1938 en 1939 worden geen meldingen genoteerd over de West-Vlaamse schoenfabricage. e/ Na 1940 De oorlogsjaren waren zeker niet de geschikte tijden noch voor vakbondseisen noch voor stakingen. Sommige kleine schoenfabrikanten dienden hun bedrijvigheid stop te zetten, de grotere draaiden voort, zij het met een sterk verminderde productie. Vooral de mannelijke arbeider achtte zich al tevreden als hij een baas had, al was het met gedeeltelijke tewerkstelling. Het kon soms volstaan om niet verplicht in Duitsland te moeten gaan werken. In december 1944, toen de productie stilaan weer op gang kwam, werd een loonsverhoging bekomen van 5 % of 5 centiemen zodat de lonen voor de mannen, verdeeld over vier categorieën, tussen de 8,15 fr en de 11,70 frank kwamen te liggen. De vrouwen verdienden vanaf dan tussen 5,10 fr en 7,10 frank: beduidend minder dan de mannen dus.111 In 1946 wordt een actie aangekondigd voor het bekomen van een ver­ goeding aan de thuiswerksters voor de door hen verbruikte benodigd­ heden (lijm en z.).112 Er worden vanaf eind 1945 door het Christen syndicaat geregeld vergade­ ringen belegd. Als sprekers worden aangekondigd dhr. L. Croys, voor­ zitter van de ‘centrale leder’, maar vooral Camiel Sintobin uit Izegem, de gewestelijke propagandist van deze syndicale tak. Aanzet was dat vanaf 1 april de thuisstiksters onder het stelsel van de Maatschappelijke Zekerheid vielen. De bijdrage van de baas (7 % ?) samen met de afhouding op het loon van de arbeider (5 % ?) werd door de baas aan de arbeider over­ handigd onder de vorm van een bon {‘Deze bon is geld waard' stond er duidelijk op vermeld.) Niet alle bazen deden dat even graag. Daarom blokletterde De Volksmacht: ‘Ze moeten hun bon krijgen!’ Maar het weekblad klaagde terloops ook aan dat er zo weinig stiksters gesyndiceerd zijn.113 1.0 1.1 "2 113

Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 440 De Volksm acht, 22/12/1944 De Volksm acht, 09/02/1946 De Volksm acht van 28/10/1945 - 22/12/1945 - 10/03/1946 en 26/04/1946

177


fl Betaalde feestdagen en andere vakbondseisen De wet op de betaalde feestdagen was al van kracht. Enkele schoenmakersbazen leken daar moeite mee te hebben en vertikten het die te ver­ goeden.114 De lonen moeten in anderhalf jaar sterk zijn gestegen. Loonaanpassingen maakten dat de mannen tussen de 14,70 fr en de 15,25 frank verdien­ den, de stiksters die als thuiswerksters op dat vlak wat misbruikt wer­ den, kregen 9,50 frank.115 Het valt op dat de loonverschillen tussen de verschillende categorieën aan het nivelleren gingen. 1947 nam een goede start.Voor de vrouwen werd in een nationale over­ eenkomst een opslag van 15 % afgedwongen. Maar er daagden weer onweerswolken op. Een bijdrage op de arrondissementele bladzijde van ‘De Volksmacht’ had het over de verflauwing in de schoennijverheid. Op maandag 27 januari 1947 was er algemene werkloosheid in de schoennijverheid wegens een actie van het patronaal verbond. Niet alleen in Izegem, maar ook in Aalst, Ninove, de Borinage en Tielt, behalve bij Pannemaeker. Lag de innemende doch kordate per­ soonlijkheid die Pannemaeker ongetwijfeld uitstraalde, aan de grond­ slag van deze uitzondering?116 Mogelijk lag de oorzaak van deze staking, door het patronaat opgezet, bij de nieuwe loonsverhogingen die afgedwongen werden. De volgende tarieven golden voortaan: a) Brussel, Antwerpen en de Borinage: Mannen: machinewerkers: van 16,78 tot 17,88 fr handwerkers: van 16,78 tot 17,80 fr. Vrouwen: machinewerksters: van 11,73 tot 12,19 handwerksters: van 11,50 tot 11,95 fr. b) Rest van het land: Mannen: machinewerkers: van 16,17 tot 17,33 fr handwerkers: van 9,20 tot 10,93 fr. Het stukwerk werd met 10 % verhoogd. c) Handwerk te lzegem: maatwerk Mans met de steke 196,13 / 212,08 per paar Doorgenaaid 156,58 / 169,93 per paar Vrouws met de steke 174,55 / 187,50 per paar Doorgenaaid 144,18 / 154,88 per paar

116

De Volksm acht, 06/06/1946 De Volksm acht, 06/07/1946 De Volksm acht, 01/02/1947

178


Of de Tieltse schoenmakers hetzelfde tarief uitbetaald kregen, vermeldt het artikel niet. Izegem had nog altijd de faam van dé kwaliteitsschoen te produceren. Wellicht lagen de vergoedingen bij ons enkele procenten lager.1171 8 Het ging berg af met de schoenfabricage.Er kwam over heel het land een lock-out in alle schoenfabrieken. De vakbonden erkenden de moei­ lijkheden in de sector. De Belgische looierijen waren verplicht iedere maand bovenleder te leveren voor 750.000 paar schoenen. Volgens de patroonsorganisatie was de levering groot genoeg, maar was de kwa­ liteit slecht. Tevens klaagden ze het tekort aan kalfsleder aan. ‘Leveranciers zetten alles op de uitvoer daar ze hogere prijzen kunnen rekenen en nieuwe contacten leggen met hun vooroorlogse klanten.’ De productie in België bereikte 600.000 paar schoenen per maand. ‘En toch heeft de minister de grenzen opengesteld. Tsjecho-Slowakije levert 1 miljoen paar aan dumpingprijzen.’"6 In de Nationale Paritaire Commissie (NPC) slaagden de vakbonden erin een vergoeding te doen betalen voor het verlies van inkomsten. ABVV en ACV stonden op een lijn. De patroonsvakbond ‘DVMACHOBEL’ ver­ zette zich hiertegen.119 In de loop van 1946 hadden de thuisstiksters recht op drie betaalde feestdagen. In 1947 waren dat er al vijf, namelijk 2de Pasen, 1 mei, 1 en 11 november en Kerstdag. In de NPC kregen de arbeiders in de schoennijverheid negen betaalde feestdagen toegekend.120 De Tieltse bazen namen het niet zo nauw met de verplichtingen als het op vergoedingen aankwam. De vakbonden klaagden aan dat begin september over het algemeen in Tielt nog niets was uitbetaald van het wettelijk betaald verlof. Ze stelden de patroons in gebreke. De fout bleek echter bij de verlofkas te liggen.121 Op de arrondissementele bladzijde van ‘De Volksmacht’ gaf men toe dat het werk in de schoennijverheid afnam. De bazen waren geneigd het loon te verminderen. Hieraan werd echter niet toegegeven.122 gl Buitenlandse concurrentie 1948: we leven nog altijd met de naweeën van de oorlog. De kolen zijn nog gerantsoeneerd. Door tussenkomst van de vakbonden kunnen de 117 118 119 120 121 122

De De De De De De

Volksm acht, 08/02/1947 Volksm acht, 15/03/1947 Volksm acht, 12/04/1947 Volksm acht van 10/05/1947 en 21/06/1947 Volksm acht van 27/09/1947 en 04/10/1947 Volksm acht, 04/10/1947

179


thuiswerkende schoenmakers en -stiksters genieten van een speciaal rantsoen kolen ‘voor de verwarming van hun werkplaatsen’.123 Het schoenambacht maakt moeilijke tijden door en er staan nog moeilijkere te wachten. Een afvaardiging van Izegemse patroons en vakbondsmensen gaat zijn beklag doen bij de minister. Ze klagen de uitvoerbeperking aan en de grootscheepse invoer, wat een algemeen gevoel van onbehagen verwekt. Hun grieven: Tsjechië heeft een akkoord voor 31 miljoen paar schoenen, maar voert er ongeveer 331 miljoen paar in. Japan heeft geen akkoord en toch voeren ze schoenen in. Holland en Engeland voeren hier vrij in, maar trachten de Belgische invoer te vertragen. Frankrijk laat maar 60 % van zijn aanvaard contingent invoeren. Izegem berekende zijn eigen schadepost op 7 miljoen. Tielt komt hier wel niet in het stuk voor, maar zal verhoudingsgewijze dezelf­ de nadelen hebben ondervonden.124Alhoewel: wat Tielt produceerde voor de buitenlandse markt was te verwaarlozen. Op 23 oktober 1948 komt Camiel Sintobin op een speciaal opgeroepen vergadering de schoenmakers informeren over het onderhoud met de minister. De betaalde feestdagen bleven een doorn in het oog van bepaalde schoenfabrikanten. Zo wisten twee Tieltse schoenmakersbazen de ver­ plichte betaalde dag te omzeilen door de vaste werkloosheidsdagen, die ze vooraf moesten bekendmaken, zo aan te passen en af en toe te w ij­ zigen dat ze enkele betaalde dagen konden ontlopen.125Als bijvoorbeeld de volgende betaalde feestdag op een dinsdag kwam, dan werd de wekelijkse stempeldag het nodige aantal weken vooraf op dinsdag vast­ gelegd. De toestand verbeterde niet. Dat erkenden ook de vakbonden. ‘De toestand is verre van rooskleurig doch we mogen de kop niet laten han­ g en .’126 De economische toestand in het schoenbedrijf nodigde niet uit tot het uitlokken van stakingen. Izegem probeerde het toch met twee dagen staking. Enkele maanden voordien hadden ze een speciaal stakingsfonds in het leven geroepen waarbij ze de borstelmakers en vlassers hadden betrokken. Bij die staking bleef Tielt afzijdig.127

123 124 125 126 127

De De De De De

Volksm acht, Volksm acht, Volksm acht, Volksm acht, Volksm acht,

24/01/1948 18/09/1948, arrondissem entele bladzijde 15/01/1949, plaatselijke bladzijde 15/10/1949 27/05/1950 - 10/06/1950 en 28/10/1950

180


In 1951 kwamen nog eens loonaanpassingen. Ondanks de slechte con­ junctuur werd een loonsverhoging van 7,5 % afgedwongen in plaats van de vooropgestelde 5 %. De nieuwe tarieven kwamen in voege op 16 juli 1951. ‘Door de werkloosheid in het schoenbedrijf die we al weken kennen en nu wij voor een gedeeltelijke werkhervatting komen te staan, moet u nagaan of u wordt uitbetaald aan het nieuwe tarief’. ™ De nieuwe barema's worden hier echter niet meegedeeld. We dienen te wachten tot 1960 eer nog een nieuw loonakkoord wordt gepubliceerd.

Sint-Chrispyn en het Christen Syndicaat Het christen syndicaat van de schoenmakers vierde ieder jaar zijn patroonheilige Sint-Chrispinus. Zijn feestdag vindt men op de kalender op 25 oktober. De viering ging gewoonlijk door op de daaropvolgende maandag - de maandag was meestal toch een verloren dag. Het was een gebruik dat al van oudsher in zwang was. Erg stichtend waren die vie­ ringen, een goede eeuw terug, meestal niet. De in 1891 in het leven geroepen Sint-Chrispynsgilde, opgericht door het Tieltse patronaat, heeft er een groot aandeel in gehad dat het feest meer ordentelijk verliep: geen algemeen cafégeloop en louter gezuip meer zoals weleer. Ze stelden een programma op. Er werd gestart met een heilige mis, waarna onder zeker toezicht van de patroons in groep toch enige cafés werden bezocht. De optocht eindigde in het lokaal ‘De Katholieke Kring’, later in het Gildhof. Naast een maaltijd en het afle­ veren van bekwaamheidsattesten aan leerlingen, werd ook voor enig vermaak gezorgd. De bij de socialistische vakbond aangesloten schoenmakers namen hier geen deel aan. Zeker niet meer toen het christen syndicaat zijn eigen weg ging. Zij hielden het bij een algemene deelname aan de 1 mei-vieringen. Na de afscheuring van het christen syndicaat uit de greep van het patronaat, bleef men nagenoeg hetzelfde scenario trouw. Vermaak na Arbeid, de intussen in het leven geroepen muziekmaatschappij van het christen werkersverbond, telde in zijn rangen voldoende schoenmakers om met een ‘klein muziekske’ de stoet vooraf te gaan. Enkele anderen hadden er ook een snipperdag voor over. Ze begeleidden de deelnemers naar de mis in de Sint-Pieterskerk, naar enkele cafés en terug naar het lokaal. Een feestmaal was er niet. Dat bleef het hele interbellum zo.1 8 2 128

De Volksm acht, 25/08/1951

181


Voor het verloop ervan na de oorlog ging ik even grasduinen in de naoorlogse afleveringen van De Volksmacht In tegenstelling tot de wevers werd bij de schoenmakers geen jaarlijkse deken verkozen. De voorzitter, maar vooral algemeen secretaris Raymond Braekevelt, leidde de feestelijkheden. • In 1945, het eerste jaar na de bevrijding, vierde men Chrispyn op maandag 5 november. Men startte met een mis om 8.30 uur in de O.L.Vrouwekerk, in het bijzonder opgedragen voor hun net voor de oorlog overleden voor­ man Antoon Wittevrongel. Daarna was er in ’t lokaal een syndicale vergadering met als spreker dhr. L. Croys, voorzitter van de centrale leder. Om in de namiddag volk te lokken, werd er in het lokaal onder de aanwezigen een tombola gehouden. • In 1946 vierde men op maandag 4 november. De mis was nu om 9 uur en in de namiddag was er geleid cafébezoek met een tombola onder de deelnemers. • In 1947 geeft Constant Goethals, na een voorzitterschap van tien jaar, de fakkel door aan Triphon Devos. • In 1948 probeert men iets nieuws. Na de mis keert men naar het lokaal terug waar koekenbrood wordt opgediend aan wie er voor inschreef en 5 frank betaalde. (Men moest namelijk in die tijd nog nuchter zijn om te communiceren tijdens de mis.) Marin Tijtgat en Jules Vande Velde krijgen een ereteken. Het traditionele herbergbezoek gaat in de namiddag door en om 19u.30 wordt er in het lokaal een ‘gezellig samenzijn’ opgezet. Met de tom­ bola, die 5 frank kost voor twee loten, vallen ondermeer een ‘mannevelo’ en een ‘herencostuum’ te winnen. • Tijdens een vergadering op 13 juni 1950 wordt Aimé Goethals aan­ gesteld tot nieuwe voorzitter van de lederbewerkers. Op 6 november wordt Chrispyn gevierd met hetzelfde programma. • 1951: de plaatselijke vakbond huldigt Jules D’Hoop als medestichter en E.H. Boute als 1ste syndicalist. Men viert Chrispyn op 5 november nog eens met hetzelfde programma. Er heerst wel een zekere moede­ loosheid want we lezen: ‘Niettegenstaande de slechte werkomstandig­ heden in het lederbedrijf, hebben onze mensen toch willen vieren. ’ • In 1953 viert men Chrispyn op 14 november. Een heel feestelijke dag, die dit jaar een betaalde (feest)dag blijkt te zijn. Weer dient zich een nieuwe voorzitter aan: Frits Claeys. Richard Martens wordt gehuldigd omdat hij precies 30 jaar in dienst is van de vakbond. 27 leden krijgen een ereteken. Voor de gebroeders Verschuere is dit een zilveren eremetaal.

182


• •

9 november 1959 zal het de laatste keer zijn geweest dat Chrispyn in Tielt werd gevierd. In 1960: geen spoor meer van een Chrispynsviering in Tielt. In onder andere Meulebeke en Ardooie gebeurt dat wel nog. De schoennijverheid hier ter plekke is op sterven na dood. Dat Meulebeke nog viert, ligt aan het feit dat de schoenmakers uit die gemeente hoofdzakelijk in Izegem te werk zijn gesteld. Daar houdt men het nog enkele jaren langer vol. Ook Ardooie had een belang­ rijke fabriek die nog enkele jaren stand heeft gehouden. Er waren zelfs heel wat Tieltse thuisstiksters die voor dat bedrijf werkten.

Het beroepsonderwijs voor schachtenstiksters Het heeft tot 1947 geduurd eer men het in Tielt aandurfde een dagschool voor meisjes op te starten waar ze werden opgeleid tot ‘tigestikster’. In zijn aflevering van 23 augustus 1947 bericht ‘De Volksmacht’: ‘In de Vrije Beroepsschool wordt met het nieuwe schooljaar een afdeling ingericht van tigestiksters. Veel meisjes zouden dit beroep willen aanleren maar wisten niet hoe dit mogelijk was. Thans zal aan dit tekort verholpen wordenT29 Het initiatief ging uit van de Vrije Vakschool voor jongens op het Hulstplein onder wiens vleugel het in stand werd gehouden. Gemengd onderwijs was toen nog uit den boze. Men zocht en vond een oplossing door de meisjesleergangen onder te brengen in het van de parochiale overheid afhangende en toen leegstaande ‘Jeugdhuis’ aan de Kortrijkstraat, nu het Vijverhof. Men startte pas met beroepsonderwijs op zijn 14de, wanneer men de 4* graad van het lager onderwijs had voltooid. Hier duurde de opleiding twee jaar, wat tegenover de opleiding langs de traditionele weg toch een jaar winst opleverde. Bovendien kreeg men ook nog algemene vakken onderwezen en begrippen van huishoudkunde bijgebracht- voor zowat ieder meisje toen een noodzakelijk vak. De algemene en theoretische vakken werden gegeven op de bovenver­ dieping, de praktijklokalen vonden beneden een onderkomen. Dhr. Achiel Debrouwere was hoofdverantwoordelijke en gaf de the­ oretische lessen aangaande het beroep. Voor de praktijk had men iemand uit Lendelede aangetrokken: Marie-Jeanne Schotte, volgens de gebruiken van toen nog ongehuwd. Agnes Declerck, lerares aan het Sint-Jozefsinstituut, gaf er ‘algemene vakken’ en ‘huishoudkunde’. Alle oud-leerlingen herinneren zich nog levendig dat ze in het begin met papieren schachten moesten oefenen.2 9 i29

De Volksm acht, 23/08/1947, plaatselijke bladzijde

183


D e leerlingen van de opleiding tot schachtenstikster, schooljaar 1948-49 op de koer van het Jeu gd h u is, Kortrijkstraat. M et * aangem erkt = tw eedejaars, de andere zijn eerstejaars. Telkens van links naar rechts: Boven: Clara D e Vaere, M .-Jo sĂŠ Vandeputte, Christiana Sam yn Staande: Paula G eerolf*, Paula W ullaert*, M arcella Devlieger, Susanne B ekaert*, Sim onne Linclau* (Egem ), Jo h a n n a De Rock* Gehurkt: C ecile Van Quaethem , Lydie Dobbels* (M eulebeke), Godelieve De Brabandere* Zittend: M .-Louise De Vlieger, M .-M adeleine Langeraet, Sim onne De Boever* (Foto ter beschikking gesteld door Paula Wullaert)

184


Susanne Bekaert, leerlinge in het startjaar 1947, volgde juffrouw MarieJeanne Schotte als praktijklerares op. Waarschijnlijk bij het huwen van laatstgenoemde. Voor het opstartjaar waren onder andere ingeschreven: Bekaert Susanne, De Vaere Clara, De Vlieger M .-Louise, Geerolf Paula, Langeraet M.Madeleine, Linclau Simonne, Morbé Regina, Samijn Christiane, Van Quaethem Cecile, Verhamme Denise en mogelijk nog enkele andere. Ook uit Meulebeke (Lydia Dobbels) en Kanegem (M.-José Vandeputte) kwam iemand. Een sterke bloei heeft de school nooit gekend: hooguit een twaalftal leermeisjes in het eerste jaar, met telkens een geringe terugval voor het tweede jaar. In 1958 kwam mevrouw Vandewalle-Schotte nog voor een korte interim ter vervanging van Susanne Bekaert terug. Het besluit was toen al genomen: de school zou op het einde van het leerjaar opgedoekt worden. De school was toen niet meer in het ‘Jeugdhuis’ gevestigd, want toen de schoenfabriek Vandecavey elke activiteit had stopgezet en de gebouwen aan de Zusters van ’t Geloof waren verkocht om later te worden toegevoegd aan het geheel van het Sint-Jozefsinstituut, zou de opleiding nog voor een paar jaar van het ‘Jeugdhuis’ naar deze beschik­ baar gekomen ruimte zijn verhuisd. Deze schoolse opleiding is bij gebrek aan leerlingen een stille dood gestorven. De heersende slechte tijden in de schoennijverheid zeker in Izegem, maar nog uitdrukkelijker in Tielt, zullen daar niet vreemd aan geweest zijn. Op mijn zoektocht naar leerlingen uit de laatste lichting in 1958 heb ik niemand gevonden. Het vrij gesubsidieerd onderricht voor ‘tigestiksters’ heeft het in Tielt precies 11 schooljaren volgehouden.130 Na twee jaar schoolse opleiding kregen de leerlingen een getuigschrift. Veel waarde had het niet. Men kreeg hierdoor geen hoger loon noch meer waardering dan zij die op zichzelf de stiel hadden geleerd. Bovendien moesten ze zelf op zoek naar werk bij een patroon, wat toen gelukkig nog meeviel. Zij die ‘op stiel’ waren geweest, kregen in veel gevallen werk aangeboden langs de persoon die ze had opgeleid.

Dit onderdeel werd geschreven naar gesprekken met M arie-Jeanne Schotte, MarieLouise De Vlieger, Paula W ullaert, Denise Verham me en Frans Debrouwere

185


DEEL 2 DE TIELTSE SCHOENFABRIKANTEN Een overzicht van wie zich in Tielt ooit als schoenfabrikant of aan­ verwant heeft aangediend vanaf het einde van de 18de eeuw Het is niet eenvoudig, in dit uitgestrekte panorama van schoenfabrieken die Tielt ooit rijk is geweest, juist te bepalen wie feitelijk schoenfabrikant, schoenmakersbaas of eenvoudigweg zelfstandig ondernemer was. Zelfs om uit te vissen wie alleen schoenhandelaar was, ligt het onderscheid niet altijd voor de hand. Zeker niet voor wat betreft de periode einde negentiende eeuw - begin twintigste eeuw. Een verantwoorde rang­ schikking maken van de bedrijven uit die nijverheidstak die de bevolking werk hebben verschaft, is een hele karwei. Anderzijds hebben we veel­ al het raden naar de ontstaansperiode, de duurtijd of de belangrijkheid van het bedrijf. Een aantal bedrijven kenden bovendien overnames, al dan niet door kinderen en/of ondergingen naamsveranderingen Om iedereen met de titel ‘fabrikant’ te vereren, is er een dosis over­ schatting nodig. Fabrieken in de echte zin van het woord en zeker wat de schoennijverheid betreft, waren er in Tielt - op een paar uitzonderingen na - in feite niet tot zowat het einde van Wereldoorlog I. Er werd zelfs niet in een werkplaats of atelier, laat staan in een fabriek gewerkt, behalve wat betreft de snijders. Voor de meerderheid van de Tieltse bedrijven beperkte het aantal snijders zich overigens tot hooguit een tiental. Doorgedreven mechanisatie was omzeggens onbestaande aan­ gezien elektrische aandrijving nog in de kinderschoenen stond en zelfs nog niet overal beschikbaar was. Waar er toch enige mechanische aan­ drijving was, gebeurde dat met een ‘gas pauvre’-motor of een stoomtuig. Alleen de grote bedrijven konden zich een van beide veroorloven. Toch hadden de fabrikanten personeel in dienst, zij het zeer beperkt, en stonden ze garant voor uitbetaling van een loon en het vinden van afzetgebieden voor hun productie. Al wie in die tijd iets met schoenmaken te doen had, gunnen we hier een vermelding. Het wordt dus een bloemlezing van alle ambachtslui die, in de bevolkings­ registers of andere bronnen, de vermelding meesterschoenmaker, schoen­ makersbaas of schoenfabrikant achter hun naam kregen of van wie we zeker weten dat zij in de periode na de Eerste Oorlog op zelfstandige basis het ambacht daadwerkelijk hebben beoefend.

186


De eenvoudigste manier om een globaal en verantwoord overzicht te schetsen, leek mij een alfabetische rangschikking naar naam met even­ tueel een verwijzing naar voorgangers of opvolgers. Het is logisch dat we over de één meer te weten zijn gekomen dan over een andere. Belangrijk hiervoor was: nazaten op het spoor komen. Als ze er dan al iets over wisten, moesten ze nog te bewegen zijn er ook iets over te ver­ tellen. Was een en ander het geval, dan komt dat in de beschrijving van het bedrijf de belangrijkheid ervan ten goede.

ASCHL Jean Léopold

0 Loben 27-10-1863 + Vermoedelijk Tsjecho-Slowakije. Ligging: Einde huidige Gruuthusestraat/begin Wakkensesteenweg Later Militaire schoenfabriek en Koninklijk Atheneum. Nu Freinetschool. Grotendeels gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Merk: The Mondial Shoe

Toeval of niet, we kunnen ons overzicht opstarten met een echte fabrikant. Jean Léopold Aschl was, zoals zijn moeilijk in de mond liggende naam laat vermoeden, Oostenrijker van afkomst. We vullen de voornaam Jean best aan met de tweede voornaam, Leopold, aangezien er zich drie generaties met de voornaam Jean opvolgden waarvan hij plaatselijk de stamvader was. Zonder enige aarzeling mogen we aannemen dat hij de stichter was van de eerste volwaardige schoenfabriek in Tielt. Daarom alleen al verdient hij het de reeks te mogen openen. Jean-Leopold had hier in vennoot­ schapsvorm een totaal nieuwe en naar die tijd grote fabriek laten bouwen. Naar de normen van die tijd was die degelijk uitgerust. Ze was vanaf 1911 operationeel.131 Al mogen we aannemen dat hij veeleer vanuit Brussel de fabriek opstartte en bestuurde, toch kwam hij in Tielt aan vanuit Gent. Jean (Leopold) senior kwam zich hier met zijn gezin vestigen einde maart 1914, was het niet vlak naast, dan toch in de onmiddellijke omgeving van zijn fabriek.132

131 132

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 86 SAT, Bevolkingsregister 1900/1920. Het gezin A schl Jea n sr kom t hier aan op 28 maart 1914 en w oont 7dc w ijk 128 /c (Wakkenstraat). Ter oriëntering: op het nr. 137 w oonde toen Dardinne, directeur van ’t W ollefabriekske (nu kostum es M aes.) De num m ering telde toen op in de richting van het centrum .

187


188 De fabriek van A sch l (1911-1914). Op de gevel staat duidelijk te lezen “ Je a n A schl en C ° ” - Vanaf 1922 was dit de M ilitaire schoenfabriek.


Volgens de opzoekingen van Ronny Gobyn werkten er in de korte peri­ ode van haar bestaan wel 200 arbeiders. Al betekende deze nieuwe inplanting zonder enige twijfel een grote vooruitgang in de fabricage­ methoden, toch draaide het bedrijf grotendeels nog op manuele kracht en waren zelfs het merendeel der werknemers thuiswerkende schoen­ makers die alles nog met de hand vervaardigden. De fabrieksruimte was hoegenaamd niet groot genoeg om er alles machinaal te vervaardigen, zelfs niet om er 200 man een plaats te geven. Machines, die nog geen individuele aandrijving hadden, konden het toen overigens, omwille van de belangrijke investering, over het algemeen nog niet halen op de zuivere handarbeid. De oorlog in 1914 maakte een einde aan het bestaan van die fabriek. In de licentiaatverhandeling van Ronny Gobyn lezen we: ‘Ook de Brusselaar Devers - Delafontaine kwam hier een mechanische schoenfa­ briek met naar schatting 50 à 100 werknemers vestigen!'33 Met een aan de waarheid palende zekerheid durven we stellen dat ‘Alphonse DeversDelafontaine’, wiens naam we verder nog terugvinden, maar over wie we niets duidelijk kunnen bewijzen, een vennoot en medewerker van deze Aschl is geweest en bijgevolg in dit hoofdstuk heel even mede mag/moet worden vernoemd.1 134 3 Op de gevel van de schoenfabriek stond overigens duidelijk te lezen: ‘Jean Aschl & C ° ’.135 Het is mijn overtuiging dat Devers schuilgaat achter die ‘C ° ’. Zie verder onder Devers. Graag nog wat boeiende geschiedenis over deze ingeweken familie die familiale bindingen met Tielt zou nalaten. Naast vader Jean Aschl sr. [° Loben 27-10-1863), in het bevolkingsregister genoteerd als ‘fabrikant’, bestond het gezin nog uit moeder Pallanck Marie (° Karlsdorf 26-03-1864), een zoon Jean-Evangelist (° Graz 24-10-1889) en een dochter M.-Therèse (° Loben 03-10-1893).136 Ook al benaderde Jean jr. bij het uitbreken van de vijandelijkheden in 1914 de 25 jaar, de rol die hij in het bedrijf ‘Mondial shoe’ zal hebben gespeeld, zal er waarschijnlijk een in de schaduw van zijn vader zijn geweest. Dat laat ik evenwel in het midden. 133 134

135 136

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 86 Zie onder hoofdstuk Devers. O ok Robert Tack, door mij benaderd i.v .m . het bedrijf van zijn vader Victor, vereenzelvigt de militaire schoenfabriek, w aar Victor ooit meestergast w as, met de fabriek Devers. De militaire schoenfabriek was de opvolger van A schl. Prentkaart in het bezit van Robert Elslander. SAT, Bevolkingsregisters 1900-1920

189


190 Jea n Evangelist A schl (foto ter b eschikking gesteld door M .-J. De Deurwaerder)

Zu lm a D elau w , echtegenote Je a n E. A schl (foto ter b eschikking gesteld door M .-J. D e Deurwaerder)


Met de aanvang van de oorlog verlaat het hele gezin voorgoed Tielt. Ze wijken eerst uit naar Brussel, maar zoeken naderhand weer de heimat op. Ze zullen nooit meer naar Tielt terugkeren en stellen na de oorlog hun fabriek met inboedel te koop. Zijn de nijveraars Aschl uit Tielt verdwenen, toch is de levensloop van vooral de Tieltse echtgenote van Jean-Evangelist, Zulma Delauw, nog even het volgen waard. Wat opvalt, is dat ze er blijkbaar niet tegen opzag om geregeld te verhuizen. Jean junior is in 1914 al 25 jaar, maar nog vrijgezel. Hij had al een oogje op één van de jonge personeelsleden, Zulma Delauw, geboren in Ronse op 10-05-1892. Met haar ouders was ze vanuit Vorst (Brussel] in Tielt komen wonen op 15-10-1911, waar ze hun intrek namen in de 7de wijk (Oude Stationsstraat) 224. Vader Henri Delauw is, volgens aantekeningen in de bevolkingsregisters, handelaar en schoenmaker. Zulma vond werk bij de firma Aschl. Ze verliet Tielt voor Sint-Gillis (Brussel) in augustus 1913, waarschijnlijk in dienst van de familie Aschl. Wanneer Jean jr. haar is nagereisd, daar hebben wij het raden naar. Hun eerste zoon een derde Jean, met Henri als tweede naam, maar steeds als Willy aan­ gesproken - wordt in Brussel geboren op 27-07-1915. Het echtpaar moet nog tijdens de oorlog naar Tsjecho-Slowakije zijn vertrokken, want daar komen Otto (° Trichstads 04-03-1917) en Marcel (Sofienhaim 13-03-1919) ter wereld. Jean-Evangelist en Zulma blijken pas op 24.02.1922 gehuwd in Warnsdorf (Tsjecho-Slowakije), geruime tijd na de geboorte van hun kinderen.137 In juli 1930 komt Zulma, al weduwe geworden, met haar drie zonen vanuit Oudergem (Brussel) - ze had dus al eerder Oostenrijk verlaten terug naar Tielt in de Wittestraat wonen. Haar oudste zoon Jean III (Willy) die zich tot Belg heeft laten naturaliseren, huwt hier in februari 1935 met Maria Goethals (‘Merietje van ’t Zwartjes’), met wie hij twee kin­ deren krijgt: Hendrik (° Roeselare 16.01.1937) en Christiane (° Moeskroen 23.02.1941). Het huwelijk houdt niet lang stand en het echtpaar gaat uit­ een. Willy verdwijnt uit Tielt en Elza gaat een nieuwe relatie aan. Otto en Marcel zijn Oostenrijker (of Tsjech) gebleven en worden op 15-12-1936 naar Oostenrijk voor hun militaire dienst opgeroepen. In 1953 reist Zulma hen achterna, doch keert nogmaals naar België terug, nu naar Meulebeke. Ze overlijdt in Tielt (ziekenhuis) op 25-05-1964.138 Nog even terug naar Jean III (Willy) die in Tielt voor nageslacht zorgde. Zijn huwelijk met Maria Goethals hield het niet lang vol en het echtpaar 137 BS

SAT, Bevolkingsregisters 1920-1930 en 1930-1947 SAT, verscheidene bevolkingsregisters

191


ging uit elkaar. Willy verdween voorgoed uit Tielt en Maria ging een nieuwe relatie aan met Firmin Sander. Hieruit werd nog Serge geboren (24.01.1951). Christiane werd door haar pleegvader aangenomen en ging van dan af door het leven als Sander. Hendrik is al enkele jaren overleden en zowel Christiane als Serge hebben Tielt verlaten. Zulma heeft altijd contact gehouden met haar zusters die in Tielt zijn gebleven, voornamelijk met Marie-Louise (echtgenote Camile De Deurwaerder). Ze had zelfs het meterschap aanvaard over diens dochter Marie-Jeanne, die van haar kant lang contact is blijven houden met de uitgeweken familie. In 1919 was aan de firma Verkinderen - toen nog de grootste schoen­ fabrikant van Tielt - de kans geboden de vroegere fabriek van Aschl over te nemen, maar de gebroeders bedankten voor de eer. Ze bleven trouw zweren aan het zuivere handwerk. Het Belgisch leger zag hier wel een renderende investering in en kocht de gebouwen en resterend materiaal aan. Het werd vanaf 1922 de ‘Militaire Schoenfabriek’.139 De afsluitingsmuur met hekkens en het hele centrale voorgebouw zijn sinds het ontstaan nagenoeg nog ongewijzigd. De achterliggende gebou­ wen, waaronder de eigenlijke fabrieksruimtes, zijn nog maar enkele jaren geleden gesloopt en door moderne nieuwbouw vervangen ten gerieve van de Freinetschool.

BEGGIA Maurice

0 Tielt 15-02-1894 + Tielt 05-03-1957 Ligging: Sint-Janstraat 55 Merknaam: geen

Feitelijk had deze ondernemer geen uitstaan met schoenfabricage: hij maakte alleen pantoffels. Bovendien kwam er geen leder aan te pas, noch voor schachten noch voor bezoling. Als sterk aanleunend bedrijf gunnen we zijn zaak toch een plaats in onze galerij. Maurice was een zoon van Josephus Beggia, een Zwitserse vrijgezel die naar België emigreerde en hier in Tielt huwde met ene Eulalia Vande Moortele. Hij bleef de Zwitserse nationaliteit trouw en heeft die steeds behouden. Zo werden zijn kinderen bij hun geboorte ook Zwitser en 139

Zie onder hoofdstuk M ilitaire schoenfabriek.

192


bleven, sommigen tot in de vijfde generatie toe, zich goed voelen met de Zwitserse nationaliteit. Nooit hebben ze pogingen ondernomen om Belg te worden. Die Zwitserse nationaliteit heeft Maurice tijdens de oorlog 1940-1945 geen windeieren gelegd. Zwitserland bleef namelijk de hele oorlogs­ periode neutraal tegenover de oorlogsvoerende naties, zowel Duitsland en Italië enerzijds als Frankrijk met later België en Nederland als bond­ genoten anderzijds. Het bezit van de Zwitserse nationaliteit droeg die neutraliteit over op zijn bedrijf dat daardoor dezelfde bescherming kreeg. Het was als een soort eiland midden het bezette gebied. Het stond buiten de controle van de overheid, ook van die van de bezetter, wat hem in die moeilijke tijden natuurlijk goed uitkwam. Maurice startte zijn bedrijf op in 1923 aan de Sint-Janstraat, in het huis dat later ook door zijn zoon André (1921-2006) werd bewoond. Het bedrijf groeide van 10 vóór de oorlog tot zowat 40 à 50 arbeiders en arbeidsters tijdens de bezetting. Hij werkte niet met thuiswerkers. Zijn bedrijfsgebouwen hadden nogal geleden onder de bombardementen van mei 1940, doch werden hersteld. Vooral tijdens W.O. II kende het bedrijf een grote bloei. Eind 1940 telde het 5, eind 1941 zestien en in december 1942 dertig personeelsleden. Ook het motorenpark kende uitbreiding van 5 elektrische motoren in 1940 tot 8 in de volgende jaren. En, al zakte het personeelsbestand, toch werkten er nooit minder dan 15 personen.140 Maurice was niet alleen een gewiekst zakenman, hij wist ook iets van techniek en mechaniek af. Hij ging eigen productiemethoden ontwikkelen en bijsturen. Hij vond zelfs een procédé om lijmen te maken en wist bestaande machines om te bouwen of aan te passen aan de noodzaak van het eigen bedrijf. Zijn zoon André deelde dezelfde gave. De beide zonen Jozef en André werkten mee in de ouderlijke zaak. Jozef enkel tot aan zijn huwelijk. Het geweldige gebrek aan grondstoffen tijdens de oorlogsjaren wist Beggia gewiekst te omzeilen. Voor de zolen loste hij dat op door die te vervangen door versleten fietsbanden, zelfs autobanden waarvan het koordweefsel op het atelier werd gesplitst. Een ‘grondstof’ die voor de schoenfabricage ondenkbaar was. Voor het bovenstuk van de pantoffel viel hij terug op textiel recuperatiemateriaal, zoals aangeslagen (Belgische) 140

Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, Bezet, Bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995, b lz. 174.

193


M aurice Beggia (1894-1957)

AndrĂŠ Beggia (1921-2006)


kapotjassen. In de oorlogsperiode stelde hij tot 50 personeelsleden te werk. Het was, door het massaal gebruik van chemische stoffen om lijmen te maken en het ontbreken van enige afzuiginstallatie, een erg ongezond bedrijf. Het bedrijf bleef leefbaar tot ca 1950. Vanaf dan takelde het af.141

BEGGIA (Henri) André

0 Tielt 03-02-1921 t Tielt 12-06-2006

Begin 1952, kort na zijn huwelijk, nam André het ouderlijk bedrijf over. Hij bleef in het ouderlijk huis wonen. Hij koesterde nog enige hoop op een heropleving van die bedrijfstak, maar moest algauw inzien dat het ijdele hoop was. In 1955 hield hij het voor bekeken. Toen in 1955 met het maken van pantoffels was gestopt, runde André, samen met zijn echtgenote Clara Vancompernolle, een handel in oud papier en dito karton. Dat vergde veel opslagruimte en die was voor­ handen. De ophalingsronden van de jeugdbewegingen, die hiermee hun clubkas spijsden, waren geduchte concurrenten. Maar ook deze handel werd onrendabel wegens het instorten van de prijzen van het oud papier. Zo kwam noodgedwongen de selectieve ophaling door officiële instanties op gang. Daarnaast stond het echtpaar gedurende 23 jaar in voor de ambulance­ dienst van het Rode Kruis. In die functie worden zij zich door de bevolking het best herinnerd. André was een der smaakmakers van de Berenfeesten, oude stijl.

BLYAERT Désiré

° Tielt 21-11-1908 t Tielt 27-06-1993 Ligging: Deken Darraslaan 65 Later afgebroken en herbouwd - nu: Chris Vandekerckhove Merk: Blyaert Shoe

Désiré wachtte de bevrijding af om in 1945 als zelfstandige te starten met een eigen bedrijf. Daarvoor werd enige koterij achter zijn huis aan­ gepast als snijdersatelier en opslagruimte. Het was aanvankelijk een éénmanszaak die stapvoets uitbreidde tot een maximale bezetting van 17 arbeiders. Toen Alphonse Dinneweth zijn zaak opdoekte, kocht Désiré nog enkele, toen al achterhaalde machines over. 141

Interview met Jo se p h Beggia, W ittestraat 32 in 1980

195


Alles was toen nog grotendeels ambachtelijk handwerk. Désiré is op voornoemd adres blijven wonen tot aan zijn dood. Aangespoord door de blijken van belangstelling van zijn zoon om het ouderlijk bedrijf voort te zetten, breidde Désiré Blyaert in 1961 zijn zaak uit en bracht zijn atelier over naar het vrijgekomen textielmagazijn, een losstaand bijgebouw bij de voormalige weverij De Gryse Gebroeders in dezelfde straat. Ligging: Deken Darraslaan 78 Merk: Giovani shoe Hier startte hij met enkele machines. De arbeiders werkten voortaan op het atelier. Toch was het nog voor een groot deel handwerk. Het merk Blyaert Shoe ruimde de baan voor ‘Giovani Shoe’: dat klonk ietwat Italiaans en gezien de toen massale Italiaanse invoer was dat geen slechte zet. Mogelijks was de naamswijziging ook bedoeld om de breuk met het zuivere handwerk te beklemtonen. In 1962 liet Désiré de zaak over aan zijn zoon Daniël.142

BLYAERT Daniël

° Tielt 06-08-1932 t Tielt 12-04-2005 Ligging: Voortzetting ouderlijk bedrijf Anno 2007: Euro-Body

Zoals het in veel gevallen de traditie was, leerde de zoon bij vader de stiel aan en werd hij voorbestemd om vader op te volgen. In 1962 achtte Désiré de tijd rijp om de zaak aan een jongere kracht over te laten. Daniël moderniseerde het bedrijf en vulde het machinepark aan. Hij kreeg bij het stopzetten van de fa. Pannemaeker de kans om een deel van de machines aan te kopen. Onder Daniël Blyaert waren de volgende machines in gebruik: door­ naai-, schalm-, troueer- en festonneermachines, frees, combiné, kapmachine, een machine voor het opdoen van de schoenen, monteer- of oppinmachines, een egaliseermachine. Al werd de productie fel opgedreven, toch bleef onder Daniël Blyaert het personeel beneden de 8 personen + maximum 5 thuisstiksters. De pro­ ductie schommelde rond zowat 50 paar schoenen per dag. Er werden alleen herenschoenen gemaakt. 142

Interview met Désiré Blyaert, D eken Darraslaan 65 in 1979

196


Het echtpaar Daniël Blyaert - Andréa Verstraete had bij zijn huwelijk een woning opgetrokken op het nog beschikbaar liggend perceel bouw­ grond langs de Deken Darraslaan zelf, achteraan palend aan de fabriek. Zij woont er nu nog. In 1994 werd de zaak stopgezet. Gezondheidsproblemen bevorderden deze beslissing. Daniël Blyaert was zonder twijfel de jongste, maar tevens de allerlaatste schoenfabrikant uit de hele reeks die Tielt ooit rijk is geweest. Tijdens een periode van zowat 15 jaar bleef hij over als enige schoenfabrikant uit de toch talrijke krans van confraters. Al luid­ den er geen doodsklokken, toch was door zijn stopzetting de schoen­ nijverheid in Tielt voltooid verleden tijd. Geen van zijn drie kinderen zag brood in het voortzetten van de schoenenzaak. De zaak werd nog doorverkocht aan de firma Mareno uit Izegem. Die produceerde er niet meer, maar baatte alleen nog de winkel uit. Daniël Blyaert had inderdaad, gekoppeld aan de fabriek, ook een schoe­ nenmagazijn opgestart. Hij verkocht er niet alleen schoenen van eigen makelij, maar voerde er ook in, zowel mannen- als vrouwenschoenen. De overnemende firma bleef de winkel voort openhouden. Op 1 maart 2001 sloot ook zij er voorgoed de deuren.143 Anno 2007 is de ex-schoenenfabriek en -magazijn ingenomen door Euro-Body, een zonnebank- en afslankcentrum.

DE CRAEMER Joseph

0 Tielt 08-12-1895 t Tielt 25-12-1966 Ligging: Sint-Michielstraat 51 - nu Johan Ver Eecke vanaf 1935: Sint-Michielstraat 30 - nu Paul Van Maele Merk: Azalea Shoe Embleem: een azalea

Joseph De Craemer startte een zelfstandig bedrijf op op 1 januari 1929 langs de Sint-Michielstraat aan het huidige nummer 51. Een huis zonder speciale ruimte, een huis in de rij kon je het noemen. Wel had het een uitweg langs de Volderstraat. Zoals algemeen gebruikelijk, was alles dat er vervaardigd werd nog louter handwerk. Na het vertrek (in 1935) van de Witte Zusters van Afrika - nu Polenplein 82 (De Craemer) en 84 (Vanneste) - werd hun klooster verkocht en de HJ

Interviews met D aniël en m evrouw Blyaert, 1995 en 2001

197


CHAUSSURES

SCHOENEN S P E C IA L IT E IT

VAN

O R T H O P E D IS C H E

BO TTEN

S P É C IA L IT É

EN

DE

BO TTES

ET

C H A U S S U R E S O R T H O P É D IQ U E S

SC H O EN EN

ALF. DINNEWETH

EX-PROFESSEURd. L'ÉCOLE PROFESSIONELLEè TIELT DIPLOMES AVEC MÉDAILLES D'OR ET D'ARGENT

OUD.LERAAR DER VAKSCHOOL TE TIELT DIPLOMA'S MET GOUDEN «n ZILVEREN MEDAILLES

VIJVERSTRAAT -

TELEFOON - Q c TÉLÉPHONE IV O

10 -

RUE DE L'ÉTANG

POSTREKENING * 1 QO CO COMPTE POSTAL I I 0 0 . 3 /

4904 l.

■„

TC

I

Cntvun^on v.,n « lu ie n Verbim.-^Le de an voor óen vnr„o, yoa ene £no:ot)-.ona „ I t o v e r z ilv e r d de P a r i s „ ö ly t t te b e tü ie n "Tond-rd d;

/ö j; Ji t

- / ' •* A

''

198

W 7 y f rhaiaanö fr io e to (C o n se rv fcto ir*


grond die hun tuin uitmaakte verkaveld en te koop aangeboden. De hui­ zen werden opgetrokken haaks op de Sint-Michielstraat, uitlopend op de Ontvangersstraat. Hier kocht Joseph De Craemer een dubbele breed­ te grond, net tegenover het huis waar hij woonde. Hierop liet hij een herenhuis bouwen met achteraan een voor die tijd ruime werkplaats met verdieping, toegankelijk langs de poort naast het huis die tevens als garage diende. Veel machines stonden er niet, want alleen de snijders en de (zolen)kapper werkten op het atelier. Vóór de oorlog werkte men er met circa 40 arbeiders, van wie, zoals gezegd, het merendeel thuiswer­ kende schoenmakers waren. Een flink deel van het personeel behoorde tot de familie. De oorlog deed het bedrijf de das om. Kurt Ravyts en Peter Struyve vermelden in hun onderzoek een normale bezetting van 25 arbeiders, met voor 1940 een daling van 20 naar 12 en voor de ver­ dere oorlogsjaren niets meer.144 Na de oorlog is de fabricage nog heropgestart, maar tot een heropbloei is het niet meer gekomen. De kinderen zagen geen toekomst meer in het bedrijf. Hubert, de oudste probeerde het nog even, maar het is bij een poging gebleven. Ze stopten de zaak voorgoed in 1961.145

DEVERS Jean

° Tielt 1822 t Tielt 27/12/1863 Ligging: Markt 31 nu: Federico Moda

Jean Devers had op de Markt een bedrijf waar schoenen werden gemaakt en verkocht.146De eigenaar overleed op 27 december 1863. Zijn weduwe, Robert Angélique, hertrouwde met Victor Devriendt. Het nieu­ we koppel bleef op de Markt wonen en de zaak uitbaten, blijkbaar voort onder de naam Devers. Wellicht was de zoon Alphonse Devers in de zaak actief. Het gezin Devriendt - Robert (gewezen weduwe Devers) verliet Tielt voor Gent op 5 juni 1888. Dezelfde maand nog nam Camiel Van Overschelde de zaak over (in 1898 brengt hij de zaak over naar het aanpalende huis - anno 2007: interimkantoor AGO - en brengt op de gevel het opschrift aan: ‘Schoenmakery C. Van Overschelde-Hoste’)- Die overname viel samen

144 145 146

Kurt Ravyts en Pater Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van T ielt, Tielt, 1995, b lz. 175 Interview met M adeleine Baert, echtgenote Jo s. De Craemer, in 1980 Interview met w ijlen Urbain Leys in 1979

199


met zijn huwelijk met Delphine Vannieuwenhuyze. Volgens kleinkin­ deren uit het tweede huwelijk van C. Van Overschelde (met Emilie Hoste - zie ook onder Hoste Jules en Arthur) namen de grootouders de handel over van Devers en niet van Devriendt.147 In het bevolkingsregister van 1880 staat Victor De Vriendt (° Tielt 08-01-1840) geboekt als ‘meesterschoenmaker’. Alphonse Devers, de zoon uit het eerste huwelijk, laat mij met vragen opgescheept achter. Geboren te Brugge in 1854, vertrekt hij uit Tielt naar Brussel op 24 juli 1881. Hij komt naar Tielt terug, nog steeds vrij­ gezel, in maart 1883 en vertrekt opnieuw naar Brussel in oktober 1886. Zijn tweede verblijf is dus van korte duur geweest.148 Intussen getrouwd met ene Delafontaine, laat hij in 1911 weer van zich horen. Hij woont niet in Tielt, want hij is er nergens ingeschreven. We vinden in bepaalde bronnen dat ene Alphonse Devers - Delafontaine uit Brussel in 1911 een aanvraag doet voor de bouw van een nieuwe mechanische schoenfabriek over de statie. Het is dezelfde periode van Aschl. Betreft het dezelfde fabriek? Alles wijst in die richting. Wellicht was hij een vennoot van Aschl. Of heeft Devers de aanzet voor deze nieuwe fabriek gegeven en heeft Aschl de zaak opgestart? Het verband tussen die twee is mij nooit duidelijk geworden. Er is niets te vernemen over fabricage op zijn naam noch verdere verwijzing naar de naam Devers. Feit is in elk geval dat Aschl werkte onder de naam Aschl & C ° ’. Ondervraagd over Victor Tack vertelde diens zoon Robert mij dat zijn vader meestergast was bij Devers. Voorts vertelde hij nog dat zijn vader nergens elders heeft gewerkt dan in de militaire schoenfabriek. Deze knoop heb ik niet kunnen ontwarren, maar dit sterkt mij in mijn over­ tuiging dat ‘Devers’ en de schoenfabriek Mondial Shoe van Jean Aschl één en dezelfde zaak waren. Zie verder onder Van Overschelde.

147

148

Interview met mevr. J . Tavernier, apotheker in Aalter, dochter van w ijlen dokter Josep h Van Overschelde uit Aarsele en dus een kleindochter van Cam iel Van Overschelde. Zie ook G . Callaert & P. Santy, Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Gemeente Tielt, Agentschap R-0 Vlaanderen, Onroerend Erfgoed, 2007, b lz. 350 D ata opgezocht in de bevolkingsregisters van Tielt.

200


DINNEWETH Alphonse

° Tielt 08-02-1887 t Tielt 21-07-1971 Ligging: Vijverstraat 10. Merk: Adin shoe

Alphonse Dinneweth was de tweede uit een gezin van 13 kinderen. Hij huwde op 18 oktober 1911 met Elisa Den Doncker145, ook al een telg uit een gezin van 9. Hun huwelijk zette meerdere kinderen op de wereld, maar slechts één dochter bleef in leven, Agnes, later gehuwd met Walter Verfaillie. Alphonse Dinneweth had zich gespecialiseerd in het maken van laarzen en orthopedische schoenen.1 150 Hij was een uitstekend vakman, die ook 9 4 van aanpakken wist. Al in 1908, pas 21 jaar oud, verwierf hij zijn eerste gouden medaille, verleend door de ‘Moniteur du cuir et de la cordonnerie’ in Brussel. Datzelfde jaar, waarschijnlijk in opdracht van zijn overste tij­ dens zijn legerdienst, maakte Alphonse zijn eerste paar rijglaarzen voor generaal Dégoutté uit Antwerpen.151 Tijdens de oorlog 1914-1918 kreeg hij zelfs beroemd volk over de vloer. Generaal Kulmann en prins Lodewijk-Wilhelm van Beieren, een broer van onze toenmalige koningin Elisabeth, waren er klant en in hun kiel­ zog nog heel wat hogere officieren. In 1921 stond hij aan de wieg van de heroprichting van de Tieltse beroepsschool, richting schoenmakerij, en werd er leraar. In 1922 ging Alphonse Dinneweth voor 10 jaar scheep in een vennoot­ schap met Emiel Van Daele voor het maken van schoenen. Met zijn gezin woonde Dinneweth zelfs bij de fabriek in de toenmalige Sterrestraat (nu Steenstraat). In die periode kreeg Dinneweth het brevet toegekend voor bottines zonder voornaad. De voorliefde van de vennootschap ging uit naar laarzen en waterdichte jachtschoenen, de opmerkelijke specialiteiten van Dinneweth. De samenwerking met Emiel Van Daele stopte in 1933.152 Na die periode van vruchtbare samenwerking scheidden niet alleen hun wegen, maar meteen de vriendschapsbanden. Alphonse ging zelfstandig schoenen fabriceren in zijn woning aan de Vijverstraat 10. Hij koos als handelsmerk: ‘Adin shoe’, merknaam 149 150 151 152

Elisa D en Doncker, Tielt 23 april 1890-29 ju ni 1975 Zie tekst op een briefhoofd De officieren hadden toen nog een “ ordonnans” die tijdens de diensturen allerlei klusjes voor hen klaarde. Zie onder Van Daele Robert.

201


gevormd door de eerste letter van zijn voornaam en de eerste drie van zijn familienaam. Een groot schoenbedrijf is Dinneweth nooit geworden. Er is ooit een maximale bezetting geweest van 16 man. Het merendeel onder hen waren thuiswerkers. In 1940 werd Alphonse opgevorderd en als groepschef in een militaire fabriek tewerkgesteld. In 1941 was hij terug thuis en hervatte zijn bedrijvigheid als zelfstandige schoenmaker. Hij bleef de hele oorlogspe­ riode werken met een personeelsbezetting die schommelde tussen de 10 à 20 m an.153 Een vergelijkende opgave van het personeelsbestand tussen 1939 en december 1941 vermeldt voor Dinneweth een bezetting van 12 tegenover 23, beide aangevuld met telkens 1 persoon uit het eigen gezin.154 Na de oorlog werd hij aangehouden wegens zijn openlijk gekende sympathieën tegenover de bezetter. Hij vertoefde 5 maand in Sint-Kruis. Na zijn thuiskomst hernam hij zijn bedrijvigheid. Hijzelf en Albert Van Hecke, een geestesgenoot uit de Vlaamse hoek, waren de snijders en modellenmakers. Hij paste zich niet meer aan qua mechanisatie en dergelijke, liet de zaak op zijn beloop en liet die uit­ bollen. Een nauwgezet boekhouder was hij evenmin. De talrijke te goeden die hij van klanten te verwachten had, deden hem de das om. Eind de jaren vijftig ging Dinneweth failliet. Tegen die tijd had hij maar een drietal arbeiders meer in dienst. Hij bleef nog een eindje herstelwerk verrichten.155 Talrijk zijn de tentoonstellingen waaraan Alphonse deelnam en de diploma’s die hij er binnenrijfde. Zo in 1949 in Brussel, met het diploma van meester schoenmaker. In 1955 werd hij Belgisch laureaat van de arbeid, in 1958 haalde hij in Luik de 3de prijs, nog in 1958 werd hij opgenomen als erelid van de vereniging van orthopedische schoen­ makers in Brussel en verwierf hij het brevet van orthopedist. Ook kon hij een palmarès voorleggen van vooraanstaande klanten. Zo Léopold III met meerdere laarzen en schoenen, koningin Elisabeth met laarzen, generaal Glorie uit Brugge, gouverneur Vanden Boogaerde uit Gent, en nog een hele galerij anderen.156 153 154 155 136

Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995, tabel op b lz. 175 SAT, bundel 3396, Vergelijkende opgave van het personeelsbestand in de Tieltse nijverheidsbedrijven Gesprek met Agnes D innew eth, dochter van Alphonse Bijdrage in De Zondag van 14 oktober 1961 naar aanleiding van hun 50* huw elijks­ jubileum

202


Alphonse Dinneweth heeft verscheidene prijzen behaald op vakbeurzen en behaalde er gouden en zilveren medailles.157 Volgens een briefhoofd - afgaand op het telefoonnummer van 3 cijfers, nog van vóór 1940 - was hij laureaat van de arbeid en had hij heel wat vakonderscheidingen ver­ zameld. Alphonse was naast schoenmakersbaas ook een gedreven muzikant, een begenadigd, vingervlugge klarinettist. Aanvankelijk speelde hij bij de Goede Vrienden waar hij 30 jaar actief was. Hij werd in de jaren dertig een der bezielers van het Vlaams Huis in het algemeen en in het bijzonder van de Vlaamse harmonie. Hij dirigeerde tevens het orkest van het operettegezelschap ‘De Vrije Zonen’, dat in de schoot van het Vlaams Huis was opgericht. Wanneer Alphonse zijn bedrijvigheid uiteindelijk toch stopzette, kocht Désiré Blyaert nog een deel van de toen al niet meer moderne machines over.158 Wegens de verkoop van hun huis diende het bejaarde echtpaar nog de Vijverstraat te verlaten en sleten ze hun laatste levensjaren in het rust­ oord Deken Darras.

DONEGO - PATTYN Jules

° Tielt 18-16-1858 Vertrekt naar Zomergem op 04-09-1920 Ligging: Kortrijkstraat 81, nu Dexia Merk: Le Patin (verwijzing naar de naam van zijn vrouw) Embleem: een schaats

Naar alle waarschijnlijkheid was het bedrijf van Jules Donego de voort­ zetting van het ouderlijk bedrijf. We vinden trouwens vroeger in de patentregisters van 1871 Donego-Declercq en in de ‘Almanak’ van 1890 Ivo Donego, beiden ook in de Kortrijkstraat. Het bevolkingsregister van 1900 vermeldt Jules Donego als schoenmaker, maar nog vóór 1920 is die aanduiding gewijzigd in ‘schoenfabrikant’. Hij had in 1905 zijn bedrijf gemechaniseerd en uitgerust met een gas­ motor.159

157 158 159

Zie briefhoofd. Interview met Albert Van H ecke, gew ezen werknem er, en met A gnes VerfaillieD innew eth, fa. A lphonse Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 86

203


Het bedrijf van Jules Donego was in de periode vóór W.O. I zeker het meest toonaangevende in Tielt. Verkinderen had wel de grootste per­ soneelsbezetting, maar bleef ter plekke trappelen. Donego trachtte enigszins met zijn tijd mee te gaan, al was toen alles hoofdzakelijk nog handwerk. Net als bij zijn collega’s bleef zijn bedrijf een familiebedrijf dat het uitsluitend met eigen kapitaal moest doen. In Tielt waagde niemand het zwaar te investeren. Er werkten vermoedelijk een 50 à 60 arbeiders, mannen en vrouwen samen. Zijn meest vermaarde werknemer was ene Georges Pannemaeker. Die kwam hier vanuit Gent bij Donego in de leer om enkele jaren later, eens hij de knepen van het vak onder de knie had, zelfstandig te gaan fabriceren en zelfs de grootste schoenfabriek die Tielt ooit gekend heeft op te starten en uit te bouwen.160 De specialiteit van Donego was jachtschoenen, waterdicht gemaakt door het innaaien van een varkensblaas. Het valt op dat bij het uitbreken van stakingen Donego altijd een van de mikpunten is. In de pionierstijd van het syndicalisme liep het er voor Jules D ’Hoop faliekant af toen hij in 1911, als leider van een stakingsgolf bij Donego, door die laatste werd ontslagen en door de overige bazen blijvend werd geboycot zodat hij ten einde raad in Ronse zijn geluk moest gaan beproeven.161 Donego had met zijn schoenfabriek goede zaken gedaan. De rij huizen in de Luchtbalstraat van het nummer 4 t.e.m.12 waren zijn eigendom. Zo ook het hoekhuis met het levensgrote beeld van Sint-Michiel (op de hoek met de Sint-Michielstraat). In 1920 liet Jules Donego zijn bedrijf over aan Joseph Pattyn, een neef langs de kant van zijn echtgenote. Op 4 september van dat jaar verliet Jules Donego Tielt om in Zomergem te gaan wonen.162 Zie verder onder Pattyn Joseph. Na wereldoorlog II nam Walter Verbeure zijn intrek in deze gebouwen, die opnieuw een schoenfabriek werden (zie verder onder die naam).

160 161 162

Zie verder onder Pannemaeker. Ju lie n Verbrugge, 75 jaar Vermaak Na Arbeid, 1926-2001, 2001, 154 b lz. - op b lz. 10, voetnoot 3 Interview met de w eduwe van Josep h Pattyn, Kortrijkstraat 79

204


DOOMS Camiel

° Tielt 30-10-1847 t Tielt 22-08-1924

De bevolkingsregisters van 1900 maken er nog geen gewag van, maar die van 1920 vermelden dat aan de Kortrijkstraat nummer 6 ene Camiel Doorns woont die van beroep ‘meesterschoenmaker’ is. Aangezien toen van fabrieken in de echte zin van het woord hoegenaamd nog geen sprake was, maar dat de meesterschoenmakers anderzijds toch schoen­ makers in dienst hadden, kan je dat beroep vereenzelvigen met een late­ re schoenfabrikant. Meer gegevens over deze schoenenfabrikant zijn we niet op het spoor gekomen. Het zat evenwel in de genen: zijn vader, Eugène Doorns, geboren in Ingelmunster rond 1797, kwam naar Tielt (waar hij op 15 november 1871 overleed) en was ook meesterschoenmaker. Het gezin woonde vooraan in de Brugstraat op het nummer 4. Naast schoenen verkocht de echtgenote, Rosalie Bouckaert, er lint en garen. In 1855 waren ze ook uitbaters van een leerlooierij met 5 kuipen en 4 knechten. Idem in 1860. In 1865 zijn ze daar blijkbaar mee gestopt.163 Joseph Doorns, naast 4 dochters de enige zoon van Camiel, zette in 1919 bij zijn huwelijk (met Zwaenepoel) de winkel voort. De schoenen verdwenen echter na een tijd en ruimden de baan voor een toch aan­ verwante tak: een handel in lederen valiezen en riemen (‘ceinturen’), paraplu’s, manden, enz. De familie Doorns heeft dat huis bewoond tot na 1948.164

HOSTE Jules & Arthur

Tielt 15-04-1868 - Tielt 10-07-1952 Tielt 05-03-1871 - Tielt 07-07-1939 Ligging: Ieperstraat 74

Het was een familie van vrijgezellen, zowel de zonen als de dochters. Ik heb ze echter nooit anders gekend dan als lederhandelaars, zelfs rentenierende. Nochtans krijgen beide voornoemden in de bevolkingsregisters van 1920 de vermelding ‘schoenmakersbaas’ naast hun naam. We willen geen uitzondering maken op de opgegeven norm en gunnen ze hier dus

163 164

SAT, Registers van patentrecht, de bundels 1722 en 1726 Gesprek met Paul Doorns, Ieperstraat Tielt, z o o n , kleinzoon en achterkleinzoon van respectievelijk Jo se p h , C am iel en Eugène

205


hun plaats. Een derde ongehuwde broer Joseph staat wel als lederhandelaar vermeld.165 Hun zus Emilie huwde in 1891 met Camiel Van Overschelde zie onder die naam), weduwnaar zonder kinderen van Delphine Vannieuwenhuyse. Emilie schonk Camiel wel kinderen. Hun ongehuwde dochter, Maria Van Overschelde, was erfgename en betrok na de kinders Hoste dit herenhuis op het einde van de Ieperstraat.

LAMBRECHT Jozef

° Tielt 03-05-1876 t Tielt 14-10-1965 Ligging: Félix D ’Hoopstraat/Beneluxlaan

Hij koppelde zijn bedrijvigheid altijd aan het houden van een herberg, telkens op een hoek gelegen en die overal ‘Den Bek’ heette. Zo aan de Wakkensesteenweg, het Rameplein en zijn langste periode aan de Félix D ’Hoopstraat, de hoek vormend met de huidige Beneluxlaan.166 Als dat geen reden is om in Tielt in de omgangstaal de familienaam Lambrecht te vervangen door ‘uit Den Bek’ : Sif uit Den Bek, Maurice uit Den Bek en voorts nog Cyriel, Georges, Martha en Madeleine, allen gingen met de bijnaam “uit Den Bek” door ’t leven. Jozef vinden we in documen­ ten ook als Emiel terug. Wanneer Jozef Lambrecht precies als zelfstandig schoenmaker is gestart, is onzeker. Wellicht in 1922, toen hij naar het Rameplein ver­ huisde. Bij Lambrecht is het steeds bij handwerk gebleven. Langs de lijst van de ‘belastingplichtigen op in dienst zijnde personeel’ ontdekten we dat hij personeel in dienst had. In 1924 betaalde hij daarvoor 65 frank, in 1928 was dat 270 frank en in 1932 kwam hij er met 112,50 frank vanaf. Voor het bezit of het gebruik van motoren werd hij in die periode niet belast: motoren zal hij dus niet hebben gehad.167 Later, en zeker na 1945, bezat hij een kapmachine en een ‘combiné’ met schuur­ papier, frees en poliermolen, wel mechanische hulpmiddelen, doch in feite nog geen eigenlijke fabricagemachines.168

165

166 167 168

SAT, Bevolkingsregisters 1920, Ieperstraat. Over A zer Coussens die ‘een tijd aan de slag kon bij de leerhandel van Sidonie en Jo z e f H oste', zie Ph. De Gryse, ‘De Thieltsche Broeders’ : Gentse studentenvereniging uit het Tieltse, 1921-1925, De Roede van Tielt, jg 38, nr 1, jan-m aart 2007, b lz. 3-50 - de noot 38 op b lz. 41 Ju lie n Verbrugge, Tieltse caférijkdom, D e Roede van T ielt, jg 11, 1980, nr. 2-3-4 Jo h a n V ankeersbilck, Tielt in het Interbellum Interview m et M aurice Lam brecht, fs. C yriel, op 24-06-2006

206


Zijn bedrijf draaide hoofdzakelijk op eigen volk. Naast hemzelf, zijn zonen Cyriel (later café ‘t Putje) en Georges en de dochters met schoon­ zoons Martha Lambrecht (André Hoste) en Madeleine Lambrecht (René Stofferis). Aanvankelijk werkte ook de oudste zoon Maurice in het ouderlijk bedrijf mee. Die stopte ermee toen hij in 1931 politieagent werd.169 Als niet familieleden herinnerde zijn kleinzoon Maurice zich onder andere Arthur De Wever, Arthur Lecat en Alidoor Poelvoorde. Hij had een vijftal vrouwen die thuis voor hem de schachten stikten.170 Joseph Lambrecht nam ook heel wat schoenen aan van zelfstandige schoen­ makers die onvoldoende afzetmogelijkheden hadden.171 Een archiefstuk verheldert dat Emiel (Jozef wordt af en toe ook Emiel genoemd) vóór 1940 en in december 1941 slechts één personeelslid tewerkstelde, iedere keer aangevuld met iemand uit het eigen gezin.172 Logischerwijze maakte men bij Jozef gewone mansschoenen (‘molièren’). Hij had zich echter ook toegelegd op het vervaardigen van sandalen en bottines. Deze laatste noemde men ‘kazakken’. Het waren lompe werk­ schoenen die werden gekocht door o.a. de ‘Fransmans’ die de ‘campagnes’ of het seizoen deden.173 De markten waren zijn voornaamste afzetgebied. Zo bezocht hij op maandag Kortrijk, op donderdag Tielt en op zaterdag Brugge. Vóór de oorlog had hij zich een Ford-bestelwagen aangeschaft, maar die werd in 1940 door het leger opgevorderd. Hij kreeg wel een bonnetje als bewijs van opeising, doch hij heeft er later nooit een cent voor gekregen. Na de oorlog kwam er een Chevrolet-personenauto met gesloten aanhangwagen. Martha met haar man André Hoste en soms ook moeder Leonie deden de markten.174 Jozef was een doorzetter en had veel mee van de Roeselaarse ‘nieuwmarkters’. Ook op sportief vlak blonk hij uit. In 1935 (hij was toen toch al 57), trok hij met nog vier andere avonturiers, de echte Flandriëns nadoende, met de fiets op pelgrimstocht naar Lourdes.175In achtgenomen de fietsen van toen en de toestand van de wegen: een huzarenstukje. 169 170 171 172 173

174 175

Interview met Bob Lam brecht, fs M aurice, op 26-06-2006 Interview met M aurice Lam brecht, fs. Cyriel, op 24-06-2006 Interview met Lode Hoste, fs M artha Lam brecht SAT, bundel 3396 - Vergelijkende opgave van het personeelsbestand in de Tieltse nijverheidsbedrijven. Interview met Lode Hoste, fs M artha, op 25-06 en met M adeleine Lam brecht, fa Jo z e f, op 28-06-2006. O ok op m arktfoto’s in het bezit van Lode Hoste zijn deze werk­ schoenen duidelijk zichtbaar. Interview met Lode Hoste, fs M artha Lam brecht Vermeld op zijn bidprentje, in het bezit van de auteur

207


In de tussenpauze van zowat een jaar (1945) dat dochter Madeleine (en René Stofferis) inwoonden, brak er brand uit in zijn atelier. Behalve die korte periode woonde Martha steeds bij haar ouders in. Moeder stierf op de nationale feestdag van 1956. Toen Martha in november 1958 naar café ‘Cambrinus’ op de Markt verhuisde, verhuisde vader Jozef mee. Na de uitverkoop van zijn zaak heeft hij daar nog 7 jaar op rust geleefd.176

DE MILITAIRE SCHOENFABRIEK

Ligging: zie Aschl Merk: A.B.L.

Alle bedrijvigheid in de moderne schoenfabriek van Jean Aschl - die in haar korte actieve periode tot aan W.O. I een grote bloei had gekend was in 1914 stilgevallen. Na het terug op gang komen van de economie liet Aschl het afweten. Hij verbleef in Tsjecho-Slowakije. De gebouwen bleven troosteloos staan. Er werden overnamevoorstellen gedaan aan de firma Verkinderen, toen de grootste schoenfabrikant van Tielt, maar die wilde van geen mechaniseren weten en bleef bij het handwerk zweren. Verkinderen heeft dat overigens ook tot het bittere einde volgehouden. Het zal 1921 zijn geweest toen de legerleiding Tielt best geschikt achtte om er voor eigen noden een schoenfabriek op te richten. Dat er voldoende en bekwaam personeel voorhanden was, met lagere lonen dan in Izegem, zal wel een rol hebben gespeeld om voor Tielt te kiezen. Zij hadden wél oog voor de gebouwen van de vroegere schoenfabriek van Aschl en startten er de Militaire Schoenfabriek op.Vanaf 1 januari 1922 draaide ze op volle toeren. De productie hing vooral af van het bevoorradingsprogramma van het leger. Op 1 december 1924 waren hier actief: 8 onderofficieren, 2 korporaals, 42 soldaten, 1 vast burgerlijk werkman, 13 militaire arbeiders zonder militaire vergoeding, 74 voorlopige werklie­ den en 48 voorlopige arbeidsters. Dat maakte toch een totaal van 188. Een aantal Tieltenaars werden militair om hier te worden tewerkgesteld. Men had het voordeel vast benoemd te zijn, wat hoe langer hoe meer als een voordeel werd beschouwd. In 1926 liet de crisis zich ook hier voelen. Waar men gewoonlijk 900 paar schoenen per dag voortbracht, werd dit aantal vanaf half juni 1926 teruggebracht tot 300 paar. Al vlug werden 58 mannen en 24 vrouwen tijdelijk ontslagen. Daarmee bleef het aantal tewerkgestelden op 29 mannen en 23 vrouwen.177 176 177

Interview met Lode Hoste, kleinzoon van Jo z e f Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum , b lz. 277

208


Zowel mannen als vrouwen werkten er op het atelier. De personeelsbe­ zetting zal in de jaren ’30 de 100 benaderd hebben. Men maakte er hoofdzakelijk schoenen voor soldaten en onderofficieren. De leiding werd waargenomen door militairen, een paar officieren en mogelijks een tiental onderofficieren. De rest was burgerpersoneel, dat toch een speciaal statuut had. Bij zijn bezoek aan Tielt in 1937 vereerde Léopold III de militaire schoenfabriek met een officieel bezoek. Met het uitbreken van de oorlog in 1940 werd de fabriek ontruimd en ontmanteld. Alle machines en voorraden moesten aan de vijand worden onttrokken. Alles zou naar een klaarstaande fabriek ergens rond Limoges in Zuid-Frankrijk worden overgebracht. Deze operatie is niet volgens het boekje verlopen en er is nooit iets aangekomen in ZuidFrankrijk. Veel zou in Ooigem op een binnenschip worden geladen. De Duitsers brachten deze boten tot zinken en recupereerden het leer voor eigen gebruik.178Volgens geruchten kreeg ook het Gildhof een rijke stock leder in bewaring. Alles kreeg evenwel een andere bestemming dan was gepland.... Het personeel was niet verplicht, maar kreeg toch de keus om mee naar Frankrijk te vluchten. Zelfs was hen ginds huisvesting beloofd. Naar verluidt het merendeel, vooral de gezinnen waarvan de man er werkte, gingen op het aanbod in.Velen hadden nog de bezetting van 1914-1918 meegemaakt en dachten door deze vlucht de moeilijkheden eigen aan de verovering en de bezetting te kunnen ontlopen. Ze dachten dat ze daar veilig en ver van alle oorlogsgevaar zouden zijn. Een trein vertrok uit Tielt op zondag 19 mei, dat was meer dan een week na het uitbreken van de oorlog, maar raakte niet verder dan Hazebrouk in NoordFrankrijk. Daar kwam het konvooi zelfs onder vuur te liggen. Er waren gekwetsten, maar ik heb geen weet van Tieltse dodelijke slachtoffers. De vastgelopen reizigers werden aangemaand te voet door te stappen. Paniek zorgde er evenwel voor dat iedereen de terugweg aanvatte. Met allerlei vervoermiddelen: gestolen fietsen, stootkarren, gelegenheidsvoertuigen, doch hoofdzakelijk te voet, wat toch een tocht van zowat 75 km. vertegenwoordigde, landden ze ongeordend, gezin per gezin, weer in Tielt. Het gezin Gentiel De Craemer - Odila Dusselier stapte met twee zonen, toen elf en zeven jaar oud, tot in Poperinge (ca. 22 km .), waar ze over­ nachtten. Daar zagen ze hele horden Belgische soldaten hun wapens op Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945 - Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt, T ielt, 1995, b lz. 174

209


een hoop gooien en wegvluchten, ’s Anderendaags zetten ze de terug­ weg voort. Ze werden geholpen door militaire konvooien die ze tot Roeselare meenamen. Daar werd verteld dat heel Tielt plat was gebom­ bardeerd. Dat was op Heilig Sacramentsdag, 23 mei, de dag dat o.a. mijn informant zijn plechtige communie zou doen. Die dag werd de gevel van het Sint-Rochusklooster (Krommewalstraat/Peperstraat) weggeblazen. De dag daarop, de zesde dag van hun zwerftocht, waren ze weer thuis.179 De andere gezinnen verging het in gelijkaardige omstandigheden. Tijdens de oorlog werd een deel van het mannelijk personeel door de bezetter naar Duitsland weggevoerd. Daar werden ze tussen 1942 en 1945 in Braunschweig tewerkgesteld in een tegenhanger van de Tieltse schoen­ fabriek, maar nu voor het Duitse leger. ‘Stiebels’ herstellen was hun hoofdbezigheid. Alle herstelwerk werd met de hand gedaan. Jozef Bolleire was een onder hen. Hij hield van dat verblijf enkele foto’s over.180 Een ander deel, en zeker het vrouwelijk personeel, werd bij ‘Winterhulp’ ingelijfd. De eigen moestuinen verzorgen en in de vooravond pap bedelen aan de schoollopende jeugd, dat waren hun hoofdbezigheden. Gabriel Van den Brouck, leraar Latijn aan het instituut van de H. Familie, tevens koorleider van het O.L.Vrouwekoor, had hier de leiding over. Tijdens de bezetting vormde Cyriel Debels vanaf juni 1942181 de werk­ plaatsen om tot wagenmakerij voor de bezetter. Heel wat arbeiders uit Tielt waren er tewerkgesteld. De kameraden uit het vroegere Vlaams Huis waren bevoorrechten bij de aanwerving. Enkele jaren na de bevrijding, toen vaststond dat de militaire schoen­ fabriek niet meer zou heropstarten, werden de gebouwen overgedragen aan het departement van Onderwijs en vond de Rijksmiddelbare school er haar stek. Het officieel onderwijs deed hiermee zijn intrede in het Roomse Tielt. Wel moesten ze leerlingen ronselen in de naburige gemeenten om een voldoende bezettingsgraad te kennen. Het resulteerde in het opdoeken van de Tieltse ‘Gemeenteschool’, die nooit een grote vlucht had gekend en nu totaal overbodig werd. In de beginjaren kreeg de ‘Rijksschool’ geweldig veel tegenwind en werd smalend ‘de schoeschole’ genoemd.182 179 i»o 181 182

Telefonisch interview met Hubert D e Craemer, fs G entiel, op 19 juni 2006 interview met Frans Bolleire, fs. Jo z e f, Gross-Geraulaan 4 Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995, b lz. 188 Interviews m et Victor D e C o ck (Deken Darraslaan), Urbain Leys (Feestewegel), Gérard Billiet (Beernegem straat), Frans Bolleire (Gross-Geraulaan), Augusta Benoot (Oude Stationsstraat)

210


211 Tieltenaars, oud werknem ers van de M ilitaire Scho enfab riek, tewerkgesteld in een schoenfabriek in B raunschw eig (D uitsland), 1943. Van links naar rechts: Boven: 2e: GĂŠrard Verschuere, 5e: Georges B uyck, 6e: M aurice H uys, 7e (met klarinet) M arcel Ja n sse n s. Onderaan: 3e: Jo z e f Bolleire. (Foto ter b eschikking gesteld door Frans Bolleire)


Het werkloos geworden personeel uit de militaire schoenfabriek kreeg een opdracht in de militaire herstelplaatsen van onder andere leper, sommigen als burgerlijk personeel in militaire dienst.

PANNEMAEKER Georges - Jacques

0 Gent 01-11-1885 t Ukkel 02-04-1962 Merknaam: La Merveille Embleem: De naam “La Merveille” in uitgerekt ovaal gevormd door de L (boven) en E (onder) in soort handtekeningmodel.

Georges Pannemaeker was op en top een Gentenaar. Zonder twijfel een telg uit een bemiddelde familie. Hij kwam in 1905 in de leer bij Jules Donego, toen de meest ambitieuze schoenfabrikant van Tielt. Pannemaeker was nog vrijgezel, doch leerde hier algauw Marguerite kennen, de doch­ ter van Charles Van Walleghem en Joséphine Nolf, een andere befaam­ de schoenfabrikant uit Tielt. Het stel huwde op 6 februari 1909 en kreeg twee jaar later een dochter, Georgette. Op 16 januari 1921 overleed zijn echtgenote. Ze werd in Gent begraven: Pannemaeker bleef dus Gentenaar in hart en nieren. In 1922 al hertrouwt hij met Anna De Laere. Zij gaat vanaf 1930 in Sint-Genesius-Rode wonen. Georges blijft in Tielt en pendelt zo iedere week tussen Tielt en het Terkamerenbos.183 Zijn bedrijf sluit definitief de deuren in I960.184 Dan verlaat Pannemaeker Tielt en gaat zijn vrouw vervoegen in Ukkel. Hij overlijdt er op 2 april 1962. De kerkelijke uitvaartplechtigheid gebeurt in enge familiekring aldaar in de kerk van O.L.Vrouw van den Rozenkrans. Hij wordt begraven in de familiekelder op het gemeentelijk kerkhof van de Brugse Poort in Gent. Een nadienst wordt in de O.L.Vrouwkerk in Tielt opgedragen op dinsdag 10 april 1962 om 11 uur.185 Zijn overlijdensbericht vermeldt dat hij de eretekens draagt van ‘Officier in de orde van Leopold II’ en van ‘Officier in de kroonorde’. Zijn weduwe Anne De Laere blijft in Ukkel wonen waar ze op 5 november 1989 overlijdt. Haar uitvaartdienst heeft eveneens in Ukkel plaats op 9 november in dezelfde kerk als die van haar man. Ook zij wordt op het gemeentekerkhof van de Brugse Poort in Gent bijgezet.186

183 181 185 186

J . Billiet, Van Feestpaleis tot Lakenmarkt. 80 jaar muziekonderwijs in Tielt, De Roede van T ielt, jg. 34, nr 4, okt-dec 2003, 304 b lz. - op b lz. 18 Info Rachel Baert, zijn secretaresse en trouwe medewerkster Overlijdensbericht van Georges Jacq u es Pannem aeker (kopie) en bidprentje, in bezit van de auteur Krantenknipsel uit Het Volk van 7 novem ber 1989, bezit van de auteur

212


213 De jonge Georges Pannem aeker

Het hek langs de Stationsstraat, met de m erknaam “ La M e rv eille�.


De dochter Georgette, die in Knokke woonde, heeft zich nooit met de fabriek ingelaten. Pannemaeker zou de zaak van zijn schoonouders overnemen Eerst startte hij zelfstandig in de Stationsstraat nummer 8, in gebouwen van de opgedoekte meubelfabriek van Albert Ruys. Deze gebouwen paalden achteraan aan die van zijn schoonouders: uitbreiding of inpalmen was dus best mogelijk.187 Op 20 december 1912 bekwam Alfons Pannemaeker de toelating van de bestendige deputatie om voor zijn zoon Georges in de Stationstraat in Tielt een schoenbedrijf op te richten. De fabriek werd uitgerust met een gasmotor die de verschillende machines moest aandrijven en voor de elektrische verlichting moest zorgen.188 Het nieuwe bedrijf was zeer modern voor die tijd en sterk gemechaniseerd. Het startte met 30 arbeiders. Een bewaarde planafdruk (61 x 46 cm.) geeft ons een beeld van de bouwplannen. Uiteindelijk is de opgetrokken fabriek niet volgens dit plan uitgevoerd. Zo is de voorgevel met een verdieping opgetrokken. Wat de planafwijking binnenin betreft, ik heb er geen idee van hoe de feitelijke fabriek er tijdens haar bedrijvigheid uitzag.189 Georges Pannemaeker was een overtuigd liberaal, zij het niet openlijk actief op politiek vlak. Het is overigens opvallend hoe weinig Tieltse schoenbazen politiek actief waren, zeker als we dat vergelijken met de textielbazen, zowel in de 19e als in de 20ste eeuw - zie mijn twee bij­ dragen over Tielt, textielstad’: deel I, de negentiende eeuw (De Roede van Tielt, jg 18, nr 2, juni 1987, blz. 46-103) en deel II: de twintigste eeuw (De Roede van Tielt, jg 21, nr 2-3, juni-sept 1990, blz. 42-160). Kerkganger was G. Pannemaeker zeker niet, wat voor die tijd opmerkelijk was. Een gewone burger zou er voor nagekeken zijn. Dat hij, naar alge­ meen bekend was, ook al eens over zijn schouder keek en een graantje uit Gods schepping meepikte, al deed hij dit zeer discreet, werd hem niet kwalijk genomen. Anderzijds was hij vrij gul voor o.a. de wees­ kinderen van Tielt en Gent die door hem geregeld met nieuw schoeisel werden bedacht. Hiermee waren zijn zonden vergeven. In zijn beginjaren heeft Pannemaeker heel wat voor het Tieltse cultuurle­ ven betekend. Hij was een verwoed aanhanger van toneel, in het bij187 'S8 189

Info Rachel Baert, bediende en rechterhand van Georges Pannem aeker Brochure bij 'G oed garen gesponnen', tentoonstelling Prov. H of Brugge 30 januari 1998, b lz. 152, art. 112 Zie planafdruk.

214


Het personeel van de firm a Pannem aeker n .a .v . de oppensioenstelling van Alice Coucke voor haar w oning aan de Sint-M ichielstraat (nu kaasw inkel Vandew alle). Georges Pannem aeker staat in het m idden, naast de gevierde.

Een Chinese afvaardiging op bezoek in de schoenfabriek Pannemaeker. Georges Pannemaeker is de grote m an in het m idden.

215


zonder van de operette. In 1919 stichtte hij ‘A Capella’, een gemengd koor, tot dan ondenkbaar in Tielt. Uit nood aan een neutrale zaal waar dit allemaal kon, bouwde hij naast zijn fabriek een toneelzaal, die later ‘Het Feestpaleis’ zou worden en nu nog onder die naam gekend is. Bij gebrek aan plaatselijk talent - ook een feit van durven en mogen - liet hij solisten van de Gentse opera overkomen. Veelal speelde hij zelf de hoofdrol. Ook voor het orkest, waarvan Albert Lietaert dirigent was, moest hij strijkers in Gent of Deinze ronselen. De opvoeringen waren verlieslatend, doch Pannemaeker paste de tekorten uit eigen zak bij. Het operettetijdperk van Pannemaeker heeft niet zo lang geduurd. Toen in 1926 Roger Lecat het Feestpaleis als cinemazaal inhuurde, was het opvoeren van operettes al voorgoed van de baan. De toen volledig open­ bloeiende christelijke organisaties, in hun nieuw onderkomen, namen de fakkel over, zij het niet op het artistiek niveau van Pannemaeker. Ook de uitgesproken Vlaamse beweging, die zich in het Vlaams Huis had genesteld, liet zich op het operettevlak niet onbetuigd. Ook was Pannemaeker in 1922, samen met o.m. Mamert Dumont, de stichter en grote bezieler van de plaatselijke muziekschool. Eerste leraar werd Carl Van Steyvoort uit Deinze, een van de soloviolisten uit Pannemaekers operetteperiode.190 Het bedrijf lag tijdens de eerste oorlog nooit volledig stil. Het eindoffensief van oktober 1918 legde de fabriek en ten dele de opslagplaats plat. Na de oorlog werd schoorvoetend herstel werk aangevat en vanaf 1921 draaide het bedrijf weer zoals voorheen. ‘La Merveille’ werkte, als enige in Tielt, ook voor de buitenlandse markt. Hierbij genoot de firma inter­ nationale faam, want meerdere keren werden er prijzen gewonnen op internationale tentoonstellingen, ondermeer einde 1924 in Parijs en begin 1926 in Londen. In die periode werkten bij Pannemaeker zowat 150 arbeiders 191 Mettertijd werden ook de gebouwen van de vroegere fabriek Van Walleghem, zijn schoonouders, in het hele complex opgenomen. Afgaande op de filmopname ‘La Merveille in volle werking’, destijds door fotograaf Maes in opdracht van Pannemaeker opgenomen, was het een wirwar van aparte, met elkaar verbonden ateliers. De ingang van de fabriek lag aan het hoofdgebouw, naast het Feestpaleis. Hier waren de bureau’s gevestigd, waar juffrouw Rachel Baert de scepter zwaaide, 'M 1,1

J . Billiet. Van Feestpaleis tot Lakenmarkt. 80 jaar muziekonderwijs in Tielt, De Roede van Tielt, jg. 34, nr 4, okt-dec 2003, 304 b lz. - op b lz. 21 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het Interbellum, b lz. 276 - 277

216


217 B innenzicht van de fabriek Pannem aeker (ter beschikking gesteld door G . D hond t).


met haar broer Frits als luitenant. Twee bedienden volstonden toen nog. In 1931 had Pannemaeker al goede kontakten met Joden die in eigen winkels in Antwerpen en Brussel alleen ‘La Merveille’-schoenen ver­ kochten. Zo bijvoorbeeld de gebroeders Früht in de Pelikaanstraat in Antwerpen en in Brussel in de Lemonnierlaan en de Nieuwstraat.192 Ook in het eigen Tielt had Pannemaeker van in het begin een winkel aan de Kortrijkstraat nr 31, (later de ‘Schoepost’, nu ‘Shoes in the box’). Jules Vande Ginste en Irma Lion waren er de geranten. Bij Pannemaeker heerste er een goede sfeer onder het personeel. Er waren nooit stakingen. De patroon overlegde met de vakbonden en kwam gewoonlijk spontaan tot overleg. Lag tijdens de Eerste Wereldoorlog de fabriek grotendeels stil, gedurende de Tweede Wereldoorlog bleef ze voort­ draaien. Volgens opzoekingen door Kurt Ravyts en Peter Struyve werkten er vóór de oorlog 208 man bij Pannemaeker. In december 1940 waren dat er 183, eind 1941: 174, eind 1942: 203, eind 1943: 195, maar eind 1944 was de bezetting teruggevallen tot 59. De thuiswerksters, vooral stiksters, zullen in de cijfers inbegrepen zijn.193 Cijfers qua tewerkstelling publice­ ren, is erg delicaat. Afhankelijk van de bron die ze vrijgeeft, kunnen er geweldige verschillen in schuilen. Bovendien staat nooit vast of alleen de arbeiders op de fabriek of atelier in dit aantal steken of dat ook de talrijke thuiswerkers en -werksters er in vervat zijn. Voor de oorlogsperiode nemen we de opzoekingen van Kurt Ravyts en Peter Struyve over. ‘In de meidagen van 1940 kreeg Pannemaeker van de militaire overheid het bevel, in navolging van de militaire schoen­ fabriek, zijn grondstoffen in Frankrijk in veiligheid te stellen. Samen met enkele leden van het kaderpersoneel vluchtte hij mee. Z e waren ook rapper terug in Tielt dan ze vertrokken waren. In ieder geval werd de productie tegen eind de maand juni hervat en in december telde de onderneming reeds 183 arbeiders. Het aantal arbeiders nam lichtjes toe om in mei 1941 een maximale bezetting van 204 te bereiken. Vanaf 1943 daalde de productie; de motoren draaiden dit jaar ‘slechts’ vijf dagen per week. Ook het aantal werknemers nam af. In de maanden voor de bevrijding was deze daling zelfs spectaculair. Dit laatste was te wijten aan een stroombeperking.194 192 193 194

Interview met juffrouw Rachel Baert, secretaresse van Georges Pannem aeker Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, Bezet, Bevrijd, De Roede van T ielt, Tielt, 1995, b lz. 175 idem

218


De onderneming Pannemaeker kreeg een belangrijke rol toebedeeld door de Duitsers. Niet alleen was de productie voor een groot deel bestemd voor Duitsland o f de Duitse Wehrmacht, Pannemaeker werd ook aan­ gesteld om Duitse bestellingen, in onderaanneming te geven aan een aantal kleine schoenbedrijfjes zoals Verkinderen, Verbeure en waar­ schijnlijk ook Vereecke. Ook het nodige leer en materiaal verdeelde Pannemaeker onder deze bedrijfjes. Blijkbaar trad hij op als een soort Beauftragte (gemachtigde) die de Duitse orders moest centraliseren en verdelen onder kleinere bedrijven omdat de bezetter geen bestellingen wilde plaatsen bij kleine bedrijfjes die slechts een beperkt order konden afwerken!'95 Na de Tweede Wereldoorlog leverde Pannemaeker ook tijdelijk soldaten­ bottines aan het leger. De zwaardere stikmachines nodig voor dit ruwe werk werden op het atelier gemonteerd. Het stikwerk voor de burgerschoenen werd, zoals traditioneel in Tielt, door thuiswerksters gedaan. Al maakte men bij Pannemaeker ook wel damesschoenen, het hoofdac­ cent lag op het vervaardigen van mannenschoenen. In de beste periode, de jaren 1945 à 1955 werkten bij Pannemaeker nagenoeg 80 arbeiders op het atelier. Daarnaast waren er heel wat thuisstiksters, mogelijks een dertig- à veertigtal. Pannemaeker paste zich tevens aan aan de evolutie in de schoenmakerij. Zo installeerde hij nog machines om crêpezolen te lijmen. Hij was de enige fabrikant in Tielt die dat ooit heeft aangedurfd. Pannemaeker was naar mijn weten het enige schoenbedrijf in Tielt dat een conciërge had. Georges Nolf, overdag magazijnier, met zijn echt­ genote Magdalena Janssens, waren de aangeworven huisbewaarders. Na sluiting en verkoop van de fabriek en het vertrek van Georges Pannemaeker naar Ukkel, nam het echtpaar Nolf-Janssens zijn intrek in diens woning langs de Stationsstraat. Het gezin Honoré Huys-Bonne Honoré was al jaren de privé-chauffeur van Pannemaeker - nam zijn intrek in het huis ernaast, een gedeelde eigendom van Pannemaeker. Na een korte onderbreking is Marguerite Nolf, dochter van Georges, naar de oude stek teruggekeerd en bewoont nu nog het huis Pannemaeker. Vrijgezel Henri Kerkhove was chauffeur van de bestelwagen en bevoor­ raadde de eigen winkels. Georges Pannemaeker heeft zich nooit de allures van een welstellend burger aangemeten. Hij bleef wonen in een rijhuis aan de Stationsstraat1 5 9 195

Idem

219


nr 41. In zijn fabriek kon hij alle machines bedienen en deed dat gere­ geld. Het was hem niet te min tussen zijn werkvolk aan de productie mee te helpen. Niettemin was en bleef hij ‘de patron’, door iedereen als ‘mijnheer Georges’ aangesproken en door zijn personeel op handen gedragen. Hij maakte geen onderscheid onder zijn personeel: geen spra­ ke van meestergasten noch chefs. Zelfs voor de vele Nolf’s die er werk­ ten en kozijns en nichten waren van zijn eerste vrouw, Marguerite Van Walleghem, maakte hij geen uitzonderingen noch kende hij hen voor­ rechten toe. De familiebanden hadden geen impact: zij waren werkne­ mers als de anderen. Vermoedelijk rond 1950 gaf Pannemaeker opdracht aan fotograaf Maes om een filmreportage te maken over ‘La Merveille in volle werking’. Van deze op video overgenomen film heeft de heemkundige kring Roede Van Tielt een kopie. Ik gaf al uitgebreid commentaar op de opeenvol­ gende stappen in het productieproces en op de personen die in deze film te zien zijn.196 Na het opdoeken van de fabriek werd het hele fabrieksdomein verkocht aan de congregatie van de Zusters van het Geloof die er grootse plannen mee voorhadden voor de uitbreiding van hun scholencomplex. Behalve het hoofdgebouw - dat toen onderdak bood aan de bureau’s en de opslagruimtes - werden alle gebouwen gesloopt. Ook de aanpalende fabrieksruimten van Vandecavey ondergingen hetzelfde lot en gingen op in het geheel. Het vroegere hoofdgebouw, opgenomen in het geheel van het SintJozefsinstituut, wordt momenteel gebruikt voor opleiding van de leer­ lingen in de afdeling haartooi. Het Feestpaleis, dat eerder al was verkocht aan de kerkfabriek van O.L.Vrouw, kwam eveneens in bezit van de Zusters van het Geloof. De erg vervallen zaal werd door hen volledig opgeknapt. Momenteel wordt ze alleen nog gebruikt als repetitielokaal door ‘Zanglust’ en het O.L.Vrouwkerkkoor.

19e

J . Verbrugge, D e schoenfabriek ‘La Merveille’ van G. Pannemaeker in volle werking, De Roede van Tielt, jg. 16, nr 4, decem ber 1985, b lz. 158-183

220


PATTYN Joseph

° Emelgem 04-03-1891 t Tielt 11-05-1950 Merk: Le Patin Embleem: een schaats

Joseph Pattyn kwam in Tielt aan op 10 september 1919 vanuit Emelgem waar hij geboren was en tot dan toe woonde. Dat gebeurde waarschijn­ lijk om zich in het bloeiende schoenbedrijf van zijn oom Jules Donego in te werken met het oog op de overname, die in 1920 werkelijkheid werd. Joseph Pattyn breidde de zaak voort uit tot er zowat 90 man werk von­ den. Joseph was er echter de man niet naar om lang hetzelfde te doen. Al in 1927 liet hij de zaak over aan Gustaaf Vandecavey. Blijkbaar had die niet de hele inboedel overgenomen. Afgaande op een boedelbe­ schrijving uit 1927 moet de fabriek van Pattyn en bijgevolg die van Donego voor die tijd goed zijn uitgerust. De Gazette van Thielt van 5 maart 1927 publiceerde het volgende bericht: ‘Door uitscheiding van bedrijf volgende machines te koop en zichtbaar bij J. Pattyn, schoen­ fabrikant te Tielt: Talonfraise - talonopzetmachien - machien voor ’t m aken der gaatjes - machien voor ’t merk op de zolen te zetten egaliseermachien - electrische moteur van 6 paarden (stadscourant) stekemachien - blake (doomaaimachien) - lijksel fraise - schalmmachien (tige) “Fortuna” - bascuul - groote raspmachine (col de cygne)!197 Nog in verband met het vertrek van Joseph Pattyn uit Tielt lezen we in een ander artikel uit De Gazette van Thielt uit 1927 tussen de ‘faits divers’ het volgende: ‘... komt er verwikkeling? De fabrikant Mr. Jozef Pattyn uit de Kortrijkstraat verlaat Thielt om in Congo nieuwe uitvoer­ gebieden te zoeken. Men vertelt dat hij zijn nijverheid heeft overgelaten aan Mr. Gustaaf Vandecavey de fabrikant uit de nieuwe Statiestraat, wat bevestigd schijnt door de aankondiging nr II - zie rubriek notaris David Coolckamp.’198 Joseph vond eerst nog een job in Brussel, maar hield het ook daar vlug voor bekeken. Avontuurlijk als hij was, ging hij zijn geluk beproeven in Belgisch Congo. Ook daar hield hij het korte tijd nadien voor bekeken en kwam terug naar Tielt en de Kortrijkstraat. Vlak naast zijn vroeger bedrijf startte hij een winkel op in ‘koloniale waren’. De uitbating liet hij

197 1,8

SAT, De Gazette van Thielt Voor de tekst van deze aankondiging, zie onder Vandecavey.

221


aan zijn echtgenote over, terwijl hij nog lange tijd over en weer naar Congo pendelde.199 Het was een kwaliteitswinkel. Zijn echtgenote ontpopte zich tot een vol­ leerde winkelierster. Mede door haar voorkomen droeg ze haar steentje bij tot de standing van de winkel. Men brandde er zijn eigen koffie. Heel wat klanten leefden in de overtuiging dat alle ‘koloniale waren’ onder het toezicht van Joseph zelf in de Belgische kolonie werden geteeld, gese­ lecteerd en rechtsreeks naar zijn winkel verstuurd. Joseph Pattyn had geen zoon, wel vier dochters die, zolang ze thuis waren, in de winkel meehielpen. Op maatschappelijk gebied heeft Joseph ook zijn strepen verdiend. Zijn bidprentje vermeldt de volgende titels en medailles: oud-strijder 19141918, oorlogskruis met palmen, ijzerkruis, ridder in de Leopoldsorde met zwaarden, gewezen voorzitter van de NSB. Op een foto genomen voor het stadhuis ter gelegenheid van het bezoek in 1937 van Leopold III aan Tielt zien we Joseph Pattyn in gesprek met de koning. Als ondernemer had Joseph Pattyn meer dan een pijl op zijn boog: over Pattynco, de weverij van o.m . Joseph Pattyn, schreef ik al in mijn stu­ die Tielt, textielstad. Deel 2: de twintigste eeuw (De Roede van Tielt, jg 21, nr 2-3, juni-sept 1990, blz. 42-160).

RANSCHAERT Alfons

° Sint-Martens-Latem 31-08-1880 + Waver ? Ligging: Oude-Stationstraat (9de wijk 75) gesloopt en vervangen door klooster en school van St-Jozef

Een belangrijke rol in de schoenfabricage heeft Ranschaert niet gespeeld. Hij was van oorsprong een landbouwer en boerde tussen 1910 en 1924 op een hofstede langs de huidige Kasteelstraat nr 200, na hem en tot voor een 15-tal jaren uitgebaat eerst door René Schouppe en later door Maurice Schouppe. Hij zei de boerenstiel vaarwel en zou schoenfabrikant worden in de gebouwen die Gustave Vandecavey aan de Oude Stationstraat had ver­ laten. Ranschaert heeft er aanvankelijk nog een tijdje met Vandecavey samengewerkt. Die laatste had intussen een nieuwe stek gevonden in een fabriek langs de ‘Nieuwe Statiestraat’, doorlopend achter de huizen van die straat tot in de Kroonstraat, waar er een inrijpoort was. Lang

1,5

Interview met m evrouw Jo s. Pattyn in haar appartem ent boven de vroegere w inkel in de Kortrijkstraat, nu postkantoor.

222


heeft Ranschaert het als schoenfabrikant niet volgehouden. In mei 1925 al ruilde Alfons Tielt voor Draney le Bourget in Frankrijk.200 Zijn atelier met woning(en) werd toen door de Zusters van het Geloof opge­ kocht: zij trokken er hun klooster en aanpalende Sint-Jozefsschool op.201 Op deze plek paalden een aantal schoenfabrieken aan elkaar. Naast Ranschaert huisden er nog Adiel Strobbe en Charles Van Walleghem en sloten Vandecavey en Pannemaeker erbij aan.202

RYCKAERT Achiel

° Adegem 20.10.1906 t Brugge 16.08.1967 Merk: Ibis Shoe Toenmalige ligging: Ieperstraat 42 (voortzetting bedrijf A. Vandevelde)

In de bevolkingsregisters van 1930 vinden we bij Achiel Ryckaert ‘schoenfabrikantbaas’ als beroepsaanduiding. Zijn start als zelfstandig patroon ligt ergens in 1927 of 1928: ofwel bij zijn huwelijk in juli 1928 met Susanne, enig kind van schoenfabrikant Aloïs Vandevelde, of bij het overlijden in juli 1927 van Alida Bultynck, de echtgenote van Aloïs (zie onder Vandevelde). Bij hun huwelijk ging het jonge koppel inwonen. Een van beide feiten, zoniet beide zijn de aanleiding voor de overname van de zaak. Aloïs blijft in de zaak meewerken als arbeider. In belastingskohieren van 1935 vinden we Achiel Ryckaert vermeld als schoenfabrikant met twee tewerkgestelde arbeiders. Grootschalig is de zaak nooit geworden en, net als zijn schoonvader, is ook Achiel maar een tiental jaren schoenfabrikant gebleven. Volgens Suzette DefourRyckaert hebben haar ouders schoenen gemaakt tot in 1939. In juni van dat jaar hebben zowel Aloïs, die toen hertrouwde met Irma Pequ en bij haar ging inwonen, als het gezin Ryckaert het huis aan de Ieperstraat 42 verlaten. Achiel ging wonen aan de 9de wijk nr 709 A (vermoedelijk huidige Deken Darraslaan), waar zijn echtgenote aan winkel in schoenen en pantoffels uitbaatte. Achiel Ryckaert is zijn verdere loopbaan handelsvertegenwoordiger in schoenen geweest. Het gezin ging later aan de huidige F. D ’hoopstraat nr 114 wonen. 200

201 202

Ju lie n Verbrugge, Kroniek van de hoeven Tack, Vanhulle, Claeys en Schouppe, in: A . Vandeputte e .a ., Meer dan honderd jaar Kasteelwijk, Eigen beheer, Tielt, 1997, 52 b lz ., ill. Zij w oonden en gaven tot dan les op het einde van de W ittestraat, in het huizenblok bekend als ‘Salette-school’. Zie kadastraal inplantingsplan.

223


Inplanting van drie schoenfabrieken (Pannemaeker, Vandecavey, Van W alleghem ) op de gronden later ingenom en door het St.-Jozefsklooster en -s ch o o l tussen de Stationstraat, de Oude Stationstraat en de Kroonstraat.

224


SIMOENS Henri Deze schoenenzaak was gelegen op het einde van de Hoogstraat, nu huizenblok eigendom van de erfgenamen van Noë Van Hulle-De Clercq. Het was tevens café (of al ex-café?), genaamd ‘De Kluyte’. In de toonzalen van de fa. Van Huile hangt een sterk uitvergrote foto van dit huis in het begin van de 20sle eeuw. We vinden op deze plek overigens meerdere Simoensen, allen naast elkaar wonend. Op het nummer 98 vinden we Henri Simoens voornoemd (° Tielt 23-09-1857). Hij staat geboekt als ‘schoenmaker en reiziger in schoenen’. Ernaast, Basilius Simoens (° 16-03-1854) met zoon Henri (° 28-06-1887), schoenmakers, en op het nummer 96 komt ene Edmond Simoens wonen, schoenmaker en winkelier in een huis dat vóór hem bewoond was door de weduwe Joannes Van Overschelde-Simoens. In de onmiddellijke buurt woonden nog Charles en Henri Van Overschelde, eveneens schoenmakersbazen of -fabrikanten naar de letter van toen. We moeten de schoenmakersperiode van de families Simoens en Van Overschelde (met elkaar ver­ want) situeren in de periode rond de eeuwwisseling (19e/20ste eeuw). In 1920 vinden we in die omgeving Leopold Vander Meeren in ‘De Voyageur’, die later opnieuw "t Fortuintje’ zal heten, met als buren de weduwe Joannes Van Overschelde en Bernard Verkest, die genoteerd staat als ‘schoenmakersbaas’.203 Henri Simoens zal wellicht nooit meer dan een paar arbeiders in dienst hebben gehad. Zijn bedrijvigheid zal ten laatste in 1914 opgehouden hebben te bestaan.204

SIMOENS Richard Richard Simoens woonde aanvankelijk in de Bruggestraat nr 1, maar kwam zich in november 1923 in de Hoogstraat nr 7 vestigen, (later café ‘Rio’).205 We vinden hem in de bevolkingsregisters van 1920 als schoen­ fabrikant opgetekend. Naar de familiebanden heb ik geen onderzoek verricht, doch mogelijks werkte hij samen met de voornoemde Henri Simoens. We vinden immers de ‘Gebroeders Simoens’ terug in de lijst van te innen belastingen voor de jaren 1924, 1928 en 1932 met een bedrag van respectievelijk 15 fr, 33,75 fr en nog eens 33,75 frank. Volgens deze opgave fabriceerden ze zonder machines.206 203 204

SAT, Bevolkingsregisters van 1920 De ‘A lm an ak van de stad Brugge en de provincie W est-Vlaanderen’ , uitgaven 1890,

205 206

1900 en 1910 SAT, Bevolkingsregisters van 1920 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 280, 341, 411

225


SOENENS Isidoor

° Tielt 18-12-1855 t Tielt 03-12-1927 Merk: De Blauwe Laars Embleem: idem

Isidoor Soenens was vóór 1914 een der bijzonderste schoenfabrikanten van Tielt. Alles bleef bij handwerk. Zijn fabriek was gelegen langs de Sint-Michielstraat, waar na hem de guidonfabriek ‘Titan’ zich vestigde en Gilbert Buyssens nu nog woont. Later verhuisde hij zijn werkplaats naar de Kortrijkstraat, nu het num­ mer 51, ex-winkel ‘Pado’ (stoelen).207 In 1920 woonde hij op dat adres en werd zijn beroep gewijzigd in ‘Schoenenhandelaar’.208 Al zijn kinderen bleven de schoenhandel trouw. Ze openden elk een winkel, allen onder de naam ‘De Blauwe Laars’. Victor Had er 1 in Kortrijk en 2 in Brussel. Germaine Had er 1 in Gent, waar ze woonde Orpha Had er 1 in Roeselare, vooraan in de Noordstraat. Maurice Bleef in Tielt, op de Markt (werd later café Bridge).209 Zie hierna.

SOENENS Maurice

° Tielt 26-04-1892 t Tielt 17-12-1963

Maurice bleef in navolging van zijn vader voort schoenen fabriceren. Dat gebeurde achter zijn winkel in schoenen en rookgerief, gelegen op de Markt. De zaak kende nooit de bloei die het ouderlijk bedrijf had genoten. Uit een archiefstuk vernemen we dat Maurice Soenens vóór mei 1940 drie arbeiders in dienst had + 1 familielid en dat dit op 1december 1941 teruggelopen was naar tweemaal één.210 Na het overlijden van Maurice werd de zaak stopgezet. In 1965 werd hier het café Bridge geopend.

207 208 2M 210

Interview met Urbain Leys en M aria Am eye (mijn moeder, een nicht van Isidoor) SAT, Bevolkingsregisters van 1920 Gesprek met Carlos Soenens, fs. M aurice SAT, bundel 3396, Vergelijkende opgave van het personeelsbestand in de Tieltse nijverheidsbedrijven

226


Tielt 27-09-1952

SOENENS Carlos

Ook Carlos, zoon van Maurice en kleinzoon van Isidoor, is nog een tijdje schoenfabrikant geweest. Al was ‘fabrikant’ in de naoorlogse periode al wat te sterk uitgedrukt. Het was tot een éénmanszaak herleid, met hulp voor het stikken van de schachten. Carlos is met de zaak gestopt en heeft zich toegelegd op de uitbating van het goed beklante café ‘Bridge’, de vroegere ouderlijke woonst, die hij terug had verworven.

SPELIER Pauline

° Tielt 02-05-1904 t Tielt 03-03-1980

Net als we voor Beggia een uitzondering hebben gemaakt omdat hij geen schoenen, maar pantoffels fabriceerde - ambacht dat nauw aan­ leunde bij de schoenfabricage - zo willen we dat ook doen voor Pauline Spelier. Die runde een atelier waar alleen ‘tigen’ werden gestikt, een gespecialiseerd, losstaand onderdeel in de wording van een schoen. Pauline - alleen al met haar voornaam was ze gekend in de verre omgeving, - was gehuwd met Robert Verhelst (Tielt 14 februari 1900 18 januari 1981). Ze was uitgesproken de patroon van het bedrijf. Robert was beroepshalve meestergast geweest in de weverij van de gebroeders De Gryse, bedrijf dat in 1962 de deuren sloot.211 Robert werk­ te - wellicht van in 1951 bij de overname van De Gryse door Timatex mee in het bedrijf van zijn echtgenote. Zijn beroepservaring was een pluspunt bij het herstellen van de meeste ‘pannes’ en het uitvoeren van kleine herstellingen aan het eigen machinepark. Pauline had van kindsbeen af het schachtenstikken van moeder geleerd. Hun eerste patroon was Pannemaeker. Ze was een ondernemende vrouw die van aanpakken wist, een ‘commerçante’ in hart en nieren en die dat ook uitstraalde. Kort na de WOU startte ze op zelfstandige basis in de Kasteelstraat (nu nr 85) als tussenpersoon/werkgeefster voor de bekende firma Naessens uit Kruishoutem. Achter het huis werd een klein atelier aangebouwd. Daar werkten al een tiental stiksters. Het hele gezin ver­ huisde naar de Stationsberm, waar meer ruimte was. Daar bereikten ze een bezettingsgraad van 20 meisjes. De verhuis naar de Beneluxlaan nr 43 gebeurde in 1949. Het was een leegstaand pand, waar eerder Heytens hoeden en klakken had ver211

J . Verbrugge, Tielt, textielstad. Deel twee: de twintigste eeuw, jg . 21, nr 2-3, juni-sept 1990, b lz. 42-160 - op b lz. 66

227


228 Pauline Spelier (1904-1980) (foto ter b eschikking gesteld door G . Dhondt)

Isidoor Soenens (1855-1927)


vaardigd. Het diende niet uitgebreid, maar op velerlei manieren aange­ past, vooral qua elektrische leidingen met aftakpunten voor het aan­ sluiten van de zelfstandig draaiende machines. Edmond Pierard was de gedroomde persoon voor deze karwei. Op dat atelier hebben tot 80 meisjes en vrouwen gewerkt. Bovendien waren er nog een twintigtal thuiswerksters. De zware machines voor de lompe soldatenschoenen werden ter beschikking gesteld door de firma Naessens, de gewone stikmachines Singer en Pfaff waren gewoon eigendom. Ze had als eerste moderne stikmachines op haar atelier, die drie rijen ineens stikten. Die werkten zonder spoel. Men vervaardigde er uitsluitend ‘tigen’ voor legerschoenen. Dat ging over soldatenbottines (het overgrote deel), over ‘molièren’ voor officieren en onderofficieren, tot laarzen toe. Het stikken gebeurde in verschillende stappen. Men deed voor zowat 50 paar achtereenvolgens dezelfde bewerking en hernam dan telkens een volgende behandeling tot het eindresultaat was bekomen. De onderdelen van de ‘tiges’ werden in Kruishoutem op het atelier gesneden, met de bus die ook personeel aan- en afvoerde, in Tielt afgeleverd, terwijl de afgewerkte producten werden meegenomen. In de beste periode bedroeg de productie tussen de 1200 en 1500 paar ‘tigen’ per dag. Dochter Paula Verhelst, mijn informante, werkte mee op het atelier. Zij stikte hoofdzakelijk de laarzen. Ze kon er tot 3 paar per uur de baas. Dat bracht dan 18 frank op. Voor een andere firma dan Naessens heeft Pauline niet meer gewerkt. Haar atelier stopte voorgoed, vermoedelijk in 1966. Het faillissement van de firma Naessens, haar werkbezorgster, lag aan de basis van de sluiting. Naessens was ooit vliegenier en leidde voorts ook een nogal gevleugeld leventje. Dat was echter niet de hoofdreden van het faling. De concurrentie uit vooral Italië - dat toen een ‘lage loonland’ was wordt aangewezen als de voornaamste oorzaak van het wegkwijnen van de inlandse schoennijverheid. Pauline Spelier was een zeer sociaal voelende vrouw. Ze had het breed, maar steunde gul alle clubs die bij haar aanklopten. En ze waren talrijk. De ‘Zouaven’, tot wiens wijk ze behoorde, steunde ze erg mild.212 Na haar is ook deze volkse club een stille dood gestorven.

212

Gesprek met Paula Verhelst op 11 ju ni 2002

229


STROBBE Adiel

° Tielt 02-12-1879 Naar Wetteren 04-07-1926

Adiel Strobbe woonde, naast de (eerste) fabriek van G. Vandecavey, in de Oude Stationstraat op de plaats waar nu het klooster van de Zusters van het Geloof staat. Hij hield er van 1909 tot 1926 ook café ‘De Kursaal’ open. Dat was het eerste lokaal van de socialisten in Tielt.213 Hij was algemeen bekend als ‘Strobbeke’. Er werkten bij Adiel Strobbe tus­ sen de 8 à 10 man. Alles was toen nog volledig handwerk. Na de ver­ koop van zijn eigendom verliet ‘Strobbeke’ Tielt en trok met hebben en houden naar Wetteren. De Zusters van het Geloof hadden deze eigendom aangekocht. Samen met het aanpalend huis en het atelier van Ranschaert (zie onder die naam) ging alles tegen de vlakte en kwam het kloostergebouw - met achteraan een bewaar- en lagere school - op deze plaats.

TACK Victor

° Tielt 14-03-1882 t Tielt 02-01-1971

Volgens inlichtingen mij verstrekt ca 1979 door zijn zoon Robert, was vader Victor Tack vóór 1914 meestergast in de fabriek van Devers. Hier duikt weer het mysterie op: waar was Devers fabriek eigenlijk gelegen? In 2006 - Robert woont intussen al enkele jaren aan de kust - informeerde ik langs een tussenpersoon naar de ligging van Devers en kreeg als antwoord dat zijn vader nooit elders dan in de militaire schoenfabriek had gewerkt. Gezien hij volgens vroegere informatie bij het oprichten van de militaire schoenfabriek al zelfstandig was gaan werken, bedoelt informant waarschijnlijk de gebouwen van de militaire schoenfabriek. Een samengaan van Devers met Aschl lijkt steeds meer dan waar­ schijnlijk. Victor Tack begon in 1919 zelfstandig schoenen te fabriceren. Het bleef uitsluitend bij handwerk. Er werkten 9 à 10 schoenmakers voor hem. Hij stopte zijn bedrijvigheid in 1949. Aanvankelijk woonde en fabriceerde hij in de Sint-Michielstraat nu het nummer 83, de weduwe Roger Vercruysse. Later verhuisde hij naar het nummer 67 (nu Antoine Delarue), waar achteraan meer plaats was. De werkplaats was te bereiken langs het gangske tussen de huizen 73 en 2IJ

Ju lien Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg 11, nr 2-3-4, 1980, b lz. 50-184 - op b lz. 130

230


81 waar een eenvoudig poortje de eigendom afsloot. In 1928 wordt zijn beroepsaanduiding gewijzigd: van schoenmaker wordt hij ‘fabrikant’.214 We vinden Victor Tack terug op de lijst ‘belastingen op tewerkgesteld personeel’. In 1924 blijkt hij zonder hulp van machines te werken en betaalt hij 25 fr belasting. In 1928 heeft hij wel machines en moet hij 175,50 fr ophoesten en in 1932 blijkt hij het weer zonder mechanische hulp te beredderen en komt hij er vanaf met 130,50 fr.215 Het afzetgebied van Victor Tack lag in de kust- en grensstreek.

THIRIAUX Hector - Camille

0 Tielt 04-03-1900 t Tielt 12-05-1940 Merk: T.H. Ligging: Gruuthusestraat

De zaak Thiriaux lag aan de Gruuthusestraat, nr 78 in de onmiddellijke nabijheid van de vroegere militaire schoenfabriek. Hector werd gewoon­ lijk met zijn tweede naam Camille aangesproken. Hij startte als zelf­ standige in 1930. Hij had van meet af aan hulp van mechanische aan­ drijving, al was dat maar gering. In 1932 wordt hij daarvoor belast met 42 fr.216 Twee dagen na de inval van de Duitse troepen in België overleed Camille en zo stopte automatisch de zaak in 1940. Normaal had hij een 10-tal arbeiders in dienst. Men maakte er zowel mans- als vrouwenschoenen. Tijdens de oorlog moet de weduwe de zaak toch op een waakvlammetje hebben voortgezet aangezien bekend staat dat ze in december 1941 naast 1 familielid nog 1 arbeider tewerkstelde.217Om zijn deportatie naar Braunschweig te voorkomen, werkte haar broer, Maurice Van Acker, tij­ dens de oorlogsperiode mee in het ‘bedrijf’. Erg belangrijk kan de mechanisatie in dat bedrijf niet zijn geweest, want op een foto, tijdens de oorlog opgenomen, zien we Maurice bezig op erg primitieve manier zolen aan het kappen. Het was nog zuiver met de hand. De modellen, de ruwe omtrek van de zool in staal vervaardigd, zie je aan de gevel opgehangen. Op een houten blok, een stuk boomstam, werd een vel zoolleder gelegd, daarop het uit te kappen model dat er met een zware houten (tuin)hamer werd doorgeklopt. 214 21! 216 217

SAT, Bevolkingsregisters 1920 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 280, 241 en 411 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, b lz. 411 SAT, bundel 3396, Vergelijkende opgave van het personeelsbestand in de Tieltse nijverheidsbedrijven

231


Na W.O. II startte de weduwe van Hector Thiriaux, Bertha Van Acker, de zaak weer op met de bedoeling een bestaan voor de kinderen te ver­ zekeren. De productie gebeurde toen op zeer beperkte schaal. Bertha stopte definitief in 1951. Ze bleef er wonen tot aan haar dood.218

THIRIAUX Lucien

° Tielt 13-07-1925 t Tielt 18-06-2000

Nadat Bertha Van Acker, weduwe Hector Thiriaux, in 1951 de schoenfabricage voor bekeken hield, deed haar oudste zoon Lucien, die in het ouderlijk bedrijf meewerkte, nog een verwoede poging om het bedrijf draaiende te houden. Het is hem heel tijdelijk half gelukt. In 1954 moest ook Lucien de deuren sluiten. Het schoenmakersambacht was toen al tot verdwijnen gedoemd, wat ook zo is uitgekomen. Als zelfstandige, in die branche grootgebracht, is het moeilijk het roer om te gooien en elders in een andere bedrijfstak aan de bak te komen. Daarom hield Lucien verder een schoenwinkel aan de Hoogstraat nr 59 en verdiende daarnaast wat aan herstellingen.

VAN BRUWAENE Jules

0 Pittem 20-06-1882 + Tielt 08-10-1959 Merk: Hermes shoe

Jules Van Bruwaene begon als schoenfabrikant op het grondgebied van Pittem, in de huidige Puttensdreef. Dat was in 1924. In 1927 kwam hij zich in Tielt vestigen in de eigendom gelegen op de hoek van de Rame met de Grote Hulststraat, waar vóór hem Jozef Lambrecht en na hem Walter Verbeure schoenen fabriceerden. Later kwam het gezin Jozef Billiet-Cecile Pattyn hier wonen. Er werkten toen ongeveer 40 man voor Van Bruwaene. Alles was nog volledig handwerk. Merk: Juva shoe In 1937 bouwde Jules aan de Stedemolenstraat nr 41 een volledig nieuwe fabriek. Daar werden de schoenen nu grotendeels mechanisch vervaardigd. Meteen wijzigde hij de firmanaam. Van dan af werd zijn

218

Interview met Bertha Van Acker, w eduwe Hector Thiriaux

232


handelsmerk ‘Ju v a’, afgeleid van telkens de eerste twee letters van zijn voor- en familienaam.219 In 1937 nam de firma Van Bruwaene dus een nieuwe start in nieuwe gebouwen, met voor die tijd moderne machines en met een nieuw merk en logo. Een lang leven was de firma niet beschoren, want in 1940 viel ze stil. Gedurende de hele oorlogsperiode was er weinig bedrijvigheid. Uit een document vernemen we dat er in mei 1940 14 arbeiders werkten, van wie 5 eigen gezinsleden. In december 1941 blijken dat er 8 + de 5 uit eigen gezin te zijn.220 De rest van de oorlog lag het bedrijf quasi stil. In 1945 werd de zaak heropgestart. In 1959 kwam er weer een wijziging: het zou voortaan een vennootschap zijn.221 Jules was oud-strijder 14-18 en hield er een aantal medailles aan over. Hij was een tijdje voorzitter van de NSB.

VAN BRUWAENE Broeders en Zusters N.V. Merk: Juva shoe Ligging: Stedemolenstraat 41 Nu: Leurhandel Waldi In feite is dit een voortzetting van de omvormde firma Jules Van Bruwaene II. Van de vennootschap maakten deel uit: Remi, Adiel, Albert, Bertha, Alida en Laura. De man van Bertha stond in voor de boekhouding. Men bleef produceren in de bestaande gebouwen. Behalve de vennoot­ schapsvorm, die kapitaal inbracht, wijzigde er niet veel in het bedrijf. Met de N.V. startte men in 1960. Aanvankelijk floreerde de zaak. Het personeelsbestand bedroeg toen ongeveer 60 arbeiders, zowel mannen als vrouwen. De tigestiksters bleven thuiswerksters. In 1971 ging de zaak over de kop.222 Dochter Laura, die toen de admi­ nistratie van het bedrijf voor haar rekening nam, bleef tot na de ver­ koop in het bijhorende huis wonen.

219 220 221 222

Interview met Georges Van Bruw aene, fs Ju le s. Hij werd onderw ijzer en was geen vennoot in het bedrijf. SAT, bundel 3396, Vergelijkende opgave van het personeelsbestand in de Tieltse nijverheidsbedrijven Interview met Georges Van B ruw aene, fs. Ju le s Interview met Laura Van Bruw aene, fa. Ju le s en vennoot

233


PRACHTSCHO ENEN SPORTARTIKELEN JACH TSCH O EN EN

• WATERDICHTE ■

BOTTEN

POSTCHECKREKENING: 493.84 HANDELSREG. BRUGGE: 1064 TELEFOON: 140 R. M. Z. 534134

iRisn

C H A U S S U R E S DE L U X E CÉRÉM ON IES

ROBERT VAN DAELE

.

VILLE

Irisa - Robert Van Daele

Juva - (Jules Van Bruwaene)

234

CHASSE BOTTES

COMPTE CH. POST. : 493.B4 RÊG. COMM. BRUGES: 1064 TÉLÉPHONE: 140 C.B.L.NF.Ch.1761 V.

T IE LT , STERRESTRAAT -

SPORTS__________-

19 RUE DE L’ÉTOILE


0 Tielt 02-12-1888 t Tielt 29-06-1951 Ligging: Sint-Michielstraat

VANCOILLIE Arthur

Arthur Vancoillie bewoonde in de Sint-Michielstraat wat ooit nummer 17 was, het vierde van ‘Jaegher’s huizen’, intussen samen met de num­ mers 13 en 15 gesloopt en vervangen door het appartementsgebouw op één na naast het Gildhof. Er was een toegang langs de achterzijde in de Volderstraat. Toen hij later over een bestelwagen beschikte, trok hij daar een zeer primitieve hangaar op die als garage dienst deed. Arthur Vancoillie maakte al schoenen vóór 1914 en stopte met de zaak rond 1935. Zijn werkplaats lag op de verdieping. Alles was er nog louter handwerk. Er werkten hooguit een 4 à 5 schoenmakers voor zijn bedrijf. Hij maakte veelal kinderschoenen. Al vóór 1930 bezat hij een kleine bestelwagen waarmee hij allerlei ver­ voer deed, ook wel eens personenvervoer. Bij het stopzetten van zijn bedrijvigheid als schoenfabrikant begon hij een taxibedrijf. Er waren toen 5 taxibedrijven in Tielt. Arthur Vancoillie met een zelf­ standige partner, ik vermoed Emiel Coffé, reden onder de gemeen­ schappelijke naam Citytax. Maurice Vanooteghem (café Den Hert, later De Wildeman), Henri Algoet (‘Ritten Meneere’), en Remi (Van) Wanzeele ("t Schoon Deurgat’) werkten zelfstandig, maar reden toch onder de gemeenschappelijke naam “Monotax”. (Het kan ook dat de eerste groep ‘Monotax’ was en de tweede ‘Citytax’.)

VAN DAELE Gebroeders

Oscar Gaston

° Tielt 17-09-1892 t Tielt 05-04-1974 ° Tielt 14-12-1900 t Tielt 28-03-1973 Merk: Phorta shoe

Oscar vinden we in de kiezerslijst van 1958 als schoensnijder, Gaston als schoenhandelaar. Ze startten hun bedrijf op in 1925 aan de Ieperstraat nr 12, het huis naast ‘de pompe’, nu restaurant Ramsès II. Er waren een 5-tal schoen­ makers die in hun loondienst werkten. In 1931 verhuisde het bedrijf naar de Nieuwstraat 11. Oscar trok zich een tijd nadien uit de zaak terug. Gaston deed alleen voort.223 Zie hierna. 223

Interview met Elie Van D aele, fs Oscar

235


VAND AELE Gaston

° Tielt 14-12-1900 t Tielt 28-03-1973 Merk: G.V.V

De merknaam was de afkorting van G (aston) V(an Daele) - V(erhaeghe). Ten tijde van de samenwerking met zijn broer Oscar, woonde Gaston aan de Tramstraat nr 9, waar hij in 1920 geboekt staat als ‘schoenhandelaar’. Ook tijdens zijn actieve loopbaan als schoenfabrikant bleef Gaston voornamelijk verkoper. Na het vertrek van zijn broer Oscar uit de zaak, startte Gaston in 1935 een nieuw bedrijf op aan de Volderstraat, in de vrijgekomen ruimte eer­ der door Edmond Ver Eecke gebruikt.224 Hij zal later samenwerken met zijn zoon Jacques. Net als bij de overige Tieltse schoenfabrikanten lag de nadruk van de productie op mannenschoenen. Toch maakte Gaston wel eens zelfs aangepaste damesschoenen voor bevriende buren. Zeker was na de oorlog de fabriek nog altijd actief. Wanneer ze definitief de deuren sloot, heb ik niet weten te achterhalen. VAN DAELE Emiel

° Izegem 17-10-1863 + Tielt 04-02-1953 Merk: Irisa shoe Ligging: Steenstraat

In het bevolkingsregister van 1900 vinden we samenwonend in het herenhuis aan de Kortrijkstraat (waar anno 2007 de politie is gehuis­ vest), Emiel Van Daele (alias ‘Paatje Van Daele’), geboren in Izegem, met zijn broer Alphonse (Tielt 24.08.1869 - 04.06.1944) en hun zus Sylvie (Izegem 01.10.1861 - Tielt 30.12.1943). Ze staan er opgenomen als ‘bloemenkwekers’. In 1920 blijkt Emiel kolenhandelaar te zijn geworden en is Alphonse elders gaan wonen. In 1922 startte Emiel - in een gebouw dat in de tuin langs de huidige Steenstraat werd opgetrokken - een mechanische schoenfabriek op in vennootschap met Alphonse Dinneweth (zie onder die naam). Naast de fabriek kwam meteen een huis dat door Dinneweth werd bewoond. Op de plaats van de toegangspoort tot de fabriek bouwde later (jaren ’60) tandarts Roland Rosseel, gehuwd met Van Daele Greta, dochter van Robert, kleindochter van Emiel, zijn praktijk. Waarschijnlijk was Emiel Van Daele de kapitaalinbrenger en Dinneweth de deskundige in het schoenmaken. Aangezien de zoon Robert of 224

Interview met Bernice D e Craem er-Van D aele, fa G aston

236


Robrecht Van Daele in 1921 in Gent was afgestudeerd225, kunnen we nagenoeg zeker stellen dat hij van meet af aan in de fabriek zal hebben meegedraaid en dat vader Emiel alleen een ‘stille vennoot’ was - die van schoenmaken helemaal niets afwist. Het vakmanschap van Dinneweth kwam hen in ieder geval goed uit. De firma specialiseerde zich in het vervaardigen van laarzen, een passie van Dinneweth. Er zullen in die periode zowat 40 à 50 mannen en vrouwen werk hebben gevonden.226 De tijd van de vennootschap was vastgelegd op 10 jaar. In 1933 werd ze ontbonden. Dinneweth ging zijn eigen gang, zij het op veel bescheidener schaal.227 De zaak ter plekke werd voortgezet door Robert Van Daele (zie onder zijn naam). Aanvankelijk was de verstandhouding tussen de vennoten optimaal. De dochter van Emiel Van Daele aanvaardde zelfs het meterschap bij de geboorte van Agnes, de dochter van Alphonse Dinneweth. Volgens som­ mige bronnen zou die verstandhouding bij het beëindigen van de ven­ nootschap fel bekoeld zijn geweest en het vertrouwen volledig zoek.

VAN DAELE Robrecht (Robert)

0 Tielt 13-09-1898 t Tielt 30-09-1967

Alphonse Dinneweth had zich, gewild of gedwongen, uit de vennoot­ schap teruggetrokken en was zelfstandig schoenfabrikant geworden in de Vijverstraat (zie verder onder zijn naam). Sinds 1922 - het begin van de vennootschap tussen zijn vader Emiel en Alphonse Dinneweth et het begin van zijn eigen activiteit in de fabriek - had Robert voldoende kennis en ervaring opgedaan om nu voort op eigen krachten door te gaan. Anderzijds was hij ook een geestesgenoot van Dinneweth in de Vlaamse beweging - een vaststelling die in tegen­ spraak lijkt te zijn met de thesis van een zakelijke scheiding in onmin -, een verwantschap die boter bij de vis zou opleveren. Het Verdinaso van Wakkenaar Joris Van Severen was sterk in opmars. In deze geüniformeerde paramilitaire organisatie, maakten laarzen een onderdeel van het uniform uit. Dat was de specialiteit van de firma Van 225

226 227

Ph. De Gryse, De Thieltsche Broeders: Gentse studentenvereniging uit het Tieltse, 1921-1925, De Roede van Tielt, jg 38, nr 1, jan-febr-m aart 2007, b lz. 3-50, in het bij­ zonder blz. 13 Interview met Albert Van H ecke, oud werknem er bij Robert en kom paan van Dinnew eth De Zondag, 14-10-1961, interview met Alphonse Dinneweth bij zijn gouden huw elijks­ jubileum

237


B innenzicht van de fabriek Robert Van Daele. In het m idden, aangeduid met kruisje, Alfons D innew eth, Rechts, Robert Van Daele.

G ustaaf Vandecavey (1889-1980)

238


Daele. Het Verdinaso was er gevoelig voor en werd een goede klant. Zijn diep ingewortelde sympathie voor de Vlaamse beweging maakte ook Robert Van Daele rijp om tijdens de oorlog samen te werken met verschillende Duitsgezinde bewegingen. Tijdens de oorlogsjaren kon hij aldus ongehinderd zijn productie voortzetten. Vóór de oorlog beliep de gemiddelde tewerkstelling bij Robert Van Daele 42 arbeiders. In 1940 was die teruggevallen op 19, om op het einde van het jaar weer op 27 uit te komen. De volgende oorlogsjaren waren erg stabiel met 43 arbeiders.228 Of Robert Van Daele al dan niet daadwerkelijk gecollaboreerd heeft met de bezetter, laat ik in het midden - in het onderzoek wegens economi­ sche collaboratie werd hij in elk geval buiten vervolging gesteld -, feit is dat hem bij de bevrijding de rekening werd gepresenteerd, met als gevolg dat de schoenfabriek Van Daele in 1944 voorgoed haar deuren mocht sluiten.229

VANDECAVEY Gustaaf

0 Meulebeke 29-01-1889 t Tielt 04-07-1980 Merk: Le Patin Embleem: een schaats.

De naam Vandecavey vinden we op velerlei manieren geschreven, zelfs onder de eigen familieleden: in één, twee, zelfs drie woorden. Zelfs zijn dochter Marguerite staat als Vande Cavey in de kiezerslijsten ingeschre­ ven, Gustaaf als Vandecavey. Of Gustaaf vóór zijn 33ste al bedrijvig was als schoenfabrikant is onzeker. Wel weten we dat hij opl mei 1922 zijn intrek nam in het huis Oude Stationsstraat nr 75 en er een schoenfabriek opstartte of voortzette. Vóór hem was het huis bewoond door Cyriel Backelandt, de latere aardappelhandelaar uit de Stationsstraat. Naast hem, op het nummer 76, woonde in café ‘De Kursaal’, een andere schoenfabrikant: Adiel Strobbe (zie onder die naam).230

228 229

230

Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, Bezet, Bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995, b lz. 175 Interview met Albert Van Hecke, oud werknemer. Volgens A . Maes & P. Vandepitte, Woonhuizen, onbewust monumenten, De Roede van Tielt, Tielt, 1990, 128 b lz ., ill. op blz. 16, bleef de fabriek evenwel in bedrijf tot 1951. O ok op andere punten verschilt het verhaal van M aes & Vandepitte enigszins van het onze. SAT, Bevolkingsregisters 1920

239


Gustaaf Vandecavey was in zijn beginperiode een man van samen­ werking en overnames, zoals met Ranschaert en Pattyn (zie onder die namen). Hij zag toekomst in de gemechaniseerde schoenmakerij, maakte er werk van en bouwde meteen een gloednieuwe fabriek met woonhuis langs de (Nieuwe) Statiestraat, nu 24. De fabriek liep achter de huizen in de Stationsstraat door tot in de Kroonstraat, waar ze, naast een betere arbeiderswoning, een inrijpoort bezat. Die deed ook dienst als toegang voor het personeel. Door de garagepoort tot in het atelier was een smalspoor aangebracht. De in- en uitgaande goederen werden hierover met zogenaamde ‘berlingskes’ vervoerd. Die ‘betere arbeiderswoning’ in de Kroonstraat werd een tijd bewoond door zijn schoonzoon Jean Pollet jr. (zoon van Jean Pollet sr., een van de textielbazen van Tielt). Het huis werd, samen met nog drie andere, in 1955 gesloopt om plaats te maken voor een nieuw schoolgebouw van het St.-Jozefsinstituut. Bij het huwelijk van zijn zoon Gérard (met Denise De Meyer, in oktober 1943) liet Gustaaf Vandecavey het huis in de Stationsstraat aan hem om zelf zijn intrek te nemen in het huis op de hoek met de Kroonstraat. Daar sleet hij zijn laatste jaren. Met de inschakeling van zoon Gérard was de opvolging verzekerd. Die was zeker niet een even goede zaken­ man als zijn vader. Eerlijkheidshalve moeten we toegeven dat de gouden tijden in de schoenfabricage toen al voorbij waren. Intussen had Vandecavey zijn eerste stek (aan de Oude Stationstraat) al doorverkocht aan Alfons Ranschaert, die van boer schoenfabrikant was geworden.231 Maar al in 1926 wordt deze eigendom verkocht aan de Zusters van het Geloof die er een nieuw klooster bouwden in vervan­ ging van de ‘Saletteschool’ (Wittestraat). Gustaaf Vandecavey nam in 1927 ook de schoenfabriek van Joseph Pattyn over. Hij zal daar echter niet fabriceren en bleek zelfs geen belangstelling te hebben voor de inboedel, aangezien die op naam van Pattyn openbaar werd verkocht.232 Vandecavey bleef wel de merknaam ‘Le Patin’ gebruiken. Even verwonderlijk is de notariële aankondiging van de verkoop van de zopas gebouwde woning en fabriek van Vandecavey. De Gazette van Thielt maakte bekend: ‘Kantoor van den Notaris David te Coolscamp ... ait reden van vergroting - Instel: Dinsdag 15 Maart 1927 om 2 ure namiddag te Ardoye statie, ter herberg Burgerswelzijn van: Stad Thielt - Nieuw gebouwd woonhuis met verdiep en meegaande schoenfabriek in 231 232

Zie onder Ranschaert. Zie eveneens onder Ranschaert: opgave van te koop gestelde m achines van Pattyn.

240


de Nieuwe Statiestraat dicht bij de statie, groot 12 a. 40 ca. met inrijpoort in de Kroonstraat - Bewoond en gebruikt door den verkoper Gustaaf Vandecavey-Billiet tot 1 april 1927.’ In De Gazette van Thielt van 19 maart 1927 lezen we dat het lot is ingesteld op 105.000 fr en dat de toe­ slag gebeurt op dinsdag 29 maart. In de aflevering van 2 april wordt gemeld dat het bedrag opgetrokken is tot 113.000 frank. Blijkbaar was er weinig belangstelling en het geboden bedrag te ontoe­ reikend, want De Gazette van Thielt van 25 april 1927 op blz. 7 (met herhalingen op 30 april, 7 mei en 21 mei) melde opnieuw: ‘Kantoor van notaris David te Coolscamp - Uit te hand te koop - schoenfabriek en schoon woonhuis, samen groot 11 a. 70 ca. te Thielt, nieuwe Statiestraat en inrijpoort in de Kroonstraat. Alles nieuw gebouwd. Gemak van betaling. Onmiddellijk vrij.’ (Tussen beide aankondigingen is er een voor mij onverklaarbaar verschil van 70 ca.) Een mogelijkheid is dat Gustaaf Vandecavey, na het bedrijf van Pattyn te hebben overgenomen, zinnens is geweest zich daar te gaan vestigen en, wegens het te lage bod op zijn nieuwe fabriek, op zijn besluit is teruggekomen. Vandecavey, al kon die op verre na de vergelijking met zijn buur Pannemaeker niet doorstaan, was een volwaardige schoenfabriek, qua belangrijkheid de tweede in Tielt. Behalve de schachtenstiksters werk­ te alle personeel er op het atelier. Ze bereikten de fabriek langs de Kroonstraat. Er werkten doorgaans een 50 man. Bij Vandecavey was Yvonne Vande Weghe de enige bediende. Vader en zoon stopten de zaak voorgoed in 1956.233 Als er strubbelingen waren in de Tieltse schoenfabrieken, was Vandecavey steeds de eerste waar stakingen werden aangekondigd. Achteraf bekeken, niet zo verwonderlijk aangezien Pannemaeker nogal spontaan toegaf en de andere schoenfabrieken van mindere betekenis waren. Vandecavey was hardnekkig in het verweer en taai om toe te geven. Tegenover zijn personeel was hij niet zo gemoedelijk als Pannemaeker. Als beginnende nijveraar kreeg hij al een serieuze staking aan het been. Op 2 november 1924 brak een werkstaking uit om reden dat er geen over­ eenkomst kon gesloten worden om het stukwerk in voege te brengen voor de monteerders. Pas op 14 november ging men er weer aan de slag.234

234

Gesprek met G ustaaf Vandecavey in de kliniek te Tielt, half juni 1980 Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, blz. 273

241


De jaren ‘30 beloofden ook weinig voorspoed in deze nijverheidstak zodat stakingen niet zo talrijk waren als in de textiel. Er waren nog steeds te veel thuiswerkers, die meestal niet aangesloten waren bij de vakbond, tegenover de fabriekswerkers om geregeld en met succes met stakingen uit te pakken. De na de oorlog almaar verslechterende toestand in de schoennijverheid liet ook de vakbonden niet onberoerd en er braken almaar minder stakingen uit in die nijverheidstak. Toch was Vandecavey steeds het testbedrijf wanneer er betwistingen waren over toepassing van lonen, verplaatsen van werkloosheidsdagen om de betaalde feestdagen te kunnen ontlopen, enz. Vandecavey bleef gedurende de hele oorlog op peil draaien. Haalde hij voor de oorlog een personeelsbezetting van gemiddeld 67 arbeiders, in 1940 zakte dat aantal naar 55. In 1941 en 1942 klom dit op naar 68, om in 1943 een hoogtepunt van 81 te bereiken (tegenover 199 bij Pannemaeker). In 1944 werd dit aantal tot 70 herleid.235 K. Ravyts & P. Struyve vertellen dat het schoenbedrijf Vandecavey tijdens de oorlog minimaal voor de Duitsers werkte: slechts 5 % van de totale productie. De samenwerking zou zich beperkt hebben tot maatwerk voor Duitse officieren. Per dag zouden zowat 400 paar schoenen de fabriek uitge­ gaan zijn. Als lid van het VNV kreeg Vandecavey ook de opdracht om de laarzen voor de Dietse Militie / Zwarte Brigade te vervaardigen.236 Was Gustaaf Vandecavey in zijn vak een gewiekst zakenman, in zijn nevenactiviteiten ging het hem nooit voor de wind. Enige jaren na de 2de wereldoorlog kocht hij de villa op het einde van de Félix D’Hoopstraat gekend als ‘Het Engels hof’237 en wou er op de omliggende grond een steenbakkerij uit de grond stampen.238 Er is proefgedraaid, doch bruikbare stenen zijn er nooit uit de ovens gekomen. Na de verkoop van zijn herenhuis en fabriek aan de kloostergemeenschap van ’t Geloof, bracht hij, na door een gespecialiseerde firma een door­ lichting te hebben laten uitvoeren, kapitaal in in de wankelende groot­ handel in kruidenierswaren ‘Oceanwinkels’ van Joseph Galle. Wellicht was dit om verdere bestaanszekerheid voor zijn zoon Gérard (19201998) te scheppen. Het mocht niet baten: een drietal jaar later ging deze zaak op de fles. Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995, blz. 175 236 Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt,Tielt, 1995, blz. 176 237 Huis later aangekocht door dr. Frans D avid, nu het huis Félix D ’Hoopstraat nr 168 233 Grond nu bebouw d door o .m . Om er Buyse (nr. 166) en de gronden rondom de late­ re fabriek Injextru. 235

242


° Tielt 05-04-1878 Naar Moeskroen 10-10-1927

VANDER MEEREN Léopold

Afgaande op de bevolkingsregisters van 1920 woonde Leopold Vander Meeren, alias ‘Pulle’, op de overgang van de huidige Hoogstraat in de Félix D ’Hoopstraat.239 Naast uitbater van ‘De Voyageur’ - een café dat hij openhield tot 1927 - was hij ook schoenmakersbaas.240 Gelet op de naam die hij zijn café gaf, is hij mogelijks van schoenmakersbaas vóór 1918 overgestapt naar handelsreiziger in hetzelfde artikel. Voorts hebben we over hem niets anders kunnen vernemen. In de enkele huizen die deze buurt vormden, woonden vóór en na de eerste wereldoorlog meerdere schoenmakersbazen, zoals Henri Simoens, Bernardus Verkest en Joannes Van Overschelde.

VAN DE VELDE Aloïs

0 Tielt 03-04-1887 t Tielt 27-02-1953 Merk: Ibis shoe Ligging: (toen) Ieperstraat, 42 nu ingang klooster Zs. Apostolinen

De schrijfwijze van de familienaam Vandevelde is niet vast: soms aan­ een, soms in drie woorden. Aloïs startte zijn zaak op kort na de eerste wereldoorlog, zowat 1920.Het is nooit een bloeiende zaak geweest: hooguit waren er een drietal arbeiders. Wanneer zijn enige dochter Susanne in 1928 huwt met Achiel Ryckaert, of rond die datum, nemen zij de zaak over. Mogelijks gebeurde dat al in juli 1927, na het overlijden van Alida Bultynck, de echtgenote van Aloïs. Als patroon heeft Aloïs het dus hooguit een tien­ tal jaar uitgehouden. In elk geval staat hij in de bevolkingsregisters van 1930 al als ‘schoenmaker-arbeider’ vermeld. Na zijn periode als fabri­ kant bleef hij inderdaad actief in het bedrijf dat nu van zijn schoonzoon was.241 Aloïs bleef inwonen tot hij in juni 1939 met Irma Pequ her­ trouwde. Zie verder onder Ryckaert.

235 240

2,1

SAT, Bevolkingsregisters 1920 Ju lie n Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg 11, nr 2-3-4, 1980, blz. 82. N a hem kw am er tussen 1927 en 1933 René Allaert die het om doopte tot " t W it Paard’, w aarna het als vroeger ‘De Fortuyne’ (zie Sim oens) en later " t Fortuintje’ werd. Info Suzanne Ryckaert - Van De Velde - zijn dochter

243


VANHAEZEBROUCK Albert

Kortrijk 06-07-1887 t Tielt 01-10-1969 Merk: Derby shoe

Aan de Sint-Janstraat runde het echtpaar Prudent VanwynsbergheMarie-Louise Quintyn een kleding- en schoenhandel. Toen Prudent (1837-1884] vrij jong overleed, bleef zijn weduwe de winkel openhouden in de overtuiging dat hun zoon Camiel (1880-1908] de ouderlijke zaak voort zou zetten. Dat leek in de maak en daarom verhuisden ze in 1904 van de Sint-Janstraat naar de Markt op de hoek met de Hoogstraat. Maar ook Camiel verliep het slecht: ook hij overleed zeer jong. Toch was hij toen al enkele jaren bezig met een eigen schoenproductie (zie onder zijn naam], Malvina (° 1878] was de oudste Vanwynsberghe en huwde in mei 1914 met de Kortrijkzaan Albert Vanhaezebrouck. Samen met de dochter kreeg die laatste van zijn schoonmoeder M.Louise Quintyn (1840-1918] meteen de schoenfabriek en -winkel mee. Albert bleef niet op de Markt, maar bracht de zaak over naar de Kortrijkstraat, toen nummer 30, in een deel van de vrijstaande gebouwen van de brouwerij Colle, naast café "t Zonneke’. Hier bleef hij van 1914 tot 1929. In 1920 staat hij als ‘meester schoenmaker’ in de bevolkings­ registers ingeschreven. Intussen had Albert een eigendom gekocht aan de overkant van de straat en verbouwde die tot wellicht de aantrekkelijkste schoenwinkel van het Tielt van toen.242 Hij maakte voort schoenen in een atelier achter de winkel. Dat bleef hij doen tot in 1935. Van dan af was het alleen nog winkel: de schoenen werden ingekocht. Ook bij Vanhaezebrouck bleef, afgezien van enkele eenvoudige machines bij de voorbereiding, alles zuiver handwerk door thuiswerkers. In de beste tijd werkten er zowat 35 personen, schoenmakers en stikster samen. De dochter Marie-Louise zette de schoenwinkel nog een hele periode voort. De zaak werd overgenomen door Lisette Verbrugge, die de win­ kel gevoelig moderniseerde. Marie-Louise Vanhaezebrouck woont momenteel nog afzonderlijk in een woongelegenheid achter de winkel die uitgeeft op de tuin.243

242 243

Nu nog schoenw inkel M ayfair Interview met M arie-Louise Vanhaezebrouck, enige dochter van Albert

244


0 Roubaix 26-03-1897 t Tielt 08-12-1974 Ligging: Luchtbalstraat 9

VAN HECKE Jean-Joseph (Jan)

Algemeen werd deze Van Hecke als Jan(tje) aangesproken, al noemde hij officieel Jean. Dat laatste was logisch, gezien hij geboren werd in het Franse Roubaix. Vrij vroeg kwam hij naar Tielt wonen. We vinden hem in de bevolkingsregisters van 1958 met de beroepsaanduiding ‘schoenmakersbaas’. Jan Van Hecke was aanvankelijk werkzaam bij Pannemaeker. Enige tijd na W.O. II, zo rond 1948-1950, zag hij het doenbaar om zelfstandig te gaan werken en schoenen te fabriceren. Het waren hoofdzakelijk heren­ schoenen. Hij had zich toegelegd op ‘coureurs’. Toch waagde hij zich ook aan damessandalen. Van grote betekenis voor de tewerkstelling is deze firma nooit geweest. Hij zal nooit meer dan een viertal werknemers in dienst hebben gehad. Zijn vaste schachtenstikster was Simonne Christiaens, een nicht van hem. Zijn actieve loopbaan als schoenfabrikant zal, naar we ramen, tussen de 10 à 15 jaar hebben geduurd. Zoals een aantal anderen: Jan had het ambacht rooskleurig ingezien, maar het schromelijk overschat. Na de stopzetting van zijn schoenactiviteiten, heeft Jan Van Hecke zich nog een aantal jaren toegelegd op de verkoop en het herstellen van naaimachines. Hij was gehuwd met Maria Claeys: het was in die fami­ lietak een bedrevenheid van vader op zonen om zich in de mechaniek van naaimachines te verdiepen.244

VAN OVERSCHELDE (Joannes) Camiel

° Tielt 08-02-1859 t Tielt 04-12-1941 Ligging: eerst: Markt 31 - nu Federico Moda vanaf 1898: Markt 32 - nu interim AGO

Met Van Overschelde komen we bij een telg uit een oud geslacht van schoenmakersbazen uit de omgeving van de overgang van de Hoogstraat naar de Félix d’Hoopstraat. De patentregisters uit 1855 vermelden op die hoek al ene Charles Van Overschelde als ‘cordonnier avec 2 ouvriers’, belast met 1,17 fr voor het 3de kwartaal. Een paar huizen daarnaast woonde Joannes Van Overschelde 2,4

Interview met Sim onne Christiaens, dochter van A lice Claeys, een zus van M aria Van H ecke-C laeys

245


UITGEGEVEN WERK

' —

246 ..............

Kaft en binnenbladzijden van het arbeidersboekje in de schoenfabriek Van Overschelde.

PAREN !

A A N D U ID IN G

D A T É

Nr D ER PAREN

I

DATE

Nr D E R !

|

INGEBRACHT WERK A A N D U ID IN G

F ranks

Cent.


die 3 knechten tewerkstelde en daarvoor met 6,53 fr werd belast. Een broer, oom of vader? In de bevolkingsregisters van 1900 vinden we aan de Hoogstraat nr 90 de weduwe Henricus Van Overschelde-Vanderkeere met een ongehuwde zoon Triphon als schoenmaker. Op het nummer 96, de weduwe Joannes Van Overschelde - Simoens, schoenwinkel.245 Uit een van deze voorouders stamt Camiel Van Overschelde. Gezien hij in de bevolkingsregisters als Joannes staat vermeld, zal dit waarschijnlijk zijn eerste naam zijn geweest. Toch werd hij steeds met zijn tweede naam, Camiel, aangesproken. Bij zijn huwelijk, op 17 mei 1888, met Delphine Vannieuwenhuyse nam hij de gerenommeerde zaak van Devers op de Tieltse Markt over.246 Zijn echtgenote overleed, kinderloos, 2 jaar nadien. Op 5 augustus 1891 her­ trouwde hij met Emilia Hoste, dochter van een lederhandelaar in Tielt (Ieperstraat) die 13 jaar jonger was. Hieruit ontsproten: een dochter (Maria), twee zonen missionarissen bij de Witte Paters (Antoon en Gérard) en als oudste, Joseph, die geneesheer werd en zich in Aarsele vestigde. Die laatste werd op 5 maand na 100 jaar. Geen van de kinderen van Camiel zal dus de zaak voortzetten. In 1898 neemt C. Van Overschelde met zijn zaak zijn intrek in het aanpalende huis (nu Markt 32, uitzendkantoor AGO). De weduwe zal in 1945 de zaak overlaten aan Richard Van Quickelberghe die er nog schoenwinkel zal houden en nog zelfstandig, maar zonder personeel, zuiver handwerk en hoofdzake­ lijk mansschoenen zal maken. Dokter J . Van Overschelde getuigt in zijn voormelde brief nog: 'Op de werkwinkel op de Markt werkten geregeld 5 werknemers. Daar werd het leder materiaal voorbereid dat daarna door twaalf à vijftien werknemers werd afgehaald en ten huize tot schoenen verwerkt. Er werd gewerkt voor de eigen winkel, maar ook voor de kleinhandels van de omringende gemeenten: Ruiselede, Aalter, Poeke, Aarsele, ook Gent.’ Camiel Van Overschelde was ook sociaal bewogen. Hij zat mee in het bestuur van de Katholieke Kring en was voorzitter van de SintChrispijnsgilde toen die, in 1924, als nasleep van de Gildhofkwestie, ter ziele ging.

245

246

Volgens een brief van 22/11/1980 van Dr. Van Overschelde erfde zijn vader (Camiel) de schoenzaak van zijn vader bij diens overlijden in 1881. Die was hierm ee gestart in 1857. Hij geeft geen voornaam op. Ze beschikten over een kar en een ‘traam kar’ en bezochten daarm ee de m arkten van Aalter en Oedelem . Zie onder Devers. N u Federico M od a, M arkt 31.

247


VAN OVERSCHELDE Joannes

Ligging Hoogstraat, ’t Fortuintje

Naar alle vermoedens was Joannes een oom van Camiel Van Overschelde hierboven vernoemd. Oom Joannes en de ouders van Camiel woonden, vóór die laatste in 1888 naar de Markt verhuisde, zowel letterlijk als figuurlijk, broederlijk naast elkaar. Meer dan een ver­ melding van zijn beroep (en dat hij met drie knechten werkte) heb­ ben we over deze persoon niet gevonden.247

VAN QUICKELBERGHE Richard

° Tielt 02-01-1891 + Tielt 17-04-1956 Ligging: Markt 32 - nu interim AGO

De hele familie Van Quickelberghe was een schoenmakersfamilie. Ze werkten nagenoeg allemaal bij Van Overschelde, waar ze als kind aan huis werden aanzien. Daarover getuigt dokter Jozef Van Overschelde in een brief: ‘De zaak werd. na de tweede wereldoorlog overgenomen door Richard Van Quickelberghe - Bibauw. De familie Van Quikelbnerghe is altijd zeer bedrijvig geweest als werknemers in de zaak. Het doodsprentje van vader Constant Van Quickelberghe [vader van o.a. Richard] ver­ meldt dat hij gedecoreerd was met de palm van de kroonorde voor 75 jaar trouwen dienst bij de firma Van Overschelde.’ Het gezin Van Quickelberghe-Bibauw woonde aanvankelijk in de 6de wijk, nr 8, nu Félix D ’hoopstraat nr 43 waar ze een winkel van schoenen en meegaande artikelen hielden. Toen Camiel Van Overschelde eind 1941 op 82-jarige leeftijd overleed, zette zijn echtgenote die 13 jaar jonger was, de zaak nog tijdelijk voort. De oorlogsjaren waren niet bevorderlijk om een winkel over te laten, noch voor de ene partij noch voor de andere. In 1945 werd Richard Van Quickelberghe de kans geboden de hem zo vertrouwde winkel op de Markt over te nemen. Hij greep die met beide handen. Richard maakte hier nog voort schoenen zoals hij het al altijd had gedaan, met de hand, zonder personeel en meestal op bestelling van een winkelklant. Zoon Jozef werd door vader in de stiel opgeleid in de verwachting dat hij, bij vaders pensioen, de winkel zou overnemen en de bedrijvigheid voortzetten. Deze job lag Jozef evenwel niet, hij zag daar weinig of geen toekomst in. Hij nam deel aan een examen en werd politieagent. 247

SAT, Bevolkingsregisters 1920, Hoogstraat

248


Het gezin Van Quickelberghe bleef hier 9 jaar, tot 1954, wonen. Ene juffrouw Vansteenkiste, een ver familielid uit Ingelmunster, volgde hen op. Na twee jaar werd de winkel opgedoekt en kwam Franco-Belge uit Brugge hier een bijhuis openen. Waren alle Van Quickelberghe’s ervaren schoenmakers, het waren stuk voor stuk ook gedreven muzikanten. De muziekmaatschappij ‘De Ware Vrienden’ , een luchtig korps dat zich toelegde op volksfeesten, draaide hoofdzakelijk op de familie Van Quickelberghe waardoor ze de bijnaam ‘Quickels muziekske’ meekreeg. Een andere naam was ‘Stiens muziekske’, naar de naam van de lokaalhouder: Camiel (Stien) Lecoutere uit de SintJanstraat.

VAN WALLEGHEM Charles

° Tielt 28-05-1857 t Tielt 15-08-1927

Charles Van Walleghem was gehuwd met Joséphine Nolf, (18 maart 1865 - 28 maart 1921) een zus van Jan (de liedjeszanger) en Jozef Nolf. Mogelijks de reden waarom nagenoeg alle Nolfs in Tielt schoenmaker waren en later bij Pannemaeker, die met hun nicht was gehuwd, werk­ ten. Bij Van Walleghem is alles steeds bij handwerk gebleven. Hij startte zijn bedrijvigheid op de Rame. Het kan de latere werkplaats van matrassen­ handel Billiet zijn geweest ofwel de eigendom van meubelmakerij Claeys die ernaast lag (en later werd gesloopt voor de verbreding van het Ramestraatje). Hij verhuisde zijn werkplaats naar de Oude Stationsstraat. Dat was gele­ gen achter het huidige kloosterpand van de Zusters van ’t Geloof. De fabrieksgebouwen paalden aan het complex dat door Pannemaeker in gebruik was. In 1912 ging hij over tot een gedeeltelijke mechanisatie van zijn bedrijf.248 Nog vóór 1914 liet hij zijn zaak over en werd ze een welkome uitbreiding voor de fabriek van zijn schoonzoon, Georges Pannemaeker.249 Naast Van Walleghem woonden in de Oude Stationstraat ook Gustaaf Vandecavey (die er werd opgevolgd door Alfons Ranschaert) en nog de schoenfabrikant-cafébaas Adiel Strobbe (zie onder die drie namen). Al deze eigendommen zijn later verworven door de zusters van het Geloof,

218 249

Ronny G obyn, Tielt na de grote crisis, b lz. 86 Info Urbain Leys.

249


deels voor de bouw van hun klooster in 1926, de rest later voor de uit­ breiding van ofwel het klooster ofwel de school.

VANWYNSBERGHE Camiel

0 Tielt 17-08-1880 t Tielt 26-11-1908

Deze schoenzaak was gelegen op de Markt, op de hoek met de Hoogstraat. Nu huist op deze plek het reisbureau VTB (De Craemer). Vader Prudent Vanwynsberghe (1837-1884) was schoenmaker, zijn echtgenote Marie-Louise Quintyn hield er een kledingzaak open. Hun zoon Camiel, eveneens schoenmaker van opleiding, startte de productie voor eigen rekening. Benoni Van Daele werkte er mee. De zaak groeide, maar het noodlot sloeg toe. Camiel, nog vrij jong, stierf aan de gevolgen van een longontsteking. Moeder Marie-Louise bleef met de gast de schoenwinkel voort uitbaten. De zaak bleef hier draaiende tot 1914. Dat jaar huwde Malvina, de zus van Camiel, met Albert Vanhaezebrouck. Het koppel zette de ouderlijke zaak voort, doch verhuisde die naar de Kortijkstraat, in een vrijgekomen ruimte van de brouwerij Colle.250 Zie hoger onder Vanhaezebrouck Albert.

VERBEURE Theophiel

0 Tielt 02-02-1883 + Tielt 19-11-1964 Merk: Violetta shoe Embleem: Viooltje

De in Tielt algemeen bekende schoenfabriek Verbeure ontstond in 1927 in een werkplaats achter café ‘De Kiste’, tegenover de Sint-Pieterskerk. Samen met zijn vrouw hield Theophiel dit steeds flink beklante café open tussen 1920 en 1930. De zaak kende een bliksemstart, te meer de aankomende zonen belangstelling toonden voor de schoenmakerij en meehielpen. Er moest naar uitbreiding worden uitgekeken en die vond men langs de huidige Kasteelstraat. Dit stuk Meulebekesteenweg van toen, in 1948 tot Kasteelstraat her­ doopt, was in 1930 vanaf ‘De Molen’ (nu Thuiszorgwinkel) nog braak­ liggend terrein. Alleen de villa Vergucht met klein atelier (nu drukkerijuitgeverij Lannoo) en de weverij Vanden Heede (nu winkelruimte De Deurwaerder) onderbraken op de rechterzijde dit landelijke uitzicht. 250

Interview met M arie-Louise Vanhaezebrouck Albert.

V anhaezebrouck, kleindochter. Zie hoger onder

250


251 Theofiel Verbeure (1883-1964)

Walter Verbeure (1904-1995)


Theophiel kocht er, net op de heuvelrug, drie loten bouwgrond en bouwde daarachter een voor die tijd zeer ruim atelier. Het middenste lot, dat hijzelf zou bewonen (nu huisnummer 85), had een inrijpoort. Daar was geen auto gestald, maar een stootkar waarmee niet alleen de leveringen van de straat af naar het magazijn werden vervoerd, maar ook de afgewerkte schoenen naar het station gevoerd. De poort deed ook dienst als personeelstoegang. In het aanpalend huis (nr. 87) nam de zoon Wilfried zijn intrek. Het perceel langs de kant ‘Vierhoek’ (nr. 83) bleef nog enkele jaren onbe­ bouwd liggen, tot Theophiels dochter Yolanda - die steeds als Maria aangesproken werd - huwde met Jules Gurdebeke en het derde lot bebouwde. Het bedrijf Verbeure was feitelijk een familiebedrijf. Naast de stamvader Theophiel werkten aanvankelijk ook de zonen Walter, Wilfried en Daniël mee, maar ook de dochter Maria, en haar man Jules Gurdebeke. Hector Verbeure, beter bekend als Marcel, de jongste zoon, was handels­ reiziger voor de firma. Alleen de jongste dochter Mariette zal nooit actief in de firma meedraaien. Een tijd na zijn huwelijk verliet Walter het ouderlijk bedrijf en ging zelfstandig schoenen fabriceren (zie onder zijn naam). Was de schoenfabriek Verbeure een begrip in Tielt en waren ze bij de startperiode degelijk uitgerust, grote aanpassingen en modernisaties van de machines zijn er later nooit gekomen. Zagen ze de bui hangen of waren ze bang voor investeringen? Er werden alleen mannenschoenen vervaardigd. Daniël had zich toegelegd op genaaide schoenen. Gaston Vervaeke was snijder en patroonontwerper. In de beste jaren werkten bij Verbeure 42 mannen, aangevuld met 25 stiksters-thuiswerksters. De firma Verbeure was op en top een familiebedrijf en de sfeer was er navenant. Het personeel werkte tussen de bazen die hetzelfde werk verrichtten. Dat heeft wel eens voordelen, maar af en toe ook eens een negatieve kant. Tijdens de vier oorlogsjaren heeft de fabriek niet ten volle gedraaid. We vernemen langs een document uit 1942 dat in 1940 Verbeure met 4 eigen gezinsleden werkte, samen met 21 personeelsleden, wat in december 1941 herleid was tot respectievelijk 4 en 11.251 Volgens een andere tabel werkten er in 1940 in dat bedrijf 21 personeelsleden zon­ der onderscheid van eigen volk of personeel, in 1941 schommelde dat tussen de 20 en de 14, in 1942 waren het er 16, om in 1945 herleid te worden tot één enkele en tot helemaal geen in 1944.252 251 252

SAT, bundel 3396, Vergelijkende opgave van het personeelsbestand in de Tieltse nijverheidsbedrijven Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het Interbellum, b lz. 175

252


Na de oorlog heeft het bedrijf zich weer snel herpakt en de personeels­ bezetting van vóór 1940 overtroffen. Er werd op de oude leest voortge­ werkt en nooit kwamen er nieuwe modernere machines binnen. Aanpassingen aan het bestaande tuig gebeurden evenmin en zelfs broodnodige herstellingen werden geleidelijk aan uitgesteld. Bij het overlijden van Theophiel in 1964 bleef de zaak voortdraaien. We schreven het al: Walter had de zaak al vroeger verlaten en Wilfried was intussen overleden.253 Aan het hoofd van het bedrijf bleef dus Daniël Verbeure, bijgestaan door zijn schoonbroer Jules Gurdebeke. De fir­ manaam Violetta shoe bleef, maar nu met als ondertitel: Huis Verbeure D. en Y. (Daniël en Yolanda -lees: Maria). Toch was ook bij Verbeure de beste tijd achter de rug. Jaar na jaar zwakte de productie af en stond het personeel langer op werkloosheid, zodat de ene na de andere naar ander werk uitkeek. Het bedrijf bloedde dood. Dankzij de actieve medewerking van de twee voornoemde bazen - het bleef dus letterlijk een familiebedrijf - bleef de crisis die de schoenfabricage over het algemeen kende, bij Verbeure iets langer uit. In 1972 werd officieel de fabriek stilgelegd. Maria Monteyne bleef er tot de laatste snik. Zolang zijn gezondheid het hem toeliet kwam Jules Gurdebeke254 nog dagelijks naar het atelier voor private opdrachten en herstellingen. Eind 1982 werden de laatste machines naar buiten gesleept en ging de fabriek voorgoed dicht. Daniël Verbeure255 zou zich nooit gewonnen geven en bleef, tot enkele maanden voor zijn overlijden, in een met instorten bedreigde loods aan schoenen werken. Zowel vader Theophiel als zoon Daniël waren verwoede duivenliefhebbers. Geen van de kleinkinderen -op één na256 waren het allemaal meisjes heeft ooit belangstelling voor het schoenbedrijf betoond. Van ‘Violetta shoe’ rest niets meer over.257 De firma Lannoo kocht de tot ruïne ver­ vallen fabrieksgebouwen op en sloopte die, zodat ze in de Plantinstraat over een kleine parking aan de overzijde van het eigen bedrijf beschikten.

253 254 235 256 257

W ilfried Verbeure, Tielt 20 novem ber 1906 - 29 augustus 1956 Ju le s Gurdebeke, Tielt 03 oktober 1906 - 12 oktober 1978. In zijn jeugd was hij een begaafde wielrenner bij de juniores. D aniël Verbeure, Tielt 20 oktober 1910 - 13 novem ber 1986 N o ël, zoon van W ilfried Verbeure Gesprekken met M aria Verbeure, w eduw e Jules Gurdebeke en met Daniël Verbeure, de laatste van het schoenm akersgeslacht Verbeure

253


M ssureswslƜ G A R A N T IE S

C OUSUES A L A M A IN

COMPTE CHÈQUES POSTAUX N9120.97 REG. DE COMMERCE BRUGES 1 6 2 8

lez-Iseghem T éléph on e 3 6 4

E X P O S IT IO N U N IV E R S E L L E B R U X E L L E S 1 9 3 5 I N S IG N E D ’ H O N N E U R O R D E L A U R E A T C O N C O U R S O U V R IE R S.

DIPLOME D'HONNEUR ET GRAND PRIX EN C O L L E C T IV IT É

Thielt-lez-Iseghem’ = Tielt, een voorstad van Izegem ... Goed bedacht, maar voor dit briefhoofd werd Victor Verhalle in rechte veroordeeld wegens misleidende reclame en onrechtmatig gebruik van de naam Izegem.

051/40153 H. R. BRUGGE 2 5 0 9 2 -9 5 d r nourscc

Maison VERBEURE D. & V.

POSTCHECKREKENING „ 01 0& COMPTE CHEQUES POSTAUX 0,31,1 V»n : VERBEURE D. 8. Y

TIELT

V io Ictta Shoe FABRIEK VAN LUXESCHOENEN

-

MANUFACTURE DE CHAUSSURES DE LUXE

Violetta Shoe - Daniël & Yolande (Maria) Verbeure

254


VERBEURE Walter

° Tielt 15-12-1904 t Meulebeke 14-06-1995 Merk: The Freddy shoe gewijzigd in Frediano Ligging: eerst Hulststraat 1 daarna Kortrijkstraat 81, nu Dexia

Walter Verbeure kreeg zijn opleiding en werkte mee in het ouderlijk bedrijf van Theophiel Verbeure-De Deyne. In 1936 besliste hij het zelf­ standig te proberen. Hij startte in een atelier achter het huis op de hoek van de Rame en de Hulststraat (waar eerder Jozef Lambrecht had gewoond, later Joseph Billiet-Pattyn, anno 2007 Filip Billiet-Depuydt). Hij installeerde van meet af aan moderne machines. Albert Van Hecke werd aangetrokken als snijder. Hij moest het doen in een ruimte die veel te eng was. Na wat gesukkel tijdens de oorlogsjaren bij Dinneweth en internering ten gevolge van zijn oorlogsverleden, kwam Albert Van Hecke in 1946 weer in dienst van Verbeure, die intussen naar de Kortrijkstraat nr 81 was verhuisd. Walter opende een winkel van eigen productieartikelen op de Markt nr 30 (waar tot voor kort de kleerhandel ‘La Strada Fashion’ gevestigd was, anno 2007 Federico Moda). Wanneer in 1946 notaris De Müelenaere het huis en de achterliggende ruimtes (aan de Kortrijkstraat) verliet die 12 jaar eerder door Joseph Pattyn nog als schoenfabriek waren gebruikt, verhuisde Walter, zoals gezegd, zijn bedrijf naar daar. Het werd een naamloze vennootschap. Hij beschikte over al de nodige en degelijke machines die een goed uit­ gerust bedrijf vereiste. Het bedrijf moest voor de ouderlijke zaak uit de Kasteelstraat niet onderdoen Ze maakten beide nagenoeg hetzelfde artikel: luxe mannen­ schoenen. En, wat logisch is: er heerste wel niet de opperbeste ver­ standhouding, maar ze legden elkaar geen stro in de weg, noch benaderden ze elkanders klanten Er werkten, in de beste periode, bij Walter zowat 25 arbeiders. Behalve de stiksters, werkten allen op het atelier. Gebeurde niet echt alles machinaal, het handwerk dat er aan te pas kwam, was er toch minimaal. De invoer en de concurrentie uit de Balkanlanden waren verleden tijd, de Italiaanse schoenen veroverden nu de markt. In een poging om zijn afzetnemers ietwat te misleiden, voerde Walter een kleine naamswijziging door. ‘The Freddy shoe’ klonk te Engels en dat had afgedaan. Hij hoopte meer kans te maken en onopvallend tussen de Italiaanse concurrenten zijn manneke te kunnen staan met ‘Frediano’ als merknaam. Allemaal doekjes tegen het bloeden. De moeilijkheden in de schoen-

255


^f-ladicwo -ScfioervftabtLek

'yOaltc.l V a tb a a r

------------J ^ o itiÿk stia a t

JM. V. 81

-------------

Q U U faon 4 0 5 4 8 Portiek. 4 2 8 6 .3 2

*Jt.R.T3t.

7673

Q '.'mit

& QUeti. 2e

196

Frediano - Walter Verbeure

SCHOENFABRIEK

Zvcûûy

31toe

T E L E F O O N 5 4 8 Postcheckrekening 4286.32 H an clelsieg . Brugge 7673

WALTER VERBEURE < O R T R I J < 5 T R A A T 81.

De .

Freddy Shoe - Walter Verbeure

256

TIELT


fabricage verergerden jaar na jaar en dat liet zich alom voelen. De dagen dat het personeel op werkloosheid diende geplaatst, vermenig­ vuldigden zich zodat de éne na de andere naar een andere job uitkeek en het personeelsbestand naar een minimumpeil zakte. In 1963 werd alle activiteit stopgezet. Was Walter een veeleisend, stuurs bedrijfsleider, daarbuiten was hij een minzame en hartelijke vriend, steeds graag bij de mensen en piekfijn uitgedost: het prototype van de ‘gentlemen’.

VERBEURE Willy

0 Tielt 19-01-1930 Ligging: Ruiseledesteenweg 24

Net als zijn vader Walter, vinden we Willy, zijn oudste zoon, op de kiezerslijsten van 1958 vermeld als ‘schoenfabrikant’. Hij verdient dus zijn plaats in deze galerij. Zoals destijds zijn vader, werd Willy op zijn beurt op vrij jeugdige leeftijd in de eigen zaak ingeschakeld. Dat lag zo voor de hand, het was de tijd van toen. Zijn vakopleiding genoot hij aldus in het ouderlijk bedrijf. Kon hij alle machines aan, de (zool)naai­ machine bedienen was zijn eigen bezigheid. Toen vader Walter in 1963 de zaak voor bekeken hield, stond meteen de zoon op straat. Die besefte wel dat de tijd van schoenen fabriceren in onze contreien voorgoed tot het verleden behoorde. De zaak overnemen zoals ze er toen voorstond en het noodzakelijk kapitaal lenen, was als zelfmoord plegen. Zich van vandaag op morgen in een andere bedrijfstak inwerken, was ook niet zo vanzelfsprekend. Willy hoopte aanvankelijk nog de zaak als eenmansbedrijf, maar dan met enige medewerking, draaiende te kunnen houden. Enkele nog bruikbare machines uit de ouderlijke zaak werden van de schroothoop gered. De verhoopte verstandhouding en medewerking kwam er niet, zodat na een paar maand, nog vooraleer de zaak officieel was heropgestart, onvermijdelijk het definitief einde kwam. Intussen hadden Willy en zijn vrouw een nieuwe winkel in schoenen en lederwaren in de Kortrijkstraat opgestart, tegenover het Vijverhof. De vakkennis en ervaring in de branche waren ontegensprekelijk een voor­ deel. ‘Cassandra’ floreerde van meet af aan en doet het anno 2007 nog. Nu de ouders op rust zijn, blijft Cassandra een Verbeure-bedrijf: de twee dochters zetten de uitbating in goede verstandhouding voort.

257


Waar Willy zelf ook al rekening mee had gehouden, kwam uit: zelf­ standig schoenen maken was niet meer rendabel. Zijn minimale uit­ rusting kwam hem echter nog van pas bij het uitvoeren van kleine aan­ passingen voor de winkelklanten en het uitvoeren van herstellingen wat meer een troef was voor de winkel dan voor het eigen rendement. Het belang van Willy Verbeure voor de Tieltse schoenfabricage is al bij al onbeduidend geweest.

VERBRUGGE Charles

0 Tielt 12-06-1891 + Tielt 23-06-1956

Officieel heette hij Karel-Lodewijk, maar hij werd steeds als Sarei (Charles) aangesproken. Hij stamde uit een familie waarvan vader thuiswever was en vijf van de zeven zonen schoenmaker. Dat hokte allemaal samen op een kamer op de verdieping van café ‘De Landsman’.258 Dat alles was vóór 1914, toen schoenmaken hoofdzake­ lijk nog thuis werd verricht. Charles was wel de nauwgezetste van de vijf broers. Dat is ook de reden waarom hij zich, van bij de opkomst van de genaaide schoen, daarop heeft toegelegd. Vóór 1940 was zijn voor­ naamste werkgever Verkinderen. Na de oorlog vond hij werk bij Verhelle. Nooit heeft Charles ergens op een atelier gewerkt. Hij was ook een van de trouwe gildebroeders die de wekelijkse maandag, voorna­ melijk in de ‘Stad Gent’,259 in ere hield. Het gezin woonde aan de Sint-Michielstraat nr 70 tegenover de Steenovenstraat. Tijdens de oorlog zijn ze een winkel in tabak en rook­ gerei gestart. Later verhuisden ze naar de Luchtbalstraat en namen er de schoenhandel bij. Dochter Lisette nam de zaak over en wist die te laten uitgroeien tot wat later de ‘Mayfair’ in de Kortrijkstraat is geworden. Na de oorlog, in 1945, begon Charles, nog steeds zuiver ambachtelijk, voor eigen rekening schoenen te maken. Zoon Willy was intussen schachtensnijder geworden bij Vandecavey en had zich voort bekwaamd langs zondagse opleidingen. Dochter Paula was schachtenstikster. Ze brachten dus hun steentje bij in het voorbereidend werk. Als ze maar één iets van vader hadden geërfd, dan was het de preciesheid, de liefde en overgave voor het beroep. 258 259

Nu Sint-Michielstraat 17, gebroeders M estdagh. Ju lien Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg 11, nr 2-3-4, 1980 Ju lien Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg 11, nr 2-3-4, 1980, blz. 87

258


Paula was intussen gehuwd met Octave De Vooght en die werd nader­ hand ook ingeschakeld als chauffeur van een tweedehands bestelwagentje waarmee ze bepaalde markten aandeden, zo o.a. Diksmuide. Ze hadden zich onvoldoende laten inlichten: ze bezaten noch kregen een vergunning en moesten het markten opgeven. De winkel was dan nog het enige afzetkanaal.2602 1De periode van zelfstandigheid moeten we schatten op 6 een tiental jaren.

VER EECKE Edmond

° Tielt 22-01-1895 t Tielt 12-04-1990 Merk: Hilaire shoe

Zowel Edmond zelf als zijn echtgenote Zulma Synhaeve kwamen uit een kroostrijk gezin van eenvoudige arbeiders. Ze zijn van kindsbeen af niet in de watten gelegd en wisten wat werken betekende. ‘Na zijn erecommunie, hij was toen 11 jaar ging hij op de Rame bij Karei Van Walleghem werken. Uit die tijd herinnerde hij zich dat een paar eerste kinderschoentjes toen 25 centiemen kostten. Hij vertrok toen naar Donego. Toen hij veertien was leerde hij van Remi Goethals schoenen naaien met de hand. Nog later werkte hij bij Pannemaeker en uiteindelijk leerde hij de stiel volledig bij de firma Verkinderen. Hij huwde in 1920. Edmond was gekend voor de degelijke fietsschoenen die hij vervaardigd. Hij mocht deze zelfs leveren tot in Roeselare. In de Sint-Michielstraat begon hij een groothandel die dermate bloeide dat hij diende uit te wijken naar de Volderstraat. Op een gegeven ogenblik stelde Edmond er 32 werk­ nemers te werk. Hij bleef in het bedrijfsleven tot hij 74 geworden was.’m We vinden Edmond in de bevolkingsregisters van 1920, wonende in de 9,le wijk 421, met de vermelding ‘schoenmakersgast’ achter zijn naam. Voor niet lang meer, want op 20 november 1922 verhuisde het gezin naar de 6de wijk 18, wat nu overeenkomt met Félix D ’hoopstraat nr 71, het voorlaatste huis van ‘Buysens reke’.262 Achter het huis bouwde hij een loods die hij als werkplaats inrichtte. Op de rol ‘Belasting op tewerkgesteld personeel’ vinden we Ver Eecke voor het eerst in 1928 terug en meteen bij de werkgevers met mechanisatie. Hij betaalde toen 283,50 frank belasting, wat in 1932 was opgetrokken tot 318 fr. Ter ver­ gelijking: Verbeure, eveneens een gemechaniseerd bedrijf, betaalde toen respectievelijk 186,75 en 193,50 fr. 260 261 262

Gesprekken met Paula en W illy Verbrugge, dochter en zoon van Charles Krant Het Volk, bij de viering van hun 60“' huwelijksverjaardag in 1980 N u Yvonne Spiessens - Poelvoorde

259


Op 1 november 1930 werd zijn werkplaats te klein en verhuisde hij naar de Volderstraat. Intussen flink ingereden en de toekomst gerust tege­ moet ziende door de medewerking van zijn zoon Roger, bouwde hij een totaal nieuwe fabriek in dezelfde straat, iets dichter bij het Gildhof. Dit gebeurde in 1935.263 De eerste oorlogsjaren kon Ver Eecke nog beperkt fabriceren. Volgens ingewonnen informatie door Kurt Ravyts en Peter Struyve werkten er vóór 1940 gemiddeld een vijftal arbeiders. Het bleef tussen 1940 en 1941 schommelen rond de 8, om in 1943 en 1944 volledig stil te vallen.264 Op verzoek van de dienst arbeidsbemiddeling werden de bedrijven die minstens 5 arbeiders tewerkstelden in juli 1941 genoteerd. Hiertussen vonden we ook Ver Eecke terug.265 Edmond Ver Eecke was eerder klein van gestalte en tenger van lichaamsbouw. Het echtpaar kreeg twee zonen: Hilaire en Roger (° 1924), van wie de eerste zeer jong stierf en aan wie hij zijn firmanaam ont­ leende. Edmond was in zijn vrije tijd een verwoed kaartspeler. Na hun actieve loopbaan ging het echtpaar rentenieren in de residentie Ampe, waar ze in 1980 hun diamanten huwelijksverjaardag mochten vieren.

VERHELLE Victor

0 Izegem 26-08-1881 t Tielt 10-02-1968 Merk: Etoile d’Or Embleem: Gouden ster met stralen

Victor Verhelle was eerder al (in 1910) als schoenfabrikant in Ardooie gestart, toen hij zich in 1918 in Tielt vestigde aan de Hoogstraat nr. 4, waar vóór 1900 de firma Verkinderen was gestart. In de beste tijd werk­ ten bij Victor Verhelle zowat 50 man en dat waren, op enkele na, alle­ maal thuiswerkers. Bij Victor Verhelle werkten aanvankelijk zijn beide zonen: Willy die vrij vroeg stierf (Izegem 19-04-1904 - Tielt 29-1929) en Eugène (zie hierna) en een dochter in het ouderlijk bedrijf mee. Men maakte er hoofdzakelijk herenschoenen en het merendeel nog met de hand. Dat bleek toen nog een waarborg voor kwaliteit te zijn, want we lezen op zijn prachtig ontworpen briefhoofd, eentalig in het Frans: ‘Le roi des chaussures hommes’ en ‘garanties cousues à la m ain’.

263 264 265

Interview met Edm ond in de residentie Am pe, flat 15, ca. 1980 Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van Tielt, Tielt, 1995 SAT, Bundel 3396

260


Meteen kreeg hij ook moeilijkheden met het Izegems patronaat. Zijn brief- en factuurhoofden lieten met ‘l’Etoile d’or d’Iseghem’ uitschijnen dat het Izegem-schoenen waren. Dat heeft hem een rechtszaak gekost. Hij verloor ze. In de periodieke steekproeven die we in ‘De Almanak’ tussen 1890 en 1928 deden - de Almanak van toen kan je ietwat vergelijken met de gele telefoongids van nu - vinden we voor het eerst ‘Verhelle-Duyck’ in 1921 vermeld. Vanaf 1926 wordt hij als gemechaniseerd bedrijf vermeld.266 Volgens een tabel betreffende de belastingheffingen op het tewerkge­ steld personeel was het bedrijf van Victor Verhelle in 1932 nog niet gemechaniseerd. Hij betaalde in 1924, 1928 en 1932 respectievelijk 40 fr, 191,25 fr en 101,50 fr op personeel, er was geen aanslag voor het gebruik van motoren.267 Zowat de helft van het personeel werkte op het atelier, de andere helft waren nog thuiswerkers. Op het atelier stond ondermeer een oppin-, een schalm-, een frees- en een kapmachine. Kleindochter Isabelle Verhelle herinnert zich nog dat Alidore Braekeveldt er zolenkapper was en Charles Verbrugge in hun loondienst, maar thuis werkte. De firma Victor Verhelle was de firma van het betere werk. In 1935 behaalde hij de gouden medaille op de Internationale Wereldtentoonstelling in Brussel met 3 paar heren- en één paar damesschoenen van zuiver hand­ werk. Die exemplaren blijven, naast het bijhorende diploma, in de fami­ lie als een relikwie bewaard. Volgens informatie mij destijds door Eugène Verhelle verstrekt, werd de zaak in 1941 gedwongen stopgezet.268 Kurt Ravyts en Peter Struyve ver­ melden de stopzetting maar in 1943. Nog volgens die laatsten draaide de normale personeelsbezetting begin 1940 rond de 15 arbeiders. Halfweg 1940 was dat tot nul herleid, om tegen het jaareinde weer op te lopen tot 4. In 1941 zakte dat tot 2, in 1942 waren dat er 3 en in 1943 en 1944 was er geen personeel meer tewerkgesteld.269 Het zal alleen maar het eigen volk, ni. Victor met zijn zoon en zijn dochter, geweest zijn dat er nog werkte. Waarmee beide standpunten elkaar benaderen. Victor had vóór 1940 al een Citroen waarmee hij de klanten bevoorraadde.

zss

£)e Aijnanuk m n Brugge en West-Vlaanderen, jg. 127, 1906

267 268 269

Jo h a n Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, blz. 280 -341 - 411 Gesprek met Eugène Verhelle, ca. 1980 Kurt Ravyts en Peter Struyve, Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, De Roede van T ielt, T ielt, 1995, b lz. 175

261


In ieder geval betekende het einde van de oorlog ook het einde van het bedrijf Victor Verhelle - Duyck.

VERHELLE Eugène

° Izegem 29-02-1908 t Tielt 10-06-1982 Voortzetting v/h ouderlijk bedrijf

Tijdens de oorlogsjaren 1940-1944 was het bedrijf dat zijn vader Victor uitbaatte, gedwongen gesloten of minstens alleen met eigen volk draaiende gehouden. Na de bevrijding trachtte Eugène, zoon van Victor, in 1945 de fabricage weer op te starten. Hij nam de zaak van vader, die intussen de pensioenleeftijd naderde, over. Het bleef bij dezelfde aftandse machi­ nes en nog hetzelfde artikel, maar met een personeelsbezetting die was herleid tot 5 man, aangevuld met twee thuisstiksters. Net als bij Victor bleef het afzetgebied beperkt tot de grootsteden Brussel en Antwerpen. Zoals bij zijn vader, bezocht ene Tasseney uit Brussel de klanten en kwam hier geregeld zelf de bestellingen ophalen. Het was vechten tegen de bierkaai. De tijd van de kleine fabrikant en zeker die van het handwerk was volstrekt verleden tijd. Eigen briefpapier heeft Eugène niet meer laten aanmaken. Hij hield het nog vol tot in 1952.270 De afgedane en buiten werking gestelde machines trachtte hij nog te gelde te maken. Voor hem leken het nog juweeltjes, doch niemand die er nog oog voor had. Zelfs een in Gent aangesproken schroothandelaar deed er geen bod op. Alles werd, begin de jaren 1960, ontmanteld en opgeruimd in ruil voor het gratis weghalen. Van het atelier van toen rest niets meer over, de ontruimde werkplaats is herschapen in een groot oneffen terras. Eugène Verhelle had het intussen over een andere boeg gegooid. Het huis dat aan het zijne paalde - en zelfs op heden in het geheel is opge­ nomen en momenteel nog door zijn dochter Jeannine wordt bewoond vormde hij om tot ‘De Milkbar’, een in die tijd goed draaiende jongeren­ café. In 1969 sloot deze ontmoetingsruimte haar deuren.271

270 271

Gesprek met Eugène Verhelle, ca 1980 Ju lien Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg 11, nr 2-3-4, 1980, b lz. 81. N u nr 6, Frans Vroman-Verhelle

262


VERKINDEREN Gebroeders

Embleem: Twee gekruiste sleutels Ligging: vóór 1900: Hoogstraat 4 na 1900: Stationstraat 73-77

Gedurende ettelijk jaren is dit bedrijf de grootste en de belangrijkste schoenfabriek van Tielt geweest. Ze is opgestart omstreeks 1870 aan de Hoogstraat nr. 4, op de plek waar een tijd na hen Victor Verhelle (zie onder die naam) schoenen is gaan fabriceren. Nu wonen er met Noël Callens-Isabelle Verhelle en Frans Vroman-Jeannine Verhelle, nog twee kleindochters van Victor. De Gebroeders Verkinderen hadden klanten niet alleen in Tielt, maar ook in grotere steden zoals Antwerpen en Gent. Ze bleven 24 jaar op hun stek in de Hoogstraat. De zaak bloeide en er diende naar uitbreiding uitgekeken. Langs de toen pas aangelegde ‘Nieuwe Statiestraat’, op de hoek gevormd door de Feestwegel en de toen nog doorlopende kerkwegel van Feestwegel naar Stationsberm, bouwden ze een nieuwe fabriek, zeer ruim en gunstig gelegen.272 De gebroeders-stichters van deze schoenfabriek waren: Alfons Tielt 14-02-1864 Tielt 16-01-1942 Auguste Tielt 03-09-1866 Tielt 25-01-1950 Alfons en Auguste huwden beiden met een zus uit de in Tielt goed aan­ geschreven familie De Lannoy. Ze betrokken twee aan elkaar palende woningen naast de fabriek aan de Stationstraat: Alfons (gehuwd met Celina) meteen naast de fabriek (nu appartementsgebouw o.a. Gaston Ameye), Auguste (gehuwd met Juliette] juist ernaast, op de hoek met de Feestwegel. Alfons was duidelijk de baas. Ze bleven er niet zolang wonen. Alfons verhuisde naar de Ieperstraat nr 39. Zijn zoon Michel volgde hem op in de Stationstraat en zal later ook de zaak voort uitbaten. Andere kinderen van Alfons waren Jozef, MarieLouise, en Romain. August verhuisde nog vóór 1920 naar de Stationstraat 51, nu het schilders­ bedrijf Scheerens.273 Geen van zijn kinderen bleek in de schoenfabriek geïnteresseerd: Leon (1894-1977) bleef in het (eerste) ouderlijk huis wonen en baatte er een handel in auto-onderdelen uit, een andere zoon werd pater, Gérard runde een houthandel, Madeleine bleef ongehuwd en André startte een zaak op in bouwstoffen. 222 223

Nu TV-zaak Herm an De Craemer, Stationsstraat 77. SAT, Bevolkingsregisters van 1920, Ieperstraat en 9“' w ijk

263


V ijf arbeiders poseren voor de fotograaf op de binnenkoer van de fabriek Verkinderen. (Ter beschikking gesteld door G . Dhondt)

Stationstraat, 1958. Aankom st van een wielerwedstrijd. O p de achtergrond de gevel van de fabriek Verkinderen. (Ter b eschikking gesteld door G . Dhondt)

264


In het weekblad De Zondag (1956) vonden we een beschrijving van de beginjaren van het bedrijf aan de Stationstraat: ‘ Weet dat toen enkel de snijders, de zoolkappers en de opdoeners op het atelier werkten, de rest werkte thuis. Ernaast, palend aan de fabriek, werden terzelfdertijd twee woningen gebouwd, eventueel voor de bazen.2™ Naar blijkt werkten in 1909 bij Verkinderen 328 personen die gezamenlijk ongeveer 3000 paar schoenen [per week?] voortbrachten bestaande uit kinderwerk, vrouwen- en herenschoenen. Het waren allemaal thuiswerkers. Op dat tijdstipt legde de firma zich toe op naaiwerk. Vooral Alfons zette zijn werklieden aan het naaiwerk aan te leren, wat door velen met tegen­ zin werd gedaan daar het meest en liefst genageld werk was dat zij ver­ vaardigden en het voor hen een zeker geldelijk verlies was zulks aan te leren. Maar degene die naar zijn raad luisterden zijn vakmensen geworden!2 275 4 7 Tijdens de eerste wereldoorlog lag de fabriek stil. Na W.O. I werden ze officieel benaderd om de leegstaande fabriek van Aschl en Co - gebouwen, inboedel en uitrusting - over te nemen. Het broederpaar was erg conservatief en bleef geloven in de waarde en de toekomst van het echte ambachtelijke werk. Tot hun ontlasting moeten we eerlijk toegeven dat, door de zeer dure investeringen aan machines die de gemechaniseerde schoenmakerij vereiste, het ambachtelijk werk toen nog rendabel was. Het was ook een familiebedrijf die het met eigen kapitaal wou beredderen. Ze bedankten dus en bleven ter plekke ... trappelen. Misschien tot geruststelling van de nog een paar honderden thuiswerkers. Er was tevens de ontgoocheling over het verlies van Jozef, de zoon van Alfons die tijdens de oorlog was gesneuveld en opgeleid was geweest om de zaak over te nemen. Veeleer stapvoets werden toch kleine motoren ingeschakeld. Er werkten een korte periode zowat 30 ‘tigestiksters’ op het atelier. De vrouwen verkozen over het algemeen om thuis hun boterham te verdienen en zo hun huishouden te beredderen en voor de kinderen te zorgen. Ze smeerden dan hun werktijd uit in de avonduren. De TV palmde die nog niet in. Alfons Verkinderen had ook belangstelling voor de plaatselijke politiek. Hij zetelde enige tijd in de gemeenteraad voor de katholieke partij.

274 275

Het huidige nr.73 werd lange tijd bewoond door Leon Verkinderen (auto-onderdelen), het nr. 75 is gesloopt en vervangen door een klein appartem entsgebouw De Zondag van novem ber 1956 naar aanleiding van: ‘85 jarig jubelfeest der schoen­

fabriek van Mr. Michel Verkinderen’

265


VERKINDEREN Michel

0 Tielt 23.09.1884 t Tielt 07.03.1976 Voortzetting van het bedrijf gebroeders Verkinderen

Vermoedelijk in 1929 hebben de twee broers de fakkel doorgegeven. De kinderen van Auguste stapten uit de zaak. Gérard startte met een hout­ handel en vond in zijn broer André een partner die zich op bouwstoffen toelegde. Leon, die één van de twee huizen bewoonde die bij de fabriek hoorden, zag brood in de autobranche en begon een groothandel in auto-onderdelen en garagebenodigdheden.276 Michel (zoon van Alfons) runde dus alleen het ouderlijk bedrijf voort. Ook hij bleef zweren bij het aloude ambacht: het schoenmaken met de hand. Tot 1940 was het bedrijf nog enigszins leefbaar. De gebouwen kregen echter niet meer de zo nodige opknapbeurt en zagen er steeds troostelozer, zelfs vervallen uit. Tussen 1940 en 1945 lag het bedrijf nagenoeg stil. Tot 1942 draaide het bedrijf op een laag pitje met nog een 6-tal mensen. In 1942 viel het bedrijf totaal stil. In 1945 werd het geleidelijk aan weer opgestart, toch kende het nooit meer de bloei van weleer en bolde het verder uit. In 1945 was er een bond opgericht van alle tijdens de oorlog stilgelegde fabrieken. Michel zou zich daar in vinden. Hij werd er ondervoorzitter. Er moeten aanvankelijk twee soortgelijke verenigingen hebben bestaan, die in 1954 samensmeltten. Van die ‘eenheidsvereniging’ werd Michel voorzitter. Hij was tevens voorzitter van de Tieltse Patroonsvereniging.277 In de schoenfabriek werd alle activiteit gestopt in 1959. De laatste 5 arbeiders verloren hun werk. Urbain Leys, de vertrouwensman nummer één, mocht nog een viertal maanden alleen aan de slag om alles van de hand te doen en de fabrieksgebouwen volledig te ontruimen.278 Het Radio en TV-bedrijf Herman De Craemer kocht het fabriekspand aan. Een gewaagde investering. Een deel werd gesloopt, een ander verbouwd tot de huidige winkel. De troosteloze voorgevel, waarvan de luiken in decennia niet meer waren opgetrokken, werd eveneens gesloopt. Met een volledige voorgevel in glas was het oude gebouw niet meer te herkennen. Het woonhuis meteen naast de fabriek kwam in het bezit van Gaston 276 277 278

Gesprekken met Urbain Leys, snijder, vertrouwensm an en laatste arbeider in deze firma Zie noot 122. Gesprekken met Urbain Leys

266


Ameye die het eveneens liet slopen en er een blok van drie appartementen bouwde. Het tweede huis, op de hoek met de Feestwegel, staat er nog nagenoeg als jaren terug.

VERMEERSCH - ALLAERT Victor

° Tielt 21-07-1863 + Tielt 15-03-1941 Ligging: Ieperstraat 37 en 34

Ook in de tak Vermeersch tellen we twee generaties schoenmakers. Sommigen werden leder- of schoenhandelaars. Victor begon in 1896 aan de Ieperstraat op het huidige nummer 37, na hem beter bekend als de bakkerij Verschuere. Hij verhuisde, wellicht nog tijdens W.O. I, wegens zware schade door een bombardement, naar de overkant, naast de vroegere kostschool van de Zusters Apostolinen (nu nieuwe kloosteringang op het nummer 34). Na hem kwam in dezelfde werkplaats Aloïs Van De Velde (zie onder die naam). Nog later trok hij naar de Bruggestraat 17 (nu De Kloef). Er werkten bij Victor Vermeersch maxi­ maal 15 man. Er is nooit enige vorm van mechanisatie geweest. De zaak werd stopgezet bij het huwelijk van de zoon Jules (07.12.1909 26.10.1962). Die nam wat van de zaak restte over. Hij werkte alleen, zonder personeel en uitsluitend voor de eigen winkel.279 Ook twee andere broers bleven in de schoenhandel actief. Jozef (02.06.1899 - 07.01.1983) hield jaren een schoenwinkel naast die van zijn broer Jules en ook Valère (04.04.1904 - 21.12.1999) runde verder in de Bruggestraat een schoenenzaak, meer op de groothandel gericht. Alle drie hadden ook hun zangtalent gemeen. Ze lagen aan de basis van de oprichting van ‘Zanglust’ en zijn jaren, elk op zijn terrein (bas, tenor, dirigent), van onschatbare waarde geweest in deze vereniging.

WERNIERS Maurice

0 Tielt 08-07-1888 t Tielt 08-03-1959 Ligging: toen 6de wijk nr 18 (Félix D ’hoopstraat 71)

Maurice was gehuwd met Octavie Vande Cavey, een twee jaar jongere zus van Gustaaf, de bekende schoenfabrikant uit de Stationstraat.280 Dat 279 280

Gesprekken met Jo z e f Vermeersch, fs Victor, in flat 7 van de residentie Am pe in de Deken Darraslaan. Zie hoger bij Vandecavey G ustaaf

267


de ene de andere beïnvloed heeft, zal wel niet, gezien Gustaaf begonnen is nagenoeg op het tijdstip dat Maurice Werniers er een punt achter zette. Voor Maurice moeten we terug naar het begin van de 20s,e eeuw. De juiste periode is nu nog moeilijk in te schatten. Zeker was hij aan de slag vóór W.O. I. Hij startte in een loods achter een der huizen van ‘Buysens reke’ , toen nog de 6de wijk nr 18. In 1948 is dat Félix D ’hoopstraat nr 71 geworden. Na hem kwam Edmond Ver Eecke er zich als schoenfabrikant vestigen (zie onder die naam). Nu woont er Yvonne Poelvoorde, weduwe Spiessens. Maurice was maar een kleine werkgever, die hooguit een viertal thuis­ werkers in dienst had. Zonder twijfel was alles nog zuiver handwerk. Gezien we weten dat Edmond Ver Eecke zich daar eind 1922 kwam vestigen, mogen we aannemen dat Maurice Werniers kort daarvoor opgehouden heeft met het schoenmakersambacht.281 Maurice en Octavie waren de ouders van Vital die tijdens W.O. II als lid van een weerstandsbeweging naar Duitsland werd gedeporteerd en er overleed in het concentratiekamp van Wolfenbüttel op 27 november 1944,282

Info Gérard Verbrugge Bidprentje van Vital Werniers

268


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

D LE COMPUTERS

Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93

&

'X' d r u k k e r i j

>4R G EN TK

bvba

u w a p p e ltje voor d e dorst A T e K a b vb a

Tanghe K ris Markegemstraat 70 8720 Wakken Tel. 056 60 22 47 Fax 056 60 98 70 Ieperstraat 8 • T ie lt V in k tstra a t 5 • A a r se le

desmetdhondt@pandora.be


bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken


D riem aandelijks heemkundig tijdschrift 38 ste jaargang, nr. 4 — oktober - n o v e m b er - december 2.007 Afgiftekantoor 8yooTielt


f7

^ m

f7

^

(m m M km

e i b l o e m 1

S U P E R M A R K T

1

K o r tr ijk s tr a a t 5 6 8 7 0 0 T ie lt Tel. 0 5 1 4 0 1 1 7 6

K a s te e ls tra a t 149 8 7 0 0 TIE LT Tel. 051 4 0 18 23 Fax 051 4 0 51 9 3 w w w .d e m e i b l o e m . b e

O u d e S ta tio n s tra a t 1 4 2 8 7 0 0 T ie lt (a a n h e t s ta tio n ) Tel. 0 5 1 4 0 6 4 3 5

BOEKHOUDING FISCALITEIT KM O - ADVIES

ALGEMENE ELECTRICITEIT

b v b a D e b u ssch e re E . & L . i r ,

Maertens Management & Co bvba

IPCF

^ BIBF 202 315

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert.maertens@mmconline.be

B ru g g e s tra a t 4 3 - 8 7 0 0 T IE L T Tel. 051 4 0 0 7 15 F a x 051 4 0 73 3 7 G S M 0 4 7 5 3 2 7 7 08 P riv a a t- e n in d u s tr ië le in s ta lla tie s L a a g s p a n n in g s in s ta lla tie s G e c e rtific e e rd in s ta lla te u r : d o m o tic a d a ta - en n e tw e r k b e k a b e lin g S T U D IE - A D V IE S - U IT V O E R I N G


De Roede Driemaandelijks heem kundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem , Kanegem , Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, V inkt, W akken, W ielsbeke, W ingene, Wontergem en Zw evezele 38ste jaargang, nr. 4 - oktober - november - december 2007 W ettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heem kunde

erevoorzitter:

Inhoud Rudi De Brabandere DE TEM PELIERS IN V L A A N D E R E N , B IJ­ Z O N D E R IN D E S T R E E K K A N E G E M R U ISE LE D E (V IG GEZELE, VLAAGT, OU D E WAL) p. 271-338

Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000 Adres van de auteur:

Voorzitter: Bérénice V AN R EN TER GH EM W ingensesteenweg 84, 8700 Tielt Tel. 051 40 27 00 berenice_vanrenterghem@hotmail.com

RUDI DE B R ABA N D ERE Sint-Jansstraat 35 8700 Tielt

Ondervoorzitter: Ju u l DESM ET Roterijstraat 3, 8720 Wakken

Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38

Redactieraad: Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D ’Hulst, Berenice Vanrenterghem, Geert Vermeulen

Website: http://home.scarlet.be/roede-van-tielt

” De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 20,00 voor gewone leden, € 40,00 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

Provincie

ideren ” West-Vlaanderen' D oor mensen gedreven

Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak

Cartotheek: Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen" (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Rudi De Brabandere

DE TEMPELIERS I\ VLAANDEREN, BIJZONDER IN DE STREEK KANEGEM-RUISELEDE (VIGGEZELE, VLAAGT, OUDE WAL) Op vrijdag 13 oktober 1307 liet Filips IV, koning van Frankrijk, alle tempeliers in het Westen gevangen nemen. De roemrijke ridderorde was helemaal niet voorbereid op deze actie, die voor haar het einde betekende. In de volksmond staat vrijdag de 13de sindsdien bekend als dé ongeluks­ dag bij uitstek. Dit jaar is dit gebeuren net 700 jaar oud en misschien is dit een ideale gelegenheid om de tempeliers in onze streek, meer bepaald in Kanegem-Ruiselede, eens nader toe te lichten. De volksverhalen rond de tempeliers en ‘den Ouden Wal’ in Kanegem In zijn boek De Tempeliers in Vlaanderen verwijst professor Cumps' meerdere malen naar het dorp Kanegem. Hij heeft het dan over ‘den Ouden Wal’ en het ‘Kasteelhof van Hames’ en ook de legende ‘Hij komt van Kanegem’ duikt eventjes op. In het tijdschrift ‘Rond den Heerd’ werden eind 19e eeuw ook diverse verwijzingen naar de tempeliers en ‘den Ouden Wal’ uitgegeven. Hierna volgt een korte samenvatting van een aantal vermeldingen.

D efn 1 Ondefn) Wal De(n) Oude(n) Wal was een vrij opvallende heuvel, rond van vorm, 3 tot 4 meter hoog, rechts van de steenweg Tielt-Ruiselede, gelegen op het grondgebied Kanegem. Rondom de heuvel waren zompelingen die voor­ al ’s winters vol water liepen. De heuvel zelf was beplant met hout­ gewas en heesters en had ’s zomers een zeer groen, idyllisch uitzicht. Over de oorsprong of de functie van deze ophoging was er niets geweten. Men giste naar een oude molenberg, een Romeins castrum (fort) of toch maar een tempelierskasteel? Rond de site werden veel spookverhalen verteld. Er zouden gestrafte ridders leven in de holte van de berg. Soms werden er hazen gezien, zo groot als paarden. Arbeiders vonden bij de wal warme pannenkoeken bij hun werkgerief. Ook zou er nog altijd een schat begraven liggen in Lieven Cum ps, De Tempeliers in Vlaanderen, Veys, Tielt, 1976, b lz. 419-426

271


de omgeving, want familieleden van een landbouwer, die er ooit groef, waren in de kortste tijd rijk geworden. De avond voor Goede Vrijdag was er feest voor de gestrafte ridders. In hun vrijheidsroes sloegen ze dan alle levende wezens die te dicht bij kwamen dood. In de heuvel waren kleine openingen, waar je knikkers in kon laten vallen. Je hoorde die dan langsheen een soort trap naar beneden botsen. Als je je oor tegen de grond legde hoorde je de klok van het verzonken kasteel van de ridders luiden.2,3 Volgens een aantal legenden hadden de tempeliers hier eertijds een kasteel. De orde bezat inderdaad heel wat gronden en huizen in de directe omgeving. Vanuit het kasteel zouden onderaardse gangen leiden naar de kerk van Kanegem, naar de hoeve ter Vlaagt, naar de kerk van Ruiselede en naar Tielt (Sint-Jansstraat). Uiteraard vormden deze gangen onderling symbolisch de vorm van het kruis. De laatst vermelde gang zou zich opsplitsten in een tak naar het huidige café ‘ter Halle’ (hoek Markt-Ieperstraat te Tielt) en een tak naar het voormalige café ‘de Rooster’ (Bruggestraat te Tielt). De Sint-Jansstraat zou haar naam gekregen hebben via de tempeliers, die de straat gebruikten om in Tielt naar de kerk te gaan. Hun patroonheilige was Sint-Jan, vandaar de naam Sint-Jansstraat. Alweer volgens de verhalen, had Reivaert de Tempelier - die ooit met Willem van Saeftinghe (1270-1310) mee ter kruistocht trok - een pelgrim de toegang tot zijn kasteel geweigerd. Hij verjoeg hem met getrokken zwaard en scheldwoorden. De pelgrim, achtervolgd door Reivaerts hon­ den, riep hem na: ‘De vloek van God dale over U ’. De wereldse geest was het kasteel binnengedrongen en de Heer was vertoornd. Als straf liet God op een nacht het kasteel en de aanwezige feestvierders in de grond verzinken. Alleen de omgevende wal bleef achter als getuige. Al in 1434 werd de site aangeduid als ‘den ouden wal, een antique mote’. De tempeliers waren omwille van hun leefwijze omgeven met de uit­ drukkingen: ‘vloeken als een tempelier’ en ’de dag is aan u, de nacht aan ons’. Er bestaat ook een merkwaardige, maar weinig bekende uitdrukking, verbonden aan de Oude wal. Lieven Cumps vermeldt die niet. Wanneer

J . Vangaver, Volkssagen over de Oude Wal, De Leiegouw , jg V II, 1965, aflev. 1, b lz. 109-110 Een wandeling naar den ouden wal, Biekorf, 1897, b lz. 293

272


een koppel vroeger goedkoop trouwde, werd er wel eens tussen de tanden gezegd: ’Die zullen ook op speelvoyage gaan naar den Ouden Wal’. In het tijdschrift ‘Rond den Heerd’ verschenen in 1874 de volgende bij­ dragen:

‘De Tempeliers van Ruysselede en van de Oude Wal, waarop de Tempeliers, volgens de legende die bij ’t volk van de streke verteld wordt, een kasteel ofte ‘hof’ zouden gehad hebben. O f zij inderdaad daar gewoond hebben, en kan ik met zekerheid niet zeggen. Tot hier toe en weet ik niet of men daarover in de archieven van Thielt, van Ruysselede of van Caneghem iets gevonden heeft. Ik late dus de geschiedenisse daar - misschien tot later (anoniem).’11 ‘Nu is ’t te weten gekomen wat dat het was. Men heeft daar eenen gemetste vaute gevonden, trapsgewijs op, met eene openinge in ’t midden, en onder de vaute eene steenput vol water. Die steenput op die hoogte toogt toch, peis ik, dat er menschen gewoond hebben. Vindt men later nog iets, ‘k zal ’t ook uiteen doen, als ’t God belieft. (Jan Maes)’ ‘Daar waar dat heuvelke ligt, zegt het volk, stond er eertijds een schoon en sterk casteel. Daar woonden er ridders van ’t order der Tempeliers: veel goed bezaten zij in ’t ronde, menigte hofsteden en huizen van ’t omliggende behoorden hun toe ... Eén ding is zeker, ’t is dat er eertijds Tempeliers hun verblijf hadden . . . o f zij ooit omtrent of op den Ouden Wal gewoond hebben en kan ik met zekerheid niet zeggen. (Jan Maes)’5 Het Kasteelsoed van Hames6 Volgens de overgeleverde verhalen zouden ook op het Kasteelgoed van Hames tempeliers hebben gewoond. Ze deden overdag aan goede werken met wat ze ’s nachts hadden gestolen. Een link tussen de hoeve Hames en de tempeliers is historisch echter nergens terug te vinden.

De legende ‘Hii komt van Kanesem’7 Ten slotte blijft er de legende ‘Hij komt van Kanegem (en weet van niets)’. In de volksmond wordt, volgens een minder vertelde versie, de moord

Rond den Heerd, jg Rond den Heerd, jg Lieven Cum ps, o .c ., Lieven Cum ps, o .c .,

9, 1874, b lz. 388 9, 1874 , b lz. 183 b lz. 426 b lz. 427-444

273


op de pastoor te Kanegem in de schoenen geschoven van twee tempe­ liers. Naar een mondeling relaas uit 1842:

‘Men verhaelt dat de Tempelridders gevestigd tusschen Canegem en Ruisselede ook nu en dan niet pluis waren. Twee van hen hadden den pastor dier eerste plaets in zijn huis doodgeslagen en trokken, na het bedrijven deser euveldaed, naer huis. Onderwege werden zij ontmoet door eenen landsman, die hun het nieuws des begaenen moords ver­ kocht. Hoe, roepen de Tempeliers uit, is er te Canegem een moord begaen? Wij komen van Canegem, en men heeft er niets van gezegd! Weldra werd het ruchtbaer dat de Tempeliers de pastor het leven hadden ontnomen, en dit geval gaf aanleiding tot het gemeen spreekwoord: Hij komt van Canegem, wanneer men iemand wil betichten, dat hij veinst de zaek niet te kennen waerover gehandeld wordt. F.V. (mondelijke overlevering) ’8 Of een versie uit 1872:

‘Tusschen Caneghem en Ruysselede stond ook een Tempelhof. Tempelridders van datzelve braken zekere dag in de pastorije van Caneghem, sloegen den Pastor dood en keerden dan rustig naar het Tempelhof terug. Onder wege volgde hen een landman, die hen den roekeloozen moord vertelde van den ouden Heer Pastor. Maar de ridders en gebaarden geen eentje, en zeiden: ‘Ei! Wij komen nu juiste van Caneghem, en toch geen mensch en heeft ons daar eentwat van gezeid’. Langzaam toch kwam het in ’t licht wie de moordenaars geweest waren. En van stonden aan ging die spreuke rond op de tong van ’t volk: ‘hij komt van Caneghem’, dat is: hij doet als wist hij noch van housel noch van sneê, en weet het nogtans alderbest.’9 In de meeste versies van de legende van Kanegem werd een onschuldi­ ge beticht die inderdaad niets van de zaak afweet. In deze variante op het gezegde ‘Hij komt van Kanegem (en weet van niets)’ is de beteke­ nis: iemand betichten, die veinst niets te weten van de zaak, waarover wordt gesproken. Sinds deze grove leugen en misdaad van en door de tempeliers weerklinkt om middernacht in het tempelhuis van de Orde in leper nog steeds het geroep: ‘Moord! Moord!’

De Tempelridders van Canegem, Kunst- en Letterblad, G ent, 1842, b lz. 51 K .d .C ., Hij komt van Caneghem, Rond den Heerd, 1872, jg 7, nr 11, b lz. 96. Familia et Patria, H andzam e, 1988-89 vertaling uit: Niederlândische Sagen, J.W .W o lf, 1843, b lz. 641 : Die Tempelritter von Canegem

274


Renaat Vander Linden neemt deze versie van de legende 'Hij komt van Kanegem’ en de verhalen rond de verzonken tempeliersburcht ook op in zijn ‘Volksverhalen uit Oost- en West-Vlaanderen’10. In Stalpaerts ‘West-Vlaams Sagenboek’ is alleen de Oude Wal vermeld.11 Een legende is altijd voor een stuk realiteitsgebonden. Ergens in de kern van het verhaal moeten één of meerdere in tijd en/of ruimte lokaliseerbare gegevens terug te vinden zijn. Wat is er exact rond de tempeliers, hun tempelierskasteel en de Ouden Wal in Kanegem? In de volgende studie zal dit alles worden duidelijk gemaakt. De drie geestelijke ridderordes in Europa In de late middeleeuwen waren in het Westen en in het Heilig Land drie grote orden van geestelijke ridders actief: - de tempelorde of de orde van de tempeliers (tempelheren), of kort­ weg ‘de Tempel’ genoemd - de hospitaalridders of johannieterorde (orde van Sint-Jan), later ridders van Malta en van Rhodos genoemd of kortweg ‘het Hospitaal’ - de Duitse orde (of Teutoonse orde). Het bestaan van de drie orden was gekoppeld aan de kruistochten. De tempeliers hadden een bijzondere band met de Vlaamse graven, één van hun beschermheren. Op het concilie van Clermont-Ferrand (1088) riep paus Urbanus II, Odo van Lagery, onder het motto ‘Deus lo volt’ op om het Heilig Land te bevrijden. Dit betekende de start voor de kruistochten. De eerste twee orden moeten even nader worden belicht in het kader van deze verdere studie.

De orde van de tempeliers of de tempelorde'1 - 13 Op 15 juli 1099, bij het einde van de eerste kruistocht (1096-1099), werd Jeruzalem, na een beleg van vijf weken, veroverd door een leger van Frankische ridders. De held van deze onderneming, Godfried van 10 " 12 1J

Renaat Vander Linden, Volksverhalen uit Oost- en West-Vlaanderen, Uitgave Het Spectrum H.Stalpaert, West-Vlaams Sagenboek, Uitgeverij Saeftinge, Blankenberge, 1968 M .N uytten s, De Tempelorde in Vlaanderen (1128-1307), Licentiaatsverhandeling, L e u v e n ,1971 M Nuyttens, Krijgers voor Cod. De orde van de tempeliers in de Lage Landen (11201312), W alburg Pers - D avidsfonds, Leuven, 2007

2/5


Bouillon (in feite van Boonen of Boulogne), werd koning van Jeruzalem. Hij zelf verkoos ‘Advocatus Sancti Sepulchri’ (Verdediger van het Heilig Graf, beschermheer van Jeruzalem) als titel te voeren, want hij wilde geen koning genoemd worden in de stad waar Jezus stierf. De veroverde gebieden in de ‘Orient’, ‘Outremer’ of ‘Levant’ werden verdeeld in vier kruisvaardersrijken, later samen de Latijnse Staten genoemd. Van noord naar zuid: het graafschap Edessa, het prinsdom Antiochië, het graaf­ schap Tripolis en het koninkrijk Jeruzalem zelf. Boudewijn IX, de 18de Vlaamse graaf (1194-1205), bijgenaamd ‘van Constantinopel’, werd in 1204 de eerste keizer van dit Latijnse keizerrijk. Zijn twee dochters Johanna (1205-1244) en Margareta (1244-1280), met als bijnaam ‘van Constantinopel’ werden Vlaamse gravinnen.

Een resem Vlaamse ridders, de meesten van adellijke afkomst, namen onder leiding van graaf Robrecht II (1093-1111), bijgenaamd van Jeruzalem, deel aan de eerste kruistocht. De vorige graaf, Robert de Vries, was er op 78-jarige leeftijd op pelgrimstocht geweest en verbleef

276


er van 1076 tot 1080. Een aantal deelnemers aan deze eerste kruistocht zullen verder in deze studie nog aan bod komen (zie burggraven van Gent en Kortrijk):

‘Robert II, comte de Flandre, fils de Robert le Frison ... Siger de Courtrai, Arnould , Baudouin, Winevert, Siger, Gislebert et Steppon de Gand ... Gauthier de Saint-Omer , ... ‘14 In januari 1119 of 1118 naar middeleeuwse telling (een nieuw jaar begon toen met Pasen), tussen de eerste (1096-1099) en de tweede kruistocht (1147-1149) in, stichtten negen West-Europese ridders in Jeruzalem de orde van de Tempel. Godfried van Bouillon (1099-1100), diens broer Boudewijn I (1100-1118) en neef Boudewijn II (1118-1131), Latijnse koningen van Jeruzalem, hadden het concept van een religieuze ridder­ orde eerder in gedachten. Een groep ridders had zich al een tijd ten dienste gesteld van de kanunniken van het Heilig Graf. De twee voornaamste stichters van de orde der tempeliers waren: - De Fransman Hugo van Payens/de Payen (Hugo Paganis), uit Troyes, leenman en vertrouweling van de graven van Champagne en later de eerste grootmeester van de Orde (1118/19-1136/37). - De Vlaming Godfried van Sint-Omaars/Saint-Aldémar (Godefridus Sancti Audomari). Samen met hen worden meestal nog zeven personen vermeld, waarvan de historische juistheid toch door velen wordt in vraag gesteld: André de Montbard (grootmeester van de Orde tussen 1153 en 1356),Geoffroy Bisol, Payen de Montdidier (een Vlaming?), Archambaud de SaintAmand (een (Frans-) Vlaming?) en dan nog ene Roral, ene Godemar en ene Geoffroy. Over de beginjaren van de orde is nauwelijks iets met zekerheid geweten. De oudste bron waarop alle kennis steeds wordt gebaseerd is afkomstig van de 13de-eeuwse kroniekschrijver Willem, aartsbisschop van Tyrus, uit Jeruzalem (“Palestina - 1130-1190 of 1186)1S. In zijn Histoire d’Outremer schreef hij: ‘... In hetzelfde jaar 1119 verklaarden enkele edellieden die gelovig, ver­

vuld van de vrede des Heren, en de Heer zeer toegewijd waren, en die 14 15

A .V an H asselt, Les Belges aux croisades, D elevingue & Callew aert, Brussel, 1846, 2 delen A lain Demurger, Opkomst en ondergang van de Tempelridders (1119-1307), Tirion/ Baam , 1985. Op b lz. 19: De historische waarheid over de bescherm ing van het Heilige Graf.

277


zich geheel verlieten op de heer patriarch om Christus te dienen, voor altijd volgens de regels van de kanunniken te willen leven door kuisheid en gehoorzaamheid te betrachten en door afstand te doen van elk bezit. De eerste en belangrijkste onder hen waren deze twee eerbiedwaardige heren: Hugo de Payns (Hues de Paiens delez Proies) en Godfried van Sint-Omaars (Giefroiz de Saint Omer) Willem van Tyrus citeerde in zijn werk ook een naamgenoot van Godfried, uit het geslacht van Sint-Omaars, die op dat moment aanwezig was in het Heilig Land: Hugues de Saint-Aldémar of Hugo van SintOmaars, zeker een familielid van Godfried.16 De hele familie van SintOmaars was zeer actief in het Heilig Land (zie verderf. ‘ ...Hugues de Saint-Aldémar ... nobel en uitmuntend man in de

oefeningen van de ridderschap ... nobel en machtig man ... heer van Saint-Aldémar... ’ Een tweede bron uit de 13de eeuw was Michel de Syriër, jacobijns patriarch van Antiochië. Hij vermeldt alleen Godfried van SintOmaars17: ‘. .. een Frankisch leider met de naam Godefroy . . . ’ Medestichter Godfried van Sint-Omaars was bisschop van Terwaen en stichter van de abdij van Sint-Bertinus in Sint-Omer/Omaars, één der grootste van de Lage Landen. Hij was lid van de burggrafelijke familie van Sint-Omaars, behorend tot de hooggeplaatste ambtenarij van de Vlaamse graven (zie verder). De tempeliers waren dus zowel qua wereldlijke als geestelijke rang zeer hoog in aanzien. Nadat de stad Jeruzalem in handen van de kruisvaarders was gevallen, trokken geregeld Westerse pelgrims naar het Heilig Land. Het doel van de tempeliers was in de eerste plaats de weg naar Jeruzalem te beschermen tegen de Turken en Arabieren. Maar beetje bij beetje werden ze ook militair ingezet tegen alle vijanden van de Roomse godsdienst. De ridders kregen hun opdracht voor het eerst van Gormond de Pecquigny, patriarch van Jeruzalem: ‘ ... ut vias et itinera ad salutem peregrinorum contra latronum’ (... bewaking van de wegen tegen struikrovers voor het welzijn van de pelgrims).

16 17

Ja n Hosten, De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen, Pearson Education Benelux, 2006 Ja n Hosten, o.c.

278


Boudewijn II, in 1118 tot koning van Jeruzalem gekroond, schonk ze ter plaatse een stuk van zijn kasteel, gebouwd waar vroeger de Tempel van Salomon zou gestaan hebben, een hoogst heilige plaats, nu Al Aqsamoskee (= de verste bidplaats). Vandaar haalde de ridderorde zijn uitgebreide naam: ’Pauperes commilitones Christi templique Salomonici’ (de Arme Ridders van Christus en van de Tempel van Salomon). Als herkenningsteken droegen de ongehuwde ridders een witte mantel, (teken van reinheid) met een rood Latijns kruis op hun (rechter)borst of rug. Hun patroonheilige was Sint-Jan de Evangelist (met boek), met patroonsfeest op 27 december. Op hun half wit - half zwart gekleurde wapen en vaandel met rood kruis droegen ze als devies: ‘Non nobis, Domine! Non nobis, sed nomine tuo da gloriam!’ (Geef niet ons, o Heer, niet ons, maar Uw naam de eer).

Het wapen van de tempeliers: het rode kruis op een half w it, half zwart gekleurde achtergrond

Het zegel van de tempeliers ‘twee ridders op één paard’ - met randschrift: 'Sigullum M ilitum Xristi’ (zegel van de krijgslieden van Christus).

De ridders leidden een half profaan (ridder), half religieus (broeder) leven. Men noemde ze ‘milites’ of ‘fratres templi’. Allen kwamen uit zeer vooraanstaande families, veelal van adel. De orde behield wel een overwegend wereldse levensstijl aan, wat veel edelen aantrok. Binnen de orde waren vier klassen te onderscheiden. Ze stemden overeen met de standen binnen de middeleeuwse maatschappij: strijdenden (ridders + schildknapen), biddenden (kapelaans) en werkenden (knechten, huisbedienden...): 1/de ridders - fratres milites - strijdbare broeders, met een pseudomonastiek statuut, meestal van lage adel, zonen van ridders - droegen een witte mantel

279


2/de kapelaans - fratres capellani - biddende broeders, echte priesters, vormden de geestelijke en intellectuele elite 3/de schildknapen of sergeanten - fratres servientes - wapendragende voetknechten - droegen zwarte of grijze mantels 4/ huisbedienden, landarbeiders, knechten, ambachtslieden - fratres famuli et officii - met bruine en blauwe gewaden. Daarnaast werkten op de landerijen in dienst van de ridders nog hospites (gasten, halfvrije boeren). De klassen 1/ en 2/ vormden de eigenlijke ridders/monniken en werden ook de ‘societas’ binnen de Orde genoemd. Alleen zij legden de geloften af. Ridders konden zich ook voor een beperkte termijn aansluiten bij de orde, zij werden ‘milites ad terminum’ genoemd. Het bestaan van de orde werd in 1129 (of 1128 naar middeleeuwse telling) bekrachtigd door het concilie van Troyes en in 1139 door paus Innocentius II nog eens bevestigd. In Troyes werd, onder impuls van Hugo van Payens én in zijn geboortestreek, door paus Honorius II een synode/concilie samengeroepen. Hugo was er aanwezig met 5 of 6 medetempeliers. Naar het voorbeeld van de eveneens aanwezige voor­ aanstaande monnik Bernard van Fontaine, beter bekend als Bernardus van Clairvaux, grote prediker van de tweede kruistocht, volgden ze vanaf dan een regel die gelijkenis vertoonde met die van de cisterciënzerorde van Citeaux. Ze legden de geloftes van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af. Later kwam daar nog een vierde gelofte bij: de ver­ dediging van het Heilig Land en van de Christenheid. Een zeldzaam origineel van de regel, afkomstig uit de abdij van ter Duinen, wordt momenteel nog bewaard in het Stadsarchief van Brugge18. Bernardus schreef in 1131 ter ere van de Orde zijn ‘Liber ad milites Templi de Lau.de Novae Militiae’ (Lof van de nieuwe Krijgsmacht). Bernardus van Clairvaux was goed bekend met de orde: grootmeester Hugo de Payens was gehuwd met een nicht van Bernardus en de latere grootmeester André de Montbard was een broer van de moeder van Bernardus. 18

A . De Poorter, Catalogue des manuscrits de la bibliothèque publique de la ville de Bruges. Régula pauperum commilitonum Christi templique Salomonis. Régula Templariensium auctoritate multorum patrum, precique domini B.Bemardi abbatis, édita ... B rugge, 1934. ‘Ce texte latin de la règle des Templiers est fort rare ... Xlle siècle, parchemin, 158 f f ... ‘ En: L.D a illiez, Le plus ancien texte de la règle du Temple. Le manuscrit 131 de la Bibliothèque de Bruges, H andelingen van de Société d ’Em ulation de Bruges, 111, 1974, b lz. 175-200

280


Gedurende de eerste negen jaren was het groepje ridders beperkt gebleven tot negen man binnen het Heilig Land. Vanaf 1128/1129 kwamen ze terug naar het Westen in een grote propagandatocht, op zoek naar financiering en medestrijders. Hugo van Payens reisde door Frankrijk, Engeland en Schotland. Godfried van Sint-Omaars, zeer bevriend met de Vlaamse graven, doorkruiste Vlaanderen. Het Oosten bleef ondertussen de strijdzone en het Westen werd de recruteringszone. De orde werd in zeer korte tijd over gans Europa zeer populair. Via uit­ gebreide propaganda sloten vele leden zich bij de tempelorde aan. Vooral giften en schenkingen maakten de orde zeer rijk en machtig. Uiteindelijk leefde ze meer van renten en tiendenopbrengsten dan van de uitbating van de hoeven en werden de tempeliers op die manier echte domeinheren, handelaars, bouwers van kerken en kastelen. De orde werd rijker dan de plaatselijke vorsten, maar de individuele ridders kwamen hun belofte van armoede na. ‘ Li frère, li mesire du Temple qui estaient rempli et ample d ’or et d ’argent et de richese tojors achoient sans vendre‘ (kopen zonder te verkopen). Na enige tijd wisten de tempeliers zich als religieuze orde door toedoen van de paus buiten het feodale stelsel te houden, los van het gezag van de plaatselijke vorst of bisschop. Ze werden een onafhankelijke macht in de Westerse wereld en waren vanaf 1139 (Innocentius II) alleen nog verantwoording verschuldigd tegenover de paus en hun eigen groot­ meester. Deze bevoorrechte positie stelde hen boven de plaatselijke leenheren en hierdoor waren ze in staat om over de grenzen heen te opereren. De orde had zeer hechte banden met alle West-Europese vorstenhuizen. In 1260 bezat de orde in totaal 9000 tempelhuizen en ze telde 28000 leden. Elk huis was bewoond door 3 of 4 broeders, ridders en/of priesters. Een huis bestond meestal uit een hoeve met aansluitend een blok land, bewoond en bewerkt door de broeders zelf, gelegen op het platteland. In de 13de eeuw daalde de belangstelling van de Europese vorstenhuizen voor de ‘Oriënt’. De kruistochten hadden hun doel niet bereikt en kostten de staatskas grote sommen geld. Het land en de steden vielen afwisselend in handen van Moslims en Christenen. Daarbij verscheen nog een derde partij ten tonele: twee grote invallen van de Mongolen, onder Djenghis Khan, teisterden de streek. Er werden vluchtige coalities gesloten en zelfs de drie orden geraakten geregeld onderling slaags. Na de val van hun laatste burcht in Akko moesten de tempeliers op 18 mei 1291 de 'Levant’ definitief opgeven en zich terugtrekken op het

281


eiland Cyprus. Jeruzalem zelf was al sinds 1187, onder Saladin, terug in handen gevallen van de Islam. Op Cyprus werd Jacques de Molay aan­ gesteld tot de (laatste) grootmeester. Parijs werd de feitelijke hoofdzetel van de orde. De hospitaalridders begaven zich naar Rhodos (na 1187) en Malta (1530). In 1307 zou paus Clemens V nog oproepen tot een nieuwe kruistocht en Jacques de Molay overwoog in 1293 een poging om Jeruzalem terug in te nemen. Vooral de Franse koning, Filips le Bel of Filips IV kwam in actie tegen de tempeliers. Hij kwam in grote geldnood na zijn oorlogen met Vlaanderen en de Katharen en hij kon geen vat meer krijgen op de macht en de rijkdom van de orde. Hij had aan de paus al voorgesteld om de drie ridderorden te verenigen en was zelfs bereid zijn konings­ kroon te ruilen voor de titel ‘bellator rex’ (strijder-koning) aan hun hoofd. Daardoor zou hij natuurlijk beschikken over het geld van de tempeliers, wat zijn uiteindelijke bedoeling was. De tempeliers hadden hem echter net dat zelfde jaar geweigerd om tot hun orde toe te treden. Ook paus Clemens V, vriend van Filips, had alle greep op de orde ver­ loren. Het was deze paus die zich in maart 1307 als eerste in Avignon, zijn geboortestreek, ging vestigen. Clemens V was met de hulp van Filips IV op de troon geplaatst, nadat de pausen Bonifatius VIII en Benedictus XI waren vermoord. Als tegenprestatie zal Clemens V in 1312 (met tegenzin?) toegeven aan de Franse koning om de orde op te doeken. Filips had op 14 september 1307 aan de Vlaamse graaf Robrecht van Bethune de opdracht gegeven alle tempeliers in zijn graafschap aan te houden, maar die laatste had daar geen gevolg aan gegeven. Filips nam kort daarop, op vrijdag 13 (!) oktober 1307, alle tempeliers (zeker 2000 in getal) in Vlaanderen en Frankrijk gevangen en liet hun goederen in beslag nemen. De orde werd in augustus 1308 in Frankrijk en Vlaanderen feitelijk opgeheven. Tussen 1307 en 1311 werden meer dan 1500 ridders 'aangeklaagd en tientallen werden naar de brandstapel verwezen. In Parijs waren dat er 54 op 12 mei 1310. Dit was een signaal aan de leden om de verdediging van de orde te verzaken. De vervolging kende een hoogtepunt in 1309 met het proces tegen grootmeester Jacques de Molay. Op het proces in1 9 19

M .J . K rück von Poturzyn, Het proces tegen de Tempelridders. Een bericht over de vernietiging van de Orde, Christofoor, Zeist, 1983

282


Parijs kwamen oorspronkelijk toch 75 tempeliers op ter verdediging, onder hen ook enkele Vlamingen. Hun aantal groeide in 1310 tot 546 en in 1311 zelfs tot 1500 à 2000. Op 19 maart 1314 belandde Jacques de Molay uiteindelijk op de brandstapel en voorspelde daar de ondergang van zijn vervolgers. Zowel de paus (op 20 april 1314) als de koning (op 29 november 1314) stierven binnen het jaar. De geheimzinnige sfeer die al rond de Tempeliers hing, werd hierdoor alweer stevig gevoed. Op 22 maart 1312 ontbond paus Clemens V op het concilie van Vienne (bij Avignon) via de bul ‘Vox in Excelso’ de gehele orde definitief. De leden werden beschuldigd van ketterij, arrogantie en hebzucht. Al hun bezittingen gingen op 2 mei 1312 via de pauselijke bul ‘Ad providam Christi vicarii’ over naar de hospitaalridders (johannieterorde, later maltezerorde (1530) of ook ridders van Rhodos). Ook Filips IV, naast de paus gezeten, ontving op 21 maart 1313 een flink bedrag van de hospi­ taalridders: 200.000 pond, wat volgens hem de tempeliers hem schuldig waren.

‘A nno 1312 - Liberoni, Valentinensis diocesis, XVII Kal. Junii, pontificatus nostri (démentis V) , anno septimo (16 mai, à Libourne) Bulle dans laquelle le pape Clément V mande au comte de Flandre, qu’il a été décidé au concile général de Vienne (en Dauphiné), dans l’intérêt de la levée des subsides demandés pour la Terre-Sainte, d ’abandonner les biens de l’ancien ordre de la milice du Temple à Tordre de l’Hôpital de Saint-Jean de Jérusalem plutôt que de les donner à un nouvel ordre que Ton créerait. Il mande au comte de faire mettre les maîtres, frères, prieurs et précepteurs de Tordre de l'Hôpital de son comté en possession des biens de Templiers qui se trouvent dans son comté, et de leur prêter assistance à cet effet.’20 Volgens recente onderzoekingen zou de paus onder druk gezet zijn door de Franse koning en wilde hij zelf de tempeliers niet vervolgen of afschaffen. De bevolking in het Westen nam achteraf wel een andere houding aan tegenover de tempeliers: het ging van achterdocht en afgunst tot haat. Zo werd in 1320 in leper het huis, de Tempel, ver­ woest. De tempeliers zelf waren er al in 1307 verdreven.21

20 21

R A G , Fonds de St-Genois, nr 1245 - ‘orig., bulle en plom b, pendant à une ficelle’ Lam bin (archiviste de la ville d ’Ypres), Les Templiers d ’Ypres, M essager des Sciences et des Arts de la Belgique, G ent, 1834

283


Over de tempeliers zijn we historisch in feite zeer slecht ingelicht. De historici M. Nuyttens22 en P. Rogghé23 hebben naast de geografische spreiding vooral de rol van de tempeliers in de toenmalige maatschappij, de kerk en het economisch bestel bestudeerd. Wel bleven er tot op van­ daag vele verhalen en sagen rond de tempeliers in de volksmond bewaard. Voor West-Vlaanderen zijn er zeker al meer dan honderd volksverhalen verzameld.24 Het gehalte aan exacte historische gegevens in deze sagen is zeer gering. Ze behandelen vooral steeds terugkerende thema’s: schatten, onderaardse gangen, verzonken kastelen, tempeliers die in één nacht voor goed verdwenen. Dezelfde elementen komen voor in onze eerder aangehaalde Tieltse verhalen. Veel verhalen zijn uiteraard aan elkaar schatplichtig. De meeste situeren zich tussen 1119 en 1312.

De hospitaalridders of de orde van Sint-Jan25. later maltezerorde. orde van Malta f1530) of ridders van Rhodos De orde van de hospitaalridders (johannieters) werd gesticht rond 1070 door de benedictijner monnik Gérard. Deze orde was dus ouder dan de tempeliers, maar die laatsten waren veel machtigen De hospitaalridders leefden onder de regel van Benedictus. Men noemde ze ook wel de ‘fratres pauperes’. Hun doel was het verzorgen van de pelgrims naar Palestina. Ze werden door de paus erkend in 1113 en in 1312 werden ze de materiële en geestelijke erfgenamen van de tempeliers. Hun kenteken bestond uit een zwarte mantel, met een zilveren (witte) achtpuntige ster met zwaluwstaartvormige uiteinden op een rode achtergrond. Als patroonheilige hadden ze Sint-Jan de Doper (met lam), met patroonsfeest op 24 juni. In de volksmond werden de hospitaalridders omwille van hun zwarte mantel vaak ‘zwarte tempeliers’ genoemd, als onderscheid met de oor­ spronkelijke tempeliers, die men dan ‘witte tempeliers’ noemde. Door de bevolking werden deze opvolgers vaak met de echte tempeliers ver­ ward. In het landboek van Ruiselede bij voorbeeld (17de eeuw) staat ver­

22

23 24 25

M .N uytten s, De Tempelorde in Vlaanderen, Licentiaatsverhandeling, Leuven, 1971 M .N uytten s, Krijgers voor G od. De orde van de tempeliers in de Lage Landen (11201312), W alburg Pers - D avidsfonds, Leuven, 2007 P. Rogghé, De Orde van de Tempelridders en haar geschiedenis in het oude graafschap Vlaanderen, G ent, Provinciebestuur, 1973 zie: http://w w w .volksverhalenbank.be M yriam Vander Stichele, De Hospitaalbroeders van St-Jan van Jeruzalem, Licentiaats­ verhandeling, Leuven, 1982

284


meld rond de heerlijkheid ter Vlaagt: ‘de Ridders van Malta of de Tempeliers’:26 De tempeliers moeten een zeer sterke indruk hebben nagelaten en hun herinnering bleef daardoor in het dagelijkse leven van de middeleeuwse mens voortbestaan.

De Duitse orde of orde der Teutonen De derde grote orde, de Duitse orde of orde der Teutonen (Hospitale Sanctae Mariae Theutonicorum in Jérusalem), werd gesticht door koop­ lieden uit Lübeck en Bremen. Dit gebeurde in 1190 bij de belegering van de stad Akko door de kruisvaarders tijdens de derde kruistocht (11891192). De orde had haar bezittingen vooral in het Duitse Rijk en de Baltische Staten. Voor Limburg, toen de balije Biesen, was Aide Biesen de hoofdcommanderij. In tegenstelling tot de tempelorde waren de twee andere ordes in hun beginperiode niet militair gericht.

De hiërarchische structuur binnen de orde van de tempeliers en binnen die van de latere orde van Sint-Jan De ordes werd gekenmerkt door een sterke en strenge hiërarchie, die de orderegels en de structuur van de domeinen stevig vastlegde. Binnen de hiërarchische piramide kon men vier niveaus onderscheiden. 1. Op het hoogste niveau werd de orde geleid door een grootmeester, die werd bijgestaan door een aantal grootofficieren (onder wie de seneschalk en maarschalk) en een algemeen kapittel. De hoofdzetel was uiteraard vanaf het begin in Jeruzalem gevestigd, na 1187 werd dit Akko en na 1291 Cyprus. 2. Daaronder volgden de 8 tongen of ‘langues’, gebieden die min of meer ingedeeld waren per taalgroep. Enkele van deze tongen in het Westen waren de provincies Frankrijk, Engeland, DuitslandLombardije, Normandië, Auvergne, Poitou, Aragon en Castillië. 3. Vervolgens was elke provincie onderverdeeld in balijen of baljuw­ schappen. De provincies en baljuwschappen volgden de administratief-bestuurlijke indeling, verwijzend naar hun naam, niet en de indeling varieerde in de loop der tijden geregeld. De provincie Frankrijk telde vijf baljuwschappen in de Lage Landen: Vlaanderen, Artesië, Henegouwen, Brabant en Haspengouw.2 6 26

Landboek van Ruiselede, 20 juni 1662 - G em eentearchief van en te Ruiselede

285


4. Als vierde niveau, de kleinste lokale basisstructuur, werden binnen de balijen een aantal huizen gevormd. Zo waren er een zestigtal in de Lage Landen. Indien een commandeur aan het hoofd stond werden ze commanderijen genoemd. Deze laatste konden bestaan uit ver­ schillende huizen en verspreide domeinen. Een hoofdhuis bezat meestal een kapel, waar de tempelridders de erediensten dienden op te dragen. Een huis bestond uit een hoeve met een aansluitend domein waarop gewerkt werd. In een huis/commanderij leefden meestal twee tot zeven broeders en (soms) één kapelaan. De balije Vlaanderen bestond uit 16 huizen/commanderijen, 14 gelegen in West- en Frans-Vlaanderen, 1 in Henegouwen en 1 in Gent. In Brugge, La Haie en Gent waren er handelscentra, opslagplaatsen, de andere huizen lagen op het platteland. In Vlaanderen was leper (1331) de hoofdcommanderij met daarvan afhankelijk de commanderij Neder-Waasten en het huis van Kortrijk. De andere hoofdcommanderijen Slijpe, La Haie, Cassel en Cobrieux27 hin­ gen van haar af. Tussen haakjes staan de (vermoedelijke) oprichtings­ data van de huizen/commanderijen, indien bekend, vermeld. - De commanderij Slijpe (1137) omvatte: de commanderijen Gistel (?), Gent (1200), Ruiselede (1266 of 1281), Brugge (1202) en de huizen Jabbeke (?), Leffinge (1137), Stene (?), (Veurne en Nieuwpoort?). - De commanderij La Haie (Lille - 1134-1136): de commanderij Perenchies (1167) en de huizen Le Grand-Maisnil (?) en Radinghem (1276). - De commanderij Cassel: het huis Winnezele (?) en de commanderij Caestre (1183-1201) met de huizen Wormhoudt (?) en Borre (1234). - De commanderij Cobrieux De exacte structuur is moeilijk te achterhalen, deels door een gebrek aan bronnen daaromtrent28 en deels omdat de structuur nogal eens vari­ eerde in de tijd. Die van de latere ridders van Malta en die van de orde van de tempeliers zag er bij voorbeeld nogal zeer verschillend uit. Drie historici, Rogghé, Dailliez en Nuyttens geven elk een andere visie weer. De meest recente is die van Nuyttens en nam ik hier ook over.

27 28

M ichel N uyttens, Krijgers voor God. De orde van de tempeliers in de Lage Landen (1120-1312), W alburg Pers - D avidsfonds, Leuven, 2007 Rijksarchief Bergen, ‘C e sont les chartes du Temple en Flandre’, cartularium nr 64

286


De huizen/com m anderijen in het baljuw schap Vlaanderen (lettersymbolen verw ijzen naar de huizen in de tekst hierboven)

Het eerste tempelhuis dat in de Lage Landen werd opgericht in 1131 was dat van leper. Het werd één der voornaamste van Vlaanderen en ont­ stond vanuit een bezit, schenking van Godfried van Sint-Omaars, een medestichter van de Orde. Binnen dezelfde familie schonken burggraaf Willem van Sint-Omaars en zijn zoon Hosto van Sint-Omaars in 1137 een huis, altaren en kapellen in Slijpe en Leffinge (altaria de Selippes et de Leffingue) aan de Tempeliers voor het Tempelhuis aldaar.2’ Hiermee beoogden ze toen het veilig stellen van hun eigen zielenheil en dat van hun ouders. De schenking werd goedgekeurd door graaf Diederik van den Elzas. Beide heren waren tussen 1 september 1137 en 2 april 1138 in Jeruzalem geweest.* 25

E.M annier, Ordre de Malte. Les Commanderies du Grand Prieuré de France, Gérard M ontfort, Brionne, 1959

287


Het tempelhuis van Slijpe was daarmee één der oudste van Vlaanderen en werd later hoofdplaats van de hospitaalridders in Vlaanderen. Hosto van Sint-Omaars trad zelf ook toe tot de tempelorde.30 Hij was gedurende geruime tijd de praktische leider in Vlaanderen, eerste com­ mandeur van Vlaanderen en van Anglia (Engeland). Veelal werd hij zelfs als algemeen opzichter in het Westen beschouwd. In de 16de eeuw werd de oorspronkelijke Balije Vlaanderen zo rijk dat ze tussen 1550 en 1565 diende te worden opgesplitst in twee (hoofd)commanderijen: Slijpe en Caestre. Caestre bestond al voordien, maar was toen nog afhankelijk van Slijpe, de oude hoofdzetel van Vlaanderen.31 Caestre zelf, Borre, Wormhoudt en Winnezele bleven onder de Commanderij Caestre, de rest werd nu de commanderij Slijpe genoemd en de naam Vlaanderen raakte in onbruik. De Huizen van Gent en Ruiselede

De heerlijkheid. Vissezele (Kanegem) en het huis van Gent Zeger II, de rijke en invloedrijke kastelein van Gent, deed in 1200, met goedkeuring van de Vlaamse graaf, een schenking aan de tempelorde. Hij trad daarbij zelf ook toe tot de orde.

‘Ego Baldeuinus, Fland(rie) et Hain(oie) comes, tam futuris quam presentibus, notum fieri volo, quod Sygerus, Gandavi ac Cortraci castellanus, fidelis meus, cum assensu uxoris sue, per manum meam, pro salute anime ipsius castellani et uxoris sue jamdicte et antecessorum suorum, allodium suum quod Uigghensele (= Viggezele) dicitur, cum omnibus suis pertinentiis et terram saam in Adiendica ( = Zaamslag) illam videlicet quam propriis denarius suis dicari fecit, necnon et omnia jumenta silvestria, que romana lingua Ywerie (= bos, de paardenfokkerij) vocantur, que in quatuor officiis ( = in de 4 Ambachten) habuit mensuram etiam quandam in Brielu apud Gandavum (= den Briel in Gent), in qua Robertus Brune domum fundaverat, et si quid aliud in eadem mensura habuit, domui milicie Templi in perpetuum elemosiram dedit... ’ (Geraardsbergen - november 1200) 32-33-34-35 30 31 32 33 34 35

P. Rogghé, Oste de Saint-Omer, Vlaams Tempelier uit de Xllde eeuw, Appeltjes van het M eetjesland, nr 20, 1969, b lz. 245-259 M . N uyttens, De Tempeliers in Vlaanderen, Handelingen van de G eschiedkundige en O udheidkundige Kring van G ent, X X V III, 1974, b lz. 47-57 RABergen, Fonds Cartulaires, nr 64, Cartulaire de la Com m anderie du Temple - f° 15, r °, nr 23 D evillers, Inventaire de la Commanderie de l’Ordre de Malte Oorkonden der Graven van Vlaanderen, b lz. 317, akte 146 P. Rogghé, De Tempeliers en hun Hof te Gent - Zeger II, kastelein van Gent, Appeltjes van het M eetjesland , nr 21, 1970, b lz. 133-157

288


De schenking betrof onder andere een allodium onder de naam Viggezele, gelegen in Kanegem en bestaande uit minstens een hoeve en een grote blok land. Daarnaast ging het om land in Zaamslag, rechten op een bos in Ywerie (in de Vier Ambachten) en een hoeve op den Briel in Gent, net buiten de stadskern. Een allodium, was een goed dat feo­ daal van geen enkele heer afhankelijk was, alleen ‘van god en de zonne’. Deze schenking uit 1200 werd achteraf goedgekeurd in de hoofdcomman­ derij in Caestre door Petronilla, de vrouw van Zeger.36 In 1202 deed Zeger III, zoon van Zeger II en Petronilla, hetzelfde. ‘ ... Ego Petronilla, Gandavi ac Cortracensi castellania, omnibus presentem

paginam inspecturis notum fieri volo quod omnibus elemosinis quas Sygerus Gandavi ac Cortracensi castellanis fratribus templi ierosolimitari contulit, assensum favorabilem prestiti et benignum... ’

Het zegel van tempelier Zeger II - met als randschrift ‘Sigillu Sigeri castellani G an d en sis’ (Zegel van Zeger kastelein van Gent) (let op ‘het vair' in de schildopvulling)

Het tempelhuis in Gent Wellicht bewoonde Zeger II een huis in of naast zijn domein op den Briel in Gent. Uit het land en de hoeve op den Briel in Gent werd in 1200 het tempelhuis van Gent gevormd: het Tempelhof of Domus Templi. Het Tempelhof, een motte met diameter van 45 meter, was omwald en ommuurd, de hoofdingang bevond zich bij de huidige SintMargrietstraat. Het domein strekte zich uit over de ‘gemene gronden’ tussen de huidige Groene Briel en de achterzijde van de Lange Steenstraat en tussen de Schipgracht tot het Augustijnerklooster. Het gebied kreeg ook de naam "s Burggravengerechte’, een domein dat 36

RABergen, Fonds Cartulaires, Chartes du Temple en Flandre, Cartularium 64, f 33 v°

289


graaf Boudewijn V in leen gaf aan de burggrafelijke familie. Het huis van Gent bezat al in 1288 een kerk (OLV ter Zwalmen) met kerkhof. Die werd vernield op 22 september 1566, de start van de beeldenstorm in Gent. Wat later nog restte van het Tempelhof werd in 1979 volledig afge­ broken. Wellicht is de site door de latere ridders van Malta nooit meer bewoond. Nu resten in de omgeving alleen nog de toponiemen Tempelhof’ en ‘Groene Briel’ als woonblok en straatnamen. Het tempelhuis van Gent bezat landerijen en hoeven in Assenede, Gent, Ijzendijke, Kanegem, Oostburg en Zaamslag. Daarnaast waren er rente­ en cijnsgronden in Beveren, Deerlijk, Desselgem, Desteldonk, Gent, Hulst, Kalken, Meerdonk, Moerbeke, Petegem, Vosselare, Wachtebeke, Westrem, Wortegem, Zaamslag, Zaffelare en Zwijnaarde. Op enkele heerlijkheden en lenen in Gent en Kanegem (Viggezele) had het tem­ pelhof ook recht op (gedeeltelijke) rechtspraak.37

Situering van den Briel net buiten de m iddeleeuw se stadsgrens van G ent en het Tem pelhof (2007 - links) (1576 - rechts)38 in de om geving van het Gravensteen, waar de burggraaf de graaf verving tijdens zijn afw ezigheid.

37

38

Leen Charles, De mondelinge overlevering en de vervalsing van het historische beeld: de Tempeliers in het baljuwschap Vlaanderen, Licentiaatsverhandeling Geschiedenis, G ent, Academ iejaar 1982-1983 Naar het plan van Gent van Braun en Hogenbergh uit 1576

290


De om geving van het huidige Tem pelhof in Gent

291


Het domein Viggezele in Kanegem Het domein Viggezele in Kanegem was afhankelijk van het huis in Gent. De heerlijkheid Viggezele (allodiaal) vormde een groot aaneengesloten blok grond met enkele hoeven, in Kanegem gelegen39en overeenstemmend met een gebied gelegen rond de Ruiseleedse Steenweg binnen de grenzen met Ruiselede en Tielt. Toen was dit gebied nog niet versnipperd in kleinere lenen (zie bijlage). Waar anders de grenzen van heerlijkheden over die van de parochies heen liepen, zal in dit geval de oude grens van de heerlijkheid Viggezele zijn samengevallen met de gemeente­ grenzen Kanegem-Ruiselede en Kanegem-Tielt, wat meteen de merk­ waardige uitstekende spie kan verklaren in het anders min of meer rechthoekvormige patroon van het Kanegems grondgebied.

Situering van het vroegere allodium Viggezele, de uitstekende spie in het patroon van de Kanegem se dorpsgrens. KK OW KV GV VL

= = = = =

Kerk Kanegem de Oude Wal Klein G oet te Viggezele Groot G oet te Viggezele het Goet ter Vlaagt

35

Theo Silversm et, Het verzamelde Archief van Ruiselede, Deel III, D oos 14, H andzam e

292


Belangrijke toponiem en b innen het gebied van de vroegere heerlijkheid V iggezele en situering van de hoeve ‘het Goet ter V laagt’ binnen de heerlijkheid ter Vlaagt

293


294 De huidige hoeve ‘het Groot G oet te V ig gezele’ , Viggezelestraat in K anegem .


De naam Viggezele komt voor het eerst voor in een tekst uit 962. Hij is dus van Germaanse oorsprong40: Bugginsela = uit één ruimte bestaand huis (sali) van Buggi. De tekst luidt als volgt: ‘duo mansos videlicet in loco qui dicitur Bugginsela’'1' (duo mansos = twee landbouwuitbatingen, zijn dit ‘het Groot’ en ‘het Klein Goet te Viggezele’? - zie verder). We vinden eveneens als schrijfwijzen terug: Viggensele (1122) - Vigenssele (1140-54) - Vigensela (1154-55) - Uigensele (1168). De hoeve ‘Het Groot Goet te Viggezele’ (nu Viggezelestraat - hoeve Verkinderen) vormde het centrum van de heerlijkheid. Daarnaast lag binnen de heerlijkheid nog de hoeve ‘Het Cleen Goet te Viggezele’ (nu Ruiseledesteenweg - hoeve Braeckevelt), die momenteel foutief de naam ‘den Ouden Wal’ draagt. Deze indeling in twee hoeven komt blijk­ baar bij veel tempeliersdomeinen voor.42 We zullen wat verder hetzelfde vaststellen bij ‘het Groot en het Klein Goet ter Vlaagt’ in Ruiselede. Die verdeling zou symbolisch staan voor hun dualistische geloofsovertuiging. Dicht bij de Ruiseledesteenweg moet vroeger ook een molen hebben gestaan die bij Viggezele hoorde. Hij is in het landboek van Kanegem (1762) als ‘molenwal’ aangeduid. Ook de site ‘de Oude Wal’ hoorde bij de heerlijkheid Viggezele. Na het oprichten van het tempelhuis in Ruiselede, rond de hoeve Vlaagt, kwam Viggezele feodaal onder Vlaagt te liggen. Het mocht nog voort een eigen baljuw aanstellen, maar diende schepenen van Vlaagt te lenen voor de rechtspraak. Het huis van Ruiselede ontstond als laatste in Vlaanderen in 1266 of 1281. In de omgeving verwees later nog één plaatsnaam in Tielt, tegen de grens met Kanegem aan, naar de aanwezigheid van de tempeliers: ‘275 roeden landt genaempt den Tempelaere’.43

40

41

M . G ysseling, Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, NoordFrankrijk en West-Duitsland voor 1226, Brussel, Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, 1960, 2 delen, 1407 blz. Karel De Flou , Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch

Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Gaines en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, A . Van Poelvoorde, 1923-1938, 18 delen: 42 41

XVI.455 Viggezeele- hofstede te Kanegem M arilyn H opkins, De Tempeliers, hun geschiedenis en mystieke verbanden, Librero, 2007 Frans De Vrieze, Studie over de oude en moderne plaatsnamen van de Stad Tielt, K U L, Leuven, (1947), 4 delen: in 1651 en 1729

295


De miterstatuette van Zeser I I 44-4S4 -4647 7 6 Enkele jaren geleden, in 1977, werd bij opgravingen op de site van het Gentse Tempelhof een ruiterstatuette opgegraven uit de walgracht van de motte. Het beeld was vervaardigd uit middeleeuws hoog versierd aardewerk of hardgebakken klei. Tot nog toe is dit het meest indruk­ wekkende ruiterbeeld van zijn soort binnen geheel het oude graafschap Vlaanderen. Het beeld is één meter hoog en bestaat uit fragmenten van een paard met ruiter. Van de ruiter zijn het hoofd met gesloten pothelm en het onderlijf bewaard. Lijf en benen dragen sporen van een boven­ kleed en lange kousen samengesteld uit maliën in puntvormige schoenen. In de omgeving van de ruiter werden fragmenten van een wapenschild gevonden, passend op zijn linkerarm. Van het paard zijn fragmenten van het voorlijf en de poten bewaard gebleven. Het lijf was voorzien van een dekkleed versierd met heraldische versiering identiek met die op het wapenschild. Het hele beeld staat op een konisch voetstuk, duidelijk bedoeld als versiering voor een dak of toegangspoort van het Tempelhof. De vorm van de helm, het paardendekkleed en de manier van kleibewerking en bakken laten een datering toe die verwijst naar 12de of 13de eeuw. Het moeilijk herkenbaar heraldisch motief op wapenschild en dekkleed bestaat uit drie geënte dwarsbalken, misschien een oudere voorstelling van het heraldische bontvair. Het bontvair kwam voor als azuur (blauw) op zilver (witte achtergrond) en ook als keel (rood) op goud (geel). Hier vinden we goud op keel, logisch voor okergeel geglazuurd slib op roodbruin geglazuurd steengoed. Zeger II werd op zijn zegel voorgesteld met een wapenschild met keper uit bontvair (zie figuur pagina 289). Het schild van de familie Guines, aangetrouwd aan de Gentse kastelein, en een heerlijkheid in zijn bezit dragen hetzelfde bontvair. De datering en het voorkomen van de heraldische kenmerken laten met grote waarschijnlijkheid vermoeden dat het gevonden beeldje Zeger II voorstelde, geplaatst boven de ingang van zijn Tempelhof. Het beeld is bewaard in het Gemeentemuseum van Melle.

44 45 46

47

Leen Charles en M arie Christine Lalem an, Het Gent Boek, Uitgeverij W anders, De Zw arte D oos, Stad Gent Ginette Desm et en M arie Christine Lalem an, Onderzoek van een bedreigd terrein, in: Stadsarcheologie, jg 4, 1980, nr 1, b lz. 20-26 A nton E rvynck, M arie Christine Lalem an, A n Lentacker, Patrick Raveschot, Dobbelslot-Ridderslot - Catalogus bij de tentoonstelling in de Volkskliniek te Gent, Stad G ent, Dienst M onum entenzorg en Stadsarcheologie, 1991 Graven naar het Gents tempelhof en Dobbel Slot ruiterstatuette, Heem kundige Vereniging De Gonde, M elle, tijdschrift, 1979 en 1980

296


De ruiterstatuette van Zeger II (met dank aan het Gem eentelijk m useum van M elle en de H eem kundige Vereniging De Gonde)

297


Situering, van Zeser IIiS binnen de families van burggraven Zeger II situeert zich binnen het huis van de burggraven van Gent, de plaatselijke plaatsvervangers van de graaf tijdens zijn afwezigheid. Het ambt van burggraaf werd ingesteld door de Vlaamse graven in de 11de eeuw. Zij besloten hiermee hun gezag in Vlaanderen te centraliseren rond een vertrouwenspersoon als een tegengewicht tegen de Franse koning. Het ambt werd met de tijd een erfelijk leen. De burggraven van Gent vestigden zich op een castrum op een eiland in de Leie, later den Oudenburg genoemd. De burggraaf of kastelein van Gent werd soms ‘vicecomes’ (ondergraaf] genoemd, omwille van zijn grote aanzien. Zeger II was een rijk man van groot aanzien uit de onmiddellijke omge­ ving van de graven Filips van de Elzas en Boudewijn IX. Hij was ook de eerste kastelein die bij de afwezigheid van de graaf in het Gravensteen verbleef. De titel van burggraaf werd na de jaren 1200 nog gevoerd, maar de macht van de burggraaf was dan al aanzienlijk afgenomen. Filips van den Elzas had het baljuwsambt in 1169 ingevoerd, en de gra­ felijke baljuws namen stilaan de macht van de burggraven over. Zeger III van Gent, zoon van Zeger II, vocht in die zin een ware machts­ strijd uit met de Vlaamse graaf. Volgens de laatste opzoekingen zou die strijd voor Wilhelmus Physicus, hofschrijver van Zeger III, de inspira­ tiebron geweest zijn voor zijn dierenepos ‘Van den Vos Reynaerde, den feilen metten rossen baerde’, geschreven tussen 1190 en 1215 en geba­ seerd op ware feiten. Daarin speelde Zeger III de rol van Reynaert. Alle huizen van grafelijke ambtenaren waren via huwelijksbanden aan elkaar verwant. Enkele namen uit de burggravenfamilies van Gent, SintOmer en Kortrijk kunnen daar een voorbeeld van zijn:4 8

48

E. W arlop, De Vlaamse adel vóór 1300, Fam ilia et Patria, H andzam e, 1968, 2 delen in 3 banden, X X IV + 462 + XXII + 749 b lz.

298


De burggraven van G ent 49-50 Wenemar I (1074-1120) - burggraaf van Gent - tempelier (?) x Lutgarde xx Gisela van Guines (+ 1140) | dv Baudewijn, graaf van Guines en Adela van Holland I |

I I

I | Arnulf (1124-1169) j - burggraaf van Gent, graaf van Guines | x Mathilde (Mahaut) van Sint-Omaers

I

zie Sint-Omaers

I

| Margareta x Rogier I van Kortrijk

zie Kortrijk

I | Balduin van Gent (1179-1186) - tempelier (vermeld in 1176)

Zeger I ( + /- 1090)) - burggraaf van Gent (vanaf 1120) - tempelier (?) x ? Alicia (Aleidis) van Gent ( + /- 1120 - vóór 1151) x Hugo I van Encre/Enkers, ridder - burggraaf van Gent xx Steppo van Viggezele (soms van Artevelde of van Gent) (1110-1154) - heer van Bornem, voogd van Temse I

I | Margareta van Bornem (1145-...) I | Boudewijn van Bornem

I

45 50

I I Basilius van Bornem

Leo Lindem ans, Voorouders in de Middeleeuwen, M oderne Instructie M ethoden N .V ., D eurne, 1982 Genealogie van de Gentse burggraven, H an delin gen der M aatschap pij voor G eschiedenis en O udheidkunde te G ent, N ieuw e Reeks, Deel V II, 1953, b lz. 65-67

299


Zeger II (van Viggezele)( + /-1140 - +/-1202) - burggraaf van Gent (1186-1199) - tijdelijk burggraaf van Kortrijk - tempelier x Petronella van Kortrijk (1190-1214)

zie Kortrijk

I Zeger III (burggraaf: 1200-1227) - burggraaf van Gent (1201) x Beatrijs van Heusden/Houdain

I Hugo II (burggraaf: 1227-1232) x Oda van Champlitte Hugo III (burggraaf: 1234-1263) x Maria van Gaver

De burggraven van Sint-Omaers Willem I (kastelein 1100/1105-1126)

I

I | (?) Godfried van Sint-Omaers | - Medestichter tempeliers

I

I | (?) Hugo van Sint-Omaers (+ 1106/1107) (zie hoger) - kruisvaarder, vermeld in het Heilig Land nog vóór Godfried - Godfried - Hugo - Willem II: drie broers = onzeker51

I Willem II (kastelein 1126-1143) - burggraaf van Sint-Omaers - baron, ridder x Milesanda van Picquigny

I

I

|

| Mathilde (Mahaut) van Sint-Omaers | x Arnulf

I

I

|

| Hosto (Hugo?) van Sint-Omaers (1132-1151) | - tempelier in 1137 | - kastelein van Sint-Omaers (1127)

I

I

zie Gent

I Walter van Sint-Omaers Ja n Hosten, De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen, Pearson Education B enelux, 2006

300


- samen met zijn vier zonen zeer actief in het Heilig Land Willem III (1132-1170) - burggraaf van Sint-Omaers (1161) x Mathilde

I

Agnes van Sint-Omaers x Walter van Kortrijk

zie Kortrijk

De burggraven van Kortriik Zeger van Kortrijk x Petronelle , vrouw van Brakel

I

Rogier I van Kortrijk (1128-1133) - burggraaf van Kortrijk en van Gent x Sara van Rijsel xx Margareta van Guines

zie Gent

I

| Petronella van Kortrijk x Zeger II

zie Gent

I

Walter van Kortrijk (1163-1172) - protonotarius van Vlaanderen x Agnes van Sint-Omaers (1166)

zie Sint-Omaers

I

Walter van Kortrijk (1225) - protonotarius van Vlaanderen x Paska

Tempeliers binnen de families van burggraven Binnen dit groot familiekluwen van burggravenhuizen zijn verschillende tempeliers terug te vinden. Deze zullen als stichtend voorbeeld gediend hebben voor Zeger II. We vinden onder meer: - Hosto van Sint-Omaers (1132-1151): de feitelijke leider van de tem­ pelorde in Vlaanderen en goede vriend van graaf Diederik van den Elzas, waarmee hij samen op kruistocht trok. - Balduin/Boudewijn van Gent: hij was eerst monnik in de StPietersabdij en werd later tempelridder (1176). - Godfried van St-Omaers: misschien een zoon van Willem I van Sint Omaers en medestichter van de tempelorde. - Volgens sommige bronnen ook Wenema(e)r en Zeger I.

301


Walter van Kortriik en zim overige banden met Kanegem52 Walter van Kortrijk vinden we binnen de geschiedenis van Kanegem ook terug rond de Sint-Baafsheerlijkheid en ‘het Groot Goet ten Broucken’. Walter van Kortrijk (zie burggraven van Kortrijk) kwam zeer jong in dienst van de Vlaamse graaf Boudewijn IX, als grafelijk ambtenaar. Hij was gehuwd met Paska, vrouw van Kortrijk. In 1200 wordt hij vermeld als notarius, in 1202 als clericus comitis (gewone ambtstitel van de grafelijke ambtenaren). In datzelfde jaar gaat hij met graaf Boudewijn op kruistocht. In 1219 staat hij vermeld als ‘Waltero Clerico de Cortraco’ en in 1220 als ‘protonotarius Flandriae’ (hogere ambtstitel, zegelbewaarder). Hij moest de verzegeling van alle grafelijke oorkonden regelen, wat een grote vertrouwensrelatie inhield. Op 19 februari 1225 schonk Wouter (Walter) het ‘Hof te Kanegem’ (‘het Groot Goet ten Broucken’ en de Sint-Baafsheerlijkheid) terug aan de Sint-Baafsabdij, nadat hij het levenslang in cijns had ontvangen53:

‘Ego, Walterus de Curtraco, Flandrie prothonotarius, omnibus notum fado ad quos littere iste pervenerint quod curtem de Kanenghem cum appendidis suis, quam habebam de domino abbate et conventi Sandi Bavonis ad annuum censum ad vitam meam ... conventi reddidi ... ego etiam Paska, uxor dicti domini Walteri, factum domini mei approbans et concedens sicut superius expressum est, litteris presentibus cum sigillo domini mei sigullum meum apposai.. .datum apud Marke’ Kort daarna, op 4 maart 1225, erkende Wouter 200 pond ontvangen te hebben van abt Boudewijn II als teruggavesom voor het abdijhof in Kanegem54:

‘Ego Walterus de Curtraco ... quod dominus Baldicinus, Abbas Sancti Bavonis in Gandavo, michi solvit ducentas libras novorum Flandrensium pro eo quod ego ei quitam clamvi curtem suam de Kanenghem ...datum brugis . . . ’

52 53

54

Strubbe, Egidius van Breedene, grafelijk ambtenaar, stichter van de abdij van Spermalie, b lz. 44, nr 1 G ysseling & Koek, Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta, Brussel, Inter-Universitaire Centrum voor Neerlandistiek, 1950, 2 delen, nr 173 (naar origineel) en R A G , Bisdom en Sint-Baafs, 016364 (0195) G ysseling & Koek, o .c ., nr 174 (naar origineel) en R A G , Bisdom en Sint-Baafs, 016365 (0196)

302


De wereldlijke heren/eigenaars van Viggezele Nadat de tempeliers naar Ruiselede waren vertrokken, zijn voor lange tijd geen gegevens terug te vinden rond Viggezele. In de 15de en 16de eeuw waren de twee Kanegemse heerlijkheden Viggezele en Hammes in handen van dezelfde heren55: DE FAMILIE SCAEC - 1439: Jacop Scaec, heer van Vigghezeele en te Hamme - 1490: Mattheus Scaec, heer van Wiggheselle en te Hamme Mher Jan van Claerhout, ridder, heer van Koolskamp, Pittem, Assebroek huwde Jossine Scaecx. DE FAMILIES VAN CLAERHOUT EN VAN DUERNAGHELE - 1533: Romain van Duernaghele, over mijn heer van Putthem ( = van Claerhout), heer van Wigheseele - 1571: De weduwe van Jan Daneels pacht aan Joncvrauwe Jane Duernaeghele, dochter van Ja n .56 Viggezele moet dan een aanzienlijke hoeve zijn geweest, want ze beschikte over een ‘duvecot’ :

‘pachtgoet met wuenhuus, schuere, stael, duvecot ende ovenbuer . . . 2 4 bunder... 4 bunder bosch ende ettynghe ... 2 bunder meersch . . . 1 2 pond’ - 1590:

mijn heere van der Hamme (= van Claerhout), heer van Wighezeele ende te Hamme.

Philippe Duernaghele huwde mademoiselle Madeleine van Claerhout, dochter van Jan. DE FAMILIES LAUREINS EN DE BOEUF - 1623: Mevrauwe van Watervliet, dame van Wiggheseele ende ten Hamme De familie de Boeuf, heren van Watervliet, kwam in eigendom van de heerlijkheid via vrouwe Joanna (= Françoise?) dochter van Jan van Duernaghle.

55

Lijst van Edelen en Goeden Lieden, bezitters van heerlijkheden in de Kastelnie,

*

H andelingen van de Koninklijke G eschiedkundige en O udheidkundige Kring van Kortrijk, 1912-1913, b lz. 227-278 R A G , Penningcohieren 1571 (Caneghem onder Curtrycke), reeks 82 - 82bis, 32/136

303


Binnen de familie zijn de volgende eigenaars/heren teruggevonden: - Maximiliaen de Boeuf x Françoise Laureins, dv Guy Laureins en Françoise Deurnagle, dv Jan - Françoise Laureins, weduwe van Maximiliaen de Boeuf (1613] De familie Laureins/Laurin resideerde op het einde van de 16de eeuw in Brugge: Marcus Laurin, heer van Watervliet, kocht daar in 1567 het huidige ‘Hof van Watervliet’ op de Oude Burg. Ze lieten zich ook Laurinus noemen, een Latijnse, humanistische vorm van hun familie­ naam. - Albert le Boeuf - Jonkheer Frans le Boeuf, fs Albert (1656 - 1657]

‘Vrouwe Anna Philipote van der Meeren, fa mher Philipps, rudder heer van Huisgaven en Anne de Croix (gehuwd met) Edel en weerde mher François le Boeuf, fs Albert, rudder heer van Watervliet, Waterland, Philippine, Baequelroode, Viggezele Item la seigneurie de viggeseele gisant au village de Caneghem ... met de landen ende fonchieres in Caneghem Landpachten van sbesitters leenen in Caneghem hem toeghecommen vuytten sterfhuysse van Wijlent vrau Joanna fia mher Jan de Duernaghle heere van vroylant, zijn out groot moeder... ’ In die tijd was Jooris Aerts pachter van 15 bunder land uit de heerlijk­ heid voor een prijs van 45 pond per jaar. Lieven Barvoet huurde de resterende landen voor 47 pond per jaar. Jooris was:

‘Schuldig aen Adriaen Dhont ontfangher vanden Vlaeght vande heerliche renten gaende vyut de leenen in Caeneghem over het jaer 1656 - 22 pond 18 shellingen 1 grote - over het jaer 1657 - 13 pond 3 shellingen 7 grote.’ - Jonkheer Philips le Boeuf, fs Frans (+ 1698] Net als zijn vader Frans was ook Philips heer van Watervliet.

‘Inventaris vande goederen ende meubelen ende huyscatheylen bevon­ den ten hove ende casteele van wijlent Jor Philips Ie Beuf heere van Watervliet overleden den 21 meye 1698 gemaect bij burgmre ende sche­ penen van het selve watervliet den 23 van selve maent...

304


Sohier van hecke ende dheer Jaecques Antheunis mitsg den suppl vercocht sijn geworden diversche leengoederen ende andere gestaen heb­ bende ten hoofde van Jor Phle fs frans Ie Beuf gehouden vanden leenhove van vlaeght in ruysselede, caneghem en andere het leengoet te viggezeele daer van de pennyngen ...13 juny 1720 . . . ’57 De leengoederen rond Viggezele werden op 16 mei 1718 verkocht aan Jan Baptist de Mey voor de som van 700 gulden. Kort daarna, in 1721, was Joannes vande Weghe eigenaar en gebruiker en werd een nieuw renteboek opgemaakt:

‘Rentebouck van de heerlichede van Viggeseele (1721) releverende van dheerlychheede ende leenhove van vlaeght toebehoorende Joannes vande weghe by coope ten curatelen sterfhuyse van Jor Frans Ie Beuf in sijn leven heere van Watervliet vernieuwt bij Gyselbrecht Hubertus de Cock, greffier van Vlaeght is vuytghelesen naer dien ghebleken was bij relaese vande gonne doende de publicaetien binnen de stede van thielt, prochien van ruysselede ende caeneghem dat aldaer ten tijde ende plaetsen ghecostumeert sijn ghedaen twee sondaghsche kerckgeboden van veerthien te veerthein daeghen respectivelycke den sesentwintighsten 8bre lestleden ende negensten deser loopende maent november ... Joannes vande weghe fs daniel ... in leene van het ridderlyck ordre van malta emmers den heere commandeur van castre sijne hove ende heerlychede van vlaeght ... coope ten curateelen sterfhuyse van Jor frans de be uf... erfvenisse upden 22 meye 1720 ... eerste leen ‘tgoet ende heerl te viggheseele .. behuysde hofstede 3 bunder ... lant, bosch ende meersch het hooghe Vlaeght 5 bunder ... vermagh tol, bastaerde, stragiersgoet, boete van 3 Ib p, baljuw, wet van Vlaeght, ten trouwen ende waerheden ende ten vollen relieve van 10 Ib 20 sh camerlyncgelt, bij vercoop den lOden penninc ... twee ten auden walle ... diversche partijen lant ende ettynck voor thof te viggeseele . . . 8 bunder 1 gem et . . . ’58 Joannes vande Weghe werd opgevolgd door Pieter, François, Joseph en Abraham, zonen van Jacques vande Weghe, zoon van Joannes. Volgens het opgemaakte wezerijregister en de bijhorende staat van goed (1757) was er toen net een schuur nieuw gebouwd en waren ook de andere 57 58

SA G , Fam iliepapieren 482, Le Boeuf R A K , Aanw insten VI - 6712

305


bouwwerken op de hoeve van enig aanzien. De heerlijkheid bestond uit drie lenen, samen goed voor 17 bunder land.

‘A lle de gonne die dese presente letteren sullen sien ofte hooren lesen hoogh Bailliu Burghemeester ende schepenen der Stadt cortryck salut ... op de directie ende beleedt van de weesen ende hunne goedinghen subject sijnde ter weeserije der Stadt ende casselrije van cortrijkck ... Jacobus van Maldeghem vooght over de drije achtergelaeten kinderen van jacques van de weghe fs jans tot caeneghem gewonnen bij Catherine van den destele ende guille bytebier in huwelyck met deselfs weduwe .... requeste van de 9 febry 1757 ... vande weghe voors ons in processe was geweest als heerscher bij requeste van eersten maerte 1752 jeghens elisabet standaert weduwe vanden voorseyden joannes vande weghe sijne moedere ... t’haeren laste tot afstant van drij distincte leenen .... Den selven vande weghe gedeurende het vervolgh van de gemelde saecke was commen t’overlijden die door desselfs weduwe ende kinderen vervolght was ... Elisabeth standaert was overleden in september lest leden requeste van den eersten maerte 1752 ghepresenteert aen Bailliu borgemeester ende schepenen der heerlijchede van vlaeght .... Concluderende bij de selve requeste tot afstant van d ’hofstede ende heerlijchede van viggeseele met de landen daermede gaende bestaende in drije distincte leenen tsamen groot omtrent de seventien bunderen releverende vanden leenhove van het voorseyde vlaeght ... met de melioratien aen d ’edifitien daer op staende de gonne seer considerabel waeren ... pieter, François, joseph ende abraham vande weghe de welcke de selve hofstede ende medegaende landen sullen vermoghen te ghebruycken als pachters tot kersavont naestcommende 1757 als wanneer sij de selve sullen moeten ruymen ... den hoir feodael soude moeten vergoeden ... nieuwe is gebauwt eenegroote schuere ende voordere melioratien gedaen .... Sterck beplant met opgaende boomen .... Alhier ende drij maenden de voorseyde hofstede ende landen ... voor de weth der heerlychede van vlaeght sal worden vercocht... oock den steenhoven staende op de prochie van thielt buyten . . . ’59 Later vonden we nog als eigenaars terug: 1762 - Mevrouw de Douairière Walkiers (landboek Kanegem)60 - Bruno Vandenhecke 1889 - delà Kethulle de Reyhove Eugène Ernest61 59 60 61

R A K , Fam iliearchief 756, Voogdij Vandeweghe Landboek van de parochie K anegem , SAT, nrs 3908-3909 SAT, Weg naar Viggezele, Goedkeuring G em eenteraadzitting 4 decem ber 1907

306


ï^anegem ,een rostïge gemeente', vaar hier en daar kleine en grote boerderijen langs smalte landveuen opdi/iher ihen.Eèn van die kleine hoeee^5 was HeV hole j/an de |ant:l;e 5choHe waar ;n i<?i <? Brleh Gehotte werd gebaren .Pleh huisje werd afgebroken.

"(Jrogb Vigqezele ' sbaar er nog en bezit"de waardigheid i/an een kasteel. Ve grote schoor) mekstrodak , was bdc/wt/ylllg gewonden en ynaeeh

Vevdojteen. Heb gebouw meb de zwarb-witgestreepte moren was heb hoehshuis. Nd de ^herstellingen in 1904 kreeg heb uoenhuis « M fe dib croicnb. Heb dak .boen nog gedrelheljjR in sbro, werd gemoderniseerd ,w—ut Aan twee zjden ;e> hèb hols meb een gracht- omreden en langs de beek bemerk je de sporen tart een kleine watermolen. îy fÿ lL iÿ z

307 D e huidige hoeve V iggezele - Viggezelstraat te Kanegem (van de hand v an Steven)


1903 - delà Kethulle de Reyhove Robrecht Maria Jules (geestelijke) 1953 - Raymond Verkinderen 1959 tot op heden - Raoul Verkinderen. De familie Verkinderen was al bewoner in 1762 (landboek Kanegem)626 5 4 3

De heerlijkheid Vlaagt (Ruiselede)1^

“ •“ ■67 en het huis van Ruiselede De Vlaamse Graaf Guy de Dampierre liet in 1281 broeders van de ridder­ orde van de tempel toe in Ruiselede. Hiermee ontstond het tempelhuis van Ruiselede, het laatst opgerichte in Vlaanderen. De ridders vestigden zich daar op een leen, Vlaagt genoemd, dat ze verkregen van Hendrik van de Voorde. Het leen was feodaal afhankelijk van de baron van Poeke. In het opgestelde document was ook sprake van het al aanwezige allodium (aluet) in de omgeving (= Viggezele). Viggezele is dus duidelijk ouder dan Vlaagt. Viggezele viel vanaf dan feodaal wel onder Vlaagt en onder het tempelhuis van Ruiselede, in plaats van onder Gent. De Kanegemse hoeve Viggezele zelf kreeg een volledig wereldlijk karakter, nadat de ridders naar het Ruiseleedse Vlaagt waren verhuisd. « Nous guis cuers de Flandre ... a religieus homes nos boens amis en

Dieu, les frères de l’ordre de le chevalerie du Temple ... sour les fies del Henris de le Vorde leur dona en ausmosine qui gisent en le parroche de Russelede ... tenoit de mon seigneur Eulart van Poeke ... comme ils ont sour leur aluet... mil dues chenz quatre vins et un .... » (Wij Gwijde, graaf van Vlaanderen ... aan de geestelijke mannen, onze goede vrienden in God, de broeders van de ridderorde van de Tempel ... betrekking tot de lenen, die Hendrik van de Voorde hun als aalmoes gegeven heeft, gelegen in de parochie Ruiselede ... gehouden van mijn­ heer Eulart van Poeke ... over genoemde lenen dezelfde rechten als over hun allodium in hetzelfde gebeid ... jaar 1281 ...) 68

“ 63

Landboek van de parochie K anegem , SAT, nrs 3908-3909 A .G . H o m b lé, De heerlijkheid De Vlaeght. Bijdrage tot de geschiedenis van de

kommanderijen van de soevereine orde van Sint-Jan van Jérusalem in Vlaanderen, 64 65 66 67 “

O ost-Vlaam se Zanten , jg. 44, 1969, nr 1, b lz. 16-20 A . Verhoustraete, Feodaal overzicht van Ruiselede, Appeltjes van het M eetjesland, nr 16, 1965, blz. 82-13 Paul Rogghé, De Orde van de Tempeliers, Cultureel Jaarboek van de Provincie OostVlaanderen, 1972 R A B , Fonds C olens, 2e reeks, nr 491, Leen- en renteboek ter Vlaagt 1672 M arnik Braet, De Tempeliersorde en de hoeve Ter Vlaeght te Ruiselede (1200-1800), Oud Ruysselede, jg 21, 2004 , nr 4, b lz. 147-170 Theo Silversm et, Het verzamelde Archief van Ruiselede, deel X I, b lz. 5-9: De geeste­

lijke militaire ridderorden

308


De heerlijkheid Vlaagt strekte zich voor een groot deel uit over de gemeente Ruiselede. Daarnaast waren nog gronden in Kanegem, Tielt, Dentergem, Melle, Mannekensvere. Het Huis van Ruiselede viel onder de Commanderij van Caestre. De heerlijkheid mocht een hoogbaljuw en onderbaljuw aanstellen, met daarnaast een volle schepenbank van 7 schepenen. Het ordehuis van Ruiselede werd bediend door een bestuurder, die niet noodzakelijk van adel diende te zijn. Hij werd aangesteld door de commandeur der balije, met goedkeuring van het provinciaal kapittel te Parijs. Het is geweten dat in 1436 de commandeur van de orde van StJan een zekere tijd op het foncier (de hoeve) van Vlaagt verbleef. Het foncier van de heerlijkheid was de dubbelomwalde hoeve ‘ter Vlaagt’.697 0Meer dan 300 percelen land waren er renteplichtig aan. Deze waren allen gelegen in één groot blok vanaf de wijk het Zwijntje in Ruiselede tot aan de Oude Wal in Kanegem. Binnen het blok waren maar enkele kleine enclaves van de heerlijkheden Sint-Pieters, Schalklede en het Kapittel van Doornik. Binnen de heerlijkheid Vlaagt waren twee hoeven, een molen en een kapel gelegen: - ‘Het Groot Goed ter Vlaagt’, met een oppervlakte van 30 bunder. Deze hoeve werd in 1557 verpacht voor 9 jaar tegen 18 pond per jaar. Op een oude kaart herkennen we langs de toegangsweg naar de hoeve een schandpaal met de wapens van de hospitaalridders.71' Ten zuiden van de hoeve stond een kapel met kapelanij aan verbonden. Daar moesten drie missen per week worden gelezen door een hospitaalpriester of door de parochiepastoor. Op 15 september 1557 werden deze 3 missen nog in ere gehouden, maar in 1745 werd er nog slechts 1 mis per week opgedragen, de andere twee werden in Gent gecele­ breerd. In 1773 was het houden van de missen ónmogelijk, daar de kapel totaal vervallen was. De kapel bestaat nu nog. - ‘Het klein Goed ter Vlaagt’, ook wel het Goed te Maalstapel genoemd. Deze hoeve bleef eigendom van de ridders van St-Jan. Ze viel echter niet langer onder Vlaagt, maar vormde de zelfstandige heerlijkheid Maalstapel. Deze hoeve werd in 1557 met 9 bunder en een kleine tiende verpacht tegen 6 pond 10 shelling per jaar. - Ten oosten van de hoeve Groot Vlaagt lag de Vlaagtmolen. De molen­ romp bestaat nog altijd. 65 70

R AB , Oud kerkarchief, nr 492, Com m anderij van Slijpe Archives de 1 Etat B ergen, Cartes et P lans, 1305

309


Aan ‘ter Vlaagt’ was een tiende verbonden: 1/3 van de opbrengst ging naar de commandeur, 1/3 naar de Heer van Gangherelles, 1/3 naar de pastoor van Ruiselede. De Heer van ter Vlaagt mocht ook een gauwdag houden71:

“Gauwdach ’s donderdaeghs voor en naer de noene naer vercooren mandach achter kersdach alwaer alle de laeten schuldich sijn te commen ende brenghen den tol, bastaertgoet, wandelcoop ende andersins tot profyte vanden heere gevallen ende dat elck op de boete van drije ponden par ... eene deurgaende jaer waerhede ... eens tjaers te weten St Jansmisse midden vanden somer mits doende kerckgebodt veerthien daeghen daer te vooren ... straeten, kerckweghen, meuleweghen, beecqen, waterloopen ... doen beteren bij gebreck op boete van 3 pp’’ Een groot deel van de landen afhangend van Ter Vlaagt waren in Kanegem gelegen: 50 bunder land en bossen verdeeld over 30 lenen. We vonden als bijzonderste lenen in Kanegem terug: - De heerlijkheid Viggezele in Kanegem (zie hoger): - de hoeve Viggezele en beloop rondom - 3 bunder. - land, bos en meersen (de hooge vlaecht) - 5 bunder. - meersch (achter Ramers Poorterie) - 5 gemet. Er was een jaarinkomen aan verbonden van 48 shelling 1 grote. De heerlijkheid had een eigen baljuw, maar diende de schepenen van ter Vlaagt te lenen. In eigendom van Françoise Laureins, weduwe Maximiliaan de Boeuf Jor Frans de Boeuf (1670) - De heerlijkheid Tollenboom in Kanegem Ook het leen den Ouden Wal genoemd - 3 bunder 33 roeden Had een eigen baljuw, leende eveneens de schepenen van ter Vlaagt. Eigenaars waren: Drie kinderen van heer de la Faillie (1617), gekocht aan het sterfhuis van Michiel de Deckere Joncheer Pieter délia Faillie (1619)72 Jan Baptist délia Faillie (1670). - Het leen ten Ouden Walle in Kanegem en Ruiselede. Gelegen langs de Tiendewech. Had een oppervlakte van in totaal 16 bunder: - 4 gemet land (Z en W = den ouden wal) - 8 gemet ackere (N = den Thieltwegh - O = den ouden wal) - 8 gemet land (nevens Romain Pieters) 71 72

R A K , Scabinale II, m icrofilm 1113435 R A G , Fam iliearchief vand e H ecke de Lem b eke, 2488

310


- 2 gemet land (over den Thieltwegh) - 8 b 1 gemet land (grote partij land voor het hof te Viggezele) (W = straete naer Viggezele - Z = land aen het walleken van de meulen) - 2 gemet land (O = de wegh - N = meulewalleken) In eigendom van Jonkheer Frans le Boeuf (1670) Françoise Laureins (1613) - Een leen in de Ouden Walackere in Kanegem (Z = den Thieltwegh) 2 gemet groot. In eigendom van Jonkheer Frans le Boeuf (1670) Françoise Laureins (1613) - Een leen in Kanegem (Z = de put - N = de kerkwegh) 156 roeden groot. In eigendom van Roeland de Vrijse (1617) Jan Hallemeersch (1670) - Een leen in de Ouden Walackere (Z = Joanna Deurnaghels (1617)) 222 roeden groot. In eigendom van Pieter de Haene (1617) In een renteboek van ter Vlaagt uit 167073 vinden we de hierboven ver­ melde lenen terug:

‘Dit naervolghende is den rentebouck van de heerlichede ende vierschare vanden vlaecht... rnysselede, thielt, caeneghem, cortryck, denterghem ... landen, leenen, cheyne gronden ... heer lende hove vanden vlaecht ... toebehorende ’t hospitael van St Jans Baptister Ordre binnen Jérusalem resorterende onder de commanderie van Castre ... baljuw en ontfanghre Guilliame de Cock ... 14 oogst 1670 ... laeten haerlieden gronde vercopen ofte verarticulen dan sijn sij schuldich den vijftienden pennynck ende als sij sterven dan sijn sij schuldich dobbelen dootcoop Dit naervolghende sijn de leenen ghehouden van de hove ende heerlichede vanden vlaecht ... Jor Frans de boeuf, heere van Watervliet.... Leen wesende een hofstede genaempt thof te viggezeele groot metten beloope rontomme 3 b _ landt, bosch, meersch de hooge vlaecht 5 b ... meersch 5 g ... leen behoort penninck rente 48 sh 6 par ende 21 halsteren evene tjaers ... vercoopen de 15de pennynck .. doot dubbelen 73

R A K , Scabinale II, m icrofilm 1113435

311


dootcoop ... vermagh tol vont bastaerde en stragiersgoet, boete tot 3 p parisis baljuw, de wet ontlenen van Vlaecht ... ten trouwe en waerhede en ten volle relieve van 10 p ende camerlinckgelt... Het leen ten ouden walle met een stuc klant zuyd ende west daernen 4 gemet groot... stuc klant oost thiendewech west thieltwech ... Jor Jan Baptist delà faillie ... een leen cuasa uxoris ... leen den houden wal genaempt en heet de heerl van tollenboom mag baljuw stellen ... wet ontlenen van vlaeht... Decock baljuw en ontfanghre van de heerlichede ende leenhove ... Jor Ghijselbrecht damours, frans landuyt, simoen van huile, leenmannen van den hove en schepenene van de heerlichede” Met de Franse Revolutie, volgens de wet van 4 oktober 1789, verloor de johannieterorde in Frankrijk haar inkomsten uit de tienden. De orde zelf werd op 30 juli 1791 afgeschaft. De in beslag genomen goederen werden op 19 september 1792 verkocht. Na de inname van België op 26 juni 1794 golden dezelfde wetten ook hier. Dit betekende het definitieve einde voor de ridders van St-Jan op ter Vlaagt. De goederen werden aan­ geslagen, alhoewel ze niet werden opgenomen in het register van de gealieneerde domeinen (Rijksarchief Brugge). De laatste proost van het tempelhuis in Ruiselede was Pater Josephus van de Recoletten van Tielt, geboren in Kanegem op 21 juni 1697 als Petrus Willems, zoon van heelmeester Steven Willems, en overleden in 1787. Op de hoeve getuigt nu alleen nog van de ridders het Maltezerkruis boven de monumentale haard van het woonhuis. In 1840 was Jacob Lieven van Caneghem, koper van zwartgoed, eigenaar van de hoeve. Hij kocht ook het kasteel van Bellem. Zijn kleindochter, gehuwd met Frederik de Kerchove, bewoner van het kasteel van Bellem, was later eigenares. Boven de deur van de kapel prijkt nog steeds het wapen van die edele familie de Kerchove. De hoeve kwam in 1969 in handen van de familie Rotsaert de Hertaing. De oude wal

De oudste vindplaats van het toponiem De naam ‘den ouden wal’ verscheen voor het eerst in een akte van 1434. Men had het in het document toen al over ‘een antique mote’. De

312


akte behandelt een geschil tussen de abdijen van Sint-Bertinus in SintOmaars en Sint-Baafs in Gent. Dit waren twee van de grootste abdijen uit de Lage Landen. Het geschil betreft het afbakenen van de gebieden waar beide abdijen tienden mochten heffen: het gebied ten oosten {partem orientalem = Ruiselede) van een straatje was bestemd voor SintBertinus en ten westen {partem occidentalem = Kanegem) voor SintBaafs. Hoe Sint-Baafs hier terecht komt als tiendenheffer, ligt voor de hand, daar de abdij veel gronden in het centrum van het dorp bezat. Maar waarom Sint-Bertinus? Misschien is het feit dat tempelridder Godfried van Sint-Omaars stichter was van de Sint-Bertinusabdij er toch niet vreemd aan? Het straatje langs de oude wal, waarover het dispuut ging, werd later ‘de tiendewech’ genoemd. Nu bestaat aan de overzijde van de Ruiseledesteenweg nog steeds een gedeelte van dit straatje als ‘de Vlaagtmolenvoetweg’, die de grens vormt met Ruiselede.

‘Acte notarial (van notaris Nicolans de Nieppa) contenant une sentence rendue par Nicolas Langhebaert licencié en droit, Jean Nemegheer, chanoine de Ste Pharailde (Sint-Veerle) à Gand et Gerardus de Damme, rector parrochialis de Zeverne, et Egidius Borchgrave, Tomacensis diocesis et autres nommés arbitres pour mettre fin à une contestatio élevée entre l’abbaye de St-Bavon à Gand et celle de Saint-Bertin, à St-Omer (villa Sancta Audomari, Morinensis diocesis) , au sujet de la limite et de la division des dîmes de Caneghem et de Ruysselede - 6 oct 1434’.™ ‘Super finibus et divisione decimarum, ad quamlibet ipsarum partium, caefinibus parrochiarum de Caneghem et Ruuslede, dicte Tomacensis dicesis, videlicet ante antiquam motam vulgariter nuncupatur den auden wal, versus aquilonem, usque ad viculum vulgeri etiam nuncupatam Jan Zoetsaerts Straetkin pertinentium .... Ab occidentali cono ipsius mote infra ejusdem extrema fossata recta transite et recta linea versus ut supra aquilonem tendendo usque ad et supra viculum vulgariter nuncupatam Jan Zoetsaerts Straetkin, a mode in perpetuum separandas et dividendas fore decimasque ad partem orientalem dicti tramitis sive dicte linee pro tempore provenientes ad prefectum monasterium Sancti Bertini, ac décimas ad partem occidentalem ipsorum tramitis et linee similiter provenientes, ad dictum monasterium Sancti Bavonis pertinere ... presentibus ibidem discretis viris : domino Egidio Bibau, presbitero - Rassone de Craeyenbrouc - Waltero de Varenackere - Johanne de Valenchinis - Ostone Wiericx - Theodorice Mostaert - Gerardo vander Mersch - et Egidio de Zomere ac pluribus r4

R A G , Archief Sint-Baafs en Bisdom , nr 01908, volgnr 016429

313


aliis, tam de Canegem quam de Ruuslede parrochialium ecclesiarum parrochianis laycis,testibus ad hoc vocatis specialiter et rogatis ...datum et actum in parrochiali ecclesia de Ruuslede, dicte Tornacensis diocesis, anno Domini mûlesimo quadringentesimo tricesimo quarto, indictione XII a, mensis octobris die VI a . . . ’75 De tienden van Ruiselede en de abdii van Sint-Bertinus De tienden binnen de parochie Ruiselede werden al in 1106 aan de abt en monniken van Sint-Bertinus geschonken. Deze schenking werd bevestigd in 1221:

‘Yuuan, fs de Wautier, chevalier de Ryusselede, lui a cédé la dîme des alleux de la paroisse de Ruysselede, pour le service de l’église de SaintBertin’. De volgende tekst, waarin ook een schenking van tienden in Ruiselede aan Sint-Bertinus wordt bekrachtigd, dagtekent uit 1267: ‘Hugues, châtelain de Gand et sire de Hosdain, déclare que Jean de Massemines a vendu au couvent de Saint-Bertin, à Saint-Omer, toute la dîme de la paroisse de Ruysselede.’76 In 1282 was er al een proces geweest tussen de Sint-Baafs- en de SintBertinusabdij rond de opbrengst of verdeling van die tienden77:

‘Meester Simon Talboem en Nikolaas, pastoors respectievelijk van de Sint-Michielsparochie te Gent en van Rumbeke, brengen hun scheids­ rechterlijke uitspraak in een geschil over tienden te Dipmersch en Bertrich binnen Ruiselede, dat hangende was tussen de Sint-Baafsabdij te Gent en de Sint-Bertinusabdij te Sint-Omaars: ... in loco uno qui dicitur Dipmersch ... pro alio loco qui dicitur Bertrich ... qua iacet infra parrochiam de Rusclede ... actum apud Canenghem’ Het verdwijnen van ‘den Ouden Wal’ Er zijn uit de 19de eeuw een aantal beschrijvingen van ‘den Ouden Wal’ en vooral van het verdwijnen ervan bewaard gebleven. Een oud, verloren gegaan landboek van Ruiselede (1687) vermeldde78: 75 76 77 78

J .H . d ’Hoop (ed.), Recueil des chartes du prieuré de Saint-Bertin à Poperinghe, Brugge, 1870 - akte 163 idem - akte 2 R A G , C yriel V leesh o u w ers, De oorkonden van de Sint-Baafsabdij te Gent, 1990 nr 500 Lan db oek v an R uiselede (1687), naar: A .D e V la m in c k , Notice historique sur la ville de Thielt, O n uitgegeven h andsch rift

314


De huidige (half verdoofde) tiendeweg


‘D ’Heer van Watervliet behoort een partije lant, erop ende inne staet een oude vervallen fortresse genaemt den Ouden Wal, palende oost ende suyt ’t voorgaende ende ’t naervolghende, west den doschwegh, noort de straete van Ruysselede naer Thielt, groot 1 bunder 87 roeden’ Het landboek van Kanegem (1762 - Canton XII - perceel 128) omschreef de site als volgt:

‘Item den houden wal sijnde eene struyckbosch met landt daeraen gelegen noort de straete, oost ende suyt Guillaume Hendrickx, west selfs, groot een bunder en tachentigh roeden’

Schets uit het landboek van de parochie Kanegem (1762) met verm eldingen van perceel 128 'den houden w al’ , ‘den thiendew egh’ en het 'gescheet jeghens Caneghem ende Ruysselede’

316


De laatste restanten van de ophoging verdwenen in de loop van de 20ste eeuw. In 1874 moet de heuvel zijn afgedolven en bleef er slechts een molshoop over:

‘mote en heuvel in 1874 geslecht’79 Rond 1890 heeft een landbouwer de laatste sporen afgedolven en de wal gevuld. Tot 1920 restte er enkel een ginststruik op een kleine verheven­ heid. De vele volksverhalen rond de plek dienden te wijken voor de harde realiteit: de omgeving werd langzaam omgezet tot landbouw­ grond. Nu wordt de grond bewerkt door Henri Braekevelt. Een zekere Jan Maes vermeldde in 1874 in het tijdschrift ‘Rond den Heerd’ :

‘De geheele vorm, geheel de gedaante ervan, zegt u dat de natuur het niet gemaakt en heeft. Waartoe heeft het dan gediend ... een versterkt kasteel van de Tempeliers ... onderaardse gangen ... naar Thielt ... café Concorde (Markt) en café de Rooster (Bruggestraat) . . . N u is men bezig met dien heuvel af te delven en binnen eenen zekeren tijd van jaren en zal men er niet meer van spreken’.80 In hetzelfde tijdschrift, eveneens uit 187481, staat ook het volgende te lezen: ‘. .. ik ben over eenigen tijd naar de Ouden wal gaan kijken, en waarlijk

hij en gelijkt aan den zelfsten niet meer. Zij hebben hem in de ronde afgekant, misschien tot vier, vijf meters hooge en de zompelingen of den wal die errond lag hebben ze half gevuld en tot effen vruchtbaar land gemaakt’. Gaston Colle (1881-1946), professor aan de Universiteit in Gent82, hield in 1945 een interessante lezing rond de Oude Wal:

‘Het schijnt dat hij het laatste spoor was van een Tempeliersklooster dat daar in de twaalfde eeuw bestaan had. De kerk was sedert lang met al de overige gebouwen in de diepten der aarde verzwolgen ... Met de paarden van mijn vader, nam de koetsier mij steeds de teugels, die ik zoolang had mogen vasthouden uit de handen. Voorzichtigheid gebood 79 80 81 82

K. De Flou, o .c ., X II.91 - den Ouden Wal Ja n M a es, Den Ouden Wal, Rond den H eerd, jg IX , 1874, b lz. 182-183 Rond den H eerd, jg IX , 1874, b lz . 387 - De Tempeliers in Vlaanderen, Fam ilia et Patria, H an d zam e - Brugge, 1988-1989 G asto n C o lle, Bestendigheden, een reeks lezingen, uit het Fransch vertaald door Henri van Crombmggen, E ditions U n iversitaires, Brussel - D e N ederland sch e B o ek h an d el, A ntw erpen

317


De w eilanden langs de Ruiseledesteenw eg w aar de Oude Wal w as gelegen


het hem, want op het oogenblik dat het duister beeld van den berg in den avond opdoemde, werden onze heetbloedige paarden schichtig, spitsten de ooren en schoten eensklaps sneller vooruit... Bij nacht kwamen witte schimmen klagend over zijn hellingen zweven. Dat bevestigden de voer­ lui die daar in de late uren voorbij kwamen ... Die merkwaardige berg bestaat niet meer. De boer wier hij behoorde is hem op zekeren dag mogen beginnen omgraven om zijn veld te vergrooten. Dat begon rond mijn twintigste jaar en is sedertdien altijd voortgegaan .... Drie of vier jaar geleden was het maar een terp van weinig betekenis meer. En telkens kostte het meer moeite om de wonderbare plaats te vinden . . . d e boer tenslotte op oude puinen gestooten van zeer harde steen . . . ’ In geen enkele tekst of bron werd echter enig licht geworpen op de oor­ sprong of functie van deze oude heuvel.

De ‘Oude Wal’, een motteburcht J.d e Meulemeester bestudeerde een algemeen voorkomend middel­ eeuws monument: het mottekasteel83, de motteburcht, de castrale motte, of in het Engels: mote and bailey. Dit bouwwerk was in de middeleeuwen verspreid over gans West-Europa. Vele van de resterende ophogingen werden vroeger, net zoals in Kanegem, toegewezen aan molenbergen, grafheuvels of zelfs Romeinse castra.

U itzicht van een motteburcht (naar Herrnbrodt - 1964)

Een motteburcht bestond uit een opperhof of hoofdburcht en neerhof, voorhof of voorburcht, met achtvormige omwalling en houten palissade. Op het opperhof was een donjon, vluchtburcht of centrale (houten) ‘3

J . de M eulem eester , M ottekastelen, Natuur en Techniek, jg 75, 1989, blz. 690-701

319


toren opgetrokken, waar de bewoners en omwoners zich konden terug­ trekken. Het neerhof was bebouwd met woningen voor bedienden of soldaten. Hier speelde zich het dagelijkse leven af. Soms was hier ook een kapel neergezet.84 Over dergelijke sites is weinig bekend, er zijn geen middeleeuwse teksten of schetsen van bewaard. Het ‘Tapijt van Bayeux’ of ‘Tapisserie de la Reine Mathilde’ is de enige iconografische bron. Daarop zien we de legers van Willem de Veroveraar, na de slag van Hastings (1066), motteburchten opbouwen in England. Voor de rest is onze schaarse kennis afhankelijk van de recente archeologische opgravingen. De eerste vluchtburchten werden opgetrokken door de Vlaamse graven, rond de 9de eeuw, toen nog als verdediging tegen de aanvallen van de Noormannen. Dit gebeurde in de Vlaamse en Zeeuwse polderstreken. Van verschillende mottes groeiden de neerhoven rond de kapel later uit tot dorpen (Merkem, Veurne, Werken (den Hogen Andjoen), Sint Winoksbergen (de Groenberg) ...) In de vroege middeleeuwen (ll-13de eeuw) werd de motteburcht in WestEuropa een echt modeverschijnsel. De vroegere militaire, strategische functie ruimde nu plaats voor een zuiver symbolische waarde. De motte kreeg soms een residentiële functie voor de lokale heer van lage adel. De grootte van de site werd aanzien als een maat voor het belang van die heer. De sites werden steeds op de buiten opgericht, veelal in de omgeving van een beek, die zorgde voor de watervoorziening. Het opperhof was meestal 3 tot 4 meter hoog, in sommige gevallen tot 20 meter, en had een doormeter van 20 tot 100 meter. Ook (dwang) burchten, die de steden overheersten (Gravensteen in Gent) en onze Vlaamse belforten, die de stedelijke macht uitstraalden, moeten in dezelfde zin, als een zelfde machtssymbool worden gezien. De site van de Oude Wal is een duidelijke restant van zo een mottehof. Ligging, vorm en grootte stemmen overeen met de algemene normen. Via luchtfoto’s is zelfs de achtvormige omwalling nog waarneembaar. Ook hier is water aanwezig: het ontspringen van de Bundingbeek, die verder de noordelijke grens van Kanegem met Ruiselede vormt. 84

Het verhaal van de versterkingen door de eeuwen heen. Achter wal en muur (vóór 1500). Netwerk van kleine Versterkte Historische Steden, Provinciehuis Boeverbos, Provincie W est-Vlaanderen , Brugge, 2001

320


Luchtfoto uit de verzam eling van de Universiteit van Gent met bijhorende schets en b ij­ schrift: ‘Situering van een moated site (omwalde inplanting) - afgetekend in het maisgras

- met wat moeite is de aftekening zichtbaar van een neerhof (links - groot - (1)) en opperhof (rechts - klein - (2)) - de Bundingbeek ontspringt er (3) - Oprit hoeve Verkinderen (4) - Hoeven Clarysse en Lankriet (5) - Tiendestraatje(7)’

321


Luchtfoto uit de verzam eling van de Universiteit van Gent met vergelijkende schets uit de Atlas der Buurtw egen (1841).87 De site van de Oude Wal ligt nu een stukje van de Ruiseledesteenw eg verwijderd door het rechttrekken van de steenweg.

322


Onze Westvlaamse pionier-archeoloog Juliaan Claerhout besloot al in 1897, na een onderzoek ter plaatse, dat we hier te maken hadden met een feodale motte.85 Ook enkele luchtfoto’s, bewaard in het Seminarie voor Archeologie van de Universiteit van Gent, ondersteunen de stelling van de castrale motte.868 7 Als een castrale motte werd opgericht door een plaatselijke heer, blijft alleen de vraag ‘wie was hier de plaatselijke heer’?

Steppo van Vissezele als plaatseliike heer in de omgeving van de ‘Oude Wal’? De Oude Wal maakte in de 12de eeuw nog deel uit van de gronden van het allodium Viggezele, dat in 1200 aan de tempeliers werd geschonken. Alle gronden in Kanegem, tegen de grens met Tielt en Ruiselede, vormden toen zeker nog één onversnipperde blok, zodat het domein toch van enige omvang en betekenis zal zijn geweest. De plaatselijk bekende heer was zeker Steppo van Viggezele. Hij was de vader van Zeger II, de latere tempelier, soms ook ‘Zeger de Tempelier' of ‘van Viggezele’ genoemd.88 In 1164 stond vermeld:

‘Steppo de Viggensele et Sigerus et Baldainus filii ejus’ (Steppo van Viggezele en zijn zonen Zeger en Boudewijn).89 Steppo stamt uit een zeer invloedrijke familie, opklimmend tot de Vlaamse graven. Hij was de oudst bekende heer van Poeke, was burg­ graaf van Gent en heer van Bornem. Hij vond zijn domein in Kanegem belangrijk genoeg om de naam tot de zijne te maken: ‘van Viggezele’. De naam zelf van de heerlijkheid Viggezele is van oudere, Germaanse oorsprong (zie hoger).90

85 86 87

W. Coppens & L. Depredom m e, Een vlucht naar het verleden, Oud Ruysselede, 1991, nr 3, ju li, b lz. 128-129 J. Sem ey, Sem inarie voor A rch eo lo gie, U niversiteit G e n t, N F W O - Foto’s nr 59810 (190,92-80,80) en nr 62632 (190,92 - 80,80) A tlas der B uurtw egen, C a n e g h e m , 1841 te vin d en in Stad h u is v an en te Tielt

88

Régula pauperum commilitonum Christi templique Salomonis - Régula Templariensium auctoritate multorum patrum, precique domini B. Bernardi abbatis, édita ... Ce texte latin de la règle des Templiers est fort rare ... XIIs, par­ chemin, 158 ff ... A. De Poorter, Catalogue des manuscrits de la bibliothèque publique de la ville de Bruges, B ru gge, 1934

89 90

Karel de F lo u , o .c ., XV I.4 5 5 V ig gezeele - ho fstede te K an egem ... M . G y sse lin g , Toponymisch woordenboek van B elg ië ......... (vóór 1226)

323


324 De Caneghem hoeve in W intam /Bornem


In Bornem (Hendrik Muyshondtstraat 47, Wintam/Bornem) is een oude boerderij, met beschermde duiventuil (KB 30/10/1945), bekend onder de naam ‘Caeneghemhoeve’.919 2Misschien was dit wel een oud bezit van Steppo en van de heren van Bornem, dat zij naar hun bezittingen in Kanegem hebben genoemd. Nadat Zeger II, zoon van Steppo van Viggezele, in 1200 tempelier werd, was later in de volksmond de link tussen de resten van de motteburcht en de tempeliers vlug gelegd: de Oude Wal was een restant van een oud tempelierskasteel. Een kern van waarheid dus, binnen een reeks oude volksverhalen. Uiteindelijk is het zelfs best waarschijnlijk dat er op de site na 1200 werkelijk tempeliers hebben gewoond of toch zeker tijde­ lijk verbleven.

Afstamming, van Steppo van Viggezele91 Steppo van Viggezele stamde uit een zeer invloedrijke familie. De stamreeks van zijn voorvaderen mondde uit bij de Vlaamse graven: (Hogerop: de rij Boudewijns, graven van Vlaanderen) I Boudewijn V (graaf van Vlaanderen - 1035 - 1067) x Adelide de Contenance, dv Robert II, koning van Frankrijk I Robrecht de Fries (graaf van Vlaanderen - 1071-1093) I Filips van Loo (+ ca 1127) Willem van leper (° ca 1070 - + 1165) (na de moord op Karei de Goede, kandidaat troonopvolger) x NN, dv Willem van Bourgondië xx Stéphanie de Vienne !

Steppo van Viggezele (° ca 1120) x Alicia van Gent (dv Zeger I, kastelein van Gent) (zie hoger) burggraaf van Gent, heer van Bornem en voogd van Temse (over de goederen die de Sint-Pietersabdij aldaar bezat)

91 92

Bomem Monumenten, Dienst Toerisme, Gem eentebestuur Bornem , augustus 2000 Internetsite: h ttp :/ / g e n e a lo g y .e u w e b .cz / fla n d e rs/ fla n d e rsl.h tm l (zonder bron­ verm elding)

325


De kasteleins van Gent als heren van Bornem Steppo van Viggezele was heer van Bornem. Deze titel werd gedragen door de kasteleins, burggraven van Gent (zie hoger). Het Land van Bornem kwam in de l l Je eeuw onder het graafschap Vlaanderen te liggen. Het domein bevond zich op de rechter (oude) Scheldeoever. In Bornem hadden de heren een oude burcht liggen, nu bekend als kasteel van de familie Marnix van Sint-Aldegonde. De eerste burcht werd gebouwd in de 9de eeuw als verdediging tegen de invallen van de Noormannen, langs de toen bestaande Scheldebedding.93 De oudst bekende heer was Wenema(e)r, rond 1138 heer van Bornem en kastelein van Gent. Hij gaf een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van de streek. Vóór 1200 nam Zeger I, zoon van Wenemar, de heer­ schappij over het kasteel en het Land van Bornem over van Rogier van Kortrijk. Die werd opgevolgd door Zeger II. In de lijst kwam ook Hugo I van Encre voor (tot 1228), gehuwd met Alicia van Gent, dochter van Zeger I. Daarna volgde Steppo van Viggezele, gehuwd met de weduwe van Hugo I. Hugo II, eveneens burggraaf van Gent en heer van Bornem, verkocht rond 1250 het kasteel en het Land van Bornem aan gravin Margareta van Vlaanderen (van Constantinopel), moeder van Guy van Dampierre.94

Zeser II. besraven in de crypte te Bornem De heren van Bornem werden begraven in de Romaanse crypte onder het hoogkoor van de kerk van Bornem. De dorpskerk van Bornem was verbonden aan een abdij van reguliere kanunniken onder de regel van Sint-Augustinus. Deze abdij stamde zeker uit de Karolingische tijd, maar ze werd in 1101 door Wenema(e)r, burggraaf van Gent en heer van Bornem, gereorganiseerd, zeg maar zo goed als opnieuw gesticht. Een steen met als opschrift ‘sigerius castellanus’ (Zeger II) werd ontdekt bij opgravingen/restauraties in de crypte in 1987. Het opschrift bij het vroegere graf in de crypte van kastelein Zeger II luidde95: Te Boomhem in de priorie ...

Ende zijn meunicken van Affleghem ende waeren daer eerst canonieke reguliers . . . D e voorkerkcke is de prochie ... Op de noortzijde, aen den choor, in St Jans capelle, alzoo men in den crocht gaet, licht eenen ouden ” 94 55

Bomem Monumenten, Dienst Toerisme, Gem eentebestuur Bornem , augustus 2000 M are Van Linthout, Wie het kleine niet eert, vindt zijn weg niet in Weert, Dienst toerism e Bornem Baron de Bethune, Epitaphes et monuments des églises de la Flandre au XVI siècle, d ’après les manuscripts de Gaillard Corneille, Brugge, 1990 - b lz. 44

326


327 De crypte onder de kerk van Bornem waar Zeger II werd begraven


blauwen zaerck, eenen halven voet verheven, int’ harnas, waepenrock ende helm, het wapenzweert in zijn rechter handt, met den point omhooghe (voetnoot: als een keyser), ende eenen grooten shilt voor hem met een schaerboucle fleudelisé, ghelick den hertoch van Clèves draecht, ende boven zijn hooft staet ghescreven: hic jacet sigerius castellanus (hier ligt kastelein Zeger) ... (voetnoot: den prior zeide dat de vader Segher fondateur van dat clooster was ende daarin stelde canonicken regulares, ende daernaer zijnder die muenicken van Affleghem in ghestelt, die daer noch resijderen, ende was zeer omtrent ’t jaer 680 gefondeert. . . ) ’ Van Bornem naar de abdij van Afflisem Affligem was één der grootste abdijen in de Lage Landen. Ze nam op 11 februari 1121 de abdij van Bornem over. De tempelier Zeger II was zelf nauw verbonden met de abdij van Affligem. In 1214, na zijn dood, deed zijn vrouw Petronella van Kortrijk nog een schenking aan de abdij bestaande uit inkomsten van tienden in Ruiselede en Tielt96: ‘. .. à V Abbaye d ’Affleghem la somme de cent soixant dix livres de

Flandres provenues de la disme de Thielt et de Ruselde. Dequoy elle passa lettres l’an mille duex cens quatorze’ Een andere Petronilla, dochter van Zeger II, in de tekst Zeger de Tempelier genoemd, werd op 13 augustus 1239 abdis van de benedict­ inessenabdij van Vorst, die ook afhing van die van Affligem.97 Reivaart, de laatste Tempelier van Kanegem? We startten dit onderzoek via een paar (volks) verhalen en eindigen op dezelfde manier met een later geschreven fictief verhaal. In het tijd­ schrift Rond den Heerd werd in 1876-1877 het verhaal opgenomen van ‘Reivaart of de wraak van den Tempelier (1319-1322) ’,98'99 Het was van de hand van kanunnik Adolf Duclos, een bekend schrijver van vooral Brugse historische verhalen en teksten: ‘Bruges en trois jours’ (1883),

96 97 98

99

J . Gaillard, Bruges et le Franc, Brugge, 1864, deel 6, b lz. 389 900 jaar Affligem, Eigen Sch o on en De Brabander, jg . 66, ap ril/m ei/ju ni 1983, b lz. 121-248 A D .D (A do lf Ju lia a n D u c lo s), Reivaart of de wraak van den Tempelier (13191322), Rond den H eerd, ja argan gen X I en X II, 1876-1877 - (hier : 1876, b lz . 2), Fam ilia et Patria, H an d zam e, 1988-1989 A d o lf D u c lo s, Reivaart of de wraak van den Tempelier. Vaderlandsche tafereelen, 1319-1322, Ju le s De M eester - Van N ieu w e n h u y se, Roeselare, 1892-1893. O ok: B rugge, A .D e z u tte r - Van K erschaver & A m sterd am , C .L . Van L an gen h u yse n , 1882

328


‘Bruges en un jour’ (1887) en ‘Bruges, Histoire en Souvenirs’ (1910).100 Van het verhaal rond Reivaart werd zelfs een toneelversie gemaakt.101 ‘Reivaart of de wraak van de Tempelier’ is een vrij lange historische volksroman, in afleveringen, over twee jaargangen van het tijdschrift gespreid en later ook in boekvorm gepubliceerd. Hoofdspeler is Reivaart de tempelier, dezelfde figuur die ook verschijnt in één de volksverhalen van de Oude Wal in Kanegem. Wie is aan wie schatplichtig? Het verhaal beschrijft het leven van Reivaart de tempelier nadat hij zijn tempelhuis verliet. Het speelt zich af tegen de verwikkelingen in Vlaanderen ten tijde van graaf Robrecht van Bethune en zijn zoon Lodewijk. Reivaart werd, volgens het verhaal, op 4 december 1283 geboren als Rijkaart, zoon van Geldolf van Scuetelaere en Ida van Groenedijke. Geldolf was de heer van het belangrijk goed te Scuetelaere, in de omgeving van Ronse. Hij werd door de Vlaamse graaf Gwij van Dampierre op zending naar de Duitse keizer gestuurd. Daar werd hij via een complot gevan­ gen gezet en zijn vrouw werd vermoord. Zoon Rijkaart belandde op die manier op jonge leeftijd in een pleeggezin in Brugge. Hij werd geschonken door een onbekend, maar voornaam man, zogezegd uit leper, aan de arme wever Maarten Denijs en zijn vrouw Geertrude. Hij groeide er op onder de naam Reivaart. Op volwassen leeftijd trad Reivaart toe tot de orde van de Tempel. In de eindjaren van de orde, toen de leden onder druk kwamen te staan, trok hij enige tijd naar Frankrijk om ze te ver­ dedigen. Ondertussen wist Geldolf na 22 jaar te ontsnappen uit zijn gevangenschap in Duitsland. Hij keerde terug naar Vlaanderen en schonk in 1305 al zijn goederen aan de abdij van Affligem. Hij werd er zelf benedictijner monnik onder de naam ‘vader Hugo’. Kort daarna werden de tempeliers opgedoekt en zoon Reivaart verscheen ook terug in Vlaanderen. Hij trok zich terug in de bossen van Bornem als kluizenaar. In de abdij van Affligem leerde hij uiteindelijk zijn echte vader kennen. Geldolf, Ida en Rijkaart, of zeggen we Reivaart, werden er samen begraven. In de eerste aflevering van het verhaal start de auteur als volgt:

‘Lange was ’t dat men in Vlaanderen niets gehoord had van Reivaart den Tempelier. Men wist op de kastelen en in de abdien wel te vertellen dat hij, ‘t jaer 1305, het tempelhof van Thielt [hier staat als voetnoot: ’t stond eigentlijk op de gemeente Ryusselede; maar de Tempelridders hadden hun huis ook te Thielt] verlaten had om naar Tours te gaan in 100

Panorama van Brugse geschiedschrijving sedert Duclos, Gidsenbond Brugge en West-

101

Vlaanderen, 1972 M a rich a l C ., Reyvaert of de wraak van de Tempelier. Drama in acht taferelen naar het verhaal van Adolf Duclos, Brugge, M od est D elp lace, 1881, 141 b lz.

329


Vrankrijk, waar zijn broeders zijnen dienst nodig hadden in de netelachtige zaken waarin ’t order verkeerde ... Maar wat er van hem geworden was nadat Philips de Munteschrooder [= le Bel] in de jaren 9 tot 12 al de Tempeliers die in Vrankrijk waren, doen vasthouden had, veroordeelen en sterven op ’t schavot of op de brandstapel, dat en wist niemand te zeggen ....zelfs zijn goede vriend niet, Geldolf van Scuetelaere, nevens wiens zijde hij gestreden en helpen winnen had op de Pevelenberg, den 18 oegst, ’t jaar 1304 ... rusteloos was immers Reivaart zijn hert.... nievers had hij hem gejeund, noch aan den vader­ lijken heerd, noch aan ’t hof van Vlaanderen, nievers ’t en zij later in zijn Tempelhof, waar hij ridder was en meunik ... hij werd gezien in het Heilig Land ... Dan waren er zelfs die hem in ’t land wilden hebben, en hielden staan dat de arme kluizenaar uit het Bosch van Bomhem de moedige Reivaart was, die zijn zweerd nedergeleid had om de pater­ noster aan te nemen, en zijn stalen ridderharnas om het haren boete­ kleed aan te trekken van de eremiten. Dit geloofde men meest.’ Duclos bedoelde wellicht met zijn verwijzing naar het tempelhof in Tielt, het Goet ter Vlaagt in Ruiselede of zelfs de Oude Wal in Kanegem. De (latere) volksverhalen rond Reivaart, die de pelgrim onderdak weigert, zijn naar alle waarschijnlijkheid geput uit deze roman van Duclos. Het hele verhaal is voor het overige als fictie neergeschreven. De auteur ver­ meldt op het einde dat zelfs de hoofdfiguren fictieve personen zijn. Toch is het merkwaardig dat samen met de verwijzing naar het tempeliersgoed van Tielt (Kanegem) de namen Bornem en Affligem ook naar voor komen. Er zijn behoorlijk wat historische feiten en/of voetnoten in de tekst opgenomen en daaruit is een mogelijk einde van de site van de Oude Wal terug samen te stellen. Jammer genoeg deed de schrijver verder nauwelijks aan historische bronnenvermelding. We zagen hoger dat de site van de Oude Wal in 1200 samen met het hele domein Viggezele in handen kwam van de tempeliers. Nadat het tempelhuis van Ruiselede in 1281 de rol van Viggezele als tempelhof had overgenomen zal de Oude Wal zijn functie als motteburcht misschien nog een tijd lang behouden hebben, en mogelijk zelfs door de tempeliers bewoond of uitgebaat gebleven zijn. De fictieve Reivaart zou de laatste tempelier kunnen zijn geweest, die er zijn intrek nam, tot hij in 1305 uit de streek vertrok, richting Frankrijk, om zijn medetempeliers daar te steunen bij hun proces. Achteraf zou de leegstaande motteburcht in ver­ val geraakt zijn. Of misschien werd de motte na 1312, na de ontbinding van de tempelorde, door de volkswoede vernield. De tempeliers werden

330


na hun veroordeling door de paus namelijk als volksvijand nummer één aanzien. In het plaatselijke volksverhaal werd de site verwoest als een straf van God: het kasteel van de tempeliers verzonk in de grond omwille van hun losbandige leven. In sommige versies zakte het kasteel in, ondergraven door de onderaardse gangen. De tempeliers, die na de opheffing van de orde niet gevangen genomen waren of op de brandstapel gebracht, moesten zich op het platteland of in kloosters terugtrekken:

verbrand, trokken door Europa, verkleed en vogelvrij verklaard, anderen krijgen een plaats in kloosters toegewezen, waar zij, de eens zo geëerden, ongewenste, verachte kostgangers mochten z ijn ...’102 In Vlaanderen waren de ridders in elk geval veilig, want de Vlaamse graaf stond niet achter de veroordeling door de Franse koning. De fictieve Reivaart trok zich terug in de bossen van Bornem, waar de burggraven van Gent de plaatselijke heren waren. Ze waren zelf afstammelingen van tempeliers en de vroegere bezitters van de Oude Wal, Reivaarts vroegere motte. In die bossen zou Reivaart zich wel veilig kunnen voelen. De laatste 17 jaar van zijn leven verbleef hij in de abdij van Affligem, moederabdij van Bornem. In de laatste aflevering van het verhaal in Rond den Heerd103 schrijft de auteur ook hoe Reivaart, na een verblijf van 17 jaar in de abdij, in 1341 begraven werd:

‘In de abdijkerk van Affligem lag een groot blauw zerk. Op het zerk waren drie personen afgebeeld: een monnik met helm en harnas - rechts een jonge vrouw - links een ridder in volle wapenuitrusting en op zijn schild een kruis gelijk de Tempelridders droegen.’ De abdijkerk van Affligem en de graven binnenin werden door de geuzen (16de eeuw) verwoest, maar de tekst op het graf van Reivaart is in het verhaal bewaard gebleven: ‘. .. maar de Geuzen zijn gekomen en zij hebben de abdie verwoest, en nu al lange en bestaat die zerk niet meer:‘

‘hier . leghet. Gheldolf. van . Sceutelaere . ruddere ... die . staerf. up . den . darden . dach . in . lauwe . anno . dni . M . CCC . X X V ... hier . leghet. Ida . van . Groendike . Geldolfs . wijf.... hier . leghet. Ryckaert 102 103

Yves van Buyten en W illy Vanderzeypen, De Tempeliers, huurlingen van de paus, Synthese & Aqua Fortis A D .D (A dolf Ju lia a n D u c lo s), Reivaart of de wraak van den Tempelier (13191322), Rond den H eerd, jaargan gen XI en X II, 1876-1877 - (hier: 1877 - p 205), Fam ilia et Patria, H an d zam e, 1988-1989

331


. van . Scuetelare . Gheldolfs . sone . was . raddere . van . den . Tempel

. die . hier. levede . in . die . abdie . X V I I . iaer. ende . staerf. ap . den . XVIIIsten . dach . in . sporcle . ’t iaer . ons . heren . doemen . screef. M . CCC . X L J . Bid . Gode . over . de . zielen’. Tot slot Wat in de streek als een reeks volksverhalen rond de Oude Wal en Reivaart, de laatste tempelier, overleefde bleek na veel speurwerk toch een reeks beduidende feiten te bevatten die ons een idee kunnen geven van wat er zich in werkelijkheid rond de Oude Wal en de tempeliers in Kanegem kan hebben afgespeeld. Over de site of de tempeliers aldaar zijn er, mede door het algemeen schaarse bronnenmateriaal uit de 13“'1 4 * eeuw, geen teksten bewaard gebleven. Er was alleen die grote puzzel, doorspekt met veel verzinsels, die in elkaar diende gelegd te worden. Maar naast de blijvend waardevolle traditie van onze oude volksverhalen kon op die manier toch een stukje 700 jaar oude geschiedenis opnieuw worden samengesteld en herschreven.

‘Het heuvelke zal afgedolven worden, de zompelingen gevuld, en de plaatse waar dat de oude wal gestaan heeft vergeten geraken; de spoo­ khistoriën en de legenden zullen blijven ’m' 1 405 0

104 105

Van den ouden wal, Rond den H eerd, jg 9, 1874 De m eeste tijdschriften en b oeken w aar de voetnoten naar v erw ijzen z ijn te raadplegen in de b ib lio th ee k v an ‘D e Roede van T ie lt’ en in de leeszalen en m a gazijn e n v an de Sted elijke O penbare B ib liotheken van Brugge en G ent. 332


BIJLAGE: gronden behorend tot de heerlijkheid Viggezele Dit zijn de voornaamste gronden op Kanegems grondgebied, allemaal gelegen in de spie van het Kanegems grondgebied, tegen de grens met Tielt en Ruiselede. Deze gronden zullen het oude allodium Viggezele hebben uitgemaakt. Ten tijde van Zeger II vormden al die gronden ĂŠĂŠn groot onverdeeld blok. Vandaar ook deze merkwaardige spie, die buiten de dorpsgrenzen van Kanegem uitsteekt. Later werden de gronden, die afhankelijk werden van ter Vlaagt, versnipperd tot diverse heerlijkheden zoals: Viggezele, Tollenboom, het leen ten Ouden Walle ... en meer. Uitgaande van het landboek van Kanegem [1762) en op basis van een aantal familienamen-eigenaars kon de volgende poging tot reconstructie worden ondernomen. Exacte feodale gegevens zijn niet bekend. De familiebanden tussen de verschillende eigenaars spreken voor zichzelf. (Romeinse cijfers = kantonnummer - Arabische cijfers = perceelnummer) (daarna: oppervlakte in bunder en roeden + grondgebruik) 1/ DE HEERLIJKHEID TOLLENBOOM Guillaume Hendrickx (eigenaar) Pieter Hendrickx (gebruiker) 63 66 67 68 70 96 97 98 99 100 (samen: 5 b 261 r)

318 200 95 90 92 374 141 286 350 315

lant hofstede + boomgaard land land meers land land land land hofstede + weide = het Goet te Tollenboom

2/ HET LEEN TEN OUDEN WALLE Guillaume Hendrickx (eigenaar) Guillaume Hendrickx (gebruiker) XI

105 106 107

384 91 217

weiland meers struikbos 333


108 110 122

123 124 129 XII 16 24 26 (samen: 9 b

304 195 1 277 57 1 141 200 1 140 1 26 61

meers meers land land land land land land

Deze twee hoeven/lenen (1 en 2) waren eigendom van Guillaume Hendrickx. Hij pachtte beide hoeven (17 bunder) vanaf kerstavond 1717 voor negen jaar aan Sr Pieter Frans de Massiet voor 17 pond per jaar. Op 14 september 1736 kocht hij de hoeve Tollenboom voor de som van 300 pond daarboven belast met 30 pond renten onder Vlaagt, Viggezele, het Beexschen en Hulst. Pieter van Overbeke kocht beide hoeven in 1771 voor 950 pond. Pieter was de zoon van Joseph van Overbeke. 3/

Joannes van Renterghem (eigenaar) Joannes van Renterghem (gebruiker) XI XII

XIII

101 102 10 17 23 27 28 32 33 55 6

1 252 106 1 175 200 296 70 353 298 1 110 150 1 69

hofstede + wee lant lant lant lant merschelken lant lant lant struyckbosselken lant

4/ Joannes van Renterghem (eigenaar) Augustijn de Vriese (gebruiker) XII

29 30

108 230

lant hofstedeken

334


5/

Joannes van Renterghem (eigenaar) Guillaume Carron (gebruiker) XII

18 21 22 53

176 208 319 42

lant hofstede lant struycbosselken

De hoeven 3,4 en 5 waren in eigendom van Joannes van Renterghem. Guillaume Hendrickx (zie 1 en 2, hierboven) hertrouwde met Joanna Buytaert, weduwe van Joannes Renterghem. Al in 1571 was Lauwereyns van Renterghem pachter en zijn vader eigenaar van het Goet te Tollenboom (1). 6/ HET LEEN TEN OUDEN WALLE Thienpondt Joseph (eigenaar) Thienpondt Joseph (gebruiker) 104 126 127 128 71 73

304 2 151 2 299 1 80 1 277 1 130

277 108 114 152 1 1 300 1 24 2 3 13 4 176 21 137 (samen: 15 b 310 r)

8 gemeten struikbos land land land + struikbos == site van den ouden wal weide bewalde hofstede = Het Cleen Goet te Viggezele meers meers land land land land land + waterput

7/ Mevrouw de Douairière Walkiers (eigenaar) Jooren Sierens (gebruiker) XI XII

103 15 58

342 1 221 1 37

struikbos land land = den Hoogenbulck 335


59 69 70 78 79 80

136 1 318 77 1 211 1 150 329

81 90 92 99 100 101 102 104 105

163 180 249 1 298 1 122 1 146 198 1 116 1 79

struikbos land = het couterken weide land land hofstede = behuysde hofstede, schuere, stallingen weide land land land land meers bilk land struikbos

8/ DE HEERLIJKHEID VIGGEZELE Mevrouw de Douairière Walkiers (eigenaar) Joseph Verkinderen (gebruiker) 106 112 113 115 10 11 14 15 28 29 30 31 32

3 225 250 298 211 2 109 97 1 214 5 110 325 1 33 2 29 54 38

land struikbos meers meers land meers etting land land land bewalde hofstede + boomgaard + etting land = Het Groot Goet te Viggezele bilk

9/ Mevrouw de Douairière Walkiers (eigenaar) Guillaume Declercq (gebruiker) X III

16 17 18

1 171 306 990

land = leen ‘de vier gemeten’ bilk land 336


19 27 35 42 44

290 300 4 276 205 1 31

hofstede + boomgaard land land land weide

/

10 Jonkvrouw Cabileauw Pieter Braet (gebruiker) 82 83 84 85 86 87 88 89 91 93 97 98

125 57 1 167 1 55 81 118 333 55 106 86 54 69

land land weide + struikbos land hofstede land hofstede land land struikbos land land

De laatste hoeven (7,8,9,10) waren eigendom van Joseph van Overbeke (zie 1 en 2). Ze werden in 1757 gekocht door Jonkheer Jan Walkiers, heer van Oostwinkel. In 1758, 1760 en 1762 vinden we de Douairière Walkiers als eigenares terug. Andere erfgenamen waren: - Jonkheer Judocus Paulus Walkiers, gehuwd met juffrouw Vanden Hecke - Jonkheer Louis Vanden Hecke, heer van Lembeke - Joanna Walkiers, gehuwd met Jonkheer Charles de Cabilliau.

337


Reconstructie van de feodale structuur na de versnippering van het oude allodium Viggezele (cijfers kom en overeen met de indeling 1 tot en met 10 uit de tekst ‘b ijlage’)

338


339


Inhoud van de jaargang 38 (2007) nr 1

Ph. De Gryse, ‘De Thieltsche Broeders’: Gentse studentenvereniging uit het Tieltse, 1921-1925 blz. 3-50 I. Démarrez, Edouard Démarrez uit Kanegem werd landbouw­ ingenieur in 1868 blz. 51-64

nr 2

Fr. Demeyer, Van Pittem, over de oudheid en de bijbel, naar Italië, de Kaukasus en de Koerilen met ‘Sterke Jan ’ van Cyriel Claerbout blz. 67-103 Fr. Hollevoet, Het vrij laatschap van Donsegem in Aarsele blz. 104-128

nr 3

J . Verbrugge, Bloei en teloorgang van de schoennijverheid in Tielt blz. 131-268

nr 4

R. De Brabandere, De tempeliers in Vlaanderen, bijzonder in de streek Kanegem-Ruiselede (Viggezele, Vlaagt, Oude Wal) blz. 271-338

340


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

DLE COMPUTERS

Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93

SB

>IRGENTK

d r u k k e r i j bvba

uw a p p e ltje voor d e dorst A T e K a b vb a

Tanghe Kris M a rk e g e m s tra a t 70 8720

W akken

Tel. 0 5 6 60 2 2 47 Fax 0 5 6 6 0 98 70

leperstraat 8 • Tielt Vinktstraat 5 • Aarsele

d e s m e td h o n d t@ p a n d o ra .b e


bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.