van de onderwijzer werden kortweg als “goed” omschreven. Het besluit van 21 januari 1818 van de gouverneur van West-Vlaanderen, in uitvoering van het K.B. van 9 september 1817, verplicht elke schoolhou der zich aan te melden bij de nieuwe provinciale onderwijsjury. Op 28 april 1819 legt Vande Casteele er zijn bekwaamheidsexamen af (80) en op 10 mei daarna krijgt hij zijn getuigschrift van onderwijzer van de vierde (en laatste) rang. Dit houdt in dat hij de volgende vakken mag onderwij zen : lezen en schrijven in het Frans en het Vlaams, randschrift, de vier eerste beginselen van de rekenkunde, moraal en de katholieke godsdienst. Op 25 oktober laat Vande Casteele aan de gouverneur vragen hem te benoemen. Drie dagen later krijgt dit zijn beslag, want zijn gedrag is onberispelijk (81). Op 2 juli 1821 telt de school 64 leerlingen, vier meer dan met nieuwjaar. De aanwezigheid van een goede school in Wakken en de kleinheid van de gemeente laten niet toe het (financiële) lot van de onderwijzer te verbeteren (82), ofschoon hij zowel door zijn burgerlijk als godsdienstig gedrag, door zijnen iever om voortgang te geven in het onderwijs zoo in de spel- schrijf als rekenkunde en wel bezonderlijk in de christelijke leeringe alle achting waardig is (83). Eind 1823 volgden 24 arme leerlingen (14 jongens en 10 meisjes) de lessen samen met de betalende leerlingen (84). Koning Willem I besefte terdege dat hij zijn principes (onder meer de taaleenheid) van kindsbeen af ingang moest laten vinden. Met een provin ciale subsidie van 100 gulden (= 211,64 fr.) voor schoolmeubels kon de gemeente in 1826 een dozijn lessenaars (91,48 gl.) en evenveel letterplankjes (8,52 gl.) kopen. Bovendien kreeg de koster-onderwijzer toen ook nog 50 gulden voor de vermeerdering en verbetering van zijn schoollokaal. Ook in 1827 ontving hij daar 50 gulden voor en burgemeester Andries Coucke had toen recht op 10 gulden voor verschot over prijzen uitgereikt aan de schoolkinderen. In 1829 kreeg de school van de gemeente een stel maten en gewichten (33 gl.) (85). Charles Philippe Vande Casteele had er zich op 6 september 1828 bij de Tieltse districtscommissaris over beklaagd dat hij uit oorzaak van de klein heid der gemeente als wegens de geringheid zijner jaarwedde, zich in eene veel minder gunstigen toestand gesteld zag dan zijne ambtgenoten en ver zocht hem er bij de gemeente op aan te dringen 10 tot 15 gulden meer te voorzien in de begroting (86). In het jaar van de onafhankelijkheid keert Markegem hem een jaarwedde van 40 gulden uit, nog altijd maar 2,75 % van de totale gemeenteuitgaven, maar toch meer dan het dubbele van halverwege de Franse tijd. Hij kreeg ook nog de 10 gulden voor de aankoop van boekwerken voor de prijsdeeling (87). De koster, die in 1806 zijn eerste vrouw, Roza Dorothea Vanbruynbrouck, verloren had, trouwde op 15 februari 1825 opnieuw met Maria Anna Campens (Tielt), zelf al weduwe van Laureyntius Gekiere, met wie ze 5 kinderen had, en van Charles Philippus Desmet (88). Charles Philippe Vande Casteele bewoonde aanvankelijk de ouderlijke tweewoonst (nu : 16