11 minute read

Neem eens een ruwe steen in huis

Willem Elias neemt u mee in zijn reflecties over een meubelontwerp van Sofie Neirynck, een zetel in natuursteen. Zijn mijmeringen monden uit in een levensbeschouwelijk verhaal dat we u niet willen onthouden, waarbij ‘de stoel gezien kan worden als de basis van het humanisme, de kont als zitting van het cogito ergo sum, in tegenstelling tot de knie als knieling als basis van de religie.’

HET SERENDIPITEITS-HANDELEN

Advertisement

Serendipiteit is de term die in zwang gebracht werd om aan te duiden dat men iets onverwacht vindt dat bruikbaar is voor iets anders dan dat waarnaar men op zoek is. Hoewel het woord van recente datum is, lijkt het me toch een fenomeen te zijn dat het oudste vermogen aanduidt van dat dier dat in zijn communicatiesysteem een teken ontwikkelde: ‘creëren’. Het gebruikte dit eerst om zijn oorsprong mee te begrijpen, alleen een god schept uit het niets, om het vervolgens, vanuit een zelfgenoegzame reflectie, die later ‘humanisme’ genoemd werd, aan te wenden voor het mooiste van zijn eigen handelingen. Een eigenaardig dier dat wist te overleven en zelfs te overheersen door één orgaan te ontwikkelen dat het moest weten te redden bij gebrek aan een degelijk gebit, nagels die meer geschikt leken om gekleurd te worden dan om te klauwen en een vel dat met kaalheid bedreigd is, in plaats van behaard verwarmende bescherming te bieden: de hersenen. Een orgaan dat in staat gebleken is om zowel het goede als het kwade te doen, zowel het mooie als het lelijke voort te brengen, de waarheid zowel als de leugen te verwoorden. Dit heeft genoopt dat door het uitzetten van dat ene lichaamsdeel, de mens in dat communicatiesysteem het teken om de dingen aan te duiden zoals ze zijn, de ‘natuur’, heeft moeten aanvullen met dat wat dat dier ervan gemaakt heeft: ‘cultuur’. Dit nog met de voortdurende betrachting dat maaksel als cultuur even gegrond te vinden als dat wat er natuurlijk is, of er zelfs al eens een overtreffing in te zien. Dat kunst ‘mooier’ zou zijn dan wat de natuur voortgebracht heeft, is daar een goed voorbeeld van.

© Gerbrich Reynaert

Over de mannelijkheid van de godachtigen maakt niemand spel. Vrouwen weten immers dat het ei er eerst was en niet de haan

Terloops als voorbeeld van serendipiteit in het denken, besef ik hier dat mijn nietzscheaanse driestheid om een mens een ‘dier’ te noemen, het voordeel heeft het genderprobleem in het taalgebruik afzijdig te houden door de neutraliteit van het onzijdige lidwoord. Zou het zo simpel zijn om het voortaan over ‘het mens’ te hebben? Allicht niet, want in de volkstaal heeft men het over een vrouw als men over ‘het mens’ spreekt. Die taal toch!

In het begin was dus niet het woord, maar de ‘serendipiteit’, hoewel dat niet geboekstaafd werd. De betekenis sluit immers te nauw aan bij ‘contingentie’, lievelingsbegrip van atheïsten: het is zo, maar het zou ook anders kunnen zijn. Die gedachte past niet in heilige geschriften. Sommige beschouwelijke genootschappen spreken graag aangaande de oorsprong van alles over de ‘grote architect’ of over de ‘bouwmeester van het heelal’, wanneer men meer in ingenieurs vertrouwen heeft dan in esthetici. Allicht een ongegrond wantrouwen, want cultuur is een zaak van vormgeving, niet van stabiliteit. Mocht zo een oorspronkelijke plannenmaker ooit, bijvoorbeeld bij het laatste oordeel, het moment van de oplevering van de tempel der mensheid, de rekening sturen, weet ik nog niet zo goed of ik mee zou betalen.

Kunst wordt bij het carnaval gemaakt, niet tijdens het vasten

Terloops, over de mannelijkheid van de godachtigen maakt niemand spel. Vrouwen weten immers dat het ei er eerst was en niet de haan.

Ik had het over de rekening betalen. Al bij al hebben we het meeste zelf moeten doen. Het vuur, het warm water en het wiel uitvinden, naar de maan gaan, het is niet min.

Voor het ‘uitvinden’ komt het zo maar vinden. Een omgevallen boom naast een afgesleten rots en de eetplaats was geleverd, eenvoudiger dan deze van Ikea, die nog in elkaar moet geraken, en duurzamer. Het leven kan ook simpel zijn. De mens houdt echter niet per se van matigheid. Cultuur snelt naar exuberantie. Het heeft tot de twintigste eeuw geduurd vooraleer less is more de regel werd van een stroming in de esthetiek, het minimalisme. Godsdiensten hadden zich wel al vergewist van het vermogen van de soberheid voor de beoefening van hun geloof. De Japanse zentuinen zijn daarin onovertrefbaar. De schrale protestantse kerken zijn dan weer van het weinige te weinig. Kunst wordt bij het carnaval gemaakt, niet tijdens het vasten. De ijver tot meer was allicht vervlochten met het betekenis producerend vermogen van de cultuurwording van de mens. De gevonden platte steen was goed om op uit te rusten. In de buurt

kon men de aangebeten bout even uit de hand leggen op een andere rots, later ‘tafel’ genoemd. Al vlug vond de oudste, de slimste of de sterkste dat deze superlatieven symbolisch konden geïnstitutionaliseerd worden door op een hogere steen te gaan zitten. Symboliek is ingevoerd door mensen die het beu waren die vermeende superioriteit steeds maar te moeten bewijzen of door sluwen die een dergelijke meerwaardigheid konden voorwenden.

Het blote zitvlak zal al vlug ervaren hebben dat hout warmer aanvoelt dan steen. Verplaatsbaarder wordt een zitje ook wanneer een volle blok uitgehold wordt tot een driepikkel. Of heeft men de stevige vierpotigheid van dieren als model gebruikt om de stoel te ontwerpen? Hoe dan ook kreeg het gemaakte zitmeubel een geschiedenis van melkstoel tot koningstroon. De prothese wordt gauw profetie.

HET PROTHETISCHE VERSUS HET PROFETISCHE DENKEN

De achillespees van het ontstaan van cultuur is precies het vermogen van de taal om de werkelijkheid te vervangen. Bij de ‘prothese’ moet men iets vinden dat men ergens voor (pro) plaatst (these). De profeet hoeft het alleen maar voor (pro) te zeggen (feet van feimi: spreken). Het prothetische denken heeft de techniek voortgebracht. Het huis (etymologische verwijzing naar ‘bedekken’) is een belangrijke prothese voor de mens die sedentair geworden is. Eerst het gestoelte (sedes), stronk of rots, beklinken, dan de dakloosheid verhelpen om zich tegen regen en wind te beschermen, want een boom verliest zijn bladeren. Het woord ‘wonen’ draagt etymologisch de sporen van het er al gewoon zijn en dat men er graag vertoeft. Dit inclusief de gedachte dat het de accommodatie verbeterde voor het eren van de godin Venus, toen Christus’ kruis de schouw nog niet bezette. Heidegger, ik geef toe, een betere filosoof dan een filoloog, ging nog een stap verder en vond in ‘bouwen’ een oorspronkelijke betekenis van zijn: ‘ik ben’. Dan is er het profetische denken. Dat betreft alles wat in woorden vastgelegd kan worden. Zelfs de wetenschap behoort daartoe, daar waar ze niet bewijsbaar is. Haar geschiedenis spreekt boekdelen. Doorgaans gaat het over minder werkelijkheidsgetrouwe verhalen die door luchtverplaatsing in de keel of door inktvloeisel op papier voortgebracht worden. Er zijn de af- en gewone goderijen, de tegensprakerige filosofieën, met de theologie en de ideologie als dogmatische varianten, zelfs de journalistiek bazelt mee. Allerlei kletskoek waarvan we het democratische hoogtepunt nu beleven, via de sociale media. ‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God’ (Johannes 1:1-18). Dit zegt begot veel over het onwerkelijke van het woord.

‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God’ (Johannes 1:1-18). Dit zegt begot veel over het onwerkelijke van het woord

Kunst wordt gevormd uit een mengeling van zowel het prothetische als het profetische. Ze is een doen met een boodschap, een praxis met een theorie. Allicht ontstaan als prothese om de goden beter te bereiken, oefende ze later haar invloed uit om moraliserend te profeteren. Ze diende als instrument om de macht te verwerven en de hebbers ervan te roemen en hun bezittingen opschepperig te etaleren. Een geschiedenis lang heeft ze maatschappijbevestigend gefunctioneerd, met nu en dan hoogstens eens een ironische speling in het beeld. Pas midden de negentiende eeuw ging ze kritisch worden, maar dit kenmerk is niet onverenigbaar met het profeetschap. Ze ging vooral zichzelf bevragen en schreef autonoom haar regels voor, aldus impliciet haar boodschap ten beste gevend.

ODE AAN HET NUTTELOZE

Belang van de kunst in de geschiedenis van de menswording is het invoeren van het tijd nemen voor het nutteloze, onlosmakelijk verbonden aan de waar-

dering van het spel. Deze gedachte is ook de basis voor Georges Bataille om het verschijnsel van de grotschilderingen te begrijpen. Niet het prothetische, getekende dieren als doel om te oefenen voor de jacht, noch het profetische, het verhaal dat de kansen verhogen op succes, bieden voor hem een inzicht in het ontstaan van de rotstekeningen. Wel een culturele omwenteling die erin bestaat dat de mens vrijetijd ging nemen om nutteloze dingen te doen. Men kan moeilijk beweren dat de geschiedenis van de kunst deze is van de nutteloosheid. Laat in de moderne kunst krijgt

© Gerbrich Reynaert

dat aspect toch de overhand. De serendipiteit werkt in de kunst dan ook omgekeerd: op zoek naar niets, iets onbruikbaars vinden. Het autonome houdt hier dan ook niet in dat men zelf de wetten in handen heeft en niet afhankelijk is. Wel dat er geen wetten zijn en men dus zelf regels kan opstellen, waar niemand van wakker ligt, zolang ze de normale zeden en gewoonten niet overtreden. Wat al eens gebeurt, dat is zo met spelen. Wegens het spelkarakter gaan dergelijke stormen in een glas water snel liggen. De autonome artistieke regels leiden ook niet tot onafhankelijkheid. De hoofdregel bestaat uit het ontwikkelen van nieuwe vormen en hun onderlinge verhoudingen. Het doel is het zintuigelijk systeem te behagen, anders dan dat het dit gewoon is. De kunsthandel, bijvoorbeeld, kan zelfs een grote afhankelijkheid opleveren. Vergeten we niet dat ‘prostitutie’ etymologisch betekent: ‘voor verkoop tentoonstellen’. Schoolvoorbeeld van de omgekeerde serendipiteit, ik zoek niets en vind iets dat onnodig is, is wel de Fontein van Marcel Duchamp. Ondertussen is geweten dat de vondst, een urinoir als kunstwerk voor een tentoonstelling indienen, zelfs niet van hem was, maar van een vriendin, Elsa von Freytag-Loringhoven (1874-1927). Hoewel het een van de vele vrouwmiskennende voorbeelden uit de kunstgeschiedenis is, kon deze verwisseling de pret niet bederven. Het object werd via een door Marcel georganiseerde aankoop tot kunstwerk verheven. Symbool van de onnuttigheid zelve. Toen een student uit een kunstschool in een museum in één van de replica’s – dus zelf eigenlijk geen kunstwerk – van de Fontein wou plassen, werd de politie erbij geroepen.

‘De kunstenaar zoekt niet, hij vindt’, wist Picasso ons te vertellen

Voorlopige moraal van het verhaal is de volledige zinloosheid van de trend sinds midden de jaren negentig in het hoger kunstonderwijs om kunstenaars ‘onderzoek in de kunst’ te laten uitvoeren. Hoewel ik zelf auteur ben van een wetenschappelijke publicatie over de belangrijkheid van ‘doctoraten in de kunst’ voor kunstenaars, moet dit gezien worden als een bijdrage aan de onderwijskunde. Kunstfilosofisch is dat nonsens. De rechercheur onderzoekt wie de misdadiger is. De wetenschapper zoekt verklaringen. ‘De kunstenaar zoekt niet, hij vindt’, zoals Picasso ons wist te vertellen.

Een ruwe steen is pure materie die ligt te wachten op bewerking door de ontdekker

TERUG NAAR HET PROTHETISCHE

Bovenstaande mijmeringen werden me ingegeven door een ontwerp van Sofie Neyrinck. Ze koos een ruwe steen. Reeds de eerste blik, die zo’n rotsfragment teweegbrengt als pars pro toto, doet wonderen met onze ervaring voor wat de natuur aan vormen en kleurvarianten te bieden heeft.

Betreft het de lapis philosophorum, de steen der wijzen of deze des aanstoots? Misschien betreft het gewoon een rustplek na een lange wandeling? Sowieso trekt hij de aandacht met zijn gretig ogende grilligheid en zijn eeuwenoude bruin tintenpallet. Sofie Neyrinck heeft hem gekozen als haar grondvorm. Hij kan bezien worden als een omgekeerde readymade, want hij werkt niet als een gebruiksvoorwerp dat onnuttig gesokkeld gepresenteerd wordt zoals de Fontein. Misschien kan hij bekeken worden als een ‘objet trouvé’. Dit is een synoniem voor de readymade, met dit verschil dat er ook natuurlijke vormen kunnen toe behoren, die niet ‘made’ zijn. Los van deze bedenkingen is zo’n ruwe steen pure materie die ligt te wachten op bewerking door de ontdekker. De vormgever past biometrisch de ruwheid aan, vanuit de ingeschatte zachtheid van het menselijk vlees. Zitvlak en ruggensteun zijn nodig om de drukte van onze psyche uit te blazen. Sofie Neyrinck zorgt ervoor dat de lijn goed zit. Deze zittende potentie wordt verzacht door nog een voorbeeld van de oerserendipiteit. Geen sedentair geworden jager heeft ooit een gans geslacht om van het dons een kussen te maken. Misschien is hij in de pluimenput getuimeld en wou hij die zachte landing bestendigen? Er ontbreekt nog iets aan het comfort. Neus en tong willen meeprofiteren. Een effen vlak voorziet ruimte voor fles en wijnglas. Wie heeft zonder zoeken gevonden wat gefermenteerde druiven vermogen? De rots is zitbank geworden, maar natuur gebleven, in het groen van de weide rond het huis. Geschikte plek om over alles en nog wat uit te weiden. Het is nog geen ‘meubel’, geworden term dat zijn oorsprong gevonden heeft in ‘mobiel’. Het robuuste roept daar niet toe op. Of toch? Het contrast binnen een modernistische architectuur van de transparantie, waar Walter Benjamin het over had, zou dit designobject pas echt tot zijn recht laten komen. Wie neemt deze gedematerialiseerde ruwe steen in zijn door glas verlichte huis?

Willem Elias

This article is from: