Biezel - Martha Heesen

Page 1

1

‘Ik wil...’ ‘Niet met volle mond praten.’ ‘Ik wil,’ zei Bies weer, ‘ik wil een vriendin, en ik wil een ezel en ik wil...’ ‘Een ezel?’ ‘Ja. Muisgrijs. Zacht. Met een witte kring om zijn neus. En ik wil sokken die niet prikken.’ Sofia veegde de koekkruimels onder Bies’ voeten vandaan. ‘Een ezel!’ zei ze. ‘Een ezel, welja!’ ‘En ik wil eindelijk kort haar, zonder die kinderachtige speldjes erin, en ik wil erbij zijn als de geitjes geboren worden, en ik wil een broek, een echte lange broek. Maar het liefst van alles...’ ‘Jij wilt veel te veel, jij!’ ‘Het liefst van alles...’ zei Bies, maar Sofia luisterde niet meer. Gelukkig maar. Stel je voor dat Bies het hardop had gezegd: Het liefst van alles wil ik een andere vader. Je kon het niet eens dénken zonder vuurrood te worden. Gauw voelde Bies aan haar wangen, maar ze wist toch niet zeker of ze zo gloeiden van het denken of van het zitten bij Sofia’s fornuis. ‘Hier,’ zei Sofia, ‘trek je schoenen aan. Het is al bijna donker, ik breng je naar huis.’ 5


‘Mag ik op de stang?’ ‘Natuurlijk,’ zei Sofia. Sofia’s fiets was een mannenfiets, een grote zwarte mannenfiets met een stang waar je heerlijk scheef op kon hangen, tussen Sofia’s armen, onder Sofia’s openhangende jas. Halverwege het zandpad remde Sofia zo plotseling dat Bies met haar ribben tegen het stuur sloeg en van de stang viel. ‘Sta eens op,’ zei Sofia, ‘pak eens aan!’ en terwijl Bies de loodzware fiets tegen een paaltje probeerde te zetten begon zij al met haar grote handen aan de omgewaaide berkenboom te trekken. ‘Die lag er vanochtend nog niet,’ zei Bies. ‘Het lijkt wel een mens, een reuzenmens met lange haren, een danser die gevallen is en niet meer op kan staan...’ ‘Niet kletsen! Sjorren!’ zei Sofia. ‘Het kreng moet opzij voor iemand er zijn nek over breekt.’ Iemand, iemand, dacht Bies. Wie dan wel, behalve papa en mama en wij? Wandelaars, heel soms, maar die telden niet, vond ze. O ja, de postbode natuurlijk. Die lieve postbode met zijn rode snor. Goed dan. Samen sleurden ze de boom de berm in. Er staken berkenzwammen uit de stam, zag Bies. Ze had medelijden met de berk: grauw afgebladderd vel, giftige zwammen uit zijn lijf, weggerotte voeten, lange zwiepharen die nergens meer voor dienden – ze zouden er hoogstens een bezem van kunnen maken. Twee misschien. Had het die middag dan gestormd? Ze had er niks van gemerkt. Tijdens zingen misschien? Ze hadden Zuid-Afrikaanse liedjes gezongen, heel hard. Juffrouw Raaymakers was dol op Zuid-Afrikaanse liedjes. Bobbejaan klim die berg, so haastig en so lustig... 6


‘Dit betekent iets, deze omgevallen boom,’ zei Bies half hardop. ‘Niet mompelen kind, dan versta ik je niet,’ zei Sofia. ‘Dit betekent iets,’ fluisterde Bies in haar sjaal. ‘De berk is omgevallen. Dat betekent... dat betekent dat papa is opgestaan. Dat papa in de deuropening staat te wachten. Ha! Ben je daar? Sofia stapte alweer op. ‘Kom mee, kind! Wat sta je daar nu weer te staren met die grote droevige ogen. Je lijkt wel een kalf op de markt!’ Er stond niemand in de deuropening. Mama kwam net vanuit de moestuin het erf op lopen, met haar loshangende haar, in haar overall, op haar rode klompen. Een boerin. Maar dan een vrolijke boerin. Andere boerinnen zagen er zo heus niet uit. Oma Greetje bijvoorbeeld droeg altijd een zwarte jurk. En de moeder van Dymfy van de Berthahoeve, die droeg van die dikke bruine jurken met een schort erover, en dikke bruine kousen met naden en bruine schoenen met ijzeren gespen, en ze had kortgeknipt haar, grijs haar. Ze was oud, want Dymfy had twaalf grotere broers en zussen en de grootste was al zevenentwintig. ‘Ha mam,’ riep Bies. ‘Gelukkig maar dat jij niet oud bent en geen dertien kinderen hebt.’ ‘Wat? Wat zeg je nu weer?’ lachte mama. ‘Dag Sofia, kom nog even binnen.’ ‘Als het mag van de baas,’ zei Sofia. Bies holde weg, om het huis heen, het achtererf over, naar de stal. De baas, de baas! Waarom noemde Sofia papa toch altijd zo? Wat was een baas? Een soort koning in het klein, die de scepter zwaaide. Papa zwaaide hooguit met zijn hand, 7


en dat betekende dan hallo of dag of thee alsjeblieft of kom eens voorlezen. Het betekende nooit Sofia mag nog even binnenkomen om een glaasje te drinken met mama of Sofia mag absoluut niet binnenkomen om een glaasje te drinken met mama. ‘Eerst de beesten tellen,’ zei Bies hardop. ‘Eerst alle beesten tellen, en dan... dan...’ Ze keek even over haar schouder naar papa’s werkplaats. Er brandde geen licht. Was er misschien nog genoeg daglicht om iets bij te doen, te lezen of te tekenen? Of iets te maken? Zoals haar poppenhuis, Villa Beatrice? Hoeveel stof zou papa daar eerst niet van af moeten blazen voor hij ermee verder kon? Dan zat hij in een grijze stofwolk, in het grijze schemerlicht van de werkplaats. Mooie villa zou dat worden! ‘Dag Sjaantje en Trijntje en Joop,’ riep Bies naar de geiten. ‘Een, twee, drie. Dag haan en kippen, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen. Hallo ganzen bij de vijver, tien, elf, twaalf, dertien, veertien. Dag dikke bolle Boris, slaperige waakhond van niks. Vijftien. Ha ouwe grauwe Jozefien, kom eens hier!’ Bies bukte zich om de poes op te tillen. ‘Zestien!’ Met Jozefien over haar schouder geslingerd liep ze het erf over naar de werkplaats, gevolgd door een sjokkende Boris. Ze schopte de deur open. ‘Ben je hier?’ riep Bies. Dat riep ze altijd, en nooit wachtte ze op antwoord. ‘Jij bent het zeventiende beest.’ Dat zei ze heel zachtjes tegen een rood met groen geblokte heuvel op de bank in de hoek. ‘Ik ben thuis!’ zei ze, wat harder. Ze deed zeven stappen en pootte Jozefien boven op de geblokte heuvel. Er kwam beweging in, de heuvel kreeg voeten, grote voe8


ten, en lange armen met grote handen eraan, en een groot hoofd met lange warrige haren. En een stem. ‘Ha m’n kind.’ ‘Ha m’n vader.’ ‘Was je daar?’ ‘Ja.’ ‘Had je de krant?’ ‘Ja!’ Bies sloeg een onzichtbare krant breeduit open. ‘Aardbeving!’ galmde ze. ‘Honderd dode mensen. Duizend dode dieren. Oorlog in het oosten en het noorden en het westen en het zuiden. Duizend bommen en granaten. Staatshoofd onthoofd. Orkaan. Oceaanstomer vergaan, vijfhonderd drenkelingen. En nu het weerbericht: in MiddenBrabant dichte tot zeer dichte mist. Kinderen die afgelegen wonen kunnen morgen níét naar school!’ Langzaam kwam papa overeind. ‘Fantast!’ zei hij, en hij veegde Jozefien van zijn buik. ‘Heb ik van jou. Zal ik thee voor je zetten?’ Bies was al op weg naar buiten, om de ketel te vullen bij de pomp. Op de drempel wachtte ze even. Ze wachtte op papa’s stem: Nee, nee, doe ik wel zelf. Ik sta op. Nu mag jíj lui zijn! Ga lekker zitten hier met de poes en de hond en de geheime voorraad chocola die ik toevallig heb teruggevonden... ‘O ja graag, thee,’ gaapte papa. ‘Niet weer gaan liggen!’ riep Bies toen ze terugkwam. ’En kam je haar. Je lijkt wel... je lijkt wel iets om een bezem van te maken.’ ‘Wat zeg je nu weer,’ zei papa. ‘Waar is mama?’ Bies was bezig met het spiritusbrandertje; ze gaf geen antwoord. Mama zat met Sofia in de keuken te praten en kleine glaasjes te drinken van dat vieze spul dat ze samen gemaakt 9


hadden van onrijpe walnoten. Bies zou papa moeten beetpakken, hem overeind sleuren, hem de werkplaats uit duwen, het erf over, de keuken binnen, hem daar op een stoel neerpoten tussen mama en Sofia. Maar papa was een meter achtennegentig, en Bies was een meter vierenvijftig. ‘Hier pap, je thee.’ Bies stapte over Boris en Jozefien heen en ging naast de lage bank op de vloer zitten. Ze warmde haar handen aan haar beker. Niet alleen haar handen begonnen te gloeien, maar ook haar wangen. Een andere vader. Stel je voor, dan zat daar nu een vreemde vent, die haar misschien wel over haar hoofd zou aaien met zijn vieze vreemdeventenhanden. Nee, nee! Dezelfde vader wilde ze, deze dus, maar dan anders. Dat bedoelde ze. Anders. Een beetje meer als andere vaders, gewone vaders, zoals de vaders van Nettie van de groenteman en Barbara van de dokter en Liesbeth van de slager. ‘Wat heb je vandaag gedaan?’ vroeg Bies al blazend. ‘O, ik heb een fantastische machine uitgedacht! De tekening zit helemaal in mijn hoofd, en ze heeft al een naam ook!’ ‘O ja?’ ‘Ja. Sahara! Mooi hè?’ ‘Enne... wat doet Sahara?’ ‘Nou, wat denk je?’ ‘Denk-denk-denketie-denk, geen idee.’ ‘De was drogen!’ ‘O ja? Handig zeg.’ Bies blies nog harder in haar thee om niks meer te hoeven zeggen. Om niet te hoeven zeggen, bijvoorbeeld: Hoe dacht je de was droog te krijgen met een tekening die in je hoofd zit? ‘Zeg papa,’ begon ze toen, ‘papa, als het iets wordt, hè, als 10


het echt iets wordt, die Sahara, en je hebt er wat aan, ik bedoel, wij hebben er wat aan, zou je dan kunnen zeggen dat jij... eh... dat jij uitvinder was?’ ‘Ja, ja,’ zei papa, ‘ja, dat zou je best eens kunnen zeggen ja. Dan had je misschien wel gelijk ook... Uitvinder...’ Bies zette haar beker neer, tilde Jozefien van de vloer en drukte haar gezicht in de poezenbuik. ‘Wie is dat meisje? Maar dat is Bies, je weet wel, Bies! De dochter van de uitvinder!’ spon ze in de dikke streepjesvacht. Jozefien spon hard terug. Ook zij vond het érg mooi klinken. ‘Maar,’ zei papa, ‘wat heb jij vandaag gedaan? Hoe was het bij de nonnetjes?’ ‘Zusters,’ verbeterde Bies. ‘En we hebben alleen maar soeur Michaëla voor godsdienst en soeur Bernardina voor handwerken. Verder gewone juffrouwen. Met gewone kleren. Dat weet je best.’ ‘Waar hangen al die andere nonnetjes, eh, zusters, dan uit?’ ‘Nou, die zijn oud – eentje, soeur Immaculata, die loopt met een stok en die heeft zóóó’n bril – of ze zijn naar Afrika misschien, naar de missie, of ze moeten de gangen dweilen in het klooster en de was doen en zo... Blijf nu eens rechtop zitten, papa! Vertel verder over je machine. Hoe die werkt. Wacht, ik pak even potlood en papier, voor je alles weer vergeet!’ Op papa’s werktafel lag het dikke schetsboek. Bies bladerde door alle onaffe vergeten tekeningen tot ze een lege bladzij vond. Toen sleep ze een voor een de kleurpotloden met het slijpmachientje en schreef met bruingeel op de lege bladzij van het schetsboek: SAHARA. Begonnen op woensdagmiddag 5 november negentienhonderd achtenvijftig. ‘Hier papa. Aanpakken. Beginnen! Nu!’ 11


Toen Bies met hond en kat het erf overstak naar de keuken nam Sofia net afscheid, haar fiets aan de hand. Ze prutste aan de dynamo. ‘Wacht maar!’ riep Bies. ‘Ik doe dat wel.’ Mama stond in de deuropening. ‘Tot gauw, hè?’ zei ze. ‘En wel thuis!’ Bies klikte de dynamo op zijn plaats, met dat speciale klikje. Het lukte meteen, dat betekende iets. Dat betekende dat Sofia veilig zou zijn op de donkere zandweg, ook om de bocht waar Bies haar niet meer zien kon, en ook bij het uilenbosje waar het zo spookte. Sofia zei niet eens dank je wel. ‘Zeg aan de baas dat hij gauw die boom ophaalt. Fijn brandhout. Dag hoor kind!’ Bies vergat terug te groeten. Ze had geen tijd, ze stond ingespannen te staren naar die zware mannenfiets, eerst met Sofia ernaast en toen met Sofia erop. En wéér had Bies niet goed gezien hoe het nu precies ging, die sprong, die zwiep van een lang been met een wapperende rok en een wapperende jas... En daar ging Sofia, met een grote boog het erf over, het poortje door, de zandweg op. Ze leek wel een reusachtige kraai, een kraai met rood lichtje achterop.

12


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.