Riviervlakten in de Weichsel-ijstijd
De Dinkel vertelt over het MiddenPleniglaciaal Veel onderzoekers die meer willen weten over de ijstijden boren lange ijskernen uit de ijskappen van Groenland of Antarctica. Maar je kunt de Weichseltijd ook gewoon vinden langs de Dinkel in Twente. De Dinkel is een zijrivier van de Vecht. Hij ontspringt ten zuiden van de Baumberge, stroomt bij Losser Nederland binnen en gaat bij Denekamp weer naar Duitsland om bij Neuenhaus in de Vecht uit te monden.
De buitenbocht van de rivier heeft door zijwaartse verplaatsing tot vijf meter hoge kliffen gevormd in zandlagen die in de afgelopen 62.000 jaar zijn ontstaan. Ook zijn daarin de zandlagen uit de laatste ijstijd te vinden. Voor geologen vormen deze steile wanden een echt venster op het verleden! Ook elders in het Dinkeldal is die gelaagdheid te zien, zoals in het talud van het in de jaren 60 van de vorige eeuw aangelegde Dinkel-Omleidingskanaal. De meeste bodemlagen komen uit het deel van de ijstijd dat door geologen
droge noordzee
huidige kustlijn
rivieren in de Late Weichsel-ijstijd
wordt aangeduid als het ‘MiddenPleniglaciaal’, pakweg van 62.000 tot 28.000 jaar geleden. Bij elkaar is in deze periode in de ondergrond van het Dinkeldal een tot 25 m dik pakket van zand-, veen- en kleilagen ontstaan. Dogger land
Koele, vochtige interstadialen
2 Ontstaan van het Vechtdal
Elbe
Vecht
Thames Schelde
r het
a Kana
l
Somm
e
Main
oe se l
r doo Rivie
Rij n
M
Het Midden-Pleniglaciaal was een deel van de Weichsel-ijstijd waarin stadialen en interstadialen elkaar veelvuldig afwisselden. Informatie over de warmere tijden, de interstadialen, is vooral te vinden in de kleiige en venige laagjes van de Dinkeloever. De gemiddelde zomertemperatuur was 10°C en de wintertemperatuur minimaal -10°C. Dat is op te maken uit stuifmeel- en keverresten in deze laagjes. Het was dan gedurende enkele duizenden jaren koel, maar vooral ook nat. Er viel weliswaar minder neerslag dan nu, maar door de kou verdampte weinig water. En omdat de bodem permanent bevroren was, bleef veel water ook nog eens staan. Het vlakke landschap bestond in deze koele en natte fasen daarom ‘s zomers meestal uit een mozaïek van ondiepe meren, drassige en moerasachtige vlakten, en wat hoger gelegen droge zandgronden doorsneden door talrijke geulen. Het plantendek bestond uit een natte struiktoendra26 met op wat hoger gelegen plekken droge kruidachtige planten, lage wilgenstruiken en dwergberken en in de meertjes waterplanten.27 Gedurende de winter was het veel droger. Dan verstoof veel zand en leem, wat in
Ee ms
er Wes
De laatste ijstijd tot nu toe was de Weichsel-ijstijd (116.000-11.700 jaar geleden). Het landijs bereikte Nederland niet meer, maar toch deden zich opnieuw extreme omstandigheden voor, waarbij grote hoeveelheden zand, grind en leem werden verzet. De bovenste bodemlagen uit deze tijd zijn vrijwel overal in en langs het Vechtdal te vinden. Het proces van afkoeling en zeespiegeldaling in het Weichselien voltrok zich niet geleidelijk, maar met horten en stoten. Er waren afwisselend koude perioden (stadialen) en minder koude perioden (interstadialen). De oerstroomdalen van de Saaleijstijd (zie thema 2.2) werden daarbij gedeeltelijk opnieuw uitgediept en weer opgevuld. De huidige dalen van de Vecht, Regge, Reest en Dinkel werden kleine laagten in de ooit veel grotere oerstroomdalen van de Vecht en vroegere zijrivieren.
landijs
Ma as
2.5
Sein e
Neckar
0
200 kilometer
In de koudste fase van de Weichsel-ijstijd bereikte het landijs ons land niet meer. Wel was het erg koud en de Noordzee stond droog. De grote rivieren hadden door de lage zeespiegelstand een veel groter stroomgebied dan tegenwoordig.
dunne lagen over het landschap werd verspreid. De Dinkel en Vecht volgden in die tijd de grote oerstroomdalen en glaciale bekkens die in de Saale-ijstijd waren ontstaan (zie thema 2.2). In de bodem van het Dinkeldal hebben de onderzoekers de geulpatronen uit het Midden-Pleniglaciaal terug gevonden. Ze bestonden uit talrijke nauwelijks kronkelende geulen met langs de geultjes lage ruggetjes – of oeverwallen – die bij hoogwaters waren gevormd.
33
Koude en droge stadialen De Dinkeloevers geven ook informatie over de koudere stadialen van het Midden-Pleniglaciaal. De gemiddelde jaartemperatuur daalde dan ten opzichte van de koelere interstadialen met 5°C. Winters werden langer en de waterafvoer van de rivieren werd daardoor onregelmatiger. De afvoerpieken in het smeltseizoen namen toe en daarmee de vervoerkracht van de rivieren. Zowel Vecht als Dinkel schuurden zich daarop in