S+RO nr.4-2014 Thema: Crisis voorbij

Page 1

Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 04 2014

CRISIS VOORBIJ Toekomst van de stad > Vooral veel verwarring > Strijd om de ruimte > Boomtown Amsterdam > Lang leve het kritisch eclecticisme!, column Wies Sanders> Ontwerpen met wind > Nationaal ruimtelijk beleid: de ontbrekende schakel >

Uitgave van


Ga naar www.platform31.nl/abonneren voor meer informatie over de tijdschriften.

het opleidingsaanbod binnen de vakgebieden ruimtelijke ordening, bouwen en wonen Bent u op zoek naar een cursus, training of opleiding binnen het RO-vakgebied? Of wilt u uw opleidingsaanbod onder de aandacht brengen van RO-professionals? De cursuswijzer biedt een helder overzicht van het opleidingsaanbod uit de vakwereld.

carrierewijzer

cursuswijzer

alles voor je carriere in ro, bouwen en wonen

vacaturewijzer


INTRO 5 Hoofdredactioneel Jaap Modder 6 Column Lang leve het kritisch eclecticisme! Wies Sanders

PLATFORM

THEMA: Crisis voorbij

40 Ontwerpen met wind Beelden uit de studie ‘City and Wind’ 12 De kunst van coöperatieve Denise Vrolijk gebiedsontwikkeling 46 Nationaal ruimtelijk Edwin van Uum beleid: de ontbrekende 20 Toekomst van de stad schakel Wim Derksen Hugo Priemus 10 De crisis voorbij Jaap Modder

8 Column Steden vol onbenut talent 24 Vooral veel verwarring Femke Haccoû Friso de Zeeuw 26 Strijd om de ruimte Denise Vrolijk 30

Gebiedsontwikkeling zoekt nieuwe stedelijke econo- mie en planningsagenda Sjors de Vries

34 Boomtown Amsterdam Errik Buursink 36 IBA in Vlaanderen: tussen evolutie en revolutie? Nick Deham en Hans Vandermaelen

Stedenbouw + Ruimtelijke Ordening, 95e jaargang, nummer 4, september 2014. S+RO is een onafhankelijk tijdschrift voor iedereen die actief is in het veld van de stedenbouw en ruimtelijke ordening. Het blad verschijnt zes keer per jaar. Redactie: Arjan Harbers, arjan@topotronic.nl, Jaap Modder, hoofdredacteur jaapmodder@brainville.nl Maurits Schaafsma, mschaaf@xs4all.nl Iris Schutten, info@irisschutten.net Denise Vrolijk, eindredacteur denise.vrolijk@platform31.nl Ontwerp en art direction: Kismanstudio, Amsterdam, www.kismanstudio.nl Illustratie omslag: Max Kisman, zie ook pagina 11 Richtlijnen voor auteurs: De redactie ontvangt graag kopij, zie voor richtlijnen: www.s-ro.nl Uitgever: Platform31

RECENSIES 50 Good Cities, Better Lives Hans Leeflang

Heritage as an Asset for Inner City Development Joks Janssen

We Own The City Annette Duivenvoorden

Atlas van de verstedelijking in Nederland 1000 jaar ruimtelijke ont- wikkeling Ries van der Wouden

How To Study Public Life Caroline Giezeman

58 Short cuts Denise Vrolijk

Platform31 60 Platform31 – Agenda 61 Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit

Redactieadres: Postbus 30833, 2500 GV Den Haag, T +31 (0)70 302 84 48, E sro@platform31.nl , www.s-ro.nl Abonnement: Kosten € 91,80 per jaar, studenten betalen € 45,90 per jaar. Losse nummers zijn via www.platform31.nl/publicaties te bestellen voor € 21,90 (€ 16,80 voor partners van Platform31). Alle prijzen zijn excl. 6% BTW. Abonnementen kunnen op elk moment schriftelijk of per e-mail worden opgezegd, opzegtermijn is twee maanden www.platform31.nl/abonneren/tijdschriften Abonnementenadministratie: Annemiek Nieuwenhuis, T +31 (0)70 302 84 84, E annemiek.nieuwenhuis@platform31.nl Advertenties: Martin de Heer, T +31 (0)70 302 84 84, E martin.deheer@platform31.nl Drukwerkproductie: Platform P, Rotterdam Auteurs- en beeldrechten: Aan deze uitgave is de uiterste zorg besteed; voor onvolledige/onjuiste informatie aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Overname van artikelen is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding. ISSN-1384-6531


Bouwfonds wordt BPD Ons bedrijf krijgt een nieuwe naam. Bouwfonds

naar kapitaalintensieve gebiedsontwikkeling.

Ontwikkeling heet vanaf 1 januari 2015 BPD,

Behalve vanuit onze lokale kracht opereren we

afgeleid van de naam van onze Europese

steeds vaker vanuit een Europese oriëntatie,

holding Bouwfonds Property Development.

waarbij het delen van grensoverstijgende

Een voor onszelf vertrouwde naam die we

inzichten en ervaringen centraal staat. Daar-

intern al gebruiken voor onze activiteiten in

bij past, vinden we, een meer internationale

Nederland, Frankrijk en Duitsland.

naam. Die onze huidige rol en positie beter uitdrukt en uitdraagt. Een naam ook die aan-

Bouwfonds, opgericht in 1946, was lange tijd

sprekend en uitspreekbaar is voor al onze

een oer-Hollands bedrijf, dat in ons land de

(internationale) stakeholders en redeneert

bouw van 300.000 woningen mogelijk maakte.

vanuit één belofte en betekenis.

Die geschiedenis vervult ons tot op de dag

Bij dat sterke Europese merk, hoort een een-

van vandaag met trots, maar zo Nederlands

duidige en heldere visie. Bij BPD maken we

als we ooit waren, zijn we al lang niet meer.

ons sterk voor ‘creating living environments’.

Onze organisatie is uitgegroeid tot een

Voor het ontwikkelen van woon- en leef-

Europese gebiedsontwikkelaar van formaat

omgevingen die ook zelf leven. Waar de

die met meer dan 30 vestigingen in eco-

natuur en bebouwde omgeving elkaar op

nomisch krachtige regio’s actief is op drie

een harmonieuze manier ontmoeten. Die be-

belangrijke woningmarkten. Waarbij de kern

woners rust, ruimte en geborgenheid bieden

van onze activiteiten is getransformeerd

en tegelijk activiteiten aanmoedigen in de

van klassieke project- en opstalontwikkeling

openbare ruimte.


Meer weten over onze naamswijziging? Kijk op www.bouwfonds wordt bpd.nl


S+RO Live #8: Crisis voorbij Ma 13 oktober | 20 - 22 uur | kleine zaal | Gratis toegang, aanmelden via www.dezwijger.nl/sro8 Gelijktijdig met het tweemaandelijks verschijnen van S+RO magazine vindt er een live talkshow plaats in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. Hoofdredacteur Jaap Modder gaat met een selectie van de auteurs verder in gesprek over het thema van dit nummer. Praat mee op 13 oktober in Pakhuis de Zwijger. Pakhuis de Zwijger | www.dezwijger.nl | info@dezwijger.nl | Piet Heinkade 179 Amsterdam | 020 7884444

Rotslab werkt met creatieve makers, ondernemers, bedrijven, ontwerpers, kunstenaars en scholen aan stedelijke ontwikkeling. Rotslab biedt toegankelijke faciliteiten en is het vertrekpunt van waaruit - met behulp van low- en hightech productiemiddelen wordt geleerd door te maken. Rotslab is een publieke fabriek. Er wordt gewerkt met open source hard- en software en kennis, ervaring en ontwerpen worden gedeeld. Iedereen is welkom! Elke donderdagmiddag kunnen bezoekers aanschuiven in de Co-Working Space en in het Open Fablab met de 3D-printer of lasersnijder. Rotslab organiseert iedere maand een inspiratieavond waar makers en doeners, kunstenaars, ontwerpers, creatieven en wetenschappers vertellen over hun werk en samen met het publiek aan de slag gaan: door te maken! Ook kun je bij Rotslab terecht voor creatieve bijeenkomsten, innovatiesessies, workshops, programma’s voor het onderwijs en creatieve projecten in de buurt.

Rotslab | Rotsoord 9, Utrecht | www.rotslab.nl | info@rotslab.nl

maak de stad!


Jaap Modder Hoofdredacteur S+RO

S+RO 2014/04 5 Intro Hoofdredactioneel

De Nederlandse Deltametropool Wat een lelijke stad! Zeker, Amsterdam heeft ook buurten die niet door de schoonheidsbeugel kunnen. Maar daar heb je in ieder geval het IJ, de grachtengordel en Zuid. Zelfs Noord is mooi. En Rotterdam heeft dat imposante waterfront. Den Haag, stad aan zee en het Belgische Park. En Utrecht heeft de Oude Gracht. Maar Eindhoven? Dat heeft niks. Wat een lelijke stad! Toen de internationale pers de loftrompet stak over het economisch wonder dat Eindhoven heet, reisde een Amerikaanse journalist af naar de stad van Frits Philips. Hij wist niet wat hij zag. Dacht dat hij zich vergist had. Nee, het was echt Eindhoven. Marcus Fairs van het tijdschrift Dezeen noteerde: ‘I’ve seen the future and it’s a small ugly town in the south of Holland.’

volle toeren. De Randstad kan, als het gaat om economische performance niet meer om Eindhoven heen. Er is behoefte aan een herijking van onze ruimtelijke economie. Laten we het voorlopig even de Nederlandse Deltametropool noemen. Met op de hoekpunten Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven. En daarbinnen Den Haag en Utrecht.

Nu het kabinet met het oog op het voorzitterschap van de Europese Unie in 2016 in de benen moet met een overtuigend verhaal over de stad en de nieuwe economie is dat een geschikt moment om onze al decennialang gehanteerde beelden in te ruilen voor de nieuwe werkelijkheid van een Europese megaregio in dit land. Volgende vraag is hoe die te faciliteren. Het was de Engelse urbanist Peter Hall die lang geleden vol bewondering was over de voordelen van het Het lijkt de internationale kenniswerkers allemaal niet te deren. In 2007 waren het er nog 1670. En in 2012 al 4300. Deze polycentrische stedennetwerk Randstad, met een verdeling van vitale functies over meerdere steden, groen ertussen en cijfers zijn te vinden in de Brainport monitor, 2014, de regioprima onderlinge verbindingen. Nu noemen we dat borrowed nale ontwikkelingsmaatschappij van Zuidoost-Brabant. De size. Het geheel is meer dan de som der delen. Het merkeconomie van Eindhoven en de regio ontwikkelt zich in een niet te stuiten tempo. Europees kampioen in patenten (1290, waardige is dat die stad, die Randstad, maar betrekkelijk vergelijk München met 780) en een groei van 4 procent. In de magertjes is gefaciliteerd. Het functioneert niet optimaal als stad. Dat moet veel beter. En als we mee blijven willen Brainport regio werd in 2013 1.9 miljard euro door bedrijven uitgegeven aan R&D, een stijging met 8 procent. In Nederland blijven doen in de global economy van de eenentwintigste eeuw dan kan dat niet zonder Eindhoven. En het kan ook niet als geheel daalde het met 0.7 procent. Eindhoven is de new zonder een betere strategie om van die nieuwe ‘Randstad kid on the bock en het is een blijvertje. Een lelijke autostad plus Eindhoven’ een goed functionerende global metropolis met een pover aanbod aan cultuur. En een hightech- en designeconomie waar Amsterdam en Rotterdam een puntje te maken. Verbindingen onderling moeten beter en sneller. En Eindhoven mag wel wat Q of life toevoegen aan het eigen aan kunnen zuigen. stedelijke aanbod. Hoe willen we in deze eeuw onze welvaart behouden? Dat In dit nummer treft u onder andere een boekbespreking kan alleen als we een prominente rol kunnen spelen in de aan van Good cities, better lives van Peter Hall, die op 30 juli global economy. Niet met massa maar met kwaliteit, met 2014 overleed na een lang en rijk leven. Voor mij was hij een een hightech kenniseconomie die kan innoveren maar ook held. Mijn kennismaking met het vak begon bij hem. In 2011 maken. Dat is in Nederland natuurlijk niet alleen in Eindliep ik met hem door St Pancras station in Londen en vroeg hoven te vinden. Inderdaad, in de economische motor van hem naar de verklaring voor dit succesvolle project. Zijn Nederland, de Randstad. Maar het is zeer de vraag of dit antwoord: ‘It’s all about urgency’. Zo is het. De Nederlandse ruimtelijk-economische concept uit de jaren 1950 nog wel Deltametropool komt er ook alleen met een groot gevoel de huidige stedelijke economie van dit land representeert. Amsterdam keek altijd naar Rotterdam. Amsterdam kijkt nu voor urgentie. naar Eindhoven. De Zuidvleugel is aan een onderhoudsbeurt toe maar in de Brainport regio draait de economie al jaren op Jaap Modder


6 2014/04 S+RO Intro Column

Wies Sanders Urban Unlimited/Architectuur Film Festival Rotterdam www.urbanunlimited.nl, www.affr.nl

Peter Hall Foto: www.theplanner.co.uk

Lang leve het kritisch eclecticisme! Op 30 juli stierven Peter Hall (82 jaar, 50 boeken) en Harun Farocki (70 jaar, 120 films). Ik had – heel inhalig – nog gehoopt op een 51e boek en een 121e film, analoog aan hun collega bejaarden Monty Python en de Stones. Maar nee, deze twee helden zijn helaas ‘passed on, ceased to be and gone to meet their maker’. Farocki was een Duits (Tsjechisch/Indiase) filmmaker in het 16mm genre, een filmtype dat vooral wordt gebruikt door de meer kunstzinnige en experimentele filmers. ‘Zum Vergleich’ (2009, 61 minuten) is een documentaire waar helemaal niets gezegd wordt, zodat je extra goed oplet wat er op het scherm gebeurt: het werken met bakstenen. Farocki reisde van Burkina Faso tot India via Frankrijk en Duitsland om de verschillende bouwculturen van baksteen te filmen, van zongedroogde stenen tot de computergestuurde patroonmuren in een hightechfabriek. In stilte ervaar je de alledaagse handelingen van die ambachtslieden en producenten. Steen voor steen, frame voor frame zie je de ambacht en technologie, armoede en rijkdom, geschiede-

nis en toekomst naast elkaar, zowel van de baksteen als van de 16mm-film. Farocki keek niet alleen naar de wereld in een grotere context, hij ontleedde ook de cinematografische geschiedenis zelf. De gebroeders Lumière begonnen ooit met de film ‘La sortie des usines’ (1895, 2 minuten). Iedereen weet wel dat de gebroeders Lumière de film als medium baarden, maar waar die films nou eigenlijk over gingen deed er weinig toe. Als het maar bewoog. De film toont een stoet vrouwelijke arbeiders die de Lumièrefabriek in Lyon verlaten. Farocki besloot om precies 100 jaar na dato 10 filmfragmenten uit de geschiedenis van de film en fabrieken te monteren in een studie naar de simultane positie van de arbeider en de filmische vertolking ervan. Peter Hall was een Britse stedenbouwkundig historicus, onderzoekend en plannend door alle tijden, disciplines en werelden heen. In zijn Cities in Civilization (1998, 1184 pagina’s) las ik de wervelende verhalen over de achtergronden waarom bepaalde steden tot bloei of verval kwamen. Het zijn verha-


Harun Farocki Foto: Everett Collection, Inc./HH

len, want niet te achterhalen analyses worden doorspekt met verhalen en interpretaties, maar dat doet er niet toe. Hij opende juist door die dichterlijke vrijheden de deur naar discipline-overstijgende visies, zodat het complete fenomeen stad in geuren en kleuren recht werd gedaan. Farocki en Hall focusten allebei op iets alledaags als de baksteen en de stad, maar door het re-framen zie ik beide sindsdien niet meer hetzelfde. Great Planning Disasters (1982, 208 pagina’s) van Peter Hall is eveneens een klassieker maar van een heel ander soort. ‘Pathologie van de planning’ wordt het genoemd, en het is sindsdien vele malen aangehaald in onderzoeken naar recentere uit de hand gelopen projecten. Hall ontleedt wat er fout gaat in de besluitvorming van grote projecten, tot en met wiskundige formules aan toe. Het blijft voer voor discussie, aangezien het natuurlijk onmogelijk is alles in een complex proces door te rekenen, maar dat doet niets af aan de fascinerende kunst en pijnlijke noodzaak van het ontleden. In Farocki’s film ‘Ein Neues Produkt’ (2012, 36 minuten) koos hij het bedrijf Quickborner Team om levend te ontleden. Het is een adviesbureau dat een concept aan het bedenken is voor het nieuwe werken voor Vodafone. Farocki zat

S+RO 2014/04 7

erbij en keek er met de 16mm camera naar. Maar door die simpele observaties zonder commentaar, werd een genadeloos portret geschetst van adviseurs vol holle woorden en abstracte zinsconstructies in ‘Manager-Deutsch’. Flipcharts en post-its vliegen in de rondte, evenals de facturen. Het is een spiegel voor iedere adviseur en heeft een hoog nieuwekleren-van-de-keizer gehalte. Farocki en Hall waren kritisch eclectisten: ze bekeken de wereld en de ruimtelijke ordening met argusogen en ze schuwden geen enkele grens – niet van tijd, schaal of discipline om die wereld met een nieuwe blik te zien. Die combinatie heeft een variatie aan meesterwerken opgeleverd en tot aan hun dood weigerden ze zichzelf te herhalen. In hun ogen was de wereld groot genoeg en de geschiedenis lang genoeg om eindeloos inspiratie uit te putten. Farocki en Hall are not dead, they are merely resting. ■ Wies Sanders (48 jaar, 5 boeken en wat artikelen, dat wordt haasten). Wies Sanders is stedenbouwkundige bij Urban Unlimited, bureau voor netwerkgerichte stedenbouw en directeur van het Architectuur Filmfestival Rotterdam.

Intro Column


8 2014/04 S+RO Intro Column

Femke Haccoû Haccoû Consulting & Design en Gemeente Amsterdam www.haccoubv.nl

Steden vol onbenut talent Het vinden van werk is op dit moment niet gemakkelijk: in Amsterdam zijn meer dan 14.000 jongeren werkzoekend. MBO-jongeren lopen extra gevaar om de aansluiting met de arbeidsmarkt te missen. De banen op MBOniveau worden ingenomen door HBO-ers en zelfs stageplekken vallen weg. Ondertussen is er wel een stijgend aantal vacatures: op MBO-niveau zijn er in Nederland nu 140.000 vacatures tegenover 86.000 werkzoekenden. Er is een duidelijke mismatch tussen het talent dat rondloopt en de vraag van de werkgevers. Dit is onacceptabel. Het is makkelijk om de jongeren te beschuldigen van laksheid en luiheid. Maar dit is niet het geval. Sterker nog, het is verre van waar. Talentvolle werkzoekende jongeren kunnen veel, maar kunnen geen baan vinden omdat ze de werkervaring missen. Daarbij vraagt elke vacature die er nu in de markt gezet wordt, om minimaal drie jaar werkervaring en het liefst een driedubbele opleiding. Jongeren kunnen hun opleiding niet eens afmaken omdat ze geen stageplek kunnen vinden daar bedrijven te knieperig zijn om die aan te bieden in de crisis. Als gevolg hiervan zitten die jongeren thuis op de bank zich ‘ongeschikt’ te voelen. Talent blijft onbenut. Op vele vlakken: winkelverkopers, horecapersoneel, technische staf, administratief medewerkers, technisch tekenaars, en ga zo maar door. Schokkend. Dit kost een generatie zijn zelfvertrouwen en zelfredzaamheid en de staatskas onnodig veel geld. Maar eerlijk is eerlijk, jeugdwerkloosheid is te groot om dit bij één partij neer te leggen. Maar dat er op onderdelen in deze tijd nieuwe manieren voor moeten worden gevonden is in Europese context duidelijk. Amsterdam kampt met 15.000 jongeren die werk zoeken, in Europa zijn dit er 5,6 miljard en dat cijfer groeit met de dag. Deze mismatch kan worden opgelost door jongeren op een meer efficiënte en eigentijdse manier te koppelen aan werkgevers. Niet door middel van niet te begrijpen en

abstracte vacatureteksten en gegooglede sollicitatiebrieven. Maar door een on- en offline platform. Wat Funda doet voor de huizenmarkt en Uber voor de taxiwereld, moet Play2Work Europe1 doen voor de recruitmentwereld. Dit platform stelt jongeren in staat zich, door middel van 3x3 mini-games, te laten zien. Wie ze zijn, wat ze willen en wat ze kunnen. Het platform matcht door te kijken naar het talent dat in de persoon zit (de toekomst) en kijkt niet alleen naar de werkervaring die de jongere heeft. Het gaat om wie je bent, niet wie je wilt zijn of een potentiele werkgever mogelijk wil dat je bent. Een stad bloeit door de mensen die er in wonen, werken en leven. Ontmoetingen zorgen voor economische ontwikkeling, talent ontwikkelt zich. Op vele plekken wordt ingezet op hoger onderwijs en creatieve kenniswerkers. Maar wat is een stad zonder goede ondersteuning? De strijd om jongeren en specifiek MBO-gediplomeerde jongeren aan een baan te helpen, is een strijd voor ons allemaal. Als elk project, team of bureau een stage- of werkervaringsplek aanbiedt, stelt dit deze jongeren in staat af te studeren en zie je de talenten van de stad bovendrijven. Daar profiteert iedereen van. ■ Noten 1 Play2Work is de Amsterdamse inzending voor de Mayors Challenge, Een prijsvraag uitgeschreven door voormalig burgemeester van New York, Michael Bloomberg, om tot het meest innovatieve idee van Europa te komen. Samen met onder andere Den Haag, York en Athene zit Amsterdam bij de laatste 21 finalisten. Afgelopen 31 juli is de inzending ingestuurd. Het is nu wachten tot oktober. Dan wordt bekend of de hoofdprijs van 5 miljoen of één van de 4 tweede prijzen van 1 miljoen toekomt aan Play2Work Europe. Meer informatie: www.amsterdam.nl/mayorschallenge en mayorschallenge.bloomberg.org

Femke Haccou is Landschapsarchitect (WUR) bij de gemeente Amsterdam en sinds januari 2014 projectleider van de Amsterdamse inzending Play2Work Europe voor de Mayors Challenge.


Illustratie: Femke Hacco没

S+RO 2014/04 9 Intro Column


10 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Introductie

Jaap Modder Hoofdredacteur S+RO

De crisis voorbij Jeroen Dijsselbloem, minister van Financiën, meldt ons dat de crisis over is. Christine Lagarde, directeur van het International Monetary Fund (IMF), benadrukt dat de crisis nog helemaal niet voorbij is. Wie heeft gelijk? Betere vraag: is dit relevant? Moeten we ons afvragen of de crisis over is of over gaat of moeten we ons instellen op andere tijden? De redactie van S+RO meent dat we beter het laatste kunnen doen. Maar hoe ziet dat eruit, ons instellen op andere tijden? Zeker is dat de wereld van de financiële economie, de staatsfinanciën en het vastgoed er heel anders uitziet dan voor 2008. De antwoorden op de vraag wat nu te doen lopen uiteen. Het legertje experts en opinieleiders dat stelt dat, als de crisis over is, we weer op de oude voet verder kunnen is het laatste jaar geslonken. En in het andere legertje, dat van de aankondigers van een geheel nieuwe tijd die nu gaat aanbreken – een radicale breuk met wat eerst hadden, zijn de eerste twijfels al zichtbaar. Het beeld anno 2014 is, anders dan een paar jaar geleden, dat van een wereld die nooit meer terugkomt en vraagt om hele nieuwe benaderingen zonder dat daarmee alles wat daarvoor, voor 2008, gebruikelijk was nu allemaal definitief van de kaart is weggevaagd.

Grof gezegd is het beeld dat van een uit de wereld van de gebiedsontwikkeling terugtredende overheid, gefocust op het orde brengen van de eigen financiën, en een private wereld van beleggers en ontwikkelaars die de smalle marges, de kleine schaal en de vraagkant van de markt weer oppakken. En steeds meer zien we burgers, na een periode van deceptie, ontdekken dat ze zelf weer aan ‘de bak’ moeten en ook kunnen en allerlei initiatieven nemen die heel lang geleden heel gebruikelijk waren. In zekere zin lijkt Nederland, na de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat in de tweede helft van de vorige eeuw, en het afscheid daarvan in het begin van deze eeuw, in een fase te zijn aanbeland waarmee men met het nog wat onwennige begrip ‘participatiesamenleving’ gewend raakt aan, in ieder geval een heel andere rolverdeling tussen partijen die verantwoordelijk waren voor de ruimtelijke en gebiedsontwikkeling. Hoe ziet de nieuwe praktijk van de ruimtelijke en gebiedsontwikkeling eruit, en/of hoe zou die eruit moeten zien? Wie maakt de stad, moet de stad maken en hoe moet dat worden aangepakt? Dit alles tegen de achtergrond van niet alleen aan andere rolverdeling tussen partijen maar ook een stedelijke conditie die deels de gevolgen van de

crisis voelt maar ook te maken heeft met een zekere renaissance, sterkere bevolkingsgroei, nieuwe economie, enzovoort. Die renaissance keert intussen het tij niet voor de ontmanteling van de stedelijke planners in dienst van de overheid, die naar niets anders lijkt te kijken dan naar haar budgettaire problemen. In dit nummer onderzoeken we de toestand en de dynamiek van de stedelijke ontwikkeling en de daarbij betrokken actoren. We vragen ons af hoe de nieuwe kleine schaal van de gebiedsontwikkeling zich verhoudt met grote stedelijke transformaties en welke verbindingen zich daarbij mogelijk voordoen (opschaling). En kijken ook wat zich buiten ons land aan crisisverschijnselen voordoet en hoe men daar daarop reageert. We kijken naar de veranderende rollen van de belangrijkste partijen, overheid, private sector en burgers. En, niet in de laatste plaats, behandelen we de misschien wel meest filosofische vraag, is de wereld nu echt veranderd, wat is er nieuw en wat moeten we meenemen van voor de grote verandering? ■


Illustratie: Max Kisman

S+RO 2014/04 11 Thema Crisis voorbij Introductie

MK2013 MK2013


12 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

Edwin van Uum Het Noordzuiden edwin@noordzuiden.nl

De afbeeldingen bij dit artikel zijn van Edwin van Uum, Het Noordzuiden, tenzij anders vermeld.

De kunst van coöperatieve De klassieke, overheidsgestuurde gebiedsontwikkeling heeft zijn langste tijd gehad. Governance is het toverwoord. Iedereen zoekt naar nieuwe vormen van samenwerking en financiering tussen overheid, marktpartijen, ondernemers en particulieren: allianties. Maar hoe gaat dat in de praktijk? Hoe zorg je dat het wat oplevert? Edwin van Uum deelt zijn ervaringen met, zoals hij het zelf graag noemt, alliantiekunde.. Nieuwe vormen van samenwerking en financiering zijn hard nodig: minder overheidsgestuurd, meer vanuit de maatschappelijke verantwoordelijkheid van alle partijen. Inzet: een gelijkwaardige samenwerking tussen overheden, marktpartijen, bedrijven en particulieren. Een samenwerking waarbij meer gedacht wordt vanuit de huidige eigenaren en gebruikers. Dat vraagt om een faciliterende overheid die minder gericht is op beleid en regelgeving, maar zelf ondernemend is om tot een vruchtbare samenwerking te komen. Doel: nieuwe waarden toevoegen in het gebied – economisch, sociaal, ecologisch en ruimtelijk. Dat kan niet langer zonder coöperatieve vormen van samenwerking: allianties.

Gedeelde urgentie Een alliantie is een tijdelijk, coöperatief samenwerkingsverband van publieke en private partijen die geallieerd zijn aan een gemeenschappelijke ambitie voor de (her)ontwikkeling van hun eigen leefomgeving. Grondslag hiervoor zijn de urgente kwesties in het gebied die betrokken partijen met elkaar delen. Veel partijen weten vaak nog weinig van elkaar en weten elkaar maar moeilijk te vinden. Het is helaas geen uitzondering dat in gebiedsontwikkelingen die soms al vele jaren lopen, partijen nog visitekaartjes aan elkaar uitdelen.

Het dominante samenspel van overheden, lokaal en regionaal, maakt dat netwerken met en tussen investeerders, bedrijven, instellingen en particulieren onderontwikkeld zijn. Het is zaak die private netwerken tussen partijen te laten groeien, te mobiliseren en productief te maken. Daarmee kan een belangrijke impuls worden gegeven aan de vorming van allianties in concrete gebiedsontwikkelingen. Dat begint met het bijeenbrengen van alle mensen die via geld, grond en/ of bevoegdheden belang hebben in de ontwikkeling van het gebied. In dit verband zien we een alliantie opgebouwd uit vier typen partijen: partijen met bevoegdheden, toeleveranciers, beïnvloeders en (eind)gebruikers. Mobiliseer de (in)formele opinieleiders in de lokale gemeenschap uit de wereld van vastgoed, bedrijven, banken, zorg, onderwijs, natuur, bewoners. Zoek naar diversiteit en verbreding. Dat legt de basis voor een open en constructieve dialoog tussen partijen. Over elkaars plannen en initiatieven, over zorgen en kwesties en vooral over de kansen die partijen samen kunnen benutten. In de praktijk vraagt het durf om zo’n samenstel van diverse partijen bijeen te roepen. Met name in gemeentelijke kringen stuit het vaak op koudwatervrees: angst voor overmatige verwachtingen, onbedoelde precedenten, verlies van regie, verstoring van lopende processen of politieke adders onder het gras. Tegelijk is duidelijk dat de overheid het niet alleen kan en is er geen andere weg dan serieuze verbindingen aangaan met andere partijen die daadwerkelijk iets kunnen bijdragen. Die kunnen het verschil maken in de vorming van een vitale alliantie. Een uitdagende ervaring voor alle partijen om in gezamenlijkheid gericht tot concrete resultaten te komen.

Geen plan, maar kwesties en kansen Er bestaat geen vaste receptuur om tot de vorming van een alliantie te komen. We zijn wel een aantal handreikingen voor alliantievorming op het


Station Laan van NOI, Den Haag Foto: Sicco van Grieken/Stedenbaan Zuidvleugel

gebiedsontwikkeling

spoor gekomen. Het tijdelijke, informele karakter is essentieel: na twee à drie bijeenkomsten is duidelijk of partijen serieus werk willen maken van de samenwerking en bereid zijn stappen te zetten. Het is zaak een gastheer te kiezen die zich sterk maakt voor de kwa-

liteit van de samenwerking zelf, zonder belang bij een specifieke inhoudelijke uitkomst. De deelnemende gemeente of andere overheden moeten ervoor waken om (al te snel) verantwoordelijkheden over te nemen of taken naar zich toe te trekken.

S+RO 2014/04 13 Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

In de praktijk is het van groot belang dat er geen extern plan wordt ingebracht. Betrokken partijen werken zelf aan kwesties en kansen die zijzelf urgent en belangrijk vinden. Dat is niet integraal: het gaat zeker niet over alle thema’s of een heel groot gebied. Immers, niet >>


14 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

alles is belangrijk en niet iedereen wil of kan meedoen. Specifieke opgaven of verbetering van bepaalde deelgebieden bieden kansen voor gerichte vormen van samenwerking, die kleinschaliger en meer effectief zijn. In kleine stappen en met snel zichtbare resultaten. Dat biedt vertrouwen op weg naar een duurzame alliantie.

gingsklimaat van het Beatrixkwartier. De vernieuwing van station Delft Zuid en de routes naar de naburige campus van de TU Delft en Technopolis staan nu ook in de aandacht, naast de bekende grootschalige verbouwing van station Delft Centraal.

gaat het niet om een abstract collectief belang, maar om het slim verbinden van de eigen belangen van alle partijen. Dan komt er beweging op gang voor actie.

In deze drie stationsgebieden heeft het alliantiegesprek geholpen om de agenda’s van afzonderlijke partijen bij elkaar Experimenteren in te krijgen en een dialoog te voeren over stationsgebieden de urgente kwesties en samen mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. In het kader van het programma SteDe verschillende ‘culturen’ van (samen) denbaan zijn praktische ervaringen werken waren goed voelbaar. In de met alliantievorming opgedaan in drie dialoog streven institutionele partijen, verschillende stationsgebieden. In de zoals gemeenten, NS, ProRail en profesalliantiegesprekken die zijn gevoerd ging het niet over beleid of visies, maar sionele ontwikkelaars, ernaar het proover de urgente kwesties zoals partijen ces beheersbaar te houden en risico’s te minimaliseren. Lokale ondernemers, die zelf voelen. Er kwamen nieuwe kwesties naar voren of er werd scherpe belangengroepen en eindgebruikers willen juist meer ruimte, nieuwe mogeprioriteit aan bekende kwesties gegelijkheden en frisse ondersteuning voor ven. Zo komt in Gouda de route tussen hun ambities. De belevingswerelden station en binnenstad nadrukkelijk op en sturingsstijlen zijn erg verschillend, de agenda; de matige kwaliteit van de maar bieden een vruchtbare bodem openbare ruimte is veel partijen een voor nieuwe verbanden en oplossingsdoorn in het oog. Den Haag Laan van richtingen. De essentie van het proces NOI had vooraf geen prioriteit, maar is om het welgemeende eigen belang is inmiddels een volwaardig project van elke partij te verbinden aan die van geworden. Het station en de stationsde ander, zodat profijt ontstaat door omgeving blijven hier in kwaliteit ver samen te werken. In deze gesprekken achter bij het (inter)nationale vesti-

Het proces van netwerkvorming tussen partijen – liever: mensen van vlees en bloed – verandert ook de rol en positie van de gemeente. In de praktijk van veel projecten lopen contacten tussen partijen vaak via de gemeente of gemeentelijk projectleider. De gemeente positioneert zichzelf in een centrale positie en richt zich vooral op de eigen relatie met de afzonderlijke partijen. In een alliantie is de gemeente echter één van de vele partijen en ontstaan er informele verbindingen tussen elkaar. Tussen overheden en marktpartijen, tussen ondernemers en belangengroepen, tussen vervoerders en grondeigenaren, tussen zorg, onderwijs en bedrijven.

Alliantiemodel

De gemeente hoeft hierin niet centraal te staan. Haar rolopvatting verandert: loslaten van de bureaucratische coördinatiemechamismen vanuit oogpunt van regie. En juist het stimuleren van de netwerkvorming – lees: alliantievor-

Alliantievorming INFORMATIE

Ministerie

Bevoegden Zorg

Provincie

ad e ds k Be le i

ak vl

ag ra

AFSTEMMING

rs /

in

/d

st

n

e al

ru m

gn

en

Si

te

n

Beïnvloeders

Overheid zonder centrale regie

WE MEN RKIN SA

Gemeente

G

ALLIANTIE Ondernemers

W

en

se

n

/k

la ch

te

n

Vervoerder

Gebruikers

Toeleveraars

Bewoners

Onderwijs


S+RO 2014/04 15 Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

ming – tussen partijen vanuit oogpunt van een faciliterende overheid. Het is zaak dat de gemeente zo leert faciliteren dat de relaties tussen andere partijen groeien, in plaats van sturen op de eigen enkelvoudige relaties met afzonderlijke partijen. Met de vorming van allianties kan de gemeente vorm en inhoud geven aan die nieuwe rol.

Zonder uitvoering geen alliantie

dat kan natuurlijk niet zonder geld. Zo zijn in het kader van alliantiegesprekken subsidieaanvragen gehonoreerd door provincie en regio, zoals in Gouda. Of is de gemeente bereid om een startende alliantie te ondersteunen, zoals bij Laan van NOI. Vaak gaat het niet om nieuw of extra geld. Het bijeen brengen van de investeringsagenda’s – publiek, privaat en particulier – en het bundelen van reguliere middelen biedt zeker meerwaarde.

Een alliantie ontstaat niet groots en meeslepend, maar begint met kleine acties. Met acties die partijen elkaar vertrouwen geven en zichtbare resultaten laten zien. Die weer andere partijen mobiliseren om ook te investeren in de alliantie.

Nieuwe financieringsstrategieën

Als partijen het lukt om alle ‘potjes’ bij elkaar te leggen, dan komt er iets moois van de grond. Dat is in praktijk gemakkelijker gezegd dan gedaan. We zien een grote noodzaak om concreet te experimenteren met nieuwe financieEen alliantie kan niet zonder een ringsarrangementen. In het kader van concreet perspectief op investeren en het onderzoekstraject ‘Urban Regions uitvoeren. Niet op lange termijn, maar in the Delta’ (URD Delta Oost) is samen op de korte termijn van een jaar. Met met de Radboud Universiteit Nijmegen concrete acties of kleine interventies. concreet uitwerking gegeven aan de Dat hoeven lang niet altijd fysieke maatregelen te zijn, maar kunnen even- zoektocht naar nieuwe financieringsstrategieën. In die zoektocht blijken zeer procesafspraken zijn die maken een aantal kansrijke strategieën naar dat partijen samen activiteiten gaan voren te komen waarvan de effectiviondernemen, van het organiseren van een prijsvraag tot gezamenlijke ateliers teit afhankelijk is van de vitaliteit van de alliantie. voor een nieuw stationsontwerp. En Centrale regie gemeente Ministerie

Zorg

‘Stedelijke herverkaveling’ is zo’n financieringsstrategie die recent veel aandacht krijgt. In essentie gaat het hier om het ruilen van gronden in stedelijke gebieden met versnipperd eigendom. Deze strategie kan tot wederzijdse financiële voordelen leiden door beperking van actieve grondverwerving en overdrachtskosten. Of een grondruil daadwerkelijk tot stand komt, is sterk afhankelijk van het collectief van eigenaren in het gebied zelf. Dit veronderstelt een sterke vorm van zelforganisatie, naast wetgeving en goede compensaties, als cruciale factor voor succes. Hetzelfde geldt voor de strategie van het instellen van een business improvement zone (BIZ). Deze strategie gaat uit van private medefinanciering van investeringen in een gebied door ondernemers en eigenaren. Bedrijfsinvesteringszones zijn tot op heden relatief klein gebleven, zowel ruimtelijk als financieel. De BIZ wordt vooral toegepast voor gemeenschappelijk parkeren en parkmanagement. Het instrument biedt echter goede kansen voor opschaling naar een ruimer gebied, en ook voor andere collectieve voorzieningen zoals water, energie en mobiliteitsgeleiding. Dit impliceert fondsvorming van financiële middelen, die zowel publiek als privaat worden ingebracht. Een vitale alliantie is hiervoor onontbeerlijk. De strategie van ‘verhandelbare (ontwikkelings)rechten’ staat weliswaar nog in de kinderschoenen, maar heeft terdege kans binnen een afgebakend gebied. Deze strategie veronderstelt dat bepaalde ontwikkelrechten van grondeigenaren gekocht kunnen >>

Provincie

Gemeente

Sturen op relaties Ondernemers

Vervoerder

Partij

Gemeente Bewoners

Onderwijs

Partij


16 2014/04 S+RO

Kansenkaart station Gouda

Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

Station K

stationsgebouw perron uniforme uitstraling openbare ruimte parkeren toekomstig nieuwbouw / hergebruik treinspoor wandelroute ontsluiting auto asfalt bebouwing bestaand levendige plinten water gras bomen

Centrum

groen overig

Kansen stationsomgeving Gouda

Gouda: samen werken aan route tussen station en centrum

worden om elders gebruikt te worden. Eigendom en gebruik moeten dan De verrommelde en versleten openbare ruimte in het stationsgebied is velen een worden losgekoppeld. Het is denkbaar stationsgebouw doorn in het oog, zo kwam in het alliantiegesprek aan het licht. Urgente ingrepen – dat voor bouwrechten, parkeerrechten perron klein en groot – zijn concreet benoemd en inmiddels komt er geld beschikbaar. Private uniforme uitstraling openbare ruimte en energierechten andere arrangemeninvesteringsagenda’s koppelen aan publiek geld: dat is de opgave voor de startende parkeren toekomstig ten tussen partijen kunnen ontstaan. alliantie in/ hergebruik Gouda. nieuwbouw Dergelijke rechten onderhandelbaar en treinspoor wandelroute uitwisselbaar maken, veronderstelt een De slechte route tussen station en stadscentrum is een urgente kwestie: leegstaande ontsluiting auto winkels, onduidelijke route, slechte bestrating, versleten straatmeubilair. Aangrenhoog niveau van alliantievorming tusasfalt zende eigenaren en gebruikers kwamen met slimme initiatieven ter tafel. Laagdremsen partijen in een beperkt gebied. Dit bebouwing bestaand pelig, met zichtbare resultaten: verbouwing van plinten, stringenter beheer, versneld Ministerie levendige plinten gebied zou dan als een ‘markt’ functiowater van SoZaWe onderhoud, met sponsoring van nieuwe zitbanken, bomen of verlichting. Als de neren voor het uitwisselen van grond, gras gemeente de bestrating op zich neemt, overwegen eigenaren en ondernemers bankvastgoed en diensten. bomen jes, bomen of verlichting aan de stad te doneren. Het Driestar College en Groene Hart groen overig ziekenhuis kwamen met vernieuwende ideeën voor betere langzaamverkeersroutes. Bijvoorbeeld: studenten inzetten via educatieve projecten.

De gemeente maakt afspraken met eigenaren en ondernemers die zich nu verenigd hebben in het Platform Zuidelijk Stationsgebied. Bewonersinitiatieven worden hieraan gekoppeld. In het kader van het alliantiegesprek zijn nieuwe subsidieaanvragen voor fiets en openbare ruimte deels gehonoreerd door provincie en regio. De gemeente Beatrixkwartier heeft ook geld vrijgemaakt waardoor alles bij elkaar bijna acht ton investeringsgeld beschikbaar is voor de openbare ruimte. Het is voor de gemeente zaak om dit publieke geld te koppelen aan de investeringsplannen van private eigenaren en dit als hefboom te gebruiken voor een beperkte vorm van sponsoring.

Een bijzondere vorm van investeren is K de strategie van tax increment financing (TIF). Hierbij wordt voorgesorteerd op info een waardevermeerdering van grond Station en vastgoed in een gebied als gevolg van een nieuwe (her)ontwikkeling. De toekomstige stijging van belastingen, als gevolg van hogere grond- en vastgoedwaarden, wordt op voorhand


Centrum

bomen groen overig

Kansen stationsomgeving Gouda

Kansenkaart station Laan van NOI, Den Haag

S+RO 2014/04 17 Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

stationsgebouw perron uniforme uitstraling openbare ruimte parkeren toekomstig nieuwbouw / hergebruik treinspoor wandelroute ontsluiting auto asfalt bebouwing bestaand levendige plinten water

Ministerie van SoZaWe

gras bomen groen overig

K

info

Station Beatrixkwartier

Kansenkaart stationsomgeving Den Haag Laan van NOI

geïnvesteerd in het gebied. Inmiddels groeien de voorbeelden waar TIF met succes is gezet. Er heerst echter veel koudwatervrees vanwege het speculatieve karakter om uit te gaan van waardevermeerdering in deze tijden van crisis. Behalve vastgoed zouden ook andere belastingheffingen, zoals parkeergelden en -boetes, gebiedsgericht kunnen worden ingezet. Bedrijven zullen ook eerder geneigd zijn iets af te dragen als dit één op één ten goede komt aan hun eigen gebied. De overheid speelt een verbindende, faciliterende rol voor de inzet van dit instrument. Al deze financieringsstrategieën vragen om een basale vorm van samenwerking tussen publieke en private partijen. Zonder alliantie komt er geen gezamenlijke financiële strategie. Vice versa: zonder zicht op financiering verkruimelt iedere alliantie in de kiem. >>

Den Haag Laan van NOI: nieuw stationsplein als motor voor een vitale alliantie Een vitale alliantie tussen de NS, HTM, gemeente Den Haag en het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB). Dat is de uitkomst van het alliantiegesprek. Dit wordt mede versterkt door de druk van ‘buiten’: bewonersvereniging en bedrijven in de omgeving, zoals Siemens, pleiten voor een gecombineerde aanpak van stationsgebouw, -plein en routes. De aanleg van een aantrekkelijk stationsplein met voorzieningen, levendig en goed ingericht, heeft voor veel partijen een hoge urgentie. Het genereert veel energie voor actie. Partijen zien een volwaardig plein met voorzieningen als de belangrijkste stimulans voor de aanpak van de verborgen leegstand in het gebied. Een nieuw, groter stationsgebouw in wisselwerking met het hergebruik van het grote SoZaWe-gebouw is de sleutel om de transformatie in gang te zetten. Dat vormt de grondslag van de alliantie die tijdens het proces groeide. Zaten partijen eerst nog op elkaar te wachten, met het alliantiegesprek is de vaart erin gekomen. De gemeente Den Haag heeft de regie genomen om samen met NS, ProRail, HTM en het RVOB een integraal plan voor het gehele stationsgebied op te stellen. Dit plan zal in najaar 2014 aan de gemeenteraad worden voorgelegd, zodat in 2015 de uitvoering kan starten. Inmiddels hebben NS en gemeente samen reeds 6,5 miljoen euro beschikbaar gesteld en zijn er ook investeringen van het RVOB te verwachten. Dat heeft alles te maken met de voorbeeldstatus die het project van Rijk en regio heeft gekregen. Het alliantiegesprek heeft ertoe geleid dat Den Haag Laan van NOI is opgenomen in de Adaptieve Agenda van de Zuidvleugel alsmede in het MIRT van het Rijk.


18 2014/04 S+RO

Kansenkaart station Delft Zuid

Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

TU Campus

stationsgebouw perron uniforme uitstraling openbare ruimte parkeren toekomstig nieuwbouw / hergebruik treinspoor wandelroute ontsluiting auto

Gelatine-route

asfalt bebouwing bestaand levendige plinten water gras bomen groen overig

Station

Technopolis Faraday-route

Kansenkaart stationsomgeving Delft Zuid

Allianties leggen de basis voor nieuwe financieringsstrategieën. Het geeft meerwaarde om het eigen geld gericht en gebundeld met de anderen in te zetten. Het leidt tot meer rendement van de eigen geïnvesteerde euro, zowel voor overheid als marktpartijen. Als dat helder wordt, is de basis gelegd voor een alliantie.

Kwetsbaarheden en publieke prikkels Alliantievorming kan niet zonder een actieve faciliterende overheid die een aantal kwetsbaarheden kan reduceren. Overheden kunnen alliantievorming ondersteunen door met gerichte ‘prikkels’ die kwetsbaarheden aan te pakken en te verminderen. Ten eerste kunnen overheden allianties stimuleren met procesmatige prikkels. Bijvoorbeeld in de initiatieffase: wie

Delft Zuid: alliantie voor nieuw station en betere routes Niet het eindplaatje, maar de eerste stappen om samen te werken aan een beter station en stationsomgeving. Dat is de inzet van partijen voor Delft Zuid. Met concrete acties die in de komende maanden van de grond komen. Dat voedt de alliantie tussen de gemeente, NS, ProRail, TU Delft, TNO en het bedrijfsleven, verenigd in de Bedrijvenkring Schieoevers. De uitbreiding naar vier sporen vraagt om een complete verbouwing van het station Delft Zuid. Dit biedt kansen voor de bouw van een nieuw ‘Station van de Toekomst’ dat past bij de uitstraling van een hoogwaardige universiteit, die mondiaal in de Top 20 staat. Het station als visitekaartje voor de kennis en kunde van de TU Delft: een expo op het gebied van technologie, energie, communicatie en duurzaamheid. Dat vraagt om een directe alliantie tussen ProRail, TU Delft en bedrijven in de omgeving, waarvoor in het alliantiegesprek stappen zijn gezet. Partijen gaan werk maken van twee fietsroutes: één route noordoostelijk via de nog te realiseren Gelatinebrug en de Faradayroute in zuidoostelijke richting naar Technopolis. De inzet is snelle, veilige en aantrekkelijke verbindingen, passend bij de campus van de TU en Technopolis. Door betere verlichting, bewegwijzering, herinrichting van fietspaden en het snoeien van groen. Uit het alliantiegesprek komt een klein voorbereidingsteam voort die alle acties uitzet onder regie van de gemeente. Met deze acties groeit de alliantie tussen gemeente, stadsgewest Haaglanden, TU Delft, TNO en de bedrijven, verenigd in de Bedrijvenkring Schieoevers. Deze startende alliantie verkent nu hoe financiële middelen vanuit ‘Beter Benutten’, ProRail, gemeente, TU Delft Vastgoed en het Ondernemersfonds kunnen worden samengebracht.


S+RO 2014/04 19 Thema Crisis voorbij Coöperatieve gebiedsontwikkeling

roept alle partijen bij elkaar? Wie ‘voelt’ zich verantwoordelijk voor het geheel? Een alliantie ontstaat zelden helemaal ‘vanzelf’. Paradoxaal genoeg moeten overheden zelf het initiatief nemen tot zelforganisatie van een alliantie: de partijen in het zadel helpen. Het gaat vooral om het afbakenen en creëren van het ‘speelveld’: eerste selectie van partijen, gebiedsafbakening voor een grondruil, spelregels voor uitwisselen van rechten of de wijze waarop financiële middelen kunnen worden gebundeld. De overheid kan hierin de verantwoordelijkheid voor het proces nemen, en verbindend optreden tussen alle betrokken partijen. Een andere kwetsbaarheid van alliantievorming is de moeilijke aansluiting op formele beleidskaders en publieke besluitvorming. Door op een actieve manier te participeren in de alliantie kunnen overheden hun verantwoordelijkheid nemen om de informele uitkomsten van de alliantie te verankeren in formele beleidsprocessen. Dit vraagt om beleidsmatige prikkels van overheidswege om partijen zoveel mogelijk binnen publieke kaders te laten opereren of de publieke afweging en besluitvorming op voorhand transparant te maken. Dat kan bijvoorbeeld gaan over inpassing in het bestemmingsplan of het hanteren van milieuregelgeving, maar kan ook gaan om het formuleren van beleidsmatige incentives vanuit het Rijk. Bijvoorbeeld scherpere beleidsregels naar Deens voorbeeld, waar het proximity to station-beleid geldt in Kopenhagen. Dergelijke beleidsregels bieden allianties helderheid over hun inzet en maakt duidelijk op welke manier publieke afwegingen worden gemaakt. Daarnaast kan de overheid bijdragen aan alliantievorming door juridische prikkels voor waarborgen en om onzekerheden voor partijen weg te nemen. Voorbeelden zijn de betere juridische condities die ontstaan door de voorgenomen wetgeving voor Stedelijke herverkaveling en Bedrijven Investerings-

zones. Deze wetgeving helpt als stok achter de deur om de meerderheid van meewerkende eigenaren in de alliantie zekerheid te bieden ten opzichte van een aantal onwillige freeriders in hun gebied. Een dergelijke stok achter de deur helpt om de alliantie op vrijwillige basis tot stand te laten komen (in het licht van terugvalopties die op termijn slechter uitpakken). Ten slotte kunnen overheden natuurlijk met financiële prikkels de alliantievorming stimuleren en faciliteren. Een levensvatbare alliantie moet immers – op termijn – wel wederzijds profijt opleveren, ook met financiële voordelen. In dit opzicht moeten overheden vooral ruimte geven voor experimenten, en zo partijen in staat te stellen te zoeken naar dat wederzijdse profijt. Ondernemende allianties kunnen worden geselecteerd en beloond met ‘light’ procesgeld of investeringen in de uitvoering boven het regulier uitkeren van subsidiegeld elders. Overheden kunnen ook serieuze tegenprestaties van een alliantie vragen en publieke investeringen hiervan mede afhankelijk stellen. In experimenten kunnen innovatieve financieringsconstructies worden uitgeprobeerd. Bijvoorbeeld het gemakkelijker maken van gebiedsfondsen, uitwisselen van rechten, lokale belastinginstrumenten en tax increment financing.

Perspectieven voor andere domeinen? Het experimenteren met alliantievorming en financiering smaakt naar meer, zo blijkt. Inmiddels wordt concreet gewerkt aan alliantiegesprekken voor de stationsgebieden van Alphen aan den Rijn, Dordrecht en Schiedam en volgen er nog twee in 2015. Ook verkennen we in hoeverre alliantiekunde perspectieven biedt voor beheer en ontwikkeling van Natura 2000-gebieden, hetgeen vraagt om directe samenwerking tussen overheden, agrariërs, water- en energiebedrijven, belangengroepen,

recreatieondernemers, particulieren en meer. Inmiddels leeft ook de vraag in hoeverre de alliantieaanpak kansen biedt voor de transities in het sociale domein, om bijvoorbeeld een betere samenwerking te organiseren tussen verschillende zorgaanbieders binnen een wijk. Dergelijke experimenten zouden tot bijzondere ‘cross-overs’ kunnen leiden tussen stedelijke en groene gebieden, en tussen het ruimtelijke en sociale domein. ■ Literatuur 1 Alliantiegesprekken – samenwerken aan stationsgebieden, Zuidvleugel Stedenbaan, Het Noordzuiden, Den Haag, januari 2014. 2 Alliantiegesprekken – de resultaten in de praktijk, Zuidvleugel Stedenbaan, Het Noordzuiden, Den Haag, juli 2014. 3 Eindrapportage URD Delta Oost: nieuw sturingsperspectief op water en mobiliteit in het licht van duurzame gebiedsontwikkeling, Radboud Universiteit Nijmegen, Het Noordzuiden, NC Advies en Wageningen Universiteit, NWO, Den Haag, juli 2014. 4 Kaats, E en Opheij, W., Leren samenwerken tussen organisaties; allianties, netwerken, ketens en partnerships, Kluwer, Deventer, 2012. 5 Krabben, E. van der; Martens, K. en Opdam, E., ‘Zelforganisatie in stad en uiterwaard’, in: Rooilijn, themanummer URD, nummer 4, 2014, pp. 238-245. 6 Krabben, E. van der; Lenferink, S.; Martens, K.; Portier, J. en Stoep, H. van der, Onderzoek innovaties bij integrale gebiedsontwikkeling en knooppuntontwikkeling, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen, maart 2013. 7 Uum, E. van, ‘Meer uit de knoop halen, Slimme strategieën voor allianties op knooppunten’, in: S+RO, Thema TOD, nummer 3, juni 2013, pp. 12-21.

Edwin van Uum (1967) is procesmanager van het onderzoeksprogramma URD Delta Oost en de Community GO-Spoor (Gebiedsontwikkeling rond Spoor) en organiseert en begeleidt de Alliantiegesprekken voor Stedenbaan. Hij is directeur van Het Noordzuiden.


20 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Toekomst van de stad

Wim Derksen www.wimderksen.com @wimderksendh

Klimaatverandering stelt steden voor nieuwe opgaven. Groen dak Groothandelsgebouw, Rotterdam Foto: David Rozing/HH

Toekomst van Steden doen het goed, steden triomferen. We kunnen het overal lezen. Het is waar en het is niet waar. Er is ook hier een achterkant van het gelijk. Niet alle steden triomferen en niet iedereen in de triomferende steden profiteert van het succes. Er blijven belangrijke opgaven over. In dit artikel schets ik zes ontwikkelingen die steden raken. En maak ik zes opmerkingen over adequaat beleid. Ik bepaal me tot Nederland. En raak het recente rapport van de Raad voor de Leefomgeving (Rli) over de toekomst van de stad slechts zijdelings aan, omdat het rapport slechts zijdelings de thematiek weet te raken.

Ontwikkelingen ➜➜De steden groeien, het achterland krimpt en ook de randgemeenten verliezen terrein. Verrassend genoeg staat in Nederland het thema ‘bevolkingskrimp’ op de beleidsagenda. Van krimp is in Nederland slechts regionaal sprake, en dan betreft het ook nog kleuterkrimp. De steden,


S+RO 2014/04 21 Thema Crisis voorbij Toekomst van de stad

de stad de steden in plaats van te krimpen. en met name de Randstad blijven Bedrijven gaan steeds meer op zoek groeien. Dus niet krimp, maar urbaninaar een gunstige arbeidsmarkt en satie is de dominante ontwikkeling in omdat het werk steeds meer om de demografie. hoogopgeleiden vraagt, trekken ➜➜De wereld wordt niet flat, maar bedrijven steeds vaker naar steden spikey. Nabijheid lijkt eerder beom mensen te vinden, terwijl mensen langrijker te worden dan minder vroeger naar de stad trokken om belangrijk. In de nieuwe economische werk te vinden. wereld zijn face-to-face contacten ➜➜Die triomf van de stad heeft twee van groot belang. Daarom groeien

gezichten. De hogere inkomens en de hoger opgeleiden leggen steeds meer beslag op de binnensteden. Door gentrification worden aanpalende wijken ingepikt. De armoede verdwijnt buiten de ring of zelfs naar de randgemeenten. Zo telt Amsterdam relatief en absoluut nog steeds meer mensen onder de armoedegrens dan Rotterdam. ➜➜Werken volgt wonen niet per definitie. Als er niks te doen valt, gaan de hoger opgeleiden er niet wonen. Veel studenten verlaten Rotterdam meteen na het afstuderen. Er zijn dus ook steden zonder vliegwiel. Het lijkt een zelfversterkend proces. Zie ook de verschillen in de lokale politiek. In de achterstandssteden domineert het nationalisme, in de triomferende steden het kosmopolitisme. Achtergesteld voelen versus hoge verwachtingen. ➜➜De dynamiek in de immigratie en de integratie neemt toe. De immigratie verandert van karakter. De populatie wordt diverser, het aantal nationaliteiten neemt toe en het opleidingsniveau wordt gedifferentieerder. Het aantal gezinsherenigingen neemt af. De internationale kenniswerker dient zich aan. De dynamiek in de achterstandswijken is veel groter dan vaak wordt gedacht. Het uitkeringsniveau van Rotterdam-Zuid is momenteel gelijk aan het gemiddelde van de stad, door de enorme toestroom van MOE-landers met werk in de laatste jaren. ➜➜De klimaatverandering ten gevolge van het broeikaseffect wordt steeds zichtbaarder. Dat stelt steden voor nieuwe opgaven, zowel in de sfeer van adaptatie als mitigatie. Er zijn veel lokale initiatieven voor duurzame energie, maar het levert nog onvoldoende op.

Adequaat beleid Op veel ontwikkelingen hebben de nationale en de lokale overheid weinig invloed. Dat steden wereldwijd aan betekenis winnen heeft weinig met >>


22 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Toekomst van de stad

Links: Van krimp is in Nederland slechts regionaal sprake, en dan betreft het ook nog kleuterkrimp. Protest in de dorpen Westernieland en Pieterburen tegen het voornemen

om basisschool De Getijden in Pieterburen te sluiten. Foto: Kees van de Veen/HH

Midden: Kantoren zijn mooie objecten voor vernieuwbouw. Oogst dakakker Schieblock Rotterdam. Foto: David Rozing/HH

belangrijke accommoderende rol: overheidsbeleid te maken en alles laat de stad organisch groeien binnen met veranderingen in de economiheldere stedenbouwkundige kaders. sche structuur. Valleys komen meestal Kantoren zijn mooie objecten voor bij toeval tot stand en de overheden vernieuwbouw. De gemeente als doen er vooral goed aan om eenmaal aanjager in plaats van struikelblok. ontstane valleys verder te accommode➜➜Verdere verbetering van het klimaat ren. Het betekent niet dat overheidsvoor de slimmen en de rijken is nodig beleid geen kwaad kan. Zo hebben de om de stedelijke arbeidsmarkt verder Nederlandse steden een achterstand te versterken. Op cultuur heeft de opgelopen doordat de overheid te lang overheid enige invloed middels subvasthield aan het groeikernenbeleid en sidies. Het aantrekken van onderaan een minimum van tachtig procent wijsinstellingen (zoals Den Haag op sociale huur bij nieuwbouw (tot in de knappe wijze delen van de Univerjaren 1990). In de sfeer van het accomsiteit Leiden uit Leiden losweekt moderen is de opgave overigens groot. en Almere een HBO aan zich wist te Ik geef zes overwegingen. binden) kan veel betekenen. Net zoals ruimte voor jonge ondernemers en ➜➜Hoewel Amsterdam al enige jaren een verdere versterking van de eigen (hard) groeit zonder dat er een identiteit. Maar Amsterdam is de woning wordt gebouwd (hetgeen laatste decennia niet gaan floreren kan duiden op een nieuwe trend van en Rotterdam is niet achtergebleven gezinsverdichting), is het realistisch omdat het Amsterdamse stadsom uit te gaan van een omvangrijke bestuur zoveel beter was dan het behoefte aan nieuwe woningen. Rotterdamse. Soms heb je gewoon Er moet meer ruimte komen voor geluk en moet je het geluk niet in de hogere inkomens, maar ook voor weg gaan staan. Als veel starters doorstromende migranten. En er behoefte hebben aan bedrijfsruimte, moet ruimte blijven voor kansarkomt die ook wel vanzelf. En het men. De woningcorporaties hebben proces van gentrification is nog zichzelf gedeeltelijk uitgeschakeld, nergens ter wereld door de overheid het Rijk stopt met het subsidiëren geïnitieerd. van nieuwbouw. De lokale overhe➜➜Het idee van borrowed size, dat ook den moeten nog veel grondposities zo’n centrale plaats inneemt in het afwaarderen. En de overheid doet Rli-advies over de stad, roept bij er goed aan om burgers zelf te laten mij vooral verbazing op. Het idee is beslissen waar en hoe ze willen tamelijk simpel: als mijn stad te klein wonen. De lokale overheid heeft een

is, word ik dan niet groter als ik het inwonertal van de naburige stad erbij op mag tellen? Het doet me denken aan het dolle plan om de universiteiten van Leiden, Rotterdam en Delft onder één holding te brengen. Natuurlijk, die ene universiteit scoort op de lijstjes met artikelen en citaties hoger dan één van de oude drie, maar het geheel is zonder verdere integratie nooit meer dan de som der delen! De economie van Rotterdam wordt ook niet beter als het bestuur van de stad een samenwerkingsovereenkomst sluit met Den Haag, met Amersfoort of met Groningen. De economie van Rotterdam wordt alleen beter als de stedelijke arbeidsmarkt in Rotterdam aantrekkelijker wordt. Bereikbaarheid kan daarbij helpen. Dus als de vervoersverbindingen tussen Den Haag en Rotterdam (nog!) beter zouden worden, zou de Rotterdamse arbeidsmarkt van de Haagse kunnen profiteren. Maar dat heeft niets met borrowed size te


Rechts: In de nieuwe economische wereld zijn face-to-face contacten van groot belang. Lijnbaan Rotterdam. Foto: Peter Hilz/HH

wijk te duur wordt voor de oorspronkelijke bewoners. In de wereld van waterbedden en roltrappen hebben mensen meer aan een opleiding en een baan dan aan een hogere huur bij een lage uitkering. ➜➜Waar de triomferende steden bijna maken, maar alles met het verstervanzelf lijken te groeien en te bloeiken van agglomeratie-effecten. en, zijn onorthodoxe maatregelen ➜➜De grootste opgave voor triomferennodig om de achterstandssteden een de steden ligt niet bij de triomf, maar positieve wending te laten maken. In bij al degenen die de triomf van de eidat opzicht is het maar de vraag of gen stad niet meemaken. Uiteindelijk Heerlen de wietbijverdienste van de gaat de ongelijkheid ten koste van de bevolking zo dringend moet bestrijwelvaart, ook in de steden. De kosten den. Ook de Tilburgse bevolking kan van de armoede en de werkloosdie miljoenen goed gebruiken. Het heid drukken op de stad als geheel. wordt er niet beter op dat de nieuwe En waar kansarmen kansen worden lokale elite in de achterstandssteden onthouden, missen we kansen om de zo gefocust is op veiligheid en het stedelijke arbeidsmarkt te verstergebrek aan integratie. Je maakt een ken. Misschien vragen de mensen in stad niet aantrekkelijker door steeds de achterstandswijken daarom wel te roepen dat je ‘alle slechte lijstjes veel meer aandacht van het stedelijk aanvoert’. Gratis kluswoningen zijn bestuur dan de kenniswerkers uit de een beter alternatief. En regelvrije binnenstad. Voor mij gaat het daarbij zones en sectoren. Wat zou studenmeer om de mensen dan om de ten van de Erasmus, van de Univerwijken. Arrival neighbourhoods zullen siteit Tilburg en van de Universiteit altijd laag scoren. Het gaat erom dat Twente kunnen doen besluiten om mensen uit de achterstandswijken hun stad niet meteen na het afstuzich kunnen ontwikkelen en hun wijk deren te verlaten. Sta alles toe wat voor een betere kunnen inruilen. Wie God aanvankelijk heeft verboden. En het beleid te zeer op de wijk richt, rechtsgelijkheid is alleen mooi als je loopt bovendien het gevaar dat de

S+RO 2014/04 23 Thema Crisis voorbij Toekomst van de stad

je dat kan permitteren. ➜➜De duurzaamheid gaat niet vanzelf. Zelforganisatie en ‘energieke samenleving’ zijn nogal eens schaamlappen van een overheid die zelf te weinig doortast. In de big society kiest de overheid ervoor om zich over veel zaken geen zorgen meer te maken. In ons geval hoopt de overheid dat zelforganisatie een oplossing biedt waar zij zelf tekort schiet. De boeiende vraag luidt: waarom zou de overheid zich bezighouden met zaken die de samenleving geheel zelf kan oplossen? Mijn antwoord is simpel: alle maatschappelijke belangen die door de samenleving worden bediend, hebben geen overheidsbemoeienis nodig. En omgekeerd: als er overheidsbemoeienis nodig is, kan de samenleving het alleen niet aan. De overheid doet er beter aan burgers en bedrijven die op weg zijn naar duurzaamheid, actief te helpen door het wegnemen van juridische belemmeringen. ■ Wim Derksen geeft als zelfstandig professional onderwijs, trainingen en advies. Hij is tevens hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en verbonden aan PBLQ.


24 2014/04 S+RO

Friso de Zeeuw TU Delft en Bouwfonds Ontwikkeling f.zeeuw@bouwfonds.nl

Thema Crisis voorbij Vooral veel verwarring

Vooral veel verwarring is vooral een vak. Een vak dat inzet van interdisciplinaire kennis, ondernemerschap en organisatiekracht vergt.

Ja, we zijn wijzer geworden. De gekkigheid, de overdadigheid, de nonchalance: die zijn er nu wel uit. De almaar oplopende kosten, de bedrijven die maar groeiden en groeiden – het is allemaal weg. Net als de in beton gegoten masterplannen, liefst van een Spaanse stararchitect, met een vacuüm getrokken bestemmingsplan. Er bestaat beter zicht op waar gebiedsontwikkeling wezenlijk om gaat: het (opnieuw) tot leven brengen van een plek, het formuleren van een ‘verleidelijk verhaal’ waarmee we bewoners of bedrijven bieden wat ze écht willen, gecombineerd met rendabele investeringen. Gebiedsontwikkeling

Hoe kom je uit een crisis? Door te resetten, selectief te innoveren, strak op de bal te spelen, de routes van ‘het geld’ te volgen. Met een sterke (lees: normale) oriëntatie op eindgebruikers. Met sneller, goedkoper en flexibeler werken. Met een andere invulling van het masterplan. Of is dit allemaal ‘oud denken’? En moeten we beseffen dat ‘alles anders is en nooit meer zo wordt als het was’ en we te maken hebben met een serie paradigmawisselingen die zijn weerga niet kent? In de Nederlandse vakwereld van gebiedsontwikkeling kunnen we beide stromingen waarnemen.

De crisis heeft velen in Nederland echter ook in een staat van existentiële verwarring gebracht. Veel (gelukkig niet alle) wethouders, provinciebestuurders, ambtenaren en adviseurs zijn sinds 2008 de kluts kwijt geraakt. Je hoort ze denken: klopt het allemaal nog wel wat we doen? Is de crisis niet een teken dat de tijden fundamenteel veranderen? Ook bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de verwarring toegeslagen. Het rapport ‘Ge-

Hype versus realiteit Voorbeeld van een hype in de vakwereld en de realiteit die daar radicaal van afwijkt. Als we kijken naar het aandeel afgegeven bouwvergunningen voor particulier opdrachtgeverschap (p.o.) zou je verwachten dat dit sinds het begin van de crisis enorm is toegenomen. Bij overheden staat het bevorderen van particulier opdrachtgeverschap immers hoog op de agenda. Het aandeel blijkt echter vrijwel constant sinds 2002: tussen 10 en 12 procent. Verleende bouwvergunningen in absolute aantallen

Procentueel aandeel bouwvergunningen 80%

70000

70%

60000

60%

Opdrachtgever:

50%

50000

Opdrachtgever:

40000

particulieren Particulieren

40%

particulieren

30%

corporaties

30000

corporaties Corporaties

marktpartijen

20000

marktpartijen

20% 10%

10000

Bron: CBS

0

20

2

2

07 0 2

20

20

09

01 0 01 1 01 2

2

08

0 00 2 00 3

00 0 1 2 2

20

4 00 5 00 6

0

1 0 20 1

2

7 0 0 20 20 8

20

20 9 10 2 1

0

20 4 05 20 0 20 6 0

0 0 00 1 2

02 20 03

20

20

0%

2

2

2

Bron: CBS

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Particulieren

16%

16%

12%

10%

11%

10%

10%

10%

10%

11%

11%

12%

12%

Corporaties

19%

18%

21%

25%

27%

27%

24%

29%

129

34%

29%

28%

32%

Markt

65%

65%

67%

65%

62%

63%

67%

61%

61%

55%

59%

60%

55%

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Bron: CBS

In absolute aantallen halveerde het particulier opdrachtgeverschap sinds het begin van de crisis in 2008: van 9.000 vergunningen naar 4.600 in 2012. Daarvan is naar schatting 70 procent catalogusbouw. Binnen de resterende 30 procent valt het minieme aandeel van het door overheden aanbeden (en gesubsidieerde) collectief particulieren opdrachtgeverschap (c.p.o.).


Figuur: Vraag: “Stel er komen in uw woonomgeving binnen afzienbare tijd mogelijkheden om van deelauto’s gebruik te maken. Zou u dat dan

biedsontwikkeling Nieuwe Stijl’ (2014) is er een goed voorbeeld van. Het slaat irrelevante zijpaden in. Niches worden aangezien voor een nieuwe, dominante trend. Bijvoorbeeld de versmelting van (her)ontwikkeling met beheer en exploitatie. Dat beperkt zich tot winkelcentra, campussen en recreatieparken en daar zal het bij blijven. Of neem alternatieve financieringsvormen,100% zoals crowdfunding. Ik ontken het bestaan 90% van dat verschijnsel niet, noch het be80% lang ervan. Maar in de gebiedsontwik70% keling zal het een incident blijven. 60% Wie onzeker is, gaat spoken zien. Of50% erger nog: ufo’s. De meest waargeno40% men vliegende schotel heet: ‘nieuw30% verdienmodel’. Net zoals de ufo is dat 20% vooral een product van de zenuwach10% tige verbeelding. Er zijn namelijk geen 0% nieuwe verdienmodellen in de gebiedsontwikkeling. Wel pogingen om een deel van de rekening van de investeringen bij een ander neer te leggen. Ik geef een voorbeeld hoe dat in zijn werk gaat. Het begint met de waarde van ‘groen in de stad’. Niets mis mee, integendeel. Een adviesbureau krijgt opdracht om de waarde te fileren in maatschappelijke baten die men vervolgens uitdrukt in fictieve euro’s. Als blijkt dat het groen in de omgeving verzuimuren en stress van omwonenden reduceert, vervolgt redenering dat dit baten voor de zorgverzekeraars zijn die dan de vriendelijke uitnodiging krijgen om mee te betalen. Die verzekeraar haalt natuurlijk zijn schouders op zegt dat hij in Amersfoort al een wipkip sponsort. Einde nieuw verdienmodel. Een ander voorbeeld van een dwaalweg: verabsolutering van de duurzame transitie, met de ‘Kantelkerk’ van Jan Rotmans als meest extreem voorbeeld; in de kerkbanken treffen we nogal wat gelovigen uit onze vakwereld. Laatste voorbeeld: de dodelijke omarming van kleinschalig en organisch. Nieuwe concepten van het masterplan maken het mogelijk om grootschalig te organiseren en kleinschalig te ontwerpen en

overwegen?” Bron: Kim-survey onder Nederlanders van 17 jaar en ouder, oktober 2013. ja nee

S+RO 2014/04 25 Thema Crisis voorbij Vooral veel verwarring

Delen is het nieuwe hebben Een bijzondere hype is de verering van de ‘deeleconomie’. Het zou in de nieuwe tijd gaan om ‘gebruik’ in plaats van ‘bezit’. De belangrijkste ‘aanwijzing’ is de vermeende opkomst van het (tegen betaling) delen van auto’s. Uit onderzoek blijkt echter dat dit een marginaal verschijnsel is. Ook wanneer mensen in hun directe woonomgeving de mogelijkheid krijgen om van autodelen gebruik te maken, zien slechts weinigen er brood in. Een ruime meerderheid (zowel jong als oud) wil zelf een auto bezitten. Wel staan jongeren iets vaker open voor het delen van een auto dan ouderen. Zo blijkt ui het KIM-rapport ‘Niet autoloos, maar auto later1.

17-24 jaar

25-29 jaar

30-39 jaar 40-49 jaar

50-59 jaar 60-65 jaar

66 jaar e.o.

Uit onderzoek van prof. Fleura Bardhi blijkt dat autodelers dat niet doen uit duurzaamheidsoverwegingen of gemeenschapszin, maar puur vanwege het gemak. Duurzaamheidsmotieven spelen wel een rol bij de kleine elite die tegenwoordig kleding least. Dat moet echter niet verward worden een maatschappelijke trend; een half uurtje observeren bij de Primark is echt voldoende om tot deze conclusie te komen. Een ander voorbeeld. Nederlands en buitenlands onderzoek biedt geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de ‘deeleconomie’ leidt tot het vaker huren van een woning in plaats van kopen. Noten 1 http://www.kimnet.nl/sites /kimnet.nl/files/niet-autoloos-maar-auto-later.pdf

te realiseren. Zo kunnen we intelligent sturen op ruimtelijke samenhang, cashflow en marktbewegingen. Als straks de woningbehoefte zich in bepaalde delen van het land gaat manifesteren – en verschillende onafhankelijke onderzoeken zeggen dat – zullen we namelijk ook grootschalig moeten acteren. Kijk naar Duitse, Engelse en Franse stedelijke agglomeraties. De maatschappelijke en economische dynamiek zal altijd leiden tot nieuwe opgaven voor gebiedsontwikkeling, crisis of geen crisis. De energietransitie, veranderingen in het consumentengedrag, schaarste aan risicodragend kapitaal, vergrijzing, polarisatie tussen

groei en krimp: het is allemaal van invloed, maar de aanpak en het wezen van de gebiedsontwikkeling veranderen daarmee niet, net zomin als de competenties die ervoor nodig zijn. Het leerstuk van de gebiedsontwikkeling heeft de crisis glansrijk doorstaan. Wel aanpassingen, geen paradigmawisseling. Overal hoor je tegenwoordig dat we moeten ‘verbinden’. Nou, dat begrip zit in de definitie van gebiedsontwikkeling, sinds 2006. ■ Friso de Zeeuw is praktijkhoogleraar gebiedsontwikkeling aan de TU Delft en directeur Nieuwe Markten bij Bouwfonds Ontwikkeling.


26 2014/04 S+RO

Denise Vrolijk Eindredacteur S+RO

Thema Crisis voorbij

Rondetafelgesprek

De foto’s bij dit artikel geven een impressie van Rotsoord, Utrecht. Dit voormalige industriegebied in de wijk Hoograven wordt nieuw leven ingeblazen met kleinschalige initiatieven. Foto’s: Denise Vrolijk

Strijd om de Rondetafelgesprek over de waarde van bottom-up initiatieven

Deelnemers rondetafelgesprek: Frans Soeterbroek, De Ruimtemaker Mariska van den Berg, Bottom-up-City Egbert Fransen, directeur Pakhuis de Zwijger Sjors de Vries, BSDV en hoofdredacteur RUIMTEVOLK Jeroen Niemans, Platform31 (gespreksleider)

Hoe ziet gebiedsontwikkeling er na de crisis uit? Hebben bottom-up initiatieven ook in die nieuwe realiteit kans van slagen? Om in een bredere context succesvol te kunnen zijn, moeten kleinschalige initiatieven zakelijker worden en uit de sfeer van het buurtinitiatief komen. Daar zijn de deelnemers aan dit rondetafelgesprek het over eens. Sociaal ondernemerschap vraagt om een nieuwe stedelijke economie, organiserend vermogen én een gelijk speelveld. ‘Als de crisis straks voorbij is, wat blijft er dan over van de veranderingen die de afgelopen jaren in de stedelijke ontwikkeling hebben plaatsgevonden? Hoe relevant is het bottom-up initiatief op de langere termijn?’ Aan de lunchtafel van Rotslab schetst gesprekleider Jeroen Niemans (Platform31) het doel van dit rondetafelgesprek. Rotsoord, een voormalig industriegebied in de Utrechtse wijk Hoograven is zo’n verlaten plek in

de stad die door bottom-up initiatieven tot leven wordt gewekt. Frans Soeterbroek (De Ruimtemaker) ziet vier onderstromen in de bottomup beweging. Sociaal ondernemerschap is de eerste. Soeterbroek: ‘Veel mensen zijn de afgelopen jaren als ZZP-er begonnen iets voor zichzelf te creëren waarbij maatschappelijke betrokkenheid en ondernemerschap in elkaar overlopen. Die rare scheiding tussen vrijwillig iets voor de buurt doen en ondernemer zijn, werkt niet meer. Het plezier van samen iets doen in de omgeving vormt de tweede beweging: het nieuwe geluk. Samen eten, samen zorgen voor de openbare ruimte – dat soort elementen. Derde onderstroom is het nieuwe delen. Niet meer achter de groei aanrennen, maar kiezen voor wederkerigheid, nieuwe ambachtelijkheid, nieuwe soberheid. En nadenken over de vraag “van wie is de stad?” Deze nieuwe strijd om de ruimte is de vierde onderstroom. De buurtmoestuin is daarbij een mooie metafoor. Mogen we als pauzenummer alleen tijdens de crisis even moestuinen aanleggen op braakliggend terrein? En neemt de oude manier van grond- en projectontwikkeling het daarna weer over of verandert er iets wezenlijks?’


S+RO 2014/04 27 Thema Crisis voorbij Rondetafelgesprek

ruimte Opschalen Volgens Soeterbroek kunnen bottomup initiatieven ook op een hoger schaalniveau succesvol zijn. ‘Dit soort initiatieven wordt groter en dominanter door sociale besmetting, de veranderkracht die daarvan uitgaat moet je niet onderschatten. Daarnaast tekent zich binnen de overheid een beweging af die publieke waarden weer centraal stelt, in plaats van verdienmodellen. Het organiserend vermogen van de initiatiefnemers in gebiedscoöperaties (gebieden zelf ontwikkelen en beheren) en op stedelijk niveau is doorslaggevend. Neem bijvoorbeeld de Utrechtse Ruimtemakers, die met de politiek en de ambtelijke organisaties het gesprek voeren over de vraag waar overheidsopdrachten heen gaan. Dan gaat het over initiatieffondsen, zeggenschap over buurtgelden. Met dit soort initiatieven kunnen we een hoop winnen, mits het lokaal goed georganiseerd wordt. Een goede wisselwerking tussen lokale initiatieven en een Nationale Agenda, zoals Egbert Fransen met het systeem van Stadsambassades beoogt, is eveneens belangrijk.’ Mariska van den Berg (Bottom-up-City) vraagt zich af of de discussie gaat over

sympathiek, maar ook belangrijk voor de stad. Ik vraag me echter af of de bottom-up beweging, in het licht van de stedelijke opgaven die voor liggen, het feitelijk zoveel beter doet dan topdown. Iedereen is op zoek naar geld. Ook bij bottom-up ontwikkelingen wordt naarstig gezocht naar middelen, die uiteindelijk vaak bij de overheid vandaan moeten komen. Het is soms wel een hele dure hobby. Er zijn genoeg projecten Egbert Fransen (directeur Pakhuis de Zwijger): ‘Ik zie een begrip als opschalen waarvoor al vele jaren plannen worden gemaakt. Dure processen met soms een niet zozeer als dupliceren, zoals je dat hele bups ZZP-ers met behoorlijk wat ziet bij een McDonald’s: franchisen, en dan knal je het over de hele wereld heen. overheidsgeld en inzet, maar met relaHet gaat veel meer om leren van elkaar. tief weinig maatschappelijk resultaat. Waar werken principes wel en niet? Dan Veel geslaagde bottom-up projecten zijn niet zelden juist met minimale overkun je ze toepassen in verschillende heidssteun en relatief snel van plan tot lokaliteiten. Wat kunnen het bestuur, ambtelijk apparaat, instituten en instel- ontwikkeling gekomen. Maar deze projecten staan vaak niet de schijnwerpers. lingen leren om dingen mogelijk te maVoor de initiatieven, beweging en stad ken? Wel of niet slagen van een project zou het goed zijn dat bottom-up initiwil niet per se zeggen dat iets geen atieven wat meer uit de subsidiesfeer waarde of betekenis heeft. Misschien komen en meer volwassen worden.’ is de context nog niet rijp om sommige dingen tot wasdom te brengen. Of wordt er op een verkeerde manier naar De Vries: ‘Als we duurzamer met onze steden willen omgaan, top-down of de geldstromen gekeken.’ bottom-up, zullen we met elkaar een nieuwe stedelijke economie moeten Nieuwe stedelijke economie bedenken die gekoppeld is aan ruimte, maar die het gebied waarschijnlijk ook Sjors de Vries (BSDV en RUIMTEVOLK): overstijgt. Technologische ontwik- >> ‘De bottom-up beweging is niet alleen opschalen, of juist over verbinden. Van den Berg: ‘Voor wie moet er opgeschaald worden? Moeten initiatieven beter in het bestaande systeem passen, of komt de vraag voort uit de aard van de initiatieven zelf? Meer initiatieven en meer diversiteit zou veel beter zijn om de kwaliteit te behouden, in plaats van het groter te willen maken.’


28 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Rondetafelgesprek

kelingen, slimmere bouwmethoden en een duurzamere omgang met afval- en grondstoffen kunnen de gebiedsontwikkeling bijvoorbeeld enorm helpen. Het is ook een nieuw planningsvraagstuk, dat gaat om coördinatie en kennisuitwisseling, nieuwe coalities.’

Aansluiting ‘Top-down en bottom-up zijn nu gescheiden werelden, maar “ontwikkelaars nieuwe stijl” zijn van alle tijden,’ stelt De Vries. ‘Stadsmakers die weten hoe je programma moet maken, zijn nu nog teveel tegen de gevestigde orde. Maar die zijn er niet voor niks, ze gaan niet zomaar weg. Bestaande instituties en initiatiefnemers zouden elkaar juist moeten koesteren.’ Fransen: ‘Alleen als de instituties zichzelf ontwikkelen en een totaal andere kijk op hun rol, betekenis en functie hebben. Ook de top-downbeweging zal zich moeten verhouden tot de nieuwe realiteit. Noodgedwongen, want de golf van economische voorsprong gaat niet meer in dezelfde vorm terugkomen.’ Van den Berg: ‘Tussen de geïnstitutionaliseerde wereld en kleine initiatieven van onderop zit een enorm machtsverschil. De aandacht voor publieke waarden en sociaal kapitaal is een belangrijk onderdeel van de bottom-up beweging en is reactief op hoe het was. Maar zonder economische macht ben je zo weer weg. Binnen dit Umfeld moet je kijken wat mogelijk is.’

Soeterbroek vindt dat er bij gemeenten te vaak de fout wordt gemaakt om te hoogdravende en integrale ambities na te jagen en die te vertalen in grootse en meeslepende projecten: ‘Dan verdring je initiatiefnemers naar de marge en zit je weer vast aan grote ontwikkelaars.’ Van den Berg: ‘Bottom-up kan niet zonder top-down en andersom ook niet, maar het gaat om een betere verdeling, een subtielere gradatie en een betere aansluiting. Bij publieke voorzieningen (kinderopvang, beheer van de openbare ruimte) is best ruimte voor nieuwe collectieven, andere organisatiemodellen. Het is cruciaal dat die nieuwe collectieven aanwezig zijn als de overheid het beleidsinstrumentarium gaat aanpassen. Het is belangrijk dat er goede input en ervaring in de veranderingsprocessen binnen de instituten komt.’

Nieuwe zakelijkheid De Vries: ‘Het slechtste wat initiatiefnemers in steden kan overkomen is dat ze doodgeknuffeld worden. We moeten daarom toe naar een nieuw soort zakelijkheid in de gebiedsontwikkeling, waarbij er voor alle partijen duidelijkheid is over de inzet van de overheid en binnen welke tijd er resultaat moet zijn.’ Van den Berg: ‘Erken dan ook dat nieteconomische waarden heel belangrijk zijn.’ Fransen: ‘We hebben wel met een verleden te maken. Je kunt niet in één keer alle trajecten die gelopen zijn van de kaart vegen. Er zijn waanzinnige

investeringen gedaan. Geen overheid of corporatie kan zomaar honderd miljoen afschrijven.’ ‘Het gaat om een andere manier van ontwikkelen,’ vindt Fransen. ‘Zeeburgereiland in Amsterdam wordt bijvoorbeeld ontwikkelt door een collectief van tachtig mensen, met zelfbouwers, een school, een collectief van ouderenhuisvesting, enzovoort. Er wordt niet in één keer een plan uitgerold, maar kavelsgewijs, in collectiviteit en er zit tijdelijkheid in. Het hele proces is transparant. Ambtenaren en corporatie komen in beweging, zelfbouwers nemen het initiatief. De corporatie betrekt toekomstige bewoners in een vroeg stadium in de ontwikkeling. Dat zijn nogal stappen die gezet worden. Het betekent niet dat het vastgoed geen waarde meer heeft, geen geld kost, maar de verantwoordelijkheden worden anders ingericht. De overheid zit hierbij midden aan tafel. Zij heeft immers dingen te regelen met de ontsluiting van het gebied, aanleg van infrastructuur, vergunningen geven. Gelukkig maar, anders wordt het snel een janboel.’ Binding opbouwen met het te ontwikkelen gebied is ook heel belangrijk, vindt Soeterbroek: ‘In Amerika ga je als projectontwikkelaar een half jaar wonen in het gebied om het gezag te verwerven daar iets te mogen doen. Door die betrokkenheid wordt het geen liefdeloos project.’ De Vries noemt een


S+RO 2014/04 29 Thema Crisis voorbij Rondetafelgesprek

interessante ontwikkeling en experiment in Toronto als alternatief voor bestemmingsplannen: ‘Als alle stakeholders in een gebied samen een plan opstellen, beschouwt de overheid dit als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen.’ Fransen: ‘Het is alleen nog lang niet zo dat iedereen daar ook op die manier naar kijkt en mee omgaat. Niet iedereen realiseert zich dat het extra kwaliteit kan opleveren.’

Regie nodig De Vries: ‘Als de stadsmakers van nu gewoon naar de grote ontwikkelaars en beleggers zouden stappen, zouden die daar in de huidige tijd niet heel blij mee zijn?’ Soeterbroek vraagt zich af of de schakel van projectontwikkelaars nog wel nodig is in de gebiedsontwikkeling van deze tijd: ‘Zo voorkom je dat de perverse mechanismen van publieke lasten en private winsten weer gaan optreden.’ Fransen: ‘Daar heeft de overheid wél een functie: zij zou veel meer de contouren moeten schetsen met wie ze wel en niet wil werken. Als gemeente kun je kiezen voor partijen die zich bewust zijn hoe ze met deels publiek en deels particulier geld moeten omgaan, en zich niet alleen maar zelf verrijken.’ Soeterbroek: ‘Processen zijn natuurlijk veel subtieler dan manifeste zelfverrijking; bij organisch en kleiner ontwikkelen krijg je een andere rekensom. Een

locatie is uit zichzelf nooit complex. Wie maakt die processen zo complex? Volgens mij zijn het de oude generatie ontwikkelaars en de oude generatie planners bij de overheid die het ingewikkeld maken, en verliefd zijn op complexe processen die alleen zij nog maar snappen.’ De Vries: ‘Toch hebben grote gebiedsontwikkelingsprocessen echt overheidsregie, ontwikkelaars en investeerders nodig.’

Gelijk speelveld Gebiedsontwikkeling gaat in de nieuwe realiteit niet om gebieden die zichzelf moeten terugverdienen, maar om maatschappelijk engagement, de menselijke maat. Fransen: ‘Ik zie opschalen van bottom-up initiatieven als storytelling, kennis en cultuur overbrengen en leren van elkaar.’ Willen kleinschalige ontwikkelingen van onderop in een bredere context succesvol zijn, moeten ze wel meer uit de sfeer van het buurtinitiatief komen en zakelijker worden. Fransen: ‘Noem het een sociale onderneming en verrijk de goede ideeën met een businessmodel.’ De democratische legitimatie van bottom-up initiatieven is nog wel een punt. Lang niet bij alle kleinschalige initiatieven is sprake van een gelijk speelveld. De Vries: ‘We moeten ons wel realiseren dat een bepaalde elite zich nu tot stadsmaker bombardeert en zegt het woord te voeren voor een gebied

of stad.’ ‘In buurten waar veel mensen buiten het arbeidsproces staan is dit een reëel gevaar,’ stelt van den Berg. Ze vervolgt: ‘Zo’n creatieve klasse is tot op zekere hoogte onvermijdelijk, dat heeft ook te maken met de systematiek van de overheid. Je moet in staat zijn om toegang te krijgen tot de personen die de beslissingen van bovenaf maken, dat vraagt om netwerk, vaardigheden, en de capaciteiten om als gesprekspartner serieus genomen te worden. In de praktijk valt dat nog niet mee.’ De Vries vult aan: ‘Het is een kleine groep mensen die ontzettend belangrijk is als het gaat om de stad inspireren, nieuwe verbindingen leggen, de politiek wakker schudden. Maar breng je daarmee gewenste gebiedsontwikkelingen tot stand? Neem Amsterdam, daar moeten gewoon woningen gerealiseerd worden. Anders vallen mensen buiten de boot.’ De strijd om de ruimte, de vierde onderstroom die Soeterbroek aan het begin van dit gesprek noemde, wordt hier manifest. Is de bottom-up beweging echt van de hele stad, of van de happy few die het zich kunnen permitteren? Die vraag moet beantwoord worden voordat de bottom-up beweging op grotere schaal succesvol kan zijn. ■


30 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij

Nieuwe stedelijke economie en planningsagenda

Sjorsde Vries RUIMTEVOLK sjors@ruimtevolk.nl @sjorsdevries

De Ceuvel, Amsterdam-Noord Foto: Kick Smeets Fotografie/HH

Gebiedsontwikkeling zoekt

nieuwe stedelijke


S+RO 2014/04 31 Thema Crisis voorbij Nieuwe stedelijke economie en planningsagenda

economie en planningsagenda Hele blogs, vakbladen en boeken zijn de laatste jaren volgeschreven over gebiedsontwikkeling. Recentelijk vaak over de organische en bottom-up variant. De euforie over deze benaderingen is groot. En dat is opvallend, want behalve de winst van meer ruimte voor het experiment en de toetreding van nieuwe partijen en coalities, dragen ze vooralsnog weinig bij aan een nieuw duurzaam toekomstperspectief voor stedelijke (her)ontwikkeling. Hoog tijd om de oogkleppen in gebiedsontwikkeling af te zetten en de blik te verruimen. Het debat over de toekomst van gebiedsontwikkeling en stedelijke planning is als een langspeelplaat die al jaren in alle vakbladen opnieuw wordt opgezet, maar steeds in dezelfde groef blijft hangen. Aan twee kanten. Op kant A zingen de ‘vernieuwers’, met vooral veel nieuwe spelers (professionele ‘stadsmakers’, die zich regelmatig graag ‘bewonersinitiatief’ noemen) terecht dat er sprake is van een nieuwe werkelijkheid, een breder speelveld en dat mensen de stad maken en er dus ruimte moet zijn voor organische ontwikkeling en het (tijdelijke) initiatief ‘van onderop’ (van onderop... van onderop... van onderop...). En op kant B roepen de ‘pauzedenkers’ van met name traditionele partijen dat – zodra de economie aan zal trekken – alles weer op z’n pootjes terecht zal (moeten) komen, financiering nu even het grote probleem is, maar dat vooral de wettelijke regels en overheidshandelen gebiedsontwikkelingen te complex maken. We moeten daarom ontslakken (ontslakken... ontslakken... ontslakken...). >>


32 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij

Nieuwe stedelijke economie en planningsagenda

Maar ondanks dat beide groepen zich in een andere realiteit wanen en de toekomst soms fundamenteel anders zien, maken ze vooralsnog – op een enkele uitzondering na – slechts hun eigen deuntje op dezelfde grijsgedraaide plaat. Namelijk die van gedateerde gebiedsontwikkeling die zich beperkt tot de grenzen van een gebouw en gebied, en er nauwelijks in slaagt om nieuwe duurzame financieringsmodellen te ontwikkelen. Dat komt omdat beide werelden ophouden bij de grenzen van het plangebied, het eigen plan en de eigen business. Beide benaderingen worstelen nog steeds met het modernistische economische (vastgoed) model. En zowel de ‘traditionelen’ als de creatieve elite hebben daarbij de medewerking en (financiële) steun van de overheid of instituties (woningcorporaties) in de regel hard nodig bij het verwezenlijken van hun plannen. Het is niet voor niks dat de financiële crisis juist de gebiedsontwikkeling en bouwsector zo ongenadig hard raakt.

Andere stedelijke planning Alle varianten van gebiedsontwikkeling en hallelujaverhalen over bottom-up ontwikkeling ten spijt, een nieuw perspectief voor stedelijke ontwikkeling is dus nog niet gevonden. Dat terwijl er bij alle partijen in de stad al langer veel onvrede bestaat over het huidige model en we weten dat onze steden niet kunnen voortbestaan als we de economie en de water-, voedsel- en energiesystemen niet verduurzamen. Zowel de verduurzaming van de stad als alle afzonderlijke gebiedsontwikkelingen, bottom-up of top-down, vragen om een nieuwe oplossingen, nieuwe coalities, nieuwe verdienconstructies en handelingsperspectieven, een nieuwe stedelijke economie en dus een andere stedelijke planning. Een waarin top-down en bottom-up samenkomen en samenwerken. Wanneer we die de komende tijd niet ontwikkelen, dan

ziet de toekomst van de steden er veel minder rooskleurig uit dan nu wordt verondersteld. De verkenning van die nieuwe stedelijke economie zou daarom hoog op de agenda’s moeten staan van alle stakeholders (van gebiedsontwikkelingen in) de stad. Partijen zullen hun blik moeten verruimen en zich daarbij laten inspireren door de fascinerende wereld rondom het huidige ruimtelijk domein. Het vraagt ook om een andere benadering van de stad. De Internationale Architectuur Biennale Rotterdam (IABR) heeft ons geleerd dat bijvoorbeeld het perspectief van het stedelijk metabolisme, waarbij stromen als lucht, water, afval, mensen, kapitaal en goederen uiteen worden getrokken, daar interessante aanknopingspunten voor geeft.

stedelijke ontwikkeling eens aan die van bijvoorbeeld Apple, Seats2Meet, Airbnb of de Windcentrale en zie hoe traditioneel we gebiedsontwikkeling nog steeds aanvliegen. Maar ook alternatieve financieringsvormen zoals crowdfunding en fondsvorming bieden alternatieve mogelijkheden voor het bundelen kapitaal. Ook is er veel te zeggen voor herstructurering van het verouderde belastingsysteem. Bijvoorbeeld minder nationale belasting en meer ruimte voor lokale heffing. Of de belasting op consumptie en diensten vervangen door één op milieuvervuiling (bijvoorbeeld op CO2uitstoot via Carbon Added Tax) of foodprint.

Het pionieren en experimenteren met de nieuwe stedelijke planning is overigens al begonnen. Een recent en interessant voorbeeld is De Ceuvel Technologische innovaties bieden de in Amsterdam, waar innovatieve stad ook nieuwe mogelijkheden. Het gebiedsontwikkelaars en een aantal Amsterdamse Waternet gebruikt technologie om de rioolwaterzuivering partners (waaronder Waternet) met beschikbare bronnen en materialen te transformeren in een grondstofhet vervuilde terrein van een verlaten fenfabriek en wateropslag in te zetten voor grootschalige koude- en warmte- scheepswerf in Amsterdam-Noord levering. Door nieuwe technieken (zoals schoonmaken en via een broed3D-printing en bouwtechnieken) zal de plaatsenstrategie ‘gereed maken’ voor toekomstige herontwikkeling. bouw, herontwikkeling en revitalisatie In verschillende wijken in Nederland van complexen zeer binnenkort vele wordt – in antwoord op het wegvalmalen sneller, flexibeler en goedkoper len van de grote overheidssubsidies worden en zullen gebouwen straks mogelijk de leveranciers van energie en – onderzocht of de sociale en fysieke wijkaanpak bekostigd kan worden grondstoffen zijn. Wat zal dat betekemet onder andere energiebesparingen nen voor waarde en (her)ontwikkeling of het koppelen en afstemmen van van grond en gebouwen? bestaande waardestromen in een wijk. De ontwikkeling en transformatie van Pionieren woningen en gebouwen staat in de nieuwe wijkaanpak niet meer op zich, Alternatieven voor de traditionele financieringsmodellen zijn er ook. Veel maar is onderdeel van het ‘wijkkapitaal’ en een groter en maatschappelijwinst is te behalen door de vastgoedker ‘verdienmodel’. en grondexploitaties te integreren met andere programma’s en verdienconstructies in het gebied of de stad. Brede verkenning Veel valt daarbij te leren van moderne verdienmodellen in het bedrijfsleven. Laat de aandacht en voorbarige Spiegel het huidige verdienmodel van euforie over de zoveelste variant


Illustratie: Max Kisman

S+RO 2014/04 33 Thema Crisis voorbij Nieuwe stedelijke economie en planningsagenda

van een gedateerd gebiedsontwikkelingsmodel daarom snel plaats maken voor enthousiasme en een agenda voor een brede verkenning van overheden, bedrijfsleven, stadsmakers, wetenschappers en ontwerpers van een nieuwe stedelijke economie en planning. Met onder andere de Agenda Stad, het Jaar van de Ruimte en IABR 2016-THE-NEXTECONOMY in het vooruitzicht, dient zich een uniek momentum aan. We hebben die nieuwe perspectieven en

verhalen hard nodig voor onze steden, dorpen en wijk, en dus ook voor de gebiedsontwikkelingen van vandaag en morgen. ■ Sjors de Vries is oprichter, hoofdredacteur, onderzoeker en programmamaker van RUIMTEVOLK. Hij werkt vanuit zijn eigen ‘Bureau voor stads- en dorpsvernieuwing’ (BSDV) aan projecten op het snijvlak van stedelijke ontwikkeling, wonen en ruimtelijk beleid.


34 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij Boomtown Amsterdam

Errik Buursink Gemeente Amsterdam E.Buursink@dro.amsterdam.nl @ErrikB

Nieuwbouw in Amsterdam sinds 2000. Tussen 2000 en 2014 voegde Amsterdam 20.050 woningen toe. Er werden 45.185 nieuwe huizen opgeleverd en 25.135 stuks aan de

voorraad onttrokken, onder andere door sloop en samenvoeging. Bron: maps.amsterdam.nl en O+S Gemeente Amsterdam

Boomtown Amsterdam Wanneer een stad met 800.000 inwoners vijf jaar op rij met meer dan 10.000 vooral hoogopgeleide en jonge inwoners groeit, kun je moeilijk blijven spreken van crisis. Er moet gebouwd worden! Het huidige planningsdiscours over slow urbanism en bottom-up ontwikkeling sluit dan ook niet aan op de Amsterdamse werkelijkheid. Tegelijk lijkt de traditionele integrale gebiedsontwikkeling ook in Amsterdam dood. Wie vult het vacuüm dat is ontstaan?

Het is bijna niet meer voor te stellen, maar tot 2008 ontwikkelde de Gemeente Amsterdam de stad met slechts vijf grote private partijen en een handjevol corporaties. Dit kleine clubje was verantwoordelijk voor de bouw van tienduizenden woningen in Nieuw-West, Zuidoost, in het Oostelijke Havengebied en op IJburg. De crisis maakte een abrupt einde aan deze manier van werken. Banken en corporaties stootten hun ontwikkelingstak af. Amsterdam bleef


S+RO 2014/04 35 Thema Crisis voorbij Boomtown Amsterdam

achter met een enorm aantal woningbouwplannen en niemand om ze te verwezenlijken.

Nieuwe planningswerkelijkheid Nu, vijf jaar na de val van Lehman Brothers, tekenen zich de contouren af van een nieuwe planningswerkelijkheid. Amsterdam groeit in weerwil van de crisis zeer snel. Talentvolle jongeren uit binnen- en buitenland stromen toe, middenklassegezinnen kiezen er vaker voor om in de stad te blijven. Voor steeds meer mensen is wonen in de levendige en economisch gevarieerde en dynamische stad aantrekkelijk. Dit feit blijft niet onopgemerkt. Een groeiend aantal partijen maakt haar interesse kenbaar om in de stad te bouwen. Het gaat om individuele huizenbouwers, bouwgroepen en kleine aannemers, maar ook om vermogende families en buitenlandse investeringsfondsen. Achter sommige van deze partijen gaan grote belangen en veel geld schuil. De stad heeft in haar Structuurvisie vastgelegd dat tot 2040 70.000 woningen bijgebouwd moeten worden. Het kersverse college van D66, VVD en SP heeft deze ambitie naar boven bijgesteld: vanaf 2018 dient de stad jaarlijks 5.000 nieuwe woningen op te leveren. Dat zijn er tot 2025 40.000. Deze woningen kunnen niet zomaar lukraak gebouwd worden. De marktvraag naar woningen is overduidelijk stedelijk. Amsterdam streeft dan ook naar hoge dichtheden met een mix van wonen,

werken en ontspannen, aantrekkelijke openbare ruimten en een optimale benutting van bestaande infrastructuur en voorzieningen. Ook wil de stad meer ruimte scheppen voor particulier initiatief. Hoe kunnen we deze ambities verwezenlijken in een geheel nieuwe stadsontwikkelingspraktijk?

Ruimtelijk toekomstbeeld Traditionele integrale gebiedsontwikkeling had onmiskenbaar voordelen. Amsterdam was in staat veel programma toe te voegen in een relatief korte tijdspanne. Daarnaast was er de mogelijkheid dwingend te sturen op kwaliteit. De investeerders die zich nu voorzichtig op de hoofdstedelijke woningmarkt begeven zijn echter geen partners waarmee integrale gebiedsontwikkeling mogelijk is. Wat deze partijen vragen is niet de traditionele, in tijd, geld en programma strak afgebakende projecten. Wat nodig is, is een ruimtelijk toekomstbeeld dat kan dienen als geleider van investeringen, dat flexibel en adaptief is in tijd en programma. Een toekomstbeeld dat Amsterdam in staat stelt stedelijke en ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Een toekomstbeeld dat een optimaal benutten van kansen en bestaande infrastructuur garandeert en daarmee de stad behoedt voor desinvesteringen. Een toekomstbeeld ook dat aan de buitenwereld duidelijk maakt dat het Amsterdam menens is met stadsontwikkeling en dat iedereen die wil bijdragen aan de vergroten van de waarde van de stad meer dan welkom is.

Kleinschalige ontwikkeling De gemeente wil ook plek bieden aan kleine partijen die voorheen geen of nauwelijks kans kregen om te bouwen. In het Oostelijk Havengebied en op IJburg is al geëxperimenteerd met zelfbouw en collectief particulier opdrachtgeverschap. In de toekomst zou Amsterdam graag meer van deze kleinschalige initiatieven mogelijk maken. Kleinschalige ontwikkeling is echter niet overal passend. Individuele en kleinschalige collectieve bouwers hebben hun plek in het grotere geheel, maar veel plekken vragen juist om het toevoegen van grote hoeveelheden woningen. Amsterdam heeft de opgave tienduizenden nieuwe inwoners een plek te bieden. Dit is niet te verenigen met de lage dichtheden die individuele kavelbouwers realiseren. Sterker nog: vijfhonderd zelfbouwers faciliteren op een topplek waar ook vijfduizend nieuwe Amsterdammers zouden kunnen wonen is kapitaalvernietiging en in tegenspraak met de sociale en inclusieve ambities van de stad. Kortom, integrale gebiedsontwikkeling is misschien dood, stadsplanning allerminst. In een groeiende stad heeft de overheid als vanouds de opdracht het algemeen belang te bewaken en particuliere belangen tegen elkaar af te wegen. Iets anders beweren getuigt van naïviteit. ■ Errik Buursink werkt als planoloog bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van de Gemeente Amsterdam.


36 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij IBA in Vlaanderen

Nick Deham Masterstudent Stedenbouw & Ruimtelijke Planning, Universiteit Gent nick.deham@ugent.be http://lnkd.in/miAi-r

Hans Vandermaelen Masterstudent Stedenbouw & Ruimtelijke Planning, Universiteit Gent hans.vandermaelen@ugent.be http://lnkd.in/b5Pd-wW

IBA in Vlaanderen: tussen De crisis lijkt in Nederland bijna voorbij. Er wordt hardop nagedacht over nieuwe mogelijkheden voor ruimtelijke- en gebiedsontwikkeling. Vlaanderen kent een heel andere crisis: hier botst het huidige planningsbeleid, soms frontaal, op haar eigen grenzen. Nick Deham en Hans Vandermaelen gaan op zoek naar de potenties van de Internationale Bauausstellung (IBA). Kan een IBA het Vlaamse planningsbeleid vernieuwen? Het Vlaamse planningsbeleid loopt op verschillende niveaus tegen de eigen grenzen aan. Aan de kern van het probleem liggen zeker twee belangrijke oorzaken. Er is een sterk gebrek aan gedeelde doelstellingen in het ruimtelijk beleid waardoor grote projecten steevast in een juridische veldslag lijken te eindigen.1 Daarnaast laat dit ruimtelijk beleid zich kenmerken door padafhankelijkheid: zowel inhoudelijk,

procedureel als geografisch. Zo vervalt ‘participatie’ maar al te vaak in een poging tot creëren van burgerdraagvlak voor weinig innovatieve projecten van de overheid. De crisis in de Vlaamse ruimtelijke planning is daarom volgens ons vooral een beleidscrisis; één die inherent aan het rigide planningssysteem verbonden is, eerder dan dat ze het gevolg zou zijn van de economische crisis. De verticale beleidsverkokering in Vlaanderen is daar een goed voorbeeld van. Momenteel worden het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en het nieuwe mobiliteitsplan voor Vlaanderen vormgegeven binnen twee verschillende administraties.2 De gevolgen zijn navenant. Desalniettemin is het planningsdiscours vrij stabiel; het situeert zich tussen padafhankelijkheid enerzijds en voortschrijdend inzicht anderzijds. Daarbij horen dus

ook enkele interessante pogingen om de planningspraktijk te vernieuwen.3 Het resultaat van deze pogingen is vaak inhoudelijk interessant en vernieuwend, maar behelst zelden een omslag in de procesmethodiek van het plannen.

Een voorstel: IBA Er is duidelijk nood aan een procesmatige en institutionele shift, eerder dan een louter inhoudelijke. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) kan deze shift onmogelijk alleen belichamen. Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen pleit daarom voor het invoeren van een gebiedsgericht ontwikkelingsinstrument naar analogie van de Internationale Bauausstellung (IBA).4 Is dit betoog een vergeefse poging om de ruimtelijke planning fundamenteel te vernieuwen of kan het daar wel degelijk toe bijdragen? We hebben de IBA grondig ontleed


S+RO 2014/04 37

Links en Rechts: IBA Emscherpark, nieuwe bestemming Landschaftspark Duisburg, Duitsland. Foto’s: Ton Toemen/HH

Thema Crisis voorbij IBA in Vlaanderen

evolutie en revolutie? in haar mogelijkheden om op een geheel ook intensief gestreefd naar een ruimtelijke realisatie. Het lijkt daarom andere, flexibele wijze aan planning te voorbij de padafhankelijke rigiditeit van doen in Vlaanderen.5 bestaande instituties en beleidsdocumenten te gaan. Een aantal belangrijke Een IBA definiëren is nog niet zo makkenmerken keert hierbij steeds terug: kelijk. Het doorliep een moeizaam parcours van radicaal tentoonstellingspro- de IBA wordt bepaald door een specifieject tot regionaal planningsinstrument. ke context, transformeert een regio tot laboratorium, experimenteert buiten Na meer dan een eeuw Internationale het bestaande (wettelijke) kader, legt Bauausstellung hebben verschillende nieuwe samenwerkingsverbanden met auteurs de evolutie beschreven en de een waaier aan actoren, werkt themabalans opgemaakt.6 Een IBA is tegentisch, tracht innovatieve en duurzame woordig een strategisch ruimtelijk programma waarin een bepaald gebied oplossingen te bewerkstelligen voor lokale of regionale problemen en brengt tijdelijk een mandaat krijgt om gelinternationale expertise bij elkaar. dende (stedenbouwkundige) regels Idealiter treedt een onafhankelijke en voorschriften te omzeilen. Onder organisatie op als verenigend orgaan. het mom van ‘uitzonderlijke omDeze is daarbij geen ontwikkelaar, maar standigheden’ wordt op zoek gegaan een instituut dat een kader schept en naar creatieve innovatie, waarbij via kwaliteitseisen stelt. De experimenten experimenten buiten de lijntjes van de landen bovendien ook effectief in de gevestigde plannen wordt gekleurd. ruimte. Op die manier blijft de IBA nog Vanwege het tijdelijke karakter wordt

steeds sterk verbonden aan haar roots als gebouwde tentoonstelling. Het sterke geloof in architectuur als doel maakte in belangrijke mate plaats voor een geloof in architectuur als middel. IBA is dan een testomgeving waarin via trial-and-error een aantal nieuwe zaken geprobeerd én gerealiseerd kan worden. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Kan de IBA als flexibel onderdeel van het Vlaamse planningsinstrumentarium fungeren? We beschouwen de mogelijkheden vanuit drie levensfases: de prelife, life en afterlife, respectievelijk voor, tijdens en na de ‘effectieve’ Bauausstellung.

Prelife Cruciaal is dat bestaande administraties een andere koers willen varen, door op een flexibele manier om te gaan met >>


38 2014/04 S+RO Thema Crisis voorbij IBA in Vlaanderen

initiatieven die voorbij gaan aan de door de overheid vastgelegde ambities. De fetisj van het huidige beleid met op voorhand geformuleerde, harde doelstellingen staat hoe dan ook onder druk. In onze Vlaamse lezing van de IBA geven verschillende partijen een inhoudelijke invulling aan de beleidsplannen.

geen statische gegevens. Het huidige Vlaamse beleid wordt te vaak gedetermineerd door bestaande statistische modellen en evidence based-doelstellingen. In de prelife van het IBA-traject wordt de inhoud geboetseerd door verschillende actoren in een intensief proces. Dit vindt plaats binnen functionele ruimtelijke grenzen en is door middel van de kennis van de actoren vervlochten met het DNA van de regio.

lijke experimenten een zeer krachtig element kan zijn. Maar de uitdagingen van de ruimtelijke planning liggen niet in de eerste plaats op de tekentafel van de planner.

Afterlife

De IBA kan actief bijdragen tot het aanpassen van het rigide instrumentarium. Maar Vlaanderen heeft geen behoefte aan het zoveelste label of plan zonder inhoud. Een IBA zou daarom verder Life moeten gaan dan louter projectuitwerking of het faciliteren van een netDe life-fase omvat datgene waarmee IBA traditioneel geassocieerd wordt: het werkvorming. Terugkoppeling naar de bouwen. Sommige IBA’s eindigen ook ef- bestaande planningscontext is essentieel. Zonder deze feedback blijft het een fectief hier. Ze blijken na afloop weinig hol concept. Anderzijds mag de IBA niet meer te zijn dan een aantal bijeengein het keurslijf van een onvoorwaarharkte projecten die het merkteken delijk valorisatietraject gedwongen ‘IBA’ dragen. De planningspraktijk valt worden. De evaluatie van het flexibele gewoonweg terug in zijn oude plooien na afloop van het uitzonderingsregime. instrument vraagt om meer dan het Het conflict met onze onderzoeksvraag aanvinken van behaalde doelstellingen. Het gaat onder andere over sociale, om de padafhankelijkheid in het planeconomische en ecologische winsten en ningsbeleid te doorbreken is glashelBinnen deze procesarchitectuur is het het durven aanpassen van het bestaander. Vandaar dat juist de prelife en in daarom noodzakelijk om tot een goede het bijzonder de afterlife van een IBA de planningsinstrumentarium en de analysevorming te komen. Dat raakt procesarchitectuur. De afterlife draagt bijzondere aandacht verdienen. Desalmeteen aan de essentie van deze eerste niettemin willen we onderschrijven dat niet bij tot een instrumentele revolulevensfase: analyse en opdracht zijn tie binnen de planningscontext, maar het effectief realiseren van ruimteDooddoeners zoals ‘participatie’ of ‘inspraak’ kunnen dan eerder als windowdressing beschouwd worden. Wanneer we een IBA voorstellen om de ‘crisis’ in de Vlaamse planningspraktijk te doorbreken, volstaat participatie in overheidsprojecten en -ambities niet langer. Projecten krijgen dan geen legitimiteit meer door terloops een aantal burgers te laten participeren. De procesmatige meerwaarde van een IBA zit in het bewerkstelligen van een gedeelde visie op ruimtelijke ontwikkeling. Dit is uitdrukkelijk geen pleidooi voor een krachteloos consensusbeleid, maar voor collectief experimenteren.


Foto’s p. 38 en 39: IBA Hamburg, Duitsland. Foto’s: Nick Deham en Hans Vandermaelen

creëert ruimte voor een broodnodige adaptieve co-evolutie.

Zelfde uitdaging Het pleidooi voor een Vlaamse uitvoering van de IBA voert ons telkens terug naar dezelfde uitdaging. Het gaat over een ruimtelijke beleidstransitie waarbij het bestaande planningsdiscours in Vlaanderen uitgedaagd wordt. De manier waarop een IBA gerealiseerd wordt is van cruciaal belang. Of een IBA in de Vlaamse ruimtelijke planning succesvol is, hangt hier van af. De programmatische mogelijkheden die het instrument biedt zijn pas in tweede instantie interessant. Vanuit deze benadering kan een IBA vernieuwend zijn in de Vlaamse context, zowel qua proces als product. Als proces biedt de IBA mogelijkheden om actornetwerken beleid te laten voeren en zo de beleidsverkokering en participatiepogingen te overstijgen. Naast knappe projecten kan het als product ook diverse soorten winsten genereren en – direct of indirect – institutionele verschuivingen realiseren. De terugkoppeling naar het bestaande instru-

S+RO 2014/04 39 Thema Crisis voorbij IBA in Vlaanderen

mentarium is van essentieel belang. Het 5 Zie bijvoorbeeld volgende publicaties. Knapp, W., Kunzmann, K. R. en Schmitt, uitzonderingsregime dat IBA toebeP., ‘A Cooperative Spatial Future for deeld wordt om buiten het bestaande RheinRuhr’, in: European Planning Studies, kader te kunnen experimenteren is 12 (3), 2004, pp. 323-349. En: Danielzyk, immers niet bedoeld als onbezonnen R. en Wood, G., ‘Innovative Strategies of Political Regionalization: The Case of speeltijd, maar als manifestatie van North Rhine-Westphalia’, in: European waaruit teruggekoppeld wordt naar Planning Studies, 12 (2), 2004, pp. 191dat bestaande kader. De IBA zelf is dan 207. En: Letteboer, A., Internationale een uitdrukking van een evolutionair en Bauausstellung: Context, Project, adaptief proces, eerder dan een revoluInnovatie, 2012. tionair antwoord op de crisis an sich. ■ 6 Boelens, L., ‘Theorizing Practice and Noten 1 Denk bijvoorbeeld aan het Antwerpse Oosterweeldossier of het shoppingcenter Uplace in de Brusselse periferie. Zie Vandevyvere, W., ‘Systeemcrisis in de ruimtelijk ordening?’, in: Ruimte, nummer 21, 2014, Vlaamse vereniging voor ruimte en planning (VRP), Berchem, België. 2 Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) moet de opvolger van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) uit 1997 worden. 3 Zie bijvoorbeeld de voorbereidende studies voor het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, het instrument ‘strategisch project’, de open oproep en pilotprojecten van het Team Vlaams Bouwmeester, enzovoort. 4 Zie Swinnen, P., ‘Een gebiedsontwikkelingsprogramma voor Vlaanderen?’, in: Ruimte, nummer 21, 2014, Vlaamse vereniging voor ruimte en planning (VRP), Berchem, België.

Practising Theory: Outlines for an actor-relational approach in planning’, in: Planningtheory, 9 (1), 2010, pp. 1-35.

Nick Deham is klinisch psycholoog, student Stedenbouw en Ruimtelijke Planning, en actief binnen het vernieuwingsnetwerk Fiets van Troje. Hans Vandermaelen is student Stedenbouw en Ruimtelijke Planning en genoot een vooropleiding bachelor Geografie. Beide schreven aan een paper voor het vak ‘Planningtheory’ aan de Universiteit Gent, onder leiding van Prof. Dr. Ir. Luuk Boelens. De oorspronkelijke titel luidde: ‘Een Internationale Bauausstellung in Vlaanderen? Op zoek naar ruimtelijke planning tussen evolutie en revolutie’ (2014).


40 2014/04 S+RO

Platform

Platform Ontwerpen met wind

Denise Vrolijk Eindredacteur S+RO

Funnel Effect Narrowing building structures cause

funnel effect

Architectuur beschermt tegen regen en wind, is de gangbare gedachte. Door de huidige klimaatveranderingen verschuift dit perspectief. De afgelopen vijftien jaar zijn vele hightechoplossingen voor duurzaam en energieefficiënt bouwen geïntroduceerd. Op een intelligente manier omgaan met

Diverting Effect When channelled street canyons, regio- enbyklimaatspecifieke kenmerken specifieke en regionale klimaatcondities is een belangrijk uitgangspunt in de hui- naar de achtergrond gedrongen. dige ontwerppraktijk. Toch is het niet nieuw: veel architectuurstromingen uit De studie City and Wind: Climate as an Stepping Effect architectural instrument onderzoekt het verleden laten de invloed van het stepping effect de hedendaagse mogelijkheden van klimaat zien. In oriëntatie, vorm en mawind over the top. terialen. Gestandaardiseerde bouwme- het klimaat als ontwerpinstrument. thodieken uit de jaren 1960 hebben deze Technologische ontwikkelingen bieden Turbulent Skyline

Ontwerpen met wind

A rough skyline causes turbulences and enhances turbulent skyline effect air circulation between buildings.

Downwash Effect

Aerodynamic Flow Effects Effects for isolated buildings or groups of buildings Channelling Effect Wind is led into aisles by the alignment channeling effect of buildings.

Funnel Effect Narrowing building structures cause

funnel effect

Impinging upon the facade, wind moves down downwash effect causing turbulences on the ground.

Isolated Roughness Flow Back Pressure Effect

back pressure effect

subject to increased air pressure and can be used ‘ ’

Wake Intererence Draught Effect Effect Low pressure occurs at the leeward side of a out this way.

Diverting Effect When channelled by street canyons,

Stepping Effect Channelling Effect

Skimming Flow

Effects in relation to street canyons and courtyards skimming effect dependent on the width-heights aspect ratio Isolated Roughness Flow

Wind is led into aisles by the alignment stepping effect channeling wind over the top. effect of buildings.

Turbulent Skyline Funnel Effect

Wake Intererence Effect

Downwash Effect Diverting Effect

Skimming Flow

A rough skyline causes turbulences and enhances Narrowing building structures turbulent skyline effectcause effect air funnel circulation between buildings.

Impinging upon the by facade, wind moves down When channelled street canyons, downwash effect causing turbulences on the ground.

Back Pressure Effect Stepping Effect

back pressure effect

stepping effect subject to increased wind over the top. air pressure and can be used ‘ ’ Draught Effect Turbulent Skyline

Low pressure occurs at the leeward side of a A rough skyline causes turbulences turbulent skyline effect and enhances air circulation between buildings. out this way.

Downwash Effect

skimming effect


S+RO 2014/04 41 Het Veld Ontwerpen met wind

emotional experiences and sensory qualities (softe factoren) een rol. Hoe ga je daar als ontwerper mee om? Het beeld op de volgende pagina’s laat de impact van winstromen op wereldniveau zien. De verschillende stedelijke patronen die inspelen op die stromen zijn samengevat in een catalogus. ■

Meer informatie: Krautheim, M.; Pasel, R.; Pfeiffer, S. en Schultz-Granberg, J., City and Wind: Climate as an architectural instrument, DOM Publishers, Berlijn, 2014. Isbn 978-3-86922-310-0.

Beelden uit de studie ‘City and Wind’ Related Flow Effects Thermodynamic Effects Evaporation Evaporation on Green on Green leaves. leaves. The effect The effect coolscools down down the ambient the ambient air. air.

Evaporation Evaporation on Water on Water

Social Effects Exposure Exposure Effect Effect Especially Especially in hot inseasons hot seasons windwind exposure exposure is anis an exposure exposure effect effect essential essential condition condition for well-being. for well-being. Shade Shade and air and air

Protection Protection Effect Effect

protection protection effect effect

the ambient the ambient air. air.

ColdCold LakeLake Effect Effect The cold The cold lake lake effect effect benefits benefits fromfrom thermal thermal cold cold lake lake effect effect layering layering of cold of cold and warm and warm air. Cold air. Cold air isair always is always at at the bottom the bottom and forms and forms a ‘lake’. a ‘lake’.

Chimney Chimney Effect Effect Warm Warm air isair lighter is lighter thanthan cold cold air. Itair. continuously It continuously chimney chimney effect effect ascends ascends and leaves and leaves low pressure low pressure at the atbottom the bottom – – air circulation air circulation will be willcaused. be caused.

Thermodynamic Thermodynamic Enhancement Enhancement A trombe A trombe wall wall consists consists of a black of a black massive massive wall wall

thermodynamic thermodynamic enhancement enhancement

glazing. glazing. Southward Southward alignment alignment heats heats it upitduring up during the day the and day enhances and enhances the chimney the chimney effect. effect.

for wind for wind protection protection as a precondition as a precondition increase increase the the

Platform

vele kansen om wederom ontwerpen te maken die rekening houden met de invloed van regen en wind – de regionale context. Wind is de minst voorspelbare klimatologische factor, stellen de auteurs van deze studie. Naast technologische factoren (harde factoren), spelen ook de climate related


42 2014/04 S+RO Platform Ontwerpen met wind

Platform

World map of air flow Global impact of wind VOLCANO DUST EYJAFJALLAJÖKULL MARCH 20th, 2010

ARICTIC ZONE SUBARCTIC ZONE TEMPERATE ZONE

ROTTERDAM

SUBTROPICAL ZONE

TORONTO

NUCLEAR CLOUD

NEW YORK

FUKUSHIMA IMPACT MARCH 11th, 2011

LOS ANGELES

NEW AMSTERDAM

DALLAS

TROPICAL ZONE

MADRID

AUG 31

DUTCH TRADING ROUTES (WIC)

KATRINA

AUG 30

AUG 2005

AUG 29

CASABLANCA

AUG 28 AUG 27

HURRICANE INTENSITIES

AUG 26

SAHARAN DUST F AMAZON RAINFO

HURRICANES

HURRICANES

GAND

CURACAO

QUETZALCOATL

SURINAME

SAHARAN DUST FERTILIZES AMAZON RAINFOREST

RECIFE

EL SALVADOR

RIO DE JANEIRO

TROPICAL ZONE

CYCLONE CATARINA

SUBTROPICAL ZONE

GLOBAL CIRCULATION PATTERNS OF AIR FLOW TEMPERATE ZONE ARICTIC ZONE


S+RO 2014/04 43 Het Veld Ontwerpen met wind

HURRICAN AREAS

SAHARAN CONNECTION

WINDHOUSES

DUTCH TRADING ROUTES

WIND

RECORDED HURRICANES

NUCLEAR IMPACT

HURRICANE INTENSITIES

VOLCANO DUST

WIND GODS

Platform

NJÖRÐR HELSINKI

BERLIN

ROTTERDAM

NUCLEAR CLOUD

MÜNSTER

PARIS

CHERNOBYL IMPACT APRIL 26th, 1986

STIBOG

NUCLEAR CLOUD

MADRID

ABLANCA

AEOLUS

DAMASKUS

RIYADH

DESHIMA

VUYU BHAGAVAN

EN-LIL SETH

TOKYO

FEI-LIAN

YAZD

CAIRO

FUKUSHIMA IMPACT MARCH 11th, 2011

FUJIN

PAZUZU

DUBAI

LADAKH ABU DHABI

HYDERABAD SHENZEN

ARAN DUST FERTILIZES AZON RAINFOREST

09/18Z

FORMOSA

TYPHOONS

HANOI 08/18Z

HAIYAN NOV 2013

06/18Z

GANDO CEYLON

CYCLONES

07/18Z 06/06Z

05/06Z

04/18Z

MALAKKA BATAVIA

LOANGO

HURRICANE INTENSITIES

AMBON

CYCLONES LUANDA

CYCLONES NOUMEA

KAPSTADT

SYDNEY

PORT ELIZABETH MELBOURNE

DUTCH TRADING ROUTES (VOC)

ULATION AIR FLOW

ANTARTICA

TAWHIRIMATEA


44 2014/04 S+RO

Platform

Platform Ontwerpen met wind

Catalogue of speculative


S+RO 2014/04 45 Het Veld Ontwerpen met wind

Platform

Urban Patterns


46 2014/04 S+RO Platform Nationaal ruimtelijk beleid: de ontbrekende schakel

Hugo Priemus OTB, Technische Universiteit Delft H.Priemus@tudelft.nl

Platform

Nationaal ruimtelijk beleid: de ontbrekende schakel ‘Nationaal ruimtelijk beleid is onmisbaar’, stelt Hugo Priemus. Het Planbureau voor de Leefomgeving constateert dat de Nederlandse ruimtelijke ordening steeds Europeser wordt. Maar op Europees niveau is het ruimtelijk beleid teveel versnipperd over verschillende sectoren. In de praktijk blijkt het daardoor moeilijk, zelfs onmogelijk, om tot een ruimtelijke samenhang te komen. De rijksoverheid vervult hier een onmisbare rol: zij is dé schakel tussen deze schalen. Recent verscheen het rapport ‘De Europeanisering van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Bevindingen’ van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).1 Hierin wordt geconstateerd dat de Nederlandse ruimtelijke ordening steeds Europeser van aard wordt. Veel ruimtelijk relevante onderwerpen worden bepaald door afspraken op Europees niveau. Vrijwel het hele grondgebied van Nederland wordt afgedekt door één of meer Europese beleidskaders. De rijksoverheid is de schakel tussen de EU-beleidsvorming en de beleidsuitvoering (provincies en gemeenten) en ziet zichzelf als systeemverantwoordelijke voor de ruimtelijke ordening. Het Rijk vertegenwoordigt de uitvoerende overheden op Europees niveau. Deze verantwoordelijkheid stelt volgens het planbureau grenzen aan de decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het PBL-rapport treedt in de voetsporen van het rapport van het Ruimtelijk Planbureau ‘Unseen Europe. A survey of EU politics and its impact on spatial development in the Netherlands’.2 Deze studie liet zien

dat afspraken gemaakt op het niveau van de Europese Unie, een belangrijke invloed hebben op de Nederlandse ruimtelijke ordening (zie kaarten op pagina 47). Voorts bouwt het PBLrapport voort op de OTB-studie ‘Impact van EU-regelgeving op de Nederlandse ordeningspraktijk’.3

Geëlimineerd Sinds het ministerie van VROM (min of meer) is vervangen door het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het beleidsdomein ‘volkshuisvesting’ is gedeporteerd naar de zelfstandige ministersportefeuille ‘Wonen en Rijksdienst’ binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken, is de ruimtelijke ordening als thema van rijksbeleid feitelijk geëlimineerd. Dit blijkt een geforceerde ingreep te zijn geweest, mede gezien de omstandigheid dat het hele Nederlandse grondgebied (uitzondering: de overzeese gebiedsdelen) vrijwel geheel wordt gedekt door Europese beleidskaders. Erkend wordt dat het Deltaprogramma4 grote ruimtelijke dimensies heeft, maar nog steeds wordt hiervoor officieel geen rechtstreekse verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid gezien. Evers en Tennekes specificeren zes invloedtypes van EU-beleid dat op de kaart staat: gebiedsaanwijzing, interventiegebieden, ruimtelijke investeringen, sectorale investeringen, generieke regels en territoriale samenwerking. Daarnaast is er ruimtelijk relevant EUbeleid dat niet op de kaart kan worden weergegeven.

Multilevel governance Omdat er op EU-niveau geen ruimtelijk beleid bestaat, wordt het EU-beleid dat

relevant is voor de ruimtelijke ordening bedacht en vormgegeven vanuit de verschillende sectoren. Omdat sinds de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu5 het ruimtelijk beleid binnen Nederland vergaand gedecentraliseerd is, domineren de beleidssectoren in multilevel governance en is het in de praktijk moeilijk, zo niet onmogelijk, om tot een ruimtelijke samenhang te komen. Feitelijk is het ruimtelijk beleid nu goeddeels een bottom-up beleid, dat op het hogere schaalniveau tot mislukken gedoemd is. Beleidsuitvoering en beleidsvorming zijn niet goed verbonden doordat de decentrale overheden als beleidsuitvoerders slechts beperkt en vooral indirect betrokken zijn bij het Europese besluitvormingsproces dat ze later moeten uitvoeren of waarmee ze worden geconfronteerd. Formeel wordt het Rijk door de Europese instanties aangesproken op de niet-naleving van het EU-beleid. Alleen al hierdoor kan het Rijk de horizontale coördinatie van het ruimtelijk beleid niet helemaal overlaten aan de decentrale overheden. In hun beknopte, scherpe analyse constateren Evers en Tennekes dat het ruimtelijkeordeningssysteem in Nederland steeds Europeser is geworden: de ruimtelijke hoofdstructuur, als weergave van de nationale belangen bestaat steeds meer uit Europese beleidskaders. Zij signaleren een juridische spanning tussen de klassieke Nederlandse ruimtelijke ordening, gekenmerkt door een zoektocht naar een optimale oplossing door uitruil, compromissen en compensatie, en de EU-normen en -doelen die hard zijn, niet-onhandelbaar en niet-afweegbaar, en die Nederlands beleid plegen te overrulen.

Verdere juridificering Evers en Tennekes signaleren een proces van Europa-proofing: een maximale inspanning wordt geleverd om het project niet op grond van EU-beleid voor


‘Unseen Europe. A survey of EU politics and its impact on spatial development in the Netherlands’, NAi Publishers/ Ruimtelijk Planbureau, Rotterdam/Den Haag, 2004.

Boven: Ruimtelijke impact van EUrestricties in Nederland Onder: Ruimtelijke Spatial impacts of EU impact restrictionsvan in the EUNetherlands investeringen in Nederland Bron: Ravesteyn, N. van en Evers, D.,

S+RO 2014/04 47

Het Veld Spatia Nationaal ruimtelijk beleid: de ontbrekende schakel

Natura 2000 areas Spatial impacts of EU restrictions inconservation the Netherlands

he Netherlands

reas

ands ate levels

exceedance zones

zones

Het betoog wordt afgerond met drie conclusies ten aanzien van de rol van de rijksoverheid inzake de ruimtelijke ordening: ➜➜Er ligt een taak voor het Rijk om te zorgen voor een goed functionerend systeem voor een integrale ruimtelijke afweging: de al eerder genoemde ‘systeemverantwoordelijkheid’. ➜➜Er ligt een taak voor het Rijk als tussenbestuur. Het Rijk dient niet alleen doorgeefluik te zijn van ruimtelijk relevant EU-beleid. Het Rijk neemt actief deel aan het Europees beleidsvormingsprocesEelde enAirport kan hierbij de ervaringen van provincies en gemeenten inbrengen. Het gaat Eelde Airport hier dus om het Rijk als intermediair bestuur tussen Europa en decentrale overheden. ➜➜De systeemverantwoordelijkheid betekent dat de juiste middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van de Europese taken. Zo moet er op provinciaal niveau voldoende kennis, geld en bevoegdheden beschikbaar zijn.

Onmisbaar Eén aanbeveling formuleren Evers en Tennekes niet: een nationaal ruimtelijk beleid is onmisbaar. Immers, de horizontale afstemming tussen verschillende vormen van sectorbeleid dient op nationaal niveau te worden versterkt. In de verticale coördinatie tussen >> Grensmaas

Grensmaas

Areas receiv

Natura 2000 conservation areas Homes possibly within NO2 exceedance zones

Interreg IIIB

High phosphorus and/or nitrate levels Project in conflict with EU

Eelde Airport

Homes possibly within NO2 exceedance zones Project in conflict with EU

Eelde Airport

Interreg IIIB

Interreg IIIA

PBKAL-Betu

Platform

de rechter te laten stranden. Langs die weg heeft EU-beleid geleid tot een verdere juridificering van het ruimtelijk beleid. Het huidige vacuüm ten gevolge van de afwezigheid van nationaal ruimtelijk beleid, wordt kennelijk met gretigheid opgevuld door juridische procedures. Planners en ontwerpers verliezen terrein aan juristen. Evers en Tennekes vatten samen: ‘Om knelpunten te voorkomen en afwegingsvrijheid in de Nederlandse traditie te behouden is een voortdurend management nodig van de koppeling tussen EU-beleid en de ruimtelijke ordening.’

Spatial impacts of EU

High phosphorus and/or nitrate levels

Maasvlakte 2

Maasvlakte 2

Westerschelde Containerterminal

Westerschelde Containerterminal Spatial impacts of EU investments in the Netherlands

Areas receiving Structural Funds aid (1994-2006 period) Spatial impacts of EU investments in the Netherlands Interreg IIIB areas (North Sea) Interreg IIIB areas (North West Europe) Areas receiving Structural Funds aid (1994-2006 period) Interreg IIIA areas Interreg IIIB areas (North Sea)(Border areas) PBKAL-Betuwelijn (TENS) Interreg IIIB areas (North West Europe) Interreg IIIA areas (Border areas) PBKAL-Betuwelijn (TENS)

Grensmaas

Grensmaas


48 2014/04 S+RO

Platform

Platform Nationaal ruimtelijk beleid: de ontbrekende schakel

Kaart EU-beleid in Nederland Bron: PBL-studie ‘De Europeanisering van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Bevindingen’

EU-beleid en decentrale overheden dient de rol van het Rijk te worden versterkt: top-down en bottom-up beleid dienen onderling te worden afgestemd. Dit geldt ook voor de afstemming van

private initiatieven, opvattingen, publieke belangen met ruimtelijke consequenties ĂŠn voor de vergroting van het democratische gehalte en draagvlak voor het ruimtelijk beleid.

Voorts is er een eigen nationale verantwoordelijkheid voor vergroting van de kennisintensiteit van ruimtelijk beleid en ruimtelijke dynamiek, het stimuleren van innovaties met ruim-


S+RO 2014/04 49 Het Veld Meegaan met het ritme van de stad

groot deel landsgrensoverschrijdend zijn. Dus: ruimtelijk beleid niet als een zelfstandig beleidsveld, maar als een vitaal integratiekader tussen enkele beleidssectoren waarop zich reeds een Europese beleidsverantwoordelijkheid heeft gevormd. Evers en Tennekes hebben een interessante, intrigerende studie afgeleverd, met een aantal relevante bevindingen. De aanbevelingen inzake de rol van de rijksoverheid in het ruimtelijke domein gaan echter niet ver genoeg. ■

Platform

Nederlands ruimtelijk beleid onmisbaar. Hierin zal ook – als vanouds – het woningbouwbeleid, het ruimtelijk-economisch beleid, de vitalisering van het platteland en de stedelijke vernieuwing Naast – en vaak in relatie tot – het geïntegreerd moeten worden. Zodra we EU-beleid heeft de Nederlandse toe zijn aan de vorming van een nieuw rijksoverheid een eigen (nationale) kabinet, zal het ministerie van Infraverantwoordelijkheid voor het voeren structuur en Milieu getransformeerd van overleg met andere landen (zoals moeten worden tot het ministerie van onze buurlanden) ten aanzien van landsgrensoverschrijdende ruimtelijke Volkshuisvesting, Ruimtelijke Dynamiek, opgaven. Zoals de ruimtelijke inrichting Milieu en Mobiliteit (VRMM). Het minisvan de Noordzee, de onderlinge afstem- tersportefeuille Wonen en Rijksdienst kan gelijktijdig worden opgeheven. ming van het beleid dat inspeelt op de actuele en verder verwachte zeespieResteert de vraag of ook de Europese gelstijging, het beleid ter regulering Commissie verantwoordelijkheid zou van de doorstroomcapaciteit en de moeten aanvaarden voor het ruimtelijk bevordering van de binnenvaart op de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems, de beleid in de Europese Unie. Gezien de consequente uitwerking van de ruimte- overheersende opvattingen over de lijke dimensie van het Deltaprogramma, Europese landen bij eurosceptici, ligt dit voorlopig zeer gevoelig. Vermoede grensoverschrijdende afstemming delijk is dit nu een brug te ver. Wel zou van HSL-netwerken, het railnetwerk, bepleit kunnen worden dat de rol en de het hoofdwegennet, de ontwikkefinanciën van de Europese Unie op het ling van luchthavens (zoals de relatie Schiphol-Parijs Charles de Gaulle) en de terrein van de landbouw worden teruggedrongen en dat er meer aandacht ontwikkeling van zeehavens, achterkomt voor de ruimtelijk-economische landverbindingen (zoals Rotterdam, condities van steden en regio’s. Daarbij Amsterdam, Antwerpen en Hamburg) zal de ruimtelijke samenhang met en binnenhavens (zoals Dordrecht en infrastructuur en milieu een belangrijk Dortmund). aspect zijn. Het gaat in grote delen van Europa om de vraag hoe polycentrische Hoge woord stedelijke regio’s zich het best kunnen Kortom, het hoge woord moet er maar ontwikkelen waarbij synergie wordt nagestreefd tussen stedelijke netwerken, eens uit: naast een internationaal infrastructurele netwerken en blauwgeoriënteerd nationaal infrastrucgroene netwerken, die elk voor een tuur- en milieubeleid is een nationaal telijke consequenties en het uitvoeren en evalueren van experimenten in het ruimtelijk domein.

Noten 1 Evers, D. en Tennekes, J., De Europeanisering van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Bevindingen, PBL, Den Haag, 2014. 2 Ravesteijn, N. van en Evers, D., Unseen Europe. A survey of EU politics and its impact on spatial development in the Netherlands, NAi Uitgevers/Ruimtelijk Planbureau, Rotterdam/Den Haag, 2004. 3 Zonneveld, W.; Trip, J.J. en Waterhout, B., Impact van EU-regelgeving op de Nederlandse ruimtelijke ordeningspraktijk, Onderzoeksinstituut OTB, Delft, 2008. 4 Delta Commissie, Samen werken met water. Een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst, Delta Commissie, Den Haag, september 2008. 5 Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, (Ministerie van IenM), Den Haag, 2012.

Hugo Priemus is emeritus hoogleraar Systeeminnovatie en Ruimtelijke Ontwikkeling aan de Technische Universiteit Delft, verbonden aan het OTB Onderzoek Gebouwde Omgeving.

De Europeanisering van de Nederlandse ruimtelijke ordening: Bevindingen |

5

De Europeanisering De Europeanisering de van Nederlandse de Nederlandse ruimtelijke ruimtelijke ordening: ordening: Bevindingen De Europeanisering De Europeanisering vanvan de Nederlandse de van Nederlandse ruimtelijke ruimtelijke ordening: ordening: Bevindingen Bevindingen | Bevindingen 5| 5 | 5


recensies

50 2014/04 S+RO Recensies Boeken etc.

Good cities, better lives. How Europe discovered the lost art of Urbanism Peter Hall (met bijdragen van Nicholas Falk), Routledge, Londen, 2014 Isbn 9780415840224, 356 pp, $55,95

Wat een feest om dit nieuwste boek van sir Peter Hall te lezen! Zijn boodschap: het gaat niet goed met de Britse steden, maar er is hoop. Op het vaste land van Europa zijn prachtige voorbeelden te vinden hoe het tij gekeerd kan worden. Zoals Hall eerder (in zijn Cities of Tomorrow) de Randstad als stedelijke regio internationale status en waardering gaf, zo steekt hij in dit boek de loftrompet over de Vinex-operatie. In de aanloop naar 2015, het Jaar van de Ruimte, lees ik dat graag uit zijn pen. Ook mooi te lezen dat Nederlandse ontwerpers als Wini Maas, Frits Palmboom en Rem Koolhaas met name worden genoemd. Dutch Design als exportproduct. Hall beschrijft zijn reis langs enkele Nederlandse steden en Vinexwijken: Amsterdam/IJburg, Almere, Amersfoort/Vathorst en Den Haag/Ypenburg. De eerlijkheid gebied te zeggen dat hij daarbij ook kritiekpunten noteert en ook dat er buiten dit hoofdstuk over Nederland nog elf andere hoofdstukken zijn. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste start met een analyse van de Britse situatie. Peter Hall formuleert de Britse versie van de Agenda Stad met vijf uitdagingen: het aanjagen van de stedelijke economie, de bouw van voldoende goede huizen, de ontwikkeling van het transportnetwerk, het omgaan met schaarse grondstoffen en energie en de roep om nieuwe institutionele arrangementen.

In deel twee wordt bij ieder van deze uitdagingen steeds een voorbeeldig buitenland bezocht en beschreven. De Duitse steden staan voor succesvolle revitalisering van de stedelijke economie. Bij de Franse steden worden voorbeelden van nieuwe impulsen in het transportnetwerk getoond. De Scandinavische steden zijn voorbeeldige eco-cities en Nederland met de Vinex dus voor de ontwikkeling van woningbouwlocaties. Ten slotte is volgens Peter Hall Freiburg de meest voorbeeldige stedelijke regio. Bij dit deel heb ik twee kanttekeningen. Voor de selectie van de stedelijke regio’s moeten we Peter Hall op zijn blauwe (?) ogen geloven. Waarom deze en niet andere? In de beschrijving van de stedelijke regio’s ontbreken twee onderwerpen: de planning van luchthavens en de regionale groenstructuur. Het lijkt mij dat ook hier de Europese stedelijke regio’s van elkaar kunnen leren. In het derde deel gaat Peter Hall in op de ‘wat’ en ‘hoe’-lessen, die GrootBrittannië zou kunnen leren uit al die boeiende Europese voorbeelden. Het zijn allemaal producten van nationale en regionale planning van de afgelopen 25 jaar – inclusief ‘onze’ Vinex. Maar: successen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Ik mis passages over de mogelijke betekenis van het Smart City-concept en de invloed van Big Data. Hall legt veel nadruk op decentralisatie en een sterke overheid bij de regionale planning. Daarbij mis ik onze zoektocht naar andere verdienmodellen en nieuwe vormen van overheidssturing in de energieke samenleving.

Ondanks deze kanttekeningen valt er in dit boek veel te lezen waar wij ons voordeel mee kunnen doen. Voor de Agenda Stad noem ik er vijf. Allereerst het belang van ‘publiek leiderschap’. Opvallend vaak komen bevlogen (gekozen) burgemeesters langs, die het verschil hebben gemaakt in Frankrijk, Duitsland en Scandinavië. Een tweede les is ‘de rol van onderwijs en onderzoek’. In Duitsland en Scandinavië spelen universiteiten, technische hogescholen en kennisinstellingen een bepalende rol bij de vernieuwing van de stedelijke economie en het omgaan met schaarse grondstoffen en energie. De derde les, die ik er voor ons land uit haal is, dat we net als Frankrijk, Duitsland en Scandinavië moeten blijven ontwerpen aan en investeren in ‘samenhangende transportnetwerken’ op lokaal, regionaal en (inter)nationaal schaalniveau. Het lijkt wel of dat in ons land niet meer mag. Waar is het A,B, C-locatiebeleid (waar Peter Hall zo’n fan van is) gebleven? Kunnen we leren van Frankrijk met de succesvolle toepassing van fiscale maatregelen (versement transport) ? Hoe kon het gebeuren, dat Kopenhagen Amsterdam voorbij is gegaan als fietsstad nummer één van de wereld? Het vierde agendapunt, ‘de sociaalruimtelijke dimensie’, ontleen ik aan de kritische kanttekening die Peter Hall bij Vinex plaatst, maar ook bij de stedelijke ontwikkeling in Frankrijk en Scandinavië: ‘The people in these places appear overwhelmingly to be white Dutch natives (…) is The Netherlands becoming a spatially and socially segregated nation?’ Ons idee bij de Vinex was juist dat bouwen in en direct aan de bestaande steden tot sociale


recensies

S+RO 2014/04 51 Recensies Boeken etc.

uitwisseling zou leiden. Die uitwisseling vindt in ieder geval, zo is inmiddels wel duidelijk, niet vanzelf plaats. Ten slotte, wat mij betreft, het vijfde agendapunt: ‘lerende stedelijke netwerken’. Peter Hall signaleert dat juist in grensregio’s, hij noemt de Øresundregio (Zweden, Denemarken, Duitsland) en de regio Freiburg (Duitsland, Frankrijk, Zwitserland) er sprake is van lerende netwerken. In politiek Den Haag bespeur ik weinig aandacht voor bijvoorbeeld de IBA Parkstad Limburg en andere grensoverschrijdende samenwerking. Dit prachtige boek is een uitnodiging om zelf ook (weer) op reis te gaan en om te leren van elkaar in Europa. Kortom: Good cities, better lives is een boek dat lekker leest en inspireert. Een must voor BNSP-leden en lezers van S+RO. Een prachtige aanloop naar 2015, het Jaar van de Ruimte. Een boek dat naar meer smaakt. Deze tijd vraagt meer dan ooit om over elkaars praktijken, grensoverschrijdend te leren. Helaas zal Peter Hall, niet meer aan zijn (geplande!) volgende boek toekomen. 30 juli 2014 overleed hij op 82 jarige leeftijd. Welke Nederlandse wetenschapper treedt in zijn voetsporen?! ■

Hans Leeflang Ministerie van Infrastructuur en Milieu en initiatiefnemer van Het Jaar van de Ruimte Hans.Leeflang@minienm.nl

Heritage as an Asset for Inner City Development Jean-Paul Corten, Ellen Geurts, Paul Meurs, Donovan Rypkema, Ronald Wall, nai010 uitgevers, Rotterdam Isbn 9789462081161, 192 pp, € 29,50

Wie op zoek gaat naar de wortels van de moderne monumentenzorg, komt al snel uit in het laat achttiende, begin negentiende-eeuwse Europa. De maatschappelijke omwentelingen die het Europese continent in deze periode in haar greep hielden, vergrootten het besef dat cultureel erfgoed kwetsbaar is. Zo verbreedden de vernielingen die plaatsvonden tijdens de Franse Revolutie het besef van kwetsbaarheid van monumenten en archeologische vindplaatsen. Bovendien hadden veel nieuw ontstane staten behoefte aan een historische rechtvaardiging, aan fysieke ankerpunten voor identiteit. De moderne monumentenzorg die hieruit voortkwam, ontwikkelde zich in een complexe wisselwerking met de vorming en uitbouw van staat en natie, nieuwe beelden van de toekomst en de dynamiek van de economie.

nis. In opeenvolgende stappen werd door overheden gebouwd aan een bestand van wettelijk beschermde, gebouwde monumenten en stadsgezichten. Vanaf de jaren 1970 is een geleidelijke verbreding en dynamisering van de erfgoedpraktijk waarneembaar. Waar de erfgoedzorg zich traditioneel bezig hield met monumenten, is de blik inmiddels verruimd.

Naast gebouwde objecten en archeologische monumenten richt de hedendaagse erfgoedzorg zich op het cultuurlandschap in brede zin. Omdat het landschap per definitie veranderlijk is, kan behoud geen hoofddoelstelling meer zijn. In plaats daarvan komt management of change. Dat deze meer ontwikkelingsgerichte aanpak terrein wint, de ‘cultuur van verlies’ plaats maakt voor een ‘cultuur van profijt’, heeft alles te maken met de groeiende betekenis van erfgoed voor de duurzame ontwikkeling van steden en regio’s. Tegelijkertijd, en hiermee verbonden, is een geleidelijke internationalisering van de erfgoedpraktijk waarneembaar. Wat ooit begon als een specifiek Europees project is, mede gestimuleerd door niet-gouvernementele organisaties als UNESCO, inmiddels geëvoZo kregen pleitbezorgers van de monulueerd tot een wereldwijde praktijk met mentenzorg in de loop van de negentiende bijbehorend supranationaal regelgevend kader. Het meest bekend is de Werelderfeeuw aandacht voor meer sluipende goedconventie (1972), op basis waarvan vormen van bedreiging, vooral door inmiddels wereldwijd zo’n duizend industrialisatie en het verlies van de dewerelderfgoedsites zijn aangewezen fensieve functie van oude steden. Snelle van culturele landschappen, industrieel groei en uitbreiding van steden, alsmede de schaalvergroting in de landbouw en de erfgoed tot moderne architectuur. oprukkende infrastructuur, maakten dat Heritage as an Asset for Inner-City Developde historische dimensie van de gebouwde omgeving in de eerste naoorlogse ment, positioneert zich strategisch op het kruispunt van beide ontwikkelingen. decennia in de meeste Europese landen Het poogt de in Europa ontwikkelde >> onderwerp werd van overheidsbemoeie-


recensies

52 2014/04 S+RO Recensies Boeken etc.

inzichten in modern erfgoedmanagement productief te maken voor andere continenten, die een snelle groei doormaken en geconfronteerd worden met bijbehorende uitdagingen, zoals toenemende bevolkingsgroei, afnemende financiële middelen en klimaatverandering. Deze ontwikkelingen zorgen voor een grote ecologische en socio-economische druk, met name op historische binnensteden. Met traditionele monumentenzorg zijn deze onoplosbaar, zo leert de Europese ervaring. Het is volgens de auteurs daarom tijd voor een nieuwe oriëntatie en een nieuwe aanpak. Deze hebben zij ontwikkeld tijdens de (eerste) cursus Urban Heritage Strategies, georganiseerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Institute for Housing and Urban Development Studies van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Heritage As an Asset for Inner City Development bundelt de resultaten van deze cursus, in de vorm van inleidende en beschouwende essays van de deelnemende docenten en casusbeschrijvingen van enkele steden door studenten, veelal erfgoedprofessionals. De steden die centraal staan (Accra, Jaffna, Moskou, Paramaribo, Pretoria, Pulicat, Recife en Surabaya), onderhouden elk op eigen wijze een historische band met Nederland. De auteurs presenteren en positioneren Heritage As an Asset for Inner City Development nadrukkelijk als een handboek voor professionals. Dat maakt dat de focus erg instrumenteel is. Er wordt gezocht naar concrete handvatten voor een

meer dynamische omgang met stedelijk erfgoed in een politiek-bestuurlijke en institutionele context die veelal minder zekerheden biedt dan in Europa. Dat verklaart ongetwijfeld de aandacht die de meeste auteurs besteden aan de economische betekenis van erfgoed voor stedelijke ontwikkeling. In een essay van Donovan Rypkema bijvoorbeeld wordt uitgebreid stilgestaan bij de positieve bijdrage die de herontwikkeling en het hergebruik van erfgoed kan leveren aan de economische vitaliteit van steden. Voortbouwend op de creatieve-stad-gedachte van theoretici als Richard Florida, wordt helder uiteengezet dat erfgoed de aantrekkingskracht van steden vergroot voor bezoekers, bedrijven en bewoners. Door het groeiend belang van erfgoed voor economische groei en stedelijke dynamiek te benadrukken, en te onderbouwen met cijfers en feiten, wordt erfgoed gepositioneerd als een integraal en essentieel onderdeel van de hedendaagse stedelijke economie. De historische stad is de moeite waard om in de schijnwerper te plaatsen en te benutten als vertrekpunt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zo benadrukken vrijwel alle auteurs. De essays laten zich daarmee lezen als een argumentenfabriek voor modern erfgoedbeleid, dat niet langer sectoraal is georganiseerd, maar compleet geïntegreerd is met het economisch en ruimtelijk beleid van steden. Ongetwijfeld betekent de gekozen aanpak een steun in de rug voor erfgoedprofessionals die werkzaam zijn in de genoemde steden. Zij moeten immers functioneren

in een omgeving waar economische belangen vaak domineren en voorrang krijgen in beleid. Met dit boek krijgen zij argumenten aangereikt om op een productieve manier het gesprek met het stadsbestuur of lokale bedrijfsleven aan te gaan over de potenties van erfgoed. Problematisch is echter dat vrijwel alle argumenten voor een proactief erfgoedbeleid zijn terug te voeren op een in essentie Westers erfgoedparadigma, waarin erfgoed wordt verbonden met universele, plaats en tijd overschrijdende waarden. Dit paradigma gaat voorbij aan het feit dat erfgoedwaarde niet inherent is aan fysieke objecten en plaatsen, maar vooral ontstaat in de gemeenschappen die dat erfgoed gebruiken. Sommige gemeenschappen in bijvoorbeeld Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika hechten minder waarde aan de materiële authenticiteit van monumenten, maar stellen de spirituele en sociale context voorop. Wereldwijd bestaan dan ook veel culturele verschillen ten aanzien van erfgoed. Over die verschillen, en de omgang daarmee, komen we, ondanks de uitgebreide casusbeschrijvingen, nauwelijks iets te weten. De weinig reflexieve houding ten aanzien van het gehanteerde erfgoedbegrip laadt de verdenking van eurocentrisme op zich. Een verdenking waarvoor Paul Meurs, als één van de weinigen, aandacht heeft. Hij wijst in zijn bijdrage(n) niet alleen op de kansen, maar ook op de beperkingen van de in Europa ontwikkelde aanpak, bijvoorbeeld als het gaat om het behoud van de sociaal-


recensies

S+RO 2014/04 53 Recensies Boeken etc.

culturele praktijken die vervlochten zijn met het historische stadsweefsel. Het was echter sterker geweest wanneer deze beperkingen door iemand van buiten Europa waren verwoord en van commentaar voorzien. Een gemiste kans. Het onderwerp verdient een cultureel rijker geschakeerde benadering, waarbij daadwerkelijk sprake is van tweerichtingsverkeer tussen Europa en de rest van de wereld. ■ Joks Janssen Wageningen University joks.jansen@wur.nl

We Own The City. Enabling Community Practice in Architecture and Urban Planning in Amsterdam, Hong Kong, Moscow, New York, Taipei Francesca Miazzo and Tris Kee (editors), trancity*valiz, Haarlem/ Amsterdam, 2014 (Engelstalig) Isbn 9789078088912, 304 pp, € 27,50

‘Community planning’, ‘urban guerilla’ en ‘bottom-up’, het lijkt steeds meer gemeengoed te worden bij het herinrichten en gebruik van de stad. Dat deze thematiek inmiddels een wereldwijde scope heeft, blijkt uit de publicatie We Own The City. De Engelstalige publicatie is de oogst van een samenwerking tussen verschillende netwerken uit Nederland, Rusland, Taiwan, Hongkong en New York. De aanpak is van deze tijd – van hipsters en van doeners – zoals die van het betrokken innovatienetwerk CITIES,

bekend van www.farmingthecity.net. Is de We-own-the-city-benadering inmiddels uitgegroeid tot een beweging of is het eerder protest of een hype? Twintig verhalen uit vijf steden op drie continenten nemen je mee naar de meerwaarde van een ‘communitybased’ aanpak. Amsterdam, Hongkong, Moskou, New York en Taipei figureren in dit boek als plekken waar projecten door persoonlijke drijfveren en vindingrijkheid van bewoners, creatievelingen en professionals worden verbonden aan een gemeenschappelijke stadsagenda. Het draait om bottum-up, collectief initiatief, stadsguerilla en het ombuigen van het rigide top-down naar een luisterend oor met een prettigere leefomgeving als doel.

bundelt zodoende een rijkdom aan aanpakken, waarbij het leggen van verbindingen tussen mensen, buurten, thema’s en instituties centraal staat. Hieraan worden verschillende sociologische theorieën en stedelijke strategieën gekoppeld, waaronder die van placemaking of de inzet van cultuur en geschiedenis.

De opbouw van het boek is prettig en beknopt. Als vakprofessional reis je mee naar de aanpak ter plaatste. Op een heel compacte manier lees je de recente planningsgeschiedenis, -tradities en -praktijken in de verschillende steden, met achtereenvolgens toelichtingen en analyses op vier cases per stad die de nieuwe benadering of onderstroom illustreren. Per stad worden de succesfactoren van de aanpakken benoemt met accent op de lessons learnt voor de institutionele professionals om meer samen op te trekken met bewoners en gebruikers van de stad.

In de top-downplanningstraditie van Hongkong telt het als winst om als instituut überhaupt het gesprek met de buurtbewoners aan te gaan over hun bijdrage aan de programmering en de herinrichting van het voormalige terrein van het Kai Tak vliegveld. In Moskou is het als inwoners aansluiten bij de fietsparade een teken van protest tegen het Kremlin en het top-downstaatsbeleid. Het is een onderstroom – partizanen genaamd – die bewoners vraagt om in een gele openbare brievenbus suggesties voor verbeteringen in hun buurt aan te geven. Toch is er ook scepsis en zijn mensen nog niet gewend aan deze manier van stadsgebruik. Cascoland in de Amsterdamse Kolenkitbuurt is een volgend voorbeeld. Hier gaat het om eenvoudige ingrepen van een kunstenaarscollectief dat goed kijkt en luistert naar de bewoners. Zij bouwen kippenhokken op een braakliggend terrein en regelen bij de woningbouwvereniging een gemeenschappelijk gas-tenverblijf waar de appartementbewoners hun bezoek kunnen laten logeren.

De brede selectie van praktijkvoorbeelden toont aan dat er geen eenduidig concept van ‘We Own The City’ bestaat. Het boek

Het zijn mooie verhalen die slimme en ook eenvoudige verbindingen leggen. Het klinkt heel logisch. Al de cases bij >>


recensies

54 2014/04 S+RO Recensies Boeken etc.

elkaar leiden tot een gemeenschappelijke taal met een boodschap voor de nieuwe norm: luisteren en verbinden. En bijzonder, dit keer niet alleen voor West-Europese steden, maar juist ook in landen en steden met een heel andere planningstraditie.

Annette Duivenvoorden Platform31 annette.duivenvoorden@platform31.nl

interviews met de vier grote wereldwijde architectenbureaus. Het gaat wellicht om een nieuwe houding van de ontwerpers, het meer verbinden van plaatsen en plekken in plaats van nieuwe iconen te maken. De uitdaging voor deze bureaus is om ook hier pionierswerk op te verrichten.

Isbn 9789068686159, 336 pagina’s, € 69,50

Atlas van de verstedelijking in Nederland – 1000 jaar ruimtelijke De ontwerpbenadering staat niet centraal ontwikkeling Reinout Rutte en Jaap Evert Abrain de cases. Het is daarom behoorlijk hamse (red.), Uitgeverij THOTH, 2014 gezocht om een hoofdstuk te wijden aan

We Own The City biedt een positieve kijk op de stad en vooral ook op de motivatie van mensen om zich in te zetten voor een maatschappelijk belang, dat soms ook heel gewoon is. De bouwers en ontwerpers van de Noorderparkbar in Amsterdam, bijvoorbeeld, willen hun buurtbewoners ontmoeten in het mooie park om de hoek met een lekker biertje erbij. Voor hen was het het waard om het experiment aan te gaan, agenda’s gelijk te zetten met die van de corporatie, veel vrije tijd in te zetten en uiteindelijk een gebouw zonder eigenaar te bouwen: hun norm van wat het je waard is. De community-based benadering lijkt de hype voorbij en heeft potentie om door te groeien naar een verplicht onderdeel bij het maken en gebruiken van de stad. Het politieke regime maakt op wereldschaal nog wel het grote verschil. ■

Deze kloeke Atlas is het resultaat van de heroïsche synthese van een millennium verstedelijking in Nederland. De kaft laat een kaart zien van Eindhoven met zijn kleine historische kern en explosieve groei in de twintigste eeuw. Dat is in twee opzichten een goed uitgevallen keuze. Ze maakt ten eerste direct duidelijk hoe de auteurs het centrale thema van het boek interpreteren. Verstedelijking is het proces van stadswording en vervolgens uitbreiding van het stedelijk gebied, dus precies datgene wat goed op de kaart zichtbaar te maken is. En ten tweede laat ze zien dat het perspectief van de Atlas niet historiserend, maar terugkijkend vanuit het heden is. De selectie van steden in de Atlas omvat niet de steden die in de dertiende of zeventiende eeuw de grootste waren, maar de steden die dat nú zijn. Dat zijn alle steden die in 2010 meer dan 80 duizend inwoners hadden, 35 in totaal. Dus wel Eindhoven, Almere en Haarlemmermeer en niet Middelburg, Enkhuizen, Hoorn of Kampen. Het gaat niet om het verhaal van de geschiedenis, maar om het begrijpen van het huidig aanzien van de steden.

De Atlas heeft drie delen. Deel I bevat een beschrijving van de ontwikkeling van de 35 afzonderlijke steden gedurende een millennium. Deel II een vergelijkende analyse van deze steden over dezelfde periode. Dat is de eigenlijke kern van de Atlas, van de verstedelijking als uitbreiding van het stedelijk gebied. Deel III is in feite een toegift, maar wel een hele interessante. Het gaat over datgene wat op de verstedelijkingskaarten van de eerste twee delen niet zichtbaar is: de dynamiek in het bestaand stedelijke gebied. In Deel I wordt bij de beschrijving van de afzonderlijke steden een ijzeren format gehanteerd van 4 pagina’s per stad, met tekst, twee kaarten, Google Earth, een recent en een historisch stadsbeeld en een tijdsbalk. 900 jaar Alkmaar krijgt evenveel ruimte als 35 jaar Almere. Dat ijzeren format geeft dit deel van het boek de noodzakelijke uniformiteit. De inhoud van de teksten is minder uniform. De meeste teksten zijn redelijk beschrijvend en neutraal van toon. Maar er zijn uitzonderingen. Met name redacteur Reinoud Rutte ventileert fors zijn mening over Vinex-wijken of ander hedendaagse ongemak. Bernard Hulsman signaleerde dit al in zijn bespreking van deze Atlas in het NRC, maar het valt zozeer uit de toon dat het ook hier moet worden gezegd. Sommige steden krijgen een veeg uit de pan: Helmond vanwege de ‘thematische eilandwijken’ Dierdonk (‘gladgetrokken droomstadje’) en Brandevoort (‘nepgrachtenpanden’), Kattenbroek in Amersfoort is zelfs ‘labyrintisch kinderdorp als in een nachtmerrie’, het Leidse stationsgebied


recensies

S+RO 2014/04 55 Recensies Boeken etc.

‘verwerft Oostblokallure’. Andere een compliment: Maastricht heeft met Céramique ‘een opsteker’, Zwolle met Stadshagen ‘één van de meest geslaagde Vinex-wijken’. Jammer, want architectuurkritiek hoort niet thuis in een atlas. Het is zoiets als in de Bosatlas lezen dat België ‘een opsteker’ heeft met de Ardennen. Hier was een strengere gezamenlijke redactie nodig geweest.

historiserende ‘nepstedenbouw’ worden weggezet, en zo is de redeneercirkel rond.

Ging het in de eerste twee delen van de Atlas om de verstedelijking van Nederland in de strikte betekenis van de uitbreiding van het stedelijk gebied, in het laatste deel gaat het juist om de veranderingen binnen en aan de grenzen van het stedelijk gebied. Dit ook langs de lange lijnen van het millennium. Er zijn drie Deel II bevat de vergelijkende analyses themahoofdstukken: over de binnenstevan de 35 steden uit het eerste deel en den, over ‘wederopbouw, herbestemming de historische analyse van 1000 jaar en herontwikkeling’ in het stedelijk verstedelijking, waarbij ook andere steden gebied, en over de stadsranden. Deze aan de orde komen. Dat heeft een grote drie thema’s bieden meer zicht op de meerwaarde ten opzichte van het eerste mechanismen van de stedelijke dynamiek, deel. De indeling van de 35 steden in gene- die voor een deel de verklaring vormt raties maakt verschillen in groeipatronen van de verstedelijkingspatronen uit de binnen en tussen de generaties zichtbaar, eerdere delen. Want door de eeuwen heen van de oudste steden tot de meest worden bijvoorbeeld in de binnensteden recente generatie van de woonsteden. voortdurend functies verplaatst (havens, Bij de historische analyse van 1000 jaar later industrie), nieuwe voorzieningen en verstedelijking worden de sluizen van de infrastructuur ingepast (stadhuizen, werijke geschiedschrijving in Nederland pas gen, spoor, maar ook riolering), voormalig vol open gezet. Het levert fraaie kaarten kerkelijk bezit in omloop gebracht (zie en vele inzichten op, die ik hier te kort doe de kaarten van Haarlem en Utrecht op door ze zo beknopt te bespreken. p.283-284), centra opnieuw gewaardeerd (van open naar gedempt water en weer Als er één centraal thema is, is het dat van omgekeerd). Voor de laatste anderhalve de historische padafhankelijkheid en de eeuw is overigens nog steeds de systeuniformiteit. Met name in de twintigste matische analyse uit 1984 van Rudger eeuw nam de uniformiteit in de stadsSmook in Binnensteden veranderen de uitbreidingen toe (p. 260). Niet meer de standaard, helaas nooit geactualiseerd en plaatsgebonden stedenbouw gaf volgens herdrukt. Het daaropvolgende hoofdstuk de auteurs de doorslag, maar de functie laat zien dat wederopbouw van de stad of het tijdstip van bouw. Deels waar, maar van alle tijden is, niet alleen van na 1945. niet altijd. Het nieuwe Oostelijk Havenge- Opvallend veel natuurrampen, branden bied heeft nog steeds een Amsterdams en ontploffingen als aanleiding, van het karakter. Maar ja, dat zal wel weer als kruitmagazijn van Delft in 1654 tot de

vuurwerkramp in Enschede in 2000. In het laatste hoofdstuk over stadsranden, ten slotte, komt één van de belangrijkste maar meest onderschatte mechanismen van verstedelijking aan de orde: grondeigendom en speculatie met grond in de hoop op stijgende grondprijzen. Dat speelde al bij de stadsuitbreidingen van Amsterdam in de zeventiende eeuw en ook nog bij Vinex (p. 314-317). Een tegenwicht voor degenen die denken dat goede verstedelijking alleen een kwestie van planning is. Er valt nog veel te zeggen over deze Atlas en zijn beperkingen. Bijvoorbeeld dat de verstedelijking in de zin van een verspreiding van de stedelijke cultuur steeds minder aan de fysieke stad gebonden is en dus noodzakelijkerwijs aan een Atlas als deze ontsnapt, of over de rol van hybride functies zoals suburbane woongebieden of glastuinbouw in de verstedelijking. Debat moet er zeker komen. Maar ondertussen is het wel een boek waarvan er in zijn soort maar één per decennium verschijnt, en alleen daarom al de moeite waard. ■ Ries van der Wouden Planbureau voor de Leefomgeving ries.vanderwouden@pbl.nl


recensies

56 2014/04 S+RO Recensies Boeken etc.

How to study public life Jan Gehl & Brigitte Svarre, Island Press, Washington, 2013 Isbn 9781610914239, 179 pp, € 34,99

Jan Gehl agendeert als geen ander het stedelijk leven in de publieke ruimte als wezenlijk onderdeel van het planners- en ontwerpersvak. ‘Leven in het openbaar domein’ is de betere vertaling van public life. Zoals de boektitel al aangeeft richten de auteurs zich er vooral op hoe de wederkerigheid tussen publiek leven en publieke ruimte te bestuderen is. Het boek pleit voor erkenning van zachtere waarden als onderscheidende factor bij de waardering van steden en toont hoe je harda data over deze softe kant kunt genereren. Door bijvoorbeeld simpelweg te meten of het autovrij maken van een gebied leidt tot meer bezoekers of te kijken hoe lang mensen bij welke temperatuur in openbaar gebied verblijven. Het eerste deel is dan ook het belangrijkste onderdeel van het boek: hoe stel je de juiste onderzoeksvragen en welke methodieken zijn beschikbaar voor het vinden van antwoorden? Het omvangrijke middendeel plaatst Gehls’ studies naar publiek leven in historisch perspectief. Vertrekkend vanuit 1850 beland je bij de moderne, rationele planologie en de leemte die in de jaren 1960 ontstaat door verdergaande specialisatie: verkeerskundigen voor de wegen,

landschapsarchitecten uitsluitend voor parken en recreatiegebieden, planologen die enkel naar het grotere geheel kijken. Dit betekent geleidelijke veronachtzaming van de interactie tussen stedelijk leven en stedelijke ruimte. Het boek beschrijft het averechtse effect van intenties uit de moderne stedenbouw. Waar men door het voorkomen van overbevolking een gezondere leefomgeving nastreefde, leidde een ruimtelijke inrichting gebaseerd op de auto mede tot tal van nieuwe aandoeningen door luchtverontreiniging of gebrek aan beweging. Dit onderbouwt Gehls’ pleidooi voor het nastreven van steden met een hoge mate van livability, door Amerikaans staatssecretaris LaHood kortweg omschreven als het ‘kunnen leven in een stad zonder daarvoor een auto nodig te hebben’. ‘The goal of creating cities where everyone can move on foot is an elemental part of the ideology underlying public life studies.’ De behoefte aan meer kennis over hoe je mensen aan het wandelen en fietsen krijgt moet aangevuld worden met basale kennis over de sociale en economische cohesie van publieke ruimte. De beschrijving in chronologische volgorde van tal van vakpublicaties – ook door soms wat minder bekende onderzoekers (aandacht voor William Whyte, Clare Cooper Marcus, Donald Appleyard en Peter Bosselman naast de bekendere Jane Jacobs, Christopher Alexander en Allan Jacobs) – heeft

meerwaarde. Het boek geeft zo een goed overzicht van de ontwikkelingen van de afgelopen eeuw. Hiermee plaatst het studies naar public space en public life in een bredere context, wat bijdraagt aan verdere legitimatie van dit relatief jonge vakgebied. Het laatste deel van het boek gaat in op diverse onderzoeksresultaten en studies uit de internationale praktijk. Dit is meteen het zwakste deel: de meer ervaren professional zal vele voorbeelden uit Cities for people (Islandpress, 2010) herkennen. Deze dubbeling valt alleen te rechtvaardigen vanuit het argument dat herhaling het beste middel is om de boodschap te laten beklijven en blijft zeker nuttig voor mensen die niet bekend zijn met de inzichten van Gehl. Interessant, inspirerend en soms hilarisch blijven evengoed de talloze voorbeelden waarmee wordt aangetoond dat menselijk gedrag in stedelijke ruimte – net als het weer – niet exact te plannen, maar wel in grote lijnen te voorspellen valt. Gehls’ onderzoeksteam volgt bijvoorbeeld een dag lang een gezin in een Deense jarenzestigwoonwijk waar voor de verkeersveiligheid auto- en langzaamverkeerswegen volledig gescheiden zijn. Van woning naar voorzieningen wordt steevast de kortste weg gekozen, ook al gaat die over wegen die alleen voor auto’s bedoeld zijn en betekent dit feitelijk een onveiligere keuze.


recensies

S+RO 2014/04 57 Recensies Boeken etc.

Het boek is vlot geschreven met veel verhelderende afbeeldingen en zorgvuldig geformuleerde bijschriften voor verdere verdieping. Het geeft geen specifieke ontwerprichtlijnen maar richt zich op kennisgeneratie van generieke aandachtspunten die bepalen of een stedelijke ruimte al dan niet ‘werkt’ (dat is: of deze levendig, duurzaam, gezond en prettig in gebruik is met een daarbij passende inrichting). De auteurs hameren terecht, maar helaas iets te vaak, op het belang van continu onderzoek naar de relatie tussen ‘ruimte’ en ‘leven’. Gehl en Svarre stellen dat het kunnen agenderen van kwesties rond publiek leven leiderschap en politieke wil vergt. Het liefst zou je dan ook willen dat bestuurders en politici de inhoud van dit boek tot zich nemen omdat Gehl zo prachtig manifest maakt wat in de gemiddelde ‘onderbuik’ niet altijd even vanzelfsprekend landt: hoe banaal het publieke leven ook mag lijken in vergelijking tot bijvoorbeeld de enorme complexiteit van vervoersystemen, het blijkt een immense kunst stedelijk leven te revitaliseren. Het boek levert de benodigde handvatten hoe meer inzicht te verkrijgen in mechanismen die een rol spelen bij menselijk gedrag binnen een gegeven ruimtelijke context. Geanimeerd stadsleven ontstaat niet vanzelf en waarhet wel aanwezig is heeft het vaak een positief effect op de stedelijke economie.

Na bewondering voor de consciëntieusheid waarmee steden als Kopenhagen, Sydney, Melbourne en New York zich toeleggen op het serieus nemen van publiek leven binnen alle plannings- en bouwfases, wens je dat ook Nederlandse steden zich meer toeleggen op het systematisch verzamelen van onderzoeksdata volgens de werkwijze van Gehl. Dit boek vormt daar een zeer goed naslagwerk voor. Het is aanbevelingswaardig voor iedereen die zich de onderzoeksmethodieken van Gehl (verder) eigen wil maken. Daarmee is het verplichte kost voor alle studenten die zich bezig houden met de inrichting en ontwikkeling van de gebouwde omgeving. Ook voor docenten vormt het een handzame vertrekbasis om tamelijk eenvoudig invulling te geven aan praktijkstudies of ontwerplaboratoria. Immers: ‘Counting provides quantitative data. Indisputable measurements can often serve as convincing arguments.’ Daarmee biedt dit boek van Gehl en Svarre ondersteuning aan het manifest maken van een professie die niet altijd goed is in een consequente evaluatie om de beoogde effecten van ruimtelijke ingrepen aan te kunnen tonen.■ Caroline Giezeman Stadsontwikkeling Rotterdam cp.giezeman@rotterdam.nl


short recensies

58 2014/04 S+RO Recensies Short Cuts

Denise Vrolijk Eindredacteur S+RO

De Kraker, de Agent, de Jurist en de Stad Marieke Aafjes e.a., Oog en Blik | De Bezige Bij, 2014 Isbn 9789054924210, 144 pp, € 19,90

Het handschrift van de architect. Schetsen van Nicolaas Lansdorp en tijdgenoten Herman van Bergeijk en Michiel Riedijk (red.), Uitgeverij Vantilt, 2014 Isbn 9789460041815, 144 pp, € 19,50

In deze onderzoeksjournalistieke graphic novel reconstrueren drie journalisten en drie striptekenaars de totstandkoming van de Wet kraken en leegstand (sinds 2010 een feit). Het stripverhaal leest als een spannende film waarin het perspectief van de betrokkenen (de kraker, de agent, de jurist) in verschillende scènes aan bod komt. De werking van de ‘trias politica’ en onze democratie wordt zo treffend in beeld gebracht. In hun strijd tegen leegstand en verloedering hebben krakers steeds gezocht naar ruimte voor mensen en nieuwe ideeën. Daarmee heeft de kraakbeweging een belangrijk stempel op het culturele klimaat in de stad gedrukt. Helaas wordt dit perspectief in de graphic novel minder belicht; de democratische twisten die de kraakbeweging ontmoet voeren de boventoon. ■

‘Schetsen is denken met de hand’, schrijft Herman van Bergeijk in het eerste hoofdstuk van dit boek. De architectuurtekening, waarin de architect zijn eerste ideeën vormgeeft, is een belangrijk communicatiemiddel. ‘Een pakkend beeld kan nergens anders door vervangen worden,’ stelt Van Bergeijk. Ook in het architectuuronderwijs is de schets een belangrijk middel. Nicolaas Lansdorp was in de periode 1919-1932 de drijvende kracht van de dienst Publieke Werken en Amsterdam. Van 1932 tot 1955 was hij hoogleraar aan de Faculteit Bouwkunde van de Technische Hogeschool in Delft, een educator pur sang. Met deze bundeling van zijn, vaak poëtische, schetsen willen Herman van Bergeijk en Michiel Riedijk (beiden docent) de waarde van de architectuurtekening laten zien. ■

Nijmegen: Designing the ‘City Bridge’ Laurent Ney, Uitgeverij Vantilt, 2014 Isbn 9789460041747, 200 pp, € 22,95

Meestal evalueren anderen de uitkomst van een ontwerpproces. In Nijmegen: Designing the ‘City Bridge’ is het de ontwerper zelf (ingenieur Laurent Ney) die de lezer een inkijkje geeft in het complexe ontwerpproces van de grootste enkele boogbrug in Europa: de Oversteek in Nijmegen. Het boek trapt af met enkele schetsen, waarna de lezer de nodige achtergrondinformatie over geld, selectiecriteria en ambities krijgt voorgeschoteld. Daarna volgt een even persoonlijk relaas over het ontwerpproces, met veel technische details en alle ups en downs. Prachtige foto’s van Stijn Bollaert brengen het realiseren van de brug in beeld. Zoals Ney zelf schrijft: ‘Het boek maakt tot in detail duidelijk waarom de brug looks the way it does.’ ■


cuts recensies

S+RO 2014/04 59 Recensies Short Cuts

Beter besteden. Ruimtelijk investeren: meer doen met publiek geld Joni Braas e.a., VINU Consult, 2014 Isbn 9789082230307, 108 pp, te bestellen via www.vinuconsult.nl

Ruimte om dieper adem te halen. Lingezegen en de parken van Arnhem en Nijmegen Henk van Blerck en Harry Harsema (red.), Uitgeverij Blauwdruk, 2014

Pop-Up City. City-Making in a Fluid World Jeroen Beekmans en Joop de Boer, BIS Publishers, 2014 Isbn 9789063693541, 260 pp, € 34,--

Isbn 9789075271737, 216 pp, € 24,90

Hoe kunnen we publieke middelen zo besteden dat ze zoveel mogelijk waarde creëren? Op deze vraag wil de publicatie Beter Besteden (de derde in de reeks) antwoord geven. Publieke middelen zijn nog steeds beperkt, daarom is slim en duurzaam inzetten van die middelen essentieel. Een omslag in denken eveneens. Aan de hand van zes thema’s geeft dit boek mogelijke oplossingsrichtingen om publieke middelen beter te besteden bij ruimtelijke, infrastructurele en waterprojecten. Om zo ‘maatschappelijke problemen op te lossen met nieuwe perspectieven en coalities.’ De thema’s: OV-budgetten, wateropgaven, participatie, btw-regels, regionale samenwerking, vraaggestuurde wijkaanpak in krachtwijken. De bijbehorende website www.beterbesteden.nl biedt een rekentool om zelf de waarde van OV-infrastructuur te berekenen. ■

Dit gedegen naslagwerk met veel foto’s legt de ontstaansgeschiedenis van Park Lingezegen, de grote groene ruimte tussen Arnhem en Nijmegen, uit aan de hand van verhalen over parken in de regio. Veel parktypen passeren de revue. Romantische parken als Sonsbeek en het Kronenburgerpark in de Engelse landschapsstijl. Volkspark het Goffertpark, in de jaren 1920 aangelegd als werkverschaffingsproject, en het recente Bartokpark ontstaan als tijdelijk burgerinitiatief. Het wijkpark uit het midden van de vorige eeuw: Presikhaaf en Park Staddijk. De Millingerwaard en Meinerswijk als voorbeelden van natuurparken bij de rivier. Herwaardering van het agrarisch cultuurlandschap heeft de afgelopen decennia gezorgd voor de opkomst van een nieuw soort park. Naast de Ooijpolder is Park Lingezegen daar het resultaat van. ■

Urban hacks, modular hotels, parasite cinemas – een paar voorbeelden van flexibel ruimtegebruik in de stad. Volgens de auteurs gaat de ‘mega-trend flexibiliteit’ onze levens radicaal veranderen. Na vijf jaar bloggen op popupcity.net besloten ze er een boek over te maken. Waarom hebben we in de fluïde samenleving gebouwen nodig die eeuwen meegaan? Met het idee pop-up als startpunt laten de auteurs zien hoe we kunnen omgaan ‘met een permanente staat van verandering’. Het is een bonte verzameling (internationale) voorbeelden, die we vast niet allemaal voor de eerste keer zien. Netjes gegroepeerd naar thema met tot de verbeelding sprekende titels (Lofts withs Legs, Urban Hacktivism) is dit boek een vurig pleidooi voor ‘urbanscapes’ anno 2014. ■


60

ag & da

platform31 agenda

Platform 31 Agenda www.platform31.nl/agenda

Training ‘Onderhandelen volgens de Mutual Gains Approach’ 2 en 3 oktober 2014

Leer onderhandelen volgens de Mutual Gains Approach (MGA): een aanpak waarbij partijen samen een oplossing creëren die op basis van het traditionele onderhandelingsmodel niet gevonden was. Deelnemers leren hoe je achter standpunten belangen kunt ontdekken: die van jezelf en die van de onderhandelingspartners. Op die manier probeer je de waarde van een gezamenlijke oplossing te vergroten en te komen tot een resultaat waarbij iedereen beter af is. Dit is een onmisbare voorwaarde bij ruimtelijke en bestuurlijke vraagstukken, waarbij beslissingen niet door een enkele partij genomen kunnen worden. Informatie: Marjolein Stamsnijder marjolein.stamsnijder@platform31.nl Telefoon: 06 831 71 407

Workshop ‘De provincie als regisseur’ 30 oktober en 14 november 2014 Iedereen praat over regie. Maar wat is het nu eigenlijk? En hoe geef je er als regisseur in de praktijk invulling aan? In deze masterclass (2,5 dag) vergroot u uw kennis van en inzicht in regie: wat verstaan we onder regie en welke strategieën kan een regisseur toepassen? Regie is noodzakelijk omdat besluitvorming vaak een aangelegenheid is van veel spelers, inhoudelijk ingewikkelde vraagstukken en een context die voortdurend verandert. In deze masterclass gaan we vooral in op de vraag hoe in zo’n omgeving te handelen, welke strategieën u als regisseur kunt inzetten en hoe u om kunt gaan met de dilemma’s waar u in de praktijk tegenaan loopt. Hoe te voorkomen dat de besluitvorming verstroopt? Hoe behoud je al regisseur je betrouwbaarheid? Hoe frame je je resultaten voor de spelers buiten het proces?

Informatie: Wendy van Schie wendy.vanschie@platform31.nl Telefoon: 06 351 15 806

Dag van Stad en Regio 27 november 2014

De nieuwe collegeakkoorden schrijven veel over binnensteden, zo blijkt uit de analyse van Platform31. De colleges lijken alle kaarten in te zetten op vitale binnensteden. Maar hoe ziet een vitale binnenstad eruit? Hoe maak of houd je de binnenstad vitaal? En, hebben wel alle binnensteden de potentie om vitaal te worden? Op de jaarlijkse kennis- en netwerkdag van Platform31 staat de binnenstad centraal. Platform31 neemt u op de Dag van Stad en Regio graag mee in de zoektocht naar antwoorden op deze en andere vragen. Twee zaken zijn op voorhand duidelijk. Een blauwdruk voor een vitale binnenstad bestaat niet. Elke stad heeft zijn eigen unieke uitgangssituatie, kansen en bedreigingen. En: een vitale binnenstad creëer je niet alleen. Niet als gemeente, niet als ondernemer en niet als burger. Informatie: Joyce Ruijs joyce.ruijs@platform31.nl

OTB | Platform31 Wooncongres 2014 Betaalbaarheid van het wonen 12 november 2014

thema betaalbaarheid. Wie is er nog aanspreekbaar op de betaalbaarheid van het wonen? Verkwanselen we een grondrecht in onze dadendrang? In één dag helemaal op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen in het wonen? Wees er (weer) bij op het Wooncongres 2014. Informatie: Arjan Raatgever arjan.raatgever@platform31.nl Telefoon: 06 579 439 38

YURPS Competentiedag 6 november 2014 De YURPS-competentiedag is de jaarlijkse interactieve workshopdag waar actuele vraagstukken uit de praktijk, competentieontwikkeling en kennis-en ervaringsuitwisseling tussen jonge professionals centraal staan. Deze dag biedt aan jou dé kans om aan de slag om te gaan met nieuwe oplossingsrichtingen en je eigen competenties te ontwikkelen.In twee workshoprondes komen verschillende thema’s aan bod . Zowel vakinhoud (het verkennen van nieuwe oplossingsrichtingen) al je eigen rol hierin staan op het programma. Ook zullen een aantal YURPS het podium pakken om het verhaal te vertellen van wat zij doen, waar ze tegen aanlopen en welke oplossing ze hiervoor hebben gevonden. Informatie: Fanny Gelissen fanny.gelissen@platform31.nl Telefoon: 06 831 713 69

Voor de vijfde maal wordt het Wooncongres georganiseerd, ditmaal met centraal

Aanbod op maat Platform31 verzorgt ook aanbod op maat. Bij onze kennisactiviteiten op maat staat de leerbehoefte van uw organisatie of afdeling centraal. Onze ervaren projectleiders formuleren samen met u de leerdoelen en ontwikkelen een leeractiviteit op maat voor uw organisatie. Wij bieden vrijblijvend advies over opleidingen of andere werkvormen die passend zijn voor u of uw organisatie. Interesse? Neem vrijblijvend contact op met Wendy van Schie, telefoon: 06 351 15 8 06, mail: wendy.vanschie@platform31.nl


het netwerk Wilt u vrijblijvend informatie over hoe uw bureau vermeld kan worden in de rubriek ‘het netwerk’ van S+RO, neem dan contact op met Martin de Heer van Platform31 .

APPM

Platform31 Postbus 30833 2500 GV Den Haag Tel: 070 302 84 84 www.s-ro.nl martin.deheer@platform31.nl

maatbestendig, waterrijk en duurzaam Nederland. Hierbij is een plezierige samenwerking essentieel.

Management Consultants Spicalaan 8 2132 jg Hoofddorp t (023) 562 16 30 f (023) 562 76 10 e boxx@appm.nl w www.appm.nl contactpersoon

ir. P.S.E. van Wijmen MPA APPM Management Consultants, gevestigd in Breda, Hoofddorp en Zoetermeer, werkt met zo’n 70 managers en adviseurs aan een Mooier Nederland. APPM organiseert opdrachten rond de inrichting, ontwikkeling en herstructurering van ons stedelijk en landelijk gebied, aan bereikbaarheid, infrastructuur en mobiliteit en aan een kli-

Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit

contactpersonen

must stedebouw Lutmastraat 191 G-H Postbus 16631 1001 RC Amsterdam t (020) 470 20 13 e mail@must.nl w www.must.nl contactpersonen:

Klokgebouw 245 5617 AC Eindhoven Postbus 1113 5602 BC Eindhoven t (040) 255 63 55 e info@beeckk.nl w www.beeckk.nl w www.klokgebouw.nl contactpersonen

drs. J. (Jorn) van der Werf ir. J.P. (Hans) van den Biggelaar Gangmakers van ruimtelijke ontwikkeling

ir. Robert Broesi ir. Pieter Jannink ir. Wouter Veldhuis

BUREAU NIEUWE GRACHT Nieuwe Gracht Lumax-gebouw, Unit 2.12 Ondiep Zuidzijde 6 3551 bw Utrecht t (030) 231 02 00 e bureau@nieuwegracht.nl w www.nieuwegracht.nl

ir. Wim Keijsers ir. Jan Hein Boersma ir. Jan Willem Tap

WDAdvising B.V. Juridische advisering

ruimtelijke ordening en milieu Spuiboulevard 100e Postbus 137 3300 ac Dordrecht t (078) 621 29 71 f (078) 616 68 87 e h.weeda@wdadvising.nl w www.wdadvising.nl contactpersoon

dhr. mr. H.S. Weeda

kennis van stad en regio

Nieuwe vragen, nieuwe kennis Platform31 organiseert excursies, cursussen, masterclasses en kort- en langlopende opleidingsprogramma’s over uiteenlopende stedelijke en regionale vraagstukken. Kijk voor ons actuele aanbod op www.platform31.nl/agenda


Ook als obstakels opduiken moet je koers kunnen houden.

Verzekering tegen beroepsaansprakelijkheid nu mogelijk binnen Het Ondernemerspakket Als mkb’er kun je onverwacht te maken krijgen met aansprakelijkheidsclaims. Sommige dingen zie je simpelweg niet aankomen. Maar je kunt wel rekening houden met de financiële gevolgen van aansprakelijkheid. Daarom is nu ook de beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten binnen Het Ondernemerspakket. Ook voor andere schadeverzekeringen en ondernemersverzekeringen kun je als zzp’er en mkb’er goed uit de voeten met Het Ondernemerspakket. Het Ondernemerspakket bevat alle verzekeringen die een MKB-bedrijf nodig heeft. Kies zelf je verzekeringen, afgestemd op de risico’s van jouw bedrijfstak. Ga voor meer informatie naar je adviseur of kijk op deltalloyd.nl/ondernemerspakket


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.