Lesmateriaal Tica groep3-4

Page 1

groep

Taalgerichte technieklessen voor groep 1 tot en met 8

1/2

groep

3/4

groep

5/6

groep

7/8

Algemene Handleiding - Tica | Taalgerichte technieklessen voor groep 1 tot en met 8

Tica |


ALGEMENE HANDLEIDING

Colofon Tica is ontwikkeld door de CED-Groep op initiatief van het Programmabureau VTB (Verbreding Techniek Basisonderwijs)

Ontwikkeling lessen Colette Mathijssen Giselle Alders Astrid Kraal Technische input & adviezen Hein van den Bemt Peter Hollinga Eindredactie Petrelle Tomassen Vormgeving Xavier Troost, Pixel:ID, Rotterdam

Ofschoon iedere poging is ondernomen om de volgens de auteurswet rechthebbenden van de in dit boek opgenomen teksten en illustraties te traceren, is dit in enkele gevallen niet mogelijk gebleken. In het onderhavige geval verzoekt de CED-Groep rechthebbende met hem contact op te nemen.

Š CED-Groep Rotterdam, Unit Onderzoek en Ontwikkeling

Algemene Handleiding - COLOFON Colofon

Met dank aan leerlingen en leerkrachten van Het Spectrum, Passe-Partout en De Valentijnschool te Rotterdam voor hun adviezen en het uitproberen van de lessen

1


ALGEMENE HANDLEIDING

Inhoudsopgave Hoofdstuk Bladzijde 1 Inleiding 3

2 Doelstelling en doelgroep

3

3 Opzet 3 3.1 Evaluatie van de les 5 4 Inzet 6

5 Talige techniekopdrachten en technische taalopdrachten 7 5.1 Taal en techniek in de verschillende fasen 7 5.2 Opdrachtkaarten, taalkaarten en informatiekaarten 8

6 Vier techniekdomeinen

7 Kerndoelen, tussendoelen en lesdoelen 11

8 Samenwerkend leren 11

Literatuur 12

Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: Bijlage 8:

Overzicht thema’s, lessen en inzet Kalender voor inzet lessen Begrippenlijst Interactief voorlezen Rolwisselend lezen Techniekdomeinen Kerndoelen en Tussendoelen Werkvormen voor samenwerkend leren

14 15 16 20 21 23 26 29

Algemene Handleiding - INHOUDSOPGAVE

9

2


ALGEMENE HANDLEIDING

1. Inleiding In 2010 moet techniek op eenderde Techniek coördinator proefschool: van alle Nederlandse basisscholen zijn opgenomen in het onderwijsprogramma, “Aan de leerlingen zal het niet liggen, die vinden de organisatie en het beleid van de het allemaal erg interessant. Het zijn eerder de school. Voor de scholen vormt tijdgebrek leerkrachten die door onbekendheid en tijdgebrek wat huiverig zijn om techniek op het rooster te een knelpunt om techniek in te voeren; zetten. Maar met een kant-en-klare lessenserie er is geen tijd om techniek als apart vak zoals nu ontwikkeld is, is die stap al een stuk op het rooster te zetten. Daarom heeft minder groot.” het Programmabureau VTB (Verbreding Techniek Basisonderwijs) aan vijf didactische instellingen (CED-Groep, APS, KPC-Groep, SLO en ECN) de opdracht gegeven om techniek te verbinden met taal. De lessenreeks Tica is een uitwerking van de CED-Groep.

2. Doelstelling en doelgroep De hoofddoelstelling van Tica is dat leerlingen taal leren door techniek én vice versa. Subdoelstellingen zijn dat leerlingen beter presteren op het gebied van taal, techniek en samenwerkend leren en dat leerlingen in een Noëlla uit groep 3: zo vroeg mogelijk stadium geënthousiasmeerd raken voor techniek. Tica is ontwikkeld voor leerlingen van groep 1 tot “Techniek is leuk en cool.” en met 8 van het basisonderwijs.

Tica bestaat uit 28 lessen verspreid over zeven thema’s. Elk thema bevat een les voor groep 1/2, 3/4, 5/6 en 7/8. De duur van een les varieert van één tot drie lesuren. De lessen van Tica hebben over het algemeen allemaal dezelfde opbouw. De lesbeschrijvingen van alle lessen beginnen met algemene informatie over de les, zoals het thema, de talige en de technische doelen waar in die les aan gewerkt wordt, de begrippen, de benodigde materialen - uitgaande van 30 leerlingen per groep - en de voorbereiding. Daarna volgt de beschrijving van de verschillende lesfasen: Barst maar los!, Ontdek en onderzoek, Ontwerp en maak, Laat maar zien! Met de verschillende fasen wordt in Tica flexibel omgegaan. In sommige lessen worden alle fasen doorlopen. Op die manier doorlopen de leerlingen een compleet technisch ontwerpproces van begin tot einde. In andere lessen worden slechts twee of drie fasen doorlopen. Ook de volgorde waarin de verschillende fasen doorlopen worden, varieert.

Algemene Handleiding - Tica

3. Opzet

3


ALGEMENE HANDLEIDING

3. Opzet (vervolg) ar los!

a Barst m

r Lesduu

In de fase Barst maar los! wordt het (technische) onderwerp van de les op een speelse manier geïntroduceerd zodat de nieuwsgierigheid en het enthousiasme van de los! r a a m uur de leerlingen uitgedaagd t worden geprikkeld. In sommige lessen ars Lesdworden Bleerlingen l e k voeren en brainstormen Do enze over de opdracht en over om een opdracht uit teegaan o ! z s r o e l d r n a nrolos! ur ka anrtsdttem Lesdu Bmogelijke aeaoplossingen. O m uur

Lesd Doerliepnpen ek o z r e d n Beg en o Ontdek oelleen Dvoeren ek o z r In deze fase o doen de leerlingen onderzoek. Ze e d n k azoek Doe nexperimenten uit en er komen a n e m r k e n e d e d n en on over het betreffende onderwerp. in deze fase pa Oteksten epn bod rirpopdrachten ntttdweekraan l egtDe O B n a i Ovormen e een voorbereiding op het ontwerpenM enaontwikkelen van een technisch pen product. ak egrriip a B m n p e g pen p r e e B w t n l O ateriaraeiding M k a a enzim Voorbe al erap ena!ak m r n a e Oanatttw p r m e riaavan tebasis LOInndewOntwerp l de onderzoeksresultaten Ma en maak-fase maken de leerlingen op ateria M g een ontwerp. Dit ontwerp moet bijdragen aan een oplossing ereidinvoor het gestelde b r o ! o n V e probleem.aHet wordt uitgewerkt tot een concreet (deel)product. r ziontwerp g Laat ma ng diin eerreeiid b r o o b g r V n o i ! o d i n V re zien! e r b r a o a o V t m ar zie Laa Laat ma ng c 14,9ze dat in Als de leerlingen een concreet product ontwikkeld bereoidldipresenteren rhebben, o o Itali V B ! d n a e i i deze fase. ennde hele les worden ook yr r z houden ze een wedstrijdje. DeMproducten aSoms i g d i e aat ma in deze fase. Als er geen product isogemaakt, r Lgeëvalueerd e b g r wordt in alleen de les V o ! rbereid 9 n o e i o z V r geëvalueerd. a alic 14, a ! t I m n d t e l i a o z a B r L at maa Myriad La 4,9 talliicc 1 I d l 4,9 o 1 B d oldIta Myyrriia B M ad

Algemene Handleiding - Tica

Bars

4


ALGEMENE HANDLEIDING

3.1 Evaluatie van de les Een les kan op allerlei manieren eindigen, bijvoorbeeld met een presentatie, of een wedstrijd, of een liedje. Het is belangrijk om de les te evalueren met de leerlingen. Het doel van zo’n evaluatie is het verzamelen van bewijs van het leren en het reflecteren op het leerproces. De meest gangbare vormen van evaluatie, zoals proefwerken, doen niet altijd recht aan het Leerling uit groep 4: genoemde doel. Themafolders, portfolio’s en werkstukken doen dat wel. Daarom kan na een “Ik vond de les van techniek heel leuk les - naar eigen keuze - één van deze vormen van en ik wil meer van techniek leren”. evaluatie worden ingezet.

Portfolio Een portfolio lijkt op een themafolder, met het verschil dat een leerling in een portfolio zijn beste werk stopt dat hij kiest uit wat hij gedurende de les heeft gedaan. In tegenstelling tot bij de themafolder, worden er voor het portfolio geen nieuwe dingen meer gemaakt. Spullen die de leerling erin stopt, kunnen door hem ook weer vervangen worden, totdat de leerkracht aangeeft dat de leerling zijn portfolio definitief moet maken. Dan beoordeelt de leerkracht het werk dat de leerling in het portfolio heeft gestopt. Werkstuk Na een les kan de leerkracht de leerlingen ook een ‘werkstuk’ laten maken, bijvoorbeeld een schrijfproduct. Daarin verwoordt een leerling hoe hij de les ervaren heeft. Een werkstuk wordt altijd gemaakt op basis van criteria die voorafgaand aan het werkstuk zijn gesteld. Deze criteria moeten voor alle leerlingen bereikbaar zijn en ze hebben betrekking op de inhoud en de vorm van het werkstuk. Het werkstuk is een proces: de leerkracht of een medeleerling beoordeelt het werkstuk, waarna de leerling het nog kan bijstellen. In bijlage 1 is een overzicht van alle thema’s en lestitels opgenomen. Dit overzicht geeft ook aan op welk moment in het schooljaar de lessen ingezet kunnen worden (zie ook 4. Inzet).

Algemene Handleiding - Tica

Themafolder Een themafolder is een insteekfolder waarin een leerling alles opneemt wat hij relevant vindt met betrekking tot een uitgevoerde les. De themafolder geeft een overzicht van de les. De leerling bepaalt zelf wat in de themafolder terecht komt. Het is zijn reflectie op wat hij heeft gedaan. In de themafolder worden tekeningen gemaakt, korte verslagen getypt, digitale foto’s van gemaakte producten geplakt enzovoorts. Na afronding kan een leerkracht de leerling vragen zijn themafolder te presenteren. Daarbij komt ook aan bod wat hij heeft geleerd. De themafolder wordt vervolgens beoordeeld door de leerkracht, eventueel samen met de klas. Na deze beoordeling krijgt de leerling tijd om zijn themafolder definitief te maken. Op die manier is een themafolder een proces. De leerlingen kunnen het leerlingenmateriaal als leidraad gebruiken bij het maken van hun themafolder.

5


ALGEMENE HANDLEIDING

4. Inzet Er zit een doorgaande leerlijn in de lessen, maar de lessen zijn ook los van elkaar in te zetten. Per leerjaar kunnen drie à vier lessen ingezet worden. De lessen kunnen het beste worden ingezet op een moment dat het onderwerp van de les in de actualiteit is. In bijlage 2 is een kalender opgenomen waarin staat aangegeven wanneer een les het beste behandeld kan worden. Hieruit blijkt dat de meeste lessen op verschillende momenten in het schooljaar ingezet kunnen worden. Slechts voor een paar thema’s geldt dat het moment van inzet heel specifiek is. Bijvoorbeeld groep Leerkracht groep 3: 1/2, thema Feest moet in november ingezet worden, na de aankomst van Sinterklaas in “Dit kan prima in plaats van een taalles”. Nederland. De activiteiten die de leerlingen uitvoeren zijn vakgebiedoverstijgend, gevarieerd en sluiten aan bij de gangbare taal- een wereldoriëntatiemethodes.

De activiteiten die de leerlingen tijdens de lessen uitvoeren, zijn gebaseerd op bestaande techniekactiviteiten. Deze bestaande techniekactiviteiten blijven vaak beperkt tot het uitvoeren van een experiment of het namaken van een bestaand ontwerp. In Tica zijn de bestaande activiteiten uitgebreid. Hierdoor krijgen de opdrachten een steviger context en is er meer ruimte voor talige impulsen. Bij de jongste leerlingen ligt de talige nadruk op mondelinge taal, begrijpend luisteren en woordenschat. De leerlingen voeren al pratend, overleggend, denkend, handelend en spelend activiteiten uit in een Leerling uit groep 6: betekenisvolle situatie. Ze worden aangezet tot zelfontdekkend leren in kleine groepen. Vanaf “Ik vind het leuk om zulke lessen te groep 4 wordt er meer met schriftelijke taal krijgen en ik hoop dat er meer van zulke gedaan. In de hoogste groepen zijn de lessen komen want techniek is leuk. opdrachten omvangrijker. Begrippen In iedere les wordt een aantal begrippen aangeboden. Deze begrippen staan vermeld in de leshandleidingen, bij het lesoverzicht. Ze komen per les meerdere keren voor, in verschillende contexten. De eerste keer dat ze voorkomen, staan ze onderstreept in de handleiding. In bijlage 3 is een begrippenlijst opgenomen.

Algemene Handleiding - Tica

5. Talige techniekopdrachten en technische taalopdrachten

6


ALGEMENE HANDLEIDING

In elke fase is er aandacht voor taal. Soms ligt de nadruk meer op techniek (talige of taalgerichte techniekopdrachten), soms ligt de nadruk meer op taal (technische taalopdrachten). Leerkracht groep 3: Tijdens de brainstormfase Barst maar los! brainstormen en discussiëren de leerlingen met “Ik mark dat deze manier van werken elkaar. Op gestructureerde wijze, bijvoorbeeld inderdaad taal uitlokt bij de kinderen”. met behulp van een woordenweb, formuleren “Laat de hamers en soldeerbouten maar de leerlingen in interactie met elkaar komen!”. mogelijke oplossingen voor gestelde problemen. Ze bedenken daarbij wat ze al van het onderwerp weten. Bij groep 1/2 wordt er in deze fase soms een verhaal voorgelezen op een interactieve manier. In bijlage 4 is (beknopte) informatie opgenomen over interactief voorlezen. In de Ontdek en onderzoek-fase bestaat de talige impuls vooral uit het lezen van informatieve teksten over het onderwerp (met behulp van een stappenplan), het verwerven, oefenen en toepassen van nieuwe woorden (gerelateerd aan de opdracht) en het overleggen met elkaar. In de Ontwerp en maak-fase gaan de leerlingen aan de slag met het ontwerpen en ontwikkelen van een (deel)product. In deze fase ligt de nadruk vooral op techniek en minder op taal. Wel schrijven de leerlingen met behulp van een schrijfkader (een hulp voor het schrijven van een goed gestructureerde tekst) een korte tekst over het ontwikkelde product. De leerlingen werken veel samen en dus in interactie met elkaar. Bij het ontwerpen en maken van hun product maken ze gebruik van de in de Ontdek en onderzoek-fase verworven informatie. Tevens hanteren ze actief de begrippen die in deze fase geleerd zijn. In de laatste fase, Laat maar zien!, staat de presentatie van de ontwikkelde producten en de evaluatie van de les centraal. Dit is een voorbeeld van een technische taalactiviteit. In sommige lessen bereiden de leerlingen in groepjes een korte presentatie voor. In deze presentatie komen verschillende aspecten van het product aan de orde: de aanleiding voor het ontwikkelen van het product, de resultaten van de experimenten en de informatieverzameling, de manier waarop die gegevens zijn toegepast in het ontwerp en de ontwikkeling van het product, het gebruik van het product, enzovoorts. De leerlingen beoordelen aan de hand van een eenvoudig evaluatieformulier elkaars presentaties. In deze fase ligt de nadruk op taal. De inhoud is echter technisch van aard. Als de leerlingen in de les geen technisch product hebben ontwikkeld, evalueren ze de les (zie ook 3.1).

Algemene Handleiding - Tica

5.1 Taal en techniek in de verschillende fasen

7


ALGEMENE HANDLEIDING

5.2 Opdrachtkaarten, taalkaarten en informatiekaarten Om de leerlingen te ondersteunen bij het uitvoeren van de activiteiten en de taalgerichte opdrachten, wordt gebruik gemaakt van opdrachtkaarten, taalkaarten en informatiekaarten. Opdrachtkaarten Opdrachtkaarten komen bij de verschillende lesfasen voor. Op zo’n kaart staat een concrete opdracht: het maken van een woordenweb, het uitvoeren van een experiment, het maken van een model, het geven van een presentatie. Taalkaarten De taalkaarten bieden de leerlingen ondersteuning bij het uitvoeren van de talige aspecten van een opdracht. Een taalkaart bevat bijvoorbeeld een stappenplan voor het lezen van informatieve teksten, tips voor het houden van een presentatie, een hulpmiddel voor het opstellen van een spreekplan, een schrijfkader voor het schrijven van een goed gestructureerde tekst, een evaluatieformulier voor het beoordelen van een presentatie, enzovoorts.

Het stappenplan lezen en Woordhulp Eén van de taalkaarten die herhaaldelijk aan bod komt in het leerlingmateriaal is het ‘Stappenplan lezen en Woordhulp’. Om de leerlingen te ondersteunen bij het lezen van teksten (bijvoorbeeld op de informatiekaarten), maken ze gebruik van het stappenplan. Dit stappenplan is in het leerlingenmateriaal opgenomen. De leerkracht doet eerst een aantal keren voor hoe het stappenplan gebruikt wordt (‘modelen’). De strategieën van ‘rolwisselend lezen’ zijn verwerkt in het stappenplan. In eerste instantie doet de leerkracht, door hardop te denken, voor hoe hij het lezen aanpakt. Geleidelijk kan de expertrol door leerlingen worden overgenomen. Het stappenplan sluit aan bij gangbare stappenplannen in methodes voor strategisch begrijpend leesonderwijs. In bijlage 5 (rolwisselend lezen) is extra informatie opgenomen over het strategisch lezen van informatieve teksten.

Algemene Handleiding - Tica

Informatiekaarten De informatiekaarten bevatten informatie over een bepaald onderwerp. Deze informatie kan in woord en beeld zijn, of alleen in beeld. De leerlingen kunnen de informatiekaarten raadplegen tijdens de Ontdek en onderzoek-fase.

8


ALGEMENE HANDLEIDING

6. Vier techniekdomeinen De lessen sluiten aan bij de vier domeinbeschrijvingen, die voor techniek zijn geformuleerd: constructies, overbrengingen, energieomzettingen en besturingen.

Overbrengingen In het techniekdomein ‘overbrengingen’ gaat het erom dat leerlingen overbrengingen in een ontwerp opnemen en deze overbrengingen toepassen bij het maken van een product. Zij moeten toegepaste overbrengingen kunnen herkennen en kunnen beoordelen of de gekozen overbrengingen adequaat zijn in het licht van de gestelde doelen (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002). Binnen het domein ‘overbrengingen’ wordt gebruik gemaakt van twee basisinzichten (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002): - (Tand)wielen en hefbomen zorgen voor de overbrenging van een beweging of een kracht van het ene onderdeel van een apparaat of machine op het andere. - Een overbrenging kan een kracht vergroten, verkleinen of van richting veranderen, of een beweging versnellen, vertragen of van richting doen veranderen.

Algemene Handleiding - Tica

Constructies In het techniekdomein ‘constructies’ gaat het erom dat leerlingen constructieprincipes in een ontwerp opnemen en deze principes toepassen bij het maken van een product. Zij moeten toegepaste constructieprincipes kunnen herkennen en kunnen beoordelen of de gekozen constructieprincipes adequaat zijn in het licht van de gestelde doelen (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002). Bij constructie en het construeren als activiteit gaat het om het maken en onderzoeken van structuren. Elk product heeft een structuur (een omhulsel): een unieke combinatie van vormen en materialen in relatie tot een functie. Bij het construeren van bijvoorbeeld een bouwwerk gaat het om de functie ‘onderdak geven’, een combinatie van rechthoekige en ronde vormen (een bouwstijl) en een selectie van (bewerkte) materialen (hout, steen, beton, maar ook rietjes, papierstroken en legosteentjes) (Bouwmeester, 1997). Binnen het domein ‘constructies’ wordt gebruik gemaakt van drie basisinzichten (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002): - Met profielen kunnen sterke en toch lichte constructies gemaakt worden. - Constructies worden steviger met driehoeken, bogen, door in verband te bouwen en door de basis breder te maken dan de top. - Door verbindingen worden onderdelen aan elkaar bevestigd tot een groter geheel. Er zijn verbindingen waarbij de onderdelen weer gemakkelijk ontkoppeld kunnen worden en andere die permanent zijn.

9


ALGEMENE HANDLEIDING

Besturingen In het techniekdomein ‘besturingen’ gaat het erom dat leerlingen een besturingssysteem in een ontwerp opnemen en dit besturingssysteem toepassen bij het maken van een product. Zij moeten vaststellen of er sprake is van een besturingssysteem en de functionaliteit van het besturingssysteem kunnen beoordelen (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002). Binnen het domein ‘besturingen’ wordt gebruik gemaakt van één basisinzicht (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002): - Een besturingssysteem maakt met mogelijk een apparaat of machine te laten werken zonder tussenkomst van mensen. Bijlage 6 laat zien aan welke domeinen er in de lessen gewerkt wordt.

Algemene Handleiding - Tica

Energieomzettingen In het techniekdomein ‘energie(omzettingen)’ gaat het erom dat leerlingen in een ontwerp aangeven welke energievormen gebruikt worden en van welke energieomzetting sprake is. Zij kunnen een energievorm omzetten in een andere energievorm. Zij moeten kunnen vaststellen welke energievorm voor het maken en eventueel voor de werking van ene product van belang is en of energievormen in elkaar omgezet worden; beoordelen of de gekozen energievorm adequaat is in het licht van de gestelde doelen (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002). Binnen het domein ‘energieomzettingen’ wordt gebruik gemaakt van drie basisinzichten (Schimmel, Thijssen & Wagenaar, 2002): - Brandstoffen, stromend water, wind en zon zijn energiebronnen. De mens gebruikt deze energiebronnen voor het opwekken van verschillende vormen van energie: beweging, licht, warmte en elektrische energie. Deze energievormen kunnen in elkaar omgezet worden. - Elektrische energie wordt opgewekt in elektriciteitscentrales. Accu’s en batterijen leveren ook elektrische energie. - Als een spanningsbron wordt aangesloten op een geleidende kring gaat er een elektrische stroom lopen; hoe groter de spanning, des te groter de elektrische stroom in de kring.

10


ALGEMENE HANDLEIDING

7. Kerndoelen, tussendoelen en lesdoelen Er wordt binnen Tica gewerkt aan kerndoelen van verschillende leergebieden. Naast doelen op het gebied van natuur en techniek wordt er gewerkt aan kerndoelen Nederlands. Er wordt niet alleen aan kerndoelen gewerkt, maar ook aan tussendoelen. Voor groep 1 tot en met 3 zijn dat tussendoelen beginnende geletterdheid en voor groep 4 tot en met 8 tussendoelen gevorderde geletterdheid. In bijlage 7 staan alle kern- en tussendoelen opgenomen, waaraan binnen Tica gewerkt wordt. Naast kerndoelen heeft iedere les specifieke talige en technische doelen. Deze doelen staan vermeld in de handleidingen per les.

Binnen de lessen werken de leerlingen vaak samen. Samenwerkend leren dient verschillende doelen. Binnen Tica wordt gewerkt aan de volgende doelstellingen van samenwerkend leren (naar: Bontekoe e.a. 1994). Ten eerste werken de leerlingen samen om de prestaties van alle leerlingen te verbeteren, dus van de goede, de middelmatige en de zwakke leerlingen. Een tweede doel is om de vaardigheid van leerlingen in het samenwerken en in het zelfstandig leren te vergroten, vaardigheden die ze niet alleen op school maar ook in het dagelijkse leven goed kunnen gebruiken. Een derde doel van samenwerkend leren is de onderlinge relaties tussen leerlingen verbeteren, oftewel de leerlingen positieve waardering voor elkaar op laten brengen. Een vierde relevante doel is het verbeteren van de taalvaardigheid van de leerling. Betekenisvolle interactie tijdens het samenwerken bevordert immers de taalvaardigheid. Verschillende werkvormen stimuleren de Leerling uit groep 8: samenwerking en interactie tussen de leerlingen. De leerlingen werken altijd in tweetallen of kleine “Ik hoop dat we meer van deze lessen groepjes, waarbij ze elkaar helpen en uitdagen, krijgen en samenwerken�. informatie uitwisselen, enzovoorts. De verschillende werkvormen met bijbehorende instructies zijn opgenomen in bijlage 8. In de handleidingen van de lessen wordt regelmatig verwezen naar deze werkvormen.

Algemene Handleiding - Tica

8. Samenwerkend leren

11


ALGEMENE HANDLEIDING

Literatuur Aarnoutse, C. & Verhoeven, L. (red.), Zandt, R. van het, Biemond, H. (in voorbereiding), Tussendoelen Gevorderde Geletterdheid. Een leerlijn voor groep 4 tot en met 8. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands. Boer, B. e.a. Leefwereld. Natuuronderwijs voor de basisschool. Groningen: Jacob Dijkstra, 1988. Bontekoe, H. e.a., Samen werken, samen leren. Samenwerkend leren in het basisonderwijs. Hoevelaken, CPS, 1994. Bots, R. e.a., Cursus taalgericht vakonderwijs en samenwerkend leren. Rotterdam: CED-Groep/ Het Projectbureau, 2003. Bouwmeester, T., Maak ’t maar. Bronnenboek techniek voor het primair onderwijs. Amsterdam: Meulenhoff Educatief, 1997. Cooke, S., Collaborative Learning Activities in the Classroom: designing inclusive materials for learning and language development. Leicester: Recource Centre for Multicultural Education, 1998. Croon, K. de, M. Coenen en M. van der Ploeg-Feenstra, Ik & Ko, algemene handleiding. Tilburg: Uitgeverij Zwijsen Educatief B.V., 2001. Dekker, B. & P. Krooneman, Basis voor techniek. VTB-auditrapport 2005. Den Haag: Programmabureau VTB, 2005.

Greven, J. & J. Letschert, Kerndoelen primair onderwijs Den Haag: DeltaHage, 1996. High, J. Contact! Actief Tweede Taal Leren. Bewerking voor het Nederlandse onderwijs door Copper, J. e.a. Middelburg: Drukkerij Meulenberg, 2003. Jansen, A. & H. Pronk, Aardrijkskunde & didactiek. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1993. Mommers, C. e.a. Veilig leren lezen. Tilburg: Uitgeverij Zwijsen Educatief B.V., 2003. Nulft, D. van der & M. Verhallen Met woorden in de weer. Bussum: Coutinho, 2002.

Algemene Handleiding - Tica

Greven, J. & A. Kraal, Storyline: leren (lezen) door verhalen. Hoe storyline leerlingen stimuleert om bij wereldoriĂŤntatie teksten te lezen. Enschede: SLO, 2002.

12


ALGEMENE HANDLEIDING

Literatuur (vervolg) Programmabureau VTB, Verbreding Techniek Basisonderwijs. Achtergrondinformatie voor basisscholen. Den Haag: Programmabureau VTB, 2005. Schimmel, J., J. Thijssen & H. Wagenaar, Techniek voor de basisschool. Een domeinbeschrijving als resultaat van een cultuurpedagogische discussie. Arnhem: Citogroep, 2002. Snow, M. & D. Brinton (red.), The Content-based classroom. Perspectives on integrating language and content. New York: Addison Wesley Longman, 1997. Tulder, M. van, De herziene kerndoelen techniek in het basisonderwijs: een quick-scan onder VTB-scholen. Den Haag: Programmabureau VTB, 2006. Veen, M. & R. Bots, Taalspellen in alle vakken. Sociale en communicatieve vaardigheden voor samenwerkend leren. Rotterdam: Uitgeverij Partners, 2000. Verhoeven, L. & C. Aarnoutse (red.) Tussendoelen beginnende geletterdheid. Een leerlijn voor groep 1 t/m 3. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands, 1999. Vos, E. & P. Dekkers, Verhalend ontwerpen. Een draaiboek. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1994.

Algemene Handleiding - Tica

Websites www.programmabureauvtb.nl www.schoolvoorbeelden.nl www.techniekbasisonderwijs.nl/ervaringen01 www.meesterhoewerkthet.nl www.educatievespellen.nl www.ontdeknet.nl www.bredeschool.nl

13


BIJLAGE 1

groep 7/8

groep 5/6

groep 3/4

groep 1/2

Groep

Themalijn Lestitel

Inzet

FEEST

De boot van Sinterklaas

NOVEMBER

JAARGETIJDEN

De kaboutertoren

SEPTEMBER / OKTOBER

NATUUR

In de bonen

MAART / APRIL

REIZEN

Een tent voor muis Miep

JUNI

SPORT

Op de wip

KAN HELE JAAR

VERVOER

Een tas voor je lievelingsboek

OKTOBER

WATER

Een brug voor Hendrika de koe

MAART / APRIL / MEI

FEEST

Pakjes hijsen

NOVEMBER

JAARGETIJDEN

Het waait!

SEPTEMBER / OKTOBER

NATUUR / TECHNIEK

Een hok voor een struisvogel

MEI / KAN HELE JAAR

REIZEN

Zweven door de lucht

JUNI

SPORT

Wie helpt Pieter Pluimstaart?

MAART / APRIL / MEI

VERVOER

Het feest kan beginnen

FEBRUARI of SEPTEMBER

WATER

De botenrace

MAART / APRIL / MEI

FEEST

Dat klinkt als muziek...

DECEMBER

JAARGETIJDEN

Karren in de wind

SEPTEMBER / OKTOBER

NATUUR / TECHNIEK

Help! Brand!

JUNI

REIZEN

Hoe neem ik dát nu mee?

MEI

SPORT

Naar benee met de bobslee!

JANUARI

VERVOER

Alles draait om tandwielen

JANUARI / FEBRUARI

WATER

Wie ontwerpt de mooist brug?

MAART / APRIL / KAN HELE JAAR

FEEST

Feestverlichting

DECEMBER

JAARGETIJDEN

Zo gaat de molen

SEPTEMBER / OKTOBER

NATUUR / TECHNIEK

De aarde beeft!

KAN HELE JAAR

REIZEN

Hoger en hoger!

MAART / APRIL / MEI / SEPTEMBER

SPORT

Reclame voor je club

SEPTEMBER / KAN HELE JAAR

VERVOER

Als de zon maar schijnt!

SEPTEMBER / OKTOBER

WATER

De kracht van water

MAART / APRIL / MEI / JUNI / SEPTEMBER

Algemene Handleiding - BIJLAGE 1

Overzicht thema’s, lessen en inzet

14


BIJLAGE 2

Kalender voor inzet lessen januari

Sport

Natuur

Sport Vervoer Water

Sport Natuur

februari

Sport

Natuur Vervoer 1

Vervoer Water

Sport Natuur

maart

Sport Natuur Water 2

Sport Natuur Water

Water

Sport Natuur Water Reizen

april

Sport Natuur Water

Sport Natuur Water

Water

Sport Natuur Water Reizen

mei

Sport Water

Sport Natuur Water

Water Reizen

Sport Natuur Water Reizen

juni

Sport Reizen

Reizen Natuur

Water Natuur

Sport Natuur Water

Sport Jaargetijden

Jaargetijden Natuur Vervoer 3

Water Jaargetijden

Sport Natuur Water Reizen Jaargetijden Vervoer 4

Sport Vervoer 5 Jaargetijden

Jaargetijden Natuur

Water Jaargetijden

Sport Natuur Jaargetijden Vervoer 6

november

Sport Feest 7

Natuur Feest 8

Water

Natuur Sport

december

Sport

Natuur

Feest Water

Sport Natuur Feest

juli augustus september

oktober

1

groep 1/2 groep 3/4 groep 5/6 groep 7/8

Inzet van dit thema in februari wanneer een carnavalswagen wordt gemaakt. Inzet van dit thema als de koeien buiten lopen. 3 Inzet van dit thema in maart wanneer een fruitcorso- of bloemencorsowagen wordt gemaakt. 4 De race met de zonneauto is om het jaar. 5 Rond kinderboekenweek. 6 De race met de zonneauto is om het jaar. 7 Na aankomst Sinterklaas in Nederland. 8 Na aankomst Sinterklaas in Nederland. 2

Algemene Handleiding - BIJLAGE 2

MAAND

15


BIJLAGE 3a

Begrippenlijst Groep 1/2 Thema Reizen dicht de haring krom open recht de rits de scheerlijn stevig de tent de tentdoek de tentstok

Thema Jaargetijden het dak de deur de hoek los metselen het raam de schoorsteen stevig de toren vast de vloer de vorm

Thema Sport even (even zwaar/even licht) licht omhoog omlaag het onderzoek onderzoeken wippen zwaar

Thema Natuur & Techniek de boon donker droog groeien de grond koud licht nat vochtig de warmte het water

Thema Vervoer groot de handtas het hengsel klein het leer het plastic de rugtas stevig de stof de vorm versieren waterdicht

Thema Water de afstap breed de brug de leuning de oever onderdoor de opstap overheen de overkant de plank de sloot smal sterk het weiland

Algemene Handleiding - BIJLAGE 3a

Thema Feest de achterkant de boeg de bovenkant het dek drijven de mast de onderkant het roer de voorkant de zijkant zinken

16


BIJLAGE 3b

Begrippenlijst Groep 3/4 Thema Reizen dalen gestroomlijnd landen lichtgewicht de neus (van een vliegtuig) de propeller de romp spits de staart stijgen de vleugel het vliegtuig zweven

Thema Jaargetijden draaien het draaipunt hard het jaargetijde het seizoen de storm waaien de wind de windkracht de windrichting zacht

Thema Sport het gewicht de parachute vallen de vorm uitvinden de uitvinding de zwaartekracht zweven

Thema Natuur & Techniek de eigenaar de struisvogel het verblijf het onderkomen stevig veilig het verband de hoek de loopvogel

Thema Vervoer de as het model het onderstel de optocht de organisator de praalwagen de ruimte de wagen het wiel

Thema Water het dek drijven de kiel de mast omslaan het roer voortbewegen de wind het zeil zinken het zwaard

Algemene Handleiding - BIJLAGE 3b

Thema Feest de katrol de haak hijsen de hijskraan neerlaten ophijsen de schijf de stellage de takel(wagen)

17


BIJLAGE 3c

Begrippenlijst Groep 5/6 Thema Reizen de bagage breekbaar bescherming bieden de eigenschap het gewicht heel hoekig ideaal het materiaal het souvenir de verpakking

Thema Jaargetijden bedienen de bestuurder de constructie gestroomlijnd de keuze de ligstoel het materiaal de positie de romp het schaalmodel het zeil

Thema Sport de bocht de goot halfrond de hindernis de looping omhooglopend rollen de U-goot versnellen vertragen de V-goot

Thema Natuur & Techniek de balk de bosbrand de boswachter de constructie de ondergrond opsporen de staaf stabiel de uitkijktoren de verbinding de vuurtoren

Thema Vervoer de ketting (van een fiets) de handrem de kettingaandrijving de kettingkast loodrecht de overbrenging het pedaal het tandwiel de versnelling versnellen vertragen

Thema Water de boogbrug de draaibrug de hangbrug de hefbrug de kade de katrol de ophaalbrug sterk stevig

Algemene Handleiding - BIJLAGE 3c

Thema Feest de klank de koker de (muziek)noot het ritme de snaar spannen de toon de toonhoogte de toonladder trillen/de trilling het (trommel)vel het voorwerp

18


BIJLAGE 3d

Begrippenlijst Groep 7/8 Thema Reizen afkoelen de ballonvaart bedienen de brandstof dalen de gasbrander de opening (op)stijgen verwarmen

Thema Jaargetijden de wieken de poldermolen het tandwiel de constructie de polder droogmalen het gemaal

Thema Sport de as (een sport) beoefenen individueel overlappend de reclame het reclamebord de teamsport de uitslag het Venn-diagram de windkracht

Thema Natuur & Techniek de architect bestand zijn tegen de beving de constructie de eis het kenmerk de trilling de uitdaging

Thema Vervoer de elektriciteit de elektromotor de overbrenging het voertuig de zonne-auto de zonnecel de zonne-energie het zonnepaneel

Thema Water de hydrauliek indrukken de injectiespuit de kracht persen de pneumatiek het scharnier de slang verbinden de zuiger

Algemene Handleiding - BIJLAGE 3d

Thema Feest de batterij de elektriciteit/elektrisch het elektron de fitting de minpool parallel de parallelschakeling de pluspool de schakelaar de serie de serieschakeling de stroom het snoertje de stroomkring

19


BIJLAGE 4

Interactief voorlezen Voorlezen op een interactieve manier stimuleert leerlingen om actief mee te denken, te fantaseren en te vertellen. Daarbij is het de taak van de leerkracht om, in interactie met de leerlingen, woorden en gebeurtenissen in het verhaal toe te lichten. Op die manier krijgen de leerlingen grip op de betekenis en de structuur van het verhaal. Hieronder wordt beknopt uitgelegd wat interactief voorlezen inhoudt. Voorafgaand aan het voorlezen In de introductie legt u een link met eventuele voorkennis en eerder opgedane ervaringen van de leerlingen. Eventuele moeilijke woorden worden toegelicht en de leerlingen worden nieuwsgierig gemaakt naar de inhoud van het verhaal. U noemt de titel van het verhaal en laat een van her verhaal plaatje zien. De leerlingen bedenken waar het verhaal over zou kunnen gaan.

Na het voorlezen De leerlingen reconstrueren het verhaal: ze vertellen het nog een keer, ze geven de juiste volgorde van de gebeurtenissen weer, ze geven de motieven van de personen weer of ze gaan na wat de oorzaak-gevolg relaties in het verhaal zijn. Daarbij worden ze gestimuleerd om met elkaar te overleggen, elkaar aan te vullen of de verschillende rollen in het verhaal na te spelen.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 4

Tijdens het voorlezen U zorgt ervoor dat de leerlingen actief bij het verhaal betrokken worden door bij voorkeur open vragen te stellen. Gesloten vragen die met een enkel woord beantwoord kunnen worden, lokken weinig interactie uit. Stel de vragen gespreid over het verhaal (dus steeds na een voorgelezen passage) en zorg ervoor dat ze betrekking hebben op een essentieel aspect van het verhaal. Het is vaak nodig om vervolgvragen te stellen op een open vraag. U waardeert de eigen inbreng van leerlingen en reageert hierop. In interactie met de leerlingen zorgt u ervoor dat de betekenissen van moeilijke woorden duidelijk worden (door uitleggen, voordoen, aanwijzen en laten zien). Om de leerlingen niet te veel af te leiden moet de interactie tijdens het voorlezen zoveel mogelijk beperkt blijven tot de inhoud van het verhaal. Als het verhaal te vaak onderbroken wordt, kan dat het verhaalbegrip storen.

20


BIJLAGE 5a

Rolwisselend lezen Werken met het stappenplan lezen en de woordhulp Bij Tica kunnen de teksten gelezen worden op een manier die rolwisselend lezen heet. Rolwisselend lezen is een uitwerking van het meester-gezelonderwijs voor begrijpend lezen. Vroeger werden ambachtelijke beroepen geleerd doordat de meester aan zijn gezel voordeed wat hij moest doen. De meester liet zien hoe hij een bepaalde vaardigheid uitvoerde en zijn leerling deed hem stap voor stap na. Bij begrijpend lezen is het voor de leerling niet duidelijk of niet zichtbaar hoe de expert het lezen aanpakt. Veel speelt zich namelijk af in het hoofd van de expert. Door hardop te denken kan de expert duidelijk maken hoe hij bijvoorbeeld een bepaalde strategie toepast. Bij ‘rolwisselend lezen’ wordt er in groepjes gelezen. Een expert denkt hardop, zodat de leerlingen kunnen zien en horen hoe hij het lezen aanpakt. In het begin is de leerkracht de expert, hij staat model voor de leerlingen. En geleidelijk aan nemen de leerlingen de rol van de expert over. Het is de bedoeling dat leerlingen door het gebruik van de leesaanpak bepaalde strategieën en vaardigheden van begrijpend lezen toepassen bij het lezen van informatieve teksten. Hierdoor begrijpen ze de teksten beter. De strategieën bij rolwisselend lezen zijn:

Om de leerlingen te ondersteunen bij het lezen van teksten, maken ze gebruik van het stappenplan. Dit stappenplan is in het leerlingenmateriaal opgenomen. De leerkracht doet eerst een aantal keren voor hoe het stappenplan gebruikt wordt (‘modelen’). De strategieën van ‘rolwisselend lezen’ zijn verwerkt in het stappenplan. In eerste instantie doet de leerkracht, door hardop te denken, voor hoe hij het lezen aanpakt. Geleidelijk kan de expertrol door leerlingen worden overgenomen. Het stappenplan sluit aan bij gangbare stappenplannen in methodes voor strategisch begrijpend leesonderwijs. Bij ‘Voor het lezen’ wordt de tekst geïntroduceerd en de leerlingen oriënteren zich op de tekst. Ze kijken naar de uiterlijke kenmerken (titel, kopjes, plaatjes) en doen aan de hand daarvan een voorspelling (strategie ‘voorspellen’) over het onderwerp van de tekst. Ze gaan na wat ze zelf al weten over dat onderwerp. Bij ‘Tijdens het lezen’ wordt de tekst hardop gelezen. Als er een moeilijk woord of fragment in staat, wordt er een strategie toegepast om de moeilijkheid op te lossen (strategie ‘ophelderen’). Bij een moeilijk woord wordt de woordhulp ingezet. De woordhulp biedt woordenschatstrategieën waarmee leerlingen achter de betekenis van het moeilijke woord kunnen komen. Het gaat hierbij om de strategieën: een omschrijving, synoniem of antoniem in de tekst zoeken, naar de illustratie kijken en het woord analyseren. Wanneer deze strategieën niet werken, kan aan een ander de betekenis worden gevraagd of wordt het woordenboek gebruikt.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 5a

• Ophelderen • Voorspellen • Vragen stellen • Samenvatten

21


BIJLAGE 5b

Rolwisselend lezen (vervolg) Bij ‘Na het lezen’ kijken de leerlingen terug op het leesproces. Ze controleren of hun voorspelling over de tekst (die ze gedaan hebben bij ‘Voor het lezen’) klopt en gaan na of ze de tekst begrepen hebben. Vervolgens vatten ze de tekst samen in een paar zinnen (strategie ‘samenvatten’). Het modelen wordt opgebouwd. Er zijn vier verschillende fasen. In het begin is de leerkracht de expert en leest hardop denkend de tekst voor. Na verloop van tijd neemt een leerling de rol van expert over. De leerkracht kan zelf bepalen hoe ver de leerlingen al zijn (hoe vaak de leesaanpak al aan bod is gekomen) en volgens die fase werken. De leesaanpak: Onderdeel rolwisselend lezen

Fase 1: Klassikaal: u bent de expert.

Fase 2: Klassikaal: een leerling is expert.

Fase 3: Viertallen met ondersteuning: in groepjes lezen.

Fase 4: Viertallen zelfstandig: in groepjes lezen.

Lees de tekst hardop voor. Model door voor, tijdens en na het lezen en achteraf hardop alle stappen van het stappenplan bij de tekst te doorlopen. Overleg met de leerlingen: - bij het achterhalen van de betekenis van een moeilijk bij het vinden van oplossingen van problemen bij het lezen van een tekst; - bij het bedenken van het belangrijkste van een alinea; - bij het samenvatten van de tekst.

Geef een leerling de rol van expert. De leerling leest de tekst hardop voor, modelt de stappen van het stappenplan en overlegt met de overige leerlingen. Geef de leerling daarbij ondersteuning en positieve feedback.

Verdeel de klas in heterogene viertallen. Eén leerling in het groepje is de expert die de stappen van het stappenplan modelt en overlegt met de overige leerlingen. Ondersteun de groepjes.

De leerlingen werken zelfstandig in heterogene groepjes. Eén leerling in het groepjes is de expert die de stappen van het stappenplan modelt en overlegt met de overige leerlingen.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 5b

Bepaal of de leerlingen aan fase 1, 2, 3 of 4 toe zijn. In fase 1 hebben de leerlingen geen of weinig ervaring met rolwisselend lezen, in fase 4 veel. Gebruik in elke fase het stappenplan. Werk volgens de bepaalde fase bij het lezen van teksten:

22


BIJLAGE 6a

Techniekdomeinen - Constructies

Feest Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Sport Vervoer Water Natuur / Techniek Sport Water

Profielen

Feest Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water

Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Vervoer Water

Driehoek

Feest Jaargetijden Reizen Sport Jaargetijden Reizen Vervoer

Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Water Natuur / Techniek

Feest Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water Feest Jaargetijden Reizen Vervoer Water

Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Vervoer Water

Natuur / Techniek Reizen Sport Water

Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Vervoer Water

Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Sport Vervoer Water Jaargetijden Reizen Water

Boog

Verbanden

Vaste verbinding

Los - vaste verbinding

Feest Reizen Sport Water

Jaargetijden Vervoer Water

Bewegende verbinding

Feest Reizen Sport

Jaargetijden Vervoer Water

Feest Sport Water

Jaargetijden Reizen Vervoer Water

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 7/8 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 5/6 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 3/4

Jaargetijden Natuur / Techniek Sport Vervoer Water

Natuur / Techniek Sport Vervoer Water Natuur / Techniek Reizen Sport Water Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Sport Vervoer Water Jaargetijden Natuur / Techniek Sport Vervoer Water Feest Jaargetijden Natuur / Techniek Sport Vervoer Water Jaargetijden Natuur / Techniek Sport Vervoer Water

Algemene Handleiding - BIJLAGE 6a

constructies

Barst maar los!

groep 1/2

23


BIJLAGE 6b

Techniekdomeinen - Overbrengingen

Wielen

Jaargetijden Sport Vervoer Vervoer Vervoer

Feest Feest Feest Sport

Water

Kracht vergroten

Feest Sport Water

Feest Jaargetijden Reizen Water

Jaargetijden Sport Vervoer

Kracht verkleinen

Feest Sport

Jaargetijden Reizen Water

Jaargetijden Sport Vervoer

Richting veranderen

Feest Vervoer

Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water

Jaargetijden Sport Vervoer

Versnellen

Feest Sport Vervoer

Jaargetijden Sport Vervoer

Vertragen

Sport Vervoer

Krachtbron

Sport Vervoer

Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water Feest Jaargetijden Sport Vervoer Water

Jaargetijden Sport Vervoer

Jaargetijden Sport Vervoer

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 7/8 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 5/6 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

Barst maar los!

ontdek en onderzoek

Jaargetijden Vervoer Feest

Tandwielen Kettingwiel Riem Snaar Hefboom

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

Vervoer

groep 3/4

Jaargetijden Sport Vervoer Jaargetijden Vervoer Vervoer Vervoer Vervoer Jaargetijden Vervoer Water Jaargetijden Natuur / Techniek Sport Vervoer Water Jaargetijden Natuur / Techniek Sport Vervoer Water Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Sport Vervoer Water Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water Jaargetijden Reizen Sport Vervoer Water Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Sport Vervoer Water

Algemene Handleiding - BIJLAGE 6b

overbrengingen

Barst maar los!

groep 1/2

24


BIJLAGE 6c

Techniekdomeinen - Energieomzettingen

Brandstof Stromend water Windenergie

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 7/8 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 5/6 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 3/4

Jaargetijden Jaargetijden Reizen Sport Water

Feest

Pneumatisch ZonneNatuur / Techniek energie BewegingsFeest energie Sport Vervoer

Licht

Natuur / Techniek

Warmte Geluid Elektriciteit

Natuur / Techniek

Jaargetijden Sport

Jaargetijden

Water Vervoer Feest Jaargetijden Natuur / Techniek Reizen Sport Vervoer Feest Vervoer

Jaargetijden Sport Vervoer

Jaargetijden Sport Vervoer Water

Feest Feest Vervoer Feest Vervoer Feest Vervoer Feest Vervoer

Accu’s Stroomkring Spanning

Techniekdomeinen - Besturingen

besturingen

Machines Lichtsensor Temperatuursensor Magneetsensor Druksensor Tijdschakelaar Computer

Feest

Vervoer Vervoer

Reizen

Vervoer Water

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 7/8 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 5/6 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

groep 3/4 Barst maar los!

laat maar zien!

ontwerp en maak

ontdek en onderzoek

Barst maar los!

groep 1/2

Algemene Handleiding - BIJLAGE 6c

energieomzettingen

Barst maar los!

groep 1/2

25


BIJLAGE 7a

Bijlage 7 Kerndoelen en tussendoelen Kerndoelen Nederlands > Mondeling taalonderwijs 2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren. Nederlands > Schriftelijk taalonderwijs 4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen. 6. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, en bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale bronnen.

Oriëntatie op jezelf en de wereld > Natuur en techniek 42. De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur. 43. De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt beschrijven met behulp van temperatuur, neerslag en wind. 44. De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik. 45. De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 7a

Nederlands > Taalbeschouwing, waaronder strategieën 12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.

26


BIJLAGE 7b

Tussendoelen beginnende geletterdheid (groep 1 t/m 3) 1 Boekoriëntatie 1.1 Kinderen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen. 1.3 Ze weten dat verhalen een opbouw hebben. 1.4 Ze kunnen aan de hand van de omslag van een boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen. 1.5 Kinderen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Deze vragen helpen je om goed naar het verhaal te luisteren en te letten op de illustraties. 2 Verhaalbegrip 2.1 Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat om conclusies te trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal. 2.3 Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal naspelen terwijl de leerkracht vertelt. 2.4 Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen, aanvankelijk met steun van illustraties. 2.5 Kinderen kunnen een verhaal navertellen zonder gebruik te hoeven maken van illustraties.

4 Relatie tussen gesproken en geschreven taal 4.3 Kinderen kunnen woorden als globale eenheden lezen en schrijven. Voorbeelden: de eigen naam en namen van voor het kind belangrijke personen/dingen, logo’s en merknamen. 7 functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’ 7.1 Kinderen schrijven functionele teksten, zoals lijsten, briefjes, opschriften en verhaaltjes. 7.2 Kinderen lezen zelfstandig prentenboeken en eigen en andermans teksten. 10 Begrijpend lezen en schrijven 10.1 Kinderen tonen belangstelling voor verhalende en informatieve teksten en boeken en zijn ook gemotiveerd die zelfstandig te lezen. 10.2 Kinderen begrijpen eenvoudige verhalende en informatieve teksten. 10.3 Kinderen gebruiken geschreven taal als een communicatiemiddel.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 7b

3 Functies van geschreven taal 3.1 Kinderen weten dat geschreven taalproducten zoals briefjes, brieven, boeken en tijdschriften een communicatief doel hebben. 3.4 Kinderen weten dat tekenen en tekens produceren mogelijkheden bieden tot communicatie. 3.5 Kinderen weten wanneer er sprake is van de taalhandelingen ‘lezen’ en ‘schrijven’. Ze kennen het onderscheid tussen ‘lezen’ en ‘schrijven’.

27


BIJLAGE 7c

Tussendoelen gevorderde geletterdheid (groep 4 t/m 8) 4 Begrijpend lezen: de leerlingen lezen eenvoudige teksten die verhalend, informatief, directief, beschouwend en argumentatief van aard zijn met begrip en voeren daarbij de volgende leesstrategieën uit: 4.1 Ze bepalen het thema van de tekst en activeren hun voorkennis over het thema. 4.2 Ze koppelen verwijswoorden aan antecedenten. 4.3 Ze lossen het probleem van moeilijke woorden of zinnen op. 4.4 Ze voorspellen de volgende informatie in een tekst. 4.5 Ze leiden informatie af uit een tekst.

7 Leeswoordenschat 7.1 Ze breiden hun conceptuele netwerken uit, zodat diepe woordbetekenissen ontstaan. 7.4 Ze zijn in staat strategieën toe te passen voor het afleiden van de betekenis van woorden uit de tekst. 7.5 Ze zijn in staat strategieën toe te passen voor het onthouden van nieuwe woorden. 7.10 Ze weten hoe ze woorden kunnen opzoeken in naslagwerken (woordenboek, encyclopedie).

Algemene Handleiding - BIJLAGE 7c

6 Informatieverwerving 6.3 Ze zoeken de gewenste informatie op in verschillende informatiebronnen zoals woordenboeken, telefoonboeken, jeugdtijdschriften, schoolkranten en internet. 6.4 Ze zoeken in een documentatiecentrum of schoolbibliotheek een boek of ander materiaal op een efficiënte wijze op met behulp van een trefwoordenlijst of de computer. 6.5 Ze herlezen een tekst of delen van een tekst als dat nodig is. 6.6 Ze stellen zichzelf relevante vragen voor en na het lezen van een tekst. 6.10 Ze maken een schema, uittreksel of samenvatting van een verhalende of informatieve tekst.

28


BIJLAGE 8a

Werkvormen voor samenwerkend leren Samenwerkend leren: Denk-Tweetal-Vertel 1. Klassikale start: bedenk in welke heterogene tweetallen de leerlingen later kunnen gaan werken. Stel klassikaal ĂŠĂŠn of meerdere vragen of schrijf vragen op het bord en laat de leerlingen die lezen. 2. Individueel denken: alle leerlingen denken voor zichzelf na over de antwoorden op de vragen. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor krijgen. 3. In tweetallen delen: op uw teken gaan de leerlingen in de heterogene tweetallen zitten. De leerlingen bespreken in tweetallen de antwoorden die ze ieder voor zich bedacht hebben. Het is de bedoeling dat ze het met elkaar eens worden over de antwoorden. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor krijgen. 4. Klassikaal uitwisselen: vraag enkele tweetallen welke antwoorden ze hebben gevonden. Andere leerlingen kunnen daarop reageren.

Samenwerkend leren: Denk-Twee-Vier

Samenwerkend leren: Vier en twee 1. Geef de leerlingen een opdracht (die uit meerdere vragen bestaat) en deel ze in heterogene groepjes van vier in. Binnen de groepjes vormen de leerlingen tweetallen (op uw aanwijzing). 2. De leerlingen werken in tweetallen aan de opdracht. Ze spreken af wie begint, dat is leerling 1. 3. Geef aan welk deel van de opdracht de leerlingen eerst moeten doen. 4. Geef aan dat leerling 1 begint: leerling 1 denkt hardop, leerling 2 denkt mee. 5. Na elke twee of drie vragen draaien de rollen om: leerling 2 denkt hardop, leerling 1 denkt mee. Geef hiervoor een teken. 6. Uitwisselen: op uw teken wisselen de twee tweetallen die samen een groepje vormen hun antwoorden uit. Het is de bedoeling dat ze het met elkaar eens worden over de antwoorden. De opdracht kan dan bijvoorbeeld aan de hand van een antwoordblad worden nabesproken.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 8a

Dit is een variatie op Denk-Tweetal-Vertel. Alleen wisselen de tweetallen hun antwoorden uit met een ander tweetal en niet met de hele klas.

29


BIJLAGE 8b

Werkvormen voor samenwerkend leren Samenwerkend leren: Woordenweb 1. Deel de leerlingen in heterogene groepjes van drie of vier in. 2. Geef ieder groepje een groot vel papier en stiften in verschillende kleuren. 3. Noem een woord (kernbegrip) en laat van ieder groepje één leerling dat woord midden op het vel papier schrijven. 4. Geef de leerlingen de opdracht om de beurt iets bij het woord te schrijven of te tekenen (met hun eigen kleur stift). Dit moet iets met het woord te maken hebben (bijvoorbeeld een uitleg van het centrale begrip of een verklarende tekening). De leerlingen moeten door middel van pijlen of lijnen een relatie aangeven met wat er al staat. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor hebben. 5. Klassikaal uitwisselen: op uw teken leggen de groepjes om de beurt aan de rest van de klas uit wat ze hebben opgeschreven. De vellen worden zodanig opgehangen dat iedereen ze goed kan zien.

1. Klassikale start: nummer de leerlingen zodanig dat later groepjes van vier kunnen ontstaan. Wijs ze daarvoor een getal toe van 1 tot en met 4 (5, 6, ..). Stel één of meerdere vragen of problemen aan de orde of schrijf ze op het bord en laat de leerlingen deze lezen. 2. Individueel denken: laat alle leerlingen voor zichzelf nadenken over de antwoorden of de oplossingen. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor hebben. 3. In viertallen delen: de leerlingen met dezelfde nummers gaan in (willekeurige) viertallen bij elkaar zitten en bespreken de antwoorden of oplossingen die ze bedacht hebben. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor hebben. 4. Klassikaal uitwisselen: wijs van ieder nummer (1 t/m 4 (5, 6, ..)) één willekeurige leerling aan en vraag naar de antwoorden of oplossingen. Andere leerlingen kunnen hierop reageren. 5. Stel eventueel nog meer vragen of problemen aan de orde of schrijf deze op het bord en herhaal stap 1 tot en met 4.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 8b

Samenwerkend leren: Koppen bij elkaar

30


BIJLAGE 8c

Werkvormen voor samenwerkend leren Samenwerkend leren: Tafelrondje 1. Deel de leerlingen in heterogene groepjes van vier in. 2. Geef iedere leerling een blaadje. Geef elk viertal een groot vel papier en vier verschillende kleuren stiften. 3. Klassikale start: geef de leerlingen de opdracht (de opdracht heeft verschillende antwoordmogelijkheden). 4. Individueel denken: de leerlingen denken voor zichzelf na en schrijven voor zichzelf een antwoord of oplossing op. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor hebben. 5. In viertallen delen: op uw teken schrijven de leerlingen één voor één hun bijdrage op een vel papier dat in hun groep rondgaat (met hun eigen kleur stift). De leerlingen moeten schriftelijk op elkaars bijdrage reageren of een aanvulling maken. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor hebben. 6. Klassikaal uitwisselen: op uw teken leggen de groepjes om de beurt aan de klas uit wat ze opgeschreven hebben. De vellen worden zodanig opgehangen dat iedereen ze goed kan zien. De opdracht kan ook nabesproken worden aan de hand van een groepsgesprek of een individuele opdracht.

1. Deel de leerlingen in heterogene tweetallen in. 2. Geef ieder tweetal één blaadje en twee verschillende kleuren pennen of stiften. 3. Klassikale start: geef de leerlingen de opdracht (de opdracht heeft verschillende antwoordmogelijkheden). 4. In tweetallen werken: de leerlingen schrijven om de beurt hun bijdrage op het blaadje (met hun eigen kleur stift). De leerlingen moeten schriftelijk op elkaars bijdrage reageren of een aanvulling maken. Geef aan hoeveel tijd ze hiervoor hebben. 5. Klassikaal uitwisselen: op uw teken leggen de tweetallen om de beurt aan de klas uit wat ze opgeschreven hebben. De blaadjes worden zodanig opgehangen dat iedereen ze goed kan zien. De opdracht kan ook nabesproken worden aan de hand van een groepsgesprek of een individuele opdracht.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 8c

Samenwerkend leren: Tafelrondje per tweetal

31


BIJLAGE 8d

Werkvormen voor samenwerkend leren Samenwerkend leren: Rollen 1. Deel de leerlingen in groepjes van twee, drie, vier of vijf in. 2. Geef elke leerling een rol (groepsleider, materiaalbaas, tijdbewaker, verslaggever, aanmoediger). De rollen van groepsleider en materiaalbaas zijn altijd vertegenwoordigd. 3. Geef elke leerling de betreffende rollenkaart. Bespreek zonodig het aantal taken van de groepsleider. 4. Geef de leerlingen een opdracht (waar overleg/taakverdeling in zit), die eventueel gemaakt kan worden volgens een werkvorm voor samenwerkend leren. 5. Laat de leerlingen de opdracht uitvoeren met gebruikmaking van de rollen en de eventuele werkvorm voor samenwerkend leren.

1. Deel de leerlingen in heterogene groepjes van vier, vijf of zes in en geef elke leerling een nummer. Geef iedere leerling een specifiek soort informatie. Elke leerling 1 uit elke groep krijgt dezelfde informatie. Zo ook elke leerling 2, 3 et cetera. De leerlingen bestuderen hun informatie maar werken inhoudelijk nog niet samen. 2. Alle leerlingen 1 worden bij elkaar geplaatst in een deskundigengroep. Zo ook alle leerlingen 2 et cetera. Elke deskundigengroep wisselt informatie uit over de bestudeerde informatie. 3. De leerlingen gaan terug naar hun oorspronkelijke groep. Iedere leerling presenteert zijn informatie aan de andere leerlingen in de groep. 4. Alle leerlingen maken een toets over of een verslag van het onderwerp. Iedere leerling van de groep wordt geacht alle informatie verworven te hebben. Samenwerkend leren: Mix en Koppel 1. Maak per tweetal bijpassende kaartjes, of gebruik kaartjes van een memoryspel. 2. Geef iedere leerling een willekeurig kaartje. 3. Mixen: vertel de leerlingen dat ze rond mogen lopen door de klas en dat ze hun kaartje steeds moeten ruilen totdat u ‘Sta stil!’ roept. 4. Roep ‘Sta stil!’. De kaartje mogen nu niet meer geruild worden. 5. Koppel: laat de leerlingen op zoek gaan naar de leerling met het bijpassende kaartje. Ze gaan bij elkaar zitten op een afgesproken plek.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 8d

Samenwerkend leren: Legpuzzel

32


BIJLAGE 8e

Werkvormen voor samenwerkend leren Samenwerkend leren: BeurtGooi 1. Gebruik een zacht balletje of maak een balletje van een prop papier. 2. Stel een vraag en gooi de bal naar een leerling. Deze heeft nu de beurt en moet antwoord geven. 3. De leerling met de bal mag naar een ander gooien en zo de beurt doorgeven. U stelt weer een vraag. Enzovoort. Samenwerkend leren: TeamKreet 1. Deel de leerlingen in teams in. 2. Laat de leerlingen woorden en zinnen bedenken die iets met de les te maken hebben. 3. Laat de leerlingen de woorden en zinnen gebruiken om een teamkreet te bedenken. 4. Laat de leerlingen een ritme bedenken, waarbij de belangrijkste zinnen of woorden worden benadrukt. 5. Laat de leerlingen geluiden toevoegen aan hun ritme: klappen, bonzen, stampen et cetera. 6. Vervolgens kunnen ze er nog bewegingen aan toevoegen. 7. Laat de teams hun teamkreet voordragen.

1. Deel de leerlingen in tweetallen in. De ene leerling is de interviewer, de andere wordt geïnterviewd. 2. De interviewers stellen vragen en de maken aantekeningen van de antwoorden die ze krijgen. Deze gebruiken ze bij stap 5. 4. De leerlingen ruilen van rol. 5. De leerlingen vertellen in groepen of klassikaal in hun eigen woorden wat ze van hun teamgenoot hebben geleerd. Samenwerkend leren: Team Tekening 1. Deel de leerlingen in teams in (bijvoorbeeld viertallen). Geef ieder team een groot vel papier en stiften in verschillende kleuren. 2. Stel met de leerlingen een woordenlijst rond het thema van de les samen. 3. Laat de teams samen een tekening maken: ieder teamlid kiest een andere kleur stift. Dat blijft zíjn kleur en kan door niemand anders gebruikt worden. 4. De teams presenteren hun tekening aan de klas. Ieder teamlid draagt één of meer zinnen bij aan de presentatie.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 8e

Samenwerkend leren: Drie Stappen Interview

33


BIJLAGE 8f

Werkvormen voor samenwerkend leren Samenwerkend leren: Placemat

2. Geef de leerlingen een vraag, opdracht of probleem. 3. Iedere leerling denkt voor zichzelf na en schrijft zijn antwoord of oplossing in zijn eigen vak. 3. Per viertal worden de antwoorden of oplossingen besproken. 4. De zaken waar iedereen het over eens is, worden in het midden opgeschreven. 5. De opdracht wordt klassikaal nabesproken.

Algemene Handleiding - BIJLAGE 8f

1. Deel de leerlingen in heterogene viertallen in. Geef ieder viertal een groot vel papier en vier pennen. Laat een leerling van ieder viertal een placemat tekenen:

34


t s e e F : a 3/4

m oep e r g h T groep

1/2

groep

5/6

groep

7/8


LEERKRACHTENKAA

RT 1

t s e e F : a them Pakjes hijsen

OMSCHRIJVING: De leerlingen maken een katrol om kleine pakjes op

te hijsen.

Lesduur

Voorbereiding: 20'

Uitvoering: 45'

Nabespreking: 15'

Doelen

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen eigen kennis activeren . De leerlingen kunnen een beschrijving geve n van iets wat gedem De leerlingen kunnen onstreerd wordt. goed meedoen in ee n interactieve situatie De leerlingen kunnen . goed naar anderen lui steren. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uwe woorden verwer ven. Specifieke technisc he doelen De leerlingen kunnen een katrol met stella ge maken. De leerlingen kunnen pakjes ophijsen met een zelfgemaakte ka trol.

Begrippen

de katrol; de haak; hi jsen; de hijskraan; ne erlaten; ophijsen; de de takel(wagen) schijf;

de stellage;

- 1 stok; - 1 kartonnen koker; - 1 touw van 2 meter ; - 1 haak; - constructiemateriaa l met katrollen: Lego (bijvoorbeeld Lego Da cta, doos katrollen 9624 + klassenset 96 44) of K'nex; - 45 kleine pakjes va n 3 cm x 3 cm x 3 cm (zie voorbereiding); - 15 boten of (eier)d ozen; - verzameling voorwe rpen om met de katrol op te tillen: kle ine, grote, lichte en zware voorwerpen

- 15 klosjes; - 1 doosje satĂŠpikker s; - 5 bolletjes dun touw ; - 15 haakjes; - verzameling koste loos materiaal: karto n, doosjes, ...; - 30 vellen papier; - teken- en kleurmat eriaal: (kleur)potlode n, viltstiften, pandakrij tjes, ...

g

in Voorbereid

- Maak voor elk twee tal drie kleine pakjes. Deze gaan ze met hu Maak de pakjes van n katrollen ophijsen. licht materiaal, zoals papier of dun karton. in met cadeaupapier, Pak de pakjes eventu en doe er in ieder ge eel val een touwtje of lin De leerlingen kunnen tje omheen. de pakjes dan met ee n haakje (dat vastzit aa katrol) ophijsen. U ku n het touw van de nt ook de leerlingen de pakjes laten mak voorafgaand aan de en, op een moment les. - Kopieer kopieerblad 1 op een groot form aat papier (minimaa l A3).

Feest - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

Materiaal

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

t s e e F : a them Pakjes hijsen Ba1.rsLat maar

los!

at de leerlingen het kra 2+K ntenbericht zien (bijla ge 1) en lees het voor. 2. Bespreek de inhoud van het krantenbericht . Wat is er aan de hand Voor wie is het vervelen ? Wat is het probleem d? ? 3. Het krantenartikel ein digt met de vraag: 'Hoe kunnen de pakjes aan Schrijf deze vraag op land komen?' het bord. Laat de leerlin gen in tweetallen antw vraag. Zet hierbij de we oorden bedenken op rkvorm Denk-tweetal-v de ertel in. 4. Laat de leerlingen ve rtellen wat voor oplos singen ze hebben beda kunnen brengen. Zorg cht om de pakjes aan ervoor dat het omhoog land te hijsen van de pakjes ge 5. Vertel de leerlingen noemd wordt. dat ze eerst gaan onde rzo ek en Daarna gaan ze zelf iet hoe je spullen omhoog s maken om pakjes uit kunt hijsen. de boot van Sinterkla as te hijsen.

e samen met enkele lee 2+K rlingen de werking va n een katrol voor met een kartonnen koker ee geschoven is, een touw n stok waarover en een haak. Leg daarb een draaiende schijf of ij uit wat een katrol is: wiel waar een touw ov erheen loopt. Onderaa een haak. Je kunt aan n het touw hangt vaak het touw trekken – of he t touw ergens omheen ophijsen. Het handige winden – en zo dinge van een katrol is dat je n dingen vanaf een ande Je kunt dan het touw re plaats op kunt tillen recht naar beneden tre . kken, terwijl een pakje schuin achter ligt. Dem bijvoorbeeld ergens onstreer een aantal m ogelijkheden van de vertellen wat er gebe katrol. Laat de leerlinge urt. n 2. Bespreek met de lee rlingen waar je katrolle n tegenkomt, bijvoor in een hijskraan en in beeld bij een (ophaal)b een takel of takelwag rug, en. Laat daarbij de po 3. Verdeel de groep lee ster (kopieerblad 1) zie rlingen in tweetallen. n. Ve rd ee l het constructiemate Zorg ervoor dat ieder riaal over de tweetallen tweetal over meerdere . katrollen – of materia maken – beschikt. Ge len om katrollen mee ef ieder tweetal ook dr te ie kleine pakjes en ee voorwerpen. n aantal kleine en grot ere 4. Laat de leerlingen experimenteren met de katrollen van de co Het gaat er hierbij nie nstructiematerialen. t om dat ze een comple et werktuig bouwen, hoe een katrol werkt maar dat ze onderzoek en dat ze oefenen met en het ophijsen van voor volgende: werpen. Stel vragen als de - Hoe werkt een katro l? - Wat kun je er allemaa l mee ophijsen? Prob eer het maar! - Hoe kun je de spullen weer neerlaten? - Zou je met een katro l pakjes uit een boot ku nnen hijsen? Leg de pa probeer het. kjes in een boot en 5. Bespreek het expe riment na. Wanneer is het handig om een ka trol te gebruiken?

Feest - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

nderzoek On1.tdDoek en o

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

t s e e F : a them Pakjes hijsen maak

erp en On1.tw De

leerlingen werken we 2 er in tweetallen. Elk tw eetal gaat een katrol materialen. Deel de m maken van kosteloze aterialen uit. De katro l wordt gemaakt van met een stukje dun to een klosje en satéprikk uw erover. Aan één ka er, nt van het touwtje ko wordt gehangen in ee mt een haakje. De ka n soort stellage die de tro l leerlingen zelf mogen bijvoorbeeld gemaa bedenken. Deze word kt van karton, doosjes t en satéprikkers. 2. Begeleid de tweeta llen tijdens het maken van de katrollen. Stel volgende: daarbij vragen als de - Van welke spullen ga je de katrol maken? - Werkt je katrol? Hoe komt dat? - Hoe ga je de stellage maken? Kan de katro l er goed in hangen? - Probeer eens of je ee n pakje op kunt hijse n. Kun je het ook weer - Kun je nog andere vo neerlaten? orwerpen ophijsen? Welke?

n!

aak een gedeelte van 2+K de vloer vrij. Leg alle pakjes in het midden hun zelfgemaakte ka . De tweetallen gaan trollen in een kring op met de vloer rondom de 2. Houd een wedstri pakjes zitten. jdje tussen de tweeta lle n. Wie kan zoveel mog ophijsen met de zelfg elijk pakjes in 1 minu emaakte katrol? ut 3. Kom terug op het krantenartikel. Hebb en de leerlingen katro pakjes op kunt hijsen? llen gemaakt waarm Is Sinterklaas nu goed ee je goed geholpen? 4. Sluit de les af door een e-mail of brief m et tekening naar Sinte leerlingen individuee rklaas te sturen. Laat l of per tweetal een te de kening maken van hu de e-mail of brief sam n katrol. Stel de inhou en met de leerlingen d van op. Wat moet erin sta dat hij zich geen zorg an? Hoe vertellen we en meer hoeft te mak de Sint en? Moeten we uitleg waarmee de pakjes aa gen hoe de katrol we n land kunnen komen rkt ?

Feest - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

ie La1.aMt maar z

3


BIJLAGE 1

! s o l r a a barst m Krantenbericht

Zieke pieten breng en pakjes niet aan lan d

Feest - groep 3/4 - BIJLAGE 1

Vanaf het water – Sint erklaas is weer in Ned erland aangekomen. Zijn bo ot ligt nu in de have n. Sinterklaas, alle pieten en de pa kjes zijn nog op de bo ot. Elk jaar brengen de pieten de pakjes aan land. Maa r dit jaar zal dat niet gebeuren. Al le pieten zijn namel ijk ziek. Sinterklaas denkt dat ze ie ts verkeerds gegete n hebben. De dokter is al bij de pieten geweest. Hij heeft gezegd dat ze in bed moete n blijven liggen tot ze weer beter zijn. En dat kan nog wel een paar weken duren. Sinterklaas is radeloos. Hij weet niet hoe de pa kjes nu aan land moeten komen . Hij is bang dat de ki nderen in Nederland dit jaar geen cadeautjes zullen kr ijgen. Sinterklaas he eft hulp nodig. Hoe kunnen de pakj es aan land komen?

4


KOPIEERBLAD 1

ek o z r e d n ek en o

ontd

Feest - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1

katrollen

5


n e d j i t e rg

The

a a J : a m ep 3/4 2

1/ groep

gro

groep

5/6

groep

7/8


LEERKRACHTENKAA

RT 1

n e d j i t e g ma: Jaar

the

Het waait!

OMSCHRIJVING: De leerlingen maken een windmeter waar mee de windrichting ten kunnen worden en de windkracht ge . me-

Lesduur

Voorbereiding: 30'

Uitvoering: 75'

Nabespreking: 20'

Doelen

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen vertellen over hun er varingen met wind. De leerlingen kunnen een goede luisterhou ding aannemen. De leerlingen kunnen goed meedoen in ee n interactieve situatie De leerlingen kunnen . rekening houden met andere leerlingen. De leerlingen kunnen waarnemingen note ren op een formulier. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uwe woorden verwer ven. Specifieke technisc he doelen De leerlingen kunnen een windmeter maken waarmee de windric gemeten kunnen wo hting en de windkrac rden. ht

draaien; het draaipun t; hard; het jaargetijd e; het seizoen; de sto windkracht; de wind rm; waaien; de wind richting; zacht ; de

Materiaal

- 1 demonstratiewin dmeter; - rollen plakband; - 1 kompas; - 45 plastic bekers; - 15 dunne stokjes; - 15 kralen (die om de stokjes passen); - 15 rietjes (die om de stokjes passen); - 15 doosjes;

- 15 stukjes piepschu im (die in de doosjes passen); - 15 driehoekige stu kken karton met een gat in het midden; - 15 vellen stevig pa pier; - 15 kleurstiften; - 3 nietmachines.

g

in Voorbereid

- Maak een demonstr atiewindmeter. Volg hiervoor de instructie in het werkschrift va s op opdrachtkaart 1 n de leerlingen. - Download een film pje over een (wind)sto rm, bijvoorbeeld op www.youtube.com (zo de website ek op: 'forest in the wi nd'). - Kopieer kopieerblad 1a en 1b en knip de kaartjes uit.

Jaargetijden - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

Begrippen

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

n e d j i t e g ma: Jaar

the

Het waait! Ba1.rsLat maar

los!

at de leerlingen een film K pje van een storm zie n. Laat ze vertellen wa Wat hoor je? Wat doet t er gebeurt. Wat zie je? de wind met de bomen ? Wat gebeurt er met of het hard of zacht wa de bladeren? Hoe kun ait? je zien 2. Vraag de leerlingen dan naar hun eigen er va rin gen met wind, storm, enzovoorts, en laat ze wegwaaiende bladeren daarover vertellen. 3. Ga dan in op het fei t dat het juist in de he rfst, het huidige jaarg etijde of seizoen, vaak waait. k

De leerlingen krijgen informatie over wind K en aanverwante zake kaartjes van kopieerbla n. Deel daarvoor eerst d 1a en 1b uit. Elke lee de rling krijgt één kaartje Werk dan volgens de . werkvorm Mix & Kopp el. 2. Geef zelf zonodig no g extra informatie bij enkele begrippen. In definities te vinden: het kader hieronder zij n de Wind = wind is bewegende luc ht . Windrichting = de ka nt waar de wind vand aan komt. De windric htingen zijn noord, oo west. Als je kijkt naar de st, zuid en zonnestand of op een kompas, kun je zien wa oosten, zuiden en we ar het noorden, sten is. Dan kun je dus vaststellen of de wind oosten, zuiden of weste uit het noorden, n komt. Ook met een windwijzer kun je me de wind waait. ten uit welke richting Zonnestand = waar de zon staat. Als je we et waar de zon staat (in voelt van welke kant de het oosten, zuiden of westen) én je wind komt, dan weet je dus wat de windric zuid en west). ht ing is (noord, oost, Kompas = een kompas is een ron d apparaatje. Er zit ee n stukje glas op. Onde windrichtingen (noord r het glas staan de , oost, zuid en west) en er zit een naald. Met ee weten waar je bent. De n kompas kun je naald wijst altijd naar het noorden. Als je we is én je voelt van welke et waar het noorden kant de wind komt, da n weet je dus wat de wi (noord, oost, zuid of we ndrichting is st). Laat het kompas zie Windsoort = er zijn n en demonstreer het. verschillende soorten wind, bijvoorbeeld ee n briesje, matige wind storm, orkaan. , harde wind, Briesje = koel, zacht windje. Matige wind = wind die je wel goed voelt, maar die niet heel hard Harde wind = sterke is. wind. Storm = zeer sterke wind. Orkaan = heel erg sterke storm die vaak plotseling va Windroos n richting verandert. = een soort ster waar de windrichtingen (noord Windwijzer = appa , oost, zuid, west) op sta raat met een wijzer (ee an. n soort pijl). Met een wi richting de wind waait ndwijzer kun je aanw ijzen uit welke . Laat de door u gemaak te windmeter zien en de de windwijzer werkt. mo ns treer hoe Windmeter = appa raat om de windkrach t of windsnelheid te me ten. Laat de door u gema windmeter zien en demo nstreer hoe het meetged akte Windkracht = de kra eelte werkt. cht of snelheid van de wind, hoe hard de wind aangegeven met cijfer waait. De windkracht s: windkracht 1, windkra wordt cht 2, enzovoorts. Als dan waait het een beetj he t wi nd e. Wi kracht 1 is, nd kracht 6 is storm. Windsnelheid = de sn elheid of kracht van de wind, hoe hard de wind waait. 3. Bespreek met de lee rlingen waarom het ha ndig is om de windric kunnen meten. Hoe ku hting en de windkrach nnen de windkracht en t te de windrichting gem windmeter en een wi eten worden? (met ee ndwijzer) Vertel de lee n rlin ge n dat zij een windmet ook een windwijzer op er gaan maken waar zit.

Jaargetijden - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

nderzoe On1.tdek en o

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

n e d j i t e g ma: Jaar

the

Het waait! erp en On1.tw Ve

maak

rdeel de groep leerlin 2 gen in tweetallen. Elk tweetal gaat een wind dit aan de hand van meter maken. Ze doen opdrachtkaart 1. Bege leid de tweetallen tijd windmeters. Stel daar ens het maken van de bij vragen als de volge nde: - Kan het karton met de bekers goed draa ien? Waar zit nog een - Denk je dat jouw wi draaipunt? ndmeter het zal doen ? - Wordt de meter nie t te zwaar? - Hoe zie je bij jouw wi ndmeter de windkrac ht? - Hoe zie je bij jouw wi ndmeter de windricht ing?

met de leerlingen na 2+K ar buiten om de wind meters te testen. Elk op een goed plekje in tweetal zet de windm de wind. Laat de leerlin eter gen het formulier op zich nemen. opdrachtkaart 2 voor 2. Spreek met de lee rlingen een maatvoe ring af voor de windkr ronddraaien van de wi acht. Bijvoorbeeld: 20 ndmeter in 1 minuut keer = een briesje; 20 keer windmeter in 1 seco ronddraaien van de nde = harde wind. Do e dit voor alle soorte staan aangegeven. Kij n wind die op het form k hiervoor naar de wi ulier ndmeter. 3. Laat de leerlingen op hun windmeter kij ke n wat er gebeurt. Hun in op het formulier op waarnemingen vulle opdrachtkaart 2. n ze 4. Bespreek de waar nemingen van de lee rlingen. Uit welke richt windsoort is er? Hebb ing komt de wind? W en jullie hetzelfde ge elke meten als de andere Waarom draait de wi leerlingen? Hoe kom ndmeter alleen maar t dat? dezelfde kant uit?

Jaargetijden - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

! t maar zien La1.aGa

3


KOPIEERBLAD 1a

ek o z r e d n ek en o

ontd

Wind

lucht die beweegt

Windrichting

kant waar de wind vandaan komt

Zonnestand

waar de zon staat

Kompas

reizigers gebruiken het in de woestijn

Windsoort

soort wind

Briesje

koel, zacht windje

Matige wind

tussen harde en zachte wind

Harde wind

sterke wind

Jaargetijden - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1a

Kaartjes wind

4


KOPIEERBLAD 1b

ek o z r e d n ek en o

ontd

Kaartjes wind

Orkaan Windroos Windwijzer Windmeter Windkracht Windsnelheid

zeer sterke wind heel erg sterke storm ster waar de windrichtingen op staan wijst aan uit welke richting de wind waait meet de windkracht of windsnelheid hoe hard wind waait hoe snel de wind waait

Jaargetijden - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1b

Storm

5


OPDRACHTKAART 1

k a a m n twerp e

on

Jaargetijden - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1

Een windmeter ma ken

6


OPDRACHTKAART 2

! n e i z r a laat ma Een waarnemingen fo

rmulier invullen

Formulier: Welke w

ind?

Streep door en vul

in:

Waar komt de wind va

ndaan?

De windrichting is du

s:

Noord / Oost / Zuid / West ........................................

......................

Vul in en bedenk sa

men:

Hoe vaak draait de w

indmeter rond? ............

.........x in 1 minuut.

Hoe vaak moet de w

indmeter ronddraaie

Briesje:

n?

.....................x ronddraa

ien in 1 minuut.

Matige wind:

.....................x ronddraa

ien in 1 minuut.

Harde wind:

.....................x ronddraa .....................x ronddraa

ien in 1 minuut.

Orkaan:

.....................x ronddraa

ien in 1 minuut.

Vul in en kruis aan: Hoe vaak draait de w

indmeter rond?............

Wat voor wind is er?

.........x in 1 minuut. O briesje O matige wind O harde wind O storm O orkaan

Jaargetijden - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 2

ien in 1 minuut.

Storm:

7


u t a N

k e i n h c e T n ur e 3/4

1/2 groep

groep

groep

5/6

groep

7/8


LEERKRACHTENKAA

RT 1

k e i n h c e tuur en t

Na

Een hok voor een s truisvogel

OMSCHRIJVING: De kinderen ontwer pen en bouwen een stevig verblijf voor ee n struisvogel.

Lesduur

Voorbereiding: 10'

Uitvoering: 60'

Nabespreking: 20'

Doelen

Specifieke technisc he doelen De leerlingen ontdek ken de relatie tussen verband en stevighe De leerlingen onderzo id. eken met welk steen sverband je het beste De leerlingen onderzo kunt bouwen. eken hoe ze in een hu is van stenen een de maken. ur en een raam kunn en

Begrippen

de eigenaar; de strui svogel; het verblijf; he t onderkomen; stevig hoek; de loopvogel ; veilig;

Materiaal

het verband; de

- bouwmaterialen wa armee een stevige en stabiele constructie kleine houten blokke mogelijk is: n, Brix-steentjes of Ka pla (per tweetal onge of stenen); veer 100 blokken - voor plat dak: 15 stu kken karton of bouw plankjes, ijslollystokje - voor boven het raam s of knutselrietjes; en de deur: ijslollysto kjes; - 15 scharen; - 1 fĂśhn (eventueel) .

g

in Voorbereid

Maak kopieĂŤn van ko

pieerblad 1 en 2 (vo

or leerlingen van groe

p 4).

Natuur en techniek - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen hun eigen kennis activ eren en verwoorden De leerlingen kunnen . informatie, uitleg of hu lp vragen. De leerlingen kunnen hun mening geven ov er een bepaald objec De leerlingen kunnen t. een beschrijving geve n. De leerlingen kunnen goed meedoen in ee n interactieve situatie De leerlingen kunnen . goed naar anderen lui steren. De leerlingen kunnen rekening houden met andere leerlingen. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uw e woorden verwerve De leerlingen kunnen n. met behulp van een woordveld de beteke reeds bekend woord. nis verdiepen van ee n

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

k e i n h c e tuur en t

Na

Een hok voor een s truisvogel Ba1.rsVot maar

los!

or leerlingen van groe K p 3 leest u het artikel op kopieerblad 1 voor. krijgen het kopieerblad Leerlingen van groep . Zij luisteren en lezen 4 mee. 2. Bespreek het artike l met de leerlingen. Wa t is er aan de hand? Wat moe 3. Besluit om de eigen aar van de struisvoge t er gebeuren? l te helpen. Willen de voor de struisvogel? Da leerlingen een stevig n moeten ze wel het ee hok maken n en ander weten over 4. Zet de werkvorm Wo struisvogels. ordenweb klassikaal in. Teken een groot woor een groot vel papier. La denweb op het bord at de leerlingen opno of op emen wat ze weten ov De leerlingen mogen er struisvogels. meeschrijven op opdr achtkaart 1 in hun we Laat het ingevulde wo rkschrift. ordenweb op het bord staan, of bewaar het ve l papier.

leerlingen hebben ee 2+K n woordenweb gemaa kt. Daarin staat wat ze Om een goed hok te weten over struisvoge maken hebben ze miss ls. chien nog meer infor Weten ze bijvoorbeeld matie nodig. al hoe groot de dieren zij n? En hoe zwaar ze zij Voor leerlingen van gr n? oep 3 leest u de tekst op kopieerblad 2 voor. informatiekaart 2. Leer Ze kijken naar de foto lingen van groep 4 kri ’s op jgen kopieerblad 2. Ze Ook kijken ze op infor luisteren en lezen mee matiekaart 2. . 2. Zijn de leerlingen no g belangrijke dingen te weten gekomen? Vu en laat de leerlingen l het woordenweb da dit ook doen op opdr n aan achtkaart 1. Bespreek aardig wat weten over m et de leerlingen dat ze struisvogels. Stel daarb nu ij de - Waarom wordt de str vragen als de volgend e: uisvogel een loopvog el ge noemd? Ken je nog meer loopv ogels? (kiwi, pinguïn, ...) - Waarom moet een str uisvogel een stevig on derkomen hebben? - Je gaat zelf een hok maken. Wat is belangr ijk voor het hok? Onderstreep relevante informatie met betre kking tot het hok in he bijvoorbeeld de lengt t woordenweb, e, het gewicht en sterke poten. 3. Laat de leerlingen in tweetallen een eenv oudig muurtje bouw onderkomen dat ze ga en als voorbereiding an maken. Ze kunnen op het hierbij (spontaan) versc uitproberen: gestape hillende verbanden ld of halfsteensverband , hoeken, halve stenen, 4. Laat de leerlingen ... vervolgens opdrachtka art 3 voor zich nemen de opdrachtkaart. Leer . Bespreek de opdracht lingen van groep 4 ku en op nnen de opdracht in Bespreek de antwoord tweetallen maken. en in relatie tot de muu rtjes van de leerlingen.

Natuur en techniek - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

nderzoek o n e k e d t n O 1. De

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

k e i n h c e tuur en t

Na

Een hok voor een s truisvogel maak

erp en On1.tw De

leerlingen werken in tweetallen. Geef de vo 2 lgende opdracht: - Bouw een stevig on derkomen voor een struisvogel. - Het hok moet een de ur, een raam en een pl at dak hebben. - Het verblijf mag nie t instorten als het ha rd waait. Het moet ve Let erop dat het fund ilig zijn. ament van de verblijv en niet te groot is, in beschikbare stenen. verband met het aant al 2. Van ieder tweetal mag één leerling tusse ndoor even bij andere eventueel advies vrag tweetallen gaan kijke en. De andere leerlin n en g geeft toelichting aa komen kijken. n leerlingen die bij he m 3. De leerlingen van een tweetal overlegge n m et elkaar over hetgee hebben en passen ev n ze bij anderen gezie entueel hun bouwse n l aan.

n!

at de tweetallen hun 2+K ontwerp (kort) presen teren. 2. Bespreek of het on derkomen stevig is. W elk verband is er gebr Hoe zijn de hoeken ge uikt bij het bouwen? maakt? Hebben de lee rlingen halve stenen Hoe zijn de deur, de ra gebruikt? men en het dak gem aakt? 3. Laat de leerlingen testen of hun onderk omen tegen een storm ontwerp te laten blaz kan door ze tegen hu en. Gebruik hiervoor n eventueel een föhn. Wat is er goed aan de ontwerpen? Wat zoud en ze een volgende ke er anders doen?

Natuur en techniek - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

t maar zie La1.aLa

3


KOPIEERBLAD 1

! s o l r a a barst m Krantenartikel

De politie kreeg zaterd ag een vreemd telefoontje. Iemand ze i dat er een struisvog el op de snelweg liep. Politieagenten ging en meteen Het is al de tweede ke naar de snelweg toe. er dat Daar het dier ontsnapt is. zagen ze een struisvo D e eerste gel. Hij keer had iemand de liep op een parkeerp de ur van laats zijn hok kapot gemaa naast de snelweg. D kt . De e eigenaar tweede keer was he van de struisvogel w t hok as hem al kapot gewaaid. De ei aan het zoeken. Sam genaar en met de moet een nieuw onde eigenaar heeft de po rkomen litie de bouwen voor de stru struisvogel gevangen isvogel. . Het dier Dat heeft de politie is weer naar zijn eige gezegd. n onderHet verblijf moet stev komen gebracht. Daa ig en r kan hij veilig zijn. Dan kan de tot rust kan komen. struisvogel niet meer ontsna ppen. (Naar: www.telegraaf. nl)

Natuur en techniek - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1

Struisvogel op de snelweg

4


OPDRACHTKAART 1

! s o l r a a barst m Woordenweb

Natuur en techniek - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1

Struisvogel

5


KOPIEERBLAD 2

ek o z r e d n ek en o

ontd

Struisvogels

Struisvogels

Struisvogels zijn heel groot. Het zijn de grootste vogels die er bestaan. Een mannetje kan bijna drie meter hoog worden. Hij kan 150 kilo weg en. Een vrouwtje kan 110 kilo wegen.

Lange nek en sterke

poten

Een struisvogel heef t een lange nek. En hi j heeft lange, sterke po ten. Hij kan heel hard rennen met zijn ster ke poten. Hij kan wel 70 kilometer per uur maakt stappen van 3, rennen. Hij 5 meter. Hij kan ook heel hard schoppen poten. Dat doet hij al m et zijn s hij bang is.

Loopvogels

Kop in het zand stek en?

Ze zeggen dat struisv ogels hun kop in het zand steken, als ze ba is niet waar. Een stru ng zijn. Dit isvogel gaat wel plat op de grond liggen is. Dan lijkt hij net ee als er gevaar n zandheuvel. Je ziet hem bijna niet. Als je komt, springt hij op dichterbij en rent weg. (Naar: www.nvdzoos. nl/

educatie)

Natuur en techniek - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 2

Struisvogels zien er uit als vogels. Maar ze kunnen niet vliegen. loopvogels. Ze zijn ve Het zijn el te zwaar om te vlie gen. Ze hebben geen vleugels. Maar wel he sterke le sterke poten.

6


Natuur en techniek - groep 3/4 - INFORMATIEKAART 2

INFORMATIEKAART

ontd

ek o z r e d n ek en o

2

Struisvogels

7


OPDRACHTKAART 3

ek o z r e d n ek en o

ontd

2. Welke hoek is ster

Kruis aan.

ker? Kruis aan.

Natuur en techniek - groep 3/4 -OPDRACHTKAART 3

Welke muur is sterke r?

Muren en hoeken

8


n e z i Re

: a /4 3 p m e o e Th gr 2

1/ groep

groep

5/6

8

7/ groep


LEERKRACHTENKAA

RT 1

en z i e R : a them Zweven door de lu cht

OMSCHRIJVING: De leerlingen ontwer pen en maken versch illende modellen zw mogelijk in de lucht eefvliegtuigen die zo zweven. lang

Lesduur

Voorbereiding: 20'

Uitvoering: 45'

Doelen

Nabespreking: 10'

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen hun eigen kennis activ eren en verwoorden De leerlingen kunnen . informatie, uitleg of hu lp vragen. De leerlingen kunnen hun mening geven ov er een bepaald objec De leerlingen kunnen t. een beschrijving geve n. De leerlingen kunnen goed meedoen in ee n interactieve situatie De leerlingen kunnen . goed naar anderen lui steren. De leerlingen kunnen rekening houden met andere leerlingen. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uwe woorden verwer De leerlingen kunnen ven. met behulp van een woordveld de beteke reeds bekend woord. nis verdiepen van ee n

Begrippen

dalen; gestroomlijnd; landen; lichtgewicht; de neus (van een vli de romp; spits; de sta egtuig); de propeller art; stijgen; de vleug ; el; het vliegtuig; zwev en

Materiaal

- (boeken met) plaa tjes van (zweef )vliegtuigen; - 2 voorbeeldvliegtu igen (zie voorbereiding); - 45 vellen stevig pa pier; - 30 stroken stevig pa pier van ongeveer 30 cm x 7 cm;

- 15 limonaderietjes ; - paperclips; - plakband; - lijm; - teken- en kleurmat eriaal: viltstiften, verf, kleurpotloden, pand akrijtjes, ...

g

in Voorbereid

Maak voor iedere lee rling een kopie van ko pieerblad 1. - Verzamel foto’s (van het internet) of boek en over (zweef )vliegtuig leerlingen verschille en, zodat de nde modellen kunnen zien. - Maak voorafgaand aan de les twee voor beeldzweefvliegtuig 1a en 1b voor de we en (zie opdrachtkaar rkwijze). Het eerste vo ten orbeeld is een gevouw het tweede voorbeeld en vliegtuig, is een vliegtuig met de romp van een lim - In bijlage 1 en 2 vin onaderietje. dt u achtergrondinfor matie (voor uzelf ) ov er zweefvliegen.

Reizen - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

Specifieke technisc he doelen De leerlingen weten wat de onderdelen va n een zweefvliegtuig De leerlingen weten zijn. dat de vorm en de vle ugels van een zweefvl De leerlingen weten iegtuig van belang zij dat een zweefvliegtu n. ig van lichte material De leerlingen kunnen en wordt gebouwd. vouwtechnieken toep assen.

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

en z i e R : a them Zweven door de lu cht t maar Ba1.rsZin

los!

g met de leerlingen he K t volgende liedje en do e samen de beweginge n erbij: Stap in de vliegmac hien, (doe een stap voorui vlieg maar in het ro t) nd. (armen wijd en vlieg Hoei! Hoei! Vlieg maa en maar) r rond. ('klapwieken' met de Dalen maar, vleugels en een cirke ltje draaien) (door de knieĂŤn gaan je staat weer op de ) grond. (gaan zittten) 2. Vertel dat u onlangs naar een vliegshow be nt geweest. Noem da (Rotterdam Airport, Vli arbij een vliegveld egbasis Volkel, Ensche de Airport Twente, ...) 3. Vraag de leerlingen bij u in de buurt. of zij weten wat een vli egshow is. Wat is daar aanleiding daarvan de te zien? Bespreek naar eigen ervaringen van leerlingen met vliegen gevlogen? Welke vlieg . Wie heeft er wel eens tuigen kennen ze? (gro te en kleine, met en zo motor, reclamevliegtuig nder propeller, met en jes, helikopters, zweefvl zonder iegtuigjes, ...). Maak va leerlingen een woorde n de antwoorden van nweb op het bord. Zet de hierbij de werkvorm Wo 4. Vertel dat het moo ordenweb klassikaal in. iste vliegtuig dat u bij de vli eg sh Een zweefvliegtuig vli ow heeft gezien, een zweefvliegtuig was. egt zonder motor, zond er brandstof. Zeg dat wedstrijdje gaan doen de leerlingen vandaag met zweefvliegtuigen. een Daarvoor doen ze eerst zweefvliegtuigen. Daarn onderzoek naar a maken ze zelf een zw eefvliegtuigje.

Geef iedere leerling ee 1+K n vel papier. Laat ze ee rst zelf proberen om ee Lukt dat? Vliegen ze go n vliegtuigje te vouw ed? en. 2. Laat de leerlingen ve rvolgens plaatjes van vli egtuigen in boeken be kopieerblad 1 uit. kijken en deel 3. Bespreek met de lee rlingen wat ze te wete n zijn gekomen. Laat voorbeeldvliegtuigjes vervolgens de twee zien. Maak de vergelijki ng met een vogel die en vleugels heeft. ook een romp, een sta art 4. Gooi de vliegtuigjes ook in de lucht. Bespree k we lke factoren van invloe namelijk: d zijn op het zweven, - de neus: hoe spitser, hoe beter; - de vleugels: de plek van de vleugels, de br eedte en de vorm; - het gewicht van het vliegtuigje: lichtgewich t materiaal. Ga daarnaast in op he t stijgen, dalen en lan den van de zweefvlieg tuigjes.

Reizen - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

derzoek n o n e k e d t On1.

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

en z i e R : a them Zweven door de lu cht

werp en On1.tVe

maak

rdeel de klas in twee groepen: A en B. De Le 1 erlingen van groep A tuig aan de hand van maken een vouwvlieg opdrachtkaart 1a. De leerlingen van groep de romp van een rietje B maken een vliegtu aan de hand van opdr ig m et achtkaart 1b. Deel de 2. Laat de leerlingen benodigde materialen hun vliegtuig zo veel mogelijk zelfstandig uit. overleggen. Geef de maken. Ze mogen m leerlingen de volgend et elk aa r e opdrachten en aanw - je vliegtuig moet zo ijzingen: lang mogelijk in de luc ht blijven; - je vliegtuig zweeft m et de vleugels: hoe br eder de vleugels, hoe - hoe lichter je vliegtu langer het zweeft; ig is, hoe langer het zw eeft; - met een spitse neus is je vliegtuig gestroo mlijnder en zweeft he Begeleid de leerlinge t beter en langer. n waar nodig en doe de sgewenst de stappen als de volgende: voor. Stel daarbij vrag en - Lukt het om de vleug els te maken/te vouw en? - Hoe ziet de neus va n je vliegtuig eruit? Is de neus spits? - Hoe maak je de staar t? - Denk je dat je vlieg tuig lang blijft zweven ? Hoe komt dat, denk 3. Laat de leerlingen je? hun vliegtuigen moo i ve rsieren, met de tekenElk vliegtuig moet du en kleurmaterialen. idelijk herkenbaar zij n voor de wedstrijd.

!

s alle leerlingen een K zweefvliegtuig gemaa kt hebben, gaat u – als naar het schoolplein, er niet veel wind staat of anders naar de gy – mzaal of aula. Trek ee streep op de grond. De n lange (denkbeeldige leerlingen mogen hu ) n vliegtuig vanaf de gooien. Iedereen die streep zo ver mogeli gegooid heeft, laat zij jk n vliegtuigje liggen op 2. Bespreek met de lee de grond. rlingen welk vliegtuig he t ve langst bleef zweven. rst gekomen is, of we Laat de leerlingen ve lk vliegtuigje het rklaren waarom het en het andere. Laat in ied e vliegtuig later landt er geval de ontwerpe dan n en de manier van go Mogelijke verklaring oien aan de orde kom en zijn: en. - de manier van gooie n; - het soort vliegtuig; - de grootte of de vo rm van de vleugels; - de plaats van de vle ugels bij het rietjesvlie gtuig; - de manier waarop he t vliegtuig gevouwen is; - de vorm van de neus van het vliegtuig. 3. Geef de kinderen de kans om nog iets aan hun ontwerp te gooien. Gaat hun vlieg veranderen en/of an tuig de tweede keer ders te hoger of verder? Hoe begrippen weer aan komt dat? Laat hierb de orde komen. Kijk oo ij de k naar het effect van pen. Het vliegtuig vli de staart een stukje ink egt dan strakker en ko nipmt verder.

Reizen - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

t maar zien La1.aAl

3


KOPIEERBLAD 1

ek o z r e d n ek en o

ontd

Vliegtuigen vleugel

neus staart

romp

straalvliegtuig

vrachtvliegtuig

helikopter

propellervliegtuig

passagiersvliegtuig

Reizen - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1

zweefvliegtuig

4


OPDRACHTKAART 1

a

k a a m n twerp e

on

Een zweefvliegtuig

vouwen van papier

Vouw een zweefvlie gtuig. Kijk goed naar de plaatjes. En lees w Let op: Je vliegtuig m at er staat. oet zo lang mogelijk in de lucht blijven. - Je vliegtuig zweeft met de vleugels. Als de vleugels bree d zijn, zweeft het vlie gtuig langer. - Je vliegtuig mag ni et zwaar zijn. Het zw eeft langer als het lic - Je vliegtuig zweeft ht is. beter met een spitse neus (een scherpe ne us).

1

4

Leg het papier zo vo or je. Vouw het papier dubb el.

Vouw het vliegtuig du

bbel.

2

Doe het papier weer open. Vouw een hoekje om tot de helft. Vouw ook het andere hoekje om.

3

Leg het vliegtuig zo voor je. Vouw een vleugel. Kijk goed naar het pl aatje.

6

Vouw de hoekjes no

g een keer om.

7 Zo moet je vliegtuig

eruit zien.

Vouw ook de andere

vleugel.

Reizen - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1a

5

5


OPDRACHTKAART 1

b

k a a m n twerp e

on

Een zweefvliegtuig

bouwen met een ri

etje

Vouw een zweefvlie gtuig. Kijk goed naar de plaatjes. En lees w Let op: Je vliegtuig m at er staat. oet zo lang mogelijk in de lucht blijven. - Je vliegtuig zweeft met de vleugels. Als je vleugels breed zijn, zweeft het vliegt uig langer. - Je vliegtuig mag ni et zwaar zijn. Het zw eeft langer als het lic ht is.

1

2

Pak het rietje.

4

Leg de vleugels op he t rietje. Plak de vleuge ls aan de onderkant va st met plakband. Leg oo k de staart op het rietje . Plak de staart aan de onderkant vast met plakband.

Reizen - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1b

Pak een strook papier . Leg de strook op een potlood. Het potlood ligt precies in het midde n. Duw op het papier. Dit zijn de vleu gels. Pak een andere strook papier. Vouw de strook dubbel. Vo uw de strook 3 dan in vieren. Kijk go ed naar de plaatjes. Leg de staa rt dan op een potlood.

6


BIJLAGE 1

en z i e R : a them Het zweefvliegen

formatie

din Achtergron

Een veel gehoorde vr aag is: "Maar als er da n geen wind staat, ho boven?" U heeft als kin e blijft het vliegtuig da d vast wel eens een vli n egtuigje gevouwen va deed bracht u in een n papier. Toen u dat blad papier, dat niet aan het vliegen te kr aan. ijgen is, een bepaald e vorm

Oorspronkelijk werd en zweefvliegtuigen gestart met een groo te vergelijken is met t elastiek. Een metho het wegschieten van de die een voorwerp met ee werd door ongeveer n katapult. De katapu acht mannen zo strak lt als mogelijk getrokken elastische kabel scho . Bij het loslaten van de ot het zweefvliegtuig weg. Later werd het zwee fvliegtuig opgesleep t door een auto met Deze methode word een lange kabel erac t onder meer in Enge hter. land nog gebruikt. Dus vorm en snelheid van het zweefvliegtu ig bepalen dat het vli motorvliegtuig is he egtuig kan vliegen. Bij t duidelijk dat de trekeen (b ij een propellervliegtu een straalvliegtuig) va ig) of stuwkracht (bij n de motor het vlieg tu ig voldoende snelheid na de start kan blijven blijft geven, zodat he vliegen. Een zweefvlieg t tuig heeft geen motor de lucht, zijn snelheid en moet, eenmaal in dus ergens anders va ndaan halen. Bij het papieren vlieg tuigje liep, enige tijd nadat het was wegg en het vliegtuigje gin egooid, de snelheid ra g vallen. Als het moo p terug i symmetrisch was ge voldoende gewicht in bouwd en het had de voorkant zitten, da n dook het korte tijd daarna weer even te richting de grond om vliegen. Dat opnieuw vliegen was mogelijk, tijdens de duik opnie omdat het vliegtuigj uw snelheid had gem e aakt. Een zweefvliegtuig kr ijgt snelheid door met zijn neus (de voorkant beneden te vliegen. ) een beetje naar Als de zweefvlieger de neus van het vliegtu naar beneden drukt, ig met de stuurknup neemt de snelheid to pel iets e. Als de vlieger de ne snelheid af. De kunst us iets optrekt, neem is om het vliegtuigje t de voldoende snelheid niet zo snel te vliegen te geven om te vlieg , dat je onnodig snel en , maar naar beneden gaat.

Reizen - groep 3/4 - BIJLAGE 1

Dat is ĂŠĂŠn van de vere isten om een vliegtu ig te laten vliegen: de een zweefvliegtuig wo vorm. Aan de vorm va rdt zeer bijzondere zo n rg besteed. Smal, gla vleugels. Deze vorm d, rank, lange en small draagt er toe bij, dat e een zweefvliegtuig uit stekend kan vliegen. Wanneer u klaar was met uw vouwwerk en uw papieren vliegtuigj geven, liet u het vlieg e de luchtdoop wilde en door het weg te go oien. Met andere wo Dat is de tweede voor orden: u gaf het snelh waarde om een vlieg eid. tuig te laten vliegen: denken, bij een groo snelheid. U moet maa t verkeersvliegtuig da r zo t stilstaat op de gron waarom het niet vlieg d, vraagt u zich niet af t. U begrijpt prima da t de motoren dat vlieg het vliegtuig voldoen tuig snelheid geven. de snelheid heeft, ga Als at het vanzelf vliegen . Bij zweefvliegtuigen is dit niet anders. Zolan g ze stilstaan op het vliegen. Voor vliegen veld, gaan ze niet spon is snelheid nodig. Die taan sn elheid krijgen zweefvl door een lier of door iegtuigen in de start een sleepvliegtuig. De lier is een machine die voor het vliegtuig sta ongeveer een kilomet at en het zweefvliegtu er ig aan een kabel optre vlieger zou oplaten. Ee kt, ongeveer zoals je n sleepvliegtuig is ee een n motorvliegtuig, da vliegtuig 'op sleepto t aan een kabel het zw uw neemt' en zo het eefzweefvliegtuig op de brengen. gewenste hoogte ka n

7


BIJLAGE 2

en z i e R : a them formatie

Thermiek

din Achtergron

Dat klopt. Het zweefvl iegtuig vliegt naar beneden ten opzicht e van de lucht waar he t zich in bevindt. Daar zit de crux en de mag ie van het zweefvliegen ! De lucht om ons he en is overdag in bewegin g. Als het zonnig is, verwarmt de zon het aardoppervlak. Sommige oppervlak tes kunnen erg heet worden (denk aan za nd of asfalt), terwijl andere oppervlaktes juist koel blijven (den k aan een grasveld of gr oter wateroppervlak). De hitte die de grond afgestaan aan een du opneemt, wordt weer nne luchtlaag boven het verwarmde oppe maximaal een paar tie rvlak. Die luchtlaag, va ntallen meters dikte, n is na enige tijd belan er direct boven. Door grijk warmer dan de verwarming zet de luc luc ht ht uit en de warme luc de koude en compacte ht is daardoor lichter re lucht er direct bove dan n en gaat stijgen. Heel zichtbaar gebeur t dit bij een hetelucht ballon. Daar wordt ee gen in een dun doek n pakketje lucht, geva , verwarmd, zodat de nba llon, eenmaal gevuld omhoog gaat. met warme lucht, Op een mooie zonnige dag zijn er dus om u heen overal onzichtba omhoog gaan. De zw re luchtstromingen, die eefvlieger zoekt die ko lommen of bellen m probeert daar zo lan et stijgende lucht op g mogelijk in te blijven en . Die kolommen en be ellipsvormig, als een llen zijn meestal cirke heteluchtballon zond l- of er doek er omheen. Va tuig vaak cirkels vlieg ndaar dat een zweefvl t. iegAls de lucht in die ko lom of bel (thermiek ) harder stijgt, dan he om op snelheid te bl t zweefvliegtuig moe ijven, gaat het zweefvl t dalen iegtuig per saldo mee vlieger kan met behu omhoog. Een ervaren lp van deze thermiek uren blijven vliegen. Op mooie vliegdage n is het niet helemaa l geheim waar die sti bevindt. Lucht die sti jgende lucht, thermiek jgt, koelt af. Lucht be , zich vat onder meer wate temperatuur zal die wa rd amp. Bij een bepaald terdamp condensere e n. Als u vanaf opzij bo fluitketel met kokend ven de tuit van een water kijkt, ziet u dat gebeuren. Er zit ruim tuit en de zich ontwikk te tussen de rand van elende stoom. de Daar waar waterdam p condenseert, ontst aat bewolking. De be weer ontstaat is de sta wolking die in therm pelwolk, ofwel de Cu iekrijk mulus. Het zijn die wo ger vertellen waar hij lken, die aan de zwee of zij moet zijn om we fvlieer wat hoogte te kunn onder zo'n wolk. Als er en winnen. Thermiek geen wolken zijn, is er zit soms ook uitstekend moet dan meer vertr te vliegen. De vlieger ouwen op zijn of haar kennis van de omgevin g. (Bron: www.pretletter .net/html/vliegen-vlieg en.html)

Reizen - groep 3/4 - BIJLAGE 2

Daarmee is verklaard waarom een zweefvliegtuig vliegt, maar nog niet hoe hij bove n blijft. Het zweefvliegtu ig moet immers altijd iets naar beneden vli egen (glijden) om voldoende snelheid te hebben om te blijv en vliegen? Zo raakt de hoogte die met de sta rt is verkregen gauw op .

8


t r o : Sp

a 3/4 p m e o e r Th g groep

1/2

groep

5/6

groep

7/8


LEERKRACHTENKAA

RT 1

t r o p S : a them Wie helpt Pieter Plu im

staart?

OMSCHRIJVING: De leerlingen maken een parachute waar mee een knuffel een maken. zachte landing kan

Lesduur

Voorbereiding: 15'

Uitvoering: 40'

Nabespreking: 15'

Doelen

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen hun eigen kennis activ eren en verwoorden De leerlingen kunnen . hun mening geven ov er een ontwerp/voorwe De leerlingen kunnen rp. elkaar positieve feedb ack geven. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uwe woorden verwer ven. Specifieke technisc he doelen De leerlingen weten hoe een parachute we rkt. De leerlingen weten dat een parachute de va l van een voorwerp br De leerlingen kunnen eekt. een parachute maken .

Begrippen

Materiaal

- klei; - verzameling krante npapier; - 30 vellen A4 papier ; - 30 plastic zakken; - 30 lappen dun text iel;

- 5 rollen henneptouw ; - 10 rollen plakband ; - 100 paperclips; - 15 kleine knuffels.

g

in Voorbereid

Maak van te voren ze lf twee eenvoudige pa rachutes, aan de hand Maak ĂŠĂŠn parachute van bijlage 1. van een zakdoek, de an der van een grote pl - Verzamel voorwerp astic zak. en uit de natuur die zachtjes naar benede zaadjes (paardenbloe n vallen, bijvoorbeeld m), zaaddoosjes, blaa djes, bloemen. - Kopieer kopieerblad 1 voor elk tweetal.

Sport - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

de zwaartekracht; va llen; zweven; de vorm ; het gewicht; de para de uitvinding chute; uitvinden;

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

t r o p S : a them Wie helpt Pieter Plu im Ba1.rsLet maar

los!

staart?

es het verhaal op bijlag K e 2 interactief voor. 2. Besluit naar aanleidi ng van het verhaal om naar een oplossing te De leerlingen gaan iet zoeken voor Pieter Plu s maken waardoor hij imstaart. voortaan van hoge tak naar beneden te valle ken af kan springen zo n. Vertel de leerlingen nder da t ze eerst wat dingen onderzoeken over valle gaan ontdekken en n.

Vertel de leerlingen da 2+K t je in de natuur versc hillende dingen kunt beneden kunnen valle vinden die zachtjes na n. Laat de voorwerpen ar zien die u van te voren leerling demonstrere verzameld hebt. Laat n hoe zij vanaf een be een pa alde hoogte zachtjes 2. Laat twee leerlinge naar beneden vallen. n vervolgens het volge nde proefje met twee - Eén leerling frommelt vellen papier uitvoere een A4 in elkaar tot ee n: n propje en laat deze hoogte (boven zijn ho vanaf een bepaalde ofd bijvoorbeeld) valle n. - Vervolgens laat een andere leerling een tw ee de A4 (niet opgefrom hoogte vallen. meld) vanaf dezelfde - Vraag de leerlingen wat ze zien gebeuren . Bespreek de begripp invloed die de vorm en en vallen en zweven en het gewicht van een de voorwerp hebben op dat voorwerp valt. de snelheid waarmee 3. Laat dan het volge nde proefje met drie bolletjes klei of plasti - Laat één bolletje valle cine zien: n van een hoogte van 50 cm, het tweede va 150 cm. n 100 cm en het derd e van - Bespreek met de lee rlingen hoe de bolletje s na ar beneden vallen in zaadjes/blaadjes/bloe vergelijking met de men uit de natuur. Benadruk de verschil lende mate van vervo rming die de bolletje vanaf een grotere ho s laten zien. Als de ba ogte vallen, worden ze lletjes platter. Leg uit dat dit zwaartekracht van de te maken heeft met de aarde. Die zorgt ervoor dat alle dingen naar be groter de hoogte is, ho neden vallen. En hoe e harder iets valt. 4. Bespreek met de lee rlingen dat er al versc hillende dingen zijn uit te laten zweven. Kenn gevonden om iets of en ze een aantal van iemand deze uitvindingen? La inventariseren welke at de leerlingen in tw uitvindingen ze kenn ee tallen en . Ze t hierbij de werkvorm Om de ideeënstroom Denk-tweetal-vertel in. op gang te helpen, ku nt u elk tweetal een ex kopieerblad 1. Bespree emplaar geven van k de antwoorden van de leerlingen klassika op relatie tussen de vo al. Leg hierbij de nadr rm, het materiaal (waa uk r is het van gemaakt? voor bedoeld?) van de ) en de functie (waar voorwerpen/uitvinding is het en. 5. Vertel de leerlinge n dat ze deze les één van de uitvindingen ga dieren en dingen zach an maken waarmee m tjes naar beneden ku ensen, nnen vallen. Het heet voorbeeldparachutes : een parachute. Laat de zien die u zelf van te vo ren hebt gemaakt. Laat de val van de bolletjes pla leerlingen zien hoe de sticine geremd kan wo rden met behulp van De leerlingen gaan m de parachutes. et behulp van de knuf fels uitproberen of hu n parachute goed we rkt.

Sport - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

nderzoek o n e k e d t n O 1.

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

t r o p S : a them Wie helpt Pieter Plu im maak

erp en On1.tw Ge

staart?

ef de leerlingen de op 2 dracht om in tweetalle n een ontwerp te mak De leerlingen maken en van hun parachut hiervoor gebruik van e. opdrachtkaart 1. 2. Laat de tweetallen hun ontwerp kort pr es en teren aan de rest van De andere leerlingen de klas. mogen reageren. Ze kunnen suggesties ge opmerkingen maken ven, vragen stellen of . Benadruk dat leerlin gen die reageren op klasgenoten ten mins het ontwerp van hun te één positief punt m oeten noemen (voor geven). Uit de reactie dat ze eventueel kritie s zal blijken of het on k twerp haalbaar is. 3. Laat de leerlingen, wanneer is gebleken da t he t on bijstellen. twerp niet haalbaar is, hun ontwerp 4. Laat de leerlingen hun parachute maken en testen. Wijs voor he aan waar de leerlinge t testen een speciale n hun parachute met plaats knuffel van een bepa laten. alde hoogte los kunn en

n!

at de tweetallen om de beurt hun parach K ute voor de klas dem Ga na elke demonstr onstreren. atie met de toeschou wers in op de volgend - Heeft de parachute e kenmerken: gezorgd voor een ha rde of zachte landing • Heeft dit te maken va n de knuffel? met de vorm van de parachute? � • Heeft dit te mak en met het materiaa l van de parachute? � • Of heeft het iets te maken met het ge wicht van de knuffel - Waar hebben de mak ? ers van de parachute goed over nagedach Bespreek met de mak t? ers of ze wel of niet zij n afgeweken van hu 2. Evalueer dan de he n oorspronkelijke on le les. Laat de leerlinge twerp. n aangeven welke be hebben geleerd en ge grippen en activiteite daan. n ze 3. Herinner de leerlin gen tenslotte aan he t ve rh aa l over Pieter Pluimstaar van bijlage 3 het einde t. Lees aan de hand voor van het verhaal ‘Pieter Pluimstaart va lt uit de boom’.

Sport - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

t maar zie La1.aLa

3


BIJLAGE 1

ek o z r e d n ek en o

ontd

vorm van een halve

bol

Sport - groep 3/4 - BIJLAGE 1

Een parachute in d e

4


BIJLAGE 2

! s o l r a a barst m Pieter Pluimstaart valt uit de boom

Pieter Pluimstaart

valt uit de boom

Ergens in een groot bos in Nederland, woo nt Pieter Pluimstaart eekhoorn. Hij woont . Pieter is een samen met zijn vade r, zijn moeder en zijn familie Pluimstaart w zusje. De oont bovenin een gr ote beukenboom. D een fijn eekhoornne aar hebben ze st gebouwd. Pieter en zijn zusje m oeten veel leren. Ze moeten bijvoorbeeld in en uit de boom ku leren hoe ze nnen klimmen. En ze leren ook hoe je van naar de andere tak sp de ene tak ringt. Dat springen is best moeilijk voor ee eekhoorn. Gelukkig n kleine hebben ze een grote pluimstaart. Die zorg niet vallen. t ervoor dat ze Alleen is Pieter een be etje anders. Hij heeft niet zo’n dikke staart Zijn staart is dun en als de rest. een beetje pluizig. M aar dat vindt Pieter ni is heel vrolijk en maa et zo erg. Hij kt altijd grapjes met iedereen. En hij durf Pluimstaart zegt altij t alles! Moeder d: ‘Onze Pieter heeft misschien geen grot des te groter is zijn m e staart. Maar ond en zijn moed!’ Op een dag wil Pieter stoer doen. ‘Kijk eens wat ik kan!’, roept hij zusje. Pieter staat op naar zijn een hele, hele hoge ta k van de beukenboom naar een andere tak . Klaar om te springen. ‘Pieter, ko m naar beneden!, pi ‘Je gaat vallen!’ huilt ept zijn zusje. ze.

(Naar: “Waarom heeft ee

n krokodil zo’n platte

Sport - groep 3/4 - BIJLAGE 2

Maar Pieter springt to ch. En … valt en valt en valt naar be neden! ‘Auw!’ Keihard valt hi j met zijn hoofd op een dikke boomwortel. ‘Auwauwauw!’, huilt Pieter. ‘Die stomme staart van m ij werkt niet! Zo kan ik nooit van ho ge takken afspringen! Wat moe t ik nou doen?’

kop?”; H. Hessels)

5


KOPIEERBLAD 1

ek o z r e d n ek en o

ontd

Sport - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1

Uitvindingen die z weven

6


OPDRACHTKAART 1

k a a m n twerp e

on

Ontwerp een parac

Maak een ontwerp vo

2 3 4 5 6

Waar maak je de para chute van? Kruis aan. We maken onze para chute van: o plastic o papier o stof

op de vragen.

Welke vorm krijgt de parachute? Kruis aan. De vorm van de para chute is: o rond o vierkant o rechthoekig o dr iehoekig Hoe maak je de touw en vast? We maken de touwen vast met Hoe zit de knuffel va st aan de parachute? De knuffel zit aan de parachute vast met Hoe is het gewicht va n je knuffel? Kruis aa n. De knuffel is: o zwaar o licht Teken hier hoe de pa

rachute eruit gaat zi

en:

Sport - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1

1

hute

or jullie parachute. G eef eerst antwoord

7


BIJLAGE 3

! s o l r a a barst m Pieter Pluimstaart valt uit de boom (v e

rvolg)

(Naar: “Waarom heeft ee

n krokodil zo’n platte

Sport - groep 3/4 - BIJLAGE 3

Papa Pluimstaart troo st zijn zoon. ‘Niet huile n Pieter, alles komt go maar even.’ ed. Wacht Papa Pluimstaart verd wijnt naar binnen. D an komt hij terug. In heeft hij een grote, zw zijn handen arte lap. Aan de lap ha ngen touwtjes. Pieter ziet wat papa in zijn handen heeft en krijgt hele grote og dat is een parachute! en. ‘Oooh, ’, roept hij! ‘Precies’, ze gt papa. ‘En hij is vana Zo kun je voortaan ve f nu van jou. ilig van de hoogste ta k naar beneden kom en.’

kop?”; H. Hessels)

8


Tica |

Taalgerichte technieklessen voor groep 1 tot en met 8

Th

r e o v r e V : a em roep 3/4

groep

groep

1/2

g

5/6

groep

7/8


LEERKRACHTENKAA

RT 1

r e o v r e V thema: Het feest kan begin

nen...

OMSCHRIJVING: De leerlingen maken een rijdende praalw agen met wielen en assen voor een

optocht.

Lesduur

Voorbereiding: 20'

Uitvoering: 60'

Nabespreking: 20'

Doelen

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen vertellen over hun er varingen met optoch De leerlingen kunnen ten met praalwagen een beschrijving geve s. n (van iets wat op ee De leerlingen kunnen n tekening staat). goed meedoen in ee n interactieve situatie. De leerlingen kunnen rekening houden met andere leerlingen. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uwe woorden verwer ven. Specifieke technisc he doelen De leerlingen kunnen een versierde wagen met wielen en assen De leerlingen kunnen ontwerpen en maken met het voertuig een . lading vervoeren.

Begrippen

de as; het model; he t onderstel; de optoch t; de organisator; de de wagen; het wiel praalwagen; de ruim te;

- 1 demonstratiepra alwagen; - rietjes, satĂŠprikker s en papieren rondjes (bijvoorbeeld biervil tjes); - verzameling koste loos materiaal: doos jes, klosjes, karton, dunn e houtjes, stukjes (gekleurd) papier, lap jes, kraaltjes, ...;

g

in Voorbereid

- 10 Lego-mannetje s of Playmobilmannetjes; - teken- en kleurmat erialen: kleurpotlode n, stiften, verf en kwaste n; - 15 rollen plakband ; - 15 potten lijm; - 1 digitale camera.

- Bedenk welk soor t praalwagen de leerli ngen gaan maken, bi carnavalswagen of ee jvoorbeeld een n praalwagen voor ee n bloemencorso of fru keuze aansluiten bij itcorso. Laat de feesten of optochten die bij u in de buurt die passend zijn in de wo rd en gehouden of tijd van het jaar. - Kopieer kopieerblad 1 in kleur op een groo t formaat papier (min - Pas de e-mails van imaal A3). bijlage 2 en 5 aan uw ke uz e voor de optocht en praalwagen aan. soort - Maak zelf een praa lwagen als voorbeeld voor de leerlingen. Be voorbeeldwagen tot perk de de basisconstructie: een wagen met wiele draaien, assen en ruim n die echt kunnen te bovenop de wage n om 10 Lego- of Pla kunnen vervoeren. Zi ymobil-mannetjes te e bijlage 1 voor de we rkwijze. - Stel voor 'Laat maa r zien!' een jury samen , bijvoorbeeld bestaan van andere klassen. de uit vijf leerlingen Kopieer voor elk jury lid kopieerblad 2 drie ke kopieĂŤn). er (in totaal 15

Vervoer - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

Materiaal

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

r e o v r e V thema: Het feest kan begin Ba1.rsLat maar

nen...

los!

at de poster gemaakt van kopieerblad 1 zie K n. Leg uit dat daar praa versierde wagens die lwagens op staan: meerijden in een opto cht, bijvoorbeeld een bloemen- of fruitcorso carnavalsoptocht of ee . n 2. Vraag welke leerlin gen wel eens een opto ch t met praalwagens hebb optocht dat was. Wat en gezien en wat voor voor wagens reden er mee? Hoe zagen de wa Hoe groot waren ze? gens eruit? Stonden er mensen op de wagens? 3. Lees de – door u aa n uw situatie aangepas te – e-mail van bijlage 4. Besluit gezamenlijk 2 voor. dat u de organisatoren van de optocht gaat he modellen van praalwag lpen. De leerlingen ga ens ontwerpen en mak an en. De beste en mooist optocht worden gebr e wagens zullen voor uikt. de 5. Bespreek dat de wa gen echt moeten kunn en rijden. Er moeten dus zitten. Ook moeten er wielen en assen aan de mensen op kunnen sta wagen an. Daar moet dus ruim wagen stevig zijn, om te voor zijn. Verder moe dat de mensen erop m t de oeten kunnen staan. De versierd worden. wagens kunnen pracht ig

k

rdeel de groep leerlin 2+K gen in tweetallen. Laat elk tweetal opdrachtka nemen. Geef voor vra art 1a en 1b voor zich ag 2 aan welke materia len u voor de leerlinge Laat de leerlingen da n heeft bedacht. n in tweetallen vraag 1 tot en met 3 invullen 2. Doe vraag 4 klassika . al. Laat de leerlingen oefenen met de mate Geef hulp bij het mak rialen voor de wielen en van de wielasverbin en assen. dingen. De leerlingen - de rietjes worden m gaan als volgt te werk: et plakband aan de on derkant van een karto vastgemaakt; nnetje of doosje - de satéprikker word t door een wiel (rond je papier, bierviltje) ge gaatje precies in het m stoken; zorg ervoor da idden zit; t het - de satéprikker (de as ) wordt door het rietje gestoken; - aan de andere kant van de satéprikker wo rdt weer een wiel gesto 3. Laat de leerlingen ken. in tweetallen een teke ning maken van hun 4. Ieder tweetal maakt pr aa lw agen (vraag 5). een schaalmodel van een praalwagen naar tekening, met de geko aanleiding van de ge zen materialen. Begelei maakte d de tweetallen tijden praalwagens. Stel daarb s het maken van de ij vragen als de volge nde: - Is het onderstel stevig ? Test het eens met de Lego-mannetjes/Play ook voldoende ruimte mobil-mannetjes. Is er voor de mannetjes op jullie wagen? - Kunnen de wielen dr aaien? Hoe heb je de assen vastgemaakt? - Waarom heb je deze kleuren? Ga je er nog kralen en stofjes opdo - Wat staat er op jullie en? Waarom (niet)? tekening? Hebben jul lie dat precies nagem aakt? Hoe komt dat?

Vervoer - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

erp en maa On1.tw Ve

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

r e o v r e V thema: Het feest kan begin

nen...

n!

ie La1.at maar z

Vervoer - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

Maak een gedeelte va 2+K n de vloer vrij. De lee rlingen gaan daar ee praalwagens. n optocht houden m et hun 2. Laat elk tweetal ee n yell bedenken die pa st bij hun praalwagen Teamkreet in. . Zet hiervoor de werkv orm 3. Stel een jury samen , bijvoorbeeld bestaan de uit vijf leerlingen van an elk jurylid een aantal dere klassen. Geef aa kopieën van kopieerb n lad 2. Elk jurylid beoo 4. Laat de leerlingen rdeelt meerdere wage de praalwagenoptoch nt jes t houden. De tweetalle . achter elkaar aan in ee n rijden met hun wage n lange stoet. Daarbi ntjes j roepen ze regelmat beoordelen de wage ig de yell. De jurylede ntjes met behulp van n hun beoordelingsform 5. Laat de juryleden ulier (kopieerblad 2). uitleg geven over de praalwagens aan de beoordelingsformuli hand van hun er. Welke wagentjes zij n het beste en zouden mee kunnen rijden? zo in de echte optoch t 6. Bedank de jurylede n. Maak foto's van all e wa gentjes bij elkaar en apart. Zet de foto's op de winnende wagent de computer. Zeg da jes t u de foto's later op van de optocht zult m de dag naar de organis ailen. at oren 7. Kom op een later moment terug op de optocht en de wagent doen. Lees daarbij de jes die daaraan mee – door u aan uw situa mochten tie aangepaste – e-m ail van bijlage 3 voor .

3


KOPIEERBLAD 1

! s o l r a a barst m

Vervoer - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 1

Poster praalwagen s

4


BIJLAGE 1

! s o l r a a barst m

Vervoer - groep 3/4 - BIJLAGE 1

Een praalwagen

5


BIJLAGE 2

! s o l r a a barst m E-mailbericht Beste leerling en, Over vier weke n is het zover. Dan is weer de grote......... .............o in onze stad/o ptocht ns dorp. Maar er is een probleem Er zijn nog ni . et genoeg...... .............w De bouwers hebb agens. en geen ideeĂŤn meer. Ze weten meer wat voor niet wagens ze moet en bouwen. Kunn jullie de bouw en ers helpen? Ma ak zelf een kl .............. eine ........wagen. De wagen moet echt kunnen ri jden. En er mo mensen op de wa eten gen kunnen staa n. Stuur de mooist e ............ .............. naar ons. Die wagens kunnen wij dan in het groot ma voor de optoch ken t. Wij hopen da t jullie meedoe n! Alvast heel ha rtelijk bedank t, van de........ ....

.......optocht

Vervoer - groep 3/4 - BIJLAGE 2

De organisatore n

6


OPDRACHTKAART 1

a

k a a m n twerp e

on

2

3 4

ken

Wat voor wagen ga je maken? Zet een kr uisje voor je antwoo O een carnavalswag rd: en O een bloemencorsow agen O een fruitcorsowag en O een andere wagen Hoe ga je je wagen ve rsieren? Je mag mee rdere kruisjes zetten O karton ! O gekleurd papier O houtjes O lapjes O kraaltjes O verf O stiften O andere spullen Pak de spullen voor het onderstel. Oefen met assen en wielen. Laat de wielen echt draaien. Maak op de volgende bladzijde een tekeni ng van je wagen: a. Teken je wagen. b. Waar staan de men sen? Laat dat zien in je tekening. c. Teken ook de wie len. Waar komen de assen? Laat dat zien .

Vervoer - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1a

1

Een praalwagen m a

7


OPDRACHTKAART 1

b

k a a m n twerp e

on

Teken hier je wagen

ken

:

Vervoer - groep 3/4 - OPDRACHTKAART 1b

5

Een praalwagen m a

8


KOPIEERBLAD 2

! n e i z r a laat ma Een praalwagen be o

Wagen a is van:

ordelen

Wagen b is van: Wagen c is van:

1

Kan de wagen rijden? Wagen a: Ja / Nee*

2

Wagen b: Ja / Nee

Werken de wielen en de Wagen a: Ja / Nee*

3

Wagen b: Ja / Nee

Kan de wagen de m

Wagen b: Ja / Nee

Is er voldoende ruim te voor de mannetje

Is de wagen mooi ve

Wagen c: Ja / Nee

rsierd? Wagen b: Ja / Nee

Past de wagen goed

in een echte optoch t?

Wagen a: Ja / Nee*

*Streep door wat niet

Wagen c: Ja / Nee

Wagen b: Ja / Nee

klopt.

Wagen c: Ja / Nee

Vervoer - groep 3/4 - KOPIEERBLAD 2

Wagen b: Ja / Nee

Wagen a: Ja / Nee*

7

Wagen c: Ja / Nee

s?

Wagen a: Ja / Nee*

6

Wagen c: Ja / Nee

annetjes dragen?

Wagen a: Ja / Nee*

5

Wagen c: Ja / Nee

het rijden uit elkaar?

Wagen a: Ja / Nee*

4

assen? Wagen b: Ja / Nee

Valt de wagen tijdens

Wagen c: Ja / Nee

9


BIJLAGE 3

! n e i z r a laat ma E-mailbericht Hallo leerling en, Hier even een berichtje van ons, de organisatore n van de de .. .............. optocht. ..... Hartelijk beda nkt! Jullie he bben ervoor ge dat onze optoch zorgd t een groot su cces was. Zond jullie was dat er nooit gelukt! De wagens ware prachtig. Jull n ie hebben echt de optocht gere d! Hopelijk gaat volgend jaar al les wel goed. anders jullie Mogen weer om hulp vr agen? Veel groeten va n de organisato ren ..............

van de

..............

Vervoer - groep 3/4 - BIJLAGE 3

....optocht.

10


r e t Wa

: a 3/4 p m e o e r Th g groep

1/2

groep

5/6

groep

7/8


LEERKRACHTENKAA

RT 1

r e t a W : a them De botenrace

OMSCHRIJVING: De leerlingen maken een boot die door m iddel van lucht voor bootrace. tbeweegt voor

een

Lesduur

Voorbereiding: 20'

Uitvoering: 50'

Nabespreking: 20'

Doelen

Specifieke talige do elen De leerlingen kunnen hun eigen kennis activ eren. De leerlingen kunnen vertellen over hun er varingen rondom he De leerlingen kunnen t maken van een boot goed meedoen in ee . n interactieve situatie De leerlingen kunnen . goed naar anderen lui steren. De leerlingen kunnen rekening houden met andere leerlingen. De leerlingen kunnen de betekenis van nie uwe woorden verwer ven. Specifieke technisc he doelen De leerlingen kunnen enkele essentiĂŤle on derdelen van een bo ervan onderscheiden. ot noemen en de func tie De leerlingen kunnen verschillende bootty pen onderscheiden. De leerlingen kunnen van eenvoudige mat erialen een bootje m door middel van lucht aken dat snel kan vare . n

het dek; drijven; de kie l; de mast; omslaan; he t roer; voortbewegen zinken; het zwaard ; de wi

nd; het zeil;

Materiaal

- kaart van Nederland ; - 1 watertafel; - 15 lege melkpakken of andere doosjes; - 15 tubes plasticine; - 15 potten lijm; - 15 scharen; - 1 doosje elastiekjes ;

- 1 doosje satĂŠprikker s; - 1 doosje ijsstokjes; - verzameling van stu kjes vuilniszak; - verzameling van stu kjes piepschuim of hout; - allerlei andere (koste loze) knutselmaterialen.

g

in Voorbereid

Maak zelf een van de bootjes uit de les (zi e informatiekaart 1), problemen de leerling zodat u weet tegen en kunnen aanlopen welke .

Water - groep 3/4 - LEERKRACHTENKAART 1

Begrippen

1


LEERKRACHTENKAA

RT 2a

r e t a W : a them De botenrace Ba1.rsLet maar

los!

es het krantenartikel va n bijlage 1 voor en laa K t de bijbehorende fot Weten de leerlingen wa o's zien. ar Vlissingen ligt? Laat de leerlingen Vlissing Nederland aanwijzen en op de kaart van . Licht kort de verschil len de soorten boten toe die worden. Geef aan dat in het artikel genoem deze boten door midd d el van lucht over het wa ter bewegen. 2. Vertel dat Frits Koek contact met u heeft op genomen. Frits roept snelle boot te maken. de hulp van de klas in Vraag of de leerlingen om een dit leuk vinden en beslu helpen. it dat de klas Frits gaat 3. Leg uit dat u met Fri ts heeft besproken da t de leerlingen in de kla gaan maken. Met de bo s in tweetallen een bo otjes gaan ze een echt otje e race houden. Het sn echt worden gebruikt! elste ontwerp zal door Vertel dat het om milie Frits uvriendelijke bootjes over water voortbeweg gaat. Ze moeten met en. lucht

eel de groep leerlinge 2 n in tweetallen. Laat elk nemen en de soorten tweetal informatiekaa boten bestuderen die rt 1 voor zich daarop staan. Ze lette - de onderdelen van de n daarbij op: boten: de kiel/het zw aard, de mast, het roer, - de overeenkomsten het zeil, het dek; en verschillen tussen de boten. 2. Loop rond in de kla s en geef de tweetallen uitleg. Stel daarbij vra - Zie je de kiel of het zw gen als de volgende: aard van de boot? Waa rvoor is deze belangr niet zo gemakkelijk om ijk? Omdat de boot da slaat? n - Welke boten kunnen met de wind over het water gaan? De boten Welke boten zijn dat? met zeilen? - En hoe gaan de ande re boten over het wate r? Met lucht? Welke bo - Waarvoor heb je een ten zijn dat? roer nodig? - Waar zijn masten vo or nodig? Wat hangt er aan de masten? 3. Laat de tweetallen vervolgens een keuze maken voor een boot Dit mag ook een ande die zij zelf gaan maken re boot zijn dan op inf . ormatiekaart 1, zolan door lucht. Geef aan da g deze wordt aanged t ze goed moeten nade reven nken over de manier Bij een zeilboot bijvoor van voortbewegen. beeld, moeten ze zelf blazen. Zet bij dit onderdeel de werkvorm Denk-tw eetal-vertel in.

Water- groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2a

nderzoek On1.tdVeerdk en o

2


LEERKRACHTENKAA

RT 2b

r e t a W : a them De botenrace werp en On1.tIed

maak

er tweetal maakt een 2 snelle boot voor Frits Koek. Geef de volgend - de boot heeft een ze e richtlijnen: il of wordt op een an dere manier door luc - de boot mag een ro ht of wind voortbew er, mast, kiel of zwaard ogen; hebben, maar dat ho - bedenk van welke m eft niet; aterialen je de boot ga at maken; - maak dan een tekenin g; - bouw daarna de bo ot.

2. Laat de tweetallen hun boot maken naar aanleiding van de ge gekozen materialen. maakte tekening, met In de watertafel kunn de en de boten steeds ge test worden. 3. Begeleid de tweeta llen tijdens het maken van de boten. Stel daarbij vragen als de volgende: - Kan jullie boot al dr ijven? Zinkt hij niet? Slaat hij niet om? Ho - Zit er een zeil of mas e komt dat? t op jullie boot? Waa rom (niet)? Hoe kom - Hoe zou je een roer t jullie boot vooruit? aan de boot kunnen maken? En een kiel? - Heb je al getest of jul W at gebeurt er dan? lie boot snel is? Hoe komt het dat hij (niet ) snel is?

ud de botenrace. De race kan in de waterb K ak worden gehouden zelf blazen, of buiten waarbij de leerlingen in een bestaand wate rtje of in een grote ba bootjes tegen elkaar k of teil. Laat steeds vij racen en houd de tijd f bij. Vul de tijden in op bijlage 2a en 2b. 2. Laat na elke race de tweetallen uitleggen hoe ze de boot gemaa Bespreek klassikaal wa kt hebben. arom het betreffend e bootje gewonnen met de andere bootjes heeft. Vergelijk het bo uit dezelfde race. Beste otje ed daarbij aandacht de aanwezige onderd aan: de wijze van mak elen, de stabiliteit en en, de soort aandrijving. 3. Houd daarna de be slissende botenrace tussen de winnende Vul de gegevens in op bootjes uit de eerder bijlage 2c. De boot die e races. nu wint, is de grote wi Bespreek hierbij ook nnaar. weer kort waarom de ze boot de snelste is. 4. Laat de leerlingen vervolgens een man ier bedenken om Frits boot gewonnen heef Koek te laten weten t. Zet hierbij de werkv welke orm Tafelrondje in. Er het schrijven van een kan gedacht worden brief, het versturen va aan n een e-mail, het (mee bellen. Laat de leerlin )sturen van een foto, gen vervolgens met dezelfde werkvorm de communicatievorm inhoud van de gekoze bepalen. n 5. Schrijf dan zelf met hulp van de leerlinge n de brief of e-mail, of In dat laatste geval ge voer het telefoonges eft u de leerlingen m prek. eteen het (enthousia Wanneer gekozen wo ste) commentaar van rdt voor een brief of Frits. e-mail, geeft u zijn co tijdstip. Vertel dan da mmentaar op een lat t Frits Koek u thuis ge er beld heeft.

Tip Deze les kan een aanle iding zijn om in de bu urt van de school bo ook afbeeldingen va ten te gaan bekijken. n boten verzamelen U kunt of de leerlingen dit lat en doen.

Water - groep3/4 - LEERKRACHTENKAART 2b

! t maar zien La1.aHo

3


BIJLAGE1

k a a m n twerp e

on

Krantenartikel

Grote bootrace in Vlissingen

De catamaran heeft

gewonnen.

De zeilboot van Frits

(bron: www.knmi.nl)

Er deed ook een driem

aster mee.

Koek.

Water - groep 3/4 - BIJLAGE 1

Frits Koek voer ook m ee. Op een zeilboot. Deze boot heet 'De Zon'. Op de boot zaten no g meer Zondag was er een gr m en se n. D e boot van Frits heef ote bootrace in t Vlissingen. Er deden bo ni et ge w on nen. De start was niet ten uit allerlei landen mee. De boten goed. Daarna ging he moesten heel t veel beter. ver varen. En het was Ze ha al de n bi jn heel slecht a alle boten in. weer. Het regende. En M aa r aa n he t ei er was veel nde ging het weer wind. Het was heel m mis. De boot was niet oeilijk om te snel genoeg. varen. De boot van Frits is tw eede geworden. Heel goed ! Maar niet Er waren heel veel ve goed genoeg... Frits rschillende vond het heel boten. Bijvoorbeeld jammer. een zeilboot. En een catamaran. D Volgend jaar wil hij w at is een boot eer meedoen. uit twee stukken. En M aa r da n m et een snellere boot! er was zelfs een driemaster. Die bo ot heeft drie masten.

4


INFORMATIEKAART

1

ek o z r e d n ek en o

ontd

Snelle boten zeil

mast dek

kiel zwaard

Water - groep 3/4 - INFORMATIEKAART 1

roer

5


BIJLAGE 2a

ek o z r e d n ek en o

ontd

Namen tweetal 1.

Tijdschema botenra Soort boot

ce

Plaats race

Tijd race

2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1.

1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2.

Water - groep 3/4 - BIJLAGE 2a

2.

6


BIJLAGE 2b

ek o z r e d n ek en o

ontd

Namen tweetal 1.

Tijdschema botenra Soort boot

ce

Plaats race

Tijd race

2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1.

1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2.

Water - groep 3/4 - BIJLAGE 2b

2.

7


BIJLAGE 2c

ek o z r e d n ek en o

ontd

Namen tweetal 1.

Tijdschema botenra Soort boot

ce

Plaats race

Tijd race

2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2. 1.

1. 2. 1. 2. 1. 2. 1. 2.

Water - groep 3/4 - BIJLAGE 2c

2.

8


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.