(“COTE D’OR”, 30-5-‘03 ) “Kijk, daar staan ze …” wijs ik naar enkele grote bladeren die in de ondergroei van het bos staan “… maar er staan geen bloemen in”. De bladeren in kwestie zijn groot, lichtgroen en enigszins geribbeld met duidelijke nerven. “Hhmm, zo groot had ik ze niet verwacht …” luidt het antwoord van Jo. Enkele honderden meter verder gaat een afgebakend paadje rechts de boshelling op en bijna onmiddellijk zien we ze. Het bladerdak zorgt voor een zacht groen licht in het kreupelhout. Hier en daar is er een open plek waar direct zonlicht de bosbodem bereikt. De bodem is vochtig, want bedekt met een dikke laag mos dat ook de dunne stammetjes bedekt tot een halve meter hoogte. “Net alsof de bomen groene kousen aan hebben”, geeft Marijke commentaar. Maar onze aandacht gaat toch uit naar iets helemaal anders. De ene plant na de andere duikt nu op met twee, drie bloemen.” Kijk, hier hebben ze toch veel kleinere bladeren dan daarstraks”, constateert Jo. We kijken elkaar even aan. “Je hebt gelijk, Jo. Die plant van daarnet, dat moet iets anders zijn” krabbel ik terug. “Maar kijk daar eens: hoeveel staan er hier wel niet …” onderbreekt één van de dames onze discussie. Ze heeft natuurlijk overschot van gelijk. Het onderhout is hier letterlijk bezaaid met rijk bloeiende planten. Als je op je hurken gaat zitten en tussen de stammetjes van het kreupelhout doorkijkt, zie je ze overal opblinken in de schemergroene halfschaduw: tientallen bolstaande gele pantoffeltjes, de bordeauxbruine ietwat gedraaide sepalen vallen op afstand veel minder op. Het is niet de eerste keer dat ik Vrouwenschoentjes (Cypripedium calceolus) zie. 40
De boomklever I juni 2017 I de eerste keer
Ik herinner mij de eerste keer, in Noord-Zweden, als de dag van gisteren. Håkan heeft ons, na ons de Laplanduilen getoond te hebben, ook een kruis gezet op een stafkaart waar we de “guckusko” kunnen vinden. “You can keep the map, it’s an old one …”: de vriendelijkheid van de man kent geen grenzen. De volgende dag rijden we er naar toe: “Brännberget naturreservat”. Het is even zoeken naar de “guckusko” maar na een half uurtje zien we ze: grote pollen van forse planten, telkens met 15 of meer bloeistengels met tientallen, maar jammer genoeg grotendeels verwelkte, bloemen. In de diepere schaduw van het sparrenbos vinden we wél nog enige bloemen in vol ornaat, naar het échte feest is eigenlijk al twee, drie weken gedaan, dat is overduidelijk. Dit moest beter kunnen, zoveel was duidelijk … Vandaag hebben we dat wél beter gepland. Ik heb aan René info gevraagd over de dichtstbijzijnde groeiplaatsen van de soort. Er waren twee bekende bereikbare opties: Donau-Eschingen in Zuid-Duitsland of hier, ten NW van Dijon. Deze site is meteen ook één van de rijkste groeiplaatsen van de soort in Frankrijk, én streng gecontroleerd. Aan de ingang van de bosweg staat een bord waarop in verschillende talen duidelijk wordt dat er niet mee gelachen wordt als je op heterdaad zou betrapt worden met een uitgegraven plant. Rondstruinen in het bos, waarbij je de niet-bloeiende jonge planten zou vertrappen, is ook al uit den boze want de wegjes zijn afgezet met linten. Dat belet niet dat je de planten van op het pad schitterend kan zien. Als ik zo eens rond mij kijk is dit inderdaad “boenk” op hét moment waarop de soort in opti-
“Het is in ieder geval een soort die ik al héél lang wou zien. Ik zal straks eens kijken hoe zeldzaam deze parelmoer precies is” pareer ik zijn vraag. De vlinder in kwestie draait nu, terwijl hij zijn vleugels langzaam open en dicht doet, nog een rondje: we kunnen hem erg goed zien. Plots maakt hij een eind aan zijn zonnebad en verdwijnt hoog in de boomkruinen. Als we bijna terug bij de auto zijn, kruip ik even de berm op om de bladeren beter te bekijken die ik daarstraks van op een afstand versleet voor bladeren van Vrouwenschoentjes. “Gele gentiaan!” roep ik naar de anderen, die zijn blijven wachten. Terwijl ik terug afdaal naar de weg schud ik ongelovig mijn hoofd: “Gele gentiaan, ik ken dat alleen van alpenweides, ik zou dat hiér in een laaglandbos zeker niet verwacht hebben.” Jo kent het perfecte antwoord op mijn verbazing: “Je bent hier nog nooit geweest, Herwig. Misschien komen we nog wel onverwachte zaken tegen …” Voor ik in de auto stap overloop ik vlug even welke vlinders zich hier op “onze lijst” hebben gevlogen: Groentje, Sleutelbloemvlinder, Grote parelmoer, Zilvervlek, Bosparelmoer, Citroenvlinder, Oranjetip, Bont zandoogje, Voorjaarserebia, Aardbeivlinder. “Daar kan je in Vlaanderen alleen maar van dromen” zet ik het voor de anderen even in perspectief. Jo trekt vragend zijn wenkbrauwen op: “En waar staat dieje … ?” Ik laat het hem even zien: “Euphydryas maturna, de Roodbonte parelmoervlinder. Lokaal, slechts enkele vliegterreinen met weinig vlinders. Niet in de Benelux. En de zeldzaamheidsstatus is dan nog eens onderschat in dit boek”, verzeker ik de anderen. Jo is mee komen kijken en knikt overtuigd: “Ja, dat is ’m. Geen twijfel mogelijk. En waarvan leven de rupsen? Aha, es, het staat hier vol met essen” leest hij overtuigd verder. Minstens even interessant als het Vrouwenschoentje, hoor” verzeker ik de anderen, terwijl we van de parkeerplaats afrijden. Marijke plaatst daar direct haar persoonlijke kanttekening bij: De boomklever I juni 2017 I de eerste keer
DE EERSTE KEER
Eén maturna maakt de lente wél …
male bloei staat. “Kijk, dat is interessant”, wijs ik de anderen op enkele bijzonderheden van de gele pantoffel. “In Zweden dacht ik dat die doorschijnende vlekjes hier het begin van de verwelking aankondigen, maar dat is niet zo. Ze zorgen ervoor dat er achteraan licht binnenvalt in de pantoffel. En hier op die overlangse groeven van de lip zitten minuscule donkere vlekjes die ook al een pad naar achteraan suggereren. Het insect kruipt door die hoofdingang naar binnen, volgt de wegwijzers naar achter en bereikt tenslotte dit kleine gaatje waar het zich moet doorwringen om terug buiten te geraken en …” “ … zo neemt het dan het stuifmeel mee” vult Jo logisch aan. Het volgende halfuur maak ik ijverig foto’s. Je ziet immers niet élke dag honderden prachtig bloeiende vrouwenschoentjes … Naast deze evidente publiekstrekkers biedt deze plek een keur aan kalkminnende flora: Bijenblad, Soldaatje, Mansoor, Wolfskers, Bosvogelmelk. Voor mij zijn het oude bekenden, maar daarom zeker niet minder interessant. De zon is doorgebroken als we terug op de centrale “bosdreef” aankomen. Van de zonbeschenen bodem fladdert plots een vlinder op: oranje, zwart, was dat een parelmoer? Een vijftal meter verder gaat hij terug op de grond zitten. Jo en ik hebben hem vrijwel meteen in de kijker. De vlinder zit nu met de vleugels dicht: je kan nu mooi de onderkant zien: helder oranje met een okerkleurig bandenpatroon. “En Herwig, wat denk je er van?” vraagt Jo nu. “Hij gelijkt op een Moerasparelmoer, maar er klopt iets niet: hij heeft zo geen puntjesrij in zijn achtervleugels …” aarzel ik. Hij treedt me onmiddellijk bij: “Het is hier ook geen moeras …” Op dat moment klapt de vlinder zijn vleugels open en … mijn hart slaat bijna een slag over. Dat contrasterende patroon van opvallende witte en oranje vlekkenrijen op een bijna zwarte “fond” … !!! “Het is godverdoeme maturna”, stamel ik ongelovig. De anderen kijken mij verbaasd aan. “Hoe noem je dat, Herwig? Is dat zo speciaal … ?” vraagt Jo terwijl hij de vlinder wat nader bekijkt.
41