Met knikkende
knieEn... ¨
n e d a p e d n a a b e g e d n e t i Wandelen bu Steeds meer mensen gaan ’s zomers de bergen in om te wandelen. Wandelen in de bergen is een fantastische ervaring en combineert sportief bewegen met een unieke natuurbeleving. Als bergwandelaar beland je ook vaak naast de goed onderhouden wandelpaden. Op de losse puinhellingen (‘Geröll’), gladde rotsplaten en natte grashellingen helpt een goede looptechniek je om veilig en relaxt op pad te zijn.
H
et lijkt een open deur, maar een goede looptechniek is de basis voor een geslaagde bergwandeling. Met een goede techniek kun je meer genieten van de tocht, stijg en daal je ritmisch en ben je zekerder onderweg. Vooral steile sneeuwvelden vormen een gevaar voor wandelaars (zie Hoogtelijn 3-2011, p.72/73). Maar ook steile grashellingen, puinhellingen en rotsachtig terrein kunnen hen parten spelen. Een goede looptechniek gekoppeld aan de nodige kennis en ervaring helpt dan ongelukken voorkomen. Er zijn twee vereisten; vast ter been of - zoals de Duitsers zeggen - trittsicher zijn en geen last hebben van hoogtevrees (schwindelfrei zijn). Ben je geen van beide dan moet je je tochten daarop aanpassen en op de eenvoudige wandelpaden blijven (W, T1, T; zie schema).
Looptechniek Lopen in de bergen doe je door beheerst met licht gebogen knieën kleine passen te maken. Grote stappen of gehaast lopen zijn vermoeiend, slecht voor de knieën en brengen je mogelijk uit evenwicht. Loop ritmisch zonder in ademnood te komen. Hoe steiler, hoe langzamer en korter je stappen worden. Zo kun je tijdens een pas tijdig stoppen wanneer de steen of graspol waarop
64 |
je je voet wilde neerzetten los blijkt te liggen. Wandelstokken helpen je daarbij de balans te bewaren. Concentreer je op de beweging, kijk naar het pad voor je en kijk vooruit naar wat komen gaat. Als je om je heen wilt kijken, kun je het best even stilstaan. Probeer als je stijgt niet alleen de voorvoet neer te zetten. Dat is erg belastend voor je kuiten. Gebruik zo veel mogelijk je hele voet en zet de schoen zo neer dat de zool optimaal grip heeft op de ondergrond. Er zijn grofweg twee manieren waarop je de zool kunt gebruiken: op wrijving met zo veel mogelijk contact tussen schoenzool en ondergrond of ‘gekant’ met de rand van zool of hak in de helling. Je plaatst de zool op wrijving als de ondergrond hard is, dus op rots en op stevige grond. Zo breng je zo veel mogelijk rubber in contact met de ondergrond, maak je optimaal gebruik van de wrijving en van het profiel van de zool. Als de ondergrond zacht of los is, dus bij gras, aarde of losse puinhellingen, gebruik je juist zo min mogelijk de vlakke zool. Je zet de hak of de zijkant van de zool stevig in de helling. Als het nodig is, schop je zelf je eigen treden in de ondergrond. Maak zo veel mogelijk gebruik van grote stenen, vlakke graspollen of horizontale stukken in de helling.
hoogtelijn 2-2012 | Tekst Harald Swen | foto’s Harald Swen, Mieke Scharloo