2 minute read

4.3.2. Maatregelen

Het is mogelijk om op nagenoeg iedere dijk (boom- en bloemdijk) via een goed beheer bloemrijke vegetaties te ontwikkelen. Afhankelijk van de uitgangssituatie moet er een intensief en consequent beheer worden uitgevoerd om tot het gewenste eindbeeld te komen. Zeker bij het huidige niveau van stikstofdepositie blijkt het gangbaar beheer van één maal per jaar maaien en afvoeren niet voldoende om verruiging tegen te gaan, zelfs niet onder ideale omstandigheden.

Intensiveren maaibeheer

Advertisement

Veel dijken die worden begraasd of jaarlijks worden gemaaid (of geklepeld), zijn vaak in meerdere of mindere mate verruigd door achterstallig beheer in combinatie met de stikstofdepositie. Intensivering van het hooiibeheer is dan meestal noodzakelijk.

Ook wanneer het dijkgrasland in intensief landbouwgebruik (incl. bemesting) is geweest en er dominantie van grassen heerst, is een regelmatiger hooibeheer aangewezen.

Het uitvoeren van een eerste maaibeurt (met afvoer) in de eerste helft van mei tot begin juni (voor het einde van de bloei van de grassen), onderdrukt dominante grassoorten zoals glanshaver of gewone vossenstaart. Een tweede maaibeurt kan worden uitgevoerd vanaf half augustus tot eind september. Vooral op de wat zwaardere gronden zal dit intensievere maaibeheer wellicht een aantal opeenvolgende jaren (vijf-10 jaar) moeten worden volgehouden tot de dominantie van grassen is doorbroken.

Afhankelijk van de hoeveelheid stikstof en fosfaat die in de bodem zit, kan op dijken met een zandige bodem en een lichte verruiging, het volstaan om éénmaal jaarlijks te maaien en af te voeren, wanneer het maaitijdstip wordt vervroegd. Zo wordt in plaats van september of later in het jaar, in juli of de eerste helft van augustus gemaaid (met afvoer).

Intensiveren beweiding

Extensieve beweiding met bij voorkeur runderen en/of paarden leidt vaak tot een gevarieerde mozaïekvegetatie. Beweiding leidt echter minder tot verschraling aangezien er nauwelijks voedingsstoffen worden afgevoerd. Te extensief beweide dijkhellingen zullen dan ook na verloop van tijd verruigen. De beweidingsdruk opvoeren is een methode om dominantie van een aantal

ruigtesoorten terug te dringen. Dit dient echter slechts tijdelijk te gebeuren aangezien ook alle gewenste plantensoorten sterk worden teruggedrongen. Een tijdelijke, hoge beweidingsdruk, waarna de beweidingsdruk weer tot normaal niveau wordt teruggebracht, is een goede manier om verruiging tegen te gaan. Bij voorkeur vindt de verhoogde begrazinsgdruk plaats na de zaadzetting van de doelsoorten.

Zolang de dominantie van grassen niet doorbroken is, blijft hooibeheer de uitverkoren omvormingsmaatregel. Beweiding moet eerder als instandhoudingsmaatregel worden beschouwd, waarbij de structuur van de vegetatie wordt versterkt door begrazing toe te passen.

Schapen en paarden grazen de vegetatie kort, runderen wat langer en ruiger. Plaatselijk intensieve beweiding door runderen en paarden leidt tot open getrapte taluds. Deze zijn van belang voor de kieming van soorten als ruige anjer, fijne ooievaarsbek en grote leeuwenklauw. Zo ontstaan ooksteilwandjes die van belang zijn voor insecten. Hooiweidebeheer, nl. één maaibeurt (met afvoer) en nabegrazing, combineert van beide beheersvormen het beste. Verschraling door maaien en afvoeren, versterken structuur en openheid vegetatie door begrazing.

De ontwikkeling van soortenrijke vegetaties kan ook gestimuleerd worden door in proefvlakken de bovenste aangerijkte laag teelaarde te plaggen en maaisel uit reeds goed ontwikkelde vegetaties aan te brengen. Het is daarbij van belang om maaisel van nabijgelegen dijken te gebruiken (streekeigen genetisch matariaal).