
13 minute read
350 jaar geleden werd de componist Tomaso Albinoni geboren
Albinoni’s muziek ontstond in de bloeitijd van de barok. De kunst en architectuur van dit tijdperk zijn beroemd vanwege het fijnzinnige gevoel voor licht en ruimte en deze sfeer van helderheid horen we terug in zijn muziek. Hij schreef meer dan 80 opera’s, maar is tegenwoordig vooral beroemd voor zijn instrumentale werken.
Albinoni had weinig belangstelling voor composities van andere componisten en dankzij zijn weigering om invloeden van buitenaf over te nemen is zijn muziek bijzonder individueel.
Advertisement
Het kunsttijdperk van de barok duurde van de 17e. tot halverwege de 18e. eeuw en bracht veel muzikale veranderingen met zich mee. Een daarvan was de toenemende betekenis van de opera tot een van de mooiste en belangrijkste muzikale vormen. Maar er was ook een ontwikkeling van de puur instrumentale muziek, terwijl daarvoor de vocale muziek op de eerste plaats stond. Zo konden nieuwe genres ontstaan, zoals de sonate en het soloconcert. Italië was aanvankelijk het toneel van deze veranderingen en de Venetiaanse Tomaso Albinoni, die veel opera’s en andere toneelwerken, concerten en sonates componeerde, speelde daarbij een belangrijke rol. Tegenwoordig zijn de werken van zijn tijdgenoten Corelli en Vivaldi nog steeds zeer bekend, maar Albinoni met zijn bijzondere aanleg voor melodieuze muziek maakte de opera als stijlvorm veel rijker. Op het gebied van de instrumentale muziek droeg hij bovendien bij aan de nieuwe vorm en stijl van het soloconcert.
Tomaso Albinoni werd geboren op 8 juni 1671 in Venetië dat in die periode de culturele en artistieke parel van Europa was. Tomaso was het tweede kind en oudste zoon van Antonio Albinoni en zijn vrouw Lucrezia Fabris. Vader Antonio was een rijke fabrikant van papierwaren en speelkaarten. Na het overlijden van Antonio’s werkgever erfde hij het hele bedrijf, samen met een landhuis en gronden. Hierdoor werd het gezin een welvarende familie.
Vader Albinoni had een duidelijke bestemming voor zijn oudste zoon in gedachten. Hij leidde Tomaso op tot speelkaartenmaker die hem op het juiste moment kon opvolgen als hoofd van het familiebedrijf. De jonge Tomaso had een zorgeloos leven en ontwikkelde al heel vroeg een passie voor
muziek. Een gloednieuwe viool in je handen krijgen doet al snel wonderen! Amper twintig jaar oud ontpopte Tomaso zich al als een volleerd violist en begon hij te componeren. Maar met hart en ziel een carrière als muzikant met een onzekere toekomst lanceren is niet zo eenvoudig als je een omvangrijk familiebedrijf hoort te erven. Er was voorlopig geen sprake van boos worden op zijn vader en Tomaso zou zich wijden aan de mysteries van het papier maken.
Daarnaast volgde hij echter viool-, zang- en compositielessen. Hij had opmerkelijk veel talent als zanger en nog meer als violist. In die periode moesten in Venetië de muzikale artiesten lid zijn van het “Musician’s Guild”, anders konden ze niet in het openbaar optreden. Als gevolg hiervan begon Albinoni te componeren als een middel voor muzikale expressie.
In schril contrast met andere musici van zijn tijd, streefde Tomaso Albinonni niet naar rijke beschermheren om de creaties van zijn composities te ondersteunen. Dankzij zijn aanzienlijke rijkdom, hoefde hij niet in opdracht van de adel of de kerk te werken, maar eerder als zelfstandig muzikant en componist. Hij was trots op zijn onafhankelijkheid die hem in staat stelde zich te concentreren op zijn muzikale voorkeuren: toneelmuziek en werken voor orkest of voor kleine ensembles. Hij gaf zichzelf de bijnaam “Dilettante Veneto”. In 1694 maakte Tomaso met veel succes zijn eerste muzikale optreden met de opera “Zenobia, Regina de Palmireni” (Zenobia, Koningin van de Palmyranen), een opera in drie bedrijven met een libretto van Antonio Marchi. De première van het werk vond plaats in het Teatro Santi Giovanni e Paolo in Venetië tijdens de periode van carnaval.
Zenobia, koningin van Palmyra, is verslagen door de Romeinse keizer Aureliano vanwege het verraad van Ormonte, de gouverneur van Palmyra , die hoopt zijn dochter Filidea met de keizer te laten trouwen. Zenobia weigert zich aan hem te onderwerpen, zelfs als hij aanbiedt met haar te trouwen. Woedend besluit Aureliano, Zenobia en haar zoon ter dood te brengen, maar als hij hoort dat Ormonte aanbiedt hem te vermoorden en Zenobia weigert, denkt hij er ernstig over na en geeft Aureliano de troon terug aan Zenobia. Ormonte wordt verbannen en eenheid en orde worden hersteld.
“Zenobia” was voor Albinoni het begin van een schitterende operacarrière. Vanaf dat moment componeerde hij gemiddeld één of twee opera's per jaar, aanvankelijk voor Venetië, maar vanaf 1703 steeds meer voor andere steden (Florence, Genua, Bologna, Ferrara, Brescia, Rome, Treviso), waar hij enkele van de premières zelf regisseerde. Veel van zijn werken zijn gebaseerd op historische feiten en legendes.
De Venetiaanse kardinaal Pietro Ottoboni, achterneef van paus Alexander VIII, was een van de rijkste mannen van Europa en een van de grote mecenassen van zijn tijd. Hij was een groot kunstliefhebber en beschermheer van componisten, schilders, beeldhouwers en dichters. Hij beschikte over een uitmuntend orkest en organiseerde wekelijks in zijn paleis concerten en operavoorstellingen. De componist Alessandro Scarlatti was bij hem in dienst en de componist Arcangelo Corelli woonde bij hem in. Ook G. Fr. Händel was er regelmatig aanwezig. Het was aan Pietro Ottoboni dat Albinoni zijn “ op.1” opdroeg.
Albinoni was omstreeks 1700, korte tijd werkzaam als violist voor Karel IV, hertog van Mantua, aan wie hij zijn “opus 2” verzameling instrumentale stukken opdroeg. In 1701 schreef hij zijn populaire “suites opus 3” en droeg die verzameling op aan Cosimo III de Medici, groothertog van Toscane. Zoals men kan zien op zijn uitgegeven werken droeg Albinoni heel wat composities op aan andere persoonlijkheden zoals: kardinaal Francesco Maria de Medici (op.4), markies Carlos Felipe Spinola y Colonna (op.5), graaf Cristiano Heinrich von Watzdorf (op.8) en markies Don Luca Fernando Patiño (op.10). Albinoni schreef ook muziek voor de verjaardagen van keizer Karel VI ( Il nome glorioso in terra, santificato in cielo , 1724) en zijn vrouw Elisabeth Christine von Braunschweig-Wolfenbüttel ( Il nascimento dell'Aurora ).
In 1705 huwde Albinoni in Milaan met Margherita Raimondi die reeds op 15-jarige leeftijd als zangeres debuteerde in Venetië. Antonino Biffi, kapelmeester van de Basiliek van San Marco in Venetië, was getuige van hun huwelijk. Het echtpaar ging in de Venetiaanse gemeente San Trovaso wonen en kreeg drie zonen en vier dochters. Na haar huwelijk trad Margherita op in opera’s maar, op één uitzondering na ( I rivali generosi ), niet in de werken van haar man.
Hoewel Albinoni zich aanvankelijk vooral toelegde op sonates en concerten voor specifieke instrumenten (viool, hobo), veranderde hij vanaf 1705 enigszins van genre. Zijn werken waren meestal opera's die hem veel succes opleverden in bijna heel Italië en Duitsland. In totaal componeerde hij tachtig opera’s. De meest populaire waren de komische intermezzo’s. Dit genre ontstond aan het begin van de 18e eeuw uit de wederzijdse invloed van twee onafhankelijke operatradities - het intermezzo en de komische scène.
“Vespetta e Pimpinone” van Tomaso Giovanni Albinoni, een werk uit 1708, krijgt een bijzondere plaats in de geschiedenis van de komische opera. Als muzikaal werk is het niet een van de belangrijkste werken van de componist, maar in de beginperiode van de ontwikkeling van dit genre, stond dit stuk permanent op Italiaanse podia, waardoor het niet alleen effect had op hedendaagse componisten, maar ook op de ontwikkeling van het operagenre.
Het verhaal is zo oud als de wereld: een slimme, onstuimige en gracieuze dienares wil koste wat kost een welgestelde echtgenoot vinden en verleidt een rijke oude man. Zij belooft hem liefde, terughoudendheid en nederigheid. Maar als ze eenmaal met hem getrouwd is komt haar ware aard naar boven en onthult zij een grillig karakter en is zij een liefhebster van luxe en frivoliteit.
In januari 1709 overleed de vader van Albinoni. Op dat moment had Tomaso al de beslissing genomen te stoppen met zijn functie in de fabriek en zich volledig met de muziek bezig te houden. Het bedrijf werd overgedragen aan zijn twee jongere broers Domenico en Giovanni. Tomaso zou recht hebben op een derde van de inkomsten. Vanaf dat moment noemde hij zichzelf “Musico di violo”, hetgeen op al zijn uitgegeven werken werd gedrukt. Na enkele jaren werkte het familiebedrijf met verlies en werd het bedrijf overgenomen door de schuldeisers. Tomaso moest nu zelf zorgen voor het levensonderhoud van zijn gezin. Om de kosten te drukken verhuisde hij naar San Barnaba, een minder dure buurt in Venetië waar hij een zangschool oprichtte. In 1721 overleed de echtgenote van Tomaso Albinoni.
In 1722 bereikte het succes van Albinoni zijn hoogtepunt. Tijdens die periode componeerde hij, tot dan toe, zijn meest schitterende concertcollectie “12 Concerti a cinque op. 9 “. Hij droeg het werk op aan Maximilian II Emanuel, keurvorst van Beieren en dirigeerde zelf de succesvolle première van dit werk in Munich.
Ter gelegenheid van het huwelijk van keurvorst Karl Albrecht (de latere keizer Karl VII) , zoon van Maximiliaan II met Maria Amalia, aartshertogin van Oostenrijk en dochter van keizer Joseph II, componeerde Albinoni de opera’s “Veri Amaci” en “Il trionfo d’Amore”. Op uitnodiging van Maximiliaan II reisde Albinoni naar Munchen om er, als onderdeel van de huwelijksfestiviteiten ter gelegenheid van het jonge paar, de uitvoering van hogergenoemde opera’s te dirigeren. In deze periode componeerde Albinoni ook overvloedig instrumentale muziek. Vóór 1705 schreef hij voornamelijk triosonates en vioolconcerten. Nadien, tot ongeveer 1719 schreef hij solosonates en concerten voor hobo. Albinoni was vooral dol op de hobo, een relatief nieuw instrument in Italië. Men beweerde ook dat Albinoni de eerste Italiaan was die hoboconcerten componeerde. Liefhebbers van barokhobo zullen van deze muziek genieten, net als iedereen die de veelal zonnige en oorstrelende klanken van vroeg-18e-eeuwse Italiaanse orkestmuziek weet te waarderen.
“La Statira” is een opera-seria in drie bedrijven en neemt ons mee terug naar het oude Perzië. Het werk vertelt de conflicten en beproevingen van Statira en Barsimo terwijl ze twisten over de opvolging van de Perzische troon na de dood van koning Artaxerse. Albinoni schakelde de librettisten Apostolo Zeno en Pietro Pariati in om een dynamische en intrigerende plot te maken. “La Statira” beleefde zijn première in Teatro Capranica in Rome in 1726. De compositie is een uitstekende weerspiegeling van Albinoni’s rijke en expressieve compositiestijl. Het werk bewijst alweer de onbetwistbare talenten van Albinoni en is een fantastische reis terug in de tijd naar de 18e-eeuwse bloeiperiode van de opera.
In 1729 componeerde Albinoni “Il Concilio de ‘pianet”. Hij schreef het werk op verzoek van Jacques Vincent Languet, graaf van Gergy en Franse ambassadeur in Venetië, met het oog op de vieringen die werden georganiseerd ter gelegenheid van de geboorte van de Dauphin van Frankrijk. Het werk werd uitgevoerd op 16 oktober 1729 in het paleis van de graaf van Gergy in Venetië.
Eternity (sopraan) brengt de twee planeten Jupiter (mezzosopraan, castraat?) en Mars (tenor) samen. Ze vraagt Jupiter, een lichtgele planeet, met zacht en heilzaam licht, om de kwade invloeden van Mars, een rode planeet, de kleur van bloed en geweld, te temperen.
Na verloop van de tijd geraakten de opera’s van Tomaso een beetje op de achtergrond en werd zijn instrumentaal werk meer en meer gewaardeerd.
Zijn gevoel voor melodie, opgewekte stemming, lange melodieën en pulserende ritmes maakte hem bijzonder en Albinoni groeide uit tot een gewaardeerde en populaire componist. Tot ver over de grenzen van Italië was hij een beroemde man.
Albinoni oogstte zelfs roem in Leipzig, waar Johann Sebastiaan Bach enkele van zijn triosonates bewerkte. Bach gebruikte thema’s uit de triosonates om er vier fuga’s mee te componeren. Hij gebruikte ook werken van Albinoni in het onderwijs. Dit betekende toch dat Bach de werken van Albinoni wist te waarderen.
Mede door het overlijden van zijn vrouw begon Albinoni vanaf 1730 minder en minder te componeren en nam zijn creatieve kracht geleidelijk af. Hij voltooide echter nog twee opera’s: “Candalide” in 1741 en “Artamene” in 1743. “Artamene” was een opera in drie bedrijven op een libretto van Bartolomeo Vitturi. De première vond plaats in het “Teatro Sant Angelo” in Venetië tijdens de periode van carnaval.

In 1743, Tomaso was toen reeds 72 jaar, solliciteerde hij naar de goed betaalde functie van maestro di coro en zangleraar aan het Ospedale del derelitti. Zijn kandidatuur werd echter niet weerhouden. De betrekking was voor Nicola Porpora.
De laatste jaren van zijn leven trok Tomaso zich terug uit het openbare leven. Hij woonde samen met drie van zijn kinderen in heel bescheiden omstandigheden. Hij werd ziek en overleed op 17 januari 1750 in Venetië, de stad waar hij zijn hele leven had gewoond. Hij werd 79 jaar, wat in die tijd een hoge leeftijd was.
Albinoni werd begraven in de San Marco basiliek in Venetië.
Albinoni’s oeuvre bevat ongeveer 80 opera’s, waarvan de meeste verloren zijn gegaan. Zijn instrumentale werk heeft het beter overleefd en omvat 99 sonates, 59 concerto’s en 9 symfonieën. Hij wordt gezien als de eerste Italiaan die concerten schreef voor hobo, een relatief nieuw instrument in die tijd. Net als Vivaldi wist Albinoni zijn muziek feilloos aan te passen aan de heersende mode en ging hij moeiteloos mee met de “moderne” opera uit Napels. Het is spijtig voor de liefhebbers van barokmuziek dat veel van wat Albinoni componeerde, vooral na 1720, niet meer bestaat. Een grote collectie van zijn geschreven composities was ondergebracht in de Staatsbibliotheek van Dresden. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog begon de Saksische
Staatsbibliotheek veel van zijn schatten uit de bibliotheek over te brengen naar achttien geselecteerde kastelen om ze veilig te bewaren. Helaas behoorden de originele manuscripten van Tomaso Albinonin niet tot de verplaatste documenten. Toen de Britse en de Amerikaanse luchtmacht in februari en maart 1945 het oude centrum van Dresden (inclusief de beroemde bibliotheek) bombardeerden gingen ongeveer tweehonderdduizend volumes met historische documenten en kunstwerken verloren, waaronder veel van de originele manuscripten van de componist. Albinoni was in zijn tijd een productief componist, maar met het verlies van deze collectie is het resterende deel van zijn werken heel klein.
“Adagio in G Mineur” of het “Adagio van Albinoni”.
Tomaso Albinoni schrijft tot op de dag van vandaag muziekgeschiedenis met een Adagio dat niet door hemzelf, maar door de Italiaanse componist Remo Giazotto (1910-1998) werd geschreven.
Toen de Staatsbibliotheek van Dresden, jammer genoeg, in de winter van 1945 tijdens de inval van de geallieerde vliegtuigen en het bombardement van de stad voor een groot gedeelte werd vernietigd, besloot Remo Giazotto, de Italiaanse componist, musicoloog, biograaf en professor geschiedenis aan de universiteit van Florence, een biografie van Tomaso Albinoni te schrijven en zijn resterende ongepubliceerde werken te catalogiseren. Een tijdje nadien verscheen zijn boek “Tomaso Albinoni Musico di Violin Dilettante Veneto”.
Vier jaar later liet Giazotto weten dat hij een muziekfragment van een onbekend werk in het handschrift van Albinoni had gevonden tussen de tijdens de oorlog grotendeels verbrande manuscripten in de bibliotheek van Dresden. Het gevonden document, een deel van een sonate, bevatte slechts een paar schetsen voor de basso continuo en enkele losse vioolmotieven. Giazotto was gefascineerd door de vondst en bevestigde dat hij zeker en vast de compositie van Albinoni die dateerde uit 1708 zou doen herleven.
In 1958 publiceerde de componist-musicoloog het “Adagio in G Minor” voor strijkinstrumenten en orgel, dat gebaseerd was op de gevonden fragmenten van Albinoni.
Toch was er twijfel over de authenticiteit van het werk.
De compositie werd zo beroemd dat Giazotto aan het einde van zijn leven een heel ander verhaal vertelde over het ontstaan van het werk. Hij zei dat er geen fragment van Albinoni’s sonate bestond, maar dat hijzelf dit werk had gecomponeerd. Veel musicologen ondersteunen de bekentenis van de professor omdat nog nooit iemand een fragment van het manuscript had gezien. Tevens vonden deskundigen achteraf geen officiële gegevens over de aanwezigheid van het fragment of het werk in de collectie van de Saksische Staatsbibliotheek.
Wat men ook zegt, het “Adagio in G Minor” is een prachtig en vredig muziekstuk, waarin de melodie, onderbroken door het tussenspel van de soloviool, afwisselend wordt opgepakt door orgel en strijkers. Ironisch genoeg zijn Albinoni’s werken dankzij het “Adagio in G Mineur” tegenwoordig weer net zo populair als in de tijd dat hij leefde.
CVC
