19 minute read

100 jaar geleden overleed de componist Camille Saint Saens

De Fransman Camille Saint-Saëns, geschoold in de traditie van de klassieke muziek van Bach, Mozart en Beethoven, componeerde werken van iedere denkbare soort: opera, oratoriums, symfonie, concert- en kamermuziek. Hij benaderde zijn muziek serieus, maar de Franse charme loopt als een zwierige draad door zijn werken.

In de 19e. eeuw werd de Franse muziek volledig beheerst door de opera. De schitterende operahuizen van Parijs trokken zowel binnen- als buitenlandse componisten. Ook Saint- Saëns heeft wel opera geschreven, voornamelijk om te delen in de roem en rijkdom waarvoor succes in dit genre een garantie bood. Toch schreef hij vanwege zijn klassieke opleiding en zijn liefde voor de piano veel meer symfonieën, concerten, symfonische gedichten, sonates en kamermuziek. Dankzij zijn grote werken voor orkest verschoof het zwaartepunt in de Franse

Advertisement

muziek al snel van de operahuizen naar de concertzalen. Hiermee was het pad geëffend voor de meesters van orkest- en pianocomposities van de 20e. eeuw, onder wie Debussy. Saint-Saëns leefde tot in de jaren twintig van de 20e. eeuw. Jonge Franse componisten vonden hem dikwijls maar ouderwets en saai, alhoewel zij eigenlijk enorm veel aan hem te danken hebben.

Camille Saint-Saëns werd geboren in de rue du Jardinet in het 6e. arrondissement van Parijs op 9 oktober 1835 en werd gedoopt in de nabijgelegen kerk Saint Sulpice. Hij was het enige kind van Jacques, Joseph, Victor Saint-Saëns, afkomstig uit Normandië en ambtenaar bij het Frans ministerie van Binnenlandse Zaken en Françoise, Clémence Collin afkomstig uit het departement Haute-Marne. Een paar maanden na de doop van de kleine Camille overleed zijn vader. Omwille van zijn gezondheid woonde Camille twee jaar bij een verpleegster op het platteland in Corbeil, 30 kilometer ten zuiden van Parijs.

Bij zijn terugkeer in Parijs werd Camille opgevoed door zijn moeder en haar tante, de weduwe Charlotte Mason. Het muzikale talent van Camille werd reeds vroeg opgemerkt en aangemoedigd door zijn moeder en Charlotte. Zij was de eerste die Camille wegwijs maakte in het pianospel. Voor hij drie jaar werd genoot hij van het uitkiezen van deuntjes op de piano. Vanaf vijf jaar gaf de jongen af en toe optredens voor een beperkt publiek. Op zevenjarige leeftijd studeerde Camille piano bij Camille-Marie Stamaty. Toen Saint-Saëns tien jaar werd gaf hij zijn eerste openbaar recital in de Salle Pleyel met “Mozarts Pianoconcert in B - K 450” en het “Derde Pianoconcert” van Beethoven. Sommige tijdgenoten noemden hem “de nieuwe Mozart”. Door zijn pianoleraar maakte Camille kennis met Pierre Maleden, de professor compositie en met de orgelleraar Alexandre Pierre François Boëly. Door deze laatste kreeg hij een levenslange voorliefde voor de muziek van J.S.Bach. Camille had niet alleen interesse voor muziek. Hij onderscheidde zich ook in talen, wiskunde, literatuur, maar zijn voorkeur ging naar filosofie, archeologie en astronomie.

In 1848 ging Saint-Saëns naar het Conservatorium van Parijs, waar hij een grote indruk maakte op de leraars en medestudenten. De studenten, zelfs uitmuntende pianisten als Saint-Saëns werden aangemoedigd om zich te specialiseren in het orgelspel, omdat men zag dat een loopbaan als kerkorganist meer kansen bood dan die van een solopianist. In 1851 won SaintSaëns de hoofdprijs voor organisten van het Conservatorium en hetzelfde jaar volgde hij compositie bij Fromental Halévy. In 1852 nam Camille deel aan een wedstrijd die werd georganiseerd door de Société Sainte-Cécile de Bordeaux, met zijn “Ode à Sainte-Cécile”. Hiermede behaalde hij de eerste prijs. In 1853 bij het verlaten van het conservatorium werd Camille organist in de kerk Saint Merri, een parochie met 26.000 parochianen. In een doorsnee jaar waren er meer dan tweehonderd huwelijken, waarvan zijn loon als organist, samen met het honoraria voor de begrafenissen en zijn basisvergoeding, de componist een comfortabel inkomen bezorgde. Hij had dan ook nog voldoende vrije tijd om zich te wijden aan zijn werk als pianist en componist. In deze periode componeerde hij de “Symfonie in E major”, een werk met militaire fanfares en versterkte koper- en percussie-secties. Het gaf de sfeer weer van de tijd in de nasleep van de populaire opkomst van Napoleon III bij het herstel van het Franse Rijk. In 1857 behaalde hij met zijn werk “Urbs Roma-symfonie” de eerste prijs op de wedstrijd van de Société Sainte Cécile.

De musici die het talent van Saint-Saëns vlug opmerkten en het ook wisten de waarderen en hem ook aanmoedigden waren de componisten: Gioachino Rossini, Hector Berlioz en Franz Liszt en de invloedrijke zangeres Pauline Viardot. In 1858 verlaat Camille Saint Merri voor de begeerde functie van organist in de Madeleinekerk in Parijs. Wanneer de componist Franz Liszt, Camille daar hoorde spelen, noemde hij hem “de grootste organist ter wereld”. In 1959 kreeg Camille bezoek van de getalenteerde Spaanse violist en componist Pablo Sarasate met het verzoek voor hem een concert te schrijven. Het stuk moest de briljante techniek van Sarasate benadrukken. Camille was zeer vereerd en buitengewoon door Pablo gecharmeerd en ging onmiddellijk aan de slag met zijn “ Vioolconcert in A major ”, dat de violist met veel succes in première uitvoerde. Vier jaar later componeerde Camille nog een werk voor Sarasate “Intruduction et Rondo Capriccioso op.28”, een kort werk , bijna als een opera-recitatief en een schitterende aria vol vuurwerk, op maat gemaakt om de beroemde techniek en virtuositeit van Sarasate te tonen. Het werk is een ware lofzang op de virtuositeit. De inleiding is gebaseerd op Spaanse dansritmes, die heen en weer geslingerd worden tussen diepe melancholie en gloeiende hartstocht. Het werk eindigt edel en waardig met ingetogen hoge tonen. Twintig jaar later droeg hij ook zijn “Derde Vioolconcert” op aan de grote violist.

In 1861 werd Saint-Saëns leraar aan de Ecole de Musique Classique et Religieuse in Parijs. Deze school was door Louis Niedermeyer , professor piano, in 1853 opgericht om buitengewone organisten en koordirigenten op te leiden voor de kerken van Frankrijk. Niedermeyer was zelf professor piano. Toen hij in 1891 overleed werd Saint-Saëns aangesteld als zijn opvolger. Camille liet zich opmerken door zijn studenten kennis te laten maken met hedendaagse muziek, waaronder die van Schumann, Liszt en Wagner. In 1864 nam Saint-Saëns voor een tweede maal deel aan de wedstrijd “Prix de Rome” maar hij had ook ditmaal geen succes. In 1865 verliet hij de Niedermeyer-school en had hij terug volop de tijd voor op te treden en te componeren. Gedurende deze jaren had hij zijn eerste successen als componist. In 1867 won zijn cantate “Les Noces de Prométhée” de eerste prijs op een wedstrijd die werd georganiseerd ter gelegenheid van het “grote internationale festival van arbeid en industrie”. De juryleden waren de beroemde componisten : Rossini, Auber, Berlioz, Verdi en Gounod. In 1868 ging zijn “Tweede Pianoconcert” in première. Door zijn veelvuldig optreden werd Camille in de jaren 1860 een bekende figuur in het muziekleven van Parijs en andere steden in Frankrijk buitenland. en ook in het

In 1870 was Saint-Saëns bezorgd over de overheersing van de Duitse muziek en het gebrek aan kansen voor jonge Franse componisten om hun werken te laten uitvoeren. Hij speelde met het idee een vereniging op te richten die de nieuwe Franse muziek zou promoten. In die periode brak echter de Frans-Pruisische oorlog uit en Saint-Saëns diende tijdens deze oorlog bij de Nationale Garde. Hij kon ontsnappen en ging tijdelijk in ballingschap in Engeland. Daar kwam hij aan de kost door het geven van recitals. Toen hij in 1871 terugkeerde naar Parijs werd door hem en Romain Bussine, hoogleraar zang aan het conservatorium, ter aanmoediging van de Franse muziek, de “Société Nationale de Musique” met als motto “Ars Gallica” opgericht.

In 1871 componeerde Saint-Saëns zijn eerste symfonisch gedicht “Le Rouet d’Omphale”. In 1872 ging in de Opéra-Comique in Parijs zijn opera-eenakter “La Princesse Jaune” in première. Deze komische opera werd door de critici niet goed ontvangen en kende dan ook maar een matig succes.

Saint-Saëns was bijna veertig jaar en leidde nog steeds een vrijgezellenleventje. Hij woonde samen met zijn moeder in een groot appartement op de vierde verdieping in de rue du Faubourg Saint-Honoré. In 1875 verraste hij iedereen door de trouwen met de negentienjarige Marie-Laure Truffot, de zus van een van de leerlingen van de componist. Ze was de dochter van de industrieel Rodrigues Philippe Truffot die ook burgemeester was van Le Cateau in het arrondissement Cambrai. Saint-Saëns en zijn vrouw verhuisden samen met zijn moeder naar de rue Monsieur-lePrince in het Quartier latin. Het echtpaar kreeg twee zonen die beiden op jonge leeftijd overleden. Toen hij nog maar twee jaar was viel de oudste, André, uit een raam van de flat en stierf. Slechts zes weken later overleed de jongste zoon Jean-François door een ziekte. Camille en Marie-Laure bleven nog drie jaar samen, maar hij gaf haar de schuld van het ongeval van André. In juli 1881 ging het echtpaar op vakantie naar het kuuroord La Bourboule in de Auvergne. Tien dagen later verdween Camille uit hun hotel. Een paar dagen later ontving zijn vrouw een brief van hem met de mededeling dat hij niet zou terugkeren. Ze hebben elkaar nooit meer gezien. Saint-Saëns scheidde nooit van Marie-Laure en had ook geen andere relatie meer met een andere vrouw. Marie-Laure keerde terug naar haar familie en overleed in de buurt van Bordeaux in 1950. Zij werd vijfennegentig jaar.

Voor een Franse componist uit de 19e. eeuw werd opera gezien als het belangrijkste muziekgenre. Na zijn eerste opera die niet veel succes kende, componeerde Camille in 1877 eindelijk een volledige opera. Zijn lyrisch drama in vier bedrijven “Le Timbre d’Argent” , dat doet denken aan de Faust-legende. Deze opera is een meesterwerk waarin realiteit, magie en drama samenkomen. Het is een verhaal van een ongezonde obsessie voor goud.

Het werk werd opgedragen aan Albert Libon, een mecenas die Camille 100.000 FF. schonk, zodat hij zich volledig kon wijden aan het componeren. Albert Libon stierf in hetzelfde jaar. Een jaar later schreef Camille het “Requiem” ter nagedachtenis aan zijn weldoener . Het werk werd uitgevoerd in de kerk Saint-Sulpice in Parijs ter gelegenheid van de eerste verjaardag van Libon’s overlijden. Charles-Marie Widor bespeelde het orgel en Saint-Saëns dirigeerde.

In 1871 componeerde Saint-Saëns “Romance voor Fluit en Orkest in Des-Majeur”. Het was het zilveren tijdperk van het Franse fluitspel. Door verbeteringen in de fluitbouw kreeg het instrument meer uitdrukkingskracht en namen fluitisten de menselijke stem als voorbeeld voor de klanken. Saint-Saëns droeg het werk op aan zijn vriend, de componist en fluitist Paul Taffanel. Dit muziekstuk werd de absolute lievelingscompositie van Taffanel, die de vader van de moderne Franse fluitschool werd genoemd.

In 1874 componeerde Camille “Danse Macabre”, een hit van de bovenste plank die gebaseerd is op een gedicht van de Franse schrijver Henri Cazalis. Het toch wel angstaanjagende verhaal dat zich achter de muziek van Saint-Saëns verschuilt, is vrijwel van noot tot noot te volgen. De inhoud is als volgt: een donkere nacht, de wind huilt op het kerkhof. De klok slaat twaalf (harp). De dood

stemt krassend zijn viool en nodigt de doden uit om uit hun graf te komen. De doden dansen een huiverige wals (echter een prachtige melodie). Dan steekt een storm met windvlagen en donder op. Griezelig klapperen de beenderen van de doden (xylofoon). Dan kraait er een haan (hobo) en keren de doden terug in hun graven. Geheel in de lijn van de duistere sfeer van de Danse macabre nam de componist de melodie van het “Dies irae” uit de Latijnse dodenmis op in zijn werk. De compositie inspireerde later vele cartoons en toneelstukken voor Halloween.

In 1877 kende Saint-Saëns een enorm succes met zijn opera “Samson et Dalila”, een compositie die een plaats veroverde en nog steeds behoudt in het internationale repertoire. Het bijbelse verhaal van Samson en Dalila toont op exemplarische wijze hoe verzoening faalt door religieuspolitieke motieven. Aan de hand van de onmogelijke liefde tussen de Jood Samson en de Filistijnse Dalila toont Camille Saint-Saëns het dodelijke conflict tussen twee vijandige culturen en godsdiensten. Samson en Dalila offeren hun persoonlijke geluk op voor hun religieuze idealen, aangespoord door de politieke raadgevers (Opperpriester, Satraap van Gaza, de oude Hebreeër). Omwille van het bijbelse onderwerp had de componist veel obstakels voor zijn uitvoering in Frankrijk. Door tussenkomst van Liszt vond de première, in een Duitse vertaling, plaats in Weimar. Het werk werd een internationaal succes, maar werd pas in 1892 in de Opera van Parijs opgevoerd.

Saint-Saëns had veel interesse in reizen. Na het stuklopen van zijn huwelijk werd hij een bijna dwangmatige reiziger. Hij bezocht alle continenten behalve Australië en Antarctica. Hij maakte 179 reizen naar 27 landen. Concerttournees brachten hem regelmatig naar vele landen, maar het was in Noord-Afrika dat hij zich thuis voelde. Voor zijn vakanties en om de Parijse winters te ontvluchten, gaf hij de voorkeur aan Algiers en verschillende plaatsen in Egypte. Daar hielp de warme zon zijn altijd zwakke gezondheid en kon hij anoniem door de straten lopen. Hij was zo beroemd in Europa dat hij soms moest reizen onder de naam Charles Sannoois. Na een reis naar Algiers componeerde hij het werk “Suite Algérienne”. Op de partituur staat te lezen “Pittoreske impressies van een reis naar Algerije”. Het is een werk uit vier delen: “Zicht op Algiers”, “Moorisch Rhapsody”, “An Evening Dream at Blidah” en het laatste deel is een Franse militaire mars.

Rond de jaren 1880 was Saint-Saëns de grote favoriet bij het Engelse publiek, waar hij werd beschouwd als de grootste levende Franse componist. In 1881 werd Saint-Saëns verkozen tot lid van de Académie des Beaux-Arts de France.

In de jaren tachtig bleef Camille zoeken naar succes in de opera. In 1883 componeerde hij in opdracht van de Parijse Opera het werk “Henry VIII”. Hoewel het libretto niet zijn keuze was, werkte Camille met uitzonderlijke ijver aan de partituur om een overtuigende sfeer van Engeland tijdens de 16e. eeuw in muziek te vangen. Het werk dat een succes kende schetst het portret van de beruchte Engelse koning, op het moment dat hij ten gunste van Anna Boleyn zijn huwelijk met Catherina van Aragon nietig wil laten verklaren en daarvoor zelfs het pauselijk gezag trotseert. In 1884 werd Camille benoemd tot officier van het Legioen van Eer. In 1996 nam hij ontslag bij de National Music Society, omdat die besloot werken van buitenlandse componisten te spelen.

Camille vreesde dat op die manier de Duitse muziek een buitensporige impact zou hebben op de composities van de jonge Franse componisten.

In 1886 componeerde Saint-Saëns “Symfonie nr.3 in C mineur” (Orgelsymfonie).

Deze compositie was een opdracht van het Londens Filharmonisch Orkest. Camille dirigeerde de première op 19 mei 1886 in Londen. Bij deze uitvoering was hij ook solist in een pianoconcert van Beethoven dat gedirigeerd werd door Arthur Sullivan. In die tijd werd het orgel zelden als concertinstrument gebruikt. Door Liszt en de orgels van de orgelbouwer Cavaillé-Coll werd SaintSaëns echter geïnspireerd tot deze compositie , waarin het orgel een hoofdrol speelt. De première kende een bijzonder succes. Toen de symfonie het jaar daarop in première ging in Parijs, was de ontvangst extatisch. De Fransen waren klaar voor een grote symfonie en SaintSaëns had er een geschreven. De componist zelf beschouwde het werk als een hoogtepunt van zijn symfonisch oeuvre: “Hiermee heb ik alles gegeven wat ik geven kon. Een werk als dit zal ik nooit meer schrijven”. Het was Liszt die Saint-Saëns bij het componeren van de “Orgelsymfonie” met raad en daad bijstond. Toen Liszt in 1886 overleed, droeg Camille het werk aan hem op.

In hetzelfde jaar componeerde Saint-Saëns tijdens een vakantie met vrienden in Oostenrijk een van zijn meest beroemde werken “Le Carnaval des Animaux”, een soort muzikale grap die enkel bedoeld was om zichzelf en zijn vrienden eens heerlijk te ontspannen. SaintSaëns gaf dit werk de ondertitel “Grote Zoölogische Fantasie”. Ieder deel is geïnspireerd op een andere diersoort en vormt bovendien een humoristische parodie op de stijl van een collega-componist, het muzikantenwereldje en de componist zelf. Maar na publicatie werd het werk zo populair, dat het keer op keer moest worden uitgevoerd. Van een muzikale grap werd het aldus een heus concertwerk. Het zou Saint-Saëns bekendste werk worden, geliefd door mensen van alle leeftijden. Toch heeft hij er zelf geen noot van gehoord. Hij vond zichzelf een ernstige componist die van mening was dat het werk niet bij zijn imago paste en hield daarom de uitvoering tegen. Het werd dan uiteindelijk postuum gepubliceerd in 1922.

Er zijn liefst maar veertien deeltjes in dit werk. De stoet der dieren wordt geopend met de ”Koninklijke Mars van de Leeuw”. Alles gaat er natuurlijk plechtstatig aan toe want de leeuw is immers de koning der dieren. Daarna komen de kippen, de hanen en de muilezels. Even verder komen heel wat trager de schildpadden op een grotesk vertraagde versie van de beroemde Cancan van Offenbach en dansen de olifanten op een melodie van Berlioz. De kangoeroes springen en huppelen om onmiddellijk daarop weer te verstarren. Toen de componist bij de vissen, “het Aquarium” was aangeland koos hij voor tropische vissoorten. De piano lijkt wel luchtbellen te spelen. De ronde golvende beweging van planten in het water komt echt tot uiting in deze muziek. Ook de lichtweerkaatsingen en fonkelende kleuren van de vissen in het water kunt u hierbij voorstellen. Het mysterieuze gedeelte “HET AQUARIUM” heeft een eigen leven gekregen buiten het “Carnaval des Animaux” en wordt regelmatig in films en series gebruikt. Enorm mooi is de koekoek in het diepst van het woud. De piano’s geven de indruk weer van een mooi bos, helemaal in de verte roept in de klarinet de koekoek. Het elfde deel noemt “pianisten”. In dit deel laat hij de zwoegende studenten-pianisten op een heel onhandige manier oefeningen uitvoeren en wilt de componist de draak steken met beginnende pianisten . De spetterende finale waarmee Saint-Saëns het werk feestelijk afsluit is een vrolijke boel. In deze bonte optocht hoort u alle dieren door elkaar heen.

Het bekendste deel van “Carnaval des Animaux” is zonder twijfel “De Zwaan” “De zwaan” is inderdaad het meest bekende deel uit het werk . De zacht verheven klank van de cello vormt een ongeëvenaarde weerspiegeling van de elegantie en waardigheid van de zwaan die over een stil water of een eenzaam meer glijdt. Het spiegelend wateroppervlak doet denken aan de mens die terugkeert naar zijn innerlijk . Het is het enige deel van het werk dat door SaintSaëns zelf werd uitgegeven. De beroemde Russische choreograaf Michel Fokine, schreef in 1907 op deze solo voor cello een ballet-solo voor de befaamde ballerina Anna Pavlova. Zij danste dit werk tijdens haar leven meer dan vierduizend maal.

Saint-Saëns componeerde in 1885 ”Havanaise op 83” tijdens een concerttournee met de violist Raphael Diaz Albertini aan wie hij het werk ook opdroeg. Oorspronkelijk was het werk geschreven voor viool en piano , maar Camille bewerkte het een tijdje later voor orkest. SaintSaëns baseerde zijn werk op de ritmes van de habanera, een dans gebaseerd op Afrikaanse ritmes die via Spaanse zeelieden uit Cuba was geïmporteerd .

In 1887 ging Saint-Saëns lyrisch drama “Proserpine” in première in de Opéra Comique in Parijs. Het hoofdpersonage Prosperine , de Romeinse godin van de seizoenen die na haar ontvoering door Pluto koningin van de onderwereld werd en die de componist beschrijft als “een verdoemde ziel” voor wie ware liefde verboden is. Camille componeerde deze opera met ongekende orkestratie. Zelf omschreef hij zijn werk als “het meest geavanceerde in het Wageriaanse systeem”. Het werk werd goed onthaald en had alle schijn een kassucces te worden, maar enkele weken na de première was er brand in het theater en de productie ging verloren . In 1888 overleed de moeder van Saint-Saëns. De componist werd depressief, leed aan slapeloosheid en dacht zelfs aan zelfmoord. Hij trok naar Algiers waar hij herstelde. Daarna ging hij in Dieppe wonen.

In de jaren 1890 reisde hij veel in Europa en Zuid-Amerika, meestal voor concertuitvoeringen. In 1893 schreef hij zijn komische opera “Phryné”. Het werk was gebaseerd op het leven van de oude Griekse courtisane Phryné. Deze compositie was tot aan de Eerste Wereldoorlog een van zijn grootste successen. Zijn weinige koor- en concertwerken uit die periode zijn meestal kort. Een van zijn grote en belangrijkste concertwerken met een Afrikaans thema is: fantasie voor piano en orkest “Afrique” uit 1891. Bij een bezoek aan de Canarische Eilanden, vlak voor de kust van Noord-Afrika, begon hij in 1891 aan de eerste schetsen van deze levendige fantasie. Vooral in het slotdeel van dit werk horen we de invloeden uit Afrika. Op 5 mei 1896 ter gelegenheid van een jubileumconcert, op die dag was het vijftig jaar geleden dat Saint-Saëns debuteerde in de Salle Pleyel, werd zijn “Vijfde pianoconcert” (Egyptische) uitgevoerd. Camille schreef het werk in de Egyptische stad Luxor tijdens een van zijn wintervakanties aldaar. De Egyptische invloeden zijn duidelijk te horen in het Andante.

In 1893 werd hij Dr. Honoris Causa van de universiteit van Cambridge. In 1900 werd hij onderscheiden met het Grand Officier de la Légion d’Honneur en met het Kruis van verdienste van Keizer Wilhelm II. In 1901 werd Saint-Saëns voorzitter van de Académie des Beaux-Arts. Na het schrijven van een mars voor de kroning van Edward VII werd hij in 1902 onderscheiden met de “Commander of the Victorian Order”. In 1907 werd hij Dr. Honoris Causa van de universiteit van Oxfort.

In 1906 en 1909 maakte Camille als pianist en dirigent succesvolle tournees door Amerika. In New York bracht hij zijn “Praise Ye The Lord” in première, een werk voor dubbelkoor, orkest en orgel. In 1908 was Saint-Saëns de eerste bekende componist die filmmuziek componeerde. Hij schreef de partituur voor de film van Henri Lavadans “De moord op de hertog van Guise” .

In 1900 nam Saint-Saëns voor de rest van zijn leven, zijn intrek in een flat in de rue de Courcelles in Parijs.

In de periode 1910-1911 programmeerde het Theater van Algiers vijf van zijn opera’s. In 1913 ontving Camille in Algiers het “Grootkruis van het Legioen van Eer”. Saint-Saëns was niet alleen een uitstekend componist, pianist en dirigent, hij was ook een begenadigd taalkundige. Hij schreef literatuur en poëzie en publiceerde artikels over akoestiek. Hij hield zich bezig met plantkunde, astronomie, geschiedenis en wiskunde waarbij hij dikwijls correspondeerde met Europese toonaangevende wetenschappers. Maar Camille deelde niet het enthousiasme voor de nieuwe golf Franse moderne componisten Toen hij ruzie kreeg met Debussy en vervolgens hem krankzinnig noemde, verwijderde Saint-Saëns zichzelf van de Franse muziekcultuur die hij meer dan wie ook had helpen creëren. Nochtans was hij in 1910 de enige grote Franse componist die naar München reisde om de première van Gustav Mahlers Achtste symfonie bij te wonen.

Saint-Saëns gaf een afscheidsconcert als pianist in 1913 in Parijs. Zijn pensionering werd echter opgeschort als gevolg van de oorlog, waarin hij veel optredens gaf in Frankrijk en elders om geld in te zamelen voor oorlogsdoeleinden. Om zijn 75 jarige carrière als dirigent te vieren gaf Camille op 6 augustus 1921 een concert in het casino van Dieppe. Er werd opgemerkt dat zijn pianospel even levendig en nauwkeurig was als altijd, en dat zijn persoonlijke houding