
54 minute read
Proficiat Félicitations
Op 10 oktober 2020, gaven een stralende bruid, Marijke Huybandt, lid van de Raad van Bestuur van de Koninklijke Muziekfederatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een glunderende bruidegom, Stijn De Nil elkaar het jawoord in het gemeentehuis te Opwijk, gevolgd door een sfeervolle en emotionele eucharistieviering en huwelijksinzegening in de Onze-Lieve-Vrouw-vanhet-Heilig-Hartkerk te Asse- Walfergem.
De Koninklijke Muziekfederatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wensen Marijke en Stijn van harte proficiat en heel veel geluk.
Advertisement
Zij zijn nu een mooi leven begonnen, een leven van geborgenheid doorheen het wel en wee van de dagen.
Moge de liefde in hun nog verder openbloeien en moge de band die hen verbindt steeds hechter worden.
Muziek is liefde en liefde is muziek. Muziek die liefde speelt op de snaren van hun hart.
Dat Marijke en Stijn onderling mogen zijn, zoals de noten van een mooie muziekcompositie, elke noot met haar eigen betoverende klank, gebundeld tot mooie melodieën op de onuitputtelijke thema’s van liefde en geluk. Dan wordt hun huwelijk een hartelijke volmaakte symfonie, steeds crescendo, forte, fortissimo…
Wij wensen het hun van harte.
Le 10 octobre 2020,
Marijke Huybandt,
une éclatante mariée, membre du Conseil d’Administration de la Fédération Royale Musicale de la Région Bruxelles – Capitale et un radieux marié, Stijn De Nil se sont civilement donné le oui dans la maison communale d’Opwijk. Ils ont ensuite célébré le sacrement de leur mariage dans l’Eglise de Notre Dame du Sacré Cœur à AsseWalfergem avec une charmante et émouvante messe solennelle.
La Fédération Royale Musicale de la Région Bruxelles-Capitale félicite Marijke et Stijn de tout cœur et leur souhaite plein d’amour et de bonheur. Ils ont entamé une nouvelle vie, que nous leurs souhaitons fructueuse de bonté, de santé et fraternité ceci tout au fil des jours. Puisse l’amour encore s’épanouir dans leur vie et que leur union encore se renforce durant leur vie.
La musique est l’amour et, l’amour est la musique. La musique l’amour du cœur. Que Marijke et Stijn fassent de leur mariage une symphonie parfaite, comme les notes d’une belle composition musicale, toujours crescendo, forte, fortissimo…
C’est tout ce que nous leurs souhaitons.

In de vorige Review (VZW-Review nr. 189, blz. 12-16) stonden we uitgebreid stil bij de regels inzake bestuurdersaansprakelijkheid. We haalden er het principe aan dat er in de regel geen persoonlijke aansprakelijkheid geldt in een vzw, maar dat het principe onder omstandigheden kan doorbroken worden. In deze bijdrage staan we stil bij de aansprakelijkheid van de effectieve leden van de vereniging. Ook hier kunnen we stellen dat de effectieve geen persoonlijke aansprakelijkheid dragen. 1. Effectieve leden
We benadrukken dat deze tekst de aansprakelijkheid van de effectieve leden bespreekt en dus niet de aansprakelijkheid van de toegetreden (of aangesloten) leden.
Toegetreden leden zijn leden die genieten van de activiteiten van de vereniging, tegen al dan niet een betaling van een lidgeld. Zij hebben geen stemrecht op de algemene vergadering, beschikken niet over de rechten de plichten van de effectieve leden en hebben geen inbreng bij het bepalen van het beleid van de vzw. De toegetreden leden worden dan ook niet beschouwd als leden in de zin van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV). De toegetreden leden dragen dan ook geen aansprakelijkheid voor eventuele schulden van de vzw of voor schade die voortvloeit uit de gebrekkige organisatie van een vzw-activiteit.
Het WVV regelt enkel de rechten en verplichtingen van de effectieve leden, niet van de toegetreden leden. De effectieve leden zijn in eerste instantie de leden–oprichters (die de oprichtingsakte ondertekenen) en diegenen die na oprichting als effectief lid worden aanvaard op basis van de regeling zoals bepaald in de statuten. De effectieve leden maken deel uit van de algemene vergadering, het hoogste beleidsorgaan van de vzw en beschikken over meerdere rechten, zoals bijvoorbeeld het stemrecht op de algemene vergadering en het recht om de algemene vergadering te laten samenroepen. Ook de effectieve leden zijn in de regel niet aansprakelijkheid voor eventuele schulden van de vzw of voor schade die voortvloeit uit de gebrekkige organisatie van een vzw-activiteit.
Het verder gebruik van de term lid of leden in deze tekst heeft steeds betrekking op de effectieve leden.
2. Geen persoonlijke aansprakelijkheid
Het WVV bepaalt uitdrukkelijk in artikel 9:1: De vzw is een vereniging met rechtspersoonlijkheid waarvan de leden in die hoedanigheid niet aansprakelijk zijn voor de verbintenissen die de vereniging aangaat.
In tegenstelling tot bij de bestuurders, voorziet het WVV niet in een uitgebreide wettelijke regeling met uitzonderingen op dit principe. Zij lopen geen enkele persoonlijke aansprakelijkheid op voor de handelingen van de vzw. De effectieve leden kunnen wel gehouden zijn tot betaling van een jaarlijkse bijdrage, indien deze wordt gevraagd. In voorkomend geval moet het maximumbedrag van de bijdragen in de statuten opgenomen worden. Een lid dat zijn bijdrage niet betaalt, kan geacht worden ontslag te nemen.
3. Beperkte uitzonderingen voor specifieke handelingen
a) Verbintenissen aangegaan door de leden van een vzw in oprichting
Artikel 2:2 WVV bepaalt: Tenzij anders is overeengekomen, zijn zij die in naam van een vzw in oprichting en vooraleer deze rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, in enigerlei hoedanigheid een verbintenis hebben aangegaan, persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk, behalve wanneer binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis rechtspersoonlijkheid werd verkregen en de rechtspersoon die verbintenis binnen drie maanden na voormelde verkrijging van de rechtspersoonlijkheid heeft overgenomen. Verbintenissen overgenomen door de rechtspersoon worden geacht door hem te zijn aangegaan vanaf het ontstaan van die verbintenissen.
Wat betekent dit in mensentaal? Het is zo dat diegenen die de vzw zullen oprichten, reeds vóór de oprichting van de vzw, al de nodige verbintenissen kunnen sluiten. De bedoeling hierbij is niet om zelf deze overeenkomst in eigen naam te sluiten, maar in naam van de vzw (in oprichting). Zolang de vzw effectief wordt opgericht, zal deze verbintenis ook effectief overgedragen worden op de vzw. Echter, als men om één of andere reden de vzw toch niet opricht, dan zullen de ondertekenaars van dergelijke verbintenis persoonlijk en hoofdelijk moeten opdraaien voor de volledige geleden schade van de contractspartij.
De voorwaarde om persoonlijke aansprakelijkheid te vermijden is dan wel dat de vzw opgericht wordt (rechtspersoonlijkheid verkrijgt) binnen de twee jaar na het ontstaan van de verbintenis en dat de vzw die verbintenis binnen drie maanden na oprichting heeft overgenomen. Deze overname kan gebeuren door een bijlage toe te voegen aan de oorspronkelijke overeenkomst. In de praktijk zal dit echter gebeuren door de effectieve uitvoering van de overeenkomst door de vzw.
Men kan deze aansprakelijkheid inperken door de verbintenissen te sluiten onder de ontbindende voorwaarde van de oprichting van een vzw en van overname van de verbintenis door de vzw. Dit wil zeggen dat als de vzw niet effectief wordt opgericht of zij die verbintenis niet overneemt, dat het contract dan vervalt.
Als tip geven wij mee om altijd eerst de vzw op te richten en om vervolgens pas verbintenissen af te sluiten.
b) Oprichtersaansprakelijkheid?
Een belangrijk verschil tussen vennootschappen en verenigingen ligt in de oprichtersaansprakelijkheid. Die is er niet bij de oprichting van een vzw. Vooraleer men een vzw opricht, dient men geen financieel plan op te stellen. Dit moet wel gebeuren bij de oprichting van een vennootschap. Indien een vennootschap failliet gaat binnen drie jaar na oprichting en indien het kapitaal bij de oprichting ontoereikend was voor de normale uitoefening van de activiteiten over ten minste twee jaar, dan zijn de oprichters hiervoor aansprakelijk. Wat wel mogelijk is bij de oprichting van een vzw, is dat de oprichters aansprakelijk zijn indien ze een vzw oprichten om schade te berokkenen aan anderen of om bepaalde wetgeving te omzeilen. Derden kunnen dan de oprichters aanspreken voor de fouten die ze zouden hebben begaan op voorwaarde dat deze derde een fout, schade en een oorzakelijk verband kan aantonen tussen de fout en de geleden schade.
Deze aansprakelijkheid mag niet verward worden met de faillissementsaansprakelijkheid voor bestuurders van grotere vzw’s, die we hebben toegelicht in VZW-Review nr. 189, blz. 12-16.
c) Aansprakelijkheid bij niet vermelden van de vzw-gegevens
Artikel 2:20 WVV bepaalt:
Alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen, brieven, orders, websites en andere stukken, al dan niet in elektronische vorm, uitgaande van een rechtspersoon moeten de volgende gegevens vermelden:
1° de naam van de rechtspersoon;
2° de rechtsvorm, voluit of afgekort;
3° de nauwkeurige aanduiding van de zetel van de rechtspersoon;
4° het ondernemingsnummer;
5° het woord “rechtspersonenregister” of de afkorting “RPR”, gevolgd door de vermelding van de rechtbank van de zetel van de rechtspersoon;
6° in voorkomend geval, het e-mailadres en de website van de rechtspersoon; 7° in voorkomend geval, het feit dat de rechtspersoon in vereffening is.
Het is belangrijk dat deze stukken de gegevens bevatten. Hij die namens een vzw meewerkt aan een akte of website die niet voldoet aan de in artikel 2:20 bedoelde voorschriften kan, naar gelang van de omstandigheden, aansprakelijk worden gesteld voor de daarin door de rechtspersoon aangegane verbintenissen (artikel 2:20 WVV).
Deze aansprakelijkheid geldt voor iedereen, dus niet enkel voor effectieve leden, maar ook voor bestuurders, toegetreden leden, losse medewerkers, vrijwilligers, personeelsleden, …
4. Burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid
Voor de volledigheid geven we nog mee dat uiteraard ook nog steeds de algemene regels inzake burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid een rol spelen, ook tijdens het verenigingsleven. Wie schade toebrengt aan een ander of aan zijn bezittingen, kan hiervoor (burgerrechtelijk) aansprakelijk gesteld worden (behoudens dekking door bijvoorbeeld een vrijwilligersverzekering). Wie strafrechtelijke inbreuken pleegt, kan hiervoor ook gesanctioneerd worden.
Overgenomen uit het tijdschrift Review van VSDC
325 JAAR GELEDEN OVERLEED DE COMPONIST HENRY PURCELL

Een van de beroemdste composities van Henry Purcell heeft de bijnaam “de gouden sonate”. En inderdaad ligt er dikwijls een stralende, gouden glans over zijn werken, maar tegelijkertijd ook een zachte, ondoorgrondelijke zwaarmoedigheid. Alle werken van Purcell hebben steeds weer die verheven stemming. De prachtige passages zijn doortrokken van een betoverende melancholie.
Henry Purcell leefde in het Engeland van het herstel van de monarchie in 1660 na de burgeroorlog en Oliver Cromwell’s puriteinse bewind. Het was een bloeitijd van de kunst en de literatuur, vooral wat theater betreft. Als hofcomponist van Charles II en als organist van de Westminster Abbey en de Koninklijke Kapel schiep Purcell een rijkdom aan koormuziek voor plechtige gelegenheden. In zijn talrijke instrumentale werken baseerde hij zich op de gangbare Italiaanse en Franse stijlrichtingen, maar hij componeerde steeds oorspronkelijke werken met een eigen karakter.
Henry Purcell werd in 1659 geboren in Westminster, Londen. Zijn vader, Henry Purcell senior en zijn oom Thomas Purcell waren muzikanten aan het hof in Londen. Waarschijnlijk waren de twee broers afkomstig uit een familie van houtakkers en als kind “gekidnapt” om als koorknaapjes in de hofkapel te gaan dienen. Later hadden zij de rang van “Gentleman of his Majesty’s Chapel”.
Henry Purcell senior overleed toen zijn zoontje Henry vijf jaar was. Het was nonkel Thomas Purcell die voor de opvoeding van de kleine Henry en die van zijn broers Daniël (die ook componist was) en Edward zou zorgen. Van de moeder is alleen haar voornaam, Elisabeth en het jaar van overlijden 1699 bekend.
Het is vanzelfsprekend dat de jonge Henry in de voetsporen van zijn vader en zijn oom, koorknaapje werd bij de Chapel Royal, onder de leiding van “Master of the Children”, captain Henry Cooke en zijn opvolger Pelham Humfrey.
De Koninklijke Kapel in Londen, waar Purcell als musicus aan was verbonden, werd opgericht in de 13e. eeuw. Oorspronkelijk bestond zij uit geestelijken en musici die kerkmuziek verzorgden voor het hof. Henry VIII, zelf een hartstochtelijke muziekliefhebber, verzamelde de beste zangers en instrumentalisten in deze kapel, die in de tijd van de Tudors grootheden kende als Thomas Tallis, William Byrd, Orlando Gibbons en Thomas Morley.
Purcell was precies op het juiste moment geboren. Het jaar voordien was de dictator Oliver Cromwell overleden en het jaar nadien keerde de naar Frankrijk gevluchte koning Charles II in triomf terug naar Engeland. Met het herstel van de monarchie slaakten de componisten een zucht van verluchting. Tijdens de zogenaamde Commonwealth, de jaren die Cromwell samen met het parlement regeerde, hadden de invloedrijke strenge puriteinen de muziek in het algemeen en de kerkmuziek in het bijzonder, geviseerd als een te wereldse bedrijvigheid. In 1644 werd zelfs een decreet uitgevaardigd om alle orgels en andere ‘bijgelovige monumenten’ te vernietigen. Kerkmusici werden ontslagen en de opleiding van koorknapen werd opgeschort. Met de terugkeer van de koning keerde echter het tij. De Koninklijke Kapel, die de liturgische diensten met religieus gezang opluisterde, werd in ere hersteld. In navolging van het Franse hof breidde de koning het aantal instrumentalisten uit, vooral de strijkersgroep. In deze gunstige atmosfeer kende het muziekleven een opmerkelijke opbloei. Met Purcells toetreding tot de kapel, die tegenwoordig nog bestaat, werd een nieuw, glansrijk hoofdstuk in de Engelse muziekgeschiedenis ingeluid.
Na zijn stemverandering in 1673 moest Henry het koor verlaten en werd hij leerling van John Hingston, die de toets- en blaasinstrumenten van de koning onderhield. Henry groeide op aan het hof waar hij werd omringd door vele musici waardoor zijn muzikaal talent zich razendsnel ontwikkelde. Hij kreeg een uitstekende opleiding, zowel muzikaal als algemeen: zangles, muziektheorie, luit, viool, klavecimbel en compositie, maar ook schrijven en latijn in een bijna militaire discipline. Na de dood van Humfrey zette Purcell zijn studies verder in de “Westminster School” bij de vermaarde componist John Blow, met wie hij zijn hele leven zou bevriend blijven. Op negenjarige leeftijd componeerde Henry zijn eerste lied. Het vroegste werk van zijn hand waarvan het jaartal zeker juist is, is een verjaardaglied voor de koning in 1670. In 1674 werd Henry orgelstemmer in Westminster Abbey.
In 1677 bij de dood van Matthew Locke werd Purcell op achttienjarige leeftijd aangesteld tot componist van het Koninklijk Vioolorkest. Het was een keerpunt in zijn leven. Als eerbetoon aan Locke schreef hij een elegie, “Wat hoop voor ons blijft nu hij weg is” In 1678 componeerde Purcell het volkslied “Lore, who can tell”, een psalm die wordt gereciteerd met kerstmis en tijdens het ochtendgebed van de vierde dag van de maand.
In 1679 volgde Henry, John Blow op als organist in de Westminster Abbey, een functie die hij zijn leven lang uitoefende. Na zijn werk zag hij nog de gelegenheid om in een tijdspanne van vijf jaar 150 anthems te componeren voor de erediensten.
In 1681 trad Purcell in het huwelijk met Frances Peters. Ze was de dochter van John Baptist Peters, van origine een Vlaamse immigrant. Het echtpaar kreeg zes kinderen van wie er drie op jonge leeftijd zijn overleden. De zoon van Purcell werd later componist. In 1682 werd Henry organist van de Koninklijke Kapel.

Jaarlijks werd de feestdag van Sint Cecilia, de patrones van de muziek uitgebreid gevierd. Een ode vormde telkens het sluitstuk van dit feest, dat werd voorafgegaan door een muzikale eredienst en een rijkelijk Ceciliadiner, dat ook muzikaal werd opgeluisterd. Purcell schreef zijn eerste ode voor Sint Cecilia in 1683, toen zijn werk “Welcome to all the pleasures” weerklonk. Ook de vriend van Purcell, John Blow componeerde verschillende odes voor Sint Ceciliadag. In 1687 introduceerde de Italiaan Giovanni Battista Draghi zijn “From harmony, from heav’nly harmony” met een voor die tijd bijzonder uitgebreide bezetting: voor het eerst werden hout- en koperblaasinstrumenten geïntroduceerd in de Engelse kerkmuziek. Het werk duurde wel veertig minuten, wat voor die tijd uitzonderlijk lang was. Dit inspireerde Purcell en Blow om ieder jaar verder te gaan in het componeren van odes voor Sint Cecilia. In 1692 overtrof Purcell Draghi’s werk met het bekende “Haill Bright Cecilia” op een tekst van Nicolas Brady. Het was de langste en meest feestelijke ode tot dan toe gecomponeerd en was gekenmerkt door een ontzettend uitgebreid en gevarieerd instrumentarium. Het werk vereiste minstens vijf solozangers, koor en orkest met strijkers, fluiten, hobo’s, trompetten en slagwerk. De ode heeft dertien onderdelen en duurt bijna een uur. Het is dan ook Purcells langste compositie. Het werk eindigt met een grootse koorzang met soli. De instrumentale, vocale en compositorische weelderigheid van deze ultieme Ceciliaode zou pas overtroffen worden door Georg Friederich Handel, de muzikale opvolger van Purcell, die zich voor zijn “Ode for St. Cecilia’s Day” uit 1739 volledig op het werk van zijn voorganger en voorbeeld inspireerde. Het was Purcell die de trompet in het theater introduceerde. Het instrument dat destijds alleen voor militaire muziek werd gebruikt.
Purcells “Te Deum and Jubilate” werd in 1693 geschreven ook ter gelegenheid van Sint Cecilia. Waarschijnlijk werd het “Te Deum” echter uitgevoerd tijdens de “Morning Prayer” in Bride’s
Church en niet als slotevenement van het feest van Sint Cecilia. Het was het eerste Engelstalige Te Deum . Ook hier was de bezetting opmerkelijk voor die tijd, met de nadruk op de vocale soli. Het “Te Deum and Jubilate” kende een enorm succes en werd elk jaar opnieuw uitgevoerd in Saint-Paul’s Cathedral. Er is hernieuwde belangstelling voor de verschillende “Odes for Saint Cecilia Day” en zij worden tegenwoordig nog dikwijls uitgevoerd.
In 1685 overleed de protestantse koning Karel II (Charles). De katholieke James II werd tot nieuwe koning gekroond en Purcell componeerde de kroningshymne “My Heart is Inditing”. Veel plezier heeft Purcell echter niet beleefd aan deze vorst. James II bevoorrechtte de katholieke musici aan het hof en voerde een reorganisatie door. De Fransen en de Italianen stonden in de schijnwerpers, ten koste van Purcell en zijn leeftijdsgenoten. De componist schreef dan minder religieuze werken maar werd meer gevraagd voor officiële plechtigheden, zoals voor de verjaardag van de koning. Het orkest nam dan ook meer en meer een grotere plaats in zijn composities. Tussen 1688 en 1689 vond zonder geweld een revolutie plaats onder leiding van de aristocratische en burgerlijke elite. James II werd verdreven naar Frankrijk waar hij in ballingschap verbleef.
Zijn dochter Mary II Stuart en haar echtgenoot Willem III van Oranje volgden samen in 1689 James II op. Als Willem in Nederland verbleef of hij was het land uit om te strijden in de voortdurende oorlog met Frankrijk, nam Mary alle regeringstaken over en bewees zij dat zij een intelligente en bekwame vorstin was. Ze was ook een heel populaire koningin. Purcell nam uiteraard deel aan de kroningsplechtigheid van het koninklijke paar en werd de favoriete hofcomponist van Queen Mary en Willem III. Deze protestante vorsten gaven de officiële taken die Purcell onder het bewind van hun voorganger had verloren aan de componist terug.
Purcell componeerde voor het koninklijke hof odes ter gelegenheid van verjaardagen en speciale gelegenheden. Vanaf 1689 componeerde Purcell ieder jaar voor de koningin een ode voor haar verjaardag die hun hoogtepunt bereikten met “Celebrate this festival” (1693) en “Come yes sons of Art” (1694).
In 1689 componeerde Purcell zijn opera “Dido and Aeneas”. Het was de eerste Engelse opera, gebaseerd op een episode in het heldenepos “Aeneas” van de Romeinse dichter Vergilius. Dit betoverend werk vertelt het verhaal van het kortstondige bezoek dat de Trojaanse held Aeneas op zijn zwerftocht brengt aan Carthago en aan Dido, de koningin van deze Noord-Afrikaanse stad. Zij worden verliefd op elkaar en Aeneas die van Jupiter de opdracht kreeg in Italië een stad. – het nieuwe Troje, het latere Rome – te stichten, besluit in Carthago te blijven. Een tovenares , vijand van Dido, stuurt echter een geest in de valse gedaante van de god boodschapper Mercurius op Aeneas af. Die geest maant hem aan Carthago onmiddellijk te verlaten om zijn opdracht te volbrengen. Aeneas vertrekt en laat Dido ontroostbaar achter. Dido sterft van verdriet. De overbekende aria uit deze opera is “Dido’s Lament” wanneer Dido zingt: “Remember me, but ah! Forget my fate”. De aria “When I am Laid in Earth” wordt altijd gespeeld bij de Engelse jaarlijkse nationale dodenherdenking. Het werk “Dido and Aeneas” vormden het huwelijk tussen muziek en theater in de toenmalige Engelse traditie. Purcell componeerde na dit werk geen opera’s meer, maar wel vijf semi-opera’s, waarin de muziek fungeert als
begeleiding van het toneelstuk. Bovendien schreef hij toneelmuziek bij geliefde drama’s van eigentijdse Engelse schrijvers.
Men heeft lang gedacht dat de opera “Dido en Aeneas” werd gecomponeerd in opdracht van een deftig meisjesinternaat in Chelsea, Londen, voor een uitvoering die de “jonge dames van stand” hadden gepland, omdat op het oudste bewaarde libretto vermeld staat dat het werk aldaar werd opgevoerd. Sinds enkele jaren is deze veronderstelling op losse schroeven komen te staan. Men neemt nu aan dat het werk oorspronkelijk voor een gelegenheid aan het hof werd geschreven en pas later in het pensionaat werd opgevoerd. De leraars aan deze kostschool waren ook nauw verbonden met het hof.
In 1690 componeerde Purcell “The Prophetess” of “The History of Dioclesia”. Het werk is een semi-opera in vijf bedrijven. Het libretto is gebaseerd op een toneelstuk van John Fletcher en Philip Massinger uit 1622 in een bewerking van Thomas Betterton, een van de belangrijkste acteurs uit de 17e. eeuw in Engeland.
In 1691 schreef Purcell de semi-opera “King Arthur” naar het toneelstuk van John Dryden. Het werk werd voor het eerst opgevoerd in het Queen’s Theatre, Dorset Garden in Londen. Het verhaal gaat over strijd, liefde en het pastorale leven. Met prachtige instrumentale koor- en solostukken. Het vertelt over de strijd tussen de Keltische Britten en de Saksen. Emmeline is de blinde dochter van Conon, de hertog van Cornwall. De koning van Kent Oswald is een Saks. Hij maakt Emmeline het hof ondanks dat zij de verloofde is van de Britse koning Arthur. Oswald besluit de Britten de oorlog te verklaren om Emmeline. Daar begint het muzikaal gedeelte van het werk. De veldslag loopt af in het nadeel van de Saksen, maar Oswald schaakt Emmeline. Arthur gaat naar haar op zoek. Zijn tovenaar Merlijn heeft hem verteld dat niet alles wat hij ziet echt is. Dwaallichten proberen zijn ridders van de wijs te brengen. Arthur ontmoet Sirenen die hem proberen te verleiden en de groep belandt in een betoverend bos, maar uiteindelijk komt het tot een verzoening. Het werk eindigt met een feestelijk muziek- en dansspektakel en een lofzang op Engeland. Dit werk werd met veel enthousiasme onthaald. “King Arthur” was het meest geliefde werk van Purcell en werd in de hele 18e. en 19e. eeuw steeds weer opgevoerd.
In 1692 componeerde Purcell “The Fairy Queen”, een semi-opera in vijf bedrijven. Er wordt gespeeld, gezongen en gesproken. Het werk bevat een droomwereld, een sprookjeswereld met geheimzinnigheid, humor en sensualiteit. Al met al een kleurrijk spektakel over de liefde. Het stuk is losjes gebaseerd op “A Midsummer Night’s Dream” van William Shakespeare. “The Fairy Queen” is Purcells omvangrijkste theaterstuk en het was de duurste productie in die tijd. De partituur was tweehonderd jaar lang spoorloos verdwenen. Pas in 1903 werd er een manuscript, dat blijkbaar bij de première was gebruikt, teruggevonden en door de Purcell Society uitgegeven.
In 1694 schreef Purcell zijn laatste luchtige verjaardagode “Come Ye Sons of Art” voor Queen Mary II. De koningin overleed op 28 december 1694. Pas 33 jaar werd ook zij, slachtoffer van de pokkenepidemie die heel Engeland in haar greep hield tot aan het einde van 1694. Purcell schreef de begrafenismuziek voor zijn zeer geliefde Queen Mary II. Ondanks haar instructies om de begrafenis in stilte te laten plaatsvinden, was zij zo geliefd dat er een groot volksverlangen was naar een eervol rouwbetoon. Voor de muziek moest Henry Purcell zorgen. Henry
componeerde een van de hoogtepunten van zijn oeuvre “Music for the Funeral of Queen Mary”. Het is geen bombastische muziek zoals men zou verwachten voor een vorstelijke begrafenis. Het is integendeel aangrijpende, innig-droeve muziek: “In the midst of life we are in death”. In 1695 schreef Purcell “Who can from joy refrain?” voor de verjaardag van prins William Henry, Duke of Gloucester, de zoon van prinses Anne en Georges van Denemarken. Deze ode was het muzikale hoogtepunt van een groots bal ter ere van de jonge prins. Het was de laatste ode die Purcell voor de koninklijke familie componeerde.
In hetzelfde jaar componeerde Purcell “The Tempest” of “The Enchanted Island”. Het werk is gebaseerd op “The Tempest” van William Shakespeare en brengt het lot tot leven van overheersende hertogen, gekweld door vurige geesten, de bevelhebber Prospero, de vriendelijke geest Ariël en de beproeving van de jonge geliefden. The Tempest is een stuk dat gezien zijn muzikale en historische achtergrond een speciale lading heeft. Het stuk ademt hoop en verwachting en maakt op een bijzondere manier gebruik van tijd. Daarbij behandelt het een thema dat van alle tijden en van alle mensen is, namelijk de overwinning door geloof in eigen kracht.
Eveneens in 1695 componeerde Purcell “The Indian Queen”, toneelstuk van John Dryden en Howard. een semi-opera naar een
Het werk vertelt over een bloedige strijd tussen de Inca van Peru en de koningin van Mexico. Het militaire en politieke verhaal over macht wordt doorkruist door een verhaal van passie en jaloezie. “The Indian Queen” wordt gerekend tot het genre van het “heroïsche drama” met zijn gestileerde poëtische dialogen, geïdealiseerde heldinnen en sensationele actie op exotische locaties. Het werk bleef onvoltooid door het vroegtijdig overlijden van de componist. Het was Daniël, de broer van Purcell die het werk voltooide.
Purcells theaterstukken bieden vooral veel muzikaal genot. Hij was de Engelse Mozart: jong gestorven en schepper van een uitgebreid oeuvre van een wonderlijke volmaaktheid.
Herny Purcell overleed in november 1695 in zijn huis in Dean’s Yard, Westminster, op het hoogtepunt van zijn carrière. Geliefd als hij was bij zijn landgenoten, veroorzaakte zijn dood een diepe schok voor het koninkrijk. De ganse natie rouwde om het verlies van een groot componist. De muziek die hij had gecomponeerd voor de uitvaartplechtigheid van Queen Mary II weerklonk ook op zijn begrafenis . Purcell werd begraven aan het orgel in Westminster Abbey. Dame Annabella Howard, een voormalige leerling van Purcell plaatste voor hem een gedenksteen met een inscriptie in het Engels en het Latijn. De vertaling luidt als volgt: “Hier ligt Henry Purcell Esq. die zijn leven liet en heenging naar de enige plek waar zijn muziek overtroffen kan worden”. Frances, de echtgenote van Purcell en drie van zijn kinderen overleefden hem. Toen Frances stierf in 1706, had ze verschillende composities van haar echtgenoot uitgegeven o.m. de nu bekende “collectie Orpheus Britannicus” ( in twee delen) een bijnaam voor Purcell die al tijdens zijn leven werd gebruikt. Frances overleed in februari 1706 en werd begraven bij haar man.
Na zijn overlijden werd Purcell geëerd door verschillende van zijn tijdgenoten, onder meer zijn leermeester en boezemvriend John Blow, die een “Ode on the Death of Mr. Henry Purcell” componeerde, op tekst van Purcells favoriete librettist John Dryden.
John Blow werd terug organist in Westminster Abbey tot aan zijn dood in 1708. Ook hij werd begraven in Westminster Abbey niet ver van Purcell en dicht bij het orgel dat zij allebei hadden bespeeld.

Purcell achtte muziek de hoogste vorm van kunst en zei: “Net zoals poëzie de harmonie is van woorden, zo is muziek die van noten, en net zoals poëzie een stap hoger staat dan proza en redevoeringen, zo is muziek de verheven vorm van poëzie”. De religieuze muziek die Purcell componeerde heeft zeker en vast de tijd getrotseerd. Door de eeuwen heen wordt zij in de Engelse kerken gespeeld en gezongen, zodanig dat de meeste kerkgangers er zo mee vertrouwd zijn, dat zij zelden beseffen wie er de componist van is.
Purcell die tijdens zijn leven een beroemdheid was, werd na zijn dood lange tijd vergeten. Tegenwoordig geldt hij echter als de grootste Engelse componist voor Edward Elgar, die tegen het einde van de 19e. eeuw voor het voetlicht trad.
Henry Purcell componeerde: anthems, kamermuziek, odes, opera, semi-opera’s.
CVC
IL Y A 325 ANS QUE LE COMPOSITEUR HENRY PURCELL EST DECEDE

Enfance et premières années
Henry Purcell naît dans le quartier londonien de Westminster, à quelques centaines de mètres de l’abbaye, le 10 septembre 1659. Sa famille compte déjà au moins deux musiciens : son père, Henry Purcell senior, et son oncle, Thomas Purcell, sont choristes (ou gentlemen) à la Chapelle royale et participent notamment en cette qualité aux cérémonies organisées pour le
couronnement de Charles II en 1661. Par ailleurs, le premier est maître de chapelle à Westminster. C’est donc logiquement que les trois fils qu’il aura avec sa femme Elisabeth recevront une éducation musicale précoce, et que deux d’entre eux, Henry et son frère cadet Daniel, deviendront compositeurs.
Le père d’Henry décède en août 1664. C’est Thomas qui prend alors en charge le jeune garçon auquel il témoignera toujours une grande affection malgré l’épidémie et l’incendie qui tour à tour décimèrent Londres en 1665-1666. Ainsi, le futur compositeur, entré comme chanteur à la Chapelle royale, reçoit les enseignements des différents Maîtres des enfants (un poste que Purcell occupera bien plus tard, à partir de 1692) qui s’y succédèrent : le capitaine Henry Cooke jusqu’en 1672, Pelham Humfrey (parfois orthographié Humphrey ou Humphrys) puis John Blow à partir de 1674). Le programme est varié : en plus des incontournables cours de chant, les jeunes choristes sont formés au solfège, à plusieurs instruments et à la composition (en 1670, il compose la première œuvre qu’on peut lui attribuer de manière sûre : une ode destinée à célébrer l’anniversaire du roi).
Carrière musicale
À la mue de sa voix en 1673, cette formation de qualité (et un peu de piston) lui permet de devenir l’assistant de son parrain John Hingston, qui exerce de nombreuses activités pour sa Majesté : facteur d’orgue, conservateur, réparateur et accordeur des instruments à vent, etc. L’année suivante, il est employé comme accordeur de l’orgue (puis comme copiste à partir de 1676) de l’abbaye de Westminster, et devient l’élève de John Blow qui succède au défunt Humfrey. En 1675, le recueil Choice Ayres I inclut une œuvre du jeune musicien, When Thyrsis did the splendid eye.
Son travail de copiste lui permet d’étudier les œuvres et les techniques de nombreux compatriotes des temps passés ou actuels, de Thomas Tallis, Orlando Gibbons et William Byrd à ses maîtres Humfrey ou Blow. Citons encore le compositeur Matthew Locke, par ailleurs ami de la famille Purcell depuis des années. La mort de ce dernier offre cependant à Purcell, âgé de seulement 18 ans, le poste de compositeur attitré du roi en août 1677 : il devra ainsi composer de la musique de danse, dont le roi Charles II est passionné et grâce à laquelle il souhaite (en partie) rivaliser avec le faste de Versailles.
Purcell fait un bref passage au St Peter’s college, où il souhaite recevoir une instruction générale de qualité. Puis, à la faveur de la démission de son maître Blow, il devient l’organiste de l’abbaye de Westminster, ce qui lui procure un salaire plus confortable et assoit sa réputation. C’est également à cette période qu’il composera et jouera la plupart de ses anthems destinés au roi. Il élargit ses activités de copiste à des compositeurs du reste de l’Europe : il écrit un arrangement pour violes d’un madrigal de Jean-Baptiste Lully.
De plus en plus, Purcell s’émancipe de l’héritage de ses maîtres qu’il enrichit finalement au fur et à mesure de ses découvertes des autres compositeurs européens, mais pour plusieurs raisons (jeunesse, troubles religieux peu propice à certaines formes d’œuvres) il devra attendre septembre 1680 pour décrocher une commande d’envergure de la part du roi : il s’agit de
célébrer le retour de ce dernier de sa résidence d’été. Cette commande aboutit à l’ode Welcome viceregent of the mighty king.
Des années troublées
En 1682, malgré les tensions religieuses qui commencent à troubler le pays, Purcell épouse Frances Peters, fille d’une famille catholique (qui devient donc, une fois n’est pas coutume, "Purcell" après la nuit de noce). C’est également cette année que la mort en juillet de l’organiste Edward Lowe, l’un des trois organistes de la Chapelle royale, lui ouvre toutes grandes les portes de la Chapelle royale où il rejoint William Child mais surtout son ami John Blow. De nombreuses tâches lui incombent désormais (il est toujours employé par l’abbaye de Westminster) mais cela ne l’empêche pas de voir ses Douze sonates publiées en 1683 ou encore de composer huit odes. À la fin de cette année, Purcell, qui a perdu son oncle peu avant, doit remplacer Hingston, mort lui aussi, dans ses fonctions. Cette accumulation de charges et de fonctions ne se traduit pourtant pas par une situation financière exceptionnelle pour la famille Purcell qui subit les importants retards de paiement des salaires de la cour.

La mort du roi anglican Charles II en février 1685 amène sur le trône son frère cadet, Jacques II. Ce dernier est catholique, ce qui ne va évidemment pas jouer en faveur de Purcell, qui s’est au fil du temps imposé comme le musicien anglican d’un roi anglican (quelques années auparavant, le compositeur avait dû, en tant que fonctionnaire royal, communier devant témoin pour attester de l’exemplarité de sa foi envers l’Église anglicane). Mais le couronnement de Jacques II est l’occasion pour Purcell de marquer les esprits avec deux nouveaux anthems, "My heart is inditing" et "I was glad". Malgré plusieurs autres commandes (aucune religieuse, toutefois), les charges d’Henry Purcell se sont singulièrement allégées : il n’est plus que "claveciniste du Roi".
Cela lui permet de collaborer épisodiquement avec le théâtre (il écrit notamment la musique de Tyrannick love de John Dryden) et fait publier de nombreuses œuvres grâce aux éditeurs John puis Henry Playford.
Purcell subit encore plusieurs disparitions qui le marquent : son oncle Thomas et l’éditeur John Playford sont décédés respectivement en 1682 et en 1686, et, en 1687, il a déjà perdu quatre fils en bas âge (seuls deux enfants survivront : Frances et Edward, nés en 1688 et en 1689). Les titres de certaines de ses compositeurs d’alors sont évocateurs : O Solitude, my sweetest choice (1687), In the black dismal dungeon of despair (dans le sombre donjon du désespoir, publié en 1688).
En 1687, il renoue avec le théâtre. Son opéra Didon et Enée constitue un repère très important dans l’histoire de la musique dramatique anglaise. Cependant, il reçoit sa première commande royale pour une œuvre religieuse depuis la mise à l’écart qu’il connaît depuis le couronnement de Jacques II : début 1688, la reine est enceinte et il compose l’hymne Blessed are they that fear the Lord (Bénis soient ceux qui craignent le Seigneur) pour une cérémonie d’actions de grâce. Peu après, il écrit la musique de la pièce de Thomas d’Urfey, The Fool’s Preferment (La Promotion des Imbéciles).
Fin de carrière
La situation politique évolue rapidement en Angleterre : la Glorieuse révolution force le catholique Jacques II à s’exiler en France à la fin du mois de novembre. C’est le début du règne conjoint entre les époux Guillaume III et Marie II d’Angleterre, souverains protestants qui vont donc redonner à Purcell les fonctions officielles qu’il avait perdues sous le règne de leur prédécesseur. Contrairement à son époux, Marie II va régulièrement mettre Purcell à contribution, qu’il s’agisse de célébrer son anniversaire ou de la divertir.
Parallèlement, Purcell continue de mettre en musique diverses pièces de théâtre, environ une trentaire de 1690 à 1695 (La Tempête ou Le Roi Arthur de John Dryden, qui préférait jusqu’alors faire appel à des étrangers). Son semi-opéra The Fairy Queen, dont la première a lieu le 2 mai 1692, est l’un de ses plus grands succès (le semi-opéra est un genre musical qui mélange opéra et théâtre en alternant passages parlés et chantés, ancêtre du Singspiel de Wolfgang Mozart). Connaissant désormais les faveurs du public londonien et, en 1693, à l’occasion de la Sainte Cécile, il est à l’origine du premier « Te Deum anglais composé avec accompagnement orchestral.
Marie II meurt le 28 décembre 1694 et Purcell compose en son honneur et pour ses funérailles un hymne et deux élégies. Quelques mois plus tard, alors qu’il n’a cessé de composer, parfois en collaboration avec son vieil ami John Blow, Henry Purcell, probablement atteint de la tuberculose, meurt chez lui, le 21 novembre 1695, après avoir confié tous ses biens à son épouse. Grande perte que celle de ce génie qui était au sommet de son art et seulement âgé de 36 ans !
Nombreux seront les hommages qui lui seront rendus, à commencer par ceux de John Blow et de John Dryden, qui lui consacrèrent une ode funèbre : An Ode, on the Death of Mr Henry Purcell. Henry Playford rédigera lui-même la préface d’un recueil que fera publier la veuve de Purcell,
Frances. Son frère, Daniel Purcell, achèvera lui-même le semi-opéra The Indian Queen, dont la composition avait été interrompue par la maladie et la mort de son auteur.
Mort…de froid ?
La cause du décès de Purcell n’est pas très bien définie : une théorie affirme qu’il aurait attrapé froid en revenant tard du théâtre un soir, pour trouver que sa femme avait fermé la porte à clé… Forcé d’attendre dehors de longues heures, il aurait attrapé la mort. Une version plus vraisemblable est qu’il mourut de la tuberculose, ce qui est sous-entendu par les premiers mots de son testament : « Moi, Henry Purcell, de la Cité de Westminster, gentilhomme, dangereusement malade dans mon corps… »
Les deux versions ne sont pas contradictoires : on peut dire que le fait de passer une nuit dehors dans le froid n’a pas dû arranger l’état de santé déjà très dégradé de notre malheureux musicien. Œuvre
Ses compositions associent aux formes traditionnelles de la musique anglaise divers éléments de la musique baroque française et italienne. L’influence française prédomine mais la contribution personnelle de Purcell réside surtout dans le style qu’il avait mis au point pour mettre en valeur les mots anglais en s’appuyant sur la rythmique et une certaine irrégularité, rompant avec les traditions polyphoniques de la Renaissance, mais toujours avec beaucoup de grâce et de facilité.
Il possède avec Shakespeare le sens du merveilleux et du surnaturel, ce qui n’exclut pas truculence et humour. Dans les passages les plus connus de Purcell, citons l’Air du froid, extrait du semi-opéra King Arthur (1691 ) où le personnage du Génie, réveillé par Cupidon, supplie l’ange de le laisser à nouveau mourir de froid. Le compositeur utilise des notes saccadées qui symbolisent les frissons du personnage.
Comme souvent chez le compositeur anglais, on a une écriture avec une basse continue (procédé caractéristique de l’époque baroque) très chromatique, avec un langage harmonique assez riche et modulant. On trouve un autre exemple de ce type d’écriture dans Didon et Énée, lors de la mort de Didon, avec des passages descendants chromatiques au caractère dépressif.
Postérité
Après sa mort, Purcell fut célébré par beaucoup de ses contemporains. Aujourd’hui, son œuvre la plus connue est le premier opéra de l’histoire de la musique anglaise, Didon et Énée, qui compte parmi les grandes pièces lyriques de la musique baroque.
Purcell eut aussi une influence sur les compositeurs de ce qu’on a appelé la renaissance de la musique anglaise du début du XXe siècle. Cela est manifeste chez Benjamin Britten, qui a non seulement créé et dirigé une mise en scène de Didon et Énée, mais a aussi repris un des thèmes de l’Abdelazer (1677 ) pour écrire ses fameuses variations pédagogiques The Young Person’s Guide to the Orchestra (Guide de l’orchestre destiné à une jeune personne) : lire une analyse dans notre dossier Instruments au sein de l’orchestre.
Symphozik.info
De herfst: druilerige regen, lange grijze spookachtige nevelslierten maar ook een schitterend kleurengewaad van multicolor bladeren. De natuur laat zich in dit seizoen van haar meest melancholische kant zien.
Ook de triestige periode van Allerheiligen en Allerzielen doet ons stilstaan bij leven en dood.
Verdriet, leed en emotie waren belangrijke componisten niet vreemd. Door hun droefheid muzikaal uitdrukking te geven, konden zij wonden helen die het leven hun had toegebracht. Ook voor ons kan muziek in droevige momenten een balsem zijn voor hart en ziel. Muziek raakt, ontroert en troost. Het menselijk gevoel voor weemoed, melancholie en emotie is in de loop der tijden niet veranderd. Ook de volgende muziekwerken van onze grote musici uit vervlogen tijden zijn nog even ontroerend en troostend als toen.
Met een woordje toelichting willen wij de lezers een idee geven van wat er achter de tonen van deze mooie krachtige composities schuilt. Zo wordt de luisterervaring alleen maar rijker en intenser. Muziek versterkt, muziek verzacht, muziek is een geschenk uit de hemel. Soms is het leven zo overweldigend mooi of hartverscheurend lelijk dat woorden niet volstaan en muziek de enige taal is die ons hart verstaat. Niet iedereen gaat gemakkelijk om met zijn of haar emoties, maar dan kan muziek echt een middel zijn.
REQUIEM - INTROIT – Jean GILLES

Een heel mooie treurmars, die rond 1696 werd gecomponeerd door de Zuid-Franse componist Jean Gilles, horen we aan het begin van zijn “Requiem”, één van de beroemdste Requiems van
Frankrijk. Gilles componeerde zijn werk in opdracht van een rijke familie. Blijkbaar was er geen discussie over het geld tussen componist en opdrachtgever geweest, maar toen de compositie klaar was, vond men het werk veel te duur en weigerde de opdrachtgever te betalen. Gilles was razend en besliste dat men zijn “Requiem” dan maar moest uitvoeren bij zijn eigen uitvaartmis. Hetgeen ook gebeurde. Het werk werd heel snel zo beroemd dat, toen de Franse koning Lodewijk XV , zoon van de Zonnekoning overleed, dit mooie werk moest worden uitgevoerd tijdens zijn begrafenis. Van toen af werd het werk natuurlijk nog beroemder. Het werd eveneens uitgevoerd bij de begrafenis van Jean-Philippe Rameau en van Stanislas Leszczynski, destijds koning van Polen en hertog van Lotharingen.
Zwaar omfloerste trommen geven de cadans aan van de treurmars. Strijkers nemen die cadans over en even later spelen de violen een mooie melodie. Af en toe hoort men heel duidelijk de trommen. Na een tijdje, begint de sopraan hemels mooi het “Requiem” te zingen. Zowel de trommen als de strijkers steunen deze droevige, maar heel mooie zangpartij.
ADIOS NONINO - Astor PIAZZOLLA

De Argentijnse componist en bandoneonist Astor Piazzolla heeft de betekenis van de tango voorgoed veranderd. Hij ontwikkelde naast de pure dansmuziek een versie van de tango die zich het beste laat typeren als “melancholische luistermuziek”. Het iconische “Adios Nonino” is daar wellicht het meest bekende voorbeeld van. Piazzolla verloochent hierbij nooit zijn roots (het parfum van Buenos Aires, zoals hij het zelf noemt). Piazzolla behield passie, hartstocht en melancholie in zijn stukken, maar verrijkte de muziek met elementen uit onder meer de klassieke muziek, jazz en Zuid-Amerikaanse volksmuziek. Hiermee ontstond de basis voor een nieuwe stijl die later “Tango Nuevo” genoemd zou worden. Door Piazzolla’s vernieuwde aanpak werd deze tango niet alleen gespeeld in de louche bars van Buenos Aires, maar ook in concertzalen.
Astor Piazzolla componeerde het werk “Adios Nonino” (Farewell Granddaddy – vaarwel opaatje) om afscheid te nemen van zijn in 1959 overleden grootvader. Piazzolla was destijds op tournee
door Midden-Amerika toen hij het nieuws kreeg over de dood van zijn grootvader als gevolg van een fietsongeluk. De danser Juan Carlos Copes, die toen Piazzolla vergezelde, zei dat het de enige keer was dat hij de componist had zien huilen.
Piazzolla was zo overmand door een depressie als gevolg van het verlies van zijn grootvader, het mislukken van zijn tournee en financiële problemen, dat hij naar New-York vertrok, waar hij het werk componeerde. Zijn zoon Daniël vertelde als volgt: “Vader vroeg ons hem een paar uur alleen te laten. We gingen naar de keuken. Eerst was er absolute stilte. Na een tijdje hoorden we vader de bandoneon bespelen. Het was een heel trieste, vreselijk trieste melodie. Hij componeerde “Adios Nonino”.
“Adios Nonino” werd uitgevoerd tijdens het huwelijk van Willem Alexander en de Argentijnse Maxima. Dat bij het horen van dit werk de gedachten van Maxima uitgegaan zullen zijn naar haar niet op de bruiloft aanwezige vader, laat zich raden.
ADAGIO FOR STRINGS - Samuel BARBER
Het “Adagio for Strings” van Samuel Barber is een van de droevigste, maar ook een van de populairste stukken klassieke muziek ooit geschreven. Hoe kreeg Barber het voor elkaar om met zo

weinig melodisch materiaal, luisteraars zo tot tranen te roeren?
Deze compositie
is een werk uit de beginperiode van Samuel Barber. De Amerikaanse componist schreef het in eerste instantie als middendeel voor een strijkkwartet, maar het werd bekend als een op zichzelf staand werk, in een eigen arrangement voor strijkorkest.
Barber was opgegroeid met een overdaad aan alcohol en de daarbij horende depressie. Uit brieven die hij gedurende zijn leven schreef blijkt dat hij vooral moeite had met zichzelf. Hij worstelde met zijn seksualiteit en probeerde zijn melancholie te allen tijde te verbergen. Gelukkig is muziek dan een uitlaatklep.
Slechts weinig werken roepen al bij de eerste klaaglijke akkoorden zo’n smartelijk gevoel van pijnlijke herinneringen op. Door het ingetogen en meditatieve karakter van de melodie blijft het werk voor altijd -zoals de componist het wilde – verbonden met de pijn van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Samuel Barber ging in 1943 tijdens de Tweede Wereldoorlog in militaire dienst en werd ingedeeld bij de luchtmacht. Sinds de eerste uitvoering is het werk wereldwijd uitgegroeid tot een populair stuk, dat vooral door zijn smart veel wordt gespeeld tijdens droevige en plechtige gebeurtenissen. Deze muziek was te horen bij de uitvaartplechtigheid van: de presidenten Franklin Delano Roosevelt en John F. Kennedy. Bij de begrafenis van : prinses Grace van Monaco, componist Leonard Bernstein, Albert Einstein en prinses Diana. In 1967 bewerkte de componist het werk voor acht stemmig koor op tekst van het Agnus Dei. Als herinnering aan de aanslagen op 11 september 2001, wordt dit werk ieder jaar uitgevoerd.
HOORNTRIO IN ES - OP 40 – Johannes BRAHMS

Johannes Brahms componeerde zijn “Hoorntrio in Es – Op 40 tijdens de zomer van 1865 in zijn zomerverblijf , een fraai huis op een heuvel in Lichtental nabij Baden-Baden in het Zwarte Woud. Hij kocht dit huis na een tip die hij had gekregen van Clara Schumann, een componiste en pianiste die de echtgenote was van de componist Robert Schumann. Op een zomerochtend maakte de componist een wandeling in zijn geliefde bossen van het Zwarte Woud. Zoals hij later aan zijn vriend Dietrich schreef, was het tijdens deze wandeling dat de openingsmelodie van het “Hoorntrio in Es – op 40” in zijn gedachten vorm kreeg. Hoe mooi dit mag klinken, de aanleiding voor het werk was echter tragisch. In het voorjaar van datzelfde jaar was zijn moeder Christine getroffen door een beroerte. Een telegram van zijn broer Frits luidde: “Indien u onze moeder nog levend wilt zien, kom dan onmiddellijk naar huis”. Brahms vertrok onmiddellijk naar huis, maar helaas hij kwam te laat. Toen hij in Hamburg aankwam was zijn moeder al overleden.
Brahms was diep getroffen door de dood van zijn moeder. Toen zijn bevriende cellist Josef Gänsbacher hem onverwacht opzocht, trof hij de componist huilend achter zijn piano aan. Ook in de brieven aan zijn goede vriendin Clara Schumann was Brahms openhartig over de goede relatie met zijn moeder. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de muziek die hij in 1865 componeerde in het teken stond van zijn groot verlies. Brahms schreef het “Hoorntrio” ter nagedachtenis aan zijn moeder. Hierin verwerkte hij een volksliedje dat zij hem als kind had geleerd. Een ontroerend eerbetoon van een zoon aan zijn moeder. Het werk is een unicum in de muziekgeschiedenis want het is een van de weinige werken voor de bijzondere bezetting van hoorn, viool en piano. Deze instrumentenkeuze kunnen we vinden in de jeugd van de componist. De drie instrumenten waren juist de instrumenten die Brahms in zijn jeugd had leren bespelen. Zijn vader was naast contrabassist ook hoornist in de Bürgerwehr van Hamburg. Het eerste stuk dat hij na het overlijden van zijn vader in 1872 componeerde was eveneens een compositie voor hoorn.
CELLOCONCERT IN E-MINEUR OP.85 – Edward ELGAR
Met zijn gevoelige dieptes en intense hogere toonliggingen is de cello een instrument dat een diepe doorvoelde ontroering kan oproepen.

De grote Engelse componist Sir Edward Elgar, leefde van 1857 tot 1934. In zijn werken ontvouwde zich een individuele, fijngevoelige stijl. Elgar was een teruggetrokken en melancholieke man. Zijn aard drukte duidelijk een stempel op zijn muziek, en juist daardoor bereikte hij het publiek ook op emotioneel vlak.
Zijn “Celloconcert in E-mineur Opus 85” wordt enorm bewonderd door de moderne cellisten. Het is een van zijn laatste grote werken.
Elgar componeerde deze compositie tijdens de zomer van 1919 in zijn afgelegen landhuis “Brinkwells” in de Cotswolds, een prachtige streek in Centraal-Engeland waar hij een aantal jaren
daarvoor, ’s nachts nog het gerommel van de artillerie hoorde over Het Kanaal. In 1918 onderging de componist een operatie om zijn amandelen te laten verwijderen, wat toen een gevaarlijke ingreep was voor iemand van zestig jaar. Toen hij terug bij bewustzijn kwam en rustig was, vroeg Elgar pen en papier en noteerde het eerste thema van zijn “Celloconcert”. De première van dit werk vond plaats in oktober 1919 in de Londense Queen’s Hall. Net als andere kunstenaars werd Elgar diep getroffen door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Elgar’s Celloconcert belichaamt de klaagzang van een natie over een wereld die verloren is gegaan door de Grote Oorlog. Het is zijn aangrijpende en ontroerende muzikale reactie op de verschrikkingen en de verwoestingen. Het werk is muziek van diep verdriet en uitzonderlijke schoonheid: Elgar’s Celloconcert is een feniks die oprijst uit de as van een wereld in oorlog, een elegante klaagzang voor een altijd verloren Engeland.
Naast zijn verdriet om de vele slachtoffers, trof hem het einde van de regeerperiode van Edward VII, waarmee hij zich sterk had geïdentificeerd. In 1919 werd zijn vrouw Alice ernstig ziek. De duistere klanken van deze compositie weerspiegelen eveneens Elgar’s voortschrijdende vereenzaming in een wereld die hem steeds vreemder werd.
Er zijn maar weinig instrumenten die melancholieke momenten zo innig kunnen vertolken als de cello. In dit meesterwerk weet Elgar de expressieve kracht van dit instrument op schitterende wijze te gebruiken en vormt een inleiding tot zijn laatste depressieve levensjaren. Zijn vrouw Alice overleed op 7 april 1920. Na haar dood schreef Elgar geen grote werken meer.
SYMFONIE NR.6 IN B-MINEUR – “PATHETIQUE” – Pjotr TSJAIKOVSKY
Er is nauwelijks een componist te bedenken die zo geliefd is als Tsjaikovsky. De werken van deze Russische componist behoren tot de meest gespeelde composities in de internationale concertzalen. Van de ruisende klanken van zijn eerste pianoconcert tot zijn laatste composities is zijn oeuvre vervult van emotionele kracht en bezieling.
Tsjaikovsky was homoseksueel, hetgeen in die jaren in Rusland taboe was. Verboden liefde daar kon de componist over meespreken.
Een vurige bewonderaarster, de pianiste Nadesia von Meck, was lange tijd een grote stimulans voor de componist. Zij bezorgde hem opdrachten en stelde hem jaarlijks een groot bedrag ter beschikking.
Om het gerucht over zijn homoseksualiteit te weerleggen, huwde Tsjaikovsky in 1877 met een van zijn leerlingen Antonina Milikova. Na twee maanden vluchtte Tsjaikovsky in overspannen toestand weg van zijn vrouw.
In 1878 nam hij ontslag bij het conservatorium. Toen in 1890 von Meck alle banden met de componist verbrak, bleef Tsjaikovsky eenzaam achter. In zijn briefwisseling met haar, geeft de componist meer van zichzelf prijs dan in al zijn andere brieven aan zijn vrienden. Het einde van de vriendschap met deze vrouw bracht bij de componist ernstige depressies teweeg.

Slechts zelden heeft een compositie zo onverholen een dreigend onheil en diepe wanhoop weerspiegeld. Van het herhaalde zuchten uit de inleiding en de daaropvolgende stormachtige passages tot aan de aangrijpende finale, is dit werk de stem van een mens die , zoals de componist het zelf zei, zijn ziel in het werk heeft gelegd. Over deze symfonie hangt een waas van verdriet, ellende en pessimisme. Het werk lijkt doordrenkt van smart, wanhoop en eenzaamheid, maar ook van opstandigheid en woede. De symfonie staat bol van klagende melodieën afgewisseld door opstandige passages. Dit werk is ongebreidelde passie en pathos. In deze compositie stort Tsjaikovsky zijn hart uit, eerlijk en zonder taboes. De waas van mysterie die over de partituur hangt heeft veel te maken met zijn dood na de première (de meeste historici nemen aan dat hij door zelfmoord om het leven kwam) . “Symfonie nr.6” is een samengaan van afscheidsklanken waarin Tsjaikovsky’s leven vol eenzaamheid wordt uitgebeeld. Tijdens het ontstaan van het werk kreeg Tsjaikovsky een sterke band met zijn neef Vladimir Davidov. De nadruk op het gevoel in de Pathétique is naar alle waarschijnlijkheid in de eerste plaats toe te schrijven aan Davidov, aan wie de componist deze bijzondere symfonie opdroeg.
Tsjakovsky was nog nooit zo gelukkig geweest met zijn werk als met deze symfonie: “Ik beschouw het als het beste en in het bijzonder, het meest oprechte van al mijn creaties. Ik hou ervan zoals ik nooit van mijn andere muzikale nakomelingen heb gehouden” schreef hij over dit meesterwerk.
Toen men aan Tsjakovsky vroeg of hij na zijn wereldsuccessen nog een requiem zou schrijven, antwoordde hij : “Luister naar mijn “Symfonie nr.6” en je hebt mijn requiem”. Maar of dit werk nu Tsjaikovsky’s persoonlijke requiem is of niet, smart en wanhoop klonken nog nooit zo mooi.


Antonin Dvorák, geboren in Bohemen, schreef lange tijd geen concerto voor cello. Hij was altijd van mening dat de cello geen solo-instrument was, en hij klaagde dat de klank te nasaal en mompelend was. Toch is zijn celloconcert uitgegroeid tot één van de meest gespeelde wereldwijd. Dvoráks celloconcert is gepassioneerd en verbluffend mooi. Sinds de eerste uitvoering in 1896 heeft het werk zijn positie als een van de meest geliefde werken van het klassieke repertoire behouden.

Het werk werd gecomponeerd tijdens de periode dat Dvorák directeur was van het National Conservatory in New-York. De compositie is doordrenkt van heimwee en verlangen naar zijn geboorteland. Maar er was ook nog een ander verhaal. In 1865 gaf Dvorák pianoles aan de zussen Josefina en Anna Cermáková. De componist werd verliefd op de toen zestienjarige Josefina. In die tijd was hij begonnen aan een celloconcert als uiting van zijn liefde. De compositie was nog lang niet klaar en de componist werd door Josefien afgewezen. Acht jaar later huwde hij de jongere zus Anna.
Toen Dvorák in Amerika vernam dat Josefina ernstig ziek was begon bij opnieuw aan een celloconcert. Daarin verweefde hij het door hem gecomponeerde lievelingsliedje van Josefina: “Leave me Alone”.
Men hoort de weemoed die doorschemert in het werk en het verlangen naar zijn geboorteland maar ook het verdriet om de ziekte van zijn schoonzus, zijn eerste liefde.
PREDLUDE NR.4 IN E-MINOR – Frédéric CHOPIN
Wat is de aantrekkingskracht van de muziek van Chopin? Wat zorgt er voor dat zijn muziek zo melancholisch klinkt? Heimwee, verdriet?
Frédéric Chopin is nooit kunnen terugkeren naar zijn geboorteland Polen door de opstand tegen de Russen die daar was toen Chopin op zijn negentiende in Wenen verbleef. Hierdoor hunkerde de componist zijn leven lang om terug te gaan naar Polen waar zijn hart lag. Dit kunnen wij horen in zijn muziek. Muziek die droevig is, maar ook vol liefde. Muziek die ontroert maar ook verblijdt.
Chopin werkte aan zijn
beroemde 24 Preludes tijdens de jaren 1838-1839.
In 1838 verbleef Chopin, samen met zijn minnares George Sand, een beroemde Franse romanschrijfster en haar twee kinderen op Mallorca. Op dit prachtige eiland genoten ze van het mooie leven. De eerste preludes zijn geschreven in een kleine villa bij Palma. De overige in

een oud kartuizerklooster in Valldemossa, tussen de rotsen en de zee. De reis die aanvankelijk was gepland als een romantische reis, bleek al snel een achtbaan van emoties. De romantische idylle eindigde toen het mooie weer plaats maakte voor striemende regen, gure wind en koude temperaturen. Het werk liep vertraging op maar het manuscript van de 24 Preludes was toch klaar in januari 1839. Al deze omstandigheden zorgden ervoor dat de gevoelige componist extreme emotionele ups en downs doormaakte. Hierdoor zijn de pianopreludes van Chopin qua stemming en stijl heel verschillend. Sommige preludes zijn duister als de nacht, andere stralen als een zonovergoten dag. Elk werk vertegenwoordigt een wereld op zich , een stemming of verhaal. Maar samen vormen ze een geheel waarin luisteraars en pianisten eindeloos kunnen verdwalen en alleen maar zullen genieten.
De “Prelude in e-minor” is een van de meest welsprekende korte muziekwerken ooit geschreven. Het spreekt boekdelen in een tijdspanne van minder dan twee minuten: verdriet, verlangen en hoop. Het werk is ontstaan vanuit zwaarmoedige, zelfs tragische gedachten. Het is een van de meest geliefde pianomuziek van Chopin. Deze compositie werd later gearrangeerd voor orkest en verschillende solo-instrumenten waaronder het orgel. In die versie is het werk met zijn wanhopige sfeer en zware orgelklanken schitterend als treurmuziek, en werd het op verzoek van Chopin, samen met fragmenten uit Mozarts Requiem gespeeld tijdens zijn begrafenis.
ETUDE OP.10 NR.3 IN E-MAJEUR – Frédéric CHOPIN

Dit werk met de titel “Tristesse” behoort tot de meest ontroerende etudes van Chopin. Het is een ongelofelijk emotioneel en muzikaal werk. Wat deze etude echter opmerkelijk maakt is de nostalgie, de weemoed en de emotie die door de muziek stromen. Chopin zelf vertelde : “ik heb mijn hele leven nog nooit zo een mooie melodie kunnen vinden”. Toen Chopin dit werk voor een van zijn leerlingen speelde begon hij plotseling te wenen en riep: “O mijn vaderland”. Deze Etude is een van de beste uitingen van nostalgie en de liefde die Chopin voelde voor zijn geboorteland Polen. Het werk is een van de populairste en meest geliefde composities van Chopin , de grootste componist die Polen heeft voortgebracht.
Als jonge man was Chopin vurig verliefd op de operazangeres Konstanza Gladkovsky, een studente van hem aan het conservatorium in Warschau. Hij bewonderde haar op afstand en noemde haar “zijn grootste bron van inspiratie”. Konstanza trouwde echter met een andere man. Sommigen denken dat het werk misschien kan geschreven zijn met Chopins liefde voor Koanstanza in het achterhoofd – een herinnering die hem tot aan zijn dood is bijgebleven.
CONCIERTO DE ARANJUEZ -
Joaquin Rodrigo
Elk instrument kent wel een jaloersmakend mooi concerto, maar Joaquin Rodrigo schreef “Concierto de Aranjuez “, het eerste concerto voor gitaar en orkest in 1940. Het is een spel van licht en gevoelens.
Hoewel Rodrigo al vanaf zijn derde jaar blind was, werd hij dankzij zijn enorm talent de bekendste Spaanse componist van het einde van de twintigste eeuw.
In 1928 ontmoette Joaquin de mooie Turkse pianiste Viktoria Kahmi. Hun huwelijk vond plaats in 1933. Daarna werkte het paar samen. Zijn vrouw steunde hem zoveel mogelijk en het was door haar ogen dat hij de wereld kon aanschouwen.

De inspiratie die Rodrigo opdeed voor zijn “Gitaarconcerto” was ontstaan In de periode dat Rodrigo en Viktoria verloofd waren. Zij brachten tijdens hun opbloeiende liefde, veel tijd door in de streek rond Aranjuez ten Zuiden van Madrid, de plaats waar de Taag en de Jarama samenvloeien. Het was In de buurt van het “Palacio Real de Aranjuez” of het paleis van Aranjuez, dat in de 18e. eeuw het zomerverblijf was van de Spaanse koningen. Het paleis en de tuinen eromheen , waar Rodrigo samen met Viktoria als jonge verliefden graag wandelden, deed Rodrigo denken aan de roemrijke tijd van de Spaanse geschiedenis. Maar Concierto de Aranjuez is niet alleen een eerbetoon aan deze tijd, Het is zoals Viktoria zelf zei “een evocatie van de gelukkige dagen tijdens hun verloving”, maar het werk is vooral met veel liefde opgedragen aan zijn vrouw.
Een tweede inspiratiebron die goed te horen is in de melancholiek van het adagio, was het gevolg van een droevige tijd toen het echtpaar hun baby verloor.
De componist heeft Aranjuez nooit gezien want hij was blind, maar hij rook de geuren van de bloemen, hij hoorde de zomerbries in de bomen en zijn vrouw vertelde hem de rest. Voor de manier waarop Rodrigo deze plek in noten schilderde, verhief de Spaanse koning hem in de adelstand.
“Duisternis was mijn vaders domein, van daaruit schreef hij zijn muziek” zei Cecilia Rodrigo.
CLARINET CONCERTO IN A - K.26 – W.A. MOZART
Ontroerend, troostrijk. Het “ Clarinet Concerto in A – K.26” van Wolfgang Amadeus Mozart raakt je recht in het hart. Maar het is niet alleen een van Mozarts mooiste werken, het is het eerste klarinetconcerto ooit geschreven door een groot componist. Mozart had een bijzondere voorliefde voor de klarinet en met zijn “Clarinet Concerto”, dat in de laatste maanden van zijn leven werd gecomponeerd, schreef hij een werk van diepe schoonheid, ontwapenende eenvoud, diep menselijke gevoelens en verdriet. Het instrument zingt in al zijn registers, van de schaduwrijke diepten tot de heldere en zonnige hoogten. De partituur is een tapijt van transcendentale schoonheid, getint met strijd en een zucht van gelatenheid.

De meest angstaanjagende tonen van de klarinet worden weergegeven in het tweede deel: het Adagio, een van de meest sublieme langzame bewegingen van Mozart. Hier wordt de klarinet een prachtige operadiva die zingt van eenzaamheid en verdriet. Mozart kende in zijn laatste jaar een ernstige depressie en had al vaak opgemerkt dat hem geen lang leven beschoren zou zijn. Zijn muziek drukt dikwijls een diep gevoel uit van de voorbijgaande aard van het leven en het verdriet dat achter schoonheid schuilt – maar nooit zo aangrijpend als in deze compositie. Dit onvergelijkbare werk was het laatste soloconcert van Mozart. De uitvoering vond plaats op 28 september 1791, ongeveer twee maanden voor zijn dood op 5 december 1791.
SYMFONIE NR.9 -
Gustav MAHLER
De werken van Gustav Mahler staan voor ontroering en zijn sterk autobiografisch. Dat is zeker zo met zijn “Symfonie nr.9”. Zijn laatste voltooide symfonie staat in het teken van de verstilling en klinkt elke seconde als een persoonlijk drama met momenten van absolute wanhoop.
Gustav Mahler componeerde zijn “Symfonie nr.9”, een werk in vier delen voor groot orkest in 1909 en 1910 in zijn zomerverblijf in het pittoreske Toblach gelegen in de Dolomieten in de Italiaanse provincie Zuid-Tirol. Daar vond hij tijdens zijn vakantieperiodes rust en tijd om kalm en ongestoord te kunnen componeren. De première van het werk vond plaats op 26 juni 1912 in de Wiener Musikverein en werd uitgevoerd door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Bruno Walter. De componist heeft de uitvoering van zijn compositie niet meer kunnen bijwonen want hij overleed in 1911. In zijn zomerverblijf componeerde hij eveneens zijn onvoltooid gebleven ”Tiende Symfonie”.
Toen Malher zijn “Symfonie nr.9” uitschreef was hij niet meer de oude. Hij was dirigent van

het koor en het orkest van de Hofoper, destijds het toporkest van Europa. Maar hij stelde enorm hoge eisen wat precisie en klank betrof, zodat conflicten met zijn muzikanten niet konden uitblijven. Tenslotte kregen zijn orkestleden er genoeg van en Malher nam ontslag en verhuisde naar New-York. Hij was intens verdrietig toen zijn dochtertje Marie Anna aan roodvonk overleed. Om alle ellende compleet te maken kreeg hij van zijn artsen te horen dat hij leed aan een ernstige hartkwaal. Tevens stond zijn huwelijk op losse schroeven. Zijn knappe twintig jaar jongere vrouw Alma Schindler flirtte met andere mannen en uiteindelijk ging ze er met de beroemde architect Walter Gropius vandoor. Tenslotte was Mahler sterk gefrustreerd omdat hij in Oostenrijk vooral als dirigent, maar veel minder als componist werd geprezen.
De wereld in klanken vangen dat was voor Mahler het belangrijkste van het componeren. Zijn “Symfonie nr.9” werd een lofzang op het leven, uitmondend in een ongrijpbaar klinkend afscheid. Een afscheid van alles dat hem dierbaar was: de liefde, de natuur, zijn kunst, zijn muziek en tenslotte het leven zelf . Afscheid van allen van wie hij hield. Het vierde deel het adagio is één van de indrukwekkendste werken die Mahler schreef. Hij was altijd al een briljant orkestrator, maar met dit werk overtrof hij zichzelf. Wanneer de laatste noot van deze compositie is vervlogen kan je er zeker van op aan dat deze muziek je nog lang zal bijblijven.
“Muziek van een andere wereld, van de eeuwigheid”, dat waren de woorden van de legendarische dirigent Herbert von Karajan over Mahlers Negende Symfonie.