1 minute read

DE STARINGKOEPEL

Constantia Ernestine Theodora Staring (1819-1879), de jongste dochter van de beroemde dichter A.C.W. Staring, liet in 1850 een theekoepel bouwen. Gelegen op een idyllische plek aan de Berkel, bij een oud beukenbos verrees een witgepleisterd gebouwtje, gebouwd uit resten van het vervallen herenhuis van havezate ’t Draafsel.

Constantia woonde in Den Haag, maar gebruikte haar koepel ’s zomers regelmatig. Ze dronk daar met vriendinnen en gasten een kopje thee, maar ze vond het ook prettig om op zichzelf wat te mijmeren en uit te kijken over de velden. Als er thee of lekkernijen moesten komen, dan werd de bel aan de westkant van de koepel geluid. Het gewenste werd vervolgens gebracht vanuit de nabijgelegen hoeve ’t Draafsel.

Advertisement

Nadat de Staringkoepel in de 20e eeuw tot ruïne was vervallen werd deze in 2004 in ere hersteld en opengesteld. Het koepeltje wordt beheerd door

Natuurmonumenten en is alleen te bereiken met een voetveer, na een wandeling van ongeveer een kilometer langs de Berkeloever.

Terug wandelend langs de Berkel na een bezoek aan de Staringkoepel, kom ik een ouder echtpaar tegen. “Is daar nog wat te zien, daar bij die koepel?” vraagt de dame. Ik antwoord dat dit zeker het geval is, en dat zij op weg waren naar de meest romantische plek in deze streek. De ogen van mevrouw beginnen te stralen terwijl de man een wantrouwig stapje terug doet. Ik adviseer hen om straks Starings gedicht “Herdenking” dat onderweg naar de eerste verdieping aan de wand hangt, goed te lezen. De vrouw keek me glimlachend aan.

“En als u boven bent aangekomen,” adviseer ik, “kijkt u dan vervolgens naar de rozet aan het plafond. Tja, en wat u daarna te doen staat laat ik geheel aan uw fantasie over.”

Mevrouw begint te giechelen, en haar man ontdooit: “Nou, fantasie hebben we wel!” Grinnikend wandel ik verder in de richting van de Dochterenseweg.

Herdenking

Wij schuilden onder dropplend loover, Gedoken aan den plas; De zwaluw glipte 't weivlak over, En speelde om 't zilvren gras; Een koeltjen blies, met geur belaân, Het leven door de wilgenblaân.

't Werd stiller; 't groen liet af van droppen; Geen vogel zwierf meer om; De daauw trok langs de heuveltoppen, Waar achter 't westen glom; Daar zong de Mei zijn avendlied!

Wij hoorden 't, en wij spraken niet.

Ik zag haar aan, en, diep bewogen, Smolt ziel met ziel in een.

O tooverblik dier minlijke oogen, Wier flonkring op mij scheen!

O zoet gelispel van dien mond, Wiens adem de eerste kus verslond!

Ons dekte vreedzaam wilgenloover; De scheemring was voorbij; Het duister toog de velden over; En dralend rezen wij.

Leef lang in blij herdenken voort, Gewijde stond! geheiligd oord!

A.C.W. Staring

This article is from: