9. How are you? =
Hoe gaat het met u/je/jou?
10. to look =
kijken
Let op de uitspraak van child-children
Opdracht 42 Bedek opdracht 41 en luister naar de woorden die nu door elkaar opgelezen worden. Welk woord hoor je? Zet een 1 bij het woord dat je het eerst hoort, een 2 bij het woord dat je daarna hoort enz.
oma
3
1
tante
2
4
9 8
kijken
neef/nicht
oom
auto
5
Hoe gaat het met u/je?
10
6
ouders
opa
7
kind
21