Pajottenland

Page 1

1

Doel van de excursie

In het eerste jaar aardrijkskunde komt België in al zijn (aardrijkskundige) aspecten aan bod: oriëntatie, reliëf, gesteenten, landbouw,… (herinner je je dat nog uit de eerste les?). Tijdens deze leeruitstap passen we die verschillende aspecten toe op het Pajottenland. Je zal merken dat sommige onderwerpen reeds gekend zijn vanuit de les (vb oriëntatie), andere komen hier vandaag de eerste maal aan bod. Hou daarom je aardrijkskundige oog en oor goed open!

G. Deman

www.pajottenland.be


2

Op het programma …

1. Inleiding 2. Bedrijventerrein Broekooi in Asse 3. Oriëntatie op de Kesterberg 4. Leerbeek: Brabantse hoeve 5. Rivieronderzoek “De Zuunbeek” 6. Ruilverkaveling 7. De nederzetting Lennik


3

Inleiding: Het Pajottenland 

Doel: - Situering van het Pajottenland - Algemene informatie - Waarnemen van enkele tendensen

! Op de laatste bladzijde van deze bundel vind je een kaart met de reisroute. Plaats zelf het nummer van ieder excursiepunt op de juiste plaats. We verlaten de schoolomgeving en nemen de Grote Ring rond Brussel. Welk soort landschap tref je aan in de buurt van de schoolomgeving? stedelijk cultuurlandschap Welke landschapselementen bepalen dit landschap? gebouwen, wegen, verkeerslichten, … 1. Situering De streeknaam ‘Pajottenland’ komt op geen enkel archiefstuk, noch landkaart voor. De streek is ook moeilijk te situeren.

Toch een poging.

Arceer op pagina 5 (kaart Vlaams- Brabant) aan de hand van onderstaande omschrijving het oppervlak dat het Pajottenland inneemt.

“Dit Vlaamse landschap ligt ten westen van Brussel, tussen de rivier de Dender aan de westkant en de rivier de Zenne aan de oostkant. De E40 Brussel-Aalst aan de noordkant en de lijn Herne- Halle aan de zuidkant.” Administratief wordt het Pajottenland ingedeeld in volgende gemeenten: Affligem, Asse, Liedekerke, Ternat, Dilbeek, Roosdaal, Lennik, St.-Pieters-Leeuw, Gooik, Pepingen, Galmaarden, Herne en Bever.


4

2. Waar komt de naam vandaan? Het woord ‘pajot’ is in de 19de eeuw ontstaan. In 1899 verscheen er voor het eerst een regionaal weekblad met als titel ‘Pajottenland’. In 1911 stond de naam vermeld in één van de eerste toeristische gidsen. De oorsprong van het woord blijft echter betwistbaar:  Franse woord ‘patriot’ = beschermer van het vaderland  Latijns woord ‘paganus’ = plattelandsbewoner, heidene  Bargoens woord voor soldaat  Waalse woord ‘payot’ = hut van leem en stro

3. De geschiedenis van het Pajottenland

Middeleeuwen : - agrarisch feodale samenleving

- Gaasbeek: * bestuurlijk centrum * verdedigingspunt - vele kerken en kapellen stonden onder invloed van de clerus.

De Franse overheersing zorgde voor een probleem: de dienstplicht. Wie moest er op het land werken? De 20ste eeuw : het agrarisch karakter werd bedreigd. Oorzaken : - Modernisering: verdwijning van het Brabantse trekpaard. In plaats daarvan komt de tractor. - Verstedelijking: de nabijheid van Brussel. - Franstaligheid: de Vlaamse eigenheid van het gebied gaat verloren.

4. Administratieve indeling Het Pajottenland behoort tot het arrondissement Halle-Vilvoorde Dit arrondissement behoort op zijn beurt tot de provincie Vlaams-Brabant


5

Vlaams-Brabant: gemeenten

E40

Dender

Zenne 0

Vlaams- Brabant: Bevolkingsdichtheid

50 km


6

Arrondissement Halle- Vilvoorde

Pajottenland

0

10 km


7

Eerste excursiepunt: Bedrijventerrein Asse  Doel : - infrastructuur nagaan - juiste begrippen hanteren Asse heeft 5 ‘industriezones’; wij bezoeken het vierde: “Broekooi”. De term ‘bedrijventerrein’ is beter gekozen omdat hier niet enkel geproduceerd wordt, maar er zijn ook kantoren, opslagplaatsen,… We toeren even door het bedrijventerrein. Omwille van welke vestigingsfactoren heeft men het bedrijventerrein hier ingepland? Het is gelegen in de nabijheid van: - Belangrijke verkeersweg: de Grote Ring - Stad (Brussel): veel arbeiders en kopers Noteer enkele namen van bedrijven waarvan je weet wat ze produceren of verwerken.  Delhaize

opslag en distributie van voedsel

 Ziegler

transport

 Hilti

boormachines

 Antalis

papier, karton, verpakking

Welke infrastructuur is op een bedrijventerrein aanwezig? Hoogspanning (elektriciteit), verharde wegen, verkeerslichten, gas, tankstation, … Uiteraard is er ook veel elektriciteit nodig om alle machines te laten werken. Een transformator zorgt voor de hoogspanning op het terrein. Welke spanning (uitgedrukt in volt) wordt aan het terrein geleverd? Waar wordt de elektriciteit geproduceerd? 150 000 Volt (Verbrande Brug) Hoe zou je dit soort landschap noemen? industrieel cultuurlandschap


8

Tweede excursiepunt: Oriëntatie op de Kesterberg  Doel : Oriëntatieoefeningen  met de topografische kaart  op het terrein

1. Oriënteren met kaart en kompas  het kompas: de naald van het kompas wijst altijd het magnetische noorden aan. Het verschil in graden tussen het geografische en het magnetische noorden bedraagt in onze streken momenteel 0°, de declinatie genoemd.

 de topografische kaart is onderverdeeld in graden tegenover de nulmeridiaan van Greenwich (uitgedrukt in O of W) en tegenover de evenaar (uitgedrukt in N of Z). Bepaal aan de hand van de topografische kaart exact de coördinaten van onze standplaats: 50° 46’ 30’’ N 4°6’30’’ O Controleer met het GPS-toestel!

VRT-mast


9

En nu aan de slag…  Oriënteer je kaart zodanig dat ze overeenstemt met twee of drie merkpunten in het landschap.  Met je kompas kan je gemakkelijk de kaart oriënteren. In welke richting ligt - Brussel (Atomium) t.o.v. Kester? NO - St.- Pieters- Leeuw (VRT-toren) t.o.v. Kester? O  Met kaart en kompas samen werken, is natuurlijk de meest nauwkeurige manier. Oriënteer je kaart volgens je kompas. Hou wel rekening met de declinatie! 2. Oriëntatie zonder hulpmiddelen Je bent verloren gelopen en je hebt geen kaart, noch kompas bij je. Een ramp!? Toch niet… de natuur biedt je ook enkele middeltjes om je te oriënteren. 2.1 De zon De zon is een vrij goed betrouwbare bron om ons te oriënteren. De enige voorwaarde is natuurlijk wel dat er geen wolken voor hangen. a) De dagelijkse (schijnbare) beweging van de zon biedt ons de mogelijkheid om bij benadering de windstreken te bepalen. b) Met een wijzeruurwerk kunnen we heel nauwkeurig het noorden bepalen. Doe dit en controleer met het kompas. Schrijf de methode in enkele korte stappen op: Kleine wijzer naar de zon, denkbeeldige wijzer naar 14u (in zomertijd). De deellijn van de hoek is het zuiden. 2.2 Mosbegroeiing op bomen Er zijn twee voorwaarden opdat mos op (alleenstaande) bomen zou groeien. Deze zijn vocht en weinig licht.  Mosbegroeiing vindt men meestal aan de noordkant.

zuiden


10

3. De IJzeren Man Dit is niet de titel van een of ander stripverhaal; het is een geodetisch punt dat zich op de Kesterberg bevindt. Geodetisch punt = een punt waarvan alle gegevens, o.a. sterrenkundige ligging, de hoogte,‌ enz. volledig bekend zijn.

De IJzeren Man bevindt zich op het hoogste punt van ZW-Brabant = 112m Wie maakt gebruik van geodetische punten? Landmeters en cartografen (kaartmakers). Het geodetische punt maakt deel uit van het geodetisch netwerk van 1ste orde, zoals je vindt op de figuur hieronder. Omcirkel de positie van de ‘ijzeren man’


11

Topografische kaart Hoogtelijneninterval: 2,5m

IJzeren Man


12

Derde excursiepunt: Leerbeek  Doel: * Plattelandse woonkern * Bezoek aan een Brabantse hoeve * Reliëf en bodemgebruik * Holle weg * Bodemonderzoek * Ontstaan van een bron 1. Plattelandse woonkern We rijden doorheen het dopscentrum van Leerbeek. Wat is de functie van de meeste gebouwen rondom de kerk? woonfunctie

We verlaten het centrum en rijden de Winnepenninckxstraat in. Deze is genoemd naar pastoor Filip Winnepennickx (1760 – 1840) die hier meer dan dertig jaar het priesterambt uitoefende. Na zijn dood werd door zijn volgelingen in 1918 een kapel (de Stevenistenkerk) ter ere van hem gebouwd.

Stevenistenkerk


13

2. Brabantse hoeve

‘t Verbrand Hof is een typisch Brabantse hoeve. Het is een OPEN / GESLOTEN hoeve. Maak een schets van de hoeve op de achterzijde van het titelblad van de excursiebundel. Benoem hierop de verschillende delen.

Vosbeek Rietveld


14

Een deel van deze hoeve is hersteld/ bijgebouwd in 1869. Dit hof is opgenomen in de inventaris van bouwkundig erfgoed. Aan deze hoeve is een stuk landbouwgrond verbonden van 60 hectare. (1ha meet 100m bij 100m). De gemiddelde grootte van een landbouwbedrijf in de Leemstreek bedraagt 22ha. Het gaat hier om een gemengd landbouwbedrijf, dit wil zeggen: Men doet zowel aan akkerbouw als aan veeteelt. Veeteelt Dit landbouwbedrijf telt ongeveer 40 koeien en 20 kalveren. Hiervan zijn er 20 melkkoeien, de rest zijn vleeskoeien. De melkfabriek Milcobel komt de volle melktank ophalen. Deze dieren hebben voeder nodig: - Weide - Voederbieten - Voederma誰s - Grasklaver (eiwitrijk = krachtvoeder) Akkerbouw - 20 ha tarwe - 7 ha ma誰s (voeder + consumptie) - 6 ha suikerbieten - 3 ha gerst (voeder) - aardappelen Deze gewassen wisselen onderling jaarlijks van plaats om uitputting van de bodem te voorkomen. melkhuisje


15

3. Bodemgebruik langs de Bosbeek

In welke richting spoelt het neerslagwater de hellingen af? Op het laagste punt (= 40 m boven de zeespiegel) van het landschap stroomt de Bosbeek (of Vosbeek), deze mondt iets verder uit in de Zuunbeek Achter de hoeve is enkele jaren geleden een rietveld aangelegd. Welke functie heeft dit? waterzuivering Wat is het bodemgebruik langs de Vosbeek (achter de hoeve)? weiland (veeteelt) Wat is het bodemgebruik op de hellingen? (voorzijde van de hoeve)? Akkerbouw 4. Bodemsoort De aardlaag waarin planten wortelen, noemen we de bodem. Deze bestaat uit ……………………….. (= verteerde plantenresten) met daaronder een los gesteente. Een staal grond wordt uit de nabijheid van de hoeve genomen. Over welk soort bodem gaat het hier? Gebruik onderstaande tabel: zandig leem!


16

5. Reliëf in het Pajottenland  Definitie: reliëf is de afwisseling van hoogten en laagten in het landschap.  Een reliëfvorm kunnen we bepalen aan de hand van de 4 H’s: 1. Horizon: golvend 2. Hoogte : 40m 3. Hoogteverschil (rivierinsnijding) : klein 4. Hellingen : zacht  Met deze 4 elementen bekom je een reliëfvorm. Welke reliëfvormen ken je? Vlakte, heuvel, plateau en berg.  De reliëfvorm van het Pajottenland is : Heuvel(land). 6. Holle weg In deze omgeving zien we veel wegen met langs beide zijden een verhoogde berm (= talud) De weg ligt duidelijk ingesneden in het landschap. Dit noemen we een holle weg.

Zo’n weg met steile wanden is ontstaan door dooiwater, stortbuien, bron alsook door transport van de mens. We spreken hier van een verticale erosie. Dit betekent dat door verwering en afvoer van materiaal, het landschap dieper wordt ingesneden.


17

7. De bron Hoe ontstaat een bron? Een deel van het neerslagwater sijpelt in de bodem tot het op een ondoordringbare laag blijft staan. Hier ontstaat dan een grondwatertafel. Op bepaalde plaatsen komt dit water aan de oppervlakte en er ontspringt een bron. In de Leemstreek bestaat de doordringbare laag uit leem en zand ; de ondoordringbare laag uit klei Waarom laten de eerste twee losse gesteenten wel water door en de laatste niet? Zand en leem hebben een grotere korrelgrootte dan klei waardoor het water tussen de poriën kan doorsijpelen.

ONDERWEG NAAR SINT- PIETERS - LEEUW:  We naderen de hoge zendtoren van de VRT. Hoe hoog schat je deze toren? 300m (zonder mast 246m)  We rijden voorbij het prachtige domein Coloma met zijn kasteel en rozentuin. Met welk aspect van de aardrijkskunde heeft dit te maken? toerisme


18

Vierde excursiepunt: Rivieronderzoek “Zuunbeek”  Doel: * Toepassen van enkele begrippen in verband met een rivier. * Onderzoek naar vervuiling van de Zuunbeek. 1.

Situering De Zuunbeek, amper 9 kilometer lang, stroomt van west naar oost dwars doorheen Sint-Pieters-Leeuw. Haar alluviale vlakte vormt over zowat haar gehele lengte de groene long van de gemeenten. Let op het bodemgebruik van de grond langsheen de Zuunbeek en op de hellingen. Langs de Zuunbeek: weiden Op de hellingen: weiden + akkers Welke bomen groeien er in de vallei? Waarom? Populieren en wilgen. Deze bomen kunnen bijzonder goed groeien in een vochtige omgeving en verdampen heel veel water. Deze beek heeft geen echte bron, maar wordt gevormd door de samenvloeiing van een aantal beken. We onderzoeken de Zuunbeek ter hoogte van de Brabantsebaan, vlak bij de pittoreske herberg ‘De Blauw’. Hier ontvangt de Zuunbeek haar laatste grote zijbeek, nl. de Molenbeek. Stroomafwaarts van deze samenvloeiing werd de Zuunbeek gekanaliseerd. De pijl op de kaart geeft aan waar we ons bevinden. Verklaar waarom de beek stroomopwaarts van deze plaats kronkelt en stroomafwaarts een recht verloop heeft. Stroomafwaarts is de Zuunbeek gekanaliseerd.


19

2.

De Zuunvallei Ga op de brug staan en kijk stroomafwaarts. Maak hier in gedachten een dwarsprofiel van het dal. Duid aan met welk van de onderstaande voorstellingen het dwarsprofiel het best te vergelijken is.

N

1 Z 2 3

4

- Hoe noemt men zo een dal? Een asymmetrisch dal. - Welke is de noordelijke (en zuidelijke) helling? De helling in het noorden (het zuiden) gelegen. - Leg in enkele stappen uit hoe zo een dal gevormd wordt:  Tijdens de IJstijd gelijke ijs- en sneeuwlaag.  Zon schijnt in de zomer.  Zon schijnt rechter in op de noordelijke helling. Sneeuw smelt daar sneller en spoelt materie mee (erosie = afglijding).  Op de zuidelijke helling smelt de sneeuw trager af. Water sijpelt in de bodem, de gehele bodem schuift af naar beneden (creep). De rivier wordt verschoven.


20

3.

Terminologie van een rivier Voordat je de Zuunbeek kan bestuderen, moet je de juiste termen kunnen hanteren. Ga op de brug staan (stroomafwaarts kijkend).

 Hoe bepaal je de stroomzin? Duid ze aan op de foto. Met je rug naar de bron staan.  Schrijf op de juiste plaats rechteroever en linkeroever. Noteer voor elke meander de stootoever/aanslibbingsoever en

holle oever/bolle oever

En dan aan de slag! 1. Stroomsnelheid meten met de vlotmethode Stroomsnelheid = de afgelegde weg per tijdseenheid, uitgedrukt in m/s Werkwijze: - Baken langs de beek een bepaalde afstand af. - Gooi een drijvend voorwerp (kurk) in het water, stroomopwaarts van beide merktekens. - Wanneer het voorwerp het eerste merkteken voorbijdrijft, wordt de chronometer ingedrukt; wanneer het tweede merkteken passeert, wordt de chrono gestopt. Meetresultaten: afstand = …………. m stroomsnelheid = …..………m/s = ……………m/s tijd = ………………. s


21

2. Debietmeting van de Zuunbeek Debiet = de hoeveelheid water die per seconde op een bepaalde plaats aan de rivier voorbij stroomt, uitgedrukt in m³ per seconde. Formule: debiet = stroomsnelheid X oppervlaktedoorsnede Werkwijze: - Meet de breedte van de beek aan het waterniveau. - Meet de diepte in het midden van de beek. - Het product van het midden X de diepte levert de oppervlakte op. - Maak dan het product van de oppervlakte met de snelheid van de beek. Meetresultaten: Breedte aan het waterniveau (B)

= ……… m

Diepte tot het waterniveau (h)

= ……… m

Snelheid (zie vorige meting)

= ……… m

Huidig debiet: B X h X snelheid

= ……… m

3. Verval van een beek Verval = de gemiddelde afhelling van een rivier, het verschil in hoogte tussen twee plaatsen in een rivier, uitgedrukt in cm/km of bij een sterk verval m/km. Formule: verval = hoogte bron - hoogte monding lengte = 30 m - 20 m _ 9 km = …………..m/km of …………. cm/km


22

4.

Waterkwaliteitsbepaling aan de hand van enkele veldtechnieken 1. Temperatuur Werkwijze: Bepaal de temperatuur van het water met behulp van de thermometer : ……. °C  De temperatuur mag niet hoger zijn dan 25°C Besluit: ………………………………………………………………………………………

2. Helderheid Werkwijze : Laat de schijf in het water zakken tot een diepte, waarop je de zwart/witte vakken niet meer kan onderscheiden. Haal de schijf omhoog. Lees de diepte af aan het aantal knopen. Deze diepte is een maat voor de helderheid.

Diepte = ……. cm Besluit :

.....................................................................................................

3. Zuurtegraad Werkwijze : Bepaal de pH van het water met de pH-strookjes : Weet dat : pH > 7 : basisch pH = 7 : neutraal pH < 7 : zuur Besluit :

.....................................................................................................


23

Vijfde excursiepunt : Ruilverkaveling nabij Oudenaken  Doel : - Ruilverkaveling definiëren - Waarnemen van kenmerken van een ruilverkaveling - Voor- en nadelen achterhalen

1. Wat is ruilverkaveling ? Er bestaat een wet die zegt dat naar elk perceel een weg moet leiden. Ruilverkaveling is het samenvoegen van grondeigendommen van verschillende eigenaars tot grote gebieden met als doel de onrendabele versnippering van de grond te verhelpen. Dit begon reeds in 1974. 2 . Het uitzicht van een ruilverkaveling ? UITZICHT

VOOR ruilverkaveling

NA ruilverkaveling

klein

heel groot

aardewegen

beton en asfalt

hagen, prikkeldraad, …

verdwenen

Grootte percelen Wegen Begroeiing

3 . Voor- en nadelen van ruilverkaveling ? VOORDELEN - gemakkelijk te bewerken 1) tijdswinst 2) hoger rendement - betere bereikbaarheid

NADELEN - oorspronkelijk landschap vernietigd - risico om minder vruchtbare grond te krijgen - hogere kosten (betonwegen onderhouden grotere machines)


24

Zesde excursiepunt : Nederzetting Lennik  Doel : - De functies in een nederzetting weergeven - Bereikbaarheid

1. Geografische gegevens Oppervlakte = 3100 ha (=31 km²) = 8819 op 1 januari 2010 Bevolkingsdichtheid = 8819 inw / 31 km² = 284 inw / km² Deelgemeenten = Lennik, Gaasbeek.

St.-Kwintens-Lennik, St.-Martens-

2 . Wandeling op en rond de markt Welk standbeeld staat op de markt ? Het Brabants boerenpaard.  Ga in groepjes rond de markt en registreer elke woning in volgende tabel. (plaats streepjes) TYPE woonhuis winkel horeca bank/verz. school kerk andere TOTAAL

markt

A. Algoetstraat


25

 Vraag tijdens de wandeling aan 2 personen 1. vanwaar ze afkomstig zijn. 2. waarom ze naar Lennik komen winkelen. 3. of ze ook elders gaan winkelen, indien ja : waar ? 4. waar ze gaan werken. 5. hoe ze hun werk bereiken. VRAAG

Persoon 1

Persoon2

1 2 3 4 5 3. Verwerking van de gegevens a) Functies van een stad Een stad of gemeente wordt gekenmerkt door een aantal functies die zowel voor de eigen bevolking als voor de bewoners van de omgeving worden uitgeoefend. Kies uit volgende functies en vul aan : culturele functie, administratieve functie, sociale functie, handelsfunctie of woonfunctie.  De winkels, banken, verzekeringen en horecabedrijven hebben een handelsfunctie  Al de gebouwen die bijdragen tot ontspanning, ontwikkeling en erediensten hebben een culturele functie  Alle gebouwen waarin kantoren zijn ondergebracht hebben een administratieve functie  Alle gebouwen gericht op het algemeen welzijn van de bevolking hebben een sociale functie  Alle gebouwen die dienst doen als woonhuis hebben een woonfunctie


26

BESLUIT : Op de markt komen het meest winkels voor. Dit is duidelijk een handelsfunctie. De woonnfunctie is belangrijk in de Algoetstraat.

b) Winkeldichtheid Bereken de winkeldichtheid van de markt en van de A. Algoetstraat aan de hand van deze formule : aantal winkels x 100 = aantal gebouwen  markt : ...............................................................................................  A.Algoetstraat : ................................................................................... We kennen 4 categorieën van winkeldichtheid:  10-20% = straat met huizen  20-55% = secundaire winkelstraat  55-90% = hoofdwinkelstraat  90-100% = citywinkelstraat Situeer de markt en de A. Algoetstraat in deze categorieën. 4. Bereikbaarheid van Lennik Aangezien er heel wat pendelaars zijn richting Brussel, is het belangrijk over goede verkeerswegen te beschikken. - Over welk openbaar vervoer beschikt Lennik ? Bus - Met welke frequentie rijdt het openbaar vervoer ? Op een gewone werkdag (buiten de piekuren) rijden er bussen naar Brussel om ......................... en om ............................... richting Halle. 

Na deze dag heb je wel een veel beter zicht op het Pajottenland. Tot welk soort landschap behoort het grootste deel van het Pajottenland ? landelijk cultuurlandschap


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.