Ebook pdf management principles and applications 4th edition by leonard bierman

Page 1

PDF) Management Principles and Applications
by
Visit to download the full and correct content document: https://ebooksecure.com/download/ebook-pdf-management-principles-and-applicatio
(eBook
4th Edition
Leonard Bierman
ns-4th-edition-by-leonard-bierman/

Another random document with no related content on Scribd:

voor ruim dertig jaaren: te recht noemt de Dichter W dit verdervelijk voordbrengsel van ’t menschlijk vernuft, eene stof

Die kracht geeft aan de dwinglandij, En ’t menschdom doet ten grave daalen, Wanneer het zwaare donders braakt, Een vlam spouwt uit metaale monden, Dat al het aardrijk loeit en kraakt, En zucht door doodelijke wonden: Een stof van aarde en zee betreurd, En die haar’ vinder heeft verscheurd.

Deeze vinder was zekere B Z, een Duitsche Monnik, die omtrent den jaare 1380 geleefd heeft: het mengsel, volgends zijne gedachten toebereid hebbende, wilde hij deszelfs kracht beproeven, lag eene genoegzaame hoeveelheid daarvan onder eenen zwaaren zerk, was dom of onvoorzichtig genoeg van er boven op te gaan staan, stak het kruid in brand, en vloog met den steen in de lucht: „’T is”, zeggen wij desaangaande elders, „als of God niet heeft gewild dat de Monnik eenig eerbewijs voor zijne uitvinding zoude ontvangen, het geen hem anders waarschijnelijk ten deele gevallen zoude wezen: zijn omkomen was als eene wraak [4]van de Voorzienigheid, om de uitvinding met den uitvinder te begraven; want het liefderijk Opperwezen kan tog geen behaagen scheppen in het moorden der geenen, die hunne overheersching met menschenbloed staande houden,” enz.

De vreemdeling, die deezen weg bewandelt, zal zig ongetwijfeld verwonderen over het onbegrijpelijk groot aantal herbergen en schoenmaakers, welken hier gevonden worden, en die er intusschen allen een ordentelijk bestaan vinden: de eerstgemelden wegens de veele wandelaars, welken des zomers hunne wandelingen langs deezen weg beginnen of eindigen: ook wegens de steedsche

gasten, van onderscheidene rangen, die zig alhier in de herbergen komen verlustigen: de vischmarkt, die des zomers zondags morgens aan den overtoom gehouden wordt, trekt als dan ook veele duizenden stedelingen na zig, allen moeten deezen weg passeeren, en daar de marktgang eene uitspanning is, wordt er niet zelden drok gepleisterd, de veele fabrieken, welken, gelijk wij gezegd hebben, weleer in deeze buurt gevonden werden, hebben ook veele herbergiers derwaards gelokt.

Wat de schoenmakers betreft, deezen hebben zig hier nedergezet, ter verkoopinge van het bekende goedkoop werk dat in de Langestraat gemaakt wordt, en niet binnen het gebied van Amsteldam gebragt mag worden: daar het intusschen door de koopers bij duizenden enkelde paaren ingevoerd wordt, zijn bij het schoenmaakers gild in Amsteldam van tijd tot tijd hevige klagten daarover ontstaan; doch men heeft de invoer, op gezegde wijze, niet willen, of niet kunnen beletten—Sedert zijn er ook veele dergelijke baazen binnen het gebied der stad, ja binnen de stad zelve, komen woonen, die wel geen Langestraats werk verkoopen, maar echter tegen denzelfden goedkoopen prijs eigen werk leveren.

G E S C H I E D E N I S S E N .

Deeze zijn, naar evenredigheid van het bevang der buurt, vrij aanmerkelijk: door het reeds gemeld springen van de kruidstooven, welken er weleer gevonden werden, werd de [5]buurt niet weinig geteisterd; en het verval niet alleen, maar zelfs het verdwijnen van verscheidene catoendrukkerijen, heeft haar voords mede eene zeer gevoelige neep toegebragt: in 1732 onderging zij ook eene hevige schrik door het afbranden van het nabij zijnde pesthuis, het welk geheel door de vlamme verteerd werd, en welk onheil niet weinig in akeligheid toenam, door de krankzinnigen, welken er in opgesloten waren, gelijk het gebouw nog heden mede tot dat einde dient.

Omtrent den jaare 1750 had deeze buurt in haar bevang een Fransche schouwburg, (die echter uit de stad zijn bestaan moest trekken,) zij werd aangelegd ter plaatse alwaar men thans het bekende Fort de Eendragt ziet; doch na verloop van weinige jaaren werd zij door het vuur verteerd: op den grond werd het tegenwoordige zwaare gebouw gesticht; en diende als toen voor eene Porseleinbakkerij; doch deeze heeft mede niet veele jaaren stand gehouden; de aanleggers verstonden de kunst van Porceleinen te maaken niet genoeg om aan den kieschen smaak der Hollanderen, die gewoon zijn aan het allerfraaiste geen gebrek te hebben, al moest het ook van het andere einde der wereld hun toegebragt worden, te voldoen: sedert heeft het gebouw tot een ander einde gediend; voor weinige jaaren was er een groote behangsel fabriek, enz. in geplaatst, doch dezelve heeft op dien ongelukkigen grond almede geenen stand gegrepen; laatstlijk hebben eenige Amsteldamsche boekverkopers het in huur gehad, tot een magazijn, om er hunne bekende buitenverkoopingen van copijen in te houden; doch ook dat gebruik heeft niet aan de verwachting beantwoord, thans is het gekocht door den beroemden Menschenvriend J M, die het ter zijner eeuwige eer tot een hofjen laat toebereiden.

Eindelijk hebben de bewooners van deeze buurt niet weinig geleden door de Pruissen, die zig bij hunne aanmarsch op Amsteldam, in hoedanigheid van overwinnaars, en derhalven niet weinig tot buitenspoorige gedragingen overslaande, moesten ontvangen: „allerschadelijkst”, zeggen wij desaangaande elders, „kwamen die lieden er af, welken op het gerucht, of liever de verzekering dat de vijand reeds te Ouderkerk, en Amstelveen, de gewapende burgers met Batavischen [6]moed derwaards getrokken om hun te keeren, was aangevallen, en de toedragt der zaaken zodanig stond, dat de burgers zouden moeten wijken.” De huizen van deezen werden terstond opengebroken; waren het herbergen, zo moesten er

flesschen en vaten aan; alle voorraad van spijs was een kostelijke buit, voor maagen die meer gewoon zijn honger te lijden, dan door overdaad bezwaard te worden; kisten, kassen, en banken werden voor brandhout gebruikt; de huizen, waarin bewooners gevonden werden, ondergingen wel niet zo erg een lot, maar de bewooners zelven hadden niet weinig te lijden; en men kan begrijpen met welke opene armen de uitgewekene bewooners, bij hunne terugkomst, (want eindelijk moesten zij toch weder t’huiswaards keeren,) ontvangen werden: de slagers, welken in deeze buurt gevonden worden, leeden geen kleinen overlast en schade; hunne winkels waren rasch ontledigd, zonder dat hunne beurzen er door gevuld waren geworden: bij sommigen ging de baldaadigheid zo verre, dat zij aardappelen in gesmolten boter gaar kookten, even als men gewoonlijk in water doet: maar weinig dat roofbaar was, tot het loot op de daken toe, werd op zijne plaats gelaten; elders hebben wij reeds aangemerkt, dat dit echter zo erg niet zoude geweest zijn, bijaldien men de Jooden van hun van daan gehouden hadde; als onkundige lieden verkochten zij menigmaal een goed horologie voor maar zeer weinige penningen: intusschen hebben de bewooners deezer buurte, als elders, op verre na hunne schade niet vergoed gekregen: hun werd, staande de inquartiering, voor iederen soldaat één gulden per week gegeven; doch daarvoor was weinig te doen, met nadruk voor zulke gasten: intusschen ontvingen die gasten ook nog eenig legeronderhoud, bij voorbeeld één of twee zesponders roggebrood in de week; doch het Hollandsch witbrood geproefd hebbende, waren zij op hetzelve tot zo verre verlekkerd, dat het legerbrood hun niet meer smaakte; waarom sommige bewooners, ten einde hun te verpligten, dat brood, vrij zeer tot hunne schade, tegen wit brood verruilden, of zulk een legerbrood, elders, voor 3 of 4 stuivers verkochten, er iet bijlagen, en wit brood t’huis bragten: uit het een en ander kan men gereedlijk besluiten, dat de bewooners deezer [7]buurt hunne Pruissische gasten met vermaak hebben zien vertrekken.

B IJ Z O N D E R H E D E N .

Deezen zoude men kunnen zeggen te zijn de fabrieken; voords zal een vaderlander in zijne wandeling langs deeze buurt wel een oog slaan op de werkplaats van den schilder R, waarin de Pruissische soldaten voornoemd, kerk gehouden hebben; want zij kenden nog Godsdienst, ten minsten nog de uitwendige oefening van denzelven—Voor weinige jaaren was er in deeze buurt eene zeer aanmerkelijke bijzonderheid voorhanden; bij zekeren smid, aldaar woonachtig, was naamlijk, zeide men, een afbeeldzel van den Zaligmaaker, door den Euangelist L geschilderd te zien; groote beweeging maakte deeze zeldzaamheid, zo dat duizenden, vooral Amsteldammers derwaards vloeiden om die bijzonderheid, (tegen een zestehalf de persoon,) in oogenschouw te neemen; doch naauwlijks hadden de deskundigen ernstig hunne aandacht er op gevestigd, of zij verklaarden de zeldzaamheid voor een louter bedrog, het geen de smid met zijne schilderij en ontvangene penningen, zonder afscheid te neemen, deed vertrekken.

L O G E M E N T E N ,

Zijn in deeze buurt verscheidene; de voornaamsten zijn:

Het Leidsche wapen aan den Overtoom, en Bramenburg Uit het voorgaande blijkt, dat er voords veele herbergen van minder aanzien gevonden worden. [8]

R E I S G E L E G E N H E D E N .

Aan den Overtoom voornoemd, vertrekt alle dagen een kaag op Leiden: Maandag, Woensdag en Vrijdag vertrekt van daar ook een schip naar Aalsmeer; alle dagen vaart een vragtschuit vise versa op Amsteldam, en des Zomers Zondags en Maandags, een volkschuit, heen en weêr, zo dikwijls er volks genoeg is, naar den stads buitencingel.

Achter de stille zijde van den Overtoomschen weg, liggen nog verscheidene paden, als het Jan Hansen, het Winslauer, het Nieuwe Tuinpad enz., die allen digt bebouwd zijn.

BUURT SCHULPBRUG.

Deeze kan met recht, wegens derzelver uitgebreidheid, onder de aanzienlijke Buurten gesteld worden, als beslaande een zeer groote uitgestrektheid gronds: zij begint reeds op den Weesperweg aan den gebiedpaal van Amsteldam, en heeft verscheidene dwarspaden, naar den Outewaalerweg strekkende; derhalven is onder dezelve ook begrepen, het blokjen de Vierhuizen, op den Weesperweg, alzo genaamd, om dat het uit vier huizen bestaat; de buurt ligt voords, voor het grootste gedeelte zeer vermaaklijk, naamlijk aan de schoone rivier de Amstel, en nabij de verrukkelijke Diemermeir, gedeeltelijk zelfs langs de ringsloot derzelve.

De buurt heeft, zegt men, haaren naam van buurt aan de Schulpbrug gekregen, door dat zij aan de brug van dien naam haar begin neemt; en deeze brug draagt den naam van Schulpbrug, naar de aanzienlijke herberg de Schulp, op den hoek van de Meir, bij die brug gevonden wordende. [9]

Zij bevat verscheidene en aangenaame lustplaatsen en tuinen, die een bevallig gezicht opleveren, zo onder het wandelen langs den

Weesperweg, als langs den Ringdijk van de Meir, en het bevaaren van derzelver ringsloot: er worden ook eenige fabrieken in gevonden: de bewooners zijn van den Gereformeerden, of van den Roomschen Godsdienst, die, daar er geene kerk in de buurt is, de Gereformeerden te Amsteldam, en de Roomschen aan de overzijde van den Amstel-stroom moeten te kerk gaan.

Ook andere Godsdienstige Gestichten zijn in deeze buurt, hoe groot in haar bevang, niet voorhanden: de kinderen, van beiderleien gezegden Godsdienst, gaan in het school van den Watergrafts meir, (zie onze beschrijving van dat aangenaame oord;) de Weezen worden door het Dorp Ouderkerk besteed, meestal, ten minsten zo veel mogelijk, bij de bewooners der buurt zelve; en de Armen worden mede door het gezegde dorp onderhouden.

De der bewooneren, bestaan in verscheidenerleie handwerken; ook zijn er, gelijk gezegd is, eenige fabrieken; aan het begin der buurt, bij de Schulpbrug, woonen eenige visschers, een van deezen, heeft een gedeelte van den Amstel in pacht, de overige visschers vertieren de visch die in het Zwarte water, nabij de stad Zwol gevangen wordt, bestaande in baars, snoek, brasem, zeelt, en paling; zij markten alle te Amsteldam in de Nes, op de rivier vischmarkt, voor de St. Pieters poort: over het gezegde begin der buurte, zijn ook eenige weinige vischbanken, alwaar des zondags morgens, eene soort van markt gehouden wordt.

Van de Geschiedenissen deezer buurt, kan niets aanmerkelijks gezegd worden: in de jongstledene troubelen hebben de bewooners derzelve geen aanmerkelijk deel gehad; geen ander dan dat zij bij de gezegende omwenteling ook Pruissen hebben moeten inquartieren, en derhalven de gewoone overlast hebben geleden.

Aan het meergemelde begin der buurte, is eene vry goede herberg; voords vindt men in dezelve nog eenige weinige anderen, van

minderen rang.

Aan hetzelfde begin kan men in de Weesper- en Muiderschuiten [10]die van en naar Amsteldam vaarende daar voorbij komen, naar de gezegde steden vertrekken, of met het jagtjen in onze beschryving van de Diemermeir gemeld, naar Amsteldam, ook met het Overhaal schuitjen mede aldaar genoemd, naar den Utrechtschen weg, of andere zijde van den Amstel, alwaar men door de aldaar passeerende schuiten, weder verscheidene gelegenheden vindt, naar Utrecht, Tergoude, Delft, Rotterdam, en veele andere steden en dorpen.

Hier op kunnen wij voegelijk laaten volgen den Amsteldijk, zig uitstrekkende van den paal bij het tolhek tot aan de Overbuurt van Ouderkerk, langs welken eene menigte van buitenplaatsen en boerewoningen gevonden worden: bij het tolhek zijn nog twee paden, het Verwerspad en ’t Rustenburger pad, waarop mede veele plaisiertuinen liggen: langs het laastgemelde pad komt men aan de Wetering: de bewooners deezer paden leeven meest van de moezerij.

DE BUITENVELDERSCHE POLDER, OOK DE BUITENVELDERT GENOEMD.

In deeze polder zijn zeer weinige wooningen, boerderijen, en tuinen; het eenige dat daarvan gezegd kan worden, is dat er eene Roomsche kerk gevonden wordt, die bediend wordt door den Weleerwaarden Heere E B C: de bewooners deezer polder hebben door de Pruissen mede zeer veel geleden.

Hier bij moeten wij nog voegen den nieuwen weg, welke van het groote loopveld tot aan Amstelveen loopt; en [11]langs welken eenige boerewoningen, even als aan den Bijlsenvelderschen weg gevonden worden: omtrent in het midden van deezen nieuwen weg ontmoet men de Karsselaan, welken naar de Karssebrug strekt, en verder naar Rietwijker oord, dat beide kleine gehuchten van boerenwoningen zijn, die kerklijk onder Amstelveen, doch wereldlijk onder Kennemerland behooren.

O V E R - O U D E R K E R K

Is een kleine streek huizen, tegen over Ouderkerk gelegen, en onder Amstelveen behoorende: van dezelve valt al mede niets bijzonders aantetekenen.

Onder onze beschrijving van de buurten onder Ouderkerk behoorende, hebben wij gesproken van de eene zijde van

WAARDHUIZEN EN DE NES.

De andere zijde behoort onder Amstelveen; doch er is ook niets bijzonders van te zeggen, niet meer dan wij ter voorgemelde plaatse er van aangetekend hebben.

Het zelfde zij gezegd van de

Een gehucht niet verre van de Nes: er is eene Roomsche Kerk, sedert weinige jaaren in plaats van eene oude, die er een eind wegs

W E - B
R T
Z W A L U
U U
,

van daan stond, gemaakt: zij wordt bediend door den Weleerwaarden Heere M S. [12]

DE BOVENKERKER POLDER.

Deeze is voor eenige jaaren droog gemalen, en bevat thans weinige boerewoningen: de bewooners geneeren zig met de weierij en melkerij.

DE HAND VAN LEIDEN

Zo genoemd, om dat er een paal staat, met een hand er aan, die den weg naar de stad Leiden aanwijst; de bewooners van dit buurtjen hebben in 1787, door de Pruissen, almede veel moeten lijden.

Aan de

NOORDDAMMER BRUG,

Vindt men mede een buurtjen; doch ’t is van weinig betekenis.

Grooter is de

L E G M E E R

Die zig uitstrekt van de Noorddammer brug, tot een quartier uur gaans van Cudelstraat, zijnde eene langte van anderhalf uur gaans; de bewooners bestaan meestal van de turfmaakerij. [1]

Deeze paal was in den jaare 1793 een zeer oud en onaanzienlijk stuk houts, ten gezegden jaare is er een fraaje ronde steenen paal in de plaats gezet, bovenaan rondsom denzelven leest men 100 Gaarden, zijnde de uitgestrektheid

1

van het gebied van Amsteldam, boven op den paal staat een fraaje bewerkte kroon, ook pronkt hij met de wapens van Amsteldam en Amstelland, en laager staat het voorgemelde jaartal der vernieuwinge MDCCXCIII ↑

[Inhoud]

Gezigt van den zwaaren Brand te Amstelveen zo als het zig vertoonde in den Nagt tussen den 25 en 26 Jny 1792.

Eerst leed het bloejend AMSTELVEEN, Door ’s vyands wreede spoorloosheên, Nu viel de vlam het aan, en trachtte ’t gantsch te sloopen Beschouwer! zie den nood, en denk wat men kon hoopen!

GOD echter wenkte, en ’t vuur verloor zyn gloed en kracht

HY wenkt ook u—sta by!—dan wordt de ramp verzacht

NAAUWKEURIG VERSLAG VAN DEN

JAMMERLIJKEN BRAND TE AMSTELVEEN,

I 25 26 J, 1792.

Te recht houden de Nederlanders de vuurnood en waternood, voor twee hoofdkwaaden, die den mensch kunnen treffen; anderen volken voegen er den oorlog wel bij; maar ’t schijnt dat de Batavieren, uit een inwendig gevoel van hunnen moed en voorbeeldelooze standvastigheid, zo veel gewigts, of liever zo veel ramps den oorlog niet toekennen, om dat zij ’t meer in hunne hand hebben denzelven te doen eindigen, tot hunnen roem te doen eindigen, blijft het alleenlijk aankomen op den vijand wederstand te bieden en hem zijne roekeloosheid te doen beklaagen; dat is, blijft het slechts aankomen om held te weezen; maar zo zij verraden worden, dan berokkent de oorlog hen zo veel en meer kwaaden als eenig volk ter wereld; zo veel, om dat zij den triumph des vijands als anderen moeten bezuuren, en meer, om dat zij in ’t hart gekwetst zijn, wonden zeker, welken bij den gevoeligen Batavier altijd blijven bloeden; ’t is daarom ten allen tijde voor bewezen gehouden dat men geen harten met grooter gevaar kan wonden, dat is uit hunnen staat van te vredenheid rukken, dan dat der Batavieren.… maar om wedertekeeren tot ons eerste gezegde: de Nederlanders houden de vuurnood en waternood voor twee kwaaden; het laatste, met reden, voor ’t ergste, [2]om dat zij er meer aan onderworpen en minder voor bestand zijn; intusschen is de vuurnood mede een geessel die de diepste wonden kan achterlaaten.

Weinig dachten wij vóór een kort verloop van dagen, toen wij onze beschrijving van Amstelveen, voor onze N - -, zamenstelden, dat wij door een der beschreienswaardigste rampen, die, vooral opgezetenen, kunnen treffen, gedrongen zouden worden, andermaal over dat plaatsjen te moeten spreeken—weinig dachten wij dat het grijze dorpjen, ’t welk

wij toen van harten beklaagden wegens de doorgestaanen overlast van den triumpheerenden soldaat, nu onze traanen ten ooge zouden uitperssen, daar het, ten prooje gestaan hebbende aan den jammerlijksten vuurnood, een tooneel oplevert dat niet dan met de leevendigste ontferming beschouwd kan worden—een tweede reden, waarom men dat dorpjen voortaan met recht het rampspoedig Amstelveen mag noemen.

Na op maandag den 25 Junij, 1792, des avonds omtrent 11 uuren, de dorpbewooners na afgelopene bezigheden van den drokken dag, zig bereidden om door den slaap hunne vermoeide leden te verkwikken, en de veele omgelegene landlieden reeds in de diepste rust gedompeld lagen, werden de waakenden verschrikt, en de slaapenden gewekt, door het akelig gerucht dat er brand ontstaan was op de waschbleekerij van den Heere D, te Amsteldam woonachtig, en waarom het opzicht op die gevaarlijke fabriek, meestal toebetrouwd was geworden aan de werklieden tot de fabriek behoorende; eene noodzakelijkheid, die, zo als de ondervinding herhaalde maalen geleerd, en waarvan zij ons thans weder te beklaagenswaardig overtuigd heeft, niet zonder bedenking is—— onmiddelijk na verzekerd te zijn dat er waarlijk brand ontstaan was, wendde men de voorhanden zijnde hulp aan, doch te vergeefsch, het vuur dat door de aanweezende hevige brandstof geweldiger gevoed werd, dan het vermogen van ’t water, dat men aanbragt, konde keeren, nam tegen middernacht zodanig de overhand, dat men de klok begon te luiden, waardoor het geheele dorp, en elk die zig in den omtrek deszelven bevond, op de been kwam: een besef van den verren afstand der noodige hulp; het schrikbaarend gezicht van de woedende vlamme, in het stille, in het akelige uur van den nacht, alles werkte om zo te spreeken mede, om de harten met de knellendste vrees te vervullen; de wind was wel niet naar het dorp, maar evenwel hevig genoeg om de vlam tot de belendene huizen te doen overslaan, het geen de angst niet weinig vergrootte.

Intusschen kwamen, op het grouwzaam geluid der noodklok, die van Ouderkerk met de hun mogelijke hulp, toeschieten; ook kwam men van den kant van den Overtoom, met twee spuiten, door paarden getrokken, aan, met dien wel ijverigen, maar echter [3]in dit geval te traagen spoed, welken de afstand en de moeielijkheid van den weg toelieten—de twee spuiten aan Amstelveen behoorende, waren nu wel aanmerkelijk versterkt, maar de vlam was intusschen te veel in woede toegenomen, om zig door zo gering eenen tegenstand te laaten bedwingen1; dezelve was nu reeds geweldig dat het scheen, het dorp was aan zijn jongste oogenblik genaderd: allertreffendst en hartbreekendst was het geschrei van weêrelooze vrouwen, en jammerende kinderen, die, als van zinnen beroofd, in hun schamel nachtgewaad door het dorp dwaalden, terwijl zij hunne geringe bezitting door het vuur zagen verteeren; ieder dak dat, nu van zijne binten ontbloot, ieder stuk branden hout dat nederstortte, deed de vlam op de akeligste wijze verheffen, en met het verheffen van de vlam werd ook het geschrei en gekerm heviger, terwijl men met luider stemme God om genade en bijstand bad.

Loflijk zeker kweeten zig zo wel de tot hulp aangekomen manschap, als de inwooners zelven, dan hun vermogen was niet toerijkende; het was reeds één uure na middernacht, toen de vlam het hevigst woedde, en zij werd niet gestuit voor dat 13 à 14 Wooningen, eenige Schuuren, een Kolfbaan, en aanzienlijk veele goederen tot assche verteerd waren: onder de afgebranden huizen telt men mede het Armehuis, waarin zo wel Lutherschen en Roomschen als Gereformeerden opgenomen worden2; in dat huis was nog voor slechts 3 weeken een meisjen van 9 jaaren oud besteed, het welk dit jammerlijk onheil met den dood heeft moeten bekoopen: nog te zeer vreemdeling in het huis zijnde, is zij, (zo gist men,) in ’t zelve verdwaald, en de vlam heeft haar verrascht; zij is onder de puinhoop van daan gehaald, geheel verbrand, en als zamengebraden; de voetjens waren gantschlijk verteerd, en de ingewanden lagen bloot: in

dien jammerlijken staat is het deerelijk voorwerp, eenige dagen lang, in de Dorpskerk te zien geweest.

Zo dra de vlam zo verre voordgeslagen was, dat men ook het Armehuis voor verloren hield, werden, trouwens in de grootste, hoewel tevens verschoonelijkste confusie, de Kinderen na een ander verblijf overgebragt; zes van de Gereformeerden, verplaatste men in het Diaconie-weeshuis, en [4]eenige Roomschen werden in de naastgelegenste omtrek bij particulieren gebragt, terwijl het de Suppoosten van ’t huis toegestaan werd, hun intrek in het Rechthuis te mogen neemen.

De gemelde Wooningen, door den ijsselijken vuurgloed vernield, (het Armehuis niet mede gerekend,) verstrekten ter herberginge van zeventien huisgezinnen, welken, staande het woeden der vlamme allen gevoeld hebben, wat het menschlijk hart pijnlijks gevoelen kan: op éénmaal van alles beroofd; op éénmaal in de diepste armoede gedompeld te worden, dat zeker is een lot het welk men door geene wijsbegeerte kan verzachten; ook moeten wij tot lof van onze tijd- en vooral van onze stad-genooten zeggen, dat zij zig in deeze akelige omstandigheid wederom gedragen hebben, en nog gedragen, zo als zij zig in zulke en dergelijke omstandigheden meermaals gedroegen, en zo als het waare Christenen betaamt—zij geeven met eene milde hand; de toevoer voor de ongelukkigen is zeer aanzienlijk, zo dat deezen reden hebben om zig, in ’t midden van hunnen jammerlijken toestand te verheugen, daarover dat de Menschlievendheid hunne ontvangene wonden zo minlijk verzacht. Lof, nimmer zwijgende lof zij u, braave Nederlanders! toegezwaaid, voor deeze uwe christelijke medelijdendheid; gaat op dat ingeslagen pad voord; gij zijt tog verzekerd, dat ieder penningsken, ’t welk gij aan de ongelukkigen uitrijkt, bij uwen hemelschen Vader op, dikwijls

verdubbelden, winst uitgezet wordt——en gij, Patriotten! gij die u den naam van Vaderlanders tot eene eere rekent; u voegt het vooral, de ongelukkigen te toonen dat gij waarlijk Patriotten zijt—herdenkt wat Amstelveen heeft geleden, toen uw vermogen, met uw moed, te kort schooten, om het te beveiligen voor het lot dat ingenomene plaatsen gemeenlijk ondergaan—heeft men van u gezegd:

In ’t hart verhief zig moed; en in het manlijk wezen, Tot op dit oogenblik door Pruisens volk miskend, Stond Hollands oudste merk, Standvastigheid te leezen, Die als ’t de nood vereischt door duizend kogels rent.

Nu, uwe mededeelzaamheid ondervonden hebbende, voege men er bij:

In ’t hart verhief zig deugd, en in ’t bedrukte wezen, Waaraan men in den ramp nakroost kent, Stond het Bataafsche merk, Menschlievendheid te leezen, Die den noodlijdenden, zo ruim verkwikking zendt.

Te Amsteldam, bij H. A. B, in de Hartestraat, over den vergulden Kop. [1]

In het blad van onze Stad- en Dorpbeschrijver, voorgemeld, handelende over West-maas, en welk blad thans op de pers is, hebben wij opzettelijk over den staat van het Brand-wezen ten platten Lande, gesproken: God, die de harten kan bestuuren, geve dat het den gewenschten invloed, en uitwerking hebbe. ↑

Men zie over dit en de andere Kerklijke en Wereldlijke Gebouwen van Amstelveen, het blad van onzen meergemelden Beschouwer, ’t welk over dit dorp handelt. ↑

1 2

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.