37 minute read

Carte blanche voor Rudi D’Hooge 32 – Droomjob Opkomen tegen kanker 40 – Onderzoek De medicijnencocktail in ons water

Medicijnresten in ons water:

de mazen van het net moeten kleiner

Advertisement

We hebben heel wat te danken aan de farmacie, maar onze pilletjes en zalfjes komen via toilet en douche ook deels in het afvalwater terecht. De huidige waterzuiveringsinstallaties zijn er niet op berekend om medicijnresten uit het water te halen. Daarom proberen onderzoekers nieuwe methodes uit om resten van medicatie te verwijderen, met behulp van licht en zelfs met elektriciteit.

Of het nu gaat om antibiotica, pijnstillers, de pil of medicatie die gebruikt wordt bij chemotherapie: het is allemaal terug te vinden in ons afvalwater. “Medicijnresten in het water zijn geen exotisch fenomeen. Je vindt ze overal, ook bij ons”, vertelt professor Raf Dewil van het PETLab (Process and Environmental Technology Lab) van Campus De Nayer van KU Leuven. Hij verwijst naar het meetnetwerk van de Vlaamse Milieumaatschappij, dat al enkele jaren een twintigtal farmaceutische stoffen in de waterketen monitort. Op alle 76 meetplaatsen worden medicijnen teruggevonden, in sommige gevallen zelfs 25 van de 26 gemeten stoffen. We zitten, met andere woorden, met een geneesmiddelencocktail in ons water. Studies tonen aan dat medicijnresten schadelijk kunnen zijn voor fauna en flora. “Bepaalde vissoorten brengen door hormoonverstorende stoffen in het water meer mannetjes dan vrouwtjes voort, of omgekeerd. Het kan ook gaan om kankerverwekkende stoffen, die cellen doen muteren.” En het blijft niet bij het leven in de waterlopen, benadrukt Dewil. “Wij eten vervuilde vis uit die waterlopen en de medicijnresten komen ook in de bronnen van ons drinkwater terecht. We moeten ze hoe dan ook weren.”

Hoe schadelijk zijn die medicijnresten precies? “Dat weten we eigenlijk helemaal niet zo goed”, vertelt Dewil. “Het gaat om hele lage concentraties, die moeilijk te meten zijn in het lichaam en waarvan het effect zich soms pas na jaren manifesteert. Maar er komt meer en meer wetenschappelijk bewijs dat langdurige blootstelling aan zulke kleine hoeveelheden ook problematisch is.”

© Aquafin

Waterzuiveringsinstallaties werken met micro-organismen, zoals bacteriën, om vervuilende stoffen af te breken. Dat lukt helaas minder goed met medicijnresten.

“Er komt meer en meer wetenschappelijk bewijs dat langdurige blootstelling aan kleine hoeveelheden medicijnresten ook problematisch is.”

Hormoonverstoorders en antibiotica

De belangrijkste klassen van weg te werken medicijnresten zijn hormoonverstoorders en antibiotica. “Bij de hormoonverstoorders zitten de actieve stoffen uit anticonceptie, maar ook bijvoorbeeld steroïden en cortisone.” Bij antibiotica moeten we aan mens én dier denken: “Wij gebruiken zelf antibiotica, maar we geven die ook aan onze veestapel. En zelfs al komen antibiotica alleen maar in lage concentraties in het water terecht, dan nog is dat een probleem: bacteriën wennen eraan en worden zo resistent.”

Niet alle medicijnresten belanden in onze waterketen. Voor de hotspots gebeurt de afvoer op een andere manier. “Het afvalwater van ziekenhuizen bevat logischerwijze veel medicijnresten, net als dat van farmabedrijven – de reactoren waarin geneesmiddelen worden geproduceerd, worden regelmatig uitgespoeld. Al dat afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd naar industriële verbrandingsovens. Zo vermijd je vervuiling in de waterlopen, maar deze werkwijze heeft ook nadelen: het transport van dat afvalwater is duur en het water zelf wordt uiteraard ook niet gerecupereerd.”

Moeilijk biodegradeerbaar

Dé grote bron van de medicijnresten – goed voor 90 procent van het totaal – zijn de huishoudens, aldus Dewil. Wat we slikken en smeren, wordt nooit volledig door ons lichaam opgenomen. Na een toiletbezoek of een douchebeurt komt een deel van de medicijnen via het rioolwater in een waterzuiveringsinstallatie terecht. “Die installaties zijn er niet op berekend om medicijnresten uit het water te halen. De huidige infrastructuur werkt met biologische verwijdering: er worden micro-organismen, zoals bacteriën, ingezet, die vervuilende stoffen als voedsel beschouwen en dus afbreken. Maar helaas lukt dat niet zo goed met medicijnresten – die zijn moeilijk biodegradeerbaar. En dus komen ze via het ‘gezuiverde’ water dan toch in rivieren en in zee terecht.”

Om dat te vermijden moeten we onze waterzuivering dus upgraden. Dat kan door de medicijnresten beter uit te filteren of af te breken: “Er gebeurt heel wat onderzoek naar methodes om die medicijnresten tegen te houden: je vangt ze op met membranen – zeg maar filters – of je voegt zaken toe waaraan de vervuilende stoffen blijven plakken – denk bijvoorbeeld aan actieve kool, een poeder van houtskool dat in staat is om giftige stoffen op te nemen. Je eindigt dan wel met een restproduct dat je nog moet verwerken: het membraan of de actieve kool met de medicijnresten.”

“Medicijnresten zijn moeilijk biodegradeerbaar. Dus komen ze bij een klassieke waterzuiveringsinstallatie via het ‘gezuiverde’ water dan toch in rivieren en in zee terecht.”

Gas, licht en stroom

Zelf doet Dewil onderzoek naar een andere methode: het chemisch afbreken van medisch afval in water. “We proberen verschillende chemische processen uit om de componenten van medicijnresten kleiner te maken, zodat ze uiteindelijk wel biodegradeerbaar worden of zodat ze tenminste niet meer toxisch zijn. Zo’n proces zou een extra stap in het waterzuiveringsproces kunnen zijn.” Om medicijnresten chemisch af te breken, wordt er bijvoorbeeld ozon, waterstofperoxide, elektrische stroom of licht ingezet. Het basisprincipe is dat je een katalysator aan je water toevoegt, die het afbraakproces op gang brengt.

Vooral de technieken met licht en elektriciteit bieden perspectief. Je hoeft geen chemicaliën toe te voegen, licht is voorhanden en elektriciteit kan klimaatvriendelijk worden opgewekt. “Met uv-licht kan je makkelijk reacties in gang zetten. Maar in ons onderzoek werken we met gewoon zonlicht, zodat die afbraakmethode voor medicijnresten breder ingezet kan worden, bijvoorbeeld in het Zuiden.” De techniek met elektrische stroom zit nog in een experimenteel stadium en zorgt letterlijk voor vonken in het labo van Dewil: “Het gaat eigenlijk om plasma, zeg maar bliksemschichten tot 1.000 volt, die we door het vervuilde water sturen. Op kleine schaal werkt dat al heel goed om medicijnen af te breken.”

Levenscyclus

Maar we moeten breder kijken dan alleen naar een nieuw waterzuiveringssysteem, eindigt Dewil. “De hele levenscyclus van medicijnen moet worden geanalyseerd: een nieuwe aanpak is niet interessant als er schadelijke nevenproducten ontstaan of als we daarmee meer CO2 uitstoten. Eigenlijk moeten we geneesmiddelen zo ontwerpen dat ze niet alleen mensen genezen, maar ook afbreekbaar zijn in het milieu. Anders krijg je een ethisch moeilijke discussie: andere vervuilende stoffen kan je simpelweg verbieden, maar hier gaat het om mensenlevens.” ● (if)

© KU Leuven – RS

Professor Raf Dewil in zijn labo.

“We sturen plasma, zeg maar bliksemschichten tot 1.000 volt, door het vervuilde water. Op kleine schaal werkt dat al heel goed om medicijnen af te breken.”

“Ik kan ook mooie dingen maken”

Hij heeft meer frontervaring dan de meest doorgewinterde veteraan en kent zowat elk conflictgebied ter wereld als zijn broekzak. NRC noemde hem de beste oorlogsjournalist in ons taalgebied. Misschien zit zijn opleiding geschiedenis daar voor iets tussen. “Het gaat niet om de zoveelste bom die is ontploft. Dat noem ik fastfoodjournalistiek. Als ik naar een oorlogsgebied trek, ga ik op zoek naar de wortels van het conflict.”

Rudi Vranckx, de man die altijd in een ver en gevaarlijk buitenland lijkt rond te zwerven, is tegelijk een honkvaste Leuvenaar die zijn stad nooit echt verlaten heeft. Na een jeugd in de schaduw van de universiteitsgebouwen, lag moderne geschiedenis gaan studeren voor de hand. “Ik was altijd al gefascineerd door wat er in de wereld gebeurt”, vertelt hij. “Tijdens mijn opleiding tot historicus leerde ik nadenken over hoe ogenschijnlijk banale dingen de loop van de geschiedenis kunnen bepalen. Zo kregen we een reeks lessen over de historiek van de aardappel, die een enorme impact heeft gehad op het overleven van mensen in Europa in de achttiende en negentiende eeuw – en zonder de aardappelziekte en de daaropvolgende hongersnood was er natuurlijk ook nooit zo’n massale emigratie vanuit Ierland naar de VS geweest.”

“Vandaag heb ik nog altijd veel aan mijn opleiding, en aan de historische methode, die voorschrijft dat je bronnen kritisch benadert: of die bronnen nu middeleeuws of hedendaags zijn, dat maakt in wezen niet uit. Wie journalist wil worden, raad ik ook altijd aan om eerst iets anders te studeren. Dat hoeft geen geschiedenis te zijn, maar je hebt eerst een inhoudelijke fond nodig voor je het metier gaat leren.”

Gewetensbezwaarde

Vranckx studeerde af in 1982, diepe crisistijd. “Er waren geen jobs, ook niet in het onderwijs – je kunt het je vandaag niet voorstellen,” zegt hij. Een tijdlang zwalpte hij van het ene nepstatuut naar het andere. “Ik heb van alles gedaan, met als dieptepunt zes maanden dossiers op alfabet klasseren bij een verzekeringsmaatschappij.” Tot hij voor zijn burgerdienst aan de slag kon aan de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, bij het Centrum voor Vredesonderzoek. Burgerdienst? “Dat je zelf gewetensbezwaarde bent, en daarom geen legerdienst wil vervullen, betekent niet dat je niet wil begrijpen hoe oorlogen ontstaan of dat je niet beseft dat oorlog en oorlogsgeweld soms onvermijdelijk zijn.”

Hij zou ook na zijn burgerdienst enkele jaren aan de universiteit verbonden blijven. “Van professor Reychler kreeg ik de opdracht om internationale conflicten te analyseren vanuit historisch oogpunt. Ik denk niet dat hij besefte dat ik het mezelf best zwaar maakte (lacht); ik maakte er een punt van om alle boeken die hij zijn studenten opgaf, te lezen, zúlke stapels. Die periode heeft mijn denken ongelofelijk verruimd en bepaald, tot op vandaag.”

“Ik hou van schoonheid. Dat kan ik nu in mijn werk niet kwijt.”

Clandestien

Maar ergens sluimerde de droom om zélf naar conflictgebieden te trekken en verslag uit te brengen. “Ik had daar nogal vage, romantische ideeën over, opgedaan uit films als The Killing Fields en Apocalypse Now. Op een gegeven moment ben ik naar Thailand gereisd, om vervolgens clandestien, op een vlot, de grens met Birma over te steken, en daarna een visser om te kopen om me mee te nemen naar Laos.”

Na zijn terugkeer schreef hij er een artikel over voor Knack. Hij kijkt er een beetje meewarig op terug. “Dat was intellectueel een zeer doorwrocht stuk, maar wat ik daar gedaan had voél je daar niet in. Terwijl dat natuurlijk is wat de mensen willen lezen, veel meer dan een historische politieke analyse.”

Samen met tweeduizend anderen schreef hij zich eind jaren tachtig in voor het beruchte journalistenexamen van de openbare omroep. “Er deden een tiental mensen mee die net als ik een tijdelijk contract hadden aan de universiteit. We hielpen elkaar met de voorbereiding, ieder vanuit zijn eigen discipline.” In afwachting van de uitslag vertrok hij op reis: “Als student was ik al gefascineerd door de waanzinnige geschiedenis van het Midden-Oosten. Misschien kon ik gaan werken in een

“Ik ben minder roekeloos dan in het begin, toen ik rondliftte in Roemenië. Vandaag doe ik dingen die op zich gevaarlijker zijn, maar met kennis van zaken en ervaring. Al kan je altijd pech hebben natuurlijk.” Foto: 2011, met cameraman Filip Van Hecke en geluidsman Jan Bické in Jemen voor De vloek van Osama.

“Het is makkelijk om een oorlog te beginnen, maar blijkbaar niet zo makkelijk om er eentje te beëindigen.”

© vrt

kibboets of zo.” Hij was net in Cyprus toen hij bericht kreeg dat hij mocht beginnen bij de radionieuwsdienst. “Ik weet nog goed dat ik mezelf op dat moment en op die plek plechtig beloofd heb: ik kom terug, ik ga naar het Midden-Oosten, maar dan als journalist en dan zal ik proberen het verhaal te vertellen.”

Tiananmenplein

Amper was hij begonnen als radiojournalist of hij werd al verplaatst naar de tv-redactie: “Ik had aan de universiteit onderwijsvideo's gemaakt en daarom avondschool montage en film gevolgd. Toen ik dat tegen een paar BRT-coryfeeën liet vallen – ik geloof dat het Gui Polspoel en Tuur Van Wallendael waren, tijdens de Verkiezingsshow – zijn ze me de dag daarop komen halen. Zo onnozel kan het soms gaan.”

Vranckx brandde van motivatie en ambitie, en was elke dag als eerste op de redactie, om er als laatste weer te vertrekken: “En ze mochten me ieder weekend oproepen, ik had immers geen verplichtingen.” Hij herinnert zich nog goed zijn eerste buitenlandse reportage, het voetbaldrama in Sheffield. “Ik keek de kunst af van collega’s van de BBC en de Franse tv. Zij pakten het heel anders aan dan wij, minder statisch. Dat wou ik ook, reportagetelevisie maken voor het journaal.”

Reizen naar conflictgebieden in het buitenland zat er aanvankelijk nog niet in voor de nieuweling op de redactie. Maar hij was niet te houden. Tijdens zijn zomervakantie trok hij naar China om er clandestien te gaan praten met studenten, na de protesten op het Tiananmenplein. Het was het woelige jaar ’89, met onder meer ook de val van de muur in november. Vlak voor de kerstdagen was Vranckx van dienst. “En toen brak de opstand uit in Roemenië, en kreeg ik de vraag of ik het zag zitten om naar daar te vertrekken. Sindsdien is het niet meer gestopt.”

Eenmaal in Roemenië verdween hij meteen enkele dagen van de radar. “Moderne communicatiemiddelen waren er nog niet hè, ik kon af en toe een minuutje bellen op de enige plaats waar nog een telefoonverbinding was. En ik zat daar moederziel alleen, pas na een kleine week kreeg ik een cameraploeg.”

Strips

Het was zijn vuurdoop, en hij vond het fantastisch. Tijdens die twee weken in Roemenië ervoer hij voor het eerst hoe het voelt als de geschiedenis zich voor je ogen afspeelt, zegt hij: “De wereld die verandert, die intensiteit van emoties bij mensen, je hebt de verhalen voor het oprapen. Ik heb toen ook voor het eerst beseft dat je het hoofd van de kijkers bereikt via hun hart. En dat doe je met kleine menselijke verhalen. Zoals dat van een Afghaans meisje van dertien dat verkocht wordt omdat haar familie schulden heeft. Via zo’n verhaal neem je het publiek mee naar de oorzaken en achtergronden van zulke toestanden.”

Het gaat niet om ‘hier is een bom ontploft’, en ‘daar is een bom ontploft’, zegt hij. “Dat noem ik fastfoodjournalistiek. Het hoort erbij, maar het boeit me minder. Wat telt is de bredere betekenis van wat er aan het gebeuren is. Als ik naar een oorlogsgebied trek, ga ik op zoek naar de wortels van het conflict – de politieke, de economische, de psychologische … – en probeer ik de strategische lijnen te schetsen, zoals ik dat aan de universiteit geleerd heb.”

Dat doet hij niet alleen in zijn reportages voor Het Journaal, maar ook in documentaires, in columns, podcasts en lezingen. En in zijn talloze bestsellers, waarvan er verschillende werden bekroond. “Ik heb zelfs strips gemaakt (lacht). Daarmee bereik je weer een ander publiek. Op dit moment ben ik bezig aan een boek met als titel Hoe oorlogen verloren worden. Het is makkelijk om een oorlog te beginnen, maar blijkbaar niet zo makkelijk om er eentje te beëindigen.”

“Als historicus weet ik: de geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt.”

Flashback

Als iemand daarvan doordrongen moet zijn, dan is het Vranckx wel. Libanon, Irak, Somalië, Afghanistan, Oekraïne … Hij heeft meer jaren aan het front op de teller staan dan de meeste militairen. Wat hem zelf het meeste bijblijft, is het intense contact met mensen, zegt hij. “De ploeg waarmee je naar daar trekt, maar ook de mensen ter plekke, die je in hun huis en in hun hart toelaten. Hun veerkracht en positiviteit. En ook wat BBC-collega Kate Adie in haar memoires noemt ‘the kindness of strangers’.”

Hun verhalen zitten allemaal in een schuifje in zijn hoofd, zegt hij. “Je kunt iets wegstoppen, maar af en toe springt er een schuifje open en krijg ik een flashback.” Hoe goed

valt daarmee te leven? “Ik heb mezelf moeten voorhouden dat ik de wereld niet kan veranderen. Als je dat niet kunt aanvaarden, dan word je diep ongelukkig. Het is mijn taak om zo goed mogelijk over te brengen wat er gebeurt. En op die manier mijn eigen kleine steentje te verleggen.”

Tijdens zijn eerste grote buitenlandse opdracht, in Roemenië, kwam VTM-collega Danny Huwé door kogelvuur om het leven. Ook zelf is Vranckx al herhaaldelijk aan de dood ontsnapt. Hoe bezweert hij de angst die er toch altijd moet zijn? “Angst is niet verkeerd, angst behoedt je ervoor om domme dingen te doen. Maar het mag je niet verlammen. Dat heb ik met mensen zien gebeuren, ze waren niet langer in staat om heldere beslissingen te nemen. Ik kon er – hout vasthouden – tot nu toe steeds op rekenen dat ik bleef functioneren.”

“De risico’s zijn nu eenmaal een gegeven, ik kan daar redelijk rationeel mee omgaan. Wel ben ik minder roekeloos dan in het begin, toen ik rondliftte in Roemenië. Ik doe vandaag dingen die op zich gevaarlijker zijn, maar met kennis van zaken en ervaring. Al kan je altijd pech hebben natuurlijk.”

Duister spook

Welke impact heeft dertig jaar oorlogsverslaggeving gehad op zijn mens- en wereldbeeld? “Ik ben in wezen optimist. We moeten wel hè? Maar de laatste jaren voel ik voor het eerst een vorm van angst voor waar het naartoe gaat. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog leken de wereld en de internationale verhoudingen er gestaag op vooruit te gaan, er werd opgebouwd. Nu is het alsof er een duister spook rondwaart dat in sneltempo alles kapot wil maken. En dan heb ik het niet enkel over Poetin en Afghanistan, maar ook over online haat. De negatieve krachten lijken de overhand te krijgen, en dat vind ik heel beangstigend.”

“Ik hou mijn hart vast voor de verkiezingen de komende jaren, hier bij ons in Europa, en in de VS. Als historicus weet ik: de geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt. De jaren 30 zullen zich niet opnieuw voordoen, maar de mechanismen van menselijk gedrag in tijden van crisis kunnen zich wel herhalen. Ik deel de vrees van schrijver en collega-journalist Amin Maalouf, die bang is dat de vlam van de verlichting zal doven.”

Wat zijn eigen nabije toekomst betreft: hij is 62, over een paar jaar wenkt het pensioen. Hij kijkt er niet naar uit. “Dit is wat ik kan en wie ik ben: de wereld intrekken en proberen te begrijpen en te vertellen. Het afgelopen jaar is het meest intense geweest in lange tijd. Het zal heel moeilijk zijn om dat los te laten. Daar ben ik wel mee bezig, al is het nu ook weer niet zo dat ik er depressief van word.”

“In een ideale wereld, zonder oorlog en conflicten, zou ik werkloos zijn, dat is waar. Maar dan zou ik fijne verhalen mogen maken over mooie dingen. Ik ben gefascineerd door Italië, door renaissancekunst, ik hou van schoonheid. Dat kan ik nu in mijn werk niet kwijt. Ik heb me jaren geleden een tijdlang afgevraagd of ik me niet eens op mooie dingen moest gaan richten. Maar een wijze collega wees me erop dat ik me gelukkig mocht prijzen. Velen zoeken een heel leven naar hun stem. Ik heb mijn stem gevonden.” ● (ivh)

Voor de Canvasreeks IS in het vizier trok Rudi Vranckx in 2016 naar Irak. “Vandaag heb ik nog altijd veel aan mijn opleiding, en aan de historische methode, die voorschrijft dat je bronnen kritisch benadert. Of die bronnen nu middeleeuws of hedendaags zijn, dat maakt in wezen niet uit.”

“Geen modelstudenten, wel rolmodellen”

Hoe kunnen we de universiteit inclusiever maken en jongeren bereiken voor wie voortstuderen nog een vraagteken is? Door hen wegwijs te maken en te motiveren, weten ze bij de A-crew. Deze student-ambassadeurs van de Associatie KU Leuven gaan langs bij scholieren met een diverse achtergrond, getuigen over de soms hobbelige wegen van een studieparcours, en laten zien dat je obstakels niet altijd kan vermijden, maar wel kan overwinnen. Bovenal inspireren ze die jongeren voor wie de universiteit of hogeschool niet altijd een vanzelfsprekende keuze is.

De ‘A’ van A-crew staat voor ‘Allemaal Ambassadeurs’”, vertelt Ahmed Chouyouhi, adviseur onderwijscommunicatie en A-crew-coördinator. “De student-ambassadeurs hebben diverse achtergronden, maar vertegenwoordigen wél allemaal de universiteit of hogeschool.”

“We richten ons op scholieren met diversiteitskenmerken. Denk aan studenten met een migratieachtergrond, studenten met een functiebeperking, lgbtq+-studenten of jongeren die als eerste in de familie gaan voortstuderen, de zogenaamde pioniersstudenten … Daarop inzetten is nodig om van het hoger onderwijs een correcte afspiegeling van de maatschappij te maken. De cijfers worden elk jaar beter, maar het blijft een feit dat die doelgroepen moeilijker doorstromen of vaker problemen ondervinden.”

Dat ligt aan uiteenlopende factoren, zegt Chouyouhi. “Faalangst, bijvoorbeeld. Jongeren met een migratieachtergrond zitten bijvoorbeeld veelal in tso- of bsorichtingen, die minder voorbereiden op hoger onderwijs. Net als pioniersstudenten groeien ze vaak op in een omgeving die weinig vertrouwd is met voortstuderen, bijvoorbeeld omdat hun ouders geen hoger onderwijs hebben genoten en hen daardoor minder goed kunnen ondersteunen.” Ook school belonging speelt een rol. “Je thuis voelen aan een hogeschool of universiteit en niet het gevoel te hebben de vreemde eend in de bijt te zijn. Een gebrek aan die ‘school belonging’ zie je bij studenten met een migratieachtergrond, maar evengoed bij studenten met een functiebeperking, studenten met een atypische vooropleiding of lgbtq+-studenten.”

Rolmodellen

Omdat de student-ambassadeurs van de A-crew zelf een diverse achtergrond hebben, vinden ze makkelijker aansluiting bij de leefwereld van de scholieren. “Onze ambassadeurs zijn geen modelstudenten”, zegt Chouyouhi. “Ze hebben het niet altijd makkelijk gehad, maar zijn erin geslaagd drempels te overwinnen en hun weg te vinden in het hoger onderwijs. Voor scholieren zijn zij rolmodellen.”

De ambassadeurs vertellen over hun eigen ervaringen en geven tips en tricks mee. Ze willen toekomstige studenten motiveren, maar ook een realistisch beeld schetsen van het studentenleven. “Ze benadrukken bijvoorbeeld hoeveel tijd er kruipt in blokken, lesvoorbereidingen of praktijkopdrachten. Dat is belangrijk, want je wil geen valse verwachtingen scheppen. Tegelijk geven ze mee welke ondersteuningsfaciliteiten er bestaan en van welke ze zelf gebruikgemaakt hebben: studiebeurzen, initiatieven voor studenten met een migratieachtergrond, of statuten voor studenten met een functiebeperking ... Zo krijgen de scholieren een beter zicht op voortstuderen en komt een studie beginnen minder overweldigend over.”

Inmiddels telt de A-crew 86 ambassadeurs, die allemaal studeren aan de Associatie KU Leuven. “Naast KU Leuven-studenten gaat het om studenten van LUCA School of Arts, Thomas More, UCLL, Odisee en VIVES”, zegt Chouyouhi. “We laten scholieren dus kennismaken met de drie voornaamste types opleidingen: de academische bachelor, de professionele bachelor en de graduaatsopleiding. Het is belangrijk om hen tijdig te informeren over de mogelijkheden, zodat ze een juiste keuze maken. Uit onderzoek weten we dat onze doelgroep vaak te laat begint aan het studiekeuzeproces. Daardoor belanden ze soms in een richting die hen niet ligt, verliezen ze een jaar of haken ze helemaal af … Dat willen we uiteraard voorkomen.”

Ervaringsexperts

De A-crew werkt nauw samen met middelbare scholen, maar wordt ook ingeschakeld door (multiculturele) organisaties die werken rond of met kwetsbare jongeren. “De ambassadeurs komen langs of we houden een online infosessie, waarbij je ook persoonlijk met hen kan chatten. Daarnaast organiseren we een jaarlijkse infoavond voor scholieren en hun ouders.”

Om dat alles vlot te laten verlopen worden de ambassadeurs professioneel begeleid en opgevolgd. “Ze krijgen een aantal trainingen en vormingen”, zegt Chouyouhi. “Een cursus ‘spreken voor grote groepen’ en ‘storytelling’, bijvoorbeeld. Zo leren ze door te dringen tot de kern van hun verhaal, en die boodschap op een didactische manier over te brengen. Hier en daar sturen we natuurlijk bij, maar we proberen hen zoveel mogelijk vrij te laten. Zij zijn de ervaringsexperts. Bij die samenkomsten proberen we het trouwens ook gezellig te maken. Zo laten we geregeld pizza aanrukken (lacht). Veel van onze ambassadeurs zijn inmiddels vrienden geworden.”

Chouyouhi is tevreden met de positieve respons die de A-crew krijgt, zowel van scholieren als van de ambassadeurs. “We zijn maar al te blij dat studenten hun ervaringen willen delen”, besluit hij. “En dat ze zich belangeloos willen inzetten voor een meer inclusieve universiteit.” ● (pjb)

Lees verder op p. 62

“We zijn maar al te blij dat de A-crew-ambassadeurs hun ervaringen willen delen en zich willen inzetten voor een meer inclusieve universiteit.”

© KU Leuven – RS

Vervolg van p. 61

“We moedigen jongeren aan om te durven dromen”

Studente rechten Charlotte Helsen (24) en studente psychologie Sara Samadi (22) lopen al een jaar mee met de A-crew. Vandaag behalen ze uitstekende studieresultaten en wacht hen een mooie toekomst, maar de weg naar de universiteit verliep niet zonder slag of stoot. Ze getuigen openhartig over hun mindere momenten tegenover middelbare scholieren die met dezelfde onzekerheden worstelen als zijzelf destijds.

“Vandaag zijn mijn ouders supertrots dat ik een universitaire studie volg. Ze scheppen erover op tegen al hun vrienden.”

Charlotte doorliep een atypisch middelbareschooltraject, dat niet meteen de weg zou banen naar de universiteit, vertelt ze. “Als tiener wilde ik actrice worden, daarom heb ik de kso-richting woordkunst-drama gevolgd. Die bereidde voor op een acteursopleiding, over andere studiemogelijkheden werd met geen woord gerept. Toen mijn interesses veranderden, had ik geen idee wat ik zou kunnen studeren. Het niveau van Engels en Frans lag niet bijzonder hoog op school, en ik was er zelf ook niet goed in. De leerkrachten boden ook geen perspectief op hoger onderwijs, wat me demotiveerde.”

Charlotte waagde toch de stap en koos voor een hogeschoolopleiding toegepaste psychologie. “Dat lukte – ik had goede cijfers – maar de praktijk was emotioneel zeer heftig. Ik nam de psychologische problemen van patiënten mee naar huis en kon het werk niet loslaten. Stiekem droomde ik van de advocatuur, maar ik dacht dat ik de universiteit niet zou aankunnen, vanwege mijn gebrekkige talenkennis. Uiteindelijk ben ik met studieadviseurs van KU Leuven gaan praten. Zij stelden me gerust en zeiden dat ik het erop moest wagen. Daar ben ik hen heel dankbaar voor.”

Trotse ouders

Sara volgde de richting boekhouden-informatica in het tso, maar ook zij droomde van een universitaire studie. “Sommige leerkrachten vonden dat geen goed idee”, zegt ze. “Ze pinnen je vast op je studieachtergrond. Inderdaad een belangrijke voorspeller van je slaagkansen in het hoger onderwijs – dat zal ik niet ontkennen – maar het betekent niet dat je niet kan groeien.”

“Ik schreef me in voor rechten – vanwege het prestige dat zo’n richting met zich meebrengt, om mijn ouders te plezieren – maar het jaar daarop ben ik overgeschakeld op psychologie”, zegt Sara. “Dat ligt me pakken beter en boeit me enorm. Van rechten heb ik geen spijt: ik heb er geleerd om op korte tijd veel leerstof te verwerken, wat ook vandaag van pas komt.”

Thuis vergde haar studie wat aanpassing. “Ik kom uit een gezin met een migratieachtergrond. Als meisje werd er van mij verwacht dat ik mijn moeder zou helpen met de opvoeding van mijn jongere zussen, maar omdat studeren veel tijd en energie vergt bleef daar weinig ruimte voor over. Mijn ouders namen me dat aanvankelijk een beetje kwalijk. Ik voelde me schuldig en dacht er zelfs even aan om te stoppen met studeren. Gelukkig waren er vrienden en medestudenten die me aanmoedigden, en uiteindelijk kwam alles op zijn pootjes terecht. Vandaag zijn mijn ouders supertrots dat ik een universitaire studie volg. Ze scheppen erover op tegen al hun vrienden (lacht).”

Dromen

Sara en Charlotte leerden de A-crew kennen via een oproep naar studenten. “Naast mijn studie wilde ik graag iets zinvols doen voor anderen die net als ik hun weg moeten zoeken, dus was ik er meteen voor gewonnen”, zegt Sara. “Ik heb ooit in de schoenen gestaan van de scholieren die we bezoeken, dus ik weet hoe belangrijk rolmodellen zijn. Iemand die je kan inspireren en je boven jezelf doet uitstijgen. Ik doe mijn best om die persoon te zijn voor hen.”

“Ik wil scholieren aanmoedigen om te durven dromen”, vult Charlotte aan. “‘Wat zou jij écht graag willen doen? Los van wat je omgeving zegt. Als je dat helder krijgt, kan je nagaan wat realistisch is. Door infodagen van hogescholen of universiteiten te bezoeken of door brochures uit te pluizen en informatie te vergaren. Op basis daarvan kan je zoeken naar een richting die aanleunt bij je droom.”

Ook zelf werken de A-crew-studenten nog volop aan het verwezenlijken van hun eigen droom. Bij Charlotte kreeg die vorm tijdens een zomerstage bij een gerechtsdeurwaarder. “Als deurwaarder kom je in aanraking met verschillende aspecten van recht én je kan mensen helpen, door de rol van bemiddelaar te spelen. Die mix van recht en maatschappelijke dienstverlening spreekt me erg aan.”

Sara is dan weer gewonnen voor neuropsychologie. “Een vakgebied dat nog in zijn kinderschoenen staat en waar nog enorm veel in valt te ontdekken”, vertelt ze. “Ik zou een job als onderzoeker willen combineren met een psychologenpraktijk. Het beste van twee werelden.”

In tussentijd blijven Sara en Charlotte aan de slag bij de A-crew. “We halen er veel energie uit”, zeggen ze. “Het geeft een goed gevoel om iets te kunnen betekenen voor scholieren. Om je negatieve ervaringen te kunnen omzetten in een positief verhaal waar anderen iets uit kunnen leren.” ● (pjb)

“Je hebt niet alles in de hand”

Professor Peggy Valcke (49) kan moeilijk kiezen. Niet uit de vele interessante projecten op het werk, waar ze verbonden is aan het Centrum voor IT en IE Recht. En niet uit de verschillende gerechten op restaurant.

Wat wilde u later worden? “De eerste vrouw op de maan (lacht). Vandaag combineer ik mijn interesse in recht, economie en IT door juridische aspecten van digitale technologieën te bestuderen.”

Hebt u een motto? “Ik wil graag, zoals mijn rolmodel Caroline Pauwels, de prachtige woorden volgen van dichteres Erin Hanson: ‘What if I fall? Oh, but my darling, what if you fly?’”

Welk boek ligt er op uw nachtkastje? “2031, het einde van België? van collega Stefan Sottiaux. En De wereld van gisteren van Stefan Zweig.”

Van welke film of serie hebt u onlangs genoten? “Ik ben verzot op Game of Thrones en House of the Dragon. En Chantal heb ik ook gevolgd. Ik kom uit West-Vlaanderen, zo hoorde ik mijn thuistaal nog eens (lacht).”

Welk goed voornemen kunt u maar niet volhouden? “Minder werken. Ik ben een workaholic.”

Aan welk project zou u meteen beginnen als geld en tijd

geen factor zouden zijn? “Onze verbouwing afronden die al twintig jaar aansleept (lacht). En opnieuw een interdisciplinaire onderzoekslijn opzetten rond juridische informatica. Nieuwe wetgeving integreren met de bestaande, of vonnissen samenvatten kan nu al automatisch. Maar de opkomst van artificiële intelligentie houdt ongekende mogelijkheden in om de werklast bij het gerecht te verlichten. Al zullen automatisch gegenereerde vonnissen nog niet voor morgen zijn. En ook niet altijd wenselijk – een gerechtelijke procedure heeft ook een rituele functie, zeker in strafzaken.”

Welk voorwerp zou u redden als uw huis in brand stond?

“Tot voor kort mijn laptop, maar sinds er bij ons is ingebroken – de laptop lag er gelukkig nog – staat alles in de cloud. Nu zouden het de harde schijven met foto’s zijn ... Die zouden we beter ook in de cloud zetten.”

Wat is uw meest onhebbelijke karaktertrek? “Ik kan niet kiezen. Niet tussen projecten op het werk, en niet tussen gerechten in een restaurant. Ik zit altijd in het bord van mijn tafelgenoten (lacht).”

Wat is het beste advies dat u ooit gekregen hebt? “Toen ik als jobstudent werkte in een restaurant, kreeg ik te horen dat je met de ogen van je klant moet kijken. En dat geldt eigenlijk overal. Je verplaatsen in de ander, daarmee kom je heel ver.”

Hoe komt u tot rust? “Door te gaan wandelen met onze honden.”

Wat is het dichtste dat u ooit bij de dood geweest bent?

“Toen ik een half jaar oud was, ben ik tijdens een aanrijding met een dronken chauffeur door de voorruit van onze auto gevlogen. Ik had een zware schedelbreuk, en in het dorp ging het al rond dat ‘het kindje overleden was’. Maar kijk, ik ben er nog.”

“Je verplaatsen in de ander, daarmee kom je heel ver.”

Wat houdt u wakker ’s nachts? “Ik slaap zeer goed. Behalve dan de nacht voor mijn doctoraatsverdediging, en de nacht voor mijn trouwfeest (lacht).”

Wanneer bent u het bangst geweest? “Toen ik hoorde dat mijn FWO-postdoc niet werd vernieuwd. Dat was haast een existentiële crisis. Uiteindelijk heb ik op aanraden van mijn promotor een BOF-ZAP (waarmee ze werd aangesteld als professor – red.) aangevraagd en gekregen, dus het is helemaal goed gekomen.”

Wat is de belangrijkste les die het leven u heeft geleerd?

“Zie vorige antwoord: je moet de juiste persoon zijn op het juiste moment op de juiste plek. Je hebt niet alles in de hand.”

Waarop bent u het meest trots? “Op onze vier kinderen. Op onze doctorandi, als ze uitvliegen. En op onze onderzoeksgroep, die klein is begonnen in de jaren 90, en nu een gevestigde waarde is, zo’n honderd m/v/x sterk.”

Wat zou u graag beter kunnen? “Goed timemanagement zou mijn leven veel eenvoudiger maken.”

Welk compliment heeft u het meest geraakt? “Toen de decaan me vroeg om vicedecaan onderzoek te worden van wat voor mij de mooiste faculteit is van de mooiste universiteit.”

Welke ontmoeting zal u nooit vergeten? “Voor een congres in het Europees Parlement, over mediavrijheid, heb ik acteur Hugh Grant kunnen strikken als gastspreker; hij was toen boegbeeld van de Hacked Off-campagne na de afluisterschandalen in het VK. En met Jimmy Wales van Wikipedia mocht ik Europa rondvliegen voor Googles adviesgroep over het recht op vergetelheid.”

Wat maakt u intens gelukkig? “De zangstem van Noémie Schellens, op onze proclamatie. De lichtinval in Firenze, tijdens mijn onderzoeksverblijf daar. Dingen die je zintuigen echt prikkelen.”

Naar wie kijkt u op? “Naar sterke vrouwen. Zoals Caroline Pauwels – met wie ik samenwerkte in iMinds –, mijn schoonzus Liesbet Stevens, of de dames van ons administratief team. En naar mijn echtgenoot, die altijd voor zijn principes uitkomt.”

Hebt u een hobby? “Vroeger heb ik Russisch en Japans geleerd, maar dat zit ver. In mijn jeugd heb ik paardgereden, en daar was ik weer mee begonnen. Maar sinds ik in 2020 bij het skiën mijn kruisbanden heb gescheurd, is het er niet meer van gekomen. Ik mis het.”

Wat zullen we over 50 jaar onbegrijpelijk vinden? “Hopelijk: waarom we ons vandaag zoveel zorgen maken over artificiële intelligentie. Ik volg voor België de onderhandelingen over het Europees Verdrag inzake AI en was vicevoorzitter van het comité dat belast was met de voorbereiding. Een juridisch kader is zeker nodig. Maar ik hoop dat we hierop gaan terugblikken zoals we nu kijken naar de wet uit 1920 op de ‘cinema’, nu we weten dat bioscoopbezoek niet geleid heeft tot ‘dieverijen, schurkachtige ondernemingen, oogziekten, zenuwuitputting en waanzin’ (lacht). En hopelijk zullen we ons niét afvragen waarom we niet méér gedaan hebben tegen de klimaatverandering.” ● (ivh)

Sorry voor de centen?

De champagne vloeit niet even rijkelijk voor iedereen. In tijden van crisis doet het velen wellicht pijn aan ogen en oren om de superrijken zichzelf te horen feliciteren in Davos, of hen te zien spelevaren voor de kust van Monaco. Maar is verontwaardiging hier op zijn plaats, en moet de jacht op miljardairs worden ingezet? Of is dat slechts goedkope jaloezie, en hoort er juist applaus te zijn voor wie met hard werken een fortuin vergaart? We trokken naar econoom en filosoof Antoon Vandevelde, en kwamen terug met onbetaalbaar advies.

#1

Er is helemaal niets schandaligs aan fortuin verwerven door hard te werken.

“Als iemand hard werkt, dan moet die ook meer kunnen verdienen dan iemand die er de kantjes vanaf loopt: volledig akkoord. Maar ik weet niet of ze wel bestaan, mensen die echt volledig ‘door eigen verdienste’ rijk zijn geworden. Extreme rijkdom is toch voor een groot deel, in sommige maatschappijen zelfs tot de helft, het gevolg van erfenissen. Er is ook de ongelijkheid van afkomst: de één komt ter wereld met betere genen, in een omgeving met alle kansen, de ander groeit op in een erg moeilijke thuissituatie. De meest bepalende factor bij ongelijkheid blijft het land waar je geboren bent. Of je ter wereld komt in een sloppenwijk, in een failed state, of hier in Vlaanderen: daar heb je zelf uiteraard geen enkele verdienste aan.”

“Veel mensen die hoog klimmen in onze samenleving, zijn geneigd compleet te vergeten hoeveel ze wel niet meegekregen hebben in het leven, hoeveel geluk ze hadden. Ze geloven echt dat ze het volledig zelf gemaakt hebben. Terwijl je heel die gedachte eigenlijk moet omkeren: hoe hoger je op de maatschappelijke ladder staat, hoe meer je waarschijnlijk meegekregen hebt. Vaak is dat succes trouwens het gevolg van teamwerk. Dan past bescheidenheid. Daar nemen we beter een voorbeeld aan wielrenners: de winnaar zal nooit vergeten zijn ploegmaats te bedanken.”

“Veel mensen die hoog klimmen, vergeten compleet hoeveel ze meegekregen hebben in het leven.”

“Ik heb geen groot probleem met het loon van Lukaku, zolang men het maar stevig belast.”

“Zou het dan trouwens omgekeerd ook betekenen dat je iets fout doet, als je keihard werkt en niét rijk wordt? Al die verpleegkundigen die dag en nacht werken, al die kleuterleiders en onderwijzers waar onze samenleving op steunt: die verdienen maar een fractie van wat een CEO krijgt. Doen die soms iets verkeerd?”

#2

Rijkdom is prima, zolang ze niet ten koste gaat van de armsten.

“Dat zou je kunnen verdedigen: het maakt eigenlijk niet uit hoe rijk iemand is; wat écht van tel is, is hoe de zwaksten eraan toe zijn. De armoede bestrijden, dát is cruciaal, en niet de ongelijkheid op zich. Dat is ook wat filosoof John Rawls zegt: ongelijkheid mag er zijn, zolang ze maar maximaal in het voordeel van de zwaksten werkt.”

“Maar extreme ongelijkheid heeft wel degelijk heel nadelige gevolgen voor de maatschappij, dus ook voor de armsten. Rijken kunnen met hun geld namelijk ook wegen op domeinen waar dat helemaal niet zo koosjer is. Je kunt als miljardair de pers naar je hand zetten, je kunt politici beïnvloeden. Extreme rijkdom kan de democratie in gevaar brengen. Kijk bijvoorbeeld naar de VS: daar moet je vandaag al heel diepe zakken hebben om nog in aanmerking te komen voor een publiek ambt – niet alleen voor het presidentschap, maar net zo goed voor het parlement, enzovoort.”

“Je kunt als miljonair ook een diploma ‘kopen’ voor je kinderen. Niet letterlijk natuurlijk, maar je hebt wel het geld om ze naar een privéschool in Brussel of een dure buitenlandse universiteit te sturen, of privébegeleiding te betalen voor hun toelatingsproeven. Je hebt in de meeste landen ook toegang tot een betere gezondheidszorg dan gemiddeld. Ethisch wringt dat: alle mensen zouden gelijk moeten zijn voor kwesties van leven en dood. Iemand mag niet op financiële basis uitgesloten worden van therapieën waarvoor een ander zomaar het geld op tafel legt.”

#3

Een uniek talent verdient een uniek loon. Sportvedetten zijn hun geld waard, net als CEO’s die over duizenden jobs beslissen.

“We leven hoe langer hoe meer in een winner takes all-samenleving: een samenleving waarin die ene winnaar disproportioneel veel binnenhaalt, en de velen die een klein tikkeltje minder goed zijn, het met veel minder moeten stellen.”

“In het voetbal is dat nog begrijpelijk: het maakt commercieel, voor de inkomsten van een club, een groot verschil als ze Messi in haar rangen telt. En als een televisiezender die ene sterpresentator weet te strikken, dan kan dat enorm doorwegen in de kijkcijfers. En dus krijg je de economische logica dat die ene topper, die persoon die iedereen wil, een veelvoud verdient van de groep er net onder. Qua verdienste op het veld is het verschil tussen Messi en ‘net-niet-Messi’ nochtans gering.”

“Dat is allemaal goed en wel in de amusementssector of in de sportwereld. Maar die logica sijpelt stilaan ook door in de reguliere economische wereld, en dat is een probleem. Dan krijg je een klimaat waarin CEO’s écht denken: ‘Ik ben mijn bonus waard, want ik ben de enige die deze job kan doen’. Of beginnen ‘topchirurgen’ zich af te vragen of ze niet veel meer zouden moeten verdienen dan hun collega’s.”

#4

Miljoenenbonussen kunnen perfect als het geld niet van publieke middelen komt.

“Als een toploon van belastinggeld betaald wordt, zoals dat bij de VRT of andere overheidsbedrijven het geval is, ligt dat natuurlijk heel delicaat, en terecht. Maar zelfs als het om privégeld gaat, kun je ethische vraagtekens plaatsen bij exuberante lonen. Vallen ze wel te verdedigen in onze samenleving?”

“We hebben in ons land al jaren ongeveer 1 procent economische groei per jaar, en dat zal – zeker nu – niet snel toenemen. Met dat geld moeten we de komende decennia een aantal gigantische problemen het hoofd bieden: de klimaatverandering, de stijgende kost van de gezondheidszorg, de vergrijzing, enzoverder. De kans dat de lonen van de gewone werkende mensen zullen stijgen, is dus nihil. En tegelijk zou één categorie mensen alsmaar rijker worden? Dat krijg je nooit verkocht.”

“Dat soort ongelijkheid zet ook het kapitalistisch systeem zélf op de helling. Dat zegt ook de Franse econoom Thomas Piketty: als we binnenkort opnieuw de extreme ongelijkheid van de negentiende eeuw kennen, terwijl de bevolking niet meer zo ongeletterd is als toen, dan zal het kapitalisme zijn legitimiteit verliezen. Een maatschappij waarin mensen weten hoe de wereld in elkaar zit, die pikt dat simpelweg niet meer.”

#5

Er moet een maximumgrens komen op wat men mag verdienen.

“Sommige ethici vinden dat inderdaad: zet een plafond op wat iemand mag verdienen. Maar ik ben daar geen voorstander van. Ik heb er geen groot probleem mee als men een voetballer of een CEO onnoemelijke sommen geld wil geven – zolang men ze maar stevig belast. Tot eind jaren 70, begin jaren 80, het tijdperk van Margaret Thatcher en Ronald Reagan, waren de marginale belastingvoeten – wat je betaalt op het deel in de hoogste inkomensschijf – in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten enorm hoog. Dat kon gaan tot tachtig, zelfs negentig procent. Dan nog hielden de superrijken gigantisch veel over.”

“Voor mij mag je extreme inkomens extreem belasten. Daar is ook een sterk ethisch argument voor: voor die superrijke maakt die laatste dollar die hij verdient nauwelijks nog een verschil, zeker in vergelijking met het nut van een extra dollar voor iemand die die arm is.”

“Ik heb dus geen probleem met het loon van Lukaku, zolang er een goed deel door belasting wordt afgeroomd. Ik heb er wel een groot probleem mee als sportmensen in Monaco gaan wonen om daaraan te ontsnappen. Zo’n voetballer krijgt zelfs in België nog altijd fiscale discounts.”

“Helaas worden er nog altijd veel meer mensen rijk door dingen die geen enkel maatschappelijk nut hebben.”

#6

Superrijken hebben de morele plicht iets terug te doen voor de samenleving.

“Dat vind ik zeker. Wil je een ethisch oordeel vellen over rijkdom, dan moet je naar twee zaken kijken. Eén: hoe heeft iemand zijn fortuin verdiend? Door iets nuttigs te doen voor de mensheid, of met pakweg immobiliënspeculatie? En twee: wat doet die vervolgens met zijn centen?”

“Ik neem even het meest gunstige voorbeeld: iemand als Désiré Collen (de Leuvense arts en biotech-ondernemer, red.). Die man heeft een neus voor patenten die geweldig nuttig zijn voor de mensheid, en heeft daar een groot inkomen mee verworven. Vervolgens zegt hij: ‘Als ze me in de Faculteit Geneeskunde nodig hebben, of als een start-up geld zoekt, dan moeten ze me maar bellen ...’” Helaas worden er nog altijd veel meer mensen rijk door deugnieterij, door speculatie, door dingen die hoegenaamd geen maatschappelijk nut hebben. En vervolgens besteden ze hun geld aan de meest banale zaken.”

“Het Wereld Economisch Forum in Davos was jarenlang een plek waar rijke mensen hun goede intenties kwamen tonen. Maar de laatste keer klonk daar een ander geluid: ‘Hou op met ons om de oren te slaan met onze rijkdom.’ Ook in de VS zie je dat fenomeen: ‘Ik ben rijk, ik ben ongegeneerd rijk. So what?’ Gelukkig zijn er ook nog rijken die beseffen: ‘Ik heb geluk gehad, en nu wil ik iets nuttigs doen voor de mensheid.’ Die zich gaan inzetten om dat ene stukje ellende uit de wereld te helpen: malariabestrijding in Afrika, of weesziekten.”

“Je hoeft daar trouwens geen miljonair voor te zijn. Ik ontvang als emeritus een mooi pensioen, veel hoger dan iemand uit de privésector. Dus vind ik het mijn morele plicht om iets terug te geven. En dus doe ik nu dingen waarvoor ik niet meer betaald word – correctie: die eigenlijk betaald worden door dat mooie pensioen.” ● (wv)

This article is from: