Geschiedenis in steen

Page 22

missie aan de gouverneur, “dit alles zal echter niet zonder eenige geldelijke uitgave kunnen geschieden”. De brief eindigde met de vraag of het “in de bedoeling ligt van het Bestuur eenig geld beschikbaar te stellen tot het doen van onderzoekingen”. Aan het verzoek om geld kon absoluut niet worden voldaan, zo antwoordde de gouverneur. Verder dan een vergoeding van “eenige kleine uitgaven” wilde hij niet gaan. Daarvoor diende de commissie dan wel een declaratie in duplo in te dienen. Ruim vier maanden later, op 20 oktober 1913, kreeg de gouverneur antwoord van de commissie. Volgens haar waren vooral de forten en versterkingen van belang. Voor een beschrijving ervan verwees de commissie naar reeds bestaande boeken, waarin ook de stadspoorten en de fortkerk voorkwamen. Een nieuwe beschrijving zou niet nodig zijn, omdat van de stadspoort niets meer over was, van de stadswallen nog maar enkele restanten, en omdat de forten in de loop der tijd behoorlijk veranderd waren. Ook kwam er geen voorstel om de aanwezige monumenten te onderhouden. Dat gebeurde immers al: de Protestantse Gemeente zorgde voor de kerk, de overheid voor het onderhoud van de forten. “Bouwkundige werken, of stukken van kunstwaarde, zijn hier in de Kolonie niet te vinden, of misschien nog op Sint-Eustatius. Het eenige, waar de Commissie nog eenige hoop op heeft, is het machtig worden van oude koopbrieven van plantages of particuliere huizen,” zo eindigt het “eerste verslag”. Sint Eustatius was inderdaad het enige eiland van de kolonie dat een uitgebreide lijst met “herinneringen aan Nederlandsche bouw- en versieringskunst” produceerde. Overigens is deze in onze ogen misschien merkwaardige reactie niet kenmerkend voor Curaçao. Volgens professor Temminck Groll antwoordde de Belgische stad Brugge (nu net als Willemstad Unesco Werelderfgoed) aan het einde van de negentiende eeuw op eenzelfde vraag even-

eens negatief. Kennelijk zag men in die tijd de waarde van de historische panden nog niet in. Volgens het kitlv, dat kennisnam van dit povere resultaat, hadden “sommige plaatselijke autoriteiten de hun verstrekte opdracht in te beperkte zin opgevat”. Maar over de magere rapportage van Curaçao was men kennelijk nog net wel tevreden, want er werd alleen aan Bonaire, Aruba, Saba en Sint Maarten gevraagd om nog eens goed te kijken of er geen monumenten bestonden die behouden dienden te blijven. Cohen Henriquez beschrijft in een artikel uit 197928 dat de onverschilligheid jegens de monumentale panden op Curaçao tot aan de Tweede Wereldoorlog duurde. Daarin kwam volgens hem enige verandering toen ir. J. Groote aan het hoofd kwam te staan van het Departement Openbare Werken (dow).29 Dat was in 1939. Grootes medewerker ir. C.M. Bakker kwam een jaar later naar Curaçao en ging zich met de uitbreidingsplannen van de stad bezighouden. De architect Ben Smit herinnerde zich nog dat Bakker zich daarvoor zeer had verdiept in de bouwgeschiedenis van het eiland en dat zo bij de ambtenaar de eerste belangstelling voor de monumenten was ontwaakt.30 Zijn opvolger na de oorlog, ir. A.A. van Ammers, had dezelfde belangstelling. Hij onderhield volgens Smit contacten met Nederland over het behoud van de Curaçaose monumenten. Groote, Bakker en Van Ammers legden met hun liefde voor de historische architectuur dus al een kiem voor de idee van monumentenzorg op het eiland.

Rapport verdwijnt in de la Midden in de oorlog kwam er een informele monumentencommissie onder voorzitterschap van Cees Bakker.31 Kennelijk waren er plannen om “maatregelen te nemen 


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.