The wunderkammer residence nl

Page 1

The Wunderkammer Residence een werk van Hans Op de Beeck


Archiefbeeld voormalige ‘Villa Meander’, jaren 50 foto: Archief MuDeL

Opbouw The Wunderkammer Residence, 2017 foto: Rik Vannevel

The Wunderkammer Residence, 2018 foto: Studio Hans Op de Beeck


Inhoud

1. Virtual Tour 2. Inleiding Charlotte Crevits

3. Een oord van reflectie Krist Bibauw

4. Raumkunst in de orbit van het museum? Maarten Liefooghe

5. Dankwoord


Virtual Tour By X360 (klik om te beginnen via externe link)


Inleiding The Wunderkammer Residence

Charlotte Crevits, Curator museum Dhondt-Dhaenens

Het museum Dhondt-Dhaenens wordt sinds kort geflankeerd door The Wunderkammer Residence, een project van de kunstenaar Hans Op de Beeck, gerealiseerd in samenwerking met architect Mo Vandenberghe (studio MOTO). Op de Beeck transformeerde de voormalige Villa Meander, een villa opgetrokken begin jaren 1930, tot een bijzonder ‘gesamtkunstwerk.’ Het gebouw is opgevat als een eigentijdse ‘wunderkammer’ die de persoonlijke bibliotheekcollectie van Jan Hoet (1936 - 2014) huisvest en tegelijk ruimte biedt als residentie voor kunstenaars, curatoren, onderzoekers en schrijvers met een (inter)nationale, niet-Europese focus.

Ingebed tussen het museumgebouw uit 1968, de historische Leierivier en de voormalige woonst van Jules en Irma Dhondt-Dhaenens, de stichters van het museum, beoogt The Wunderkammer een ruimte voor dialoog, reflectie en onderzoek te creëren binnen de typerende landelijke context van het museum. The Wunderkammer is in de eerste plaats een museaal statement, een nieuwe eigenzinnige zwarte monoliet in het Vlaamse kunstenlandschap. Eerder dan een ‘deus ex machina’, is de realisatie van dit project een logisch vervolg en krachtig addendum binnen de 50-jarige geschiedenis van het museum DhondtDhaenens dat doorheen de jaren een sterkte traditie heeft opgebouwd in samenwerking met kunstenaars die het museum als instelling, de positie van de kunstenaar of de relatie met de bezoeker fundamenteel in vraag stellen.

zijn andere, betekenisvolle illustraties binnen het vooropgestelde museumdiscours. In 2004 ontwierp de Nederlandse kunstenaar Joep Van Lieshout een voorstel voor een volledig autonoom ‘bijgebouw’ in de vorm van een mobiel paviljoen waarin nieuwe, obligate museumfuncties konden worden ondergebracht. Ook The Wunderkammer Residence kan – als artistieke ingreep van Hans Op de Beeck – beschouwd worden als een nieuw project binnen deze opmerkelijke, evenwel tegendraadse traditie.

Een expliciete getuige hiervan is de tentoonstelling ‘Betekende Ruimte’ (1991) waar kunstenaars als Guy Rombouts, Richard Venlet en Ann-Veronica Janssens met ruimtelijke addities reflecteerden op de eigenheid van de architectuur, het museum en haar onmiddellijke omgeving. De radicale, meer subversieve ingrepen in het museum van kunstenaars als Santiago Sierra (2004), Thomas Hirschhorn (2010) en meer recent Ryan Gander (2016)

The Wunderkammer als autonoom kunstwerk De opdracht en uitvoering van het project werd bewust gegeven aan een kunstenaar. Evenmin toevallig is de keuze voor Hans Op de Beeck. Het werk van deze kunstenaar wordt gevoed door een grote interesse voor maatschappelijke en cultuurhistorische reflectie. De kunstenaar bevraagt daarbij ook de moeilijke verhouding tussen realiteit en representatie, tussen wat we zien en wat

Thomas Hirschhorn, ‘Too Too Much Much’, 2010 Courtesy Galerie Chantal Crousel, Paris / foto: Henk Schoenmakers


we willen geloven, wat is en wat we voor onszelf creëren om de omgang met onze eigen betrekkelijkheid en inwisselbaarheid te verzachten. De visuele output van dat onderzoek levert vaak sluimerende, verraderlijke, melancholische of bevreemdende beelden op die de toeschouwer ongedwongen leiden tot contemplatie en introspectie. The Wunderkammer Residence vormt naast de projecten op de abdijsite van Herkenrode in Hasselt en in het Towada Art Centre in Japan, de derde permanente immersieve installatie van de kunstenaar. Het kunstwerk behoort tot een grotere groep werken (zogenaamde ‘Locations’), waarbij de kunstenaar scenes uit het dagelijkse leven manipuleert, en vormgeeft in grootschalige, sculpturale installaties. De gekozen scenes, zoals een leeggelopen snelwegrestaurant met uitzicht op een desolate snelweg bij nacht, of een verlaten pretpark in de stedelijke periferie, vormen inherent allusies op de condities van een postmoderne samenleving. De sculpturale ensceneringen bevinden zich achter een panoramisch venster van waaruit de kijker naar de illusoire, verstilde landschappen kan staren.

In deze Wunderkammer staat de beleving van de toeschouwer centraal. Het kunstwerk mikt resoluut op een immersieve ervaring waarbij zowel het exterieur als het interieur in dialoog gaan met de omliggende omgeving, de toevallige voorbijganger en de bezoeker/resident. De originele ‘cottage’ villa is in de handen van Op de Beeck verworden tot een waar kunstwerk. Het zwarte omhulsel abstraheert de originele, bijna kitscherige ‘cottage’ villa tot een plastische, monumentale sculptuur in het idyllische Leielandschap. Vanop een afstand lijkt het vrijstaande zwarte gebouw geplukt uit een schilderij van René Magritte of zijn surrealistische entourage. De zwarte kleur aan de buitenzijde belaadt het geheel met een aura van tijdloosheid. Niet enkel de ruimte dus, maar ook de tijd lijkt er genivelleerd en houdt het midden tussen heden, verleden en toekomst. Historische schilderkunst vormt een belangrijke katalysator in het werk van Op de Beeck. “Ik hou erg van oude schilderkunst en van dat idee om een venster op de wereld te bieden zodat je de toeschouwer uitnodigt om gewoon te staren. Ik hoop dat moment op te roepen waarop je je eigen individuele verhalen even opzijschuift en gewoon even alleen kan zijn met of in een beeld. Dat is voor mij de ruimte van kunst.” Een centraal element in The

Wunderkammer is een naar voren geschoven raam dat, in tegenstelling tot de voorgaande ‘Locations’, geen uitzicht geeft op een gesculpteerde enscenering, maar bijna als een landschapschilderij een van de mooiste meanders van de Leie omkadert. Hans Op de Beeck treedt hierdoor in dialoog met een voorname inspiratiebron voor heel wat kunstenaars – van de landschapsschilders uit de negentiende eeuw, de Vlaamse expressionisten en de Nieuwe Visie tot hedendaagse creaties. Het monochroom grijze interieur dat geënsceneerd is als een fictieve ‘wunderkammer’ nodigt op haar beurt uit tot verwondering en introspectie. De inplanting van een curiositeitenkabinet of theatrale ‘wonderkamer’ voor deze museale annex is weloverwogen. Deze kent haar oorsprong in de vijftiende eeuw en kan gezien worden als eerste, belangrijke voorloper van de openbare musea die in de negentiende eeuw ontstonden. Het waren encyclopedische verzamelingen: boeken, kunstvoorwerpen, historische, religieuze en natuurkundige objecten die zich in een en dezelfde ruimte bevonden. De Wunderkammer van Op de Beeck lijkt een gelijkaardige microkosmos te evoceren. In de bibliotheek, die de vier wanden van vloer tot plafond bekleedt, vormen diverse rariteiten in de vorm van sculpturen een theatraal, haast filmisch decor voor de

‘reële’ verzameling van boeken. Diverse kunstenaars namen de bibliotheekruimte of idee van ‘wunderkammer’ als onderwerp om te reflecteren over maatschappelijke structuren. Gaande van de kleine ‘shadow boxes’ van Joseph Cornell over de museale interventies van Marcel Broodthaers en Mark Dion tot de sociale bibliotheekprojecten van Thomas Hirschhorn (Bataille Monument, 2002) of Theaster Gates (The Stony Island Arts Bank, geopend in 2015) en het op de laatste Documenta getoonde The Parthenon of Books (2017) van Marta Minujín. Ook The Wunderkammer behelst naast de poëzie een zekere kritische onderlaag. Samen met Op de Beecks monumentale The Collector’s House (2016), een grootschalige installatie die het desolate interieur van een private verzamelaar verbeeldt, vormt zijn performance Book Burning (2012) met auteur/ acteur Pieter De Buysser een directe voorganger van het project in MDD. In deze twee werken worden – via het motief van de wunderkammer – vragen gesteld over tijd en hoe die invloed heeft op hoe wij vandaag met objecten, woorden en kennis omgaan.


ondertussen de revue.

Hans Op de Beeck, ‘The Collector’s House’, 2016 foto: Studio Hans Op de Beeck

Hans Op de Beeck, ‘Book Burning’, 2012 foto: Anne Vijverman

Een tweede reflectieve vrijhaven in de Leiestreek Met The Wunderkammer Residence wordt een tweede opmerkelijke locatie voor residenties in het leven geroepen. Een aantal jaar terug werd door het museum Dhondt-Dhaenens reeds een eerste residentieprogramma in de Leiestreek opgestart. De Woning Van Wassenhove, een markant brutalistisch gebouw uit 1974 van architect Juliaan Lampens, gelegen in Sint-Martens-Latem, fungeert sinds 2015 als een vitale residentie- en ontmoetingsplek in de omgeving. Talrijke creatievelingen uit binnen-en buitenland passeerden

Ook de Wunderkammer staat open voor zowel kunstenaars, curatoren, schrijvers als onderzoekers en wil een unieke ervaring bieden voor diepgaande reflectie en onderzoek. Subversiviteit vormt hierbij een sleutelwoord. Naast reflectie over het museum, haar collecties en het landschap, staat de ruimte open voor kritische beschouwingen over de eigen praktijk, de kunstwereld en bredere, maatschappelijke structuren. Met deze nieuwe, autonome vrijhavens wil het MDD het contact met kunstenaars en onderzoekers intensifiëren en de Leiestreek als een historisch belangrijke inspiratieplek voor kunstenaars (her-)activeren. Sint-Martens-Latem en Deurle waren vanaf eind negentiende eeuw een dynamische plek voor kunstcreatie dankzij de vele kunstenaars die er woonden en werkten. Getuige hiervan zijn nog steeds het museum Gust.De Smet, het voormalig woonhuis van de kunstenaar en het Museum Gevaert-Minne, voormalig woonhuis van kunstenaar en wereldverbeteraar Edgar Gevaert. Kunstenaars als George Minne, Albijn Van den Abeele, Gustave Van de Woestyne, Frits Van den Berghe, Constant Permeke, Albert Saverys en vele anderen werkten tussen 1880 en 1940 in de Leiestreek. Het domein

rond het woonhuis Edgar Gevaert stond in de jaren 1960 en 1970 dan weer bekend als een ontmoetingsplek voor kunstenaars, muzikanten, hippies en pacifisten. Voor het museum is het dan ook belangrijk om binnen deze opmerkelijke traditie in de Leiestreek, een plek van kunstcreatie en maatschappelijke bevraging in stand te houden.

Archiefbeeld van de Leie, jaren 50 foto: Archief MuDeL

Een ruimte voor bijzondere bibliotheekcollecties In The Wunderkammer Residence wordt de bibliotheekcollectie van Jan Hoet (1936 - 2014), die in 2015 door het museum verworven werd, ondergebracht. Het beheer van een dergelijke boekencollectie ligt in de lijn van het museaal beleid dat zich richt op de ontsluiting en onderzoek van twintigste-eeuwse private kunstverzamelingen met maatschappelijk-relevante identiteit in Vlaanderen. The Wunderkammer zal in de toekomst ook onderdak bieden aan de bibliotheek van

de verzamelaars Roger en Hilda Matthys-Colle alsook de bibliotheek van Tanguy Eeckhout (1980 - 2018), voormalig curator van het museum. Omwille van hun specifiek karakter kunnen deze bibliotheken niet enkel beschouwd worden als relevant onderzoeksmateriaal, maar evenzeer als volwaardige collecties. Dergelijke bibliotheken hebben de kwaliteit inzicht te geven in de achterliggende visie van de verzamelaar; tegelijk zijn ze vaak een belangrijke getuigenis van de persoonlijke relatie met kunstenaars en vormen ze subjectieve vertalingen van de kunstgeschiedenis. Jan Hoet was niet enkel een flamboyant, bevlogen curator maar was achter de schermen ook een gepassioneerd en zelfs verwoed boekenverzamelaar. Parallel aan zijn internationale carrière, groeide zijn bibliotheek uit tot een eigenzinnige en uiterst persoonlijke collectie bestaande uit zo’n 4600 boeken. Het spreekt voor zich dat Hoet een grote rol heeft gespeeld in het acceptatieproces van hedendaagse kunst in België wat ook weerspiegelt wordt in de bibliotheek. De collectie getuigt van zijn intense relaties met vele, nationale en internationale, eigentijdse kunstenaars. Illustratief hiervoor is het grote aantal door kunstenaars gesigneerde of met kleine schetsen geanimeerde boeken samen met een aantal zeldzame tentoonstel-


lingscatalogi en kunstenaarsedities. Bijzonder ruim vertegenwoordigd in de bibliotheek zijn boeken uitgegeven door kunstenaars. Deze kunstenaarsboeken (‘artist’s books’) ontstonden in de jaren 1960 wanneer het boek haar intrede deed als een volwaardig medium voor veel conceptuele kunstenaars. De bibliotheek wordt gekenmerkt door een zeker eclectisme. Gelijkaardig aan Hoets kunstbeleid dat berustte op instinct eerder dan conventie of theorie, getuigt de collectie van een groot gevoel voor intuïtie. Naast de vele kunstboeken wordt de verzameling evenzeer gevormd door een reeks romans, poëziebundels, geschiedenisboeken, filosofieboeken, boeken over architectuur en religie, tijdschriften en allerhande ‘books of interest’. Uit de bibliotheek wordt in het bijzonder Hoets grote liefde voor literatuur duidelijk. In een interview op Canvas uit 2011 ging Hoet uitvoerig in op enkele van zijn favoriete boeken, zoals Moeder, waarom leven wij? (1932) van Lode Zielens, Alleman (2006) van Philip Roth, Onsterfelijkheid (1990) van Milan Kundera, en Daniel Kehlmanns Die Vermessung der Welt (1975).1 Veel van deze boeken getuigen van zijn interesse in de mens, de wereld en haar vergankelijkheid, maar reflecteren ook Jan Hoets humanistische visie op kunst als deel van een bredere, maatschappelijke context.

“Niets is mooier dan de frisheid van intuïtie. Theorie is de hel. De hele wereld is theorie geworden en zie waar de wereld staat: aan de afgrond.” -Jan Hoet, Interview met Hugo Camps, 2011 De bibliotheek biedt in elk geval een bijzondere inkijk in de persoonlijke leefwereld van de curator. De collectie bevat zo een persoonlijk archief van Victor Servranckx met archieffoto’s en de eerste drafts van de thesis die Jan Hoet over de kunstenaar schreef. Deze documenten maken, net als de stripverhalen die Hoet eind de jaren 1960 tekende met fotograaf en vriend Ronny Heirman, deel uit van de meer subjectieve documenten in het geheel. Erg waardevol zijn ook zijn de schetsen notitieboekjes (een dertigtal) met persoonlijke referenties naar zijn netwerk, kunstenaars, tentoonstellingen, etc. die in de bibliotheek verscholen zaten. Vele pagina’s van deze schriften zijn blanco. Jan Hoet typeerde deze nota’s zelf ooit als ‘een onvolledige symfonie’ – een omschrijving die tot slot ook kan gelden als een perfecte metafoor voor deze bibliotheek in haar geheel.2 1

De boeken van Jan Hoet, COBRA, Canvas, 2011. 2

Ibid.

Curator Jan Hoet en de Belgische kunstenaars op de avantpremière van Documenta IX in MDD, 1992. V.l.n.r. Raoul De Keyser, Bernd Lohaus, Jan Hoet, Patrick Corillon, Luc Tuymans, Guillaume Bijl, Marcel Maeyer, Wim Delvoye foto: Ronny Heirman


Foto: Studio Hans Op de Beeck


Een oord van reflectie

Krist Biebauw Directeur Bibliotheek De Krook

Er is het laatste decennium veel geschreven over bibliotheken. Daar zijn goede redenen voor. Wereldwijd daagt de digitalisering de kern van bibliotheekwerk uit. Toegang tot informatie en kennis was lang het alleenrecht van bibliotheken, maar zoekmachines vormen nu een comfortabel alternatief. Bovendien zijn demografische en sociologische veranderingen dermate ingrijpend dat bibliotheken de aansluiting met een deel van de bevolking lijken te verliezen. Vijftien jaar geleden waren sociale media nog embryonaal, ondertussen zijn ze dagelijkse realiteit voor de meesten. Sindsdien zorgde de introductie van tablets en apps voor een ware revolutie in de om-

gang met technologie. Het veranderde het leesgedrag. Mensen lezen niet noodzakelijk minder dan vroeger, maar beduidend minder gestructureerd, gestuwd door wat bovendrijft via sociale media op hun “devices”. Onze cultuur zelf verandert ingrijpend door de digitalisering. Die veranderde realiteit dwingt ook bibliotheken tot keuzes. Vooral openbare bibliotheken ervaren deze druk. Zeker in Nederland, kijken heel wat bibliotheken – zonder dat zo te benoemen – door een economische bril naar de bibliotheek. Ze houden strak vast aan het leenmodel en proberen de bijhorende dienstverlening zo efficiënt mogelijk te realiseren. Als je naar de leencijfers kijkt, levert dit vaak winst op korte termijn op. Nederlandse bibliotheken zijn trendsetter in het zogenaamde “winkelconcept”. De bibliotheek wordt uitgebaat als een winkel, waarbij kleinere bibliotheken geschrapt worden om te investeren in een beperkter aantal “mooi” vormgegeven uitleenplekken met ruime openingsuren. Er wordt daarbij ingezet op efficiëntie in de werkprocessen, met minder personeel voor assistentie en de collectie sterk wordt afgestemd op de markt. Andere bibliotheken bekijken de uitdagingen door een sociale bril. Ze ontwikkelen alternatieve modellen, gericht op secundaire functies en op

andere noden: de “verblijfsbibliotheek” (comfort) of de “belevenisbibliotheek” (activiteiten, experiences). De aandacht verplaatst zich van collectie (en de bijhorende dienstverlening) naar andere aspecten. Dat heeft duidelijk consequenties voor het leenmodel. Bibliotheken die zich zo profileren verliezen vaak leners, maar ook het succes op die andere functies is onzeker. Loopt men hier niet het risico van een makkelijk marketingconcept, dat vrij snel verdrongen raakt door de volgende hype, the next big thing? En natuurlijk zijn er bibliotheken die stug voortboeren, die hun instituut als culturele waarde positioneren en blijven investeren in collectie en bemiddeling. Ik wil daar zeker niet negatief over doen. De bibliotheek blijft ook voor mij in de eerste plaats een cultuurhuis, geen sociale instelling en nog minder een marktplaats. Maar wordt de bibliotheek dan een archief, waar collecties bewaard worden voor de eeuwigheid maar zonder dat die collecties nog geraadpleegd worden? Heeft de bibliotheek dan nog wel een maatschappelijke functie? The Wunderkammer Residence van Hans Op de Beeck laat zich lezen als een boeiende reflectie op de hedendaagse herpositionering van bibliotheken. De meeste nieuwe bibliotheken kenmerken zich door


een grote architecturale openheid, waarbij grote glaspartijen de voorbijganger deelgenoot maken van wat binnenin gebeurd. Ze nodigen uit om binnen te treden in een transparante, toegankelijke, extraverte ruimte. Hans Op de Beeck kiest met The Wunderkammer Residence voor het omgekeerde. Zelden was een gebouw introverter, geslotener, niet uitnodigend. De oorspronkelijke Villa Meander lijkt opgeslokt door een zwart gat, waar de bezoeker niet zonder aarzeling binnen gaat. De kunstenaar creëerde een gebouw dat niet wil verleiden, maar dat wil confronteren. Wat het ook is dat daarbinnen huist, het zal niet gratuit plezieren, de bezoeker niet gladjes ten dienste staan. Het zal confronteren, tot reflectie dwingen. De externe introvertie van het gebouw ontvouwt zich op het eerste zicht ook in het interieur. Een schijnbare afwezigheid van licht, muren die de collectie in veelvormige kaders omvatten. Alleen de collectie kan kleur en textuur in deze ruimte brengen. Op de Beeck schiep een ruimte die de collectie dient, maar bij het eerste aanvoelen niet de bezoeker. De bezoeker staat er bewust verloren, in een gedwongen, eenzame confrontatie met de werken die bewaard worden in The Wunderkammer Residence. De bezoeker kan niet anders dan zich persoonlijk verhouden tot de collec-

tie. De collectie staat boven hem of haar. Dit is niet het type bibliotheek waar je de eigen smaak laat primeren. Hier kies je niet, de collectie dringt zich als een geheel aan je op. De collectie die zich toelegt op private geëngageerde bibliotheekverzamelingen in Vlaanderen is op zich bevreemdend. Er is allereerst de bibliotheek van Jan Hoet. De collectie omvat een groot aantal kunstboeken met daarnaast ook romans en poëzie, tijdschriften en veilingcatalogi. Er zijn ook bijzondere edities en kunstenaarspublicaties uit de jaren 1960 en 1970. Daarnaast bevat Hoets bibliotheek ook een persoonlijk archief van Victor Servranckx met archieffoto’s en de eerste versies van de thesis die Jan Hoet over de kunstenaar schreef. Voorts zijn er schetsen en een 30-tal notitieboeken met persoonlijke referenties naar zijn netwerk, kunstenaars, tentoonstellingen, etc. Bibliotheek en archief in één.

Beeld uit ‘Ten Huize van ... Jan Hoet’, 2004 © VRT

gemeenschappelijks. Alleen al de collectie van Jan Hoet is een uitdaging. Dit is geen samenhangend geheel maar een verzameling die vervlochten is met de figuur van Jan Hoet zelf. De titels vormen samen een persoonlijk verhaal, waarbij de willekeur van een boeiend menselijk leven de meest uiteenlopende werken bij elkaar bracht. Vele onderdelen zijn op zich waardevol, maar als geheel geven ze een inkijk in de complexe persoonlijkheid van Jan Hoet.

In de toekomst zullen ook andere bibliotheekcollecties het gebouw vullen. Aanvullend is er de bibliotheek van de verzamelaars Roger en Hilda Matthys-Colle , die zich in de eerste plaats toelegt op de kunstenaars die vertegenwoordigd zijn in hun collectie die gedeeltelijk beheerd wordt door het museum Dhondt-Dhaenens. En ten slotte is er de bibliotheek van voormalig curator Tanguy Eeckhout, een collectie die nauw verwerven is met het wetenschappelijk onderzoek van de curator in het museum Dhondt-Dhaenens. Deze drie collecties hebben weinig

Maar deze verzameling doet vooral ook nadenken over wat een collectie vandaag is, wat ze vandaag kan zijn. Op een moment dat kennis allang niet meer uitsluitend in papieren dragers te vinden is, wordt ook het aloude encyclopedische kader van bibliotheken minder evident. Kan de collectie van een bibliotheek überhaupt nog universeel zijn? Of is ze onvermijdelijk een persoonlijk of op zijn minst contextueel verhaal? Vertelt ze méér over wie de samensteller is dan over de wereld waarin we leven? En als dat zo is, hoe gebruik je zo’n collectie? Kan je die nog gebruiken? En als ze nog bruikbaar is, hoe orden je zo’n collectie dan? Hoe klasseer je zo’n amalgaam, waarvan elk onderdeel naar de verzamelaar zelf verwijst?


Ook Op de Beeck lijkt te beseffen dat deze collectie minder te bieden heeft als bibliotheek, dan wel als verhaal. Met de benaming “Wunderkammer” verwijst hij expliciet naar de geëxposeerde verzamelingen van edellieden en later ook rijke burgers die vanaf de vijftiende eeuw in zwang kwamen. Daarin vonden zowel schilderijen, beeldhouwwerken als wonderbaarlijke artefacten (van gesneden ivoor tot misvormde mensen) een plaats. Ook in The Wunderkammer Residence worden sculpturen naast de papieren collectie getoond. Deze “wonderkamers” waren manieren om verzamelde kennis te tonen, hoe particulier en ongestructureerd de samenstelling ervan ook was. Dat drie bibliotheekcollecties onderdeel worden van een “Wunderkammer”, noodzakelijkerwijs persoonlijk, noodzakelijkerwijs niet-universeel, toont de moeilijkheid aan om als bibliotheek nog een universeel, encyclopedisch ideaal te realiseren. Veel cultuur en kennis is digitaal geworden en de menselijke kennis neemt de afgelopen jaren exponentieel toe. De bibliotheek als fysieke plek, waar een collectie verzameld en beschikbaar gesteld wordt, kan in deze tijd niet anders dan fragmentair zijn, een weliswaar waardevol maar onvermijdelijk beperkt beeld bieden van wat aan kennis beschikbaar is. Beperkt zelfs door de selectie van wat nog in gedrukte vorm verschijnt. Alsof

Op de Beeck dit wou beklemtonen, plaatst hij de tentoongestelde collecties onder zijn besloten zwarte stolp: misschien kan hier niets meer aan toegevoegd worden. Voorbij de collectie kan je in The Wunderkammer Residence echter een trap bestijgen naar een bovenliggende verdieping. Daar wordt de “Wunderkammer” een “Residence”, een verblijfplaats die noopt tot reflectie op het museum, op de collecties én op het landschap. Een kamerbreed raam toont het Leielandschap onverwacht in haar volle glorie. Alle beslotenheid van het gebouw wordt doorbroken door de intense confrontatie met het landschap dat zovele kunstenaars geïnspireerd heeft en daardoor mee aan de basis van het ontstaan van het museum ligt. Voorbij de beperktheid van collecties blijft de reflectie van bezoekers er betekenis aan geven. Het gaat niet om de wetenschappelijke coherentie maar om de mogelijkheid om als individu in dialoog te gaan met de boeken uit deze collectie. Wie een boek leest, gaat immers in conversatie. Met de auteur, met de verzamelaar, maar natuurlijk ook met zichzelf: hoe interpreteer ik dit, hoe gebruik ik de ideeën die ontstaan bij het lezen. Op dat moment besef je als bezoeker dat het gebouw uiteindelijk toch ten dienste staat van de bezoeker: de Wunderkammer dwingt op confronterende wijze tot reflectie, zoals elke bibliotheek dat al van oudsher doet.

Uitzicht op de Leie vanuit The Wunderkammer Residence foto: Rik Vannevel


foto: Studio Hans Op de Beeck


Raumkunst in de orbit van het museum? Vier gedachten over kunst en architectuur bij The Wunderkammer Residence Maarten Liefooghe docent architectuurtheorie- en geschiedenis aan de Universiteit Gent

1.

De afgelopen decennia zijn musea voor hedendaagse kunst, biënnales en verzamelaars meer dan ooit ook architectuur gaan tonen, verwerven of bestellen, als betrof het een van de vele uitbreidingen van een uitvloeiend hedendaagse kunstbegrip. De loskoppeling van hedendaagse kunst van ooit duidelijk onderscheiden en op medium gebaseerde disciplines als schilder- of beeldhouwkunst, is een ontwikkeling die er beslist toe heeft bijgedragen dat ook architectuur een plaats kon krijgen op de institutionele platforms van de hedendaagse kunstwereld. Maar

er spelen ook heel andere dynamieken. Zo had wellicht ook de wedloop onder museuminstellingen om zich met interessante en liefst iconische architectuur als bestemming op de kaart te zetten, een belangrijke rol in de associatie van kunstmusea met architectuur. Deze geleidelijke adoptie van architectuur door de instellingen van de kunstwereld heeft een even belangrijke pendant in de manier waarop de architectuurwereld zich met nieuwe instellingen aan de kunstwereld is gaan spiegelen: in het zog van grote wegbereiders als het Deutsches Architekturmuseum in Frankfurt dat in 1984 opende, of de Architectuurbiënnale van Venetië die zich sinds 1980 naast de kranige kunstbiënnale van de lagunestad ontwikkelde, is ook een fijnmazig veld van architectuurmusea, -tentoonstellingshallen en –biënnales ontstaan die lokaal en internationaal opereren. Architectuur tentoonstellen wordt, in tegenstelling tot kunst tentoonstellen, wel nog geregeld een paradoxale activiteit genoemd – hoe krijg je een olifant in een koelkast? – maar de architectuurtentoonstelling heeft zijn plaats en rol in de hedendaagse architectuurwereld definitief veroverd, en zo ook het ‘werk’ van een architect met een curatoriële dimensie uitgebreid. Talrijke curatoriële projecten van de afgelopen jaren tonen bovendien

dat precies het uitwisselingsgebied tussen hedendaagse kunst en architectuur drukbezet is geraakt, denk maar aan het Serpentine Pavilions-programma in Londen, of de Arch and Art-tentoonstelling bij de 2016 Triënnale van Milaan, waarin vijf kunstenaars telkens met vijf architecten samenwerkten. Ook in België is dit uitwisselingsgebied vol dynamiek. Zo voegde het Middelheim Museum in 2012 nog Het Huis, een tentoonstellingspaviljoen door Robbrecht en Daem architecten, toe aan zijn ensemble architectuur verspreid tussen de sculpturen en installaties; Robbrecht en Daem droegen net als de vylder vinck tallieu architecten sindsdien met tijdelijke paviljoenen ook bij aan het hedendaagse kunst- en muziekfestival HORST gecureerd door Gijs Van Vaerenbergh; dit duo laveert in hun eigen werk steevast tussen architectuur en hedendaagse kunst, en werd daarvoor dit jaar door de Vlaamse regering met een Ultima Award cultuurprijs voor vormgeving bekroond. Bij OFFICE Kersten Geers David Van Severen vinden we nog een andere, welbepaalde interactie met beeldende kunst. Toen zij in 2016 in Bozar een werkoverzicht presenteerden, bedachten ze hun tentoonstelling niet alleen als een site-specifieke interventie tegenover de architectuur van Horta, maar presenteerden hun ontwerpen ook in dialoog met “works of art that are


related to the spirit and language of OFFICE”, kunstwerken als ‘compagnons de route’, van John Baldessari tot Koenraad Dedobbeleer.

rust is voor echt gebruik? En heeft museum Dhondt-Dhaenens niet ook al Juliaan Lampens’ brutalistische Woning Van Wassenhove in langdurig bruikleen? En plant ze in de komende jaren ook geen belangrijke uitbreiding van haar museumgebouw door een van de meest vooraanstaande Belgische architectenbureaus? Ja, inderdaad, maar toch. 2.

© OFFICE - Kersten Geers David Van Severen, ‘Everything Architecture’ in Bozar Brussel, 2016 / Foto: Bas Princen

De realisatie van The Wunderkammer Residence door Hans Op de Beeck in opdracht van museum Dhondt-Dhaenens lijkt op het eerste gezicht misschien ook te passen in het hierboven geschetste patroon van kunstmusea die ook architectuur verzamelen, bestellen, tentoonstellen. Op het terrein tussen het huidige museumgebouw en de Leie transformeerde Op de Beeck in samenwerking met architect Mo Vandenberghe (studio MOTO) immers een kleine villa voor toekomstig gebruik als kunstenaarsresidentie, als bibliotheek voor de boekencollectie van Jan Hoet, en als studieplek. Installatie of architectuur? Het gaat toch immers om een echt gebouw, dat weer en wind zal trotseren en dat ingericht en uitge-

Met The Wunderkammer Residence verwerft het museum geen Architectuur voor haar collectie, en evenmin gaf het de Brusselse kunstenaar een architecturale ontwerpopdracht. Hans Op de Beeck werd, voor alles, gevraagd een bruikbaar kunstwerk te realiseren. Het werk is nauw ingebed in een consistent oeuvre waarin de kunstenaar voluit gebouwen, interieurs en landschappen opvoert, simuleert en vervreemdt in beelden, films en ruimtelijke scenario’s, maar dat oeuvre is geen architectenportfolio. Het zoekt en vindt zijn referentiepunten, zijn publiek en zijn erkenning ook niet in de architectuurwereld maar in de kunstwereld. Net vanuit die duidelijke positie herinnert The Wunderkammer Residence, net als het ander werk van Op de Beeck, er ons ook aan dat het uitwisselingsgebied ‘kunst en architectuur’ geen genivelleerd landschap is van grijze tussenposities, noch een gesmeerd oppervlak waarover objecten en

actoren zonder weerstand heen en weer bewegen tussen disciplinaire referentiekaders en verwachtingen. Elke toenadering tussen kunst en architectuur gebeurt daarentegen binnen één welbepaalde zoektocht onder vele mogelijke andere, en heeft zijn eigen inzet.

Meuris’ geannoteerde ontwerpdocumenten voor op maat uitgedachte exotische dierenkooien hangen. Op het einde zouden werken komen die volledige gerealiseerde gebouwen omvatten: een zaal met door kunstenaars ontworpen gebouwen zoals Jorge Pardo’s 4166 Sea View Lane, een woning die de kunstenaar tien kilo3. meter buiten downtown Los Angeles Het imaginair museum van kunst- ontwierp en bouwde en in 1998 als werken en oeuvres waarin, net als tentoonstelling van het Museum of bij Hans Op de Beeck, architectuContemporary Art voor bezoekers rale media gebruikt worden, en/of openstelde; en een zaal met artiswaarin architectuur tot onderwerp tieke interventies in, en op schaal genomen wordt, is ondertussen van, een volledig bestaand gebouw, dichtbevolkt. (En ook omgekeerd zou waaronder wrappings door Christo, je met werk van architecten die arcuttings door Gordon Matta-Clark, tistieke strategieën en media gebrui- en psychologisch beklemmende verken om posities in het tussengebied bouwingen door Gregor Schneider. van kunst en architectuur te onder(Daarbij zou zich natuurlijk meteen, zoeken vandaag aantrekkelijke en zoals bij het tentoonstellen van fascinerende boeken kunnen vullen. architectuur, de vraag stellen of Die tweede oefening laten we maar de werken-als-gebouw zelf in de voor een andere keer, aangezien dat tentoonstelling gebracht kunnen corpus van architectuurpraktijken worden, of slechts via een andere een minder bruikbaar referentiekamediale representatie.) der vormt om het jongste werk van Op de Beeck te situeren.) En onderweg zalen met maquettes, met werk van bijvoorbeeld We zouden dat imaginair museum Thomas Schütte of andere Westkunnen ordenen in opeenvolgende Duitse Modellbauer uit de jaren zalen vol werk waarin telkens een ’80, of met Mike Kelly’s Educational ander ‘architecturaal medium’ wordt Complex; zalen met architectuurfogebruikt als drager of uitgangspunt tografie, van Bernd en Hilla Becher voor een kunstwerk. In een eerste tot Aglaia Konrad; zalen met gipsafzaal gewijd aan hedendaagse kunst gietsels als bij Rachel Whiteread; zain de vorm van ontwerptekeningen len waar men gedurig aan het bouzouden dan bijvoorbeeld Wesley wen is, rechthoekige omheiningen


van grote ijsblokken misschien zoals in Alan Kaprows happening Fluids; en wellicht zijn er ook wel kunstwerken te vinden die lastenboeken, warmtetransportstudies, en virtueel ronddraaiende 3D-draadmodellen gebruiken, voor in enkele kleinere zalen tussendoor.

Thomas Schütte, ‘Landhaus 4’, 1986 - ‘Studio I’ ,1983 - ‘Studio II’ ,1983 Herbert Foundation / Foto: Philippe De Gobert

Binnen deze ordening zou het werk van Hans Op de Beeck over meerdere zalen verspreid moeten worden. A House by the Sea (2010) en het vroege Location (1) (1998), de evocatie van een nachtelijk kruispunt in suburbia uit de collectie van de Vlaamse Gemeenschap (M HKA) zouden dan bij de toch telkens heel verschillende ‘maquette-werken’ van Schütte en Kelley kunnen terechtkomen, en The Wunderkammer Residence in de zaal met (voorstellingen van) levensgrote gebouwen. Maar sommige werken van Op de Beeck zouden in dit denkbeeldig museum ook helemaal niet terecht

kunnen. We zouden ons ook een variant museum kunnen voorstellen dat niet focust op de manier waarop hedendaagse kunstpraktijken ‘architecturale media’ gebruiken, maar focust op welke aspecten van architectuur ze onderzoeken, en op welke invalshoeken ze kiezen om die te belichten. Hoe kritisch ze allebei ook zijn, Stephen Willats’ documentaire analyses van de dagelijkse beleving van de architectuur van sociale huisvesting is toch nog iets heel anders dan Michael Ashers of Santiago Sierra’s fysieke interventies in de architectuur van een kunstgalerie of een museumgebouw die laten zien hoe institutionele architectuur het fenomeen ‘kunst’ discursief en ruimtelijk mee-construeert. Robert Smithson, Tacita Dean en Jorge Otero-Pailos delen dan weer in sommige van hun werken een interesse in de esthetiek van veroudering en verval van gebouwen, maar ze thematiseren er elk toch heel andere aspecten van. Zo kunnen we nog wel even doorgaan. Finaal echter zal blijken dat niet alle kunst ‘die iets met architectuur doet’ ook ‘over architectuur gaat’, net zoals ook niet elk gebouw dat werkt ook over Architectuur spreekt. Dat lijkt ook het geval bij The Wunderkammer Residence.

4. Naar aanleiding van Hans Op de Beecks retrospectieve in Kunstmuseum Wolfsburg in 2017 typeerde directeur Ralf Beitel Op de Beeck als een uitzonderingsfenomeen binnen de hedendaagse kunstwereld aangezien hij aquarellen en sculpturen maakt maar even goed bijvoorbeeld opera’s regisseert. Meteen voegde Beil er wel aan toe dat de Belgische kunstenaar toch “vor allem ein Raumkünstler” is: vooral een ‘ruimtekunstenaar’. Ruimte en architectuur zijn, zeker sinds het modernisme, nauw verbonden begrippen, maar ze vallen niet tot elkaar te herleiden. En het is inderdaad preciezer om te stellen dat Op de Beeck ruimtes maakt dan dat hij architectuur maakt. Toch zou ik dan meteen naast ‘ruimte’ ook ‘vertelling’ als een tweede concept naar voor willen schuiven om het eerste te preciseren: bij Op de Beeck gaat het nooit om abstracte ruimtes maar steeds om situaties, om settings die zwanger zijn van een geïmpliceerd verhaal, dat Op de Beeck echter slechts per uitzondering ook uitrolt in de tijd – in zijn films of theaterstukken bijvoorbeeld. Op de Beecks narratieve ruimtes zijn “een vorm van visuele fictie”, zoals de website van de kunstenaar stelt, fictie “die een moment van verwondering, van stilte en introspectie bezorgt.” Die fictionele ruimtes zijn telkens wel precies gevat in een

ondersteunende theaterarchitectuur die de kunstenaar mee ontwerpt. Een eerste soort ruimtes worden aan de toeschouwer gepresenteerd als illusionistische theaterbeelden, diorama’s. Bij een werk als Location (1), het nachtelijk kruispunt, kijkt de toeschouwer binnen een conventioneel-neutrale black box-omgeving op de precies uitgelichte maquette die centraal opgesteld is in de terugwijkende zwarte kamer. Details en sfeereffecten helpen de toeschouwer bij diens suspension of disbelief, om de schaalsprong te overwinnen en zich imaginair in het landschap te projecteren. Bij latere installaties als Location (5) (2004) en The Quiet View (2015), permanent geïnstalleerd in het Towada Art Centre in Japan en in de abdijsite van Herkenrode in Hasselt, vinden we een theatrale opstelling die nog meer archetypisch is. Een desolaat snelweglandschap, en een winterlandschap van bomen, sneeuw en water, zijn er telkens geënsceneerd achter een venster dat deze illusionistische evocaties scheidt van een tweede ruimte, van waaruit de kijker in de landschappen tuurt. Achter het venster, het toneelkader, wordt met schaaleffecten, perspectief, belichting telkens een schijnbaar eindeloos landschap opgeroepen, terwijl de toeschouwer aan deze kant van het venster plaatsneemt in een echt interieur, op ware schaal, en met echte zitjes. In Location (5) zet de aankleding


van deze tweede ruimte echter het narratief van de snelwegsituatie verder: de bezoeker bevindt zich in een simulatie van een snelwegrestaurant dat over de snelweg hangt. Een tweede en toch heel ander soort fictionele ruimtes verschijnt wellicht het duidelijkst in The Collector’s House (2016), voor het eerst gepresenteerd op Art Basel. Hier geen quasi-realistisch illusionisme, noch een theaterwand. Toeschouwers stappen als bezoekers nu doorheen het hele decor van een kitscherig verzamelaarsinterieur, waarin zowel kunstwerken, boeken en figuranten versteend lijken in hetzelfde grijs waaruit ook de vloeren en kasten bestaan. De levensgrote schaal simuleert hier een zekere echtheid, terwijl de uniforme kleur en materialiteit van het hele universum een zekere esthetisering geven, maar ook artificialiteit en bevreemding. Bij Wunderkammer Residence worden deze twee types fictionele ruimte in elkaar geschoven, maar is het vooral de interferentie met de werkelijkheid binnenin en rondom die voor spanning zorgt. De bezoeker/resident komt eerst binnen in een bibliotheek-wunderkammer: een volledig grijs, naar binnen gericht interieur, waarin de kunstenaar ook eerdere als zelfstandig werk gepresenteerde sculpturen integreert. Een filmische trap centraal in de ruimte voert vervolgens naar een mezzanine waar nu een scherp ingekaderd

monumentaal zicht op de meanderende Leie alle aandacht opeist. Dit landschap dat te mooi lijkt om waar te zijn, is deze keer geen illusionisme van Op de Beeck, zoals het uitgestorven snelwegzicht vanachter een tafeltje in het snelwegrestaurant in de Japanse installatie. Bovendien zullen een echt functionerende keuken en badkamer, tafel en bed, residenten toelaten om aan deze kant van het glas tegenover dit landschap te verblijven, na te denken, en te werken. In de bibliotheek zullen ze zich, net als de boeken van Jan Hoet, niet helemaal inpassen in het grijze interieur, maar wel opgenomen worden in een andere realiteit. De monochrome vervreemding zal zich echter wellicht het sterkst tonen aan de buitenkant van het gebouw die nu, voor het eerst in een werk van Hans Op de Beeck, ook van belang wordt als beeld. Nu eens in contrast verschijnend onder hard zonlicht, dan vervagend in de avondschemering of in de nevels die uit het Leiewater opstijgen, soms verlaten, een andere keer omgeven door auto’s of een groep scholieren: de enscenering van dit zwarte gebouw ontsnapt, net als het gebruik ervan, noodzakelijk aan de controle van de kunstenaar. Dit ‘verlies’ dat architecten zo bekend is, deze uitdaging om iets te maken wat in verschillende verhalen van betekenis kan zijn, is echter ook de winst van The Wunderkammer Residence.

Maquette The Wunderkammer Residence foto: Rik Vannevel


Uitzonderlijke dank voor hun filantropie en loyale steun aan het museum en het project The Wunderkammer Residence aan The Wunderkammer Residence is een werk van Hans Op de Beeck in opdracht van het museum Dhondt-Dhaenens. Architect: Studio Moto Aannemer: Sogiaf Ingehuldigd door Sven Gatz, Vlaams minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel op 5 juni 2018

Het Uitvoerend Comité van het museum Dhondt-Dhaenens Frank Benijts Marianne Hoet Bie Hooft-De Smul Jan Steyaert Paul Thiers Tanguy Van Quickenborne Lieve Andries-Van Louwe Regine Dumolin Rudy en Hilde Koch-Ockier Stefaan en Isabelle Bettens-Moriaud Stefan en Bénédicte De Bock-De Pauw Peter en Isabelle De Roo Bernard en Lena Dubois-François Galleria Continua Galerie Ron Mandos Michel Goreux en Ria Martens Familie Jan Hoet Karel en Martine Hooft I.R.S.-Btech nv-sa Carl en Ella Keirsmaekers Carl en Dominique Krefting Jean-Claude en Nicole Marian Studio Hans Op de Beeck Yves en Isabelle Van Bavel-Van Hool Leo en Diana Van Tuyckom-Taets Marc Vandecandelaere Bernard en Gonda Vergnes Philippe en Ann Verlinden-Timmermans Jacques en Marie Zucker anonieme schenkers en alle medewerkers die bijgedragen hebben tot de verwezenlijking van dit project


Museumlaan 14 9831 Deurle www.museumdd.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.