Leerboek voor de ambulanceverpleegkundige
❚ Neurologische uitvalsverschijnselen bij een wer-
waardoor zuurstof in de weefsels minder gemakkelijk wordt afgestaan. In een later stadium van shock zal bij stijgende zuurstofschuld en lactaatproductie (metabole acidose) een tachypneu optreden als reactie om de pH te normaliseren.
velletsel met neurogene shock. Palpatie: ❚ Snelle, weke, soms nauwelijks voelbare pols; ❚ Klamme huid; ❚ Extremiteiten, die van centraal naar perifeer kouder worden. Bij de onderste extremiteiten kunnen, in de beginfase van de zich ontwikkelende shock, koude voeten met koude knieën gevonden worden, terwijl het onderbeen nog warm is; ❚ Verminderde of afwezige capillaire refill, warme huid met een vertraagde capillaire refill bij septische shock; arteriële normotensie of hypotensie: < 100 mmHg systolisch of daling van de bloeddruk van meer dan 30 mmHg systolisch.
Anamnese Zoals in elke situatie van dringende hulpverlening is het erg belangrijk om in korte tijd met behulp van de (hetero-)anamnese voldoende gegevens te verzamelen om inzicht te krijgen in de medische voorgeschiedenis van de patiënt, zijn huidige ziekteprobleem en zijn normale medicatie. Informatie over de omstandigheden waaronder het incident zich voordeed, kan richtinggevend zijn voor het te volgen beleid.
Een lage bloeddruk is niet gelijk aan shock. Bij shock ligt de nadruk op stoornissen in de perifere circulatie en is de bloeddrukdaling slechts een van de mogelijke symptomen. Shock moet dus niet worden verward met een syncope. Ook is het belangrijk te weten of van tevoren hypertensie bestond, om een eventueel aanvaardbare bloeddruk als relatieve hypotensie te onderkennen.
Lichamelijk onderzoek Inspectie: Algemene verschijnselen: ❚ Tachypneu: een versnelde, meestal oppervlakkige ademhaling. ❚ Meestal een bleke huid met vaak een cyanotische tint, transpiratie. Bij donkerhuidige kleurlingen treedt vaal worden of glansverlies van de huid op; ❚ Cerebrale verschijnselen als onrust, verwardheid, veranderd bewustzijn, soms euforie.
Werkdiagnose(n) Met behulp van de informatie, verkregen uit het onderzoek van de vitale functies en de anamnese, worden een (of meer) werkdiagnose(n) gesteld. Belangrijke vragen bij het stellen van de werkdiagnose(n) zijn: ❚ Zijn er symptomen die kunnen wijzen op shock? ❚ Wat is de (meest waarschijnlijke) oorzaak van de shock? ❚ Is er sprake van uitwendig bloed- of vochtverlies? ❚ Zijn er argumenten voor inwendig bloed- of vochtverlies?
Specifieke verschijnselen: ❚ Zichtbaar uitwendig bloedverlies of zichtbaar letsel met inwendig bloedverlies (bijvoorbeeld femurschachtfractuur); ❚ Bij een obstructieve shock: bilateraal gestuwde halsvenen (bijvoorbeeld spanningspneumothorax of longembolie); ❚ Bij een septische shock: roze, warme huid, samen met koorts; ❚ Bij een anafylactische shock: huidmanifestaties (insectenbeet, urticaria, lokaal oedeem of erytheem), samen met stridor of bronchospasme (zie verder hoofdstuk 12);
Werkdiagnose(n) ten aanzien van shock: In onderstaande volgorde worden hierna besproken:
304