30 modellen gemeente zijn

Page 1


2


OP WEG NAAR DE HERBERG

3


4


Jan Hendriks

OP WEG NAAR DE HERBERG

bouwen aan een open kerk

voorbeelden voorwaarden aanpak grenzen

Stichting Leve de Kerk

5


© 2010 Jan Hendriks, Oosterbeek Omslagillustratie ‟Op weg naar…, 1999‟ van Ton Schulten Omslagontwerp Peter Slager BNO

6


Voor Alice

7


Bij het omslag Ik heb een middag gedwaald in de galerie en het museum in Ootmarsum gewijd aan het werk van de schilder Ton Schulten. Wat mij trof, eerlijk gezegd ontroerde, was het licht dat op alle schilderijen doorbreekt. In felle kleuren. Zo ook op het schilderij dat de omslag siert. Een helder licht straalt vanuit de bestemming op de weg die daarnaar voert. Niet zo maar een licht. Het moet dus wel van de andere kant komen. Toen ik dichterbij kwam, kon ik de titel lezen: 'Op weg naar …'. Ik wist het direct: 'Dát wordt de titel van mijn boekje en dat schilderij moet op de omslag!' We zijn 'Op weg naar …'. Dat geldt voor de individuele mens. Maar ook voor de mensheid. We zijn op weg. In mijn visie staat aan die weg een open gastvrije kerk; als een Herberg. Daarin kunnen mensen uitrusten, feest vieren, zich beraden op de bestemming, zich oriënteren, plannen maken, elkaar steunen en bemoedigen en zo ook oog krijgen voor het Licht op hun weg. Zo kunnen zij op adem komen. En dan weer 'op weg'. Zo zie ik de kerk. En velen met mij. Hoe kunnen we vorm geven aan zo'n kerk? Daarover gaat dit boekje.

8


Inhoud Inleiding: Waarover het gaat en voor wie het is geschreven 1. Gastvrijheid: ruimte scheppen om mee te doen aan wat er toe doet 1.1 Gast staat centraal in tenminste drie opzichten a. De gemeente opent zich voor gasten b. Bij elkaar te gast zijn c. De gemeente bestaat uit parochianen 1.2 In de gastvrije gemeente vloeien de 'rollen' van gastvrouw, gast en God in elkaar over a. Gastvrouw moet gast worden b. Gast als schuilplaats van God en Jezus 1.3 Gastvrijheid impliceert een dubbele beweging: zich open stellen voor‌ en uitgaan naar... 1.4 Gastvrijheid: vrijheid Ên confrontatie 1.5 Gastvrijheid: geen taak, maar een levensstijl 1.6 Verzamelstaatje om mee te werken 2. Voorbeelden van gastvrije parochies en gemeenten. Een veldboeket 2.0 Er is een grote variatie in gastvrije gemeenten 2.1 Gastvrijheid als aanduiding van identiteit en imago 2.2 Gastvrijheid als aanduiding van het wezen van allerlei vormen; onderscheiden naar vier gezichtspunten 2.2.1 De reikwijdte 2.2.2 Dimensies van gemeente-zijn a. Dienst of diaconia b. Gemeenschap c. Omgang met God 2.2.3 De richting: open staan voor... en uitgaan naar... a. Inloophuizen b. 'Instellingspastoraat' c. Gastvrijheid overstijgt de spanning tussen diaconie en verkondiging 2.2.4 De draagster; gemeente en orde 2.3 Gastvrijheid als aanduiding van een nieuwe manier van kijken 2.4 Samenvatting 3. Kan het altijd? Voorwaarden voor de opbouw van een open kerk 3.1 Omkeren. En zo ruimte maken voor gasten 3.2 Elkaar zien. En zo ruimte maken voor elkaar a. Mensen alleen vragen voor taken waar zij aardigheid in hebben b. Weerstanden serieus nemen 3.3 Vertrouwen hebben. En zo ruimte maken voor een ontmoeting met de Ander 3.4 Kiezen voor een spirituele gezamenlijke trektocht a. The medium is the message b. Actie en vieren. Het opbouwproces is een spirituele beweging als van eb en vloed

12 15 15 15 16 18 19 20 20 21 22 23 24 25 25 26 28 28 30 30 32 34 35 36 36 39 41 41 42 44 44 45 45 47 48 50 50 52 9


3.5 Een geĂŻnspireerde pastor als coach 53 3.6 Aanpassingen in de structuur 55 a. Dromers en doeners hebben elkaar nodig 55 b. Een stuurgroep 56 3.7 Tot slot 57 4. De ombouw van de gemeente tot een gastvrije parochie. De aanpak van stap tot stap 59 4.1 Het grondpatroon in het proces van de opbouw van de gastvrije parochie 59 a. Een opbouwproces heeft drie fase 59 b. Vier paar kanttekeningen bij de fasen 60 4.2 Toespitsing op de opbouw van de gastvrije parochie 61 Fase 1 Ontwikkelen van realistische plannen 62 Fase 2 Uitvoeren van de plannen 67 Fase 3 Evaluatie en verdieping 67 4.3 Vier praktische handreikingen voor de aanpak 68 4.3.1 De mogelijke opzet van een parochie-gemeentevergadering uitlopend in een besluit 68 a. De grondstructuur van een dergelijke bijeenkomst. 68 b. Een mogelijke concretisering van een gemeenteberaad 69 4.3.2 Vragenlijstjes voor het vaststellen van de mate van gastvrijheid 70 a. Vragenlijstje om de mate van gastvrijheid te onderzoeken 70 b. Vragenlijstje om zicht te krijgen op de wijze waarop onze gemeente vorm heeft gekregen 71 4.3.3 Checklist voor een diagnose van de kerkdienst 72 4.4 En nu: drie opbouwprocessen in de praktijk! 75 4.4.1 De gereformeerde kerk van Bant; MOK 76 4.4 2 De parochie St. Maarten-'t Zand in Tilburg 79 4.4.3 De Sint Salvator parochie in Brugge 83 4.5 Afronding 86 5. Over de spanning tussen openheid en identiteit. Grenzen aan de gastvrijheid? 87 5.1 Kan alles maar? 87 5.2 Waar draait het om? 88 a. ...Als water en wijn... Een onjuist denkkader... 88 b. Het gesprek als geschikt denkkader voor het oplossen van de spanning tussen openheid en identiteit 88 c. Betekenis van het gespreksmodel voor deze spanning 90 d. Een nieuwe figuur; geen lijn, maar een klok 91 5.3 En nu de praktijk aan het woord 92 a. Een gast in huis bij Benedictus en in Friesland 93 b. De doop van kinderen van niet kerkelijke ouders. Bericht uit Pijnacker en Nootdorp 94 c. Het Hemels Gelag voor jongeren in Apeldoorn 95 d. Thomasvieringen in Arnhem 97 e. Te gast bij een orde: TaizĂŠ 99 5.4 Kan alles maar? Verschillende antwoorden voor gastheren en gasten 101 10


5.5 De specialiteit van de Herberg: mens en zaak krijgen het volle pond 6 Vrolijk verder! 6.1 De Herberg is een parochie uit één stuk 6.2 Een virtuele Herberg voor de bouwers 6.3 Een onvermoede gast 6.4 Ten slotte … Literatuur

103 105 105 107 108 109 110

11


'dat het vuurtje branden blijft‟

Inleiding: waarover het gaat en voor wie het is geschreven

„DE HERBERG‟: SYMBOOL VAN EEN NIEUWE BEWEGING Er is binnen de kerken een nieuwe gemeenteopbouw-beweging ontstaan. Een symbool dat haar inspireert is „de Herberg‟. In die zin is het voor het eerst gebruikt door de Duitse katholieke theoloog Rolf Zerfass. In de praktische theologie wordt deze beweging aangeduid met de abstracte woorden „de open kerk‟, „die offene Kirche‟, en „the open church‟. Centraal staat daarin het begrip gastvrijheid. Daarbij past als metafoor „de Herberg‟. Die roept het beeld op van een kerk die staat langs de wegen die mensen gaan: open en uitnodigend. Je kunt er zo maar binnen lopen: − voor een goed gesprek over dingen die er toe doen, − voor een kop koffie, − voor het vertellen van je verhaal dat je kwijt moet en voor bemoediging, − voor beraad over „hoe moet het verder?‟, − voor onderdak, „een maaltijd, een bed en een bad‟. − om je te oriënteren in de wereld van vandaag en om eventueel samen in verzet te kunnen komen tegen een samenleving die vraagt dat we ons aanpassen aan het „zo is het nu eenmaal‟ − om individueel of samen te zoeken naar God, die we soms, vaak geheel onverwachts, ontmoeten. Het is niet toevallig dat het verhaal van de Emmaüsgangers vooral deze beweging blijft boeien en telkens weer verteld wordt. „De Herberg‟ is zo een plaats waar de solidariteit concreet gestalte krijgt, waar gemeenschap beleefd kan worden en waar het zoeken naar de omgang met God vorm krijgt. Typeringen als diaconaal en missionair, zijn op haar dus niet meer van toepassing. Zij is dat alles gelijktijdig en zij is meer. Zij is open kerk: open naar de buurt en de wijdere samenleving, open naar elkaar en open naar God. Zij is een ontmoetingsruimte waar mensen met elkaar omgaan zoals een vriend omgaat met zijn vriend (Exodus 33). Hier kan een mens op adem komen. Zó kan de kerk functioneren als een Herberg langs de weg van mensen. Een Herberg waar vreemdelingen geëerde gasten zijn. En vreemdelingen zijn we ten slotte allemaal. „INSPIREREND! MAAR HOE KOMEN WE DAAR?‟ Zo‟n kerk! Daar verlangen zeer veel mensen naar. Natuurlijk, de mensen die zich daarvoor inzetten weten ook wel dat dit beeld nooit ten volle gerealiseerd zal worden. Maar het blijft inspireren. Dat heb ik de afgelopen jaren ervaren tijdens vele ontmoetingen met katholieken en protestanten van allerlei snit: doopsgezinden, Nederlands gereformeerden, lutheranen, gereformeerden, hervormden, leden van de Nederlandse Protestanten Bond. Voor hen is „de herberg‟ maar niet een interessant onderwerp of een geschikt jaarthema, maar een inspirerend 12


ideaal. „Dáár willen we naar toe!‟ Als gemeente en parochie, maar ook als werkgroep. Hun motief, ons motief mag ik wel zeggen, kan ik het best weergeven met een uitspraak van Bram Denkers, destijds pastoor van de Magdalena parochie in Amsterdam-West. Toen ik hem eens vroeg „wat doe je in deze buurt; wat hoop je?‟ gaf hij als antwoord: „Dat het vuurtje branden blijft!‟ Daarmee bedoelde hij geen nostalgisch vuurtje, maar een vuurtje dat verlicht en verwarmt. Dat is ook de hoop van de mensen die ik ontmoette. Zij zijn geen dagdromers. Zij zien heel goed dat de kerk steeds verder afbrokkelt. Onherroepelijk lijkt het wel. Maar zij blijven vurig hopen dat het vuurtje branden blijft. Dat vinden zij belangrijk omdat zij, met Rob van Kessel, van mening zijn dat het voor de wereld van levensbelang is dat zoiets als kerk blijft bestaan. Voor hen is „de Herberg‟ – de open gastvrije kerk – een in onze tijd passende vorm om dat vuurtje brandende te houden. Daarvoor komen zij in de benen, en daar blijven zij zich voor inzetten; hardnekkig, ook bij tegenslagen en teleurstellingen. Het beeld van „de Herberg‟ inspireert hen, maar ook komt de vraag op: „prachtig allemaal, maar hoe komen we daar?‟ Voor hen is dit boek geschreven. Dus voor de mensen die de werkelijkheid onder ogen zien en zich blijven inzetten voor vernieuwing van de kerk. De hoop niet opgeven. Daarom staan in dit boek centraal de vragen die tijdens de ontmoetingen die ik met hen mocht hebben, zowel in Nederland als Duitsland, steeds weer naar voren kwamen en die ik zo dadelijk zal noemen.. Uiteraard heb ik niet de pretentie daarop de antwoorden te hebben. Wel meen ik aan de gesprekken daarover een bijdrage te kunnen leveren. Niet in de laatste plaats omdat ik in dit boek veel vertel van de ervaringen van parochies en gemeenten. Zo kunnen zij als het ware bij elkaar te gast zijn, en met elkaar spreken over de vraag: „Hoe doen jullie dat nu eigenlijk in jullie kerk?‟ VIJF VRAGEN BEPALEN DE INHOUD EN STRUCTUUR VAN DIT BOEK. In de ontmoetingen kwamen de volgende vijf vragen steeds weer aan de orde. Daarover gaat dit boek. * Wat zijn de kenmerken van gastvrijheid? Daarbij gaat het over wat ons bij de bouw van „de Herberg‟ motiveert (Hoofdstuk 1). * Hoe kan die gastvrije kerk concreet vorm krijgen? Dat is de vraag naar voorbeelden uit de praktijk (Hoofdstuk 2). * Kan onze gemeente eigenlijk wel uitgroeien tot een gastvrije parochie? Kan het altijd? Dat is de vraag naar de voorwaarden (Hoofdstuk 3). * Hoe pakken we het aan? Wat is de eerste stap? En dan? Dat is de vraag naar de methode, vooral naar de fasering (Hoofdstuk 4). * Kan ter wille van de gastvrijheid alles maar? Hoe verhoudt openheid zich tot identiteit? Dat is de vraag naar de grenzen van de gastvrijheid (Hoofdstuk 5). Ik begin dus met de bespreking van het begrip gastvrijheid. Het wordt geen algemeen verhaal over gastvrijheid, maar een korte beschrijving van de specifieke kenmerken ervan. Daarmede wordt in de andere hoofdstukken gewerkt. Enige overlap met het boek „Gemeente als Herberg‟ is bij dit onderdeel niet te vermijden. Dit boek wordt afgesloten met een uitnodiging aan allen die zich inspannen om de gastvrije kerk vorm te geven voor een voortgezet gesprek in een virtuele herberg (Hoofdstuk 6). 13


Daar kunnen parochies en gemeenten elkaar ontmoeten, bemoedigen en verder helpen. En wie weet, een onvermoede gast ontmoeten! Op zo‟n gesprek komt het aan. Een boekje veroudert, een virtuele herberg trekt mee en blijft bij de tijd. Zij kan uitgroeien tot een „community‟ of in kerkelijke taal, een conciliaire gemeenschap. Dit boekje heeft dus zes hoofdstukjes. Ik hoop hiermee de velen die zich inzetten voor de opbouw van de open gastvrije parochie van dienst te zijn. OM MISVERSTANDEN TE VOORKOMEN Om misverstanden te voorkomen maak ik twee opmerkingen. De woorden gemeente en parochie worden in dit boek door elkaar gebruikt. De woorden hij en zij gebruik ik afwisselend. Ik schrijf in alle rust zinnen als: „de pastor heeft haar eigen taak‟. Ik weet dat dit taalkundig niet klopt aangezien pastor mannelijk is. Het zij zo. Ik vind dit in ieder geval bevredigender dan een standaardzin als „overal waar “hij” staat mag natuurlijk ook “zij” gelezen worden‟. Dat is mij te obligaat. Vandaar. MET DANK AAN…. Allereerst dank ik de vele parochianen en gemeenteleden die ik op gemeenteavonden, conferenties en postacademiale cursussen mocht ontmoeten. Hun vragen, kritiek en suggesties hebben mij aan het denken gezet en verder geholpen. Van hun creativiteit en inzet ben ik onder de indruk geraakt. Met hen heb ik mij verheugd over alles wat er groeit en bloeit. En dat is veel. Dat zal dit boek ook illustreren. Met hen heb ik mij ook kwaad gemaakt op die ambtsdragers die hen niet steunen, maar nota bene tegenwerken; niet bemoedigen, maar ontmoedigen; geen ruimte scheppen, maar die beperken! Zij en ik waren daarover soms ronduit verbijsterd. Die ervaringen samen hebben mij er ook toe gebracht dit boek te schrijven. Dat was niet de bedoeling, want ik heb het boek „De gemeente als Herberg‟ immers aangeboden als mijn testament. Maar uit verbondenheid met hen, en ook op hun verzoek, ben ik toch maar weer even langs de notaris gegaan. Daarnaast dank ik ook mijn vroegere collega‟s en de mensen met wie ik in ander verband nauw heb samengewerkt of nog samenwerk. Zij hebben het manuscript gelezen en mij bewaard voor al te grote fouten. Mocht u die toch tegenkomen, dan ligt dat niet aan hen, maar aan mijn hardnekkigheid. In het bijzonder dank ik Annelies Bouwman, Mathilde de Graaff, Gerben Heitink, René Hornikx, Jaap van de Meent, Jan Maasen, Klaas Puite, Tea Rienksma, Jan Smit, Sake Stoppels en Douwine Zoutman. Apart noem ik nog Else Roza. Zij becommentarieerde niet alleen het manuscript, maar nam ook het initiatief voor een website waar gastvrije parochies en gemeenten bij elkaar te rade kunnen gaan. Jan Hendriks Juli 2002

14


Gastvrijheid geen taak, maar een levensstijl

1. Gastvrijheid: ruimte scheppen om mee te doen aan wat er toe doet

In de nieuwe gemeenteopbouw beweging die is ontstaan, neemt het begrip gastvrijheid een centrale plaats in. In de praktijk en in de theorie. In een studie over kerkvernieuwing in Engeland bijvoorbeeld concludeert Jan Maasen dat de in beweging gekomen kerken het best gekarakteriseerd kunnen worden met het begrip gastvrijheid. Ook in de (praktische) theologie speelt gastvrijheid een grote rol. Dat geldt onder meer voor de katholieke theologen Zerfass en Henau en de protestantse Heitink en Dingemans. Maar wat is gastvrijheid? Daarover gaat dit hoofdstukje. Het is van belang daarover duidelijk te zijn. Immers als we ons inzetten voor de opbouw van een gastvrije parochie moeten we helder voor ogen hebben wat we daarmee bedoelen. Een scherp zicht op gastvrijheid is ook nodig om tijdens het opbouwproces vast te stellen of we nog op de goede weg zijn. Vandaar dit hoofdstuk. Hierin werk ik wat ik daarover schreef in „Gemeente als Herberg‟ verder uit aan de hand van nieuwe literatuur en van ervaringen van parochies en gemeenten die bezig zijn de gastvrije parochie vorm te geven. Ik spits dit overzicht toe op korte voor de praktijk bruikbare punten. 1.1 GAST STAAT CENTRAAL TEN MINSTE IN DRIE OPZICHTEN In de gastvrije gemeente staat „gast‟ centraal, en wel in drie opzichten. a. De gemeente opent zich voor gasten Dat in de open kerk de gast centraal staat betekent in de eerste plaats dat de gemeente zich opent voor gasten. Daarmee bedoel ik vooral de niet-leden. Ik zeg „vooral‟ omdat het regelmatig voorkomt dat ook mensen die wel officieel lid zijn, gezien en behandeld worden alsof zij er niet helemaal bij horen. In punt b. kom ik daar op terug. Kenmerkend voor de kerk als Herberg is dat de gasten niet alleen vrij zijn – zich zelf mogen zijn – maar evenzeer dat zij vriendelijk tegemoet getreden worden; dus als vriend gezien worden. Dat wordt in het Duits benadrukt. In plaats van gastvrijheid spreekt men daar van „Gastfreundschaft‟. Dat zeggen we misschien gemakkelijk, maar dat spreekt allerminst vanzelf, want het vreemde en de vreemdeling zijn bedreigend. Dat merken we zelfs al als hervormden en gereformeerden bij elkaar over de vloer komen. Gastvrijheid betekent dus meer dan dat vrienden en geloofsgenoten welkom zijn, die ons op hun beurt weer welkom zullen heten. Het betekent dat vreemdelingen welkom zijn. Zij mogen in de gemeente meedelen én mee uitdelen. Over de hele linie; in haar missionaire presentie, haar vormings- en toerustingswerk, catechese, pastoraat en vieringen. Zij worden hartelijk uitgenodigd om binnen te komen, aan te schuiven aan de ronde tafel, mee te doen ook aan haar feesten en vieringen en, als zij dat willen, daarin een eigen inbreng te hebben. Als zij die kans 15


krijgen en aangrijpen, dan gebeurt er wat! Dat zullen we in dit boekje ook meemaken. Zich open stellen voor „gasten‟ houdt dus in dat de gemeente poogt barrières te verwijderen die gasten, vreemdelingen, belemmeren om te participeren in de dienst (de diaconia), de gemeenschap ( de koinonia) en de omgang met God (mystiek). Zij worden maar niet geduld, maar zijn welkom. Sterker nog, het is om hen begonnen! Zij staan centraal. Dat wordt onderstreept met de metafoor „Herberg‟. Wat is een herberg zonder gasten? Zo gaat dat in de bijbel; de gast krijgt maar niet een plaatsje aan de rand, maar in het centrum. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de beschrijving die Paulus in 1 Kor.14:9 geeft van de vorm van de eredienst (Aldus Herbst). Iedereen mag meedoen en een bijdrage leveren; met een lied, een gebed, het spreken in tongen en het geven van uitleg. Alles kan. Maar onder één beslissend voorbehoud: dat alles moet voor gasten te volgen zijn. Immers, als mensen „in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt?‟ De vraag waaruit alle onderdelen van de samenkomsten beoordeeld moeten worden is of de gasten, de mensen op de drempel, de kans krijgen te participeren. Of is wat daar gebeurt voor hen tongentaal? b. Bij elkaar te gast zijn Dat gasten centraal staan betekent in de tweede plaats dat de leden van de gemeente bij elkaar te gast zijn; dat zij gast zijn in elkaars leven. Dat kan misschien aanleiding zijn voor het vormen van ontmoetingsgroepen, maar het betekent zeker dat voor die ontmoeting ruimte moet zijn in alle groepen en bijeenkomsten. Dat kan op allerlei manieren gestalte krijgen. Zelf maakte ik dat eens mee op een bijeenkomst van mensen die elkaar nauwelijks kenden. In plaats van de bekende voorstelronde – naam, burgerlijke status, beroep, enzovoort – werd hier de vraag gesteld: „Wat heeft jou in de afgelopen dagen bezig gehouden?‟ Toen kwamen de verhalen. Die vraag schiep blijkbaar een gastvrije, uitnodigende ruimte: een ruimte waarin mensen ervaren dat zij er zijn mogen met hun kleine en grote problemen en vreugden. Daar is aandacht voor. Tot je verrassing ben je zo maar bij elkaar te gast. En de rollen wisselen voortdurend. Van het ene op het andere ogenblik word je van gastvrouw die anderen uitnodigt, tot gast in het leven van anderen. In werkelijke gastvrijheid gaat het dus om wederkerigheid! De gastheer die geeft, wordt op zijn beurt gast die ontvangt. Hierop duidt ook de bijna klassieke klacht van een weduwe dat een echtpaar haar wel uitnodigt, maar niet bij haar over de vloer komt. Zij moet voortdurend gast zijn, maar wil ook zelf gastvrouw zijn. Maar het ligt nog subtieler. Dat kan het volgende verhaal van een gescheiden vrouw illustreren. „Toen ik alleen was en de kerst naderde, zeiden vrienden tegen me: “Als je alleen zit die dagen, dan zijn wij er ook nog. Dan kom je maar langs”. Er waren ook anderen, die zeiden: “We zouden het leuk vinden als je de kerst bij ons was.” Het zal niet moeilijk zijn, te raden naar wie ik ging. Het tweede stel vroeg mij op grond van gelijkwaardigheid en wederkerigheid, het eerste stel op grond van afhankelijkheid‟. We kunnen ook zeggen dat dit stel niet alleen bereid was gastheer te zijn, maar ook gast in het leven van de ander. De gast werd gezien als subject, als uniek mens die dus iets te bieden heeft. Zo worden gastvrouwen gasten en omgekeerd. Zó gaat dat in een echte ontmoeting. Nijssen stelt het zo: „Als het tot een echte 16


ontmoeting komt, gaan mensen zo open voor elkaar dat zij alle twee gasten worden. Gast in het leven(sverhaal) van de ander‟. Wat hier gezegd is over de relaties in een groep, geldt evenzeer voor de relaties tussen groepen. Ik bedoel nu niet allerlei werkgroepen, maar vooral groepen die gebaseerd zijn op verschil in: participatie (kernleden en randleden) sekse, leeftijd, seksuele geaardheid, etnische afkomst, spiritualiteit (kort gezegd links en rechts; meer liturgisch en meer diaconaal ), welstand (rijk en arm), gezondheid (gezond, ziek of met een beperking), burgerlijke staat (gehuwd, alleengaand om welke reden dan ook), enzovoort. Op basis van al deze onderscheidingen kunnen zich groepen of coterieën ontwikkelen. Daar is niets mis mee, maar de vraag is wel of zij open willen blijven voor anderen, bij elkaar te gast willen zijn en of zij bereid zijn ruimte te maken voor andere groepen. Bij elkaar te gast zijn is ook in de gemeente niet vanzelfsprekend. Er bestaat integendeel de bijna natuurlijke neiging om de mensen van de eigen groep of coterie op te zoeken, tot het koffie drinken na de dienst toe. Het is niet voor niets dat mensen die van elders komen nogal eens klagen dat het niet eenvoudig is „er in‟ te komen. Daarover behoeven we ons niet allemaal schuldig te voelen; we moeten elkaar niet overvragen; de een is nu eenmaal vlotter dan de ander. Wel moet de parochie hierop bedacht zijn en bijvoorbeeld mensen die een gave hebben voor gastheer of gastvrouw, speciaal hiervoor vragen. Anderen kunnen een andere taak in de Herberg op zich nemen. Er is nog iets. Er zijn niet alleen verschillende groepen en categorieën, maar zij verschillen ook in macht. Dat woord wordt in de kerk vaak vermeden, maar het verschijnsel bestaat wel degelijk. Verschillende groepen, spiritualiteiten en categorieën vormen in de kerk vaak samen een dominante coalitie (Hendriks, 1990) of anders gezegd, een netwerk. En dat netwerk zet zijn stempel op de gemeente. Hij bepaalt wat normaal is in „onze‟ gemeente en bijvoorbeeld ook hoe „onze‟ diensten er uit zien. Geen wonder dat met name de leden van de dominante coalitie zich in de gemeente thuis voelen. Het is immers vooral hun gemeente! En geen wonder dat anderen zich er minder thuis voelen en daaruit ook de consequenties trekken. De dominante coalitie maakt gemakkelijk de fout het eigen netwerk te verwarren met „de gemeente‟, waarmee de andere leden tot vreemdelingen, gasten worden gemaakt. Daarmee vervaagt het onderscheid met de gasten in de betekenis van de niet-leden. De taal verraadt ons. Bijvoorbeeld als we spreken van „de gemeente en armen‟, of „de gemeente en alleengaanden‟. Behoren zij niet tot onze gemeente? Als we ons daarvan bewust worden, zullen we ons anders uitdrukken. Bijvoorbeeld niet meer „de gemeente en de armen‟, maar „de relatie tussen armen en de rijken in onze gemeente‟. Niet „de gemeente en alleengaanden‟, maar „de relatie tussen mensen met en mensen zonder partner‟. Kortom, als we zeggen dat een centraal kenmerk van de gastvrije gemeente is dat de leden bij elkaar te gast zijn dan moeten we dat niet te snel beamen, alsof dat vanzelfsprekend is. Dat is het niet. Het is niet voor niets dat een gemeente in Antwerpen die werkelijk als herberg voor allerlei, met name etnische groepen functioneert, beschreven wordt onder het opschrift „Het mirakel van Antwerpen‟. In het volgende hoofdstuk komen we haar nog tegen. Hoe het ook zij, er is alle aanleiding de vraag te stellen of de gemeente werkelijk als een herberg functioneert voor de verschillende groepen, etnische gemeenschappen, spiritualiteiten en categorieën (armen, mensen met een handicap, bejaarden, mensen zonder partner, of die hun 17


partner hebben verloren, mensen zonder baan, enzovoort). Is de parochie werkelijk een open gastvrije ruimte, waarin zij allen mogen meedelen en mee uitdelen? Of lijkt zij meer op een weerhuisje? U weet wel: als het vrouwtje binnen is, is het mannetje buiten, en omgekeerd. Voor het vinden van een antwoord op die vraag zijn vooral beslissend de ervaringen van hen die als regel niet behoren tot de dominante coalitie, in het bijzonder de armen, de zwakken en onaanzienlijken. We kunnen het nog scherper zeggen en met Van Andel stellen dat als er voor hen geen ruimte is het karakter van gemeente-zijn op het spel staat. „Zonder hun aanwezigheid is de gemeente niet compleet‟. Waarom? Ten diepste omdat „Jezus het als zijn roeping heeft beschouwd zich met hen te identificeren‟. c. De gemeente bestaat uit parochianen Dat de gast centraal staat in de parochie betekent in de derde plaats dat wij, leden van de gemeente, meer en meer gaan beseffen dat wij niet de eigenaars van de ruimte zijn, zelfs niet van het kerkgebouw. De eigenaar is Jezus Christus. Wij zijn als het er op aankomt dus niet primair gastvrouwen en gastheren, maar zelf gasten van Jezus Christus. Wij zijn bij Hem te gast en we worden zelfs bij Hem aan tafel genodigd. Ook in een meer omvattende zin zijn wij gasten; namelijk vreemdelingen en bijwoners‟(Lev. 25:23; 1 Kron. 29:15; Ps.39; 1 Petr.2:11; Hebr.11:13). Mensen die zich hier definitief denken te kunnen vestigen, die zeggen „ik heb het allemaal mooi voor elkaar; goed pensioen en een huis vrij op naam, zijn dwazen‟ (Lucas 12:20). Zij vergeten dat zij gasten zijn, met een beperkte verblijfsvergunning. Vreemdeling-zijn is een centraal aspect van onze identiteit (zelfbeeld). En zo werden de christenen aanvankelijk ook door outsiders gezien. Het vreemdeling zijn bepaalde dus zowel hun identiteit als hun imago. In een geschrift uit de tweede eeuw! („Aan Diognetus‟) worden de christenen van die dagen als volgt beschreven: „Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben alles te lijden als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderland, en elk vaderland is hun vreemd. Zij vertoeven op aarde, maar zijn thuis in de hemel. Zij komen alles te kort, maar ze hebben alles in overvloed‟.

Zo zagen christenen ook zichzelf; als vreemdelingen en bijwoners met een hemels vaderland. Dit besef verleidde hen er niet toe zich zoveel mogelijk aan de samenleving te onttrekken, maar bracht hen integendeel tot engagement met die samenleving. Het vreemdelingzijn leidde, aldus Poorthuis, „tot Messiaans bewustzijn, namelijk tot een verantwoordelijkheid voor het geheel van de schepping en tegelijkertijd tot een vrijheid ten aanzien van de concrete staat of cultuur waarin de christen leeft‟. Christenen zijn dus ten diepste vreemdelingen, gasten. Dat komt goed tot uitdrukking in het aloude woord Parochie. Par-oikia betekent letterlijk, verblijven in een vreemd land; bijwoner18


zijn. Parochie duidde dus oorspronkelijk op het bijeenkomen van par-oikoi, „bijwoners‟, mensen die op weg zijn en een tijdelijk onderkomen zoeken. Protestanten zouden er daarom goed aan doen het woord gemeente te vervangen door parochie. De gemeente bestaat immers uit vreemdelingen, parochianen. Maar dat zal wel niet zo snel gebeuren. Daarom gebruik ik de woorden parochie en gemeente maar door elkaar. Vreemdeling-zijn is dus een essentieel aspect van onze identiteit. Dat besef komt soms heel concreet en heel verrassend aan het licht. Zo bijvoorbeeld bij de viering van het vijftigjarig bestaan van de Dominicusparochie in Oog in Al, een wijk in Utrecht. Ter gelegenheid van dat feit worden de buurtbewoners in de „Kerk en Buurtkrant‟, als volgt uitgenodigd. „Vijftig jaar vreemd. Vreemd in het leven, vreemd in de wijk.U bent van harte welkom, als u met ons af en toe vreemd wilt zijn‟. Deze identiteit geeft antwoord op de vraag wie wij ten diepste zijn: vreemdeling. En als we ons daarvan bewust zijn dan stempelt dat zowel onze omgang met andere leden van de gemeente als met gasten. Wij zullen begrip voor hen hebben, want we weten wat het is om gast te zijn. En die ervaring stempelt ook onze opdracht: „Daarom zult gij de vreemdeling liefde bewijzen, want vreemdeling zijt gij geweest in het land Egypte‟ (Deut. 10:19). De wetenschap een vreemdeling te zijn is een charisma (een mogelijkheid, een gave) èn een opdracht. „Noblesse oblige‟. Nog steeds geldt dat christenen in de grond van de zaak vreemdelingen zijn. En ook nu houden zij zich niet afzijdig, maar bouwen mee aan een gastvrije kerk en een leefbare samenleving. Om met de dichter Jan Wit te spreken (lied 480 (LvdK): 'O God, wij bouwen als ontheemden, Wij wonen en wij blijven vreemden, Bestemd voor hoger burgerrecht.'

Samenvattend kan worden gezegd dat in de gastvrije gemeente de gast centraal staat. Dat betekent drieërlei: openheid naar vreemdelingen, bij elkaar te gast zijn en gast zijn van Jezus Christus. Die drie hangen onverbrekelijk met elkaar samen. Dat is een in onze moderne tijd passende concretisering van de drie dimensies van het gemeente-zijn: dienst – gemeenschap – omgang met God. Vandaar dat we ook kunnen zeggen dat gastvrijheid niet iets extra‟s is, maar de essentie. 1.2 IN DE GASTVRIJE GEMEENTE VLOEIEN DE „ROLLEN‟ VAN GASTVROUW, GAST EN GOD, IN ELKAAR OVER We kunnen dat wat tot dusver gezegd is ook anders formuleren en zeggen dat we in de gastvrije parochie – hoe moet ik dat verantwoord zeggen – drie „personen‟ tegenkomen: gastvrouw – gast – God. ( In „gastvrouw‟ is natuurlijk ook de gastheer begrepen). We hebben vaak de neiging deze drie strikt te scheiden. Zo houden we de situatie overzichtelijk. En met even grote vanzelfsprekendheid zien we onszelf graag in de rol van gastvrouw. Zo houden we de touwtjes (de macht) in handen. Maar de werkelijkheid is veel beweeglijker. Daar lopen die drie als het ware door elkaar.

19


a. Gastvrouw moet gast worden Allereerst liggen de rollen van gastvrouw en gast niet vast. De gastvrouw kan bijvoorbeeld zo maar gast worden. Sterker nog, alleen als de gastvrouw weet wat het is gast te zijn, kan zij werkelijk gastvrouw zijn! Dat beseffen is ook vandaag voor de opbouw van de gastvrije gemeente van direct praktisch belang. Het zou bijvoorbeeld kunnen impliceren dat de specifieke rol van gastvrouw – zelfs als het gaat om zoiets ogenschijnlijk simpels als de opvang van vreemdelingen na de kerkdienst – het best kan worden toevertrouwd aan mensen die zelf gast of nieuw ingekomen zijn, althans die ervaring kennen. Zij weten hoe het voelt. Als we die ervaringskennis niet hebben dan is het van belang dat we die verwerven. Dat wordt ook beseft. Vandaar bijvoorbeeld dat nieuwe medewerkers in het „Oude Wijken Pastoraat‟ in Rotterdam eerst maar eens de wijk ingaan; voor een plonsstage (exposure). „Ervaar het zelf maar eens hoe het is hier te wonen, voordat je je deuren openzet‟. En vandaar dat de gereformeerde kerk van Bant, die bezig is zich om te vormen tot een open gastvrije kerk, niet-kerkelijke mensen uitnodigt lid te worden van de stuurgroep die dat proces moet begeleiden. Hoe groot de invloed van de ervaringskennis kan zijn, zien we bij de christenen van het eerste uur. Hun ervaring vreemdeling en bijwoner te zijn leidde tot een geweldige inzet voor vreemdelingen. Een onverdachte getuige hiervan is keizer Julianus (361-363 na Christus). Hij zei: „Waarom hebben wij het niet in de gaten, dat het hun vriendelijkheid tegenover vreemdelingen is, hun zorg voor de doden en de beweerde heiligheid van hun levenswandel, waardoor dit atheïsme zo toeneemt?‟ ( Met „dit atheïsme‟ duidde hij de christenen aan, omdat zij de goden van de cultuur van die dagen afwezen). Het verband is zo duidelijk dat je je kunt afvragen of een geringe openheid voor gasten niet veroorzaakt wordt doordat we ons vreemdelingschap zijn vergeten. b. Gast als schuilplaats van God en Jezus Het beeld wordt nog beweeglijker. Ook het onderscheid tussen gast en God is niet absoluut. In de gast kan God verschijnen. Abraham heeft het ervaren (Gen.18). En die gebeurtenis heeft grote indruk gemaakt. Paulus herinnert er aan en verbindt daaraan een extra aansporing toch vooral gastvrij te zijn (Hebr. 13:2): „Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd‟. Ook Jezus identificeert zich met vreemdelingen en gasten. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn antwoord op de verbouwereerde vraag: „Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien, en hebben u gehuisvest?; „Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan‟ (Mattheüs 25). Dit besef, dat in de vreemdeling, God of Jezus zelf kan verschijnen, werkt ook vandaag nog door. Heel duidelijk wordt dat als iemand aanklopt bij een klooster van de Benedictijnen. De portier heet de gast welkom met de woorden: „Deo gratias‟ (God zij dank‟), of: „Benedicamus Domino‟ (Laten we de Heer zegenen). Je weet maar nooit! Samenvattend kunnen we dus zeggen dat de drie „personen‟ als het ware van plaats verwisselen. Gastvrouwen worden gasten, en omgekeerd. En God en Jezus verschuilen zich in gasten. En die 20


gasten kunnen zich ontpoppen als de eigenlijke gastheer. Niemand die dat beter weet dan Maria en haar man Kléopas als zij de vreemdeling gastvrijheid bieden. Dat kan in een beeld als volgt worden uitgedrukt. Figuur 1: De drie „personen‟ wisselen van plaats

1.3 GASTVRIJHEID IMPLICEERT EEN DUBBELE BEWEGING: ZICH OPENSTELLEN VOOR … EN UITGAAN NAAR ... Het gaat nog verder. God verbergt zich niet alleen in de vreemdeling, Hij is zelf een vreemdeling. Dat ontdekt Israël in de verstrooiing, zoals Zerfass opmerkt. Het leven in de diaspora, zo stelt hij, leidt tot een nieuwe ervaring van God. Hij is niet meer de stammen- en krijgsgod van eertijds, die zijn volk ten koste van andere volkeren met sterke hand en opgeheven arm (psalm 44) aanvoert, maar de God die hemel en aarde gemaakt heeft (psalm 89), in wiens hand alle volkeren en hun koningen, zoals Kores, de koning der Perzen, slechts een werktuig zijn (Jesaja 46:8-13). Maar juist daarom grijpt Hij niet meer met donder en bliksem in de geschiedenis in, zoals op de Sinaï, maar manifesteert Hij zich – dat moet de strijder Elia bij de godsberg leren – in „het suizen van een zachte koelte „ (1 Koningen 19:11-13). God ziet af van zijn macht, Hij lijdt met Israël, „Hij is zelf een vreemdeling op deze aarde. Dat had Jeremia reeds bespeurd, toen hij hartstochtelijk vroeg: „Hope Israëls, zijn Helper in tijd van nood, waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, als een reiziger die slechts zijn intrek neemt om te overnachten?‟ (Jeremia 14:8). „In der bitteren Erfahrung des Exils setzt sich die Ahnung durch, die dann von der Mystik der Kabbala und des Chassidismus ausmeditiert wird: dass Gott selber im Exil weilt und die Heimatlosigkeit seines Volkes erleidet‟ (Zerfass, 1991, 35). Ook voor Jezus geldt dat Hij een vreemdeling en bijwoner is. „De vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen‟ (Mattheüs 8:20). Zijn leerlingen moeten in die rol groeien. Als gast stuurt Hij hen de wereld in (Lucas 10:1-9). „Zonder reiszak en tweede paar schoenen, moeten zij zich als zendelingen van zijn evangelie van gastvrijheid aan hen toevertrouwen die hen in hun huizen opnemen. Zo treden zij in de voetsporen van Jezus, die nooit vanuit de veilige beslotenheid van een leerhuis, maar aan de heggen en steggen, uit de zwakke positie van gast in een vreemd huis, 21


van God gesproken en Gods wonder volbracht heeft‟( Zerfass, 1991, 37). Gastvrijheid impliceert dus een dubbele beweging: onszelf als gemeente en als gemeentelid openstellen voor gasten, èn uitgaan naar gasten. De deur naar buiten open stellen en daardoor ook zelf naar buiten gaan. Dat geldt bijvoorbeeld al voor het koffie drinken na de dienst; uit je eigen kleine coterie stappen. Maar het geldt ook in een meer omvattende zin. „Naast de “inloop” is er de “uitloop”, zegt men in de nieuwe gastvrije gemeente in Amersfoort – Nieuwland. Iets dergelijks zien we ook bij de opbouw van de gemeente in de nieuwbouwwijk in Barendrecht. De SoW gemeente „Barendrecht-Carnisselande/Portland‟ bouwt „Open Huizen‟, èn zoekt de mensen op in hun eigen leefsituatie. Een eerste stap in die richting is onder meer een welkomstronde voor alle nieuwe bewoners. Daarmee hoopt men te bereiken dat er sociaal verband ontstaat tussen alle bewoners in de nieuwe stad. 1.4 GASTVRIJHEID: VRIJHEID ÉN CONFRONTATIE Bij gastvrijheid gaat het om vrijheid én confrontatie: Laat zien wat je beweegt! De gast is vrij. Hij of zij wordt uitgenodigd, maar niet gedwongen, laat staan onder valse voorwendselen naar binnen gelokt. Gastvrijheid is niet een middel tot een doel, maar doel in zichzelf. Liefde tot de vreemdeling is nergens goed voor; zij is goed in zichzelf. De gastvrouw laat de gast vrij. Dat heeft consequenties. Die zien we ook in de praktijk. Gastvrijheid heeft geen verborgen doel; het gaat niet om kerkgroei, ook niet om bekering, al zullen de gastvrouwen en heren hun hoop graag met anderen delen. De gastvrouwen en heren zullen zich dus niet opdringen. Maar zij laten zich wel zien. Gastvrijheid impliceert dus vrijheid én confrontatie. „Als we werkelijk gastvrij willen zijn moeten we niet alleen de vreemdeling binnenlaten, maar hem ook confronteren met onze ondubbelzinnige aanwezigheid, niet onszelf verbergen achter neutraliteit maar hem helder en duidelijk inzicht geven in onze ideeën, meningen en manier van leven. Tussen iemand en niemand is geen werkelijk gesprek mogelijk‟(H. Nouwen). Zó krijgen „de zaak‟ en „de mens‟ beide het volle pond. De eenheid daarvan komt prachtig tot uiting in de eisen die in de gemeente van drugsgebruikers in Amsterdam worden gesteld aan medewerkers: zij moeten kunnen bidden met cliënten; zij moeten hen niet willen bekeren. Confrontatie en vrijheid. In de illustraties in de volgende hoofdstukken zullen we steeds weer zien dat die confrontatie naar twee kanten werkt; de gastvrouw laat zichzelf aan de gast zien, maar wordt ook met zichzelf geconfronteerd. Want de ontmoeting met de ander betekent ook dat de gastvrouw geconfronteerd wordt met de vragen: Wie ben ik eigenlijk? En: wat betekent geloven voor mij persoonlijk? Hoe die confrontatie gestalte krijgt wordt mede bepaald door het handelingsveld; een kerkdienst is iets anders dan een kerkcafé, een informatiebijeenkomst over het christelijk geloof, iets anders dan een belijdeniscatechisatie. Vrijheid en confrontatie. Dat harmonieert prachtig met het beeld van God als degene die roept en uitnodigt. „God roept niet alleen de werkelijkheid tot aanzijn; Hij roept ook mensen tot zijn dienst en Hij roept de wereld op tot nieuw leven. (…) De activiteit van het “roepen” correspondeert niet alleen met “antwoorden”en “reageren”, maar ook met “niet-reageren”, “niet 22


luisteren”. In het begrip “roepen” zit de vrijheid en mogelijkheid van desalniettemin-een-eigenweg-gaan ingesloten‟ (Dingemans, 2000, p.181). Zo ook komen we Jezus tegen op weg naar Emmaüs. Hij voegt zich bij de mensen, maar dringt zich niet op. Het is aan hen om hem uit te nodigen binnen te komen. 1.5 GASTVRIJHEID: GEEN TAAK, MAAR EEN LEVENSSTIJL Gastvrijheid kan ook worden omschreven als ruimte scheppen voor mensen – niet-leden en leden – om te participeren aan „de zaak‟ van de kerk: de dienst – de gemeenschap – het zoeken naar God. In „ruimte‟ schuilt respect voor de vrijheid van de mens; en in de gerichtheid op „participeren‟, het respect voor „de zaak‟. De opbouw van de gastvrije parochie impliceert dat we ons bezig houden met de vraag: Hoe kunnen we de ruimte van gasten en leden om mee te doen aan wat er toe doet, vergroten? Anders, wat ruimer gesteld gaat het om deze vraag: in hoeverre krijgen mensen de kans om mee te delen en om mee uit te delen? Zo beschouwd is gastvrijheid niet primair een taak van de gemeente, maar eerder een manier van zijn, een houding: bij alles wat we doen en denken er op bedacht zijn ruimte te maken voor mensen om mee te doen; als zij dat willen. Daarom kan Zerfass, in de lijn van Romeinen 12 : 13, gastvrijheid ook typeren als een „alternatieve levensstijl‟ (Zerfass, 1980, 298). In die stijl moeten we ons oefenen. Dat geldt om te beginnen voor individuele christenen. Wil Derkse, als oblaat verbonden met een benedictijns abdij, geeft als voorbeeld de wijze waarop wij reageren op de telefoon. Als die gaat beleven we dat vaak als een storing. „Dit kan ook (een beetje) anders. Een telefoongesprek aannemen is een kans om een gast te ontvangen. Als de telefoon gaat, wacht dan even met opnemen, en wel om je innerlijke houding een beetje te veranderen: van irritatie in de richting van gastvrijheid. Om me daarbij te helpen spreek ik vaak een kleine mentale “zegenbede” over mijn nog onbekende gast uit: Benedicamus Domino – want het zóú de Heer kunnen zijn. Mijn verandering van houding, hoe bescheiden die ook gelukt is, zal aan de andere kant van de lijn een beetje gevoeld worden‟ (2000,52). Maar ook in de gemeente moet die levensstijl, die gezindheid, dominant worden. Dat geldt niet alleen voor de gemeente als zodanig, maar voor elke manifestatie (van gemeenteavond tot kerkdienst) en voor elke groep (van catechese- tot rouwverwerkinggroep). „Jede Gemeindezelle‟(Vorländer). In elke groep en bij alle manifestaties van de parochie als geheel dienen we ons af te vragen: is er ruimte om te participeren? Met Zerfass zeg ik dat hierbij beslissend is het oordeel van vreemdelingen, kinderen en gehandicapten. Krijgen zíj de kans mee te delen en mee uit te delen? Maar dat zagen we ook al in paragraaf 1.1.b. Zoals we in hoofdstuk 4 verder zullen uitwerken, kunnen we daarbij letten op alle aspecten van het gemeente-zijn: de wijze van leiding geven; de manier waarop we „de zaak‟ aan de orde stellen; het karakter van de procedures en de taal, de publiciteit, enzovoorts; de structuur. Hebben al deze aspecten zo‟n vorm gekregen dat zij ruimte scheppen om te participeren aan de dienst (Diaconia) – de gemeenschap (Koinonia) – het zoeken van de omgang met God 23


(Mystiek?) Elke groep moet die levensstijl van de gastvrijheid weerspiegelen. Als we ons realiseren komt de verwerkelijking van „de Herberg‟ een stuk dichter bij. We hoeven niet te wachten tot de hele gemeente er rijp voor is. Het ombouwproces tot een gastvrije gemeente kan immers in elke groep starten. Waar zouden we op wachten? Als we dergelijke vragen serieus nemen dan is „De Herberg‟ al een feit. Daaruit kan als vanzelf een programma voortvloeien. Maar dat is het thema van hoofdstuk 4. 1.6 VERZAMELSTAATJE OM MEE TE WERKEN Ik heb gepoogd de centrale aspecten van gastvrijheid kort te beschrijven. Daarmee wordt in de volgende hoofdstukken verder gewerkt. Samengevat gaat het om deze punten: ‒ Gastvrijheid betekent dat „gast‟ in drie opzichten centraal staat; ‒ De „rollen‟ van gast, gastvrouw en (hoe moet ik dat zeggen) God vloeien in elkaar over; ‒ Gastvrijheid impliceert de deuren open zetten en ook daardoor zelf naar buiten gaan; ‒ Gastvrijheid is niet zo zeer een taak, maar primair een gezindheid, een houding; ‒ Kenmerk van die houding is ruimte scheppen voor mensen om – als zij dat willen – te participeren aan wat er toe doet; ‒ Gastvrijheid combineert respect voor „de mens‟ met respect voor „de zaak‟.

24


'De lente is al begonnen, kijk maar wat er allemaal groeit en bloeit‟

2. Voorbeelden van gastvrije parochies en gemeenten. Een veldboeket

2.0 ER IS EEN GROTE VARIATIE IN GASTVRIJE GEMEENTEN „Kun je voorbeelden uit de praktijk noemen van gemeenten en parochies die gastvrij zijn?‟ Anderen zeiden: „Het beeld van de kerk als een herberg langs de weg van mensen, prachtig! Maar zíjn er ook van die herbergen?‟ Zeker. Sterker nog, het probleem bij het schrijven van dit hoofdstuk is niet „waar vind ik zo‟n gemeente?‟, maar hoe kom ik tot een verantwoorde keuze? Er zijn namelijk teveel om op te noemen. Natuurlijk. Iedereen weet dat er ook veel stagnatie is. Vooral met het oog daarop heeft de „Stichting Leve de Kerk‟ een brochure laten samenstellen met als titel ‟TIME OUT‟. Het is een instrument voor parochies/gemeenten en de groepen daarbinnen om met hernieuwd enthousiasme aan de slag te gaan. We moeten dus de stagnatie die kan optreden vooral niet ontkennen. Oog hebben voor de stagnatie en voor de weerstanden in de kerk tegen vernieuwing. Maar tegelijk ook zien wat er allemaal goed gaat. Echt realisme gaat verder; het betekent ook oog hebben voor de mogelijkheden voor verandering. Anders gezegd: echt realisme ziet kerk en wereld niet alleen in haar feitelijkheid, maar ook in haar potentialiteit. Daarin onderscheidt realisme zich van determinisme dat al te gemakkelijk overgaat in pessimisme of gelatenheid. Dat echte realisme bespeur ik onder meer bij Gerben Heitink. Als praktisch theoloog en als geëngageerd christen kijkt hij goed om zich heen en komt dan alles overwegend tot deze conclusie: We hoeven ons niet „terug te trekken in schuilkerken tot de winter van de secularisatie over ons is heen gegaan. De lente is al begonnen, kijk maar wat er allemaal groeit en bloeit‟ (2001, 278). Het kernwoord in zijn beschouwing over vernieuwing is gastvrijheid. Met vreugde geef ik in dit hoofdstuk daarvan een impressie. Maar tegelijkertijd ook met enige aarzeling. Dat laatste vooral omdat een impressie van gastvrije gemeenten de suggestie kan wekken dat ik gestrande projecten niet serieus neem. Dat kan er dan weer toe leiden dat we verzeilen in een situatie, waarin optimisten en pessimisten als het ware tegen elkaar opbieden. Nog erger zou het zijn als deze positieve impressie bij mensen die zich tevergeefs ingespannen hebben de indruk zou wekken dat zij het niet goed gedaan hebben. „Als we het nu maar gedaan hadden op de manier van gemeente X, dan was het misschien wel goed gegaan!‟ Dat is natuurlijk veel te simpel. Er zijn immers geen twee situaties gelijk en er zijn omstandigheden waarin een ommekeer vooralsnog onmogelijk lijkt. Ik wil niet graag de indruk wekken dat ik hun verhaal feitelijk ontken, door er een succes story naast te plaatsen. Vandaar mijn aarzeling. Daar komt nog iets bij. Het gevaar bestaat dat de beschrijvingen als het ware uitnodigen tot imitatie. Maar dat kan doorgans niet. De projecten die worden beschreven zijn ontstaan in een unieke samenloop van omstandigheden. Wat in de ene situatie kan, kan in een andere onmogelijk zijn. Imitatie is een doodlopende weg. 25


Waarom dan toch een korte impressie van de gastvrije parochie in de praktijk? Om het begrip gastvrije gemeente nog wat te verduidelijken en de dimensies van gastvrijheid, die we in hoofdstuk 1 beschreven, te concretiseren. Met het oog daarop geef ik deze impressie. Daarbij gaat het natuurlijk niet om volledigheid. Daar is geen beginnen aan. Wel probeer ik iets te laten zien van de variatie in vormen van gastvrijheid en daarmede ook van de creativiteit van parochies en gemeenten. Vanwege die variatie spreek ik ook van een veldboeket. Zoals ik in Hoofdstuk 0 al even zei is de belangstelling voor de vernieuwing van de gemeente tot een open gastvrije parochie zeer groot. Ongetwijfeld nog veel groter dan ik kan vermoeden. Immers, mijn kennis berust op wat ik betrekkelijk toevallig hoor of lees. Toch meen ik in alle voorlopigheid te mogen zeggen dat we het begrip gastvrijheid – en vaak ook de metafoor „Herberg‟ – in de praktijk in drie grondbetekenissen tegen komen; a) als zelfbeeld (identiteitsconceptie), b) als typering van allerlei activiteiten van een parochie; c) als een nieuwe manier van kijken van en in de gemeente. Uiteraard hangen deze drie met elkaar samen. Over elk van deze drie een paar opmerkingen. 2.1 GASTVRIJHEID ALS AANDUIDING VAN IDENTITEIT EN IMAGO Identiteitsconceptie. Allereerst fungeert „open kerk‟ of „gastvrije gemeente‟ voor parochies en gemeenten als zelfbeeld of identiteitsconceptie. Daarin drukt een gemeente uit hoe zij zichzelf ziet en wat zij als haar missie beleeft. Kenmerkend voor een identiteitsconceptie is dat zij kort en duidelijk is. Zij moet op een nagel van een duim geschreven kunnen worden, zoals Kor Schippers destijds al zei. Daaraan voldoen aanduidingen als gastvrije parochie, open kerk, of met een metafoor, Herberg. Een identiteitsconceptie is dus iets anders dan de soms nogal lange verhalen van kerken – nogal eens missionstatements genoemd – die vaak meer het karakter hebben van een minibelijdenis en een opsomming van allerlei voornemens, terwijl niet zelden een spits ontbreekt. En die spits is nu juist de identiteit!

Met een begrip als open kerk, maakt de parochie duidelijk hoe zij zichzelf ziet en welke richting zij wil gaan. En dat helpt weer om keuzes te maken en om een koers uit te zetten; voor de gemeente als geheel en voor de groepen daarbinnen. Daarmede is ook de onderlinge samenhang gediend. Dat alles is niet alleen theorie, maar zo functioneert het begrip gastvrijheid ook in de praktijk. Han Dijk, predikant in Geuzenveld-Slotermeer vertelt bijvoorbeeld: „We willen als SoWkerk een gastvrije en open gemeente zijn, met het oog allereerst gericht op “kleine” mensen „. „Onze zending is niet om de kerk groot te maken, maar om samen met anderen kleine mensen groot te maken tegen kleinmakende machten in‟. De St.Jozefparochie Bennebroek, ontvouwt haar visie in haar „Toekomstplan 2002-2005; een Herberg voor mensen‟. De metafoor Herberg geeft „een richting voor de toekomst‟ en „een visie van waaruit we gezamenlijk werken‟. Zij spreekt daarmee uit dat de parochie wil functioneren als een plek „waar de mens op verhaal kan komen, voordat hij zijn levensweg vervolgt‟. Gastvrijheid betekent voor hen niet alleen openheid voor gasten, maar ook er als parochie zelf op uit gaan: „de herberg is ook een uitvalsbasis‟. Andere kerken gebruiken liever het woord openheid als aanduiding van hun identiteit. Zo 26


bijvoorbeeld de kleine gereformeerde kerk van Bant (N.O.P). Na een periode van heroriëntering ziet en presenteert zij zich als Model Open Kerk (MOK). De termen mogen verschillen, de inhoud niet. Bij de keuze van een bepaalde identiteit gaat een proces in de parochie vooraf. Dat hoeft niet altijd ingewikkeld te zijn of eindeloos te duren. Een voorbeeld geeft „De H. Geestparochie in Amersfoort‟. Deze stond voor de uitdaging om beleid te ontwikkelen voor de toekomst. De centrale vragen waren: waar willen we naar toe en hoe werken we daaraan. Om daarop een antwoord te krijgen werd als eerste stap een bezinningsdag gehouden. Daarop ging het vooral om de keuze van een kerkmodel. Daarbij werden vier modellen gepresenteerd, die Hans Boerkamp als volgt weergeeft: „1 Kiezen we voor een kleine groep die zich richt op de noden in de samenleving en bereid is daar actie voor te voeren? 2 Kiezen we voor een hechte gemeenschap die elkaar kent en zorg draagt voor elkaar, een gemeenschap die ook het gevaar in zich draagt om weinig toegankelijk te zijn voor anderen? 3 Kiezen we voor een geloofsgemeenschap die de nadruk legt op catechese en spiritualiteit? 4 Kiezen we voor het model waar de parochie een soort herbergfunctie vervult waar iedereen kan binnen lopen en weer weggaan?‟ Uiteindelijk werd gekozen voor het vierde model. Om duidelijk te maken dat het niet zo maar om een herberg gaat, werd de aanduiding: „ Spirituele Herberg‟. Daarna kwam de vraag aan de orde „hoe we dat zichtbaar kunnen maken‟. Als eerste stap werd besloten om in de ontmoetingsruimte van de kerk een stamtafel neer te zetten. „Het werd een tafel waar mensen gemakkelijk even gingen zitten, iets konden lezen, elkaar konden ontmoeten en verhalen konden vertellen. Vanaf het moment dat de tafel er stond heeft het deze functie en uitstraling gekregen. Mensen zeggen: “die tafel heeft iets, die nodigt uit”‟. En de ontwikkeling gaat door. Er is een groep ontstaan die dit proces verder begeleidt. Eenzelfde functie heeft het begrip Herberg ook in andere gemeenten en parochies. Bijvoorbeeld in een SoW gemeente in Amersfoort die haar gebouw tooide met de naam „Herberg‟ en de Nederlands Gereformeerde Kerk in Rotterdam-Overschie, die zich presenteert als „een herberg onderweg‟. Anderen gebruiken verwante termen zoals het samenwerkingsverband van „Doopsgezinden, Remonstranten en anderen‟ in Emmen en omgeving. Zij zien zichzelf als „Hutgemeenschap Emmen‟ ; een hut „om in te schuilen en vanuit te leven‟. Het moge dus duidelijk zijn dat het begrip gastvrijheid/openheid en het beeld „Herberg‟, in de praktijk fungeren als zelfbeeld, en daarmee als aanduiding van de richting die de parochie wenst in te slaan. Imago. Begrippen als gastvrijheid en openheid functioneren ook om de kerk te presenteren aan de buurtbewoners. Met behulp van dit begrip wordt namelijk ook gepoogd het oude, vaak negatieve beeld (imago) van een autoritaire, belerende kerk, dat nog steeds in vele hoofden rondspookt, te vervangen door een nieuw beeld: de gastvrije Herberg, waar iedereen van harte welkom is; waar je ook even kunt binnen lopen en, als je dat wilt, ook aan kunt schuiven aan de ronde tafel. Een illustratie daarvan levert de wijze waarop de SoW gemeente Santpoort Velserbroek zich voorstelt aan de buurt. Dat doen zij in een huis aan huis verspreide „Kerk &

27


Buurtkrant Santpoort Velserbroek‟. Daarin sluit Chris Vreugdenhil zich aan bij de metafoor van de kerk als Herberg en vervolgt: „Ons kerkgebouw staat prachtig op een kruising midden in het dorp. De mensen moeten weten dat de kerk er is om een eindje met hen mee te lopen, dat ze met hun verdriet, zorgen of vragen hier terecht kunnen. Daar zijn mensen die naar je willen luisteren, met je willen bidden, die een bezoekje brengen als dat nodig is. Samen kunnen we zo de zoektocht in deze wereld naar God, naar geluk voortzetten‟. Die visie heeft, zo vermeldt dezelfde krant, ook consequenties voor de inrichting van de kerk en de bijgebouwen: „Zij moeten ontmoetingsplaats voor mensen worden‟. Met het oog daarop worden de kerk en haar bijgebouwen grondig verbouwd. Er zijn ook andere voorbeelden van eigen kranten waarin kerken zich presenteren als open en gastvrij. Bijvoorbeeld de „Ouddorpse Heilige Huisjes. U aangeboden door de SoW wijkgemeente de Terp en de Laurentiusparochie te Ouddorp‟ en de al even informatieve, uitnodigende en verzorgde „Kerk en Buurtkrant. Utrecht West‟. In die krant bijvoorbeeld worden de mensen hartelijk uitgenodigd voor het inloophuis (koffie, een praatje, gezelligheid, een gezamenlijke maaltijd, een winkel voor tweedehands kleding) vieringen (waaronder een vesper voor jongeren naar het model van Taizé) en voor allerlei gespreksgroepen en activiteiten. Ook komen maatschappelijke problemen aan de orde. Zo wordt er ingegaan op de positie van asielzoekers. Daarin gaat het nu eens niet over wat wij hun kunnen geven, maar over wat wij van hen kunnen ontvangen, in de vorm van allerlei klusjes. De kranten, die mee zijn ontwikkeld door het PCN (zie aantekeningen), onderstrepen het gastvrije en open karakter van deze kerken. Gastvrijheid is maar niet een bijkomend kenmerk, maar het alles bepalende uitgangspunt. Het begrip gastvrijheid en de metafoor „Herberg‟, kunnen dus het zelfbeeld (identiteit) tot uitdrukking brengen, maar ook dienen om het beeld dat anderen van de gemeente hebben (imago) te beïnvloeden. Kortom: „What is in a name?‟ Een program!. 2.2 GASTVRIJHEID ALS AANDUIDING VAN HET WEZEN VAN ALLERLEI VORMEN; ONDERSCHEIDEN NAAR VIER GEZICHTSPUNTEN In de tweede plaats wordt het woord gastvrijheid gebruikt als typering van het wezen van wat er allemaal „groeit en bloeit‟ aan nieuwe vormen van gemeente-zijn. De uitingen daarvan zijn talloos en de variatie is enorm. Daarom is er ook behoefte aan enige ordening. Maar dat is niet eenvoudig, want het aantal mogelijke gezichtspunten waarnaar we hen kunnen indelen is legio. Ik zal niet pogen een sluitende indeling hiervan te maken. Wel streef ik een zekere variatie na. Daarbij beperk ik mij tot vier gezichtspunten: de reikwijdte (de gemeente als geheel, bepaalde aspecten daarvan), de dimensie van gemeente-zijn waarop het accent ligt (de dienst, de gemeenschap, de omgang met God), de richting (activiteiten waarbij we ons open stellen voor anderen en activiteiten waarin de gemeente er zelf op uittrekt en gast van anderen wordt) en ten slotte de drager van de activiteit (de parochie en de orde/ordoïde groep). 2.2.1 De reikwijdte Een keuze voor een gastvrije gemeente kan zowel leiden tot veranderingen in onderdelen van het 28


gemeente-zijn, als tot een reconstructie van de parochie als geheel. Een voorbeeld van het eerste is bijvoorbeeld de SoW gemeente Wolfhese. In die gemeente is het voorbedenboek vervangen door een voorbedenschaal. Dat heeft het voordeel dat mensen niet meer, min of min steels, voor de kerkdienst een intentie opschrijven in een boek – terwijl andere kerkgangers passeren – maar rustig thuis hun intentie kunnen formuleren. Die kunnen ze dan „s zondags in de schaal doen. Daarvoor dient in deze gemeente het doopvont dat door de sluiting van een van de twee kerkgebouwen overbodig is geworden. Zo wordt de mogelijkheid om te participeren vergroot. Dat blijkt ook uit de praktijk; het aantal voorbeden is toegenomen. Ook andere onderdelen van het gemeente-zijn kunnen met het oog op het vergroten van de participatiemogelijkheden veranderd worden. Dat geldt zelfs voor de structuur van de gemeente. Een mooi voorbeeld daarvan biedt de SoW gemeente Kolhorn/Winkel, een plattelandsgemeente in de kop van Noord-Holland. Deze gemeente kiest in haar beleid sinds 1996 voor „open gemeente-zijn‟. Uit verschillende contacten van gemeenteleden met dorpsgenoten en uit veertig interviews met niet – kerkelijke mensen bleek dat een aantal van hen de plaatselijke gemeente een warm hart toedraagt. Dat leidde er toe dat voor hen de mogelijkheid werd geschapen vriend(in) te worden. Zij worden apart geregistreerd en persoonlijk uitgenodigd voor bepaalde kerkelijke activiteiten. Zij ontvangen regelmatig de „Nieuwsbrief Vriendenkring van de Lucaskerk‟. Zo worden zij in de gelegenheid gesteld een band met de kerk aan te gaan, zonder lid te worden. In andere gevallen leidde de bezinning geleidelijk aan tot een bijna algehele reconstructie van de gemeente. Het gaat in die gemeenten maar niet om enkele aanpassingen, maar om een architectonische ingreep, met gastvrijheid of openheid als leidend, dus beslissend gezichtspunt. Gastvrijheid stempelt alle uitingen van gemeente-zijn. Dergelijke voorbeelden vinden we op het platteland; bijvoorbeeld de al even genoemde gereformeerde kerk van Bant („Model Open Kerk‟) – waarover in hoofdstuk 4 meer – en in de stad. Een helder voorbeeld daarvan is de „Offene Kirche Sankt Elisabethen‟ gelegen in het centrum van Bazel. Een gastvrije kerk voor alle bewoners van Bazel. Deze kerk is onlangs beschreven door Hein Steneker, op wie ik mij bij het volgende baseer. De „Offene Kirche‟ kent een aantal vaste wekelijkse activiteiten. Deze kerk is elke dag van 10.00 tot 21.00 open is. Mensen kunnen binnen lopen, even zitten, bidden, een kaars opsteken, de toren beklimmen. Er is een bord waarop mensen een gebedsintentie kunnen prikken. Om dit dagelijks te kunnen doen is er een „Presentiedienst‟ van zo‟n dertig vrijwilligers die mensen te woord staan en de kerk beheren. Gemiddeld zijn er elke maand zo‟n 10.000 bezoekers. Achter in de kerk is een cafébar, om koffie te drinken en wat te eten. Deze bar wordt door een eigen beheerder samen met vrijwilligers gerund. Op zondag is er meestal een vorm van gebedsdienst. Ook verschillende kerkelijke basisgroepen maken gebruik van de kerk voor hun vieringen. Woensdagmiddag is er van 12.15-12.45 een middagconcert, waar mensen die in de stad werken, voorbijgangers en toeristen even op adem kunnen komen. Elke week is er donderdag handoplegging voor mensen die psychisch of lichamelijk ziek zijn. Dit wordt gedaan door vier gebedsgenezers. Op vrijdagmiddag is er van 12.15-12.45 een stiltemeditatie. Er zijn momenteel twee pastores aan deze parochie verbonden; een katholieke pastoraal werkster en een gereformeerde dominee. Beide pastores hebben elke week een spreekuur voor 29


pastorale gesprekken en zielzorg. Naast dit vaste aanbod zijn er wekelijks diverse andere activiteiten.

2.2.2 Dimensies van gemeente-zijn In kerk en theologie worden als de drie centrale dimensies beschreven: het zoeken naar de omgang met God, de gemeenschap met elkaar en de dienst aan de samenleving. De katholieke theoloog Zulehner duidt deze drie aan als respectievelijk Mystiek, Koinonia en Diaconia. De protestantse theoloog Ulrich Kuhnke ziet de kerk naar haar wezen als gemeenschap (of met het Griekse woord: koinonia). Maar daarbinnen onderscheidt hij dan weer drie dimensies: Koinonia (dus gemeenschap) „mit Christus‟, „Koinonia der ChristInnen‟ (met mede gelovigen) en „Koinonia als Fortsetzung der Praxis Jesu‟. We moeten deze dimensies niet opvatten als vaststaande grootheden, maar als dimensies waarin we als gemeenteleden individueel en als parochie/kerk kunnen groeien. Dat noemen we dan wijzer worden, ontwikkeling of leren. Het gaat dus om groeien in deze drie dimensies om zo ook onszelf te vinden; als gemeente en als individuele christen. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld een typische leergroep als de catechese. Kor Schippers omschreef de catechese al in 1982 als een opdracht van de gemeente waarin zij „leersituaties schept, waardoor haar jonge leden en andere jongeren worden aangemoedigd zichzelf voor God te leren verstaan, en zich te ontwikkelen tot mondige christenen en actieve gemeenteleden‟ (curs. JH). In deze omschrijving zien we zowel de openheid naar gasten („en andere jongeren‟) als de drie dimensies van het gemeente-zijn: de gerichtheid op God, de samenleving en de gemeenschap van de kerk. Dit alles harmonieert met de vier grondbehoeften van de mens waarop de open kerk, naar de mening van Heitink (2001) moet aansluiten: de behoefte aan zingeving (waar leef ik voor?) niet in de laatste plaats bij bepaalde overgangssituaties in het leven (als geboorte, huwelijk en dood), de behoefte ergens bij te behoren, namelijk bij een gemeenschap waar mensen naar elkaar omzien, de behoefte aan solidariteit en concrete hulp, en in samenhang met dit alles de behoefte aan informatie .

Het gaat dus om groei in deze drie dimensies. Deze drie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als één ontbreekt, ontbreken zij alle. Daarom spreek ik ook niet van drie functies, maar van drie dimensies. Die roepen elkaar als het ware op. Wel kan uiteraard in allerlei activiteiten van de kerk het accent nu eens op deze, dan weer op die dimensie vallen. Dat maakt het ook mogelijk gastvrije activiteiten naar deze dimensies in te delen. a. Dienst of diaconia. Van gastvrijheid vanuit diaconale invalshoek zijn er talloze voorbeelden. Dat wijst op gezondheid van de gemeente. Ik beperk mij tot een paar illustraties. De specifieke vormen van deze gastvrijheid zijn vaak gericht op mensen die een bepaald kenmerk delen: zij zijn doodziek, vreemdeling, zonder dak boven het hoofd. De gereformeerde diaconie van Barendrecht richtte zich onder meer op de eerst genoemden. Dat resulteerde in een palliatieve unit bij het algemene zorgcentrum ter plaatse. De aanleiding was een zeer praktische, aldus Rinus Los. Een diaken ontmoette in eigen familie een terminale patiënte voor wie eigenlijk geen plaats was. Dat zette hem er toe aan te onderzoeken hoe dat in zijn eigen woonplaats was. Ook daar bleek geen plek voor hen te zijn. Dat leidde tot diepgaand beraad in de diaconie. Deze nam vervolgens contact op met het zorgcentrum. Dat stelde twee kamers beschikbaar. De diaconie richtte de ene in voor een patiënt, de andere voor de 30


familie. Momenteel zorgt deze diaconie voor het werven en toerusten van vrijwilligers. Inmiddels zijn er vijftien. Bij de toerusting zijn onder meer betrokken een ervaren verpleegkundige uit een hospice (letterlijk: gastenverblijf) en pastores die in verpleeghuizen werken. Die toerusting wordt vervolgd met terugkomdagen. Die bieden ook ruimte aan de vrijwilligers om hun verhaal te vertellen en zo ook zelf op verhaal te komen. Het zorgcentrum verleent verpleegkundige service [Het is een gereformeerde aangelegenheid gebleven, omdat de kerken het niet eens werden over het vraagstuk van de euthanasie. De gereformeerde diakenen waren en zijn van oordeel dat dit een zaak is van patiënt, familie en arts]. Katholieke en protestantse gemeenten in Delft keken door de ogen van asielzoekers die pardoes op straat kwamen te staan. Het gaat om mensen die buiten alle overheidsregelingen vallen, maar wel legaal in Nederland mogen blijven wachten op hun uitreispapieren of op de uitkomst van een hernieuwde asielaanvraag. Ondertussen staan zij op straat: geen onderdak, geen geld, geen medische zorg, geen hulp. De parochies en gemeenten riepen de „Stichting Noodopvang Vluchtelingen Delft‟ in het leven. Deze heeft thans ruimte voor zeven mensen op twee locaties. Bijna dertig vrijwilligers van allerlei kerkelijke gezindte verzorgen de praktische ondersteuning: bed, brood en bad. Weer anderen gemeenten scheppen een plaats waar mensen met andere problemen op adem kunnen komen: verslavingsproblemen (bijvoorbeeld „De Schuilplaats‟ in „t Harde), het verwerken van het verlies van een partner door een scheiding of door overlijden (zoals „De Herberg‟ in Oosterbeek) het vinden van onderdak. Op hen richt zich bijvoorbeeld „Huize Sancta Maria‟ in Nijmegen. Dat huis biedt met name dak- en thuisloze jongeren die geen plaats meer vinden in de reguliere hulpverlening, een gastvrij tehuis. Zo zijn er talloze voorbeelden, in binnen en buitenland. Soms minder spectaculair, maar daarom niet minder gastvrij! Een boeiend overzicht van gastvrijheid in een aantal engelse citykerken geeft Jan Maasen in zijn publicatie: „Gastvrijheid als missie. Een verkenning van acht Citykerken in Groot-Brittannië‟. Ik ontleen aan hem het voorbeeld van de regeling van nachtopvang van daklozen van „zeven afgebrokkelde kerken in Londen‟. Ik kies voor dit project om drie redenen: het laat zien hoe zeer de mogelijkheden van kerken toenemen als zij gaan samenwerken; het maakt duidelijk hoe dit project bijna onvermijdelijk een politieke dimensie krijgt; het illustreert hoe een ommekeer in kerken – zich niet meer blind staren op de eigen problemen, maar de ander in het oog krijgen – ook een keer brengt in het lot van deze kerken zelf. Nu het voorbeeld. Aan het eind van de jaren tachtig werden de gevolgen van de bezuinigingspolitiek van Mrs Thatcher goed zichtbaar in de Engelse steden, aldus Jan Maasen. Veel mensen werden dakloos en gingen op straat leven. Niet alleen in de binnenstad, maar ook in de wijken daaromheen. In de Londense wijken Hackney, New Ham, Kensington en Chelsea ontstond bij kerkelijke werkers het idee om zeven kerken in de wintertijd bij toerbeurt hun kerkgebouw open te laten stellen voor daklozen, iedere kerk één nacht in de week. Deze beperkte openstelling van 16 nachten per jaar had twee redenen: de belasting voor de betrokken kerkgemeenschappen was daardoor te overzien en men ontkwam zo ook aan allerlei wettelijke verplichtingen, waaraan men zou moeten voldoen als men meer geregeld maaltijden zou gaan verschaffen. Nu kon het project in eigen beheer blijven. Het verzoek werd gericht aan alle kerken in deze wijken, maar het waren uiteindelijk de zwakste, meest fragiele geloofsgemeenschappen die meededen, overwegend bestaande uit oude vrouwen. Deze kerken hadden ruimte voor de nachtopvang, omdat geen 31


enkele groep of organisatie hun armoedige zalen wilde gebruiken voor activiteiten. Twee vrouwen hebben het voortouw genomen in de organisatie, een ongewoon koppel. De een, een volksvrouw, getekend door het leven, maar met passie en doorzettingsvermogen, de ander, goed opgeleid en evenwichtig. Die combinatie deed allerlei deuren opengaan. Op de dag van de openstelling gingen de oude vrouwen rond 17.00 uur de deuren langs van hun bekenden voor het verzamelen van lakens, kranten en zelfgebakken shepherd‟s pie en appeltaart. Vanaf ± 18.30 uur arriveerden dan de daklozen (hun „gasten‟). Meestal ging het om een groep van ± 16 mensen, soms vluchtelingen, soms jongeren. Er stond een kleine televisie in de ruimte, er lagen dagbladen op de tafels en er werd gezorgd voor een warme maaltijd. Rond 21.30 uur kwamen andere vrijwilligers de bedden klaar zetten. Deze nieuwe vrijwilligers bleven gedurende de nacht. Om 8.00 uur „s ochtends kwamen de oude vrouwen weer langs om het ontbijt klaar te maken, de lakens te verzamelen en mee te nemen om te wassen. Deze actie had betekenis voor de daklozen maar ook voor de oude vrouwen. Hun leven kreeg een andere invulling. Ze zaten niet meer alleen thuis, maar hadden nu iets om handen. Er kwam weer een doel in hun leven buiten de kring van huis en familie. Dat beïnvloedde ook het beeld dat anderen van hen hadden. Voor de kleinkinderen waren zij niet meer alleen die oude grootmoeders, waar ze af en toe op bezoek moesten, maar nu kregen ze ook de trekken van een heldin: de vrouw die met daklozen omgaat! Maar ook voor de kerk zelf had die inzet gevolgen. De degenen die betrokken waren bij de opvang – meer dan tweehonderd – begonnen zich steeds meer te schamen dat het noodzakelijk was, dat de daklozen in hun schamele kerkruimten moesten slapen. En Engelse kerken in deze wijken zijn verwaarloosd: lekkende daken, slechte toiletten, stinkende verwarming. Ze nodigden daarom hun lokale parlementslid uit om te praten over dakloosheid en nieuwe behuizingen. Op zo‟n bijeenkomst waren dan zo‟n tweehonderd vrijwilligers aanwezig en een veertigtal daklozen. Voor het parlementslid waren dit de meest indrukwekkende en vreesachtige bijeenkomsten in zijn politiek bestaan. Als er in algemene termen dreigde gesproken te worden, stond er altijd wel een van die oude vrouwen op: „en hoe zit het dan met onze Mickey? Kan die geen opvang krijgen? Hé, Mickey, zeg eens wat?‟ „Kerken, die tot dan toe vrijwel dood waren, kwamen tot leven‟. Ook de kerkgebouwen werden ingrijpend veranderd. „De kerken die er het slechtst aan toe waren, beschikken tegenwoordig ironischerwijs over de beste gebouwen en inventaris. Dankzij subsidies hebben ze nu dimmers op hun lichtknoppen, douches voor de daklozen, prachtige toiletten en fantastische keukens‟. b. Gemeenschap. Er zijn ook allerlei gastvrije initiatieven waarin het accent ligt op het scheppen van gemeenschap. Het is bijvoorbeeld de kern van instituten als Inloophuizen. Daarover in de volgende paragraaf meer. Een heel bijzondere vorm van deze gastvrijheid is tot ontwikkeling gekomen in de protestantse gemeente „De Olijfberg‟ in Antwerpen. Het is een gemeente van mensen uit Europa, Azië en Afrika. Zij telt ongeveer 500 mensen, waarvan tweehonderd in deze wijk wonen. Het is een multiculturele kerk. Daarvoor is bewust gekozen „Je kunt wel zeggen: geef de mensen hun eigen kerk. Op korte termijn is dat misschien wel een goede oplossing, maar op langere termijn 32


is het een mooiere uitdaging om te zeggen; kom allemaal samen. Het werkt bij ons in ieder geval uitnodigend en uitdagend en dynamisch. In de vieringen hebben we een gemeenschappelijke noemer, maar we leggen wel accenten vanuit de verschillende tradities. Sommige gedeelten doen we dan bijvoorbeeld in het Assyrisch of het Ethiopisch. De kunst is hoe je balanceert tussen al die groepen. Hoe zorg je er bijvoorbeeld voor dat je de oorspronkelijke Belgische gemeenteleden niet het gevoel geeft dat ze op een zijspoor worden gezet‟. Zo is deze kerk inderdaad geworden tot een multiculturele gemeenschap. „Gisteren hebben we avondmaal gevierd met 12 verschillende nationaliteiten‟. Deze gemeente presenteert zich nadrukkelijk als een open gemeente. Dat is niet een extraatje, niet een bijkomend element, maar het beheersende gezichtspunt; de optiek van waaruit gedacht en gehandeld wordt. Een van de predikanten zegt het als volgt: „Je moet als gemeente in alle opzichten willen openstaan. Iedere nieuwkomer moet het gevoel krijgen dat hij of zij welkom is, ongeacht zijn of haar achtergrond of situatie. Dat betekent ook dat je zelf verandert‟. De oorspronkelijke gastvrouwen en heren ( de dominante coalitie zoals we hen in het vorige hoofdstuk aanduidden) hebben moeten leren af te zien van hun privileges. Zo zijn de taal en de liturgie aangepast aan nieuwkomers, „omdat je ze daarmee werkelijk serieus neemt‟. Het gaat er ook om dat je werkelijk betrokken raakt bij de mensen die bij je komen. Als je samen viert, dan betekent dat ook dat je verantwoordelijk bent voor elkaar. Zo heeft deze gemeente zich ontwikkeld tot een gastvrij tehuis voor vele christenen die zich vanuit de hele wereld in dit stadsdeel vestigden. Otto Sondorp, op wie ik mij in het voorgaande baseer, beschrijft deze gemeente onder de titel „Het mirakel van Antwerpen‟. En dat niet alleen vanwege de spectaculaire groei – in twintig jaar verdubbeld – maar ook en misschien nog meer, omdat zij een ontmoetingsplaats is geworden voor mensen van vele kleuren. En dát in een stad waar extreem rechts de grootste partij is! Een mirakel, ook omdat de oorspronkelijke gastvrouwen en gastheren hun dominante positie hebben opgegeven; dus macht hebben gedeeld. Het is niet meer hun kerk, maar onze kerk. Een mirakel is misschien ook wel dat zij er altijd weer in slagen de financiën rond te krijgen voor een indrukwekkend diaconaal programma, dat onder gebracht is in het Protestants Sociaal Centrum. Dat is al even open als de gemeente. „In ons centrum is iedereen welkom‟. Voor allerlei groepen zijn er verschillende activiteiten; de opvang van vluchtelingen en asielzoekers, een winkeltje voor tweedehands spullen, een spreekuur. En: „iedere dag is er openhuis, waar allerlei contacten worden gelegd‟. De ontmoeting met de gasten gaat de gastheren en vrouwen niet in de koude kleren zitten. Een van hen merkt op: „Dat zet je wel erg aan het denken, ook over je eigen geloof. Waarom doe ik dit allemaal en wie ben ik eigenlijk dat ik dit doe? Wat je hier in ieder geval leert is echtheid, openheid en eerlijkheid. Ook je eigen geloof ga je daardoor anders beleven. Het geloof heeft voor mij meer diepgang gekregen‟. Onder de vrijwilligers zijn er ook nog al wat die aanvankelijk aanklopten om hulp. Gasten worden gastvrouw. Zij weten wat het is gast te zijn. Ook elders bloeien open gastvrije gemeenten waarin het accent ligt op gemeenschap. Meer dan een accent is het niet want de dimensies roepen elkaar als het ware op. Zo bijvoorbeeld ook in de Adventskerk in Assen-Oost. Hierover doen Wim van Til en Corinth van Schaik een boekje open. Hier krijgt gastvrijheid vooral gestalte in de gemeenschap van wijkbewoners en mensen van het psychiatrische ziekenhuis in Assen. Het kerkgebouw, eigendom van het ziekenhuis, ligt tussen 33


ziekenhuis en woonwijk. Die locatie is bewust gekozen, met als doel het scheppen van een „plek van integratie en ontmoeting‟. Sinds enkele jaren kerkt hier de SoW gemeente „Vredeveld‟, samen met de bewoners van de instelling. Ook op verschillende doordeweekse dagen is de kerk open. Voor een vesper, een meditatief moment, voor gezamenlijk gesprek over van alles en nog wat en voor een ogenblijk van stilte en bezinning om zo gezamenlijk „even op adem te komen‟ in een jachtig en voor sommigen moeilijk bestaan. Er heeft een ontwikkeling plaats gevonden. „Van kerk van het ziekenhuis werd de Adventskerk tot een kerk voor de wijk, met een bijzondere maatschappelijke visie‟. Aldus Jan van Baardwijk, de wijkpredikant. Kenmerkend is de „gelijkwaardige manier „ van omgaan met elkaar en de wederkerigheid; mensen hebben elkaar wat te bieden. „Zo groeit de open gemeente als een plek waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, waar je samen het mens-zijn kunt vieren, zonder arrogantie en pretentie, ongeacht geloofsvisie‟. Zo iets gebeurt niet van de ene dag op de andere. „Die openheid ontstaat niet vanzelfsprekend, maar is een leerproces‟. Kenmerkend daarvoor is een andere manier van denken; niet van binnen naar buiten, maar van buiten naar binnen. Doortje Dijkstra, pastoraal medewerker, zegt het zo: „Vaak denkt men: hoe kan de kerk de buurt bereiken? Maar wij redeneren andersom: hoe kan de kerk aansluiten bij initiatieven en behoeften die in de buurt leven?‟ Ook in deze gemeente is openheid dus weer het sleutelbegrip; geen extraatje, maar het beheersende gezichtspunt, dat de manier van denken en handelen bepaalt: „De openheid is tot cultuur van de Adventskerk geworden‟. c. De omgang met God. In allerlei andere vormen van open kerk-zijn, ligt het accent – nogmaals, meer is het niet! – op de omgang met God. Daarbij kan met name gedacht worden aan de liturgie, zowel in de parochie als geheel als aan die in kleine groepen en orden. Een gastvrije liturgie is een viering waarin gasten centraal staan. Zij mogen maar niet meedelen, maar ook mee uitdelen. Een uitgesproken voorbeeld van gastvrije kerkdiensten zijn de zogenaamde Thomasvieringen, zoals die her en der in het land worden gehouden. Zij zijn oorspronkelijk ontstaan in de evangelisch-lutherse kerk van Finland. Hierin staat „het belang‟ van de gasten centraal. Zij zijn er in verschillende vormen; zowel voor volwassenen als voor jongeren (Jan Willem Drost). Omdat in hoofdstuk 5 één daarvan uitgebreid wordt beschreven ga ik daar nu niet op in. Ik beperk mij tot de mededeling dat het karakter van deze vieringen getypeerd kan worden als open, gastvrij. De gasten zijn niet alleen welkom, zij staan in het centrum. Het „belang‟ van de gasten bepaalt de orde en het verloop van de dienst. Het zijn dus diensten naar het hart van Paulus. Deze diensten beantwoorden aan wat zo typerend is voor gastvrijheid: vrijheid (waarmede het subject-zijn wordt onderstreept) én confrontatie. Zo krijgen „de mens‟ en „de zaak‟ beide het volle pond. Er wordt ruimte geschapen voor ieder die dat wil om te zoeken naar gemeenschap met God, met elkaar en met de samenleving. Tegelijkertijd wordt het subject-zijn van mensen gerespecteerd. Dat komt onder meer hierin tot uiting dat zij niet alleen mee mogen delen maar ook de ruimte krijgen om mee uit te delen. Dat is ook het kenmerk van de diensten die in de parochie Nicolaas-Monica te Utrecht 34


elk jaar met Pinksteren worden gehouden. Elk jaar aan de vooravond van Pinksteren ontvangt deze parochie een groep bewoners van huize „Amerpoort‟ in Baarn. Het zijn verstandelijk minder begaafde, soms nogal gehandicapte mensen. Zij nemen het heft in handen. En dan gebeurt er wat! Gerard Zuidberg, tot 2001 de pastor van deze parochie zegt het zo. „Het wordt elk jaar opnieuw een groot feest en de aanwezige parochianen zijn er aan gewend geraakt om zich helemaal in te stellen op deze groep gasten. Zíj geven de toon aan‟. (curs. JH) Letterlijk door hun muziek en hun gezang, die altijd weer uitnodigend werkt, zodat iedereen mee gaat doen in het ritme van de gasten. Het verhaal wordt door hen ingevuld op allerlei manieren: door beweging, dans, spontane reacties. We hebben telkens heel sterk de ervaring dat hun religieus aanvoelen heel hun doen en laten doordrenkt. Wat zij uitdrukken, dat zijn ze zelf. En daarin gaan we van harte mee. Het is een feest!‟ Andere kerken hebben soortgelijke ervaringen. Als degenen die niet zelden gezien worden als gasten in „onze‟ diensten de ruimte krijgen, en zelf gastheer worden, dan leidt dat niet zelden tot een hoogtepunt. Maar er zijn ook vele andere vormen van liturgie waarin gastvrijheid bepalend is. Dat manifesteert zich ook daar in openheid naar gasten en in het feit dat mensen, die als regel geacht worden „slechts‟ te ontvangen, de ruimte krijgen zelf uit te delen. Daarmee wordt eigenlijk gezegd: „jij, jij mag er zijn‟ (Schillebeeckx) Ik voeg daaraan toe: „en jij, jij mag je dus ook laten zien en horen!‟ Een prachtig voorbeeld daarvan is de wijze waarop in Terneuzen in de stille week de vespers worden verzorgd. Het begon in 1998. Toen werd de leiding van een serie vesperdiensten toevertrouwd aan verschillende werkgroepen, zoals de cantorij, de werkgroep voor zending, werelddiaconaat en ontwikkelingssamenwerking en aan het churchteam, een groep jongeren van ongeveer twaalf tot vijftien jaar. De leidraad voor de vespers in de Stille Week werd een kruisweg. Iedere werkgroep kreeg een statie (op dia) toegewezen, met bijbehorende tekst en schriftlezing. Daar werden een begroeting, kyrielied en zegenbede aan toegevoegd die in elke vesper moesten terugkeren. De rest werd door de kerkenraad in vertrouwen overgelaten aan de werkgroepen. ( N.B. Dát is leiding als dienst!). 2.2.3 De richting: open staan voor… en uitgaan naar…. We kunnen ook een onderscheid maken tussen ons als gemeente openstellen voor gasten en er zelf als gast op uit trekken en de mensen opzoeken waar zij zijn. Dat kan dan weer met name in twee vormen van presentie: Presentie aan de rafelrand van de samenleving. Dat heeft bijvoorbeeld gestalte gekregen in het pastoraalbuurtenwerk en in het drugspastoraat zoals dat onder meer vorm heeft gekregen in Amsterdam (beschreven in „Gemeente als Herberg‟); Presentie in allerlei deellevens zoals de zorginstelling, de gevangenis en het leger. Natuurlijk zijn tussen deze sectoren grote verschillen. Zelfs binnen een type deelleven, bijvoorbeeld „het „ziekenhuis, is er variatie; het ene ziekenhuis is het andere niet. Deze twee vormen van presentie verschillen van elkaar, maar zij hebben dit gemeen: gemeenteleden trekken er als gast op uit om in de samenleving gastvrij aanwezig te zijn. Soms als individu. Pater Van Kilsdonk is daarvan het sprekende voorbeeld. Hij verschijnt als gast in 35


kroeg, ziekenhuis, aula en sociëteit en schept daar een gastvrije ontmoetingsplek. Anderen doen dat als groep. Ik geef daarvan nu slechts twee voorbeelden: het inloophuis en het „instellingspastoraat‟. Dat laatste spits ik weer toe op het „pastoraat‟ in ziekenhuizen. Nogal beperkt en willekeurig. Dat geef ik grif toe. Maar voor mijn doel wel voldoende. Ik wil immers slechts illustreren wat gastvrijheid is en hoe mensen die kunnen vorm geven. Ik pretendeer volstrekt geen volledigheid. a. Inloophuizen. Daartoe reken ik ook spirituele cafés – of Religieus Café zoals zij genoemd wordt in Emmen – en stiltecentra. Naar haar wezen en naar de beleving van de medewerkers is het inloophuis een vorm van gastvrijheid pur sang. Over het inloophuis weten we vrij veel, dank zij een onderzoek van Sake Stoppels. Het nu volgende ontleen ik vooral aan zijn zeer toegankelijke publicatie uit 1997. Alle centra hebben wel iets eigens, maar kenmerkend voor alle is de open inloop. Mensen zijn zonder meer welkom voor koffie en gesprek. Maar naast deze open inloop kennen de verschillende centra ook nog een ander aanbod. Ook hier is weer sprake van grote verscheidenheid. Maar in al die verscheidenheid zijn er ook activiteiten die in veel centra voorkomen. Stoppels noemt onder meer de volgende: maaltijden, recreatie (spelletjes), exposities, gesprekskringen, spiritualiteit (verschillende centra scheppen de mogelijkheid om zich in een rustige en rustgevende omgeving terug te trekken voor bezinning, meditatie en gebed), vieringen (bijvoorbeeld in het inloophuis in Leeuwarden; hier vinden „zondagmiddagontmoetingen‟ plaats; die hebben het karakter van „eenvoudige kerkdiensten met veel inspraak‟) en ten slotte ook individuele dienstverlening (spreekuren, hulp bij budgettering – zo bijvoorbeeld „De Herberg‟ in Apeldoorn – verstrekken van kleding). Een klein aantal inloophuizen heeft zich mede toegelegd op de opvang van mensen. Een voorbeeld daarvan is „De Herberg‟ in Sneek. Die beschikt over een aantal kamers waar gasten een of meer nachten kunnen worden ondergebracht. Maar in alle variatie blijft als kernfunctie: gastvrijheid of herbergzaamheid om niet. De rest vloeit daar als het ware uit voort. Die bijkomende functies zijn ook belangrijk, al was het maar omdat zij drempelverlagend werken. Een tentoonstelling bijvoorbeeld geeft mensen een goede en respectabele reden om binnen te lopen, zoals Stoppels praktisch opmerkt. Dergelijke gastvrije ruimtes vind je niet alleen in buurten en wijken, maar ook elders. Bijvoorbeeld op de floriade. Te midden van de vele commerciële paviljoens is hier ook verrezen een „opvallend gebouw in de vorm van een bijenkorf: het stiltecentrum‟. Zijn voornaamste taak: „het verlenen van gastvrijheid‟. „Maar liefst 150 personen hebben zich als vrijwilliger voor gastvrouw of gastheer aangemeld‟ (Siep Rienstra). b. „Instellingspastoraat‟. Inleiding. Alvorens een concreet voorbeeld te geven eerst even iets over het zogenaamde „instellingspastoraat‟ als zodanig. Daarbij kan gedacht worden aan het werk in allerlei zorginstellingen ( bijvoorbeeld ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische centra) en de pastorale zorg in andere maatschappelijke instituties, zoals gevangenis en krijgsmacht. Er zijn natuurlijk allerlei verschillen tussen deze instituten, maar dat hoeft zoals gezegd hier niet uitgewerkt te worden. Het gaat er nu immers slechts om te verduidelijken wat „gastvrijheid‟ in de praktijk kan 36


betekenen. En als „gastvrij‟ kan het optreden en het werk van deze pastores en de kring van medewerkers, inderdaad getypeerd worden. „De pastor is beschikbaar voor allen‟. Alsof dat vanzelf spreekt! Dat is in deze settingen ook zo! De pastor is dus gastvrij, maar primair zelf gast. In het ziekenhuis betekent dit dat zij of hij gast is van patiënten en gast in het ziekenhuis. Zeker, de pastor behoort ook tot de wereld van het ziekenhuis – staat daar zelfs op de loonlijst – maar is tegelijkertijd als „mens Gods‟ (Van Knippenberg) vertegenwoordiger van een andere wereld. Als zodanig is hij niet alleen medewerker van het ziekenhuis, maar tegelijkertijd ook „vreemdeling en bijwoner‟ in deze wereld. Als gast is zij, of hij, gastvrij aanwezig. Staat open voor mensen, en is beschikbaar voor een werkelijke ontmoeting. De pastor verschuilt zich dus niet, maar is integendeel bereid zich zelf te laten zien. En dat is wezenlijk voor gastvrijheid, stelden we in hoofdstuk 1; het gaat om vrijheid én confrontatie. Zo wordt „de mens‟ en „de zaak‟ serieus genomen. Dat wordt ook duidelijk in de beschrijving die Heitink van de pastorale zorg in instellingen geeft. Toegespitst op het ziekenhuis zegt hij: „Een pastor zal zich duidelijk presenteren, maar het verder van de patiënt laten afhangen in hoeverre deze zelf haar of zijn religieuze beleving ter sprake wil brengen. Een belangrijk element vormen de avondoverdenkingen via de ziekenhuisradio en de oecumenische vieringen op zondag waarvoor alle patiënten worden uitgenodigd. De kapel wordt door de week in veel ziekenhuizen gebruikt als stiltecentra‟. Pastoraat biedt een luisterend oor. Zeker. Maar een pastor die niet meer te bieden heeft, blijft „onder de maat‟ (Heitink,1998, 215). Het werk van de pastor in de instelling wordt als regel aangeduid als pastoraat. Dat lijkt mij onjuist, in ieder geval als haar of zijn werk mede gedragen wordt door een groep vrijwilligers die ook zelf present is in de instelling. Vooral in die gevallen moeten we naar mijn mening niet spreken van een werksoort, maar van een kerksoort. Ook als de pastor en de werkgroep zelf huiverig zijn het woord kerk te gebruiken. Bijvoorbeeld omdat dit vooral voor rand- en buitenkerkelijken gemakkelijk drempelverhogend werkt, omdat zij niet bepaald altijd positieve associaties bij „kerk‟ hebben. Dan is het inderdaad verstandig het woord kerk te vermijden. Maar daarmee verliest die groep nog niet haar karakter van kerk. Kerk is niet alleen kerk als er kerk op staat. Kerk is daar waar twee of meer mensen samenkomen in Zijn Naam. Kerk ontstaat als mensen gehoor geven aan de stem van de Roepende en samen komen om de gemeenschap te zoeken met Hem, met elkaar en met de arme, de zieke, de gevangene, de vreemdeling, de uitgestotene en gemarginaliseerde. Van Andel duidt hen aan met een verzamelnaam: anawim. In hen kan Christus zelf ontmoet worden. Immers Jezus identificeert zich met hen, ja, hij is een van hen. „Hij werd als evacué geboren, week als vluchteling uit naar Egypte, leefde als arme, die geen steen had om zijn hoofd op te leggen, plaatste zich buiten de gemeenschap door melaatsen aan te raken, werd uit de synagoge van zijn vaderstad geworpen, werd (…) van godslastering beschuldigd en als misdadiger geëxecuteerd‟. Omdat Christus zich met hen vereenzelvigt, moeten zij zeer eerbiedig benaderd worden: Deo gratias! Zo gaat dat in de gastvrije gemeente. De groep die dat werk draagt is kerk. Ook al komen zij in een bepaalde samenstelling maar één keer bij elkaar. Het is dan niet een gewone kerk, maar een ad hoc kerk (Henau). Maar kerk. En als die kerk niet voldoet aan alle bepalingen van een kerkorde dan is dat geen reden om niet meer van kerk te spreken, maar een aanleiding om de kerkorde nu eindelijk eens te veranderen. Dat is misschien niet praktisch – de synoden weigeren dat immers hardnekkig, al 37


meer dan honderd jaar – maar wel echt gereformeerd. In de reformatie is immers sinds de 16 e eeuw beklemtoond dat bij allerlei vragen, het bijbels getuigenis (de Schrift) de doorslag geven moet, pas dan komt de belijdenis en ten slotte de kerkorde. Dat is de gereformeerde rangorde. Welnu, vanuit de Schrift is het zogenaamde instellingspastoraat niet minder kerk dan de territoriale gemeente. Beide zijn zij filialen van de ene, heilige, algemene en apostolische kerk (Nicea). Het is belangrijk dat even scherp te stellen, want de synoden gaan nog steeds uit van het primaat van de territoriale gemeente. Dat komt doordat zij niet denken vanuit het perspectief van „de dienst‟, maar vanuit dat van het „(be)heersen‟. „Hoe houden we de zaak overzichtelijk‟ en „hoe houden we grip op de gemeenten?‟ Daarom moet de organisatie overzichtelijk blijven (Hendriks, 1994). Dat is een riskant uitgangspunt. Het is riskant omdat dit denken er gemakkelijk toe leidt dat bij bezuinigingen de klap terecht komt bij de niet-territoriaal georganiseerde gemeenten. Maar vooral riskant voor de territoriaal georganiseerde kerk. De „kerk in de instellingen‟ kan nog wel zonder de territoriale kerk, maar de laatste kan niet zonder de eerste! Een voorbeeld uit de praktijk. Dat het ook in de praktijk bij het zogenaamde instellingspastoraat werkelijk om kerk gaat, en nader om een open gastvrije gemeente, wordt in de praktijk ook telkens weer duidelijk. Ik geef één voorbeeld dat ik ontleen aan een interview met (Ds) Jan Lanser, geestelijk verzorger in het algemeen ziekenhuis „De Heel‟ in Zaandam. Hij „is er niet voor een bepaalde groep gelovigen, maar voor iedereen‟. Hij gaat langs bedden en stelt zich voor als geestelijk verzorger. Niet als dominee van een plaatselijke kerk, want dan kan hij bij rand- en buitenkerkelijken niet zelden meteen doorlopen. „Gaat u maar weer‟. Hij wil vooral geen drempels opwerpen. Als het iemand gemakkelijker valt hem met „meneer pastoor‟ aan te spreken, dan vindt hij dat prima. Hij spreekt met de mensen als mens tot mens, als evenmens, maar is toch „ook een tegenover‟. „Met respect zonder inhoud, neem je mensen niet echt serieus‟. Het gesprek met hem kan over van alles gaan. Omdat de pastor buiten de lijnhiërarchie staat, is dat voor mensen zonder risico. Wat zij zeggen komt niet verder. Dat schept een veilige sfeer. Voor Jan Lanser kan het pastoraat binnen de organisatie van het ziekenhuis daarom goed getypeerd worden als vrijplaats. Zijn werk in „De Heel‟ wordt mede gedragen door een werkgroep van zo‟n zestig vrijwilligers. Zij nodigen beurtelings op vrijdag alle patiënten uit voor de viering op zondag en zorgen ook dat zij er kunnen komen. Tijdens de dienst hebben zij ook een rol. Zij lezen voor uit de bijbel, helpen bij de bediening van het avondmaal en verzorgen zo nu en dan de hele dienst van woord en gebed, inclusief de verkondiging. Die dienst wordt dan wel met de pastor voorbereid. De grondstructuur van de dienst verschilt niet zo veel van een dienst in een territoriale gemeente. Maar er is wel een verschil: „minder exegese, meer narratief‟. In de hoop zodoende voor degenen die de dienst bijwonen meer identificatie mogelijkheden te scheppen. Een gedeelte van de vrijwilligers beschouwt wat hier gebeurt, als hun eigen gemeente. Zij komen ook, als ze niet ingeroosterd staan. Ze doen ook dingen met elkaar, hebben samen uitstapjes, zien elkaar op verjaardagen en leven met elkaar mee, „ook rondom ziekte en zeer‟. Er is dus „iets gemeenschap-achtigs‟. Met de vrijwilligers en de kosters heeft ds Lanser een band; „we vergaderen ook een paar keer per jaar met elkaar‟. Het gaat dan over organisatorische en inhoudelijke zaken zoals de voorbereiding van de diensten en het voeren van gesprekken. De bijeenkomst heeft zo ook elementen van training in zich. Omdat hij een band met hen heeft, „wil ik van hen de handdruk,

38


voorafgaand aan de dienst, en niet speciaal van een ouderling die vanuit de zendende gemeente komt opdraven (…) als een soort “Fremdkörper” „. Bij ontslag uit het ziekenhuis verwijst hij soms door naar de eigen gemeentepredikant. Maar dat is niet altijd eenvoudig. „Sommige patiënten accepteren ( de ziekenhuispastor) nog wel, maar willen geen contact met de eigen kerk. Soms volg ik mensen na hun ontslag nog als ze voor dagbehandeling terugkomen, of doordat ik ze thuis bezoek of telefonisch spreek. Misschien moeten er meer vrijwilligers getraind worden, om de lege plekken op te vullen‟. Ziekenhuispastoraat? Een gastvrije gemeente in het ziekenhuis! Natuurlijk, zo als in „De Heel‟, gaat het niet in elk ziekenhuis. De verschillen met de kerksoort in bijvoorbeeld een inrichting van justitie zijn misschien nog groter. Maar met alle accentverschillen kan gezegd worden dat de overeenkomsten groter zijn. In al deze sectoren kan er een gemeente groeien met deze kenmerken: open, uitnodigend, oecumenisch, gespecialiseerd in het niet-gespecialiseerd zijn, mensen serieus nemend én bereid zichzelf te laten zien en zo ook verantwoording af te leggen van de hoop die in hen zelf leeft. Deze gemeenten zijn als herbergen langs de weg die mensen hebben te gaan. Of met een term die vooral ook in het „pastoraat‟ in instellingen van justitie en leger wordt gebruikt, „kerk als vrijplaats‟. Een begrip dat we ook al bij Jan Lanser tegenkwamen. c. Gastvrijheid overstijgt de spanning tussen diaconie en verkondiging. Vaak wordt een spanning gesignaleerd tussen laat ik maar zeggen „diaconie‟ en „verkondiging‟. Vooral bij die vormen van gastvrijheid waarbij gemeenteleden er op uit trekken en zelf als gast present zijn aan de rafelrand en in de deellevens. Vandaar dat ik dit hier ter sprake breng. Er zijn twee extreme posities die naar mijn mening beide vermeden moeten worden. Allereerst de neiging gastvrijheid te zien als opstapje naar iets nog belangrijkers: namelijk mensen met woorden over God en Jezus vertellen. Daar moet „het‟ volgens hen, als het goed is, altijd op uitlopen. We moeten goed bedenken dat de gastvrijheid daarmede haar karakter verliest. Immers gastvrijheid is niet ergens goed voor, maar is goed in zichzelf. Bij echte gastvrijheid komt er geen aap uit de mouw. Stoppels zegt, sprekend over het inloophuis, dit: Hebben de kerken „geen hogere roeping dan koffie te schenken en een praatje te maken? Het antwoord kan kort zijn: de kerk heeft de hoge roeping tot het schenken van koffie en aandacht. En dan niet met het oog op een nog hogere roeping, maar als doel in zich, als waardevol in zichzelf‟. Sommige mensen zijn daarmede kennelijk niet tevreden. Zij lopen het risico interesse voor mensen niet te zien als waardevol in zichzelf, maar als een middel om een geschikte landingsstrip te vinden om de eigen boodschap te droppen. Het andere uiterste is een al te grote verlegenheid. Alsof er met een verwijzing naar God, een „vreemd belang‟ binnen gesmokkeld wordt. Daarbij speelt een rol de angst in de buurt te komen van de mensen die ik zo juist schetste en voor wie de verkondiging met woorden juist het eigenlijke is. Daar willen zij zich zo ver mogelijk van verwijderen. En dus: vooral niets zeggen. Zij doen mij denken aan een man die ons in de zestiger jaren van de vorige eeuw bij een college psychologie werd voorgesteld. Het ging om een man die naar de oogarts ging, hoewel zijn gezichtsvermogen was, zoals een normaal mens zich dat maar kan wensen. Maar hij had niettemin een probleem: hij was zo angstig bijziend te worden, dat hij graag verziend wilde worden. Maar er is een zekere kentering, zei het soms heel aarzelend, zoals blijkt uit de uiterst 39


voorzichtige vraag van een diaconaal predikant: „Waarom zou je aan al die zoekers niet die stem mogen laten horen, dat er iemand is die van je houdt. En dat wij die “iemand” God noemen?‟ De spanning die mensen hier beleven kan verminderd, zo niet opgelost worden als we niet meer denken vanuit kerkelijke functies – diaconaat, evangelisatie, verkondiging – maar vanuit gastvrijheid. De praktijk is de theorie en de theologie vooruit. Toen Stoppels in een enquête vrijwilligers van vijf inloophuizen vroeg hoe zij het werk van het inloophuis het best konden typeren, sprong het woord „gastvrijheid‟ er overduidelijk uit. Termen als diaconaat, evangelisatie en pastoraat daarentegen werden weinig genoemd. Dat is belangrijk, want gastvrijheid overstijgt kerkelijke begrippen. Gastvrijheid impliceert immers mensen serieus nemen en ons zelf laten zien. Vrijheid en confrontatie. De gast serieus nemen – haar zien – betekent ook oog hebben voor haar behoeften. Zoals gezegd zijn dat behoeften aan zingeving, gemeenschap, solidariteit en concrete hulp, en in samenhang daarmee, de behoefte aan informatie. Als we uitgaan van deze behoeften, dan lost de spanning op; zij wordt in ieder geval kleiner. En onze zo juist geciteerde diaconale dominee kan zijn schuchterheid afleggen. Natuurlijk blijft ook de setting van belang. Bij een inloophuis ligt het accent op gemeenschap; bij een kerkdienst op de communio met God, bij de solidariteit met daklozen op de dienst. Maar als we uitgaan van de hele mens (met een verscheidenheid aan behoeften) en van de hele kern van het gemeente-zijn (met een verscheidenheid aan dimensies) gaat de kramp gaat er af. Dan kan het zo maar anders gaan. Hoe anders blijkt uit het jaarverslag van het Aanloophuis Beverwijk: „Waar kan het gebeuren dat je op vrijdagmiddag in gesprek raakt over de oorlog, over vrijwillige en gedwongen verhuizingen, over bijstand ? Waar raak je om die tijd in gesprek over het geloof, de bijbel, over wat waar is, Jezus van Nazareth en dood en verrijzenis? Juist, dat kan alleen maar gebeuren in het aanloophuis‟. Dat de kramp er af kan gaan ervoer ook de werkgroep die de huisvesting regelde van daklozen in de kerken van Hackney en Chelsea. Ik gaf er al een kort verslagje van. De gastvrouwen zaten met de vraag hoe zij de daklozen naar bed kregen. Zij bleven maar voor de TV hangen Een wat conservatieve pastor bedacht een listige oplossing. Aan het eind van de avond nodigde hij iedereen uit samen de completen (kerkelijk avondgebed) te bidden. Daarna werd het rustig en zocht de een na de ander zijn slaapzak op. In de dagen daarop werd in de andere kerken door de zwervers zelf gevraagd om de completen. “We krijgen hier geen completen. Wij willen completen.” De omstanders waren verbluft. Onder hen bevond zich kennelijk niet Augustinus. Het zou hem niet verbaasd hebben. Hij schreef immers: „Gij wekt (de mens) er toe op, dat het zijn lust is U te loven, want Gij hebt ons geschapen tot U en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U‟ op hebt de mens geschapen dat het zijn lust is u te prijzen. Daarom vindt de mens geen rust tenzij hij rust vindt in U‟. Dat ging in het geval van de daklozen van Hackney wel heel letterlijk in vervulling. Of is dat te simpel? Zit de eigenlijke oorzaak van de spanning ergens anders? Heeft Ann Morisy, geïnspireerd en inspirerend kerkelijk opbouwwerker in Engeland misschien gelijk toen zij stelde (ik citeer Jan Maasen): „Het is gemakkelijker een organisatie te zijn die sociale noden oppakt, dan mensen te stimuleren om zaken te doen met God‟. Bovendien geeft mensen helpen een goed gevoel. Zij poneert deze stelling: „Als wij geloof ervaren als iets positiefs in ons leven, dan kunnen we er geen haken omheen zetten alsof het iets onbelangrijks is, en tegelijk hoog 40


opgeven van “openheid” als een criterium voor onze relaties met mensen‟. Zij verplaatst hiermee de schijnwerper van de gasten naar de gastvrouwen. Ervaren zij geloof als iets positiefs in hun leven? Is er ruimte voor die vraag? Spreken de gastvrouwen en heren daar wel eens met elkaar over? Ik ben het in ieder geval van harte eens met de zo juist geciteerde Ann Morisy als zij pleit voor geestelijke begeleiding van vrijwilligers en daarbij voorstelt in dat kader ook af en toe liturgische momenten in te bouwen, „waarin ook de niet zo kerkbetrokkenen kunnen meedoen.‟ Als dat gebeurt ontstaat ook voor de gastvrouwen en heren zelf zo iets als een herberg waarin zij zelf te gast zijn; bij elkaar en bij God en zo ook toegerust worden voor hun taak als gastvrouw. Zo zien we hier opnieuw de eenheid van de dimensies: mystiek – koinonia – diaconia. Kenmerkend voor gastvrijheid is vrijheid en confrontatie. Confrontatie betekent niet alleen dat de gastvrouw zich laat zien, maar impliceert evenzeer dat zij zelf geconfronteerd wordt met de vragen: Wie ben ik eigenlijk? Wat geloof ik als het er op aan komt? Dat betekent dat de gastvrije parochie per definitie een lerende gemeente is! Ik laat het hierbij. In hoofdstuk 6 kom ik daar op terug. 2.2.4 De draagster; gemeente en orde Manifestaties van de gastvrije parochie kunnen ook ingedeeld worden naar de dragers van het project. Dat kunnen parochies zijn, maar ook orden en ordoïdeachtige groepen en bewegingen. Ook hiervan zijn er teveel om op te noemen. Omdat dit boek vooral is geschreven voor parochies en gemeenten lijkt het mij voldoende slechts een illustratie te geven. Als een zeer duidelijk voorbeeld van een gastvrije orde is zie ik bijvoorbeeld de Zusters Augustinessen van De Stad Gods in Hilversum. De bewoners zien zichzelf als een groot gezin „dat de deuren openzet om mensen een eindje op weg te helpen‟. Voor iedereen staat de deur open. Het is een dienende en biddende leefgemeenschap. Het gaat dus om alle drie dimensies van het gemeente-zijn – diaconia, koinonia, mystiek – maar het gebed is de basis. In een interview zegt zuster Corbière het zo: „Het knappe van de stichter van onze gemeenschap (Augustines, JH) is dat hij het gebed als basis heeft genomen en niet het werk. Vanuit het gebed gaan we naar de mensen. Dit is zo belangrijk omdat je anders heel snel het risico loopt volledig door het werk dat er te doen is in beslag te worden genomen. Wij oriënteren ons dan ook op de leefregel van Augustinus die begint met de vraag: waarom ben je samengekomen? Het antwoord luidt: om één van hart en één van ziel naar God toe te leven en vandaar uit naar mensen in nood‟. 2.3 GASTVRIJHEID; ALS AANDUIDING VAN EEN NIEUWE MANIER VAN KIJKEN Om te voorkomen dat de indruk ontstaat dat het bij gastvrijheid alleen of in ieder geval primair gaat om meer of minder aansprekende verhalen, wijs ik er graag op dat het bij gastvrijheid in essentie gaat om een verandering in gezindheid; om een manier van zijn, om een levensstijl. Dat werd reeds gezegd in hoofdstuk 1. Dat wil ik nu graag verduidelijken met één voorbeeld: de SoW gemeente van Borne, een forensendorp in Twente. Die gemeente herinnert ons er aan dat het bij gastvrijheid ten slotte niet draait om al of niet spectaculaire projecten, maar om een nieuwe houding, attitude of gezindheid. Namelijk om een bereidheid, een geneigdheid om in alles wat we doen en laten, ruimte te scheppen voor mensen – groot en klein, leden en niet-leden, 41


stamgasten en vreemdelingen – om mee te doen aan wat er toe doet: diaconia, koinonia en mystiek. In een interview van Peet Valstar met Arie van Houwelingen, hervormd predikant in Borne is dat de grondtoon. Het boek „Gemeente als Herberg‟ is in deze gemeente breed besproken. Maar, wil Valstar weten, „wat heeft dat nu opgeleverd?‟ Bescheiden zegt Van Houwelingen „We zijn nog niet zo ver‟. Toch blijkt er iets te zijn gebeurd; dit: „In Borne wordt bestaand werk met nieuwe ogen bekeken. Nieuwe activiteiten worden ontwikkeld met in het achterhoofd de vraag of zij open staan voor anderen dan “kernleden”. (…). Collega‟s, kerkenraad, de meelevende kern van de kerk, met elkaar gaan we gastvrijheid zien als heel belangrijk. Het maakt uit dat we dat nu met elkaar gaan zien. Ik krijg nu bijvoorbeeld het gevoel dat mijn beschikbaarheid voor buitenstaanders niet meer zo “illegaal” is‟. Hij vervolgt: „Het gaat dus niet allereerst om nieuwe activiteiten maar meer om het bestaande werk eens kritisch te bekijken‟. „Geen andere dingen doen, maar met andere ogen kijken. Gastvrij zijn voor jonge ouders bijvoorbeeld, betekent voor ons dat we de doopgesprekken een vervolg willen gaan geven. We gaan doopouders uitnodigen voor verdere gesprekken over de opvoeding van hun kind. (…) Een ander voorbeeld is dat het gereformeerde kerkgebouw, één van de drie kerkgebouwen in het midden van Borne, een nieuwe bestemming heeft gekregen, terwijl het voordien als overbodig werd beschouwd. „We hebben besloten om het te gaan gebruiken voor bijzondere diensten, drie keer per maand. Een keer wordt er een alternatieve dienst gehouden, een keer een jeugddienst en een keer een lezing‟. „In de alternatieve diensten wordt een maatschappelijk probleem centraal gesteld. Vervolgens is er een korte overweging, waarna de bezoekers in gesprek gaan met de inleiders en elkaar. (…) Inmiddels kunnen deze diensten rekenen op een vast publiek‟. Een ander voorbeeld. „De 4 mei-viering was tot voor kort een binnenkerkelijk, zij het oecumenisch gebeuren. Dit jaar hebben we er, in overleg met de burgerlijke gemeente, voor het eerst een bezinningsbijeenkomst voor het hele dorp van gemaakt. Zo proberen we allerlei geledingen, onder andere de Joodse gemeenschap in Twente, hierbij te betrekken. Zo leren we met andere ogen naar bestaande en nieuwe activiteiten te kijken. We hopen als kerkgemeenschap meer onze plaats te vinden midden in het dorp, open en gastvrij (cursivering van JH)‟ Het eigenlijke van gastvrijheid is dus naar zijn mening:‟met andere ogen kijken‟. 2.4 SAMENVATTING Met het beschrijven van gastvrije parochies en gemeenten kan ik eindeloos doorgaan. Maar dat zal ik niet doen. Het gaat immers niet om een compleet overzicht. De bedoeling is te laten zien hoe parochies en gemeenten allerlei elementen van gastvrijheid die we in hoofdstuk 1 tegenkwamen, in de praktijk concretiseren. Duidelijk werd dat gastvrijheid – met een metafoor: de Herberg – maar niet een bijkomend kenmerk is, maar het hart van een nieuw type parochie. Het begrip gastvrijheid stempelt zowel identiteit (zelfbeeld) als imago (laten we dat in ieder geval hopen). Het overstijgt begrippen als pastoraat, diaconaat en verkondiging. We zagen ook wat het concreet kan betekenen als de gast centraal komt te staan; zowel voor de gasten, maar ook voor de gastheren en voor de parochie als geheel. Heel concreet werd dat bijvoorbeeld bij enkele Londense kerken. De schets van het mirakel van Antwerpen maakte duidelijk dat het ook mogelijk is bij elkaar te gast zijn. Van haar leerden we dat de gemeente niet het eigendom 42


behoeft te worden van een dominante coalitie, maar werkelijk ruimte kan bieden aan velen en zo „onze‟ kerk kan worden. Ook werd geschetst dat ruimte maken voor gasten niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk kan betekenen dat de gast, gastheer wordt. Zo bijvoorbeeld in Utrecht als mensen met een handicap de dienst gaan maken. Eveneens werd geïllustreerd dat het begrippenpaar „vrijheid én confrontatie‟ in de praktijk een realiteit is; zowel als de gemeente zich open stelt voor gasten, als wanneer zij er zelf op uittrekt en in inloophuizen en het zogenaamde instellingspastoraat present is. Tevens zagen we dat confrontatie niet alleen betekent dat gastheren en vrouwen zich laten zien, maar ook dat zij met zichzelf geconfronteerd worden. Dat werd meermalen expliciet gesteld. Tegen die achtergrond is ook de behoefte aan toerusting te begrijpen. Niet minder belangrijk was bijvoorbeeld de constatering dat gastvrijheid een omslag impliceert; namelijk een denken van buiten naar binnen. Dat vergt een leerproces, zoals bijvoorbeeld in Assen is ervaren. De variatie in vormen is al met al indrukwekkend. Ik zeg graag met Heitink: „kijk wat er allemaal groeit en bloeit‟. Maar het is goed te bedenken dat het bij gastvrijheid niet alleen gaat om allerlei concrete activiteiten, maar ook, misschien moeten we wel zeggen vooral, om de daarachter liggende houding. Daarom is het goed dat Arie van Houwelingen, pastor in Borne er aan herinnert dat gastvrijheid betekent „met andere ogen leren kijken‟. Het gaat er om de ander te zien en wie weet licht daarin het gezicht van de Ander op.

43


'Van u is de toekomst, kome wat komt‟

3. Kan het altijd? Voorwaarden voor de opbouw van een open kerk

Alvorens op weg te gaan is het verstandig stil te staan bij de vraag of een ontwikkeling naar een open kerk in de eigen parochie wel kans van slagen heeft. Zijn de voorwaarden daarvoor in de eigen gemeente of parochie wel aanwezig? Welke zijn dat? Daarover gaat dit hoofdstuk. Ik beperk mij tot die punten die in de theorie, maar vooral in de praktijk erg belangrijk blijken te zijn. Daarbij maak ik dankbaar gebruik van wat ik hierover opgevangen heb tijdens de vele gesprekken die ik heb mogen hebben met parochies en gemeenten die al onder weg zijn. Het gaat om de volgende zes punten: 1 Omkeren. Van buiten naar binnen leren denken. Zo scheppen we ruimte voor gasten. 2 Elkaar zien. Zo scheppen we ruimte voor elkaar. 3 Vertrouwen hebben. Zo scheppen we ruimte voor een ontmoeting met de Ander. 4 Kiezen voor een spirituele gezamenlijke trektocht. 5 Kunnen rekenen op een geïnspireerde pastor als coach; 6 Een een competente stuurgroep. Bij nader inzien hebben zij alle één kenmerk gemeen: zij weerspiegelen de grondwaarden van gastvrijheid. Dat zal hopelijk blijken uit wat volgt. 3.1 OMKEREN. EN ZO RUIMTE MAKEN VOOR GASTEN Gastvrijheid betekent primair, zoals we in hoofdstuk 1 zagen, ons als gemeente openstellen voor gasten. Hen in het middelpunt plaatsen. Dus denken van buiten naar binnen. Dat is een voorwaarde voor het ontstaan van een gastvrije parochie. Dat is een voorwaarde voor het ontstaan van een open kerk. Dat staat tamelijks haaks op de klassieke manier van kerk-zijn. Daarbij komt in onze tijd nog dat we door de vele problemen waarvoor we als kerk staan geneigd zijn ons daarop blind te staren. Dat is te begrijpen. De kerk heeft het moeilijk. De vele problemen zijn uit den treure opgesomd. Ieder kan het rijtje opdreunen. Dat hoef ik dus niet meer te doen. Er ís veel om je zorgen over te maken. Dat moeten we vooral ook niet ontkennen. Maar het gaat mis als we het daar bij laten. Voor een individuele mens én voor de parochie als geheel geldt dat er pas werkelijk uitzicht komt als we ons omkeren en ook de ander in het oog krijgt. We moeten ons dus niet geheel in beslag laten nemen door de eigen kwalen en problemen. Natuurlijk die zijn er en de pijn mogen we ook tegen elkaar uitspreken. Stel je voor! Maar tegelijkertijd houd ik vol dat we ons daarop niet blind moeten staren. En dat kan! Een wel heel duidelijk voorbeeld is Job. Als één aanleiding heeft om te klagen dan is hij het wel. Hij verliest mensen die hem zeer lief zijn, zijn vrouw doet onjuiste voorstellen en zijn vrienden stellen foute vragen. Job klaagt dan ook; diepgaand en indrukwekkend. Maar zo komt hij er uiteindelijk niet uit. Daarvoor is iets anders nodig. Dat blijkt ook. Immers wanneer komt er een keer in zijn lot? Dat kunnen we weten, want dat staat beschreven in hoofdstuk 42:10. „En de 44


Heer bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had‟. Rabbijn Joseph Dov Soloveitchek tekent hierbij aan dat de sleutel tot de ommekeer van Job ligt in zijn ontdekking dat het gaat om actieve zorg voor de medemens. „Zelfs de rechtvaardige Job had te lang geleefd in de beperkte cirkel van zijn eigen ervaring. Hij had, als zijn voorganger Awraham, alle recht van de wereld om strijd te leveren met God. “Zal de rechter van heel de wereld dan geen recht doen?” In de hitte van de strijd echter was zijn blik op de ander verduisterd geraakt‟ ( Awraham Soetendorp). Niet alleen voor individuele christenen, maar ook voor de groep christenen die we gemeente noemen is een dergelijke ommekeer nodig. We moeten de problemen niet ontkennen. Ons ook niet laten troosten door onzinnige en arrogante argumenten als „de kwantiteit neemt af, maar de kwaliteit neemt toe‟. Laten we realistisch blijven. De situatie is in vele gevallen dramatisch en er lijkt maar geen keer te komen. Maar laten we het bij die constatering niet laten. Ook voor de kerk geldt: keer je nu eens om en kijk eens om je heen, wat en wie zie je dan? Concreet betekent dit: vervang de bezorgde op ons zelf gerichte vraag „Hoe overleven we?‟ door deze vraag: „Wat kunnen wij, kleine en nog steeds krimpende parochie, betekenen voor de mensen en de wereld om ons heen?‟ Nogmaals, realistisch blijven. Als je één talent ontvangen hebt, niet doen alsof je er tien hebt gekregen. Wie vraagt dat van ons? Dus mensen noch kwalitatief, noch kwantitatief overvragen. Maar ons wel omkeren. Hoe kunnen wij met onze beperkte mogelijkheden onze roeping – „prediken en boze geesten uitdrijven‟ – trouw blijven. En als we ons omkeren dan kunnen we wat beleven! Een voorbeeld daarvan is de kleine gereformeerde kerk van Bant. Alleen al het centraal stellen van die nieuwe vraag veranderde hier de situatie ingrijpend. Er kwam moed, energie en een enorme creativiteit vrij. We zullen hen in hoofdstuk 4 nog tegenkomen. Je zou bijna zeggen: „Toen Bant begon te bidden voor de polder bracht de Heer een keer in hun lot‟. 3.2 ELKAAR ZIEN. EN ZO RUIMTE SCHEPPEN VOOR ELKAAR Een tweede voorwaarde voor het ontwikkelen van een open kerk is oog hebben voor elkaar. Elkaar zien als subject. En dus: bereid zijn te geven én te ontvangen; actief luisteren; alle relevante informatie eerlijk beschikbaar stellen; samen beslissen; de ander op de been houden; elkaar laten uitspreken; elkaar niet veroordelen of minachten; je zelf bloot geven; de ander zien als iemand die uniek is en die dus wat te geven heeft; elkaar niet overvragen. Dat is elkaar zien. Zo scheppen we ruimte voor elkaar en kunnen we bij elkaar te gast zijn. Ik spits dit nu toe op twee punten die in verband met de opbouw van de gastvrije kerk van bijzonder belang zijn. a. Mensen alleen vragen voor taken waar zij aardigheid in hebben Mensen serieus nemen betekent hen niet overvragen. Noch door te veel van hen te vragen, noch door hun dingen te vragen waarvoor ze niet in de wieg gelegd zijn. Positief geformuleerd betekent dat laatste: mensen alleen vragen voor taken waar zij aardigheid in hebben. Wat betekent „aardigheid „ in iets hebben? Laat ik dat met twee verhalen duidelijk maken. Toen mijn moeder trouwde verhuisde zij naar „de stad‟; Groningen dus. Tot die tijd runde

45


zij de schoenenzaak van mijn grootouders. De leiding ging over in handen van haar broer. „Dat gaat mis‟, wist mijn moeder, „want Wim heeft er geen aardigheid in‟. En zo ging het. Niet omdat Wim er de kantjes afliep, integendeel, maar omdat dit werk niet bij hem paste. Hij kon het eigenlijk niet, had er geen plezier in en deed het niet met liefde. Hij had er geen aardigheid in; dat wil zeggen, het lag niet in zijn aard. Ja, en dán gaat het mis. De heer en mevrouw X, die ik niet bij name noemen mag, wonen in Blaricum. Elke donderdag houden zij open huis, speciaal voor singles; „loslopende mensen‟, zoals het echtpaar hen noemt. Daaronder zijn er ook die het, bijvoorbeeld door een recente scheiding, erg moeilijk hebben. De gasten zijn welkom vanaf een uur of vijf. Om ongeveer acht uur wordt de maaltijd geserveerd. Altijd iets bijzonders, maar niet overdreven. Het samenzijn loopt doorgaans uit tot een uur of elf. „Wat zijn dat voor mensen?‟ , vroeg ik een van de regelmatige gasten. „Super gastvrij…heel open, maakt niet uit hoe je er uit ziet, je wordt ontvangen met een wijntje en een hapje…zij informeren naar je, zijn heel belangstellend…zij hebben eerlijke belangstelling in je…de gasten zijn ook belangstellend over en weer…zij besteden heel veel zorg aan het eten…zij kookt graag en hij weet veel van wijnen en zoekt die met zorg uit…het eten is heerlijk en het is heel gezellig…‟. „En wat kost het?‟ „Niets, ze vinden het leuk om gasten te ontvangen; ze doen het gewoon omdat ze er aardigheid in hebben‟. Ja, dán gaat het goed. Zo fungeert dit huis zo maar als een herberg onderweg! De les is duidelijk: bij de vormgeving van de gastvrije parochie – of algemener, bij gemeenteopbouw – moeten we uitgaan van waar mensen aardigheid in hebben. Daarom bijvoorbeeld een maaltijd aanbieden omdat er parochianen zijn die graag voor een groep koken; hulp bieden bij het maken van huiswerk omdat er mensen zijn die hun leraarservaring vruchtbaar willen maken (zo gaat dat bijvoorbeeld in Amsterdam); een kindercrèche voor werkende alleenstaande moeders inrichten, omdat het toch jammer is dat de kerkzalen altijd maar leeg staan (Amersfoort); enzovoort. Kortom: aansluiten bij waar mensen aardigheid in hebben. Dat is extra belangrijk als het om gastvrijheid gaat. Want dat luistert nauw. Niet iedereen heeft de gave van het gastvrouw zijn. Dus moeten we hen daarvoor ook niet vragen. Dat wordt overvragen. Hoewel we in die rol wel kunnen groeien. De titel die Frederiek Lunshof aan haar scriptie over gastvrijheid gaf is een program: „Oefenen in gastvrijheid‟. Daarbij kan ook de pastor een rol spelen, als zij tenminste haar rol ziet als toeruster van vrijwilligers. Daarop kom ik in punt 3.5 terug. We moeten mensen dus alleen vragen voor dingen waar zij aardigheid in hebben. Ik hoop dat de voorbeelden duidelijk maken dat dit iets anders is dan „leve de lol‟. Het betekent: mensen niet vragen dingen te doen waar zij geen aardigheid in hebben; die niet bij hun aard passen. Anders gezegd, waarvoor zij geen gaven hebben ontvangen. In het belang van die mensen zelf én in het belang van de opbouw van de gastvrije parochie. Immers anders gaat het mis. Dat weten we toch ook uit de praktijk? Daarbij komt nog een tweede verwant punt. Een voorwaarde voor het welslagen is ook, van de gemeente als geheel en van de individuele mensen niet meer tijd vragen dan zij hebben. Iemand zei eens: „Als je meer doet dan je eigenlijk kunt, dan doe je dat meerdere niet voor God‟. Voor wie dan, vraag je je af. In ieder geval is het zo dat we als we één talent ontvangen hebben, we niet moeten doen of we er tien hebben gekregen. 46


Overigens moeten we nu ook weer niet te snel zeggen dat er geen tijd is. Als we duidelijke prioriteiten durven stellen komt er misschien tijd vrij. Vanuit die prioriteiten het bestaande werk eens kritisch evalueren – en daar dan ook de consequenties uit durven trekken – levert misschien nog meer tijd op. Typisch voor de gemeente is ook steeds weer nieuwe groepen oprichten, maar nooit eens een opheffen. Minder vergaderen en met minder mensen kan ook helpen. Kortom: mensen niet onder druk zetten; noch kwalitatief door hen te belasten met dingen waar hun hart niet bij ligt; noch kwantitatief, door meer tijd te vragen dan zij hebben. Zo scheppen we ruimte voor elkaar. b. Weerstanden serieus nemen Ik ga er nu even van uit dat in parochie of een werkgroep, de stemming overheerst: „we gaan op weg om te proberen onze gemeente (onze werkgroep) het karakter te geven van een gastvrije gemeenschap! In die richting willen we ons ontwikkelen‟. Er zijn allerlei krachten die ons in die richting drijven: – Het besef dat het zó niet kan blijven; – Het beeld van de kerk als Herberg in een voor velen tamelijk onherbergzame wereld inspireert ons; – De overtuiging dat we als kerk de opdracht hebben ontvangen om mensen onderweg van dienst te zijn, zodat zij hun reis met meer vreugde en beter toegerust kunnen vervolgen; – Het verlangen naar een plek, waar christenen elkaars inzet voor medemensen bevestigen: inzet binnen het beroep, vrijwilligerswerk en in allerlei bewegingen; een plek ook waar „klokkenluiders‟ geruggensteund worden; een plek waar het over iets anders gaat en het iets anders toegaat dan in de wereld vaak het geval is. Maar het is goed te beseffen dat er tegelijkertijd ook krachten bestaan die ons weerhouden om in de benen te komen; zoals: – Vrees overvraagd te worden. Daarvoor bestaat alle aanleiding. We zijn destijds bijvoorbeeld gevraagd als contactpersoon met als opdracht de „eigen‟ parochianen te bezoeken. In het kader van de gastvrije gemeente worden „plotseling‟ heel andere eisen gesteld. Van ons wordt nu bijvoorbeeld verwacht dat we gasten bezoeken! Of algemener gesteld: het huidige kader werd wellicht in hoofdzaak gevraagd zich te richten op de leden van de kerk, in het kader van de gastvrije parochie wordt van hen verwacht dat zij zich richten op de schare (Noordmans, 1946). Dat verlangt van vrijwilligers en kerkleden een heel andere oriëntatie en vaardigheden (Staf Hellemans). Vandaar de vragen: „Daarvoor zijn we destijds toch niet gevraagd? Kunnen we dat wel?‟ (Iets soortgelijks geldt ook voor de pastor zoals we zullen zien in 3.5). – De angst in deze tijd van teruggang ook diegenen te verliezen die de huidige kerk nog trouw zijn. Je weet wat je hebt, je moet maar afwachten wat je krijgt. Daarom: geen experimenten! – De gastvrije parochie staat ons niet helder voor ogen; wat betekent het precies? – Vrees dat het (weer) niet zal lukken; en we hebben al zo veel geprobeerd. – Twijfel of er wel gasten zullen zijn; is er wel behoefte aan zo‟n kerk? – De vraag waar we de tijd, de moed en de deskundigheid vandaan halen; – Onzekerheid doordat we de consequenties niet kunnen overzien; je weet wat je hebt, je moet nog maar afwachten wat je krijgt. 47


– Onwil de oude vertrouwde situatie op te geven; de situatie waarin wij het voor het zeggen hebben, waarin wij, stilzwijgend uiteraard, bepalen wat normaal is en de anderen zich moeten aanpassen. Natuurlijk zijn zij welkom; hoe meer zielen hoe meer vreugd, maar wel graag binnen onze vanzelfsprekende leefstijl: „Zo doen wij dat hier nu eenmaal!‟. – Tegengas omdat niet iedereen is gehoord of zich niet durfde uiten. Pas als „het‟ zover is komen ineens alle tegengeluiden uit de gemeente. Kortom in elke situatie werken gelijktijdig drijvende krachten en weerstanden. Het loont de moeite om die in kaart te brengen; bijvoorbeeld als volgt (Figuur 2). Figuur 2: Het krachtenveld van drijvende en weerhoudende krachten

De horizontale lijn symboliseert de bestaande situatie. De drijvende krachten en de weerstanden geef ik weer met pijlen. De lengte van de pijl staat voor de intensiteit van de kracht; hoe langer de pijl hoe sterker de kracht. Boven de streep zet ik de drijvende krachten; onder de streep de weerstanden. In de gastvrije kerk worden die weerstanden en de mensen die deze ter sprake brengen, serieus genomen. Daarmede onderstrepen en illustreren we dat een centraal kenmerk van de gastvrije parochie – de mens als subject serieus nemen – ons ernst is. Die mensen zijn niet lastig, maar waardevol. Zij herinneren ons aan de zegswijze: bezint eer gij begint! De weerstanden serieus nemen betekent nagaan of zij weggenomen kunnen worden, of in ieder geval vermindert kunnen worden. Is bijvoorbeeld het vinden van tijd een belangrijke weerstand, laten we dan nagaan hoe we daarvoor een oplossing kunnen vinden (bestaand werk schrappen; beseffen dat gastvrijheid niet impliceert andere dingen doen, maar de dingen anders doen). Is het grote punt dat we ons de gastvrije gemeente niet concreet voor de geest kunnen toveren, laten we dan eens op bezoek gaan bij gemeenten die al langer op weg zijn. Hoofdstuk 2 maakt een eerste kennismaking mogelijk. U kunt andere gemeenten onderweg ook ontmoeten door een bezoek te brengen aan de virtuele herberg (zie Hoofdstuk 6). 3.3 VERTROUWEN HEBBEN. EN ZO RUIMTE MAKEN VOOR EEN ONTMOETING MET DE ANDER Voor een goede reis is vertrouwen een voorwaarde. Ontspannen. In alle rust. In goed vertrouwen 48


op weg gaan. Namelijk in het besef dat we er niet alleen voor staan. Dat klinkt vroom. Sterker nog het is vroom. Het gaat hier namelijk om de klassieke zegswijze: „Wandelen met God‟. Zo zijn we bij Hem te gast. Dat we er niet alleen voor staan wisten we al. Er is nauwelijks één boek over gemeenteopbouw te vinden of er wordt wel herinnerd aan de zin uit psalm 127: „Als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan‟. In ieder geval in het „Woord vooraf‟. In een moderne versie kom je dat tegen bij Hans Pasveer die met aan Ed de la Torre ontleende woorden stelt: „Wat kunnen wij anders, dan sprokkelen, brandhout vergaren, terwijl wij wachten op de vonk.‟

Die woorden geven de aard van kerkopbouw treffend weer. Onze activiteit – sprokkelen van brandhout – is nodig en nuttig, maar de vonk moet van de andere kant komen. Dat met de mond belijden is mooi. Maar wat betekent het in de praktijk? Daar komt het toch op aan. Of het daar functioneert blijkt mijns inziens als het gedrag gekenmerkt wordt door vertrouwen. Dat is een grondwoord, misschien wel het grondwoord van gemeenteopbouw (Strunk). Vertrouwen is leven vanuit het besef dat de opbouw van de gemeente niet alleen of in de eerste plaats afhankelijk is van onze inzet. In theologische taal zeggen we dan dat God het eigenlijke subject van gemeenteopbouw is. Meer dan een dogmatische uiteenzetting kan een anekdote verduidelijken wat dat betekent. Het verhaal gaat dat paus Johannes XXIII, toen hij tot paus gecreëerd was, de avond van de eerste dag de slaap niet kon vatten. Alle problemen van de wereldkerk kwamen op hem af. Hij deed die nacht geen oog dicht. De volgende morgen stond hij vroeg op en ging aan het werk. De avond van de tweede dag was hij doodop. Dus ging hij vroeg naar bed. Weer kon hij de slaap niet vatten, vervuld, ja vol onrust door de problemen die hij moest oplossen. Toen bedacht hij zich en zei: „Here God, het is Uw kerk; ik ga slapen‟. Ik ben er niet bij geweest, maar ik stel mij voor dat toen in vervulling ging psalm 3 die in de oude protestantse berijming op hem toegepast luidt: „Hij lag en sliep gerust, van „s Heren trouw bewust, tot hij verfrist ontwaakte.‟

Vertrouwen. Wat dat praktisch betekent klinkt ook door in een verslag van de parochie Emmaüsgangers in IJsselmonde (Rotterdam). Het is een enthousiaste gemeenschap, die leeft en bloeit. Maar soms slaat ook hier de twijfel toe. „Tenslotte, IJsselmonde bruist, maar toch, heel af en toe hoor je zeggen: “Het bruist, nu nog wel, maar straks als er geen vrijwilligers meer zijn wat dan?” Dan doen we het anders maar we blijven zingen: Van u is de toekomst, kome wat komt! „ Die woorden zijn hen „heel heel dierbaar want we geloven echt dat onze geloofsgemeenschap toekomst heeft‟. Maar als vertrouwen een voorwaarde is, hoe komen we daar aan? „Het moet je gegeven worden‟. Erg vroom al weer, maar vooral voor de activisten onder ons, helaas wel waar. Het 49


enige wat we kunnen doen, en dus ook moeten doen, is voorwaarden scheppen en wachten op de vonk. Bij voorwaarden creëren denk ik hieraan:  Rust waarderen. Beseffen: „Beter is een handvol rust dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind‟ (Prediker 4:6). Rustig (!) de tijd nemen voor een gesprek van hart tot hart, over onze zorgen en over ons verlangen. En zo bij elkaar te gast zijn. Vooral niet afhaken of er als een dwaas nog eens extra tegen aan gaan.  Onze soms wel erg rumoerige actie afwisselen met rust en stilte. Weer kunnen we in de leer te gaan bij de parochie Emmaüsgangers. „Iedere eerste woensdag van de maand maken we het stil in ons parochiecentrum. Dan zijn er geen vergaderingen, geen bijeenkomsten, helemaal niets, alleen maar stilte. Parochianen ontmoeten elkaar voor een meditatieavond‟.  Actie afwisselen met vieren. Op dat laatste punt kom ik zo dadelijk nog terug. 3.4 KIEZEN VOOR EEN SPIRITUELE GEZAMENLIJKE TREKTOCHT Het gaat hier naar mijn mening om twee zaken: de keuze van de methode en de plaats van het vieren in het opbouwproces. Over beide een paar opmerkingen. a. The medium is the message. Er zijn verschillende wegen die in het opbouwwerk als methoden worden onderscheiden: de weg van de actie, de „georganiseerde reis‟ (wacht maar wat de leiding en experts bedacht hebben), en de gezamenlijk trektocht. Welke kiezen we? Naar mijn mening die weg die past bij het doel, dat is hier de ontwikkeling van een gastvrije parochie. En passend is een weg als de uitgangspunten van de weg in harmonie zijn met die van het doel. Dus komt de gezamenlijke trektocht het meest in aanmerking. Immers deze weg schept ruimte voor de gast, elkaar en voor een mogelijke ontmoeting met de Ander. Dus kies ik voor de gezamenlijke trektocht. Die kan kort als volgt worden getypeerd: De uitkomst is onzeker. De bestemming voorlopig. Haar dynamiek berust op vertrouwen. Er is een globaal doel: ruimte scheppen voor gasten, elkaar en God. Met het oog daarop komen mensen samen in zijn Naam. De reisgenoten gaan met elkaar om „zoals een vriend omgaat met zijn vriend‟. De pastor fungeert als coach (zie 3.5). Rust en inzet wisselen elkaar af. Ieder die wil wordt van harte uitgenodigd mee op reis te gaan. Ieder die wil kan invloed uitoefenen. Er wordt besloten op basis van consensus Zó kan men verder. Eensgezind. Als regel. Ook kan het zijn dat de wegen scheiden. Dat zien we in de praktijk ook gebeuren. Zo komt het regelmatig voor dat sommige parochianen het niet opbrengen mee te gaan op weg naar een open kerk. Zoals er overigens ook anderen zijn die door die ontwikkeling juist worden aangetrokken. Zij hadden er bijvoorbeeld geen aardigheid in ouderling te

50


worden, maar wel om gastvrouw te worden in een inloophuis of kerkcafé. Een werkelijk gastvrije kerk zal de mensen die zich niet in de ontwikkeling kunnen vinden desgewenst helpen om een parochie te vinden waarin zij van harte kunnen meedoen. Die ontwikkeling is niet ideaal, maar ook weer niet dramatisch, althans zolang de verschillende parochies met elkaar in een zinvol verband blijven staan en elkaar blijven zien als onmisbare delen van het ene lichaam (1 Korintiërs 12). In alle nuchterheid moeten we overigens vaststellen dat dit „grensverkeer‟ al lang aan de gang is, zowel in de grote stad als op het platteland. Dat is gegeven met pluraliteit en profilering van gemeenten.

Maar we gaan verder. Gedurende de hele trektocht staat de traditie ter beschikking. Als een depositum fideï, een voorraadkamer waaruit geput kan worden, met name op momenten dat we voor beslissingen komen te staan. Het gesprek over de traditie gaat dus niet vooraf aan de trektocht, maar vindt telkens weer plaats gedurende de hele trektocht. Dat wordt bedoeld als we spreken van de gemeente als een lerende gemeente. De entree daartoe is niet de vraag naar het „hoe?‟, maar de vragen naar het „waarom?‟ en „waartoe?‟ De eerste vraag is dus niet: hoe bouwen we een inloophuis, een kerkcafé, een gastvrije kerkdienst, enzovoort. Maar primair gaat het hierom: waarom zouden we dat doen (dat is: wat heeft dat te maken met wie we zijn?) en waartoe zouden we dat doen? (dat is: wat heeft dat te maken met onze missie?). Dat betekent dat we steeds weer terugkoppelen naar de beide identiteitsvragen. Zo worden we gaandeweg wijzer. Deze weg is als het goed is, zelf een spirituele trektocht. Daarbij staat de Heer niet – laten we het hopen – aan het eind van de reis, maar is Hij degene op wie tijdens de reis wordt gerekend, gehoopt. En wiens aanwezigheid ook onderweg wordt gevierd. Dat gaat weer vergezeld van ritueel, van het vieren van de maaltijd en van gebed. Dat laatste wat mij betreft in de geest van Den Dulk die naar aanleiding van Numeri 10 opmerkt: „Wij kunnen niet van hier gaan als gij niet met ons optrekt en wij kunnen hier niet settelen als gij niet bij ons komt op deze plaats‟. Zo kunnen parochianen, zelf vreemdelingen en bijwoners, groeien in dienst en openheid naar de samenleving, de gemeenschap ervaren en zo ook in dit alles iets van God op het spoor komen. De gezamenlijke spirituele trektocht is, zó vormgegeven, niet zo zeer de weg naar een nieuwe identiteit, maar haar identiteit ligt in het bewandelen van die weg. Zó werden de christenen aanvankelijk ook aangeduid: mensen van de weg. Gastvrijheid staat voor het scheppen van ruimte voor God en mensen. Die ruimte is niet alleen kenmerkend voor de Herberg, maar evenzeer voor de weg daar naar toe. Zo werken we niet alleen aan de opbouw van een Herberg, maar ervaren die ook zelf; gaandeweg! Inderdaad: „the medium is the message‟. Terzijde merk ik nog op dat de weg van het gezamenlijke leren ( de gezamenlijke trektocht) ook voor de landelijke kerk de meest effectieve en legitieme weg is. Ik zeg dat met nadruk omdat sommigen menen dat deze weg alleen begaanbaar is in kleine groepen en overzichtelijke gemeenten. Daarmee maken zij van gemeenteopbouw iets kneuterigs en zetten de landelijke kerk op een dwaalspoor. De recente geschiedenis wijst dat ook uit. De weg van de actie zoals die door het IKV werd bewandeld met name in het debat over de kruisraketten, is een doodlopende weg gebleken. Het is uitgelopen op een fel er-op-of-er-onder conflict. Dat behoeft ook niet te verwonderen, immers verandering van gezindheid kan niet met machtsmiddelen worden afgedwongen. Ook de weg van de bestuurderen (populair gezegd: de georganiseerde reis) is in onze tijd onbegaanbaar. Dat heeft de synode van de SoW-kerken onlangs weer eens ervaren. Zij deed een

51


uitspraak „namens‟ deze kerken over het vraagstuk van de euthanasie. Binnen de kortste keren was er een groep van honderd predikanten gemobiliseerd die met een duidelijk tegengeluid kwam. Het is duidelijk, ook deze weg leidt tot niets. De enige weg is de gezamenlijke trektocht. Alleen die weg neemt de mens serieus en de zaak. Dat die weg ook voor een landelijke kerk begaanbaar is bewees de RKK in de USA. Via deze weg kwam deze kerk tot een door de katholieken gedeelde uitspraak over de vredesproblematiek en over economische vraagstukken. „Dankzij deze procedure bereikten de bisschoppen een hoge mate van overeenstemming onder elkaar en onder de Amerikaanse katholieken, terwijl niet uit het oog werd verloren dat hun bijdrage aan het nationale debat kracht van overtuiging kreeg door zowel de feitelijke inhoud van de brief alsook door de feitelijke overeenstemming onder brede lagen van de geloofsgemeenschap‟ (Eduard Kimman).

b. Actie en vieren. Het opbouwproces is een spirituele beweging als van eb en vloed De opbouw van de gastvrije parochie dient, als elk opbouwproces, een eenheid te zijn van twee polen die in de praktijk met verschillende begrippenparen worden aangeduid: werken en vieren; bouwen en pauze houden (Den Dulk); „koinonia as a calling, and koinonia as a gift‟ (Gassmann,WCC), ontvangen en uitdelen (Zulehner), Ora et labora. Het is een voortgaande beweging, als van eb en vloed. Werken en vieren. Dat betekent dit. We zetten ons in voor de opbouw van een gastvrije gemeente; dat wil zeggen we proberen ons open te stellen voor gasten, bij elkaar te gast te zijn en te beseffen dat we zelf gast van God zijn. We hopen op deze drievoudige ontmoeting. Maar die ontmoeting is niet alleen toekomstmuziek; we mogen die drievoudige ontmoeting ook, nu al, vieren. Die viering is niet ergens goed voor, zij is goed in zichzelf; geen middel tot iets anders, maar doel in zichzelf. Doelloos. Maar die ontmoeting heeft vergaande effecten. Kan die althans hebben. We beseffen weer dat wij zelf gasten zijn, ja bij Hem thuis mogen zijn. In bepaald opzicht kunnen we zelfs zeggen, dat de vreemdelingschap voorbij is. „Eindelijk thuis‟(H. Nouwen). We kunnen (Hem) „Zien. Soms even‟(Huub Oosterhuis), en kunnen verrast vaststellen „Hij is het weer!‟(C.A. van Peursen). Hierbij moeten nog twee opmerkingen worden gemaakt. Allereerst dat kenmerkend voor de gastvrije parochie is dat ook het vieren zelf een gastvrij gebeuren is. Dat betekent dat ook hier participatieruimte wordt geschapen. Dat impliceert ook dat mensen van harte worden uitgenodigd niet alleen aanwezig te zijn, mee te delen maar ook om mee uit te delen. De gast wordt de kans geboden ook gastvrouw te worden; zij of hij ontvangt de ruimte niet alleen om bezoeker van de Herberg te zijn, maar ook om, als hij zich daartoe geroepen voelt, als ober in de Herberg te functioneren. Werkelijke gastvrijheid impliceert immers dat gasten een actieve rol mogen spelen, ook in de kerkdienst, volgens het aloude beeld dat Paulus, zoals ik al eerder opmerkte, van de eredienst tekende: „Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lezing, of een openbaring, of een tong of een uitlegging‟( 1 Kor. 14: 26). Het is dus onzin om zodra een viering in zicht komt onmiddellijk te kijken naar priester of dominee. Vervolgens moeten we bij viering vooral niet alleen denken aan de zondagse eredienst, maar evenzeer aan andere bijeenkomsten; van grote en van kleine groepen; van permanente en 52


ad hoc groepen. Probeer niet alles in de liturgie te brengen, maar breng de liturgie in alles. Dan veranderen die kleine groepen van karakter; werkgroepen worden kerkgroepen, en functionele groepen worden ecclesiale groepen. 3.5 EEN GEÏNSPIREERDE PASTOR ALS COACH Voor de opbouw van een gastvrije parochie is een pastor nodig. Daarmee bedoel ik uiteraard evenzeer de pastoraal werkenden zoals zij in de RKK worden aangeduid, als priesters en predikanten. Zo iemand is nodig. De voorbeelden die ik in het vorige hoofdstuk noemde en die in de volgende nog zullen volgen, onderstrepen dat. We moeten dat overigens niet overdrijven. En we overdrijven als we de pastor zien als de belangrijkste zo niet als ongeveer de enig belangrijke factor. En dat idee kom je vandaag hier en daar tegen. Dat is wel eens anders geweest. Zelfs kan worden gezegd dat elke tijd zijn eigen idee heeft over wat de belangrijkste factor voor kerkvernieuwing is. In de veertiger jaren was die rol toebedeeld aan spiritualiteit. Dat werd misschien wel het duidelijkst verwoord door Hendrik Kraemer. Hij riep op tot „Terug naar de wortelen‟ en tot „ontdooien van de bevroren bronnen‟. In de vijftiger jaren wordt alle aandacht gericht op gemeenschap en op kleine groepen. Dan volgen de zestiger jaren. Daarin gaat het om de missie en om de missionaire structuur van de gemeente. Daarna wordt het gewone gemeentelid (her)ontdekt; het gonst van het algemeen priesterschap. Als dat nu maar eens gehonoreerd wordt; dan zul je wat beleven. Maar ook dat geloof verzwakt. Maar er wordt een nieuw item gevonden: identiteit. Elke parochie moet een missionstatement ontwikkelen. Daarin ligt dan het heil verscholen. Daarna wordt het onoverzichtelijker. De aandachtspunten duikelen over elkaar heen. Na een halve eeuw zijn we weer terug bij spiritualiteit; zij het dat we nu niet terug moeten naar „de wortelen‟, maar naar „de bronnen‟. Vooral in evangelicale kring wordt gemeenschap en de kleine groep herontdekt. Ook wordt er weer een nieuw en eigenlijk ook weer oud punt (her)ontdekt en verabsoluteerd: de leiding. „Een of ander mensje uit het stof opgerezen‟ (Calvijn), de pastor dus, moet nu het schip voor zinken behoeden. Althans voorlopig, want het rad van avontuur blijft draaien. Blijkbaar moet nog steeds geleerd worden bij gemeente en parochie te denken in termen van een systeem waarin al die elementen in wederzijdse afhankelijkheid met elkaar verbonden zijn en dus samen, als een eenheid aangepakt moeten worden.

De pastor is belangrijk; zelfs onmisbaar. Dat is buiten kijf. Maar met die constatering zijn we er niet. Immers hoewel het niet aardig klinkt moet worden gezegd dat bepaalde pastores de ontwikkeling naar een gastvrije parochie eerder afremmen dan bevorderen. De grote vraag is dus welk type pastor de ontwikkeling naar een open kerk bevordert. In ieder geval niet iedere pastor. In alle voorzichtigheid en bescheidenheid meen ik te mogen zeggen dat een pastor vooral waardevol is voor een open kerk, als zij en hij aan het volgende profiel beantwoordt. 1) De pastor is gegrepen door het visioen van de open, gastvrije kerk. Het is dus niet voldoende als de pastor in alle welwillendheid, zich ook hiervoor wel wil inzetten. 2) De pastor staat open voor gasten. Dat zijn vaak – om het maar even slordig te zeggen – rand- en buitenkerkelijken. Voor hen open staan impliceert dat de pastor in hun wereld thuis is. Dus niet alleen beschikbaar is als gastvrouw of heer, maar ook zelf gast is in hun en onze wereld; dus de wereld van individualisering en secularisatie. Voor de pastor geldt daarmede wat ook voor de open kerk als zodanig geldt. Daar betekent gastvrijheid zoals gezegd confrontatie in de dubbele betekenis van jezelf laten zien én in samenhang daarmee, ook bij je zelf de vraag toelaten „wat geloof ik nu eigenlijk zelf?‟ Vanwege het belang hiervan veroorloof ik mij een lang citaat van Jaap Firet. „Het is onmogelijk pastor te zijn, het is onmogelijk dienstbaar te zijn in de communicatie van het evangelie – zeker als dat moet gebeuren in een geseculariseerde wereld! 53


– als we niet telkens weer in volstrekte eerlijkheid voor onszelf met deze vraag bezig zijn. Het kan een pijnlijke onderneming zijn. Soms ontdek ik dat ik niet alleen leef in een geseculariseerde wereld, maar dat die wereld ook in mij leeft, dat ik zelf geseculariseerd ben. Soms merk ik dat ik misschien niet onreligieus ben, maar dat ik weinig of niets geloof. Soms bespeur ik wel iets van werkelijk geloof, maar ik voel mij zeer onreligieus. Ik hoef niet door te gaan met u te vertellen wat ik zo voor en na bij mijzelf tegenkom. Maar dit heb ik wel ontdekt: In een periode waarin ik er niet toe kom of niet de moeite neem mij daarop te bezinnen: “wat geloof ik werkelijk?, dat wil zeggen zo, dat ik met mijn leven daaraan hang”, in zo‟n periode stelt mijn dienst aan de communicatie van het evangelie weinig voor. Het gaat bij deze zaak niet allereerst om persoonlijke en professionele eerlijkheid en integriteit (hoewel dat ook!). Het gaat vooral hierom dat ik telkens ontdek dat ik ook zelf een schaap ben zonder herder, een mens die in zichzelf geen houvast vindt, maar dat ik leef van de ontferming van de Heer, dat ik leef in zijn aandacht‟ (Firet, 1989). Zo kan de pastor met anderen op weg gaan naar Emmaüs; niet als de onvermoede gast, maar als een van de twee. 3) De pastor moet er „aardigheid‟ in hebben „de mens‟ en „de zaak‟ beide het volle pond te geven. Dat impliceert dat zij een bepaalde instelling en een bepaalde rolopvatting heeft. In de organisatie-ontwikkeling wordt wel een onderscheid gemaakt tussen: de expert, de agoog en de leermeester(es). Met termen ontleend aan het pastoraat kunnen we respectievelijk spreken van: de verkondiger, de therapeut en de hermeneut (Heitink, 1998). De eerste weet hoe „het‟ zit en geeft gevraagd of ongevraagd advies, de tweede luistert zeer aandachtig maar zal zichzelf niet laten zien, de derde accepteert de mens als evenmens én laat zich zelf zien. Hij laat vrij en confronteert. Dat doet hij bijvoorkeur door het scheppen van leersituaties. (Zoals organisatie ontwikkelaars als Zwart en theologen als Firet en Haarsma al betoogd hebben). Natuurlijk laat deze pastor de ander niet aanmodderen als die er alleen niet uitkomt. Maar hij heeft een voorkeur voor de ontdekkende vraag boven het deskundige antwoord; prefereert het verhaal boven de (dogmatische ) verhandeling. En waarom? Omdat de vraag en het verhaal de mens en de zaak het meest recht doen. Dus past deze pastor harmonisch in de open kerk. Als we de werksituatie van deze pastor met de wereld van het toneel vergelijken, dat is deze vrouw en deze man niet de hoofdrolspeler, maar de souffleur. Of in een nog weer andere context, coach. En als de voorwaarden daarvoor op dit moment nog niet aanwezig zijn, dan werkt hij in die richting. 4) Deze pastor is niet zo maar een coach maar een die vertrouwen heeft en dus kan loslaten. Die kunst heeft hij kunnen afkijken van de vader uit het verhaal dat de gelijkenis van de verloren zoon heet. Ten onrechte, overigens. De hoofdpersoon is immers niet de zoon die zich te buiten gaat, maar de vader die kan loslaten; niet uit onverschilligheid – „zelf weten, ik heb je gewaarschuwd‟ – maar uit respect en uit liefde. Hij gunt zijn zoon de ruimte. Maar hij hoopt op zijn terugkeer. Hij kijkt naar hem uit, maar volgt hem niet hinderlijk en reist hem niet achterna. Zijn houding is een voorbeeld van wat Friedman noemt „non anxious presence‟. 5) De pastor ziet zichzelf als toeruster van vrijwilligers. De typering van de pastor als leermeester(es) maakt ook duidelijk hoe deze zich verhoudt tot de vrijwilligers. Deze pastor neemt de taak van de vrijwilliger niet over; laat staan dat hij hem graag uit die positie zou drukken, hij schept juist ruimte voor hen. De pastor ziet zichzelf niet als hun baas, maar als hun toeruster. En die toerusting heeft als primaire functie hun mogelijkheden om te participeren te 54


vergroten. Dat accent op de functie van toeruster zien we overigens in alle naar buiten gerichte stromingen van kerkopbouw; van de missionaire tot de evangelicale stroming. Een prachtig voorbeeld daarvan is het werk van Ds. Roel van Oosten. In het kader van zijn opleiding tot pastoraal supervisor KPV ontwikkelde hij een „Kursus Pastorale Vorming van Gemeenteleden‟ (KPVG). In die cursus worden gemeenteleden niet opgeleid tot hulpjes van de pastor, maar om „een deel van wat voorheen “predikantspastoraat” heette voor hun rekening te nemen‟ (curs. JH). Hij voerde die cursus vervolgens uit in de Martinuskerkgemeenschap in Warnsveld. En met succes. „Gaandeweg (er is tijd voor nodig) raken gemeenteleden vertrouwder met het goede verschijnsel “pastoraal medewerker” „. „Mijn taak als pastor is ook in die zin veranderd dat ik iets minder in de eerste lijn uitvoerend bezig ben en wat meer als toeruster en begeleider functioneer‟.

6) De pastor moet passen in een team. Scherper gezegd, de pastor moet de eenzijdigheden en tekorten van het team aanvullen. Dat betekent dat een team eerst moet vaststellen waar zijn zwakheden liggen en dan op zoek gaan naar een pastor die een meerwaarde heeft. Samenvattend kunnen we zeggen dat de pastor die aan dit profiel zo ongeveer beantwoordt, de kenmerken van gastvrijheid als het ware belichaamt. Geen wonder dat juist die pastor zo stimulerend is voor de opbouw van de open kerk. Tegelijkertijd moeten we ook beseffen dat het niet vanzelf spreekt dat de pastor hieraan beantwoordt. Wellicht is zij destijds wel beroepen op basis van een heel andere profielschets. Waarin het woord gast misschien zelfs niet voorkwam en waarin zij niet gezien werd als coach, maar als de ouderwetse leider. Mogelijk heeft zij ook zelf wel een heel andere opvatting van haar rol. En misschien verwacht de gemeente wel dat zij gewoon doet wat een pastor lange tijd gedaan heeft: zorgen voor de eigen leden en hen in preek, catechese en pastoraat de weg wijzen. In die situatie zonder meer uitgaan van de „eisen‟ die een gastvrije gemeente stelt kan zelfs betekenen dat we de pastor overvragen. 3.6 AANPASSINGEN IN DE STRUCTUUR Een voorwaarde voor een goede en geleidelijke ontwikkeling naar een kerk als een Herberg langs de weg van mensen, is ook de aanwezigheid van een gevarieerd samengestelde werkgroep die in de geest van de waarden van de gastvrije parochie leiding geeft. Dat betekent tweeërlei. a. Dromers en doeners hebben elkaar nodig Een voorwaarde voor een goede reis is dat verschillende typen mensen met elkaar samenwerken. In de organisatieleer worden vier typen onderscheiden: dromers: mensen die bruisen van ideeën; zij zijn vooral goed in het brainstormen; denkers: die systeem in het geheel brengen en verbanden zien en logisch en zakelijk denken; beslissers: die ideeën omzetten in haalbare plannen; zij geven handen en voeten aan het geheel; doeners: mensen die vooral geïnteresseerd zijn in het uitvoeren; daar is het ten slotte allemaal om begonnen! Deze onderscheiding is gebaseerd op Kolb, Learning by experience. Het is duidelijk dat er ook andere indelingen zijn, zoals die van Meredith Belbin. Ik laat dat verder buiten beschouwing omdat het mij hier nu vooral gaat om te beklemtonen dat verscheidenheid in gaven op het eerste gezicht misschien lastig en

55


storend is – ook in die zin dat mensen elkaars gedrag als hinderlijk kunnen ervaren – maar dat voor een werkelijk proces die verscheidenheid nodig is.

Deze verschillende typen zijn alle nodig. Men zegt wel dat een werkelijk veranderingsproces vier stadia doorloopt: doen – bezinnen – denken – beslissen – op basis daarvan opnieuw doen, enz. Dit proces wordt vaak voorgesteld als een cirkel, of precieser als een spiraal; het proces gaat immers steeds door. Figuur 3: De samenhang van doen-bezinnen-denken-beslissen in veranderingsprocessen

Waar je in deze cirkel instapt is eigenlijk niet zo belangrijk. De een begint met doen; de ander met denken; beiden doorlopen alle elementen van het proces. Daar gaat het om. In deze vier stadia komen achtereenvolgens vooral de kwaliteiten aan het licht van de doeners, de dromers, de denkers en de beslissers. Het is van groot belang voor hen allen ruimte te maken. Wij moeten beseffen dat al deze typen vooral waardevol zijn als zij leren samenwerken. Wee de groep die alleen of hoofdzakelijk bestaat uit dromers, denkers, beslissers of doeners. Zo‟n groep komt niet ver. b. Een stuurgroep Alles gaat niet vanzelf. Het gevaar van stagnatie en zelfs terugval is altijd aanwezig. Ook is het mogelijk dat we geleidelijk aan weer in de oude routines terugvallen Met het oog daarop is er in de kerk een voorziening: het ambt. Zijn missie is de aandacht steeds weer te richten op het hart van „de zaak‟. Vragenderwijs. Zijn we ons er van bewust dat wij zelf vreemdelingen zijn? Zijn we bezig met het scheppen van ruimte voor de drievoudige ontmoeting? Het gaat hier dus om de identiteit van de parochie. Bij identiteit gaat het immers – althans in de praktische theologie – om twee vragen: Wie zijn we? Wat is onze roeping? Zo fungeert het ambt als „een zekering in het stroomnet van de kerk, die meldt wanneer en op welk punt de kerk niet meer “kerk”is‟(J.Firet, 56


1980,135). Helaas moet worden gezegd dat de ambtsdragers vaak in beslag genomen wordt door andere zaken. Te druk met „bestuur en beheer‟. En zij zien geen kans daaraan te ontsnappen. Waar dat het geval is moet deze functie worden overgenomen door een stuurgroep. In het kader van „De Herberg‟ kan de opdracht van deze stuurgroep als volgt worden getypeerd:  haar missie: de aandacht vestigen op het wezen van de gastvrije parochie;  haar karakter: dienst, dat betekent, zo nodig helpen (dat is alternatieven verruimen) en bemoedigen;  haar stijl: gemeenschappelijk beraad aan de ronde tafel. Het is moeilijk zo te functioneren, temeer daar allerlei groepen al snel de neiging hebben, de stuurgroep als een hoger orgaan waar te nemen. De stuurgroep wordt dan nolens volens gedrongen in het oude schema van de traditionele, hiërarchische kerk. Om dat te voorkomen is het van belang dat de stuurgroep haar intenties duidelijk maakt en die met haar gedrag onderstreept. Dat laatste kan bijvoorbeeld door als stuurgroep andere groepen niet bij zich uit te nodigen, maar door bij hen op bezoek te gaan en zo hun gast te worden. Andere taken kunnen zijn:  voor allen relevante activiteiten verrichten; bijvoorbeeld een gemeentevergadering organiseren waarop een verbond kan worden gesloten;  activiteiten coördineren;  nieuwe initiatieven nemen (bijvoorbeeld een groepje „verkenners‟ installeren; die moet nagaan waaraan de buurt in het bijzonder behoefte heeft; middels gesprekken met sleutelfiguren als politie, maatschappelijk werk, jeugdwerk, enz).  de publiciteit verzorgen. Bij de samenstelling van de stuurgroep kunnen de volgende criteria worden gehanteerd:  De leden moeten er van harte achter staan; zij hebben er aardigheid in! (zij behoeven dus niet over de streep getrokken te worden)  Zij hebben tijd of zijn bereid er tijd voor vrij te maken.  Zij behoren deels tot de kerkleden, deels tot de „schare‟.  Zij vullen elkaar aan; doeners, denkers, dromers, beslissers. De stuurgroep moet „voor zover van haar afhangt‟ hartelijk samenwerken met kerkbestuur/kerkenraad. 3.7 TOT SLOT De vraag is nu in hoeverre in een concrete gemeente deze voorwaarden aanwezig zijn. Als dat maar in geringe mate het geval is betekent dat nog niet dat we dus maar moeten blijven zitten, waar we zitten. Het kan er wel toe leiden, dat we eerst maar eens gaan werken aan het versterken van die voorwaarden. Ook is het mogelijk dat we ons voorlopig richten op een of meer groepen waarin die voorwaarden wel in grote trekken aanwezig zijn. Het visioen van de open gastvrije kerk geldt immers, zo zagen we in hoofdstuk 1, niet alleen voor de hele parochie, maar „für jede Gemeindezelle‟. We kunnen er voor kiezen die te stimuleren, en niet al onze energie te steken in pogingen de anderen te „bekeren‟. Bovendien leidt een positieve ontwikkeling in enkele groepen wellicht tot het verminderen van weerstanden in andere. Laten we vooral niet wachten tot iedereen zo ver is. Die situatie zullen we wel nooit bereiken. 57


In ieder geval hoop ik dat de bouwers bij de voorbereiding van hun reis de tijd vinden of liever nemen om zich eens te bezinnen op deze zes punten. Dat is naar mijn mening van groot belang voor een goede reis. Een goede voorbereiding is het halve werk! Die reis zelf kan niet in alle details beschreven worden, maar wel kan daarover in algemene zin iets gezegd worden. Dat is van belang, al was het maar om te voorkomen dat we in de beginfase blijven steken. Daarover gaat het volgende hoofdstuk.

58


Actie en pauze houden

4. De ombouw van de gemeente tot een gastvrije parochie. De aanpak van stap tot stap

„We hebben ons bezonnen op de open gastvrije gemeente. Dáár willen we naar toe! Maar hoe doen we dat? Wat is de eerste stap? En hoe gaat het dan verder?‟ Dat is een van de meest gestelde vragen. En die vraag ligt voor de hand, want daarop komt het aan! Maar een algemeen antwoord kan daarop niet gegeven worden, want in de praktijk gaat het telkens weer anders. En dat is prima, want de situatie verschilt van geval tot geval. Dat betekent dat de uitdagingen én de mogelijkheden variëren. Bovendien is de dragende groep in de ene kerk de andere niet; de een heeft aardigheid in pastoraat, een tweede in diaconaat en een derde in liturgie. En dat bepaalt mede hun optreden. Daar is niets op tegen. Integendeel. Vooral niet zeuren over wat je niet (meer) kunt, maar doen waar je aardigheid in hebt. Laat duizend bloemen bloeien. Toch is er in de aanpak wel een zekere lijn te ontdekken. Dat is niet toevallig, want elk proces waarin een probleem wordt aangepakt, doorloopt ongeveer dezelfde fasen. Daarover gaat dit hoofdstuk. Achtereenvolgens komen de volgende punten aan de orde: 4.1 fasen in een opbouwproces; 4.2 toespitsing hiervan op de opbouw van de gastvrije parochie; 4.3 enkele hulpmiddelen voor dit opbouwproces. In 4.4 ten slotte beschrijf ik hoe het proces in drie heel verschillende gemeenten feitelijk is verlopen. In 4.5 ten slotte probeer ik daaruit een paar conclusies te trekken. 4.1 HET GRONDPATROON IN HET PROCES VAN DE OPBOUW VAN DE GASTVRIJE PAROCHIE a. Een opbouwproces heeft drie fasen De literatuur over kerkopbouw staat bol van theorieën over de fasen van een proces. Ik zal er niet nog eentje aan toevoegen, maar mij beperken tot het grondpatroon waarover ongeveer iedereen het eens is. Meer lijkt mij niet nodig, want elke gemeente is in staat op dat stramien haar eigen werkwijze te concretiseren. Minder kan niet, want zicht op het grondstramien is nodig om een lijn in het proces te krijgen en te houden. Zonder een dergelijke lijn dreigt namelijk het proces uit een te vallen in een serie incidenten. Voor alle zekerheid maak ik nog een opmerking vooraf. Deze. Bij de beschrijving die nu volgt ga ik er van uit dat in de parochie het besef leeft dat er iets moet gebeuren. De aanleiding daartoe kan heel verschillend zijn: de huidige vorm van kerk-zijn spreekt steeds minder aan; men heeft het gevoel dat de kerk beneden de maat blijft; er zijn acute problemen wat betreft geld of medewerkers; het kerkverband, bisschop of synode, stelt bepaalde eisen. Hoe het ook zij, ik ga er van uit dat het besef bestaat dat we niet eenvoudig op de oude voet door kunnen of willen gaan. Dan komt de vraag: wat nu? Daartoe beperk ik mij nu verder. Een proces van de opbouw van een open gastvrije kerk omvat globaal drie fasen, om het 59


even of het gaat om de ombouw van de parochie als geheel of van een groep daarvan. Bij groep kunnen we onder meer denken aan een werkgroep vorming en toerusting, de werkgroep liturgie, een rouwverwerkinggroep, een inloophuis en wat al niet. Maar de gedachte dat een proces in drie fasen verloopt geldt evenzeer voor het toegankelijker maken van de eredienst. De drie fasen die in zo‟n proces te herkennen zijn, zijn de volgende: Fase I Ontwikkelen van realistische plannen. Deze fase omvat verschillende stappen. Op een rijtje gezet levert dat de volgende stappen op: 1. Waar gaat het ons uiteindelijk om? (onze visie?) 2. Waaraan is behoefte en welke zijn onze mogelijkheden? (diagnose) 3. Waartoe besluiten we? (concrete keuzen maken). 4. Welke prioriteiten stellen we? (niet alles kan tegelijk). 5. Hoe pakken we het aan? Wie doet wat en wanneer? ( plan de campagne). De belangrijke vraag, in hoeverre we bereid zijn in de benen te komen (de motivatie), laat ik hier buiten beschouwing, vooral omdat dit punt niet een aparte fase is, maar gedurende het hele proces een belangrijke rol speelt en dus in alle fasen om aandacht vraagt: „zien we er nog wat in? „ Bovendien is dit punt reeds ter sprake gekomen in hoofdstuk 3. Fase II Uitvoeren van de plannen. Daarbij zal blijken of we inderdaad realistische plannen gemaakt hebben! Zo niet dan moeten die worden bijgesteld. Fase III Evaluatie en maken van nieuwe plannen. Dat is vaak de minst populaire fase, maar niettemin een zeer essentiële, want daarvan kunnen we wijzer worden. Hierin staan twee vragen centraal: 1. Hebben we onze plannen gerealiseerd? In hoeverre wel en in hoeverre niet? En: hoe kwam dat? 2. Was de manier waarop wij met elkaar hebben samengewerkt bevredigend? Op basis hiervan kunnen dan weer nieuwe plannen en afspraken worden gemaakt. Dat leidt weer tot een nieuw proces, dat weer dezelfde drie fasen doorloopt. Zo ontwikkelt het proces van de ombouw van de traditionele gemeente tot een gastvrije parochie zich steeds verder. En daar gaat het om! Een opbouwproces bestaat dus uit verschillende cycli van steeds drie fasen. b. Vier paar kanttekeningen bij de fasen Kunnen en willen. We moeten de problemen bij de bouw van de gastvrije parochie niet onderschatten. Anderzijds ook niet overdrijven. In ieder geval is het zo dat ieder van ons vertrouwd is met het zo juist geschetste grondpatroon van drie fasen. Zo gaat het immers in de alledaagse praktijk. Volgens dat patroon werkt bijvoorbeeld de dokter. En volgens diezelfde drie fasen zoeken en vinden we een antwoord op alledaagse problemen zoals : „Wat zullen we vandaag nu eens eten?‟ Ook hier zijn de genoemde stappen gemakkelijk herkenbaar: Fase I: wat zien we als een goede maaltijd (visie); waaraan bestaat behoefte, bij wie en welke mogelijkheden hebben wij (diagnose); wat ga ik nu op tafel zetten (besluitvorming) en wat komt daarbij kijken? (plan de campagne). Fase II. Naar de winkel; vervolgens de zaak klaar maken en zorgen dat het bijtijds op tafel komt (uitvoering). Fase III. Kunnen we er weer even tegen en was het lekker? Welke lering trek ik uit de reacties voor de volgende keer? (evaluatie).

60


Kortom, we weten heel goed hoe we in het leven van alle dag een probleem moeten aanpakken. Waarom zouden we dat dan in de kerk plotseling niet meer kunnen? Waarom stellen we ons dan vaak zo afhankelijk op ten opzichte van allerlei zogenaamde deskundigen? Als ik nog even door mag vragen: kunnen we het niet of zit het probleem eigenlijk dieper? Is het eigenlijke probleem misschien dat, als het er op aan komt – en het komt er vandaag op aan! – onze motivatie, ons geloof en onze visie niet sterk genoeg zijn? Geloven we eigenlijk wel dat de kerk toekomst heeft? Of kruipen we bij Elia onder de bremstruik en begeren we – nou niet direct om te sterven (Kon. 19:4,5) – maar wel om met rust gelaten te worden? Als dát het geval is, laten we dan dáárover met elkaar spreken! Vergeet het hele proces maar even. Onverantwoord oponthoud? Nee noodzakelijk en essentieel. Ik moet hier denken aan het optreden van Jezus. Als de mensen hem en masse verlaten, wat doet hij dan? Een profiel opstellen van de „Jezus-bewegingverlaters‟? Hij richt zich tot de blijvers en stelt hun de vraag of zij ook niet liever weg zouden gaan (Joh. 6:66,67). Als ik het goed begrijp kan die vraag ook zo gesteld worden: Zie je er nog wat in, in dat koninkrijk van mij? Zo‟n vraag heeft voorrang. Daarom zou ik willen voorstellen: schuif alles op zij en spreek met elkaar van hart tot hart over je hoop, je vrees en je twijfel. Neem daarvoor de tijd, wees bij elkaar te gast en wie weet ervaar je dan dat „de Herberg‟ er al is, voordat je een steen op de ander hebt gestapeld. Orde en rommeligheid. Het gaat bij een opbouwproces niet om fasen en stappen die keurig achter elkaar afgewerkt kunnen worden. Integendeel. Het gaat noodzakelijkerwijs rommeliger. In de praktijk pendelen we namelijk voortdurend tussen de fasen en stappen heen en weer. Als we bijvoorbeeld toe zijn aan het maken van concrete keuzen, dan kan het nodig zijn toch nog even terug te keren naar vorige stappen, bijvoorbeeld naar onze motivatie, onze visie of onze mogelijkheden. Dat kan zelfs nuttig zijn als de plannen daardoor steeds realistischer en helderder worden. Uiteraard moeten we uiteindelijk wel alle drie fasen doorlopen. De indeling in fasen kan ons helpen het proces te overzien. Grondigheid en opschieten. Vervolgens wil ik nog graag even wijzen op een dilemma. Enerzijds moeten we niet al te vlug afstappen van fase I. Onduidelijkheid in een van de stappen, kan zich verderop in het proces wreken; „waar zijn we nu eigenlijk mee bezig?‟ „Zijn we het eigenlijk wel eens?‟ Anderzijds moeten we er ook niet te lang in blijven hangen. Dat is vaak fnuikend voor de motivatie; „komt er nog wat van?‟ Actie en pauze houden. Het is zeer belangrijk dat het handelen regelmatig wordt afgewisseld door het vieren. Er moet een goede balans zijn tussen actie en pauze houden, tussen geven en ontvangen, tussen aandacht voor „de zaak‟ en aandacht voor „de mens‟. Zoals we in hoofdstuk 3 al stelden. 4.2 TOESPITSING OP DE OPBOUW VAN DE GASTVRIJE PAROCHIE Het loont de moeite dit grondpatroon enigszins toe te spitsen op de gastvrije parochie. De nadruk ligt hier op „enigszins‟, want in details treden heeft geen zin, daar de praktijk uiterst gevarieerd is. Maar dat zei ik al. Ik beperk mij tot een aantal opmerkingen die naar mijn ervaring van wezenlijk belang zijn bij de opbouw van de gastvrije parochie. Ik volg daarbij de zo juist genoemde fasen. 61


Fase 1 Ontwikkelen van realistische plannen Stap 1 Visie. Het vinden van een antwoord op de vraag: Waar willen we eigenlijk heen? De noodzaak van een visie. Een gevoel van onrust over het functioneren van onze groep of parochie als geheel is niet voldoende. Er is meer nodig dan het besef dat het zó niet kan blijven. Nodig is een visioen dat ons in het hart raakt. „Zó willen we gemeente zijn!‟ „Daar willen we ons voor inzetten! Dáár zien we de zin van in en zo krijgen we er weer zin in.‟ Een visioen raakt ons hoofd, hart en handen. We worden door die visie bewogen en zetten ons vervolgens in beweging! Ik ga er nu van uit dat dit de open gastvrije parochie is, of met een metafoor: „De Herberg‟. Het is niet nodig die visie of dat beeld tot in de finesses uit te werken; dan komt het nooit tot handelen en blijven we maar delibereren en dan verdwijnt de motivatie. Bovendien lopen we het risico dat we problemen oplossen die in werkelijkheid helemaal niet opdagen. Jammer van de tijd en de energie! Voorlopig gaat het om een globaal idee over wat een gastvrije parochie in essentie is. Zo‟n idee geeft dynamiek. Steeds als we voor beslissingen komen te staan en we dat probleem betrekken op onze visie, krijgt het beeld van de Herberg, scherpere contouren. Wellicht kan hoofdstuk I daarbij enigszins helpen. Het gaat om een gedeelde visie. Om werkelijk de wind in de zeilen te krijgen is het nodig, in ieder geval zeer wenselijk,dat die visie in de parochie breed gedeeld wordt. Een bijeenkomst waarvoor de hele parochie wordt uitgenodigd (een gemeenteavond of – dag) of beperkter, waar alleen kaderleden voor worden uitgenodigd (bijvoorbeeld een week-end) kan een startpunt zijn. Het is uiteraard ook mogelijk dat zo‟n bijeenkomst alleen belegd wordt voor de eigen groep. Bijvoorbeeld de liturgiegroep of de groep die zich bezig houdt met het kerkcafé. In hoeverre heeft datgene wat die groepen pogen te realiseren het karakter van een gastvrije herberg? En in hoeverre functioneert deze groep voor de leden zelf als herberg? Hoe het ook zij, een dergelijke bijeenkomst kan uitlopen in het gezamenlijk besluit: „Daar willen we ons voor inzetten!‟ Op de vraag hoe zo‟n bijeenkomst er uit kan zien kom ik in de volgende paragraaf nog terug. Het belang van een gedeelde visie. Een gedeelde visie is tenminste in drie opzichten van belang. Allereerst om te weten waar we gezamenlijk op aan willen koersen. Vervolgens om gericht concrete werkdoelen te kiezen. Ten slotte om periodiek te kunnen evalueren: Zijn we nog op weg naar een open gastvrije parochie? In hoeverre dragen de werkdoelen/projecten en de diverse groepen daaraan bij? Als we een visie hebben ontwikkeld is dat wellicht aanleiding voor een viering! Dat is een goede overgang naar Stap 2. Stap 2 Diagnose. Evaluatie van de huidige praktijk en verdieping van onze visie Bij de diagnose gaat het zowel om zicht te krijgen op de samenleving als om te ontdekken hoe we als parochie in de wereld staan. Bij dat laatste gaat het uiteraard vooral om de vraag in hoeverre onze gemeente beantwoordt aan ons visioen. 62


Het is een riskante fase, want we kunnen het zó ingewikkeld maken dat we er in vastlopen en in het onderzoek blijven hangen. Dat gebeurt regelmatig. Ook kan het zo lang duren dat we het overzicht over het geheel kwijt raken. Het luistert nauw. Daarom enkele opmerkingen. Zicht op de samenleving. Een open gastvrije parochie is per definitie gericht op de (omringende) samenleving. Zij wil immers fungeren als een „Herberg onderweg‟, die mensen op hun weg van dienst is, zodat zij hun weg gesterkt, bemoedigd en met meer vreugde kunnen vervolgen. Dus moeten we weten wie die mensen zijn, waar zij tegen aan lopen en met welke vragen zij zitten. De verschillen tussen kerkelijken en niet-kerkelijken zijn vandaag zeer betrekkelijk en worden steeds onduidelijker. Om die informatie te verkrijgen kan een ad hoc „werkgroep verkenners‟ worden ingesteld. Deze hoeft niet zelf allerlei onderzoek te doen, maar kan zich ook beperken tot gesprekken met „sleutelfiguren‟. Dat zijn mensen die gezien hun ervaring weten wat er in onze samenleving te koop is en waar mensen in onze buurt tegen aanlopen. Bijvoorbeeld mensen uit de politiek, het bedrijfsleven, de politie, „de zorg‟, en dergelijke. Voor een dergelijke ad hoc groep kunnen gemeenteleden worden uitgenodigd – bijvoorkeur mensen die zelf als sleutelfiguur fungeren – maar ook niet-gemeenteleden. Gastvrij zijn betekent immers ook dat gasten de ruimte krijgen uit te delen! Die oriëntatie kan de parochie helpen tot keuzes te komen. Daarbij mogen we ook rekening houden met onze mogelijkheden. Een gemeente die vooral aardigheid heeft in pastoraat of diakonaat zal andere keuzes maken dan de parochie die vooral gaven heeft op het terrein van de liturgie. Prima. Zicht op de gemeente. Daarbij gaat het natuurlijk vooral om een indruk te krijgen in hoeverre onze gemeente gastvrij is. Daarbij gaat het om de gemeente als zodanig, maar vooral ook om de groepen en manifestaties (zoals kerkdiensten) van de parochie. Als we een beeld willen krijgen van onze gastvrijheid, kunnen we op twee vragen in het bijzonder letten: 1 In hoeverre staan wij open voor gasten, zijn wij bij elkaar te gast (afwisselend gast en gastvrouw) en beseffen we dat we zelf gast zijn van God? De essentie van de gastvrije gemeente (of groep) kan misschien nog wat eenvoudiger ook zo verwoord worden: in hoeverre scheppen we ruimte voor niet-leden, voor elkaar en voor God? Ruimte om te geven en te ontvangen; om mee te delen en mee uit te delen? In hoofdstuk 1 zagen we dat de stem en de ervaringen van gemarginaliseerde mensen (leden en niet-leden) van doorslaggevende betekenis behoren te zijn. Percentages zijn voor deze vraag dus niet beslissend. Wat zegt het als 80 % van de gemeente ruimte ervaart, wanneer onder de resterende 20% (de) gescheiden mensen schuil gaan, of (de) gehandicapten, de „Thomassen‟, of vul maar in? 2 Hoe hebben we onze gemeente of groep vorm gegeven? In het bijzonder gaat het daarbij om: de wijze van leiding geven, het klimaat in gemeente of groep, de thema‟s die aan de orde komen, de struktuur en een al of niet duidelijke visie op onze identiteit (dus op wie we zijn en op wat we zien als onze opdracht). Zijn deze aspecten zo vorm gegeven dat ruimte wordt gecreëerd? ( Voor een antwoord op de voor de hand liggende vraag, waarom ik juist deze vijf noem, verwijs ik naar hoofdstuk 2 van „Gemeente als Herberg‟ ). Bij de eerste vraag gaat het om de effecten van ons kerk-zijn. Bij de tweede om de wijze 63


waarop we ons kerk-zijn hebben vorm gegeven. Op de vraag hoe we hierop een antwoord kunnen vinden komen we in de volgende paragraaf terug. Daar concretiseren we deze algemene vragen in een paar vragenlijstjes en in een checklist. De verhouding tussen die twee vragen kunnen we als volgt in schema zetten (Figuur 4). Zoals men kan zien verschijnt er in dit schema nog een derde element: de omgevingsfactoren. We moeten daar wel rekening mee houden, maar we kunnen er weinig aan doen. Zij zijn een gegeven. We leven in deze omgeving en dat stelt die en die uitdagingen aan ons als parochie, als we tenminste relevant bezig willen zijn. Verder zijn we lid van bijvoorbeeld een katholieke parochie of een gereformeerde kerk. En dat beïnvloedt onze mogelijkheden om de aanknopingspunten vorm te geven. De traditie spreekt een woordje mee. Overigens moeten we de dwingende invloed van de kerkelijke context ook weer niet overdrijven. Zij biedt in ieder geval in de praktijk veel meer ruimte dan we vaak denken (zie bijvoorbeeld Ruud Huysmans, 2001). We moeten die ruimte nemen, als dat voor de opbouw van een gastvrije parochie nodig is. De omgevingsfactoren variëren per situatie en per kerk zo sterk dat ik er zeker in dit boekje weinig meer over zeggen kan. Figuur 4 lijkt ingewikkelder dan zij is. Het onderscheid tussen deze drie soorten elementen kennen we immers ook uit heel andere sectoren, zoals de landbouw. Als we bijvoorbeeld de „diagnose‟ van een appelboom willen stellen kunnen letten we ook op deze drie elementen: A de grondsoort (niet elke boom floreert in een bepaalde grond); B onze activiteiten (zoals snoeien en bemesten) en C de opbrengst (kwaliteit en kwantiteit). Voor ons onderwerp betekent dit dat we ons bij de diagnose in het bijzonder kunnen richten op de mate waarin wij gastvrij zijn (kolom C: effecten) of op de aanknopingspunten om tot verandering te komen (kolom B). Uiteraard kunnen we ook beide doen. Het antwoord op de eerste vraag kan duidelijk maken dát we aan de slag moeten. Het antwoord op de tweede vraag, maakt duidelijk waaraan we moeten werken. Figuur 4: Systeem van factoren om de gastvrijheid in de parochie te onderzoeken

Idealiter nemen aan dit zelfonderzoek alle groepen deel! Maar noodzakelijk is dit niet. We moeten in ieder geval niet wachten tot iedere groep bereid is mee te doen. Dan komen we nooit 64


in beweging. Dat betekent dat elke groep – liturgiegroep, diaconie, jeugdwerkgroep, pastoraatsgroep, kerkcafé, kerkenraad, parochievergadering, rouwverwerkingsgroep, enzovoort – zich de beide genoemde vragen kan stellen. Over de vraag hoe die beide vragen uitgewekt kunnen worden doe ik in de volgende paragraaf een suggestie. Focusgroepen. Bij de diagnose kunnen de werkgroepen van parochie of gemeente dus een belangrijke rol spelen. Daarbij moeten we wel bedenken dat deze groepen voor een belangrijk deel bestaan uit betrokken kerkleden. Maar in de gastvrije gemeente gaat het uiteraard ook, zelfs in het bijzonder, om de niet-kerkelijken en de op afstand betrokken kerkleden. Hoewel het duidelijk is dat een eventuele „werkgroep verkenners‟ en de kerkelijke werkgroepen er alles aan zullen doen ook hun stem te laten horen – zie de vragenlijstjes van 4.3.2 – is er alle aanleiding ook te pogen hen rechtstreeks aan het woord te laten. Dat kan in de vorm van focusgroepen. Die term ontleen ik aan het KASKI, een instituut dat zich bezig houdt met beleidsonderzoek naar godsdienst en levensbeschouwing. Deze groepen hebben drie kenmerken: – zij komen één, hooguit twee keer bijeen; – zij focussen hun aandacht op een specifiek thema (vandaar de naam); – het thema bepaalt de samenstelling van de groep. Dergelijke focusgroepen kunnen in het kader van de gastvrije gemeente allereerst worden samengesteld uit mensen die geen lid van de kerk zijn, maar wel geïnteresseerd zijn in vragen over geloof (bijvoorbeeld de vrienden van de kerk) en mensen die wel lid zijn maar niet (meer) of zeer weinig participeren. Wat het thema betreft kunnen dergelijke focusgroepen zich bijvoorbeeld bezig houden met geloof en opvoeding, de kerkdienst, de relatie kerk/buurt, de behoefte aan ontmoeting, belangrijke vragen waar zij in het leven van alle dag op stuiten. In de focusgroep geloof en opvoeding – die uiteraard wordt samengesteld uit ouders met jonge kinderen – zouden bijvoorbeeld de volgende vragen aan de orde kunnen komen: Wat wilt u uw kinderen meegeven wat betreft geloof? In hoeverre lukt dat, welke steun krijgt u daarbij, wat schort er aan? Welke wensen heeft u ten aanzien van geloof en opvoeding? Wat zou dat wellicht voor de parochie kunnen betekenen? Bij een focusgroep die zich richt op de kerkdienst kan het gesprek bijvoorbeeld gaan over vragen als: Welke aspecten van de viering vindt u belangrijk? Hoe zou een aansprekende viering er uit moeten zien? Als het thema zou zijn kerk-buurt, zouden de volgende vragen uitgangspunt van het gesprek kunnen zijn: Wat merkt u van contacten tussen parochie en buurt? Hoe kunnen de contacten tussen parochie en samenleving worden verbeterd? Hoe het ook zij, op deze manier komen niet-leden zelf aan het woord komen. Met als doelen hen recht te doen en hun ruimte om te participeren te vergroten. De focusgroep kan ook gebruikt worden om meer zicht te krijgen op de mate waarin we als gemeente of parochie bij elkaar te gast zijn. Denkbaar is bijvoorbeeld een groep bestaande uit alleengaanden die zich focussed op de vraag: is er ruimte voor ons om mee te delen en mee uit te delen? Natuurlijk zijn er ook tal van andere focusgroepen denkbaar; bijvoorbeeld bestaande uit hoogbejaarden, mensen met een (verstandelijke) handicap en hun ouders, enzovoort. Met dergelijke groepen wordt als het ware ingezoomd op mensen die op de gangbare parochie- en gemeentevergaderingen weinig gehoord worden of eenvoudig geen zin hebben om zich daar te laten horen; bijvoorbeeld omdat zij hun neus al eens gestoten hebben. In deze groepen zijn zij als 65


het ware onder elkaar. Een voor de hand liggende vraag is uiteraard hoe voor dergelijke groepen mensen gevonden kunnen worden. In een verslag dat ik las over een KASKI-onderzoek in een parochie in centraal Nederland ging men als volgt te werk De kerkbesturen en betrokken parochianen werden gevraagd in hun eigen netwerk (van kennissen, vrienden, collega‟s) na te gaan welke „parochianen op afstand‟ zij voor een bepaald thema met name geschikt achtten. Dat had succes. „De bereidheid om deel te nemen aan de discussies was groot‟. Elke groep bestond ongeveer uit acht personen. De onderzoeksgroep leverde een gespreksleider en een notulist. Die functies kunnen in de gastvrije parochie bijvoorbeeld vervuld worden door leden van de stuurgroep. Uiteraard kunnen dergelijke groepen pas ingesteld worden als de gemeente bereid is de uitkomsten serieus te nemen. Stap 3 Keuzen, prioriteiten en werkplan Dit onderzoek naar de mate waarin we gastvrij zijn en in verband daarmee naar de wijze waarop we ons gemeente-zijn hebben vormgegeven, moet duidelijk maken wat onze sterke en zwakke punten zijn. Dat moet ten slotte uitmonden in het vaststellen van inspirerende actiepunten. Uiteraard dienen daarbij ook betrokken te worden de conclusies waartoe een eventuele werkgroep verkenners en de focusgroepen zijn gekomen! Die actiepunten zijn inspirerend als: 1) zij een stap zijn op de weg naar een gastvrije gemeente; anders gezegd als zij een concretisering zijn van „de open gastvrije parochie‟; 2) zij uitvoerbaar zijn; dat wil zeggen als zij passen bij onze mogelijkheden én als we er aardigheid in hebben; 3) als zij voorzien in een reële behoefte. Dat laatste veronderstelt kennis van de „wereld‟ waarin wij leven. Juist daarom zijn focusgroepen en een „werkgroep verkenners‟ van zo groot belang. Figuur 5: Inspirerende actiepunten.

Een en ander kan met een simpel figuurtje in schema worden gezet (Figuur 5). 66


Is één van deze drie lijnen geblokkeerd, dan komt er weinig van terecht. Als er meerdere werkdoelen worden gesteld is het zaak prioriteiten te stellen. De rest kan wachten. Tenzij we tijd kunnen vrij maken door andere, minder belangrijke dingen te laten liggen. Maar we moeten ons houden aan de grondregel dat we niet meer hoeven te doen dan we kunnen. Wie vraagt dat van ons? Wel is er alle aanleiding om te vragen waar het gebrek aan tijd vandaan komt. Deze fase kan pas worden afgesloten als duidelijk is, wie, wat, wanneer gaat doen. Fase 2 Uitvoeren van de plannen Veel plannen worden gerealiseerd. Dat zien we in de praktijk. In hoofdstuk 2 bleek dat de gastvrije gemeente zich in vele gestalten manifesteert. Maar soms of misschien zelfs vaak is er ook teleurstelling. Allerlei factoren spelen daarbij een rol. Het kostte meer tijd dan verwacht, er kwamen meer weerstanden dan we hadden gedacht, de steun was minder groot dan gehoopt, ons project kwam niet echt van de grond. Een groep kan daar verschillend op reageren. Het is om te beginnen mogelijk er, al of niet geruisloos, mee op te houden; niet over praten, gewoon dood laten bloeden. Ook is het mogelijk met verdubbelde energie er tegen aan te gaan. Er is nog een derde mogelijkheid en die lijkt mij het verstandigst: even afstand nemen en in alle rust en in alle openheid stil staan (!) bij de vraag: gaan we verder, en zo ja, hoe? Dat noemen we een tussentijdse evaluatie. Daarbij kunnen vragen aan de orde komen als: Wat is er gebeurd waarvoor we dankbaar mogen zijn, wat viel tegen? Welke factoren speelden daarbij een rol. Wilden we misschien te veel en te snel? Waren het wel inspirerende werkdoelen? Hebben we wel goed samen gewerkt? Hebben we misschien te hard gewerkt en te weinig gevierd? Geloven we er nog een beetje in; hebben we nog moed? En meer algemeen: waren de voorwaarden voor de opbouw van een gastvrije parochie wel aanwezig ? (Hoofdstuk 3). Die gezamenlijke bezinning is een wezenlijk aspect van onze tocht. Die reis zelf is immers, zoals ik al stelde, als het goed is, een beweging van actie en bezinning, van inzet en pauze houden, van geven en ontvangen, van ora et labora. Als we daarvoor ruimte scheppen, dan kan dat er toe leiden dat we ons vertrouwen herwinnen. Dat kan weer uitmonden in de hernieuwde belofte aan elkaar „daartoe verbinden wij ons‟. Zoals al even gezegd is het zo onderbreken van de „reis‟ geen zonde van de tijd, geen oponthoud. Integendeel. We kunnen onze tijd nauwelijks beter gebruiken. Zo werken we niet alleen aan de opbouw van onze parochie als Herberg, maar ervaren we onze groep zelf als een herberg aan onze weg. Dat motiveert ons extra. Fase 3 Evaluatie en verdieping De praktijk leert dat de evaluatie er gemakkelijk bij inschiet. Dat is jammer want een goede evaluatie is van groot belang, zowel als de plannen slagen als wanneer dat niet het geval is. Van evaluatie worden we wijzer. Bij evaluatie komen ten minste twee vragen aan de orde. 1 Hebben we onze actiepunten bereikt? Welke wel en welke niet of minder? Wat speelde daarbij een rol? En algemener: is de gastvrijheid hierdoor bevorderd? 67


2 Hoe zijn we met elkaar aan de slag gegaan? Kreeg iedereen de kans zijn of haar kunde en kennis in te brengen? Was de besluitvorming bevredigend? Hebben we elkaar de ruimte gegeven en werkelijk serieus genomen? En algemener: had onze manier van werken het karakter van een gezamenlijke trektocht, of was het toch weer de oude en vertrouwde georganiseerde reis? Op basis van deze evaluatie moet worden bekeken of we verder gaan en zo ja, hoe. Kunnen we komen tot nieuwe plannen en tot nieuwe afspraken over de manier van omgaan met elkaar? Als dat het geval is kan de volgende cyclus van drie fasen beginnen. Zo wordt evaluatie een motor voor verdere ontwikkeling. 4.3 VIER PRAKTISCHE HANDREIKINGEN VOOR DE AANPAK Voor het opbouwproces is een besluitvormende vergadering en een onderzoek naar de mate van gastvrijheid van groot belang. Ik wil graag een paar modellen of instrumenten aanbieden waarmee wellicht gewerkt kan worden. Het is duidelijk dat deze modellen in de door mij gepresenteerde vorm niet voor alle gemeenten zonder meer bruikbaar zijn. Dat ligt voor de hand. De opbouw van een open gastvrije gemeente in een Vinexlocatie gaat anders dan de ombouw van een dorpsgemeente. Toch geef ik een paar modellen. Zij zijn bedoeld als plaatjes bij essentiële onderdelen van de tekst van dit hoofdstuk, en als hulpmiddel voor parochies om zelf instrumenten te ontwikkelen, waarmee men in de eigen gemeente uit de voeten kan. 4.3.1 De opzet van een parochie- gemeentevergadering uitlopend in een besluit a. De grondstructuur van een dergelijke bijeenkomst In het kader van stap1van Fase I werd onder meer gesproken over een bijeenkomst waarop een parochie of gemeente samenkomt om zich gezamenlijk op de toekomst te beraden. Dat kan de hele parochie zijn of beperkter; een kerkenraad met een aantal werkgroepen die er aardigheid in hebben. Het is zelfs mogelijk dat de leden van één groep voor beraad bijeenkomen. Dat kan op een avond in de week, op een weekend maar ook „s zondags, bijvoorbeeld na een korte eredienst. Ik ga er nu van uit dat we met elkaar als gemeente gesproken hebben over de gastvrije parochie en dat die visie aanspreekt. Dat kan op verschillende manieren gebeurd zijn: op een gemeenteavond, in het kader van groothuisbezoeken, op een of meer bijeenkomsten van de werkgroep Vorming en Toerusting, of waar dan ook. Nu gaat het over de vraag of we het bij die vormingsactiviteit laten – dat kan natuurlijk ook – of met elkaar willen pogen die visie in onze gemeente gestalte te geven. Einde of nieuw begin? Laten we elkaar eens in de ogen zien en ons eerlijk afvragen of we eigenlijk wel willen. Gaan we verder? En hoe dan? Die vragen kunnen aan de orde komen op het gemeenteberaad. Over de vraag hoe een dergelijke bijeenkomst gestalte kan krijgen wil ik graag iets opmerken. Het is natuurlijk duidelijk dat er niet een programma bedacht kan worden dat voor elke gemeente geschikt is. Wel zijn er twee kenmerken te noemen die zo‟n bijeenkomst naar mijn mening karakteriseren, ongeacht de situatie. Ik formuleer die in de vorm van stellingen. 1 De grondstructuur van een dergelijke bijeenkomst omvat vier elementen:  vaststellen van de missie van de bijeenkomst: het vinden van een antwoord op de vraag: gaan 68


we verder?  open en gemeenschappelijke beraad over de gestelde vraag  het nemen van een besluit  een viering. 2 De weg die we bewandelen „moet‟ harmoniëren met de gastvrije parochie en heeft dus het karakter van een gezamenlijke trektocht (zie Hoofdstuk 3.4). Als we recht willen doen aan deze twee uitgangspunten kan de agenda van de bijeenkomst er ongeveer als volgt uitzien. b. Een mogelijke concretisering van een gemeenteberaad 1 Welkom en doel van de avond. Daarbij zou bijvoorbeeld het volgende gezegd kunnen worden. Wij hebben in verschillende verbanden gesproken over de open gastvrije kerk; de parochie als herberg. Wij zijn nu bijeengekomen om ons te beraden op de vraag: Gaan we met elkaar op weg om deze visie in onze parochie gestalte te geven? En zo ja, wat zijn de eerste stappen? Dat is de missie van deze bijeenkomst. Het is een gezamenlijk beraad; we willen niemand iets opdringen, niets doordrukken en dus beslissen via consensus. Om ieder die dat wil de kans te geven een inbreng te hebben, beraden we ons in kleine groepen. 2 Beraad in kleine groepen. In een open beraad, waarin we met elkaar omgaan zoals een vriend omgaat met zijn vriend, proberen we een antwoord te vinden op de volgende vragen: Wat stimuleert ons om het ideaal van de gastvrije gemeente na te streven? Welke zijn onze bedenkingen? En: Kunnen we daar wat aan doen? Dan volgt de: 3 Besluitvorming. Het is niet voldoende om te besluiten op weg te gaan. Het doel moet nu geconcretiseerd worden. Een concreet doel kan bijvoorbeeld zijn: Over een jaar moeten tenminste een x aantal groepen en/of bijeenkomsten (bijvoorbeeld de kerkdiensten bij het kerkelijk hoogtepunt Pasen) zich ontwikkeld hebben tot gastvrije groepen/bijeenkomsten. Waarin dus voor niet-leden en leden ruimte is om mee te delen en mee uit te delen. . We besluiten niet bij stemming maar via consensus. Dat impliceert twee peilingen. Bij de eerste peiling onderzoeken we hoe de vergadering er over denkt. Daarna volgt een tweede peiling; daarin wordt de minderheid gevraagd of zij het kan opbrengen met de meerderheid mee te gaan? Die besluitvorming kan uitmonden in:4 Het nemen van het besluit gemeenschappelijk op weg te gaan. Dat kan de volgende inhoud hebben:  We doen het! We hopen in dit jaar te bereiken …..  We streven naar het haalbare.  We verbinden ons voor 1 jaar; als we verder willen nemen we opnieuw een besluit  We beseffen dat het om een permanent proces gaat; geen reeks incidenten.  Onze gezamenlijke onderneming heeft het karakter van een gezamenlijke trektocht. „Dat beloven we elkaar!‟ De bijeenkomst kan worden afgesloten met: 69


5 Een viering. Deze is niet thuis voorbereid, maar wordt gedurende de avond als het ware opgebouwd. In overeenstemming met het karakter van deze avond – beraad over participatieruimte scheppen – kan ieder die dat wil hieraan een bijdrage leveren. In de viering die ik in dit kader eens mee maakte in Friesland gebeurde het volgende. De viering begon met een lied. Daarna kregen vijf mensen die zich daartoe aangemeld hadden de kans om heel kort te zeggen wat hen deze dag in het bijzonder geraakt had. Daarna werd een gebed uitgesproken dat als het ware op deze dag geboren was. De hele opzet is zodanig dat men niet alleen spreekt over de herberg, maar de dag zelf het karakter geeft van een herberg; mensen beraden zich over een gastvrije parochie, zijn bij elkaar te gast en beseffen ook zelf gast van God te zijn. Zó bewandelen we een weg die harmonieert met ons doel: de gastvrije parochie. Ja, zo illustreren we wat we bedoelen met een „herberg‟. „The medium is the message‟. 4.3.2 Vragenlijstjes voor het vaststellen van de mate van gastvrijheid a. Vragenlijstje om de mate van gastvrijheid te onderzoeken Willen we in het bijzonder weten in hoeverre wij als parochie gestalte geven aan de gastvrijheid, dan dienen we te letten op:  De ruimte die gasten krijgen;  Het bij elkaar te gast zijn;  Het besef gast van God te zijn.. Om daar zicht op te krijgen moeten deze aspecten worden geconcretiseerd in vragen. Hoe die precies moeten luiden moet in de parochies en de groepen zelf vastgesteld worden. Ik doe een voorstel. Vragenlijst 1: om zicht te krijgen op de mate waarin onze groep gastvrij is Ruimte voor gasten. 1 In hoeverre ben ik bereid gasten (laten we zeggen de niet-leden en de randleden) ruimte te bieden om mee te doen aan kernactiviteiten van onze groep? 2 In hoeverre zijn wij als groep daartoe bereid? [Van beslissend belang is uiteraard of de gasten dat merken. Vandaar de volgende vraag:] 3 In hoeverre ben ik en zijn wij in staat en bereid te pogen door de ogen van de gasten naar onze groep en haar activiteiten te kijken? In het bijzonder door de ogen van gemarginaliseerden? Zijn wij bereid ons door hen te laten gezeggen? 4 In hoeverre zie ik, en zien wij, hen als geëerde gasten? (Of toch vooral als tweede rangs bezoekers?) Bij elkaar te gast zijn; afwisselend gastvrouw en gast zijn. 5 In hoeverre stel ik mij open voor de andere leden en benader ik hem en haar met respect? In hoeverre ben ik bereid hen ruimte te geven? 6 In hoeverre word ik door anderen zo benaderd? Anders gezegd: in hoeverre wordt mijn 70


aanwezigheid en bijdrage gewaardeerd? Krijg ik de ruimte om mee te doen? Gast van God. 7 In hoeverre word ik mij er meer en meer van bewust zelf gast van God te zijn? Parochiaan in de oorspronkelijke betekenis van dit woord? En: 8 In hoeverre geldt dit voor ons als groep? Deze vragen kunnen we beantwoorden op de wijze van de consumentengids: twee ++ (als dit zeer sterk het geval is), een + , een +-, een – , twee – – (als dit zeer zwak is ontwikkeld). Zoals u ziet gaat het in deze vragen steeds zowel om de ervaringen en meningen van ieder persoonlijk als om die van de gemeente of groep als geheel. b. Vragenlijstje om zicht te krijgen op de wijze waarop onze gemeente vorm heeft gekregen Bij de diagnose kunnen we zoals gezegd, ook speciaal letten op de aanknopingspunten die de mate van gastvrijheid beïnvloeden. Dat is van belang om tot verandering te komen. Ook daarvoor kan een vragenlijstje worden samengesteld. Ik doe weer een voorstel. Vragenlijst 2: om zicht te krijgen op de factoren die de gastvrijheid bepalen Identiteit: 1 Op wie richten we ons primair: kernleden – gasten/‟randleden‟? Wie staan centraal? Waaruit blijk dat? N.B. Naar mijn mening is dit een relevante vraag voor alle groepen; ook, of juist de groepen voor wie dat op het eerste gezicht niet erg voor de hand lijkt te liggen, zoals : de catechese: is zij alleen gericht op „kinderen van de gemeente, of ook op anderen? (K.A. Schippers); pastoraat: gaat het alleen om „de eigen mensen‟? In de praktijk is er soms ook de vraag of het pastoraat zich primair dient te richten op de kernleden – ten slotte de betalende leden – of de randleden? Die vragen moeten niet te gemakkelijk worden afgedaan. Van mensen die destijds gevraagd zijn om „de eigen mensen‟ te bezoeken, mag niet zo maar even verondersteld worden dat zij ook wel bereid en in staat zijn met „gasten‟ te spreken. Mensen serieus nemen betekent ook daar oog voor hebben.

2 Wie zijn feitelijk aanwezig? (Of met wie hebben we feitelijk contact?) 3 In hoeverre zien we ons zelf als vreemdeling, als parochiaan? Thema‟s : 4 Waarop ligt het accent: het geven van antwoorden – het stellen van relevante vragen ? 5 Waarop ligt het accent: een uiteenzetting, een referaat – een verhaal? 6 In hoeverre is er plaats voor ervaringen en vragen van mensen? 7 In hoeverre wordt zowel de vrijheid van de mensen als „de zaak‟ serieus genomen? Procedures: 8 In hoeverre krijgen mensen (zeer in het bijzonder de gemarginaliseerden) de kans om mee te beslissen? (mee invloed uit te oefenen?). 9 In hoeverre krijgen mensen (zeer in het bijzonder de gemarginaliseerden) de kans om – 71


als zij dat willen – niet alleen mee te delen, maar ook om mee uit te delen? 10 In hoeverre worden gasten/ „randleden‟ in de grond van de zaak gezien: als geëerde gasten? ( en niet als „halven‟). 11 In hoeverre is de taal toegankelijk, vooral voor gasten/‟randleden‟? 12 In hoeverre wordt een centrale rol toebedeeld aan mensen die zelf gast zijn (geweest)? Publiciteit: 13 In hoeverre probeert onze groep potentiële gasten op de hoogte te stellen van onze groep en haar activiteiten? Van welke media wordt daarbij gebruik gemaakt? Structuur: 14 In hoeverre heeft onze groep het karakter van een ronde tafel? 15 In hoeverre is de structuur van onze samenkomsten („de orde van de dienst‟) te begrijpen? Leiding: 16 In hoeverre wordt de leiding ervaren als een persoon/college die/dat ruimte schept om mee te delen en mee uit te delen? Op deze wijze kan duidelijk worden wat onze sterke en onze zwakke punten zijn Zoals gezegd is dit slechts een voorbeeld. Parochies, gemeenten en groepen kunnen zelf hun eigen vragenlijst samenstellen. 4.3.3 Checklist voor een diagnose van de kerkdienst Het werken met een vragenlijstje is een mogelijkheid. Het voordeel daarvan is dat mensen die het betreft het zelf kunnen invullen. Een andere mogelijkheid is als werkgroep zelf inzicht proberen te krijgen in de mate van gastvrijheid van de gemeente of van een aspect van het gemeente-zijn. Daarbij kan een lijstje met aandachtspunten (checklist) helpen. Zo‟n lijstje kan elke groep zelf ontwerpen. Dat heeft als groot voordeel dat het lijstje wordt toegespitst op de eigen situatie. Een bijkomend voordeel is dat een groep die zo‟n lijstje maakt steeds duidelijker voor ogen krijgt wat gastvrijheid eigenlijk inhoudt. Om duidelijk te maken wat ik met een checklist bedoel ontwerp ik zelf een lijstje. Ik spits dat toe op de kerkdienst. Daarbij put ik onder meer uit een gesprek met Rosalie Kuyvenhoven en een artikel van Ds. Nelleke Boonstra. Ik kies juist voor de viering omdat gastvrijheid – in de betekenis van het verruimen van participatiemogelijkheden in het bijzonder van mensen op de drempel – in allerlei boeken over liturgie slechts armzalig aan de orde komt. Met behulp van zo‟n lijstje is het naar ik hoop mogelijk de kerkdienst te onderzoeken op haar gastvrij gehalte. Mogelijke checklist kerkdiensten Het gebouw 1 Waar staat het gebouw? Als een herberg aan de wegen van mensen? 72


2 Is het gebouw goed bereikbaar? (Zowel met de auto als met openbaar vervoer? Zijn er voldoende fietsenstallingen en parkeerplaatsen?) 3 Is het gebouw duidelijk herkenbaar? (Heeft het gebouw typische „kerk‟-kenmerken: toren, glas-in-lood, klokkenstoel, duidelijk zichtbare naam?) 4 Is het gebouw duidelijk zichtbaar? (Staat het vrij ten opzichte van de gebouwde omgeving of gaat het er in op?) 5 Is er een „overgangsgebied‟ van de straat naar het kerkgebouw? (een plein, ontmoetingsplek, een speelplek voor kinderen?) 6 Heeft het wel een adres en is dat helder aangegeven, onder meer in het telefoonboek? Heeft de kerk ook een gezicht, een gastvrouw of heer? 7 Kloppen de mededelingen op de muur van het gebouw – als er al iets op staat! – met de werkelijkheid? (bijvoorbeeld wat betreft openingstijden, aantal en aanvang van de kerkdiensten) 8 Heeft de kerk een vitrine? (Een glazen kast op vier poten die in de buitenlucht staat, niet noodzakelijk bij het kerkgebouw. Voor ideeën: zie Irina Ose) 9 Kun je er in de week ook op bepaalde uren terecht; wat vind je daar (bijvoorbeeld een plaats om te bidden?) en wie vind je daar? 10 Is duidelijk aangegeven waar de deur is en staat die wagenwijd open? (Of is de voordeur op slot en moet je bij een zijdeur zijn? Wordt daarnaar verwezen?). 11 Is het gebouw toegankelijk voor gehandicapten en mensen die slecht ter been zijn? Zijn de gangpaden breed genoeg voor een rolstoel en om aan de arm van iemand een plaats te bereiken? 12 Is een ringleiding aanwezig en functioneert die? 13 Is de garderobe te vinden? 14 Is duidelijk aangegeven waar de toiletten zijn? 15 Is er een gastenruimte? Een bed, douche en keuken? 16 Is er ruimte om elkaar te ontmoeten? Kan dat ook zonder dat het kopje koffie een voetbad heeft? „Mag ik even passeren‟, „pas op‟, „sorry‟. 17 Is er een „stiltehoek‟ waar je je even onopvallend terug kunt trekken; alleen of met een ander voor een gesprek, bijvoorbeeld een pastoraal medewerker? 18 Is er iets in de ruimte dat je confronteert met wat deze gemeente ziet als de bron waaruit zij leeft, haar identiteit? (Een kruis, een brandende paaskaars, een schilderij bijvoorbeeld van de Emmaüsgangers? Of een ander symbool van de Heilige?) 19 Wordt het kerkgebouw ook gebruikt voor andere dan specifiek kerkelijke activiteiten? (Bijvoorbeeld voor culturele activiteiten (zoals exposities), voor ontmoetingen (bijvoorbeeld theehuis, inloophuis, kerkcafé, sociëteit voor ouderen), informatie (bijvoorbeeld spreekuren), ruimte voor bijeenkomsten van allerlei groepen (buurtverenigingen, zelfhulpgroepen, ondernemersnetwerk). Dit is mede van belang om de drempel te verlagen). De aankondiging van de diensten 20 Hoe wordt de dienst aangekondigd? 21 Wórdt die wel aangekondigd? In welk blad en wie leest dat? 22 Tot wie richt men zich daarbij kennelijk? Het zogenaamde kernlid (dat het al wel ongeveer weet) of de potentiële gasten en randleden?

73


Soms beperkt men zich tot een mededeling als: a.s zondag kerkdienst in X; voorganger IJ; aanvang 10 uur. Het kan overigens nog erger. Ik was met vakantie op een Waddeneiland, zocht een kerk, kwam tenslotte na veel gezoek bij het gebouw, vond eindelijk een bordje op het raam van een bijlokaal met de mededeling „aanvang dienst 10 uur‟, daaronder was met potlood geknoeid „met H.A.‟, waarmee men aangaf dat die zondag de maaltijd van de Heer zou worden gevierd. Het kan ook anders. Ik doe een voorstel; in telegramstijl. „A.s zondag is er een kerkdienst in … deze duurt van 10 tot 11 uur … deur open om 9.30 …de koffie staat klaar … vanaf 9.30 speelt de organist werken van … er is op u gerekend en dus is een liedboek en bijbel beschikbaar … het thema in deze dienst is …de dienst is voorbereid door …er zijn twee gastvrouwen die u, als u dat wenst, wegwijs maken in de opbouw van de samenkomst … er is een crèche voor …en voor de jongeren van ..tot .. is er een eigen samenkomst … u bent van harte welkom‟. De verwelkoming 23 Worden mensen welkom geheten als zij de drempel overgaan? Worden zij met respect benaderd? Wellicht zelfs in de geest van het „deo gratias‟? 24 Hoe worden zij benaderd? Worden zij bekeken; met een blik van „wat moet die hier?‟ Of aangekeken met een: „ik geloof niet dat ik u ken; kan ik u ergens mee helpen?‟ 25 Wordt er op hun aanwezigheid gerekend? Is er bijvoorbeeld een boekje/brochure waarin „de orde van dienst‟ wordt uitgelegd, zodat je kunt weten wàt er staat te gebeuren, en waaròm dat gebeurt, zodat je mee kunt doen (als je dat zou willen)? Wordt hij of zij desgewenst ingewijd in het geheim van de gemeente, haar symbooltaal en rituelen? 26 Hoe zit het met liturgieën en liedbundels? Zijn die duidelijk en beschikbaar, direct al bij binnenkomst? Niet later; zeker niet als ik eenmaal zit. Want hoe kom ik er dan nog aan? Wat betekent Ps en Gez. en GvL in vredesnaam. Als ik dat niet weet vind ik misschien wel het goede nummer, maar niet het goede lied. Kan het niet een beetje eenvoudiger? ( Bijvoorbeeld door de liederen te projecteren op een scherm?) Het verstandigst lijkt mij dit alles niet aan het toeval over te laten, maar integendeel te doen wat Benedictus al in de 6e eeuw deed: een paar mensen aanwijzen die er aardigheid in hebben in het bijzonder voor gasten beschikbaar te zijn en die daarvoor vrijgesteld worden. Of deze taak hen op het lijf geschreven is zal blijken uit hun vermogen attent aanwezig te zijn, zonder opdringerigheid of behoefte zich verdienstelijk te maken. Zij moeten aanvoelen of deze gast aandacht nodig heeft of juist met rust gelaten wil worden. Het is hun ambt (!) gasten in alle bescheidenheid bij binnenkomst te verwelkomen en – mochten zij dat wensen – wegwijs te maken. Zij moeten dus niet in beslag genomen worden door het uitdelen van allerlei papieren en het praten met de stamgasten. Vanwege het belang hiervan deze vraag: 27 Zijn er gastvrouwen/heren en hebben die hier een speciaal talent voor? De orde van dienst 28 Is er een duidelijke orde van dienst? Is die beschikbaar en begrijpelijk? (Dat laatste is heel iets 74


anders als gewild populair en gewoontjes. Mensen zoeken in de kerkdienst immers als regel niet de wereld van alledag, maar juist een plek waar je iets van een andere wereld op het spoor komt). 29 Welke taal wordt gesproken? (Normaal Nederlands of een taaltje dat voor mensen op de drempel klinkt als „tongentaal‟?) 30 Krijgen zij de kans iets te ervaren van de gemeenschap? Begroeten mensen elkaar en spreken zij wel met elkaar? (Koinonia) 31 Krijgen zij de kans iets te bespeuren van wezenlijke aandacht voor de nood van mensen, dichtbij en veraf? (Diakonia) 32 Krijgen mensen de kans iets te proeven van een ontmoeting met God; Zien, soms even? (Mystiek) 33 Krijgen zij de kans mee te delen en ook mee uit te delen? Het afscheid 34 Gaat na het amen ieder haars weegs, of is het mogelijk een gesprek te hebben? Bijvoorbeeld met de pastor of een pastorale medewerker? Ik hoop dat de liturgiegroep of een ad hoc groep die met de diagnose wordt belast, met deze checklist uit de voeten kan. Een dergelijke groep zou deze checklijst eens kunnen nalopen om zo tot verbeteringen te komen. Dat zou eigenlijk samen met gasten en andere mensen op de drempel – in het bijzonder ook gemarginaliseerden – moeten gebeuren. Zij kijken vaak op een heel andere manier naar de kerk als de parochianen. Zoals gezegd is dit maar een voorbeeld. Ik stel voor dat andere groepen – de werkgroep vorming en toerusting, de diakonie, het inloophuis, de pastoraatsgroep, enzovoorts – naar analogie hiervan een eigen checklist maken, waarmee zij het gastvrije gehalte van hun eigen groep en van de activiteiten die zij organiseren kunnen „meten‟. 4.4 EN NU: DRIE OPBOUWPROCESSEN IN DE PRAKTIJK! Na de theorie nu de praktijk, in de vorm van drie procesbeschrijvingen, naast de drie die ik reeds beschreef in „De gemeente als Herberg‟. Ook nu weer zit ik voor het lastige probleem van de keuze. Uiteraard moet het proces goed uit de verf komen. Immers daarover gaat dit hoofdstuk. En al even vanzelfsprekend moeten zij van elkaar verschillen, in de hoop dat andere parochies zich in ieder geval met een van hen kunnen identificeren. Maar dan nog blijft een keuze moeilijk. Waarom uit de veelheid van gemeenten en parochies die op weg zijn naar een open kerk deze drie? In plaats van mij uitgebreid te verantwoorden, vertel ik even wat mij in deze drie zo heel verschillende gemeenten zo boeit. Dat zeg ik maar even voorafgaand aan de beschrijvingen omdat ik het verhaal van de drie parochies niet met mijn commentaar wil onderbreken. Temeer niet, omdat deze drie verhalen door mensen ter plekke zijn goedgekeurd. Allereerst Bant. Het gaat om een kleine gereformeerde kerk op het platteland die er tot haar schrik achter komt dat, als er niets gebeurt ook zij, na de hervormde gemeente en de katholieke parochie ter plaatse, de deuren zal moeten sluiten. Die ontdekking wordt eerst min of meer ontkend, maar brengt hen vervolgens tot handelen. En hoe! Ik kreeg zelf bijna de indruk dat toen God uit Jorwerd verdween hij zich in Bant vestigde. Maar er is ook een plausibeler verklaring te 75


vinden. In ieder geval is het zo dat alle voorwaarden voor de ombouw van een traditionele dorpsparochie naar een open kerk (zoals beschreven in Hoofdstuk 3) hier aanwezig waren: een visie waarin zij geloven, de keuze voor de weg van de gezamenlijke trektocht, een deskundige stuurgroep, een enthousiaste, je zou bijna zeggen, een begeesterde pastor, een daadkrachtige kerkenraad. En daarbij komt dan nog dat deze gemeente een hechte gemeenschap is, die er aan gewend is open met elkaar te communiceren. Dan Tilburg. Hier werkt en viert de parochie St. Maarten-‟t Zand. Het is deze parochie de laatste jaren vergaan zoals zovele parochies en (SoW)gemeenten. Zij vergrijst. Fusies met andere parochies vreten tijd en energie, maar brengen niet een nieuwe en gedeelde visie. Er worden diverse beleidsplannen ontwikkeld, maar ook daarin ontbreekt een inspirerende visie. Die komt de parochie ook niet in de dromen van haar leden aanwaaien, maar wordt ten slotte door de pastores ingebracht. Die zijn gegrepen door de concrete utopie van de Herberg en zetten zich daarvoor van harte in. Daarbij werken zij hartelijk samen met parochianen die daarop als het ware hadden zitten wachten en die al evenzeer gegrepen zijn door het visioen van een open gastvrije parochie. De betekenis van een visie en van geïnspireerde en inspirerende pastores wordt heel duidelijk. Bovendien is de ontmoetingsdag die zij organiseren een schoolvoorbeeld van hoe en dergelijke dag er uit kan zien. Ten slotte Brugge. Aanvankelijk een nogal traditionele parochie waarvan de leden initiatieven afwachten van de pastoor. De nieuwe pastoor stelt hen daarin niet teleur, maar hij doet dat anders dan anders. De initiatieven die hij neemt passen in zijn visie van een open gemeenschap, waar mensen de ruimte krijgen om te participeren en aangemoedigd en geholpen worden zelf verantwoordelijkheid te dragen. Hij bouwt systematisch aan die open gemeenschap, stap voor stap; in goed vertrouwen en in de verwachting dat er zo ruimte komt voor een nieuwe kerk. Ook hij bewandelt de weg van de gemeenschappelijke trektocht. Ik hoop dat deze illustraties zicht geven op hoe een proces kan verlopen. Wellicht prikkelt dat de eigen creativiteit. Bij de beschrijving leg ik de nadruk op de eerste fasen, want daarover gaan in de praktijk de meeste vragen. Bij het maken van deze beschrijvingen heb ik mij gebaseerd op schriftelijk materiaal, dat aangevuld werd met interviews. Ik blijf zo dicht mogelijk bij die geschreven tekst en geef dus bij voorkeur citaten. Het eindproduct is voorgelegd aan betrokkenen die met de tekst geheel akkoord gaan. 4.4.1 De gereformeerde kerk van Bant; MOK Het proces. De geschiedenis begint in 1997. De gereformeerde kerk van Bant telt dan 260 leden. „Wij zijn een hele gewone maar wel zeer levendige, actieve, eigentijdse en aantrekkelijke gemeente‟. Binnen de gemeente draait alles redelijk wel: er is een grote onderlinge betrokkenheid en gemeenschapszin; er zijn geen vacatures; de catechisaties worden goed bezocht; de gemeente geniet van nieuwe en soms ook experimentele ontwikkelingen binnen de liturgie; enzovoort. „Voor alle duidelijkheid: de ideale gemeente zijn we helemaal niet…Maar we zijn blij met wie we zijn!‟ Niettemin: „We maken ons zorgen‟. Ook onze gemeente wordt kleiner, de gemeente vergrijst, steeds meer jongeren verlaten het dorp. „Soms hoor je iemand zuchten: “t Is allemaal wel mooi op dit moment, maar hoelang houden we dit nog vol?” „ En ook: „Hoe ziet onze eigen gemeente er over tien jaar uit?‟

76


„We vroegen ons al snel af: zijn deze zorgelijke geluiden terecht?‟ Om daarop een antwoord te vinden benoemt de kerkenraad de werkgroep „Toekomst voor de gereformeerde kerk te Bant‟. Deze krijgt als opdracht te onderzoeken of de zorgelijke geluiden terecht zijn en „doe voorstellen‟. Na een halfjaar brengt de werkgroep verslag uit op een gemeenteavond. De conclusies liegen er niet om: „Zonder veranderingen en/of vernieuwingen heeft onze kerk binnen drie tot vijf jaar haar bestaansminimum bereikt!‟ Wat nu? Onder leiding van de werkgroep „Toekomst‟ werden op een volgende gemeentevergadering allerlei modellen verkend. Uiteindelijk koos de gemeente voor het „inspirerende model van de open en gastvrije gemeente‟. „Als gemeente hebben we besloten de uitdaging aan te gaan‟. We proberen dit model „te vertalen in de situatie van ons kleine polderdorpje‟. Dat werd aangeduid met drie letters: MOK. Dat is „Model Open Kerk‟. Het jaarthema voor de hele gemeente werd direct bepaald. „Natuurlijk: MOK‟. De predikant, pastor Mathilde de Graaff, werd „met onmiddellijke ingang op studieverlof gestuurd‟. Ook dat stond uiteraard in het teken van MOK. De grote vraag was natuurlijk: „hoe doe je nou zo iets?‟ „De kerkenraad kreeg van de gemeente (op een volgende gemeenteavond) de opdracht om een “stuurgroep” aan te stellen‟ . Deze kreeg „als taak het Model Open Kerk met de gemeente te doordenken en te concretiseren‟. Deze werkgroep werd verder op het hart gebonden:  „De gemeente in al haar geledingen zo veel mogelijk in dit denk- en bewustwordingsproces mee te nemen. Opdat het een proces van onderop is en blijft.  Een open vizier naar dorps- en polderbewoners te hebben en hen waar mogelijk op dezelfde wijze als gemeenteleden in het proces te betrekken‟.  Voorts gaf de taakomschrijving aan dat de nieuwe plannen voortdurend getoetst dienen te worden aan de drie kernen van gemeente-zijn:  Verborgen omgang  Gemeenschap met elkaar  Dienst aan de samenleving Opvallend was dat alle mensen die voor de stuurgroep werden gevraagd positief reageerden. „Het eerste dat de stuurgroep deed was enkele niet kerkelijk gebonden dorpsgenoten benaderen om deel te nemen aan de stuurgroep‟. Ook die reageerden positief. De volgende stap bestond uit een bezinning in alle bestaande kringen en commissies van de gemeente. Dat gebeurde aan de hand van de volgende vragen: – Wat heb ik en wat wil ik behouden? – Wat zoek ik? – Wat mis ik? – Hoe zou onze commissie een bijdrage kunnen leveren aan MOK? De respons op deze vragen kon samengevat worden in de woorden: ruimte en openheid, lage drempels en open deuren, eigentijds en actueel. Met schrik werd ontdekt „hoe, weliswaar onbedoeld, afgesloten onze kerkelijke gemeenschap altijd heeft gefunctioneerd‟. Het doel wordt als volgt onder woorden gebracht: „We zoeken nu naar een nieuwe ontmoetingsplek in de dorpsgemeenschap en de polder waar mensen van diverse pluimage: – elkaar ontmoeten en naar elkaar omzien, – samen betrokken zijn op de samenleving – zich bezinnen rond vragen van geloof en leven‟. Het zal een proces „van onderop‟ moeten worden. „Met elkaar je ervoor inzetten en je niet uit het 77


veld laten slaan als er eens iets fout gaat. Daar hangt alles vanaf !!! Niemand van ons weet hoe “het” moet; maar we dromen ervan en geloven wel dat “het” moet. Dus gaan we gewoon op zoek naar wat we bedoelen met “het”. “Het” is geen gemakkelijke maar wel een uitdagende opgave…!‟ Geprobeerd wordt de dromen op allerlei manieren een zo breed mogelijke bekendheid te geven. „Dus gaan we de markt op. (…) Daar roepen we geïnteresseerde polderbewoners op om mee te zoeken naar nieuwe en eigentijdse vormen van kerk-zijn vandaag‟. Na deze inventarisatie en bezinning „gaan we gewoon van start‟. In eerste instantie „gaan we uit van één MOK–activiteit in de zes tot acht weken‟. Deze zijn dorps- en polderbreed van opzet. Daarbij wordt telkens met een actueel thema gewerkt dat vervolgens uitgewerkt wordt in: een viering, een ontmoetingsmoment, een maatschappelijk debat (MOK-talk). De mensen die meedoen volgen het hele programma of steken in op een onderdeel. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van kennis, vaardigheden, ervaringen van mensen en/of organisaties uit het dorp of de polder die „kennis van zaken hebben aangaande het onderwerp dat aan de orde is‟. Met name de „MOK-talk‟, een uurtje tussen de middag op zondag, geniet al snel een brede belangstelling van zowel dorps- als polderbewoners. Inmiddels worden er ook MOK-vieringen gehouden. „Hier delen mensen van binnen en buiten de kerk levens- en geloofservaringen‟. Bijzonder is ook dat enkele muziekgroepen medewerking hebben aangeboden. Vooral de Thomasviering slaat aan. (Voor dit type viering zie hoofdstuk 5). De organisatie groeit met de activiteiten. Er worden vijf zelfstandige werkgroepen gevormd: communicatie, beheer, vieringen, activiteiten, catering. „Op deze manier hoeft niet iedereen zich met alles bezig te houden. Bovendien kunnen mensen op deze manier ingezet worden bij de dingen die ze leuk vinden en waar ze meestal ook goed in zijn‟. De communicatie met de bevolking krijgt veel aandacht. „In de dorpswinkel staat een ideeënbus”(een hele grote rode mok)‟. In ons kerkblad en in de dorpskrant is een nieuwe‟” Open rubriek” gestart waar ieder zijn gedachte/idee rondom het nieuwe model neer kan schrijven‟. De ervaringen zijn overwegend positief. Het is wel even schrikken voor de gemeente dat zij in het dorp de kerk-kliek blijkt te zijn. Ook ontstaan vragen over identiteit. „Waar ligt de grens tussen gastvrijheid en identiteit? Het bijzondere is dat die vragen met name door mensen van buiten worden aangedragen. Ook binnen de kerken krijgen we door deze vragen een hernieuwd geloofsgesprek op gang. Spannend en uitdagend!‟ De ontwikkelingen hebben er ook toe geleid dat de pastor allerlei nieuwe contacten in de polder heeft gekregen; met kunstenaars, muziekmakers, sociaal-cultureel werkers, en een platvorm voor jonge ondernemers. Ook krijgt zij verzoeken om begrafenissen en trouwfeesten van mensen „van buiten‟ te begeleiden. „Ineens integreer je, ook als predikant, in de samenleving en ben je interessant voor een bepaald netwerk‟, aldus Mathilde de Graaff. Zij vervolgt: „Prachtig als je als kerk zo present kunt zijn en kunt delen wat je in huis hebt‟. Waar het allemaal op uit loopt weet ook de stuurgroep niet. Wel weten ze wie ze tot nu toe tegenkomen. „Enthousiaste mensen, overal vandaan, die wel degelijk op zoek zijn …naar iets nieuws en naar andere vormen als het gaat om kerk-zijn vandaag! Met als gevolg: inspirerende gesprekken, leuke ontmoetingen, ideeën bij de vleet, enzovoort. Dat werkt aanstekelijk en enthousiasmerend! Er bruist weer iets in en om de kerk!‟ De ontwikkeling gaat door. Onlangs is er een werkgroep gevormd waarin „dorpsgenoten samen zoeken naar de realisatie van een herberg/kerkplek als multifunctioneel gebouw voor het 78


hele dorp‟. Kanttekeningen. Het is verleidelijk nog veel meer te vertellen over de verdere ontwikkelingen in Bant. Ik doe dat niet, daar de vraag luidde hoe start je een proces. Daarover is voldoende gezegd. Ik beperk mij tot vier kanttekeningen. 1) De ontwikkeling in Bant bestaat niet uit een serie incidenten, maar uit een samenhangend proces. Hierin is het grondpatroon van de drie fasen duidelijk te herkennen. Er wordt systematisch gewerkt aan een analyse van de huidige situatie, daarna wordt een gemeenschappelijke visie ontwikkeld, deze wordt geconcretiseerd in tal van werkdoelen (waarbij alle groepen in de gemeente en ook mensen buiten de kerk van harte worden uitgenodigd om mee te denken) en er worden duidelijke prioriteiten gesteld. Duidelijkste symptoom daarvan is dat de dominee met „onmiddellijke ingang‟ met studieverlof wordt gestuurd. Daarna volgt fase twee: de uitvoering. 2) Er wordt nadrukkelijk gekozen voor de weg van de gezamenlijke trektocht. Ook dat gebeurt consequent en vanaf het begin; direct al bij de instructie aan de stuurgroep. 3) Bij de ontwikkeling van een open gastvrije gemeente, krijgen niet alleen gemeenteleden maar ook anderen een royale kans invloed uit te oefenen. En zij gaan daar graag op in! Zij mogen niet alleen meedelen, maar ook mee uitdelen. Dat is een typisch kenmerk van gastvrijheid. Frappant is dat vooral zij de identiteit aan de orde stellen. 4) Opvallend is dat de voorwaarden die in hoofdstuk 3 werden genoemd in essentie alle aanwezig zijn. Van „omkeren‟ tot „een competente stuurgroep‟. Bij die „omkeer‟ helpt de secularisatie hen een handje. Het is voor deze kerk immers duidelijk dat gewoon doorgaan, een doodlopende weg is. De cijfers wijzen het uit! Het is hen duidelijk: het oude kerkmodel is voorbij. Daardoor ontbreekt bij hen de krachtige weerstand tegen verandering die we vaak tegenkomen: de angst het weinige dat we nog hebben ook nog te zullen verliezen. Bant heeft niets meer te verliezen. Dat geeft vrijheid, ruimte om zich te wijden aan een visioen. 4.4.2 De parochie St. Maarten-‟tZand in Tilburg Het proces. De parochie St. Maarten – „t Zand werkt in twee wijken van Tilburg, die samen ongeveer 17000 inwoners hebben. Deze wijken zijn de laatste decennia nogal veranderd. Problemen als racisme, criminaliteit, eenzaamheid, anonimiteit komen steeds duidelijker naar voren. De buurt verarmt en het percentage allochtonen neemt toe. Momenteel is bijna 25% van de wijkbewoners allochtoon. Van de kinderen is dat zelfs 50 %. Hier werkt, viert en dient de parochie St. Maarten – „t Zand. Oorspronkelijk waren het vier parochies; de laatste fusie was in 1998. De parochie heeft momenteel 9.382 ingeschreven leden. Hiervan zijn 600 actief als vrijwilliger. Er is sprake van vergrijzing. De parochie heeft een parochiebestuur, parochievergadering, beraden en werkgroepen en een pastoresteam. Dat team bestaat uit vijf beroepskrachten: een priester-pastor en vier pastoraal werkenden. „Het karakter van onze parochie kun je kenschetsen als diaconaal gericht, innoverend, ondernemend, realistisch en kwetsbaar‟. Omdat buurt en parochie beide nogal veranderd zijn, bestaat er al lange tijd behoefte aan een beleidsplan. Al omstreeks 1990 was er zo‟n plan, maar dat functioneerde niet echt. In 1994 ontwikkelt het pastoresteam een nieuw plan dat vooral gericht was op het „stroomlijnen van onze

79


parochiestructuur‟. Dat leidde tot de vorming van drie beraden: het liturgisch, het catechetisch en het diaconaal beraad. Dit plan moest al in 1998 worden herzien in verband met een nieuwe fusie van twee parochies. Het uitgangspunt bleef: „Een werkzaam teken van Gods nabijheid aan mensen, in navolging van Jezus Christus‟. Maar er bleven teveel eilandjes van groepen, „er ontbrak een gezamenlijk streven‟. Het parochiebestuur nam begin 2000 het initiatief en verzocht de drie beraden een inhoudelijk beleidsplan te schrijven. Het gevolg was dat er drie totaal verschillende beleidsplannen kwamen, naast een nota over structuur en organisatie. Om een gemeenschappelijk beleidsplan te ontwikkelen, werd in 2000 een beleidscommissie ingesteld, uit vertegenwoordigers van parochiebestuur, parochievergadering en pastoresteam. Dat was nodig, want „wat alle plannen en nota‟s misten was een visie onder het geheel, een richting waar we naartoe willen, kortom onze identiteit?‟ „Wat is onze droom?‟ (Dat daarover relatief laat beraad op gang kwam, kwam vooral doordat de fusie van parochies veel tijd vergde). Om een visie te ontwikkelen hield de beleidscommissie onder meer een enquête onder alle werkgroepen en commissies. Daarin werd gevraagd welke dromen zij hadden over de parochie als geheel, en over liturgie, catechese en diaconie. Alle geluiden werden meegenomen in het beleidsplan. „Maar nog steeds ontbrak er een visie‟. Toen kwam de beleidscommissie in aanraking met het idee van de open gastvrije parochie, of met een metafoor, de parochie als herberg. In eerste instantie wordt de beleidscommissie vooral geraakt en geïnspireerd door de metafoor „de herberg‟ als zodanig. Die spreekt aan. Die metafoor kan naar haar mening ook uitgroeien tot een gemeenschappelijke visie, waarnaar zij al geruime tijd op zoek is. Daarna gaat de commissie zich bezinnen op de daarachter liggende ideeën. Die bezinning werkt door in het beleidsplan. De commissie beperkt zich niet tot het beschrijven van een droom, maar gaat ook concreet in op „de consequenties van gastvrije herberg willen zijn, hoe dat te worden, enzovoorts‟. In januari 2001 wordt het beleidsplan dan ter goedkeuring voorgelegd aan de parochievergadering, die nog allerlei wensen heeft. In juni 2001 wordt het „Beleidsplan 20012008' door de parochievergadering aanvaard. Dan volgt de implementatie of zoals zij het zelf noemen, „de droomcampagne‟. In september 2001 is er weer een beleidsbezinningsdag, waar men vooral de beraden hoopt te bereiken. De opkomst is teleurstellend. Daaruit leidt de commissie af dat „dat we niet te snel moeten doorrijden‟ omdat anders mensen afhaken. De eigenlijke start is in december 2001. Tijdens de adventsweken wordt door jongeren een symbolische herberg in de kerk gebouwd, met daarin een ronde tafel, een bank een gastenboek, foto‟s aan de muur van allemaal verschillende mensen( jong en oud, ver weg en dichtbij, autochtoon en allochtoon). In het kerstnummer van het parochieblad komt een aparte kleurige folder met een gemakkelijke, leesbare versie van de droom van het beleidsplan. In de maanden die volgen komen in het parochieblad in het midden, dus uitneembaar, kort samengevatte stukken uit het beleidsplan. Steeds met het logo „de herberg‟ van de beleidscommissie. Ook wordt er een cursus aangeboden van drie bijeenkomsten, speciaal bedoeld voor de vrijwilligers. Deze wordt gegeven door pastor Dorothé IJsseldijk. Daarin gaat het niet alleen over het model van „de herberg‟, maar vooral „om met elkaar erover van gedachten te wisselen over wat het betekent voor onszelf, onze werkgroepen en activiteiten om 80


gastvrij te zijn en steeds meer te worden‟. De deelname was niet groot; weer ontbreken de beraden bijna geheel. Toch heeft de cursus effect, omdat bijna alle deelnemers (in totaal elf) lid waren van de parochievergadering en dus in een centrale positie zitten. „Zij hadden na de cursus het gevoel pas echt te begrijpen wat het betekent gastvrije herberg te zijn, en welke consequenties dit heeft. Ze waren enthousiast‟. Zij konden daardoor een belangrijke rol spelen op de grote ontmoetingsdag van de parochie die op een zaterdag in april 2002 wordt gehouden. Aanwezig zijn dan, de kinderen niet meegerekend, ruim honderd mensen. Doelen zijn ontmoeting, bezinning over gastvrijheid en het zetten van de eerste stappen op weg naar een gastvrije parochie. De zeer zorgvuldig voorbereide bijeenkomst begint met een korte viering; daarin wordt onder meer het door een lid van de parochie gemaakte lied „De Herberg. Gast zijn in onze gastvrije parochie‟ gezongen. De Herberg Hoort! Een oproep om te bouwen, aan een herberg in de wijk, waarin iedereen vrij aanschuift, gast en gastheer tegelijk. Refrein: En we dromen dat die herberg, inspirerend, drempelvrij, eens wordt tot een werkzaam teken dat God mensen is nabij. „n Ronde tafel en wat stoelen staan uitnodigend daar klaar, om zelf op verhaal te komen en te leren van elkaar. Refrein: Vreemdeling, die aan komt lopen, wordt bediend door de waardin. „t Dienen en gediend te worden kenmerk van gemeenschapszin. Refrein: Mensen vormen een parochie waar, bij „t breken van het brood, Hij herdacht wordt, die als eerste opgestaan is uit de dood. Refrein: Of je lid bent van een werkgroep, of je bent maar een passant, help mee aan zo‟n herberg bouwen voor Sint Maarten en „t Zand!

81


Refrein: Vrij naar lied 619 GvL Tekst J.J.E. Coumans-Janssen Lied voor de grote ontmoetingsdag

Na een inleiding over de gastvrije parochie (Waar staat die voor? Hoe werken we daaraan?) gaan de aanwezigen in kleine groepen uiteen, voor het bespreken van vragen als: Ervaar ik zelf gastvrijheid in mijn groep/parochie? Zijn wij gastvrij voor mensen buiten onze parochie? Ervaren wij ons zelf als gast van God en Jezus Christus? Kun je als groep een paar voornemens formuleren om nog gastvrijer te zijn, en: Zien jullie mogelijkheden om daaraan te werken? Plenair wordt verslag gedaan over de voornemens. Er wordt bijvoorbeeld uit meerdere groepen gepleit voor meer communicatie naar buiten. Wij kunnen wel de parochie zien als open gastvrije herberg, vele wijkbewoners hebben een verouderd beeld van de parochie. De openheid roept ook vragen op. Bijvoorbeeld deze: „Wat heeft de Herberg precies in huis, waarmee de gasten, de passanten enzovoort tegemoet getreden kunnen worden? Wat is je missie, je boodschap?‟ Na een pauze, waarin de kinderen weer terugkomen, wordt de bijeenkomst besloten met een korte viering. Opnieuw wordt daarin het eigen lied gezongen. Dan volgt een informeel samenzijn. De aanwezigen worden verrast door de kinderen die zelfgemaakte hapjes aanbieden uit verschillende culturen. Er is een belangrijke stap gezet. Nu verder. De eerste stap is de vragen en suggesties uit de gespreksgroepen te inventariseren en een plaats te geven in de werkplannen en bij de uitvoering van het beleidsplan. De beleidscommissie heeft dat inmiddels gedaan. In haar ogen springen er vooral vier suggesties uit: – Zowel intern als extern de communicatie te verbeteren; (inmiddels is al besloten het parochieblad „Klankbord‟ twee keer per jaar in de hele wijk te verspreiden); – Nieuwkomers beter verwelkomen; – Speciale gastvrouwen/heren aanstellen bij het koffiedrinken na de dienst; – Meer contact en samenwerking zoeken met allochtonen. De beleidscommissie heeft als taak het ter hand nemen van deze punten te stimuleren en daarbij te assisteren. Maar ook moet zij blijvend aandacht geven aan de visie en de achtergrondvragen, zoals „wat heb je in huis, wat heb je te bieden?‟ Tegelijkertijd wordt beseft dat de meeste parochianen vooral gericht zijn op de concrete uitwerking. De commissie wil nu vooral aan de slag met de werkgroepen die goed draaien en er open voor staan. Ze wil daarin de bezinning op gang brengen op de manier waarop dat ook met zoveel betrokkenheid op de ontmoetingsdag gebeurde. Daarbij kunnen dan de leden van de parochievergadering – die immers over het idee enthousiast zijn – hopelijk een belangrijke rol spelen, daar zij als contactpersoon daarvan deel uitmaken. Kanttekeningen. Graag vestig ik ook bij dit procesverslag de aandacht op een paar punten die voor onze

82


thematiek met name van belang zijn. 1) De metafoor van „de Herberg‟ functioneert in het beleidsplan als sluitsteen; die brengt eenheid en stevigheid in het „bouwwerk‟ en geeft dynamiek. 2) De ontwikkelingen in deze parochie zijn niet een serie op zichzelf staande gebeurtenissen, maar vormen ook hier weer een samenhangend proces. De fasen die we in een proces als zodanig kunnen onderscheiden vinden we hier terug: de ontwikkeling van een visie wordt gevolgd door een diagnose, en het formuleren van actiepunten. De ontmoetingsdag speelt hierbij een grote rol. Deze dag is zo opgezet dat zij zelf een voorbeeld is van een gastvrije ontmoeting. Wat we in 4.3.1 zeiden over een parochievergadering kan niet duidelijker geïllustreerd worden dan met het voorbeeld van Tilburg. 3) De vraag naar dromen met betrekking tot de parochie, leverde niet veel op. Het lanceren van een visie – de Herberg – lokte veel meer en veel concretere reacties uit. 4) De leiding is zelf gegrepen door de visie van de open kerk, de parochie als Herberg. Na het volgen van de cursus is ook de parochievergadering „enthousiast‟. En dat werkt door. 5) Uit de opzet van de cursus en van de ontmoetingsdag blijkt dat de weg van de gezamenlijke spirituele trektocht wordt gevolgd. 4.4.3 De Sint Salvator parochie in Brugge Het proces. Toen Pastor Stany D‟Ydewalle een paar jaar geleden naar Brugge kwam, trof hij daar een parochie aan die sterk gericht was op de priester. Van hem moesten de initiatieven komen. De nieuwe pastor wil werken vanuit een andere visie. Het uitgangspunt daarvan is: „Kerk is gemeenschap, of is niet‟. En gemeenschap bedoelt hij letterlijk: elkaar kennen, en ter harte nemen, het gevoel hebben tot dezelfde christelijke gemeenschap te behoren. Daarvoor is het ook nodig dat mensen zich verbinden aan één parochie; niet noodzakelijk de parochie waar men woont. Zo‟n gemeenschap kun je niet vormen met alle kerkgangers. Dat is alleen mogelijk in een overzichtelijke groep: zeg maar een groep van 50 à 100 mensen op een territoriale parochie van 3 à 4000. Die groep noemt hij de kerngemeenschap. Daarmee introduceert hij geen onderscheid tussen elite en „het gros van de kudde‟ die dan een soort tweederangspastoraal aangeboden zou krijgen. „Juist het tegendeel is de bedoeling! Door een kern te laten groeien in mondigheid kan de pastor met haar geleidelijk zijn verantwoordelijkheid delen, ten voordele van de andere parochianen en van de plaatselijke bevolking‟. Deze kerngemeenschap is er dus niet voor zichzelf, maar staat ten dienste van anderen: parochianen en toevallige gasten, veelal toeristen. Daarom kan hij de opbouw van de kerngemeenschap ook aanduiden als een model van parochieopbouw „Om ten volle christelijk te zijn, moet het leven van deze kerngemeenschap drievoudig zijn. De leden ontmoeten elkaar normaal elke zondag om samen liturgie te vieren. Niet onder elkaar maar als kern van een bredere groep kerkgangers. Zij maken zich buiten het kerkgebouw ook samen dienstbaar. En tenslotte komen ze geregeld bij elkaar om zich in het geloof te vormen. Dit drievoudig model treft men reeds aan in de Handelingen van de Apostelen (2 : 4247)‟. Het samen in de samenleving dienstbaar zijn is geen pleidooi voor verzuiling, maar wel voor een evenwichtige uitbouw van de kerkgemeenschap op de drie peilers van liturgie, dienstbaarheid en vorming. 83


Deze drie levensterreinen zijn complementair: pas als veel leden van de kerngemeenschap in alle drie participeren, wordt het model echt vruchtbaar. Dat kan ook bescheiden zijn. Iemand die vormselcatechese geeft en zich daartoe ook samen met de andere catechisten vormt in het geloof, kan in de zondagse eucharistieviering de communie helpen uitdelen en namens de parochie contact onderhouden met een zieke in de buurt. „Juist het opdoen van geloofservaring op deze drie verschillende terreinen is vruchtbaar, zowel om te groeien naar een volwassen geloof als voor de opbouw van de gemeenschap‟. Onder meer omdat zij zelf en de parochie zien dat deze dimensies bijeen behoren. Zó toegerust kunnen zij ook de toevallige bezoekers en de mensen die op zoek zijn, van dienst zijn. Datzelfde geldt m.m. ook voor de dienstbaarheid. Dat is niet alleen een taak van de individuele christen, maar ook voor de christelijke gemeenschap. Naast de kerngemeenschap zijn er uiteraard ook mensen die alleen de kerkdienst bezoeken en de toevallige bezoekers of mensen die op zoek zijn. „Voor hen allen moet de kerkdeur open blijven: dit betekent dat de kerngemeenschap gastvrij moet zijn voor medechristenen die er niet toe behoren en steeds toegankelijk voor nieuwe leden. Deze openheid is een permanente opdracht‟. Essentieel in zijn visie is ook dat de mondigheid van de parochianen wordt gehonoreerd. Ook wat de liturgie betreft. „In vele kerken verloopt liturgie echter nog zeer klerikaal: de leiders maken de verzamelde gemeenschap tot uitvoerders, ja zelfs tot toeschouwers van “hun”viering‟. Om uit de klerikale impasse te geraken kan het model van de kerngemeenschap zeer dienstig zijn. Daaruit komen mensen voort die verantwoordelijkheid kunnen dragen. Hoe meer hoe beter. Al was het maar om te voorkomen dat bepaalde taken nu door leken worden gemonopoliseerd.‟Ook in die zin moet de kerngemeenschap open blijven‟. Maar het gaat dieper. „Dé stap naar een echte gemeenschap is de overgang naar een pastoraal team van priester en leken, die de gehele verantwoordelijkheid over de parochie niet onder elkaar ver-delen, maar met elkaar delen‟. Dat bepaalt ook zijn visie op de eigen rol. Hij strikt geen mensen om hen vervolgens het bos in te sturen; hij schept leersituaties waarin gemeenteleden de kans krijgen te groeien in hun rol. Dat bepaalt ook zijn houding ten opzichte van vrijwilligers. Een helder voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld wat hij schrijft over de catechisten. „Zij werken op de grens van de gemeenschap, in gesprek met hoofdzakelijk rand- en onkerkelijke kinderen en jongeren en hun ouders. Maar al te dikwijls worden zij, met een map en een aanmoedigend schouderklopje … de woestijn ingestuurd. Wat zij met hun groepje vormelingen doen kan de pastor aan hen overlaten. Maar zij zouden op de pastor moeten kunnen rekenen voor geloofsvorming. Concreet vind ik dat catechisten best maandelijks samenkomen, om samen de groepsbijeenkomsten voor te bereiden, en om de andere helft van de tijd te wijden aan een gesprek over hun eigen geloof onder begeleiding van een pastor. De confrontatie met de jeugd, de uitdaging om hun eigen zoekend geloof uit te drukken en ook de prettige samenwerking onder de catechisten scheppen een uitzonderlijke open ruimte voor dit gesprek‟.

Samenvattend kan worden gezegd dat dus twee elementen typerend zijn voor zijn visie: de erkenning van de mondigheid van mensen en de integratie van de dimensies. Omdat de parochie die hij bij zijn komst aantreft eigenlijk geen gemeenschap is start hij min of meer in zijn eentje. Hij gaat op weg. Niet met een precieze bouwtekening, wel met een duidelijke visie. Hij begint daar waar hij met mensen in contact kan komen: de viering. Hij is een kwartier 84


voor de viering in de kerk. Begroet mensen en maakt kennis met hen. En – dat is de tweede stap – brengt hij hen met elkaar in contact, „want zij kenden elkaar niet‟. Vervolgens belegt hij bijeenkomsten rond de liturgie. Hij schept de mogelijkheid om daadwerkelijk mee te doen; dat wil zeggen niet alleen om mee te delen, maar ook om mee uit te delen. Mensen die daarop ingaan worden op hun taak voorbereid, misschien is het beter te zeggen dat zij in hun taak worden ingewijd. Daarbij gaat het niet alleen om die taak zelf, maar ook om de achtergronden daarvan. Mensen dienen niet enkel de kans te krijgen om in de liturgie allerlei taken te vervullen, samen te zingen en samen te bidden. Ze moeten ook ingewijd worden in de gebedstraditie van de Kerk. Zo wordt bijvoorbeeld op een avond in de Vasten rustig de tijd genomen om de Paasnachtviering voor te bereiden. „Wijd een uur aan volwassenencatechese over de bijbelse en liturgische achtergrond van deze “moeder van alle vieringen”en laat deze catechese ook beleven in samenzang en gebed. In een tweede moment kunnen dan vlot allerlei taken en opdrachten worden ingevuld‟ (cursivering JH). Zo worden de dimensies geïntegreerd! Datzelfde geldt ook voor andere activiteiten. Als de uitdeling van de communie beter ook door leken gebeurt, nodig dan kandidaten eerst uit voor een avond en neem ruim de tijd om je samen te verdiepen in de eucharistie; opnieuw door volwassenencatechese, samenzang en gebed. En oefen pas dan enkele praktische afspraken in. „Zo worden mensen van “voorwerp” tot “onderwerp” van een gemeenschappelijke liturgie‟. Daarmee worden de mensen en „de zaak‟ serieus genomen en wordt de pastor „de bondgenoot van anderen, die daarop soms al jaren zitten te wachten‟. Zo wordt ruimte geschapen om werkelijk te participeren. Ruimte scheppen om mee te doen bepaalt ook de houding ten opzichte van de gasten. Dat zijn in deze parochie dikwijls toeristen. Zij komen uit alle hoeken van de wereld. Zij worden zoveel mogelijk in hun eigen taal verwelkomd. Enkele onderdelen van de dienst zijn in drie talen: de begroeting, de vredeswens en de slotzegen. Ook ontvangen zij bij de liturgie een vouwblad met de lezingen in vier talen. Op die manier wordt gewerkt aan een open parochie, waarin mensen de kans krijgen te participeren. Dat geldt ook voor andere kerkgangers zoals de traditionele of integendeel nog echt zoekende kerkgangers. Maar zonder dat voortdurend gepoogd wordt hen bij alles te betrekken. Zij blijven vrij. „Men zou met een boutade kunnen zeggen‟ dat de beste manier om rekening met hen te houden „er in bestaat niet op hen te rekenen (…). Dan krijgen zij echt de kans om zich bij het gebeuren aan te sluiten, als zij dat zelf wensen en op hun ritme‟. Hij vertrouwt er op dat deze manier van handelen „ruimte schept voor een nieuwe Kerk, omdat mensen hun eigen kerkelijk lot in handen nemen‟. Kanttekeningen Op vier punten wil ik graag even wijzen. 1) Er wordt consequent gehandeld uit een duidelijke en inspirerende visie. Die geeft richting aan het proces. 2) Er worden eisen gesteld aan de leden van de kerngemeenschap. 3) Het begrip leerproces wordt hier gebruikt in de zin die dat woord heeft in „de lerende organisatie‟. Karakteristiek daarvoor is dat niet alleen of in de eerste plaats de „hoe vraag‟

85


gesteld wordt, maar ook de „waarom‟ en de „waartoe‟ vraag. Bij de voorbereiding op bijvoorbeeld een taak in de liturgie gaat het niet alleen om de vraag „wat wordt er precies van mij verwacht?‟ maar primair om de betekenis van die bijdrage. Het leerproces vindt bovendien plaats in een setting waarin men ook samen met anderen de gemeenschap beleeft en ook aandacht heeft voor de omgang met God, met name in een viering in die kring. Zo krijgt die groep het karakter van een ecclesiale groep. Men praat niet alleen, maar viert ook en kan zo ook iets beleven. 4) Er wordt gewerkt aan ruimte om te participeren; in de eredienst, bij de catechese, in het diaconaat, enz. Het gaat om een open kerk. Om vrijheid en confrontatie. Zonder kramp, zonder bijbedoelingen, en in vertrouwen. Pastor Stany d‟Ydewalle: „Het komt er voor mij op aan de pastorale opdracht om samen een kerkgemeenschap op te bouwen, te bevrijden van – zelfs goed bedoelde – bijbedoelingen. We komen samen om liturgie te vieren, omwille van de Heer en omwille van elkaar. Punt. Ook als niemand zich bij ons aansluit, is dat meer dan de moeite waard. We doen het gratis: pro Deo. Pas dan kan het ook een ander aanspreken, zodat onze kring uitbreidt. Maar dat hoeft niet: ook als dat niet gebeurt, doen wij het. Hetzelfde geldt voor initiatieven van dienstbaarheid. Ze moeten geen succes kennen om zinvol te zijn. Waar Jezus niet ontvangen wordt, dringt hij niet aan. Waar hij wel ontvangen wordt, gebeuren wonderen: mensen laten God binnen in hun leven‟. 4.5 AFRONDING De procesverhalen verschillen sterk van elkaar. Dat is geen wonder want de situatie in deze drie parochies verschilt aanzienlijk. Dat is direct al duidelijk als we letten op de draagster van het proces. In Brugge begint een pastoor min of meer in zijn eentje. In Tilburg is vooral het kader de draagster van het proces. In Bant is het proces van de aanvang af een zaak van de hele gemeente. En dit en de andere verschillen werken door. Maar in alle drie praktijkverhalen gaat het om een opbouwproces gericht op een open kerk, waarin ruimte is voor gasten, voor elkaar en voor een ontmoeting met God. Het daarop gerichte opbouwproces is niet een eenmalig gebeuren, maar het loopt door. Steeds weer opnieuw worden de drie fasen doorlopen. Het einde van de ene cyclus is het begin van de volgende. In dat proces werken gemeenteleden en pastores nauw samen. In dit ensemble speelt de pastor een belangrijke rol: als leermeesteres die leersituaties schept, waarin „de mens‟ en „de zaak‟ beide het volle pond krijgen. Dit proces speelt zich niet zelden af in ecclesiale groepen. Daarin bereiden mensen zich voor op hun taak, beleven zij de gemeenschep en scheppen zij ook ruimte voor een ontmoeting met God. Zo werken zij niet alleen aan een kerk als Herberg, maar kunnen zij ook de eigen werkgroep als Herberg ervaren. Zo ook wordt die werkgroep een kerkgroep.

86


Vaagheid schept geen ruimte, maar een vlakte

5. Over de spanning tussen openheid en identiteit. Grenzen aan de gastvrijheid?

5.1 KAN ALLES MAAR? De Herberg is er voor iedereen. Maar in de praktijk stuiten we op grenzen. Dat zien we zelfs bij inloophuizen. Zij willen open staan voor allen, maar in de praktijk blijkt dat toch moeilijk te zijn. De mensen die als eersten komen zetten niet zelden hun stempel op het huis en dat schrikt anderen soms af. Ook bij het maken van plannen voor een gastvrije parochie, stuiten we op grenzen. Omdat we niet voor iedereen iets kunnen betekenen, worden we min of meer gedwongen een doelgroep te kiezen. Dat kan er in de praktijk toe leiden dat we voor anderen drempels verhogen. Weer andere grenzen komen in zicht als we denken aan het bij elkaar te gast zijn. In hoeverre zijn de verschillende spiritualiteiten en categorieën bereid voor elkaar ruimte te maken? Hoeveel verscheidenheid verdraagt een gemeente in de praktijk en voor hoe lang? Daar moeten we niet al te luchtig over denken. We spraken er over in de hoofdstukken 1.1.b en 3.2 b. Over heel andere grenzen gaat het als een vraag gesteld wordt die hierop neer komt: „moet in naam van de gastvrijheid dan maar alles kunnen?‟ Men beleeft hier een spanning tussen laagdrempeligheid en identiteit. Of zoals anderen zeggen, tussen openheid en trouw aan de traditie, tussen vrijheid en confrontatie, respect voor „de mens‟ en respect voor „de zaak‟. Het komt in wezen allemaal op hetzelfde neer: kunnen deze twee samengaan? Die spanning komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de vraag van Foitzik en Gossmann: „Hoe open mag en hoe herkenbaar moet de christelijke kerk vandaag zijn?‟ Die vraag wordt in de praktijk op allerlei manieren geconcretiseerd: Mag de kerk ingaan op elk verzoek om een kerkelijke begrafenis? Moet de kerk ingaan op de vraag een kind te dopen, ook als de ouders niet kerkelijk meeleven? Kan in een Thomas-viering iedereen aan het avondmaal worden genodigd? Moet je al lang blij zijn als jongeren met de kerk in contact komen, of mag je ook eisen stellen? Populair gezegd: kan alles dan maar? Over die vraag gaat dit hoofdstuk. Om het niet nog ingewikkelder te maken dan het al is spits ik de vraag voorlopig toe op de gasten. In een aparte paragraaf, aan het slot van dit hoofdstuk, betrek ik die vraag ook op de andere mensen die we in de gastvrije parochie tegenkomen: de gastvrouwen/heren en een categorie mensen die wel wordt aangeduid als vrienden. Ik waarschuw al vast maar even: ik geef geen oplossing, maar wel een richting om als gemeente zelf een antwoord te zoeken op de eigen vragen. Tevens beschrijf ik hoe enkele gemeenten in de praktijk met deze vraag zijn om gegaan. Om het probleem te kunnen aanpakken moeten we allereerst de vraag helder stellen. Dat gebeurt in de zo juist gestelde vragen naar mijn mening niet. Integendeel. Zij zetten ons op een doodlopende weg.

87


5.2 WAAR DRAAIT HET OM? a. …Als water en wijn…Een onjuist denkkader Laat ik met de deur in huis vallen. De vraag zoals die door Foitzik en Gossmann gesteld wordt is naar mijn mening niet juist. Hun vraag – hoe open mag en hoe herkenbaar moet de kerk zijn? – roept een denkkader op waarbinnen de vraag zelf niet op te lossen is. Dat komt doordat de vraag, zó gesteld, suggereert dat beide aspecten van gastvrijheid – openheid en duidelijkheid (of welk begrippenpaar we ook gebruiken) – niet met elkaar te verenigen zijn. Beide aspecten worden namelijk als het ware voorgesteld als de uiteinden van één en dezelfde lijn (Figuur 6). Aan het ene uiterste staat openheid en aan het andere duidelijkheid. Als we het probleem zo voorstellen betekent een beetje meer van het een, onherroepelijk een beetje minder van het andere. En dus zitten we altijd vast aan een compromis. En dan is al snel de vraag geboren: hoever mogen we gaan? Zo wordt de vraag dan ook gesteld: „Hoe open mág en hoe duidelijk móét de christelijke kerk vandaag zijn?‟

Figuur 6: De verhouding tussen openheid en duidelijkheid

*------------------------------------------------------------------------------------------* openheid duidelijkheid

Naar mijn mening is die voorstelling onjuist. Openheid en duidelijkheid zijn niet met elkaar verbonden. Openheid staat tegenover geslotenheid; duidelijkheid tegenover vaagheid. Je mag beide begrippen dus niet zien als de uiteinden van één lijn. Dit kader is onjuist. We hebben dus een ander denkkader nodig. Daar komt nog iets bij. Als ik het wel heb wordt in gesprekken over deze spanning nog al eens gesteld dat beide begrippen zich tot elkaar verhouden als water en wijn. Openheid is dan het water; duidelijkheid de wijn. Met het tweede moet je wat voorzichtiger omgaan, dan met het eerste, want zij is kostbaarder. Ook dat brengt dit denkkader met zich mee. Ook dat zien we in de vraag van Foitzik en Gossmann: openheid „mag‟ en duidelijkheid „moet‟. Ik hoop aan te tonen dat ook dat onjuist is. De conclusie is duidelijk: we hebben een ander denkkader nodig. Maar welk? b. Het gesprek als geschikt denkkader voor het oplossen van de spanning tussen openheid en identiteit Ik stel voor uit te gaan van het gesprek als het kader, als het model waarbinnen we dan de vraag naar de spanning opnieuw stellen. Ik ontleen dat model aan J. Firet, destijds hoogleraar praktische theologie aan de VU. Hij stelde de vraag hoe moeten we in de gemeente leiding geven; en breder, hoe dienen we met elkaar om te gaan? Voor Firet (1983) wordt het grondmodel getekend in Exodus 33. Daar wordt verteld dat God met Mozes omging van aangezicht tot 88


aangezicht, zoals een vriend omgaat met zijn vriend; in de tent der ontmoeting. Daar sluiten zij een verbond. De omgang van God met Mozes heeft het karakter van een gesprek. Naar dat voorbeeld moeten we al onze handelingen vorm geven, aldus Firet. De (diaconale) dienstverlening, de presentie van de kerk, de kerkdienst, het pastoraat, de catechese, het vormings- en toerustingswerk. Alles. Natuurlijk weet hij ook wel dat niet alles een gesprek is. Hij zegt alleen dat de wezenlijke kenmerken van een gesprek herkenbaar aanwezig moeten zijn in alles wat de kerk doet. Dus niet alleen in de kerk ter plekke. Naar het voorbeeld van het gesprek moeten we ook bovenplaatselijke activiteiten modelleren; zoals de visitatie, de relatie bisschop en parochie, synode en gemeenten. Dat geldt niet alleen voor de relaties in de kerk, maar ook voor de relatie van de kerk met anderen. Naar dat model zou bijvoorbeeld ook de relatie van de synode met de Ikon en de theologische faculteit vorm moeten krijgen: „zoals een vriend omgaat met een vriend‟, „in de tent der ontmoeting‟, om zo samen „een verbond‟ te sluiten. Het is daarom van belang nog wat preciezer na te gaan waar het bij het arrangeren van een gesprek op aankomt. Firet noemt vier aspecten die ik kort en in eigen woorden samenvat. De situatie. Een gesprek vindt plaats in een bepaalde situatie. Niet alle onderwerpen kunnen op elke plaats en elk tijdstip aan de orde komen. Wat in de ene situatie passend is, kan niet in een andere. Voor de vraag hoe we de gastvrije parochie gestalte kunnen geven, betekent dit dat we ons goed moeten realiseren over welke situatie we het hebben. Een kerkdienst is iets anders dan een bijeenkomst van het hele dorp; een groep waarin mensen kennis kunnen maken met de inhoud van de christelijke traditie is een andere situatie dan een belijdeniscatechisatie; een gemeenteavond iets anders dan een inloophuis. Zo zijn er tal van situaties. Dat betekent dat algemene antwoorden niet gegeven kunnen worden. Immers: de situatie spreekt een woordje mee. Van mens tot mens (intersubjectiviteit). Een gesprek is alleen een gesprek als mensen met elkaar spreken; als beiden aan het woord komen. Als slechts één aan het woord is, is het geen gesprek, maar iets anders; bijvoorbeeld een instructiebijeenkomst of een ouderwets onderhoud. Kenmerkend voor een gesprek is dus wederkerigheid. Daar komt nog iets bij: in een echt gesprek zien we elkaar als uniek, onvervangbaar, ja als beeld van God, en dus zullen we elkaar met respect benaderen. De deelnemers aan het gesprek zijn beide subject. Dat wordt tot uitdrukking gebracht in het woord intersubjectiviteit. Dat stempelt de manier van omgaan met elkaar. „Zoals een vriend spreekt met zijn vriend‟. Kenmerkend voor een gesprek is dus wederkerigheid en wederzijds respect. Het komt er op aan die uitgangspunten te vertalen in regels voor de omgang (Een poging daartoe deed ik in 2.3.2 van Gemeente als Herberg). . Het thema. Een gesprek gaat ergens over. Dat thema kan van alles zijn: de prioriteit in de diaconie, de inhoud en het doel van de catechese, de preek en de bedoelingen van de liturgie, de betekenis van avondmaal en eucharistie, de inhoud van de verkondiging, het wezen van presentie, en wat al niet meer. Wil het gesprek goed lopen, dan moet dat thema goed uit de verf komen. Welk thema dat is wordt mee bepaald door de situatie. Komt het thema niet duidelijk aan de orde, dan leidt dat tot de verzuchting: „Waar gáát het over?‟ Als ik me niet vergis is er hier en

89


daar de neiging in de kerk om „het thema‟ wat te verdoezelen. Zelfs de vroegste belijdenis – Jezus is Heer – wordt soms met de mantel der gastvrijheid bedekt. Daarbij speelt ook een rol de hoop zodoende ruimte voor gasten te creëren. Maar zo werkt dat niet. Het verdoezelen van „de zaak‟ schept geen ruimte, maar een vlakte. En die is naar haar aard onherbergzaam. Orde en spontaneïteit. Voor een goed gesprek is tenslotte ook een zekere orde of structuur nodig. Dat dan in de vierde plaats. In de praktijk van alledag spreken we vaak van spelregels. Ontbreken die dan zit er geen lijn in en kun je er geen touw aan vastknopen. Dat bemoeilijkt deelname aan het gesprek. „Het waaiert alle kanten op‟, klagen we dan. „Orde‟ – bijvoorbeeld „de orde van dienst‟ – beperkt de vrijheid om mee te doen niet, maar maakt die juist mogelijk! Maar dan moeten die wel duidelijk en doorzichtig zijn. Tegelijkertijd geldt dat er ook ruimte moet zijn voor spontane invallen. Niet alleen in gespreksgroepen of in het tweegesprek, maar evenzeer in grotere bijeenkomsten zoals een kerkdienst. Spontane invallen zijn niet storend; zij horen er bij. Als daarvoor ruimte is, wordt het duidelijk dat je er zijn mag en dat jouw inbreng gewaardeerd wordt. Daarmee is doorgaans ook weer het thema gediend. Ik heb dat eens beleefd in een doopdienst. De predikant had zijn uiterste best gedaan de kinderen die zich voor in de kerk verzameld hadden de betekenis van de doop uit te leggen. Voor alle zekerheid vat hij zijn lesje nog even kort samen: „We dopen haar nu dus in de naam van de vader, en ..?‟ Verwachtingsvol kijkt hij rond. Dan vult een klein meisje aan: „…en van zijn moeder‟. De gemeente vindt dat prachtig; zij komt tot leven, lijkt het wel en zij is meer dan ooit bij de les. Dus bij de vraag: „waar gaat het ook nog maar om bij de doop?‟ Een prachtig voorbeeld is ook de kerkdienst bij het huwelijk van Willem-Alexander en Máxima. Alles is tot in de puntjes geregeld. De orde is strak en ligt vast. Maar als in antwoord op de vraag van de predikant bruidegom en bruid elkaar het ja woord geven, breekt „de schare‟ op de Dam spontaan uit in gejuich, waarop „de gemeente‟ binnen verheugd en ontspannen reageert. Spontaneïteit is geen inbreuk op de gang van zaken, maar een wezenlijk onderdeel daarvan. c. Betekenis van het gespreksmodel voor deze spanning Wat levert dit gespreksmodel op voor het constructief omgaan met de spanning tussen openheid en identiteit? Daarover nu. Eerst merk ik even op dat ik vanaf nu slechts de begrippenparen recht doen aan „de zaak‟ en recht doen aan „de mens‟ , en „vrijheid en confrontatie‟ gebruik. Dat doe ik om de aansluiting bij de vorige hoofdstukken, vooral hoofdstuk 1, helder te houden. Wat biedt het gespreksmodel? Allereerst dat we ons goed moeten realiseren over welke situatie we het hebben. Dat betekent praktisch dat we geen argumenten mogen gebruiken die passen in een andere situatie. Wat voor een belijdeniscatechisatie geldt, is daarom nog niet van toepassing op een kerkcafé. Ten tweede maakt dit model helder dat respect voor „de mens‟ en respect voor „de zaak‟ gelijkwaardig zijn. Het eerste is niet minder belangrijk dan het tweede, zoals de beeldspraak van water en wijn suggereert. Het uitgangspunt – „zoals een vriend omgaat met zijn vriend‟ – is geen water, maar is zelf wijn die niet aangelengd mag worden. Ook is het zo dat beide elementen elkaar niet beconcurreren. Een beetje meer van het één betekent niet een beetje minder van het ander. Integendeel. Zij kunnen niet zonder elkaar. Zij hebben elkaar nodig! Een „zaak‟ komt namelijk alleen tot zijn recht, in vrijheid, zonder dwang, dus als de mens als subject ten volle serieus genomen wordt. Alle manipulatie en alle apen die uit welke mouw dan ook komen, zitten 90


een werkelijke confrontatie met een „zaak‟ in de weg. Tenslotte wordt duidelijk dat orde, de participatieruimte niet indamt, maar eerst mogelijk maakt. Maar tegelijkertijd wordt benadrukt dat diezelfde orde niet heilig, niet onaantastbaar is, maar doorbroken kan worden door spontane invallen. Die zijn niet storend, maar onderstrepen dat de mens er zijn mag – „Jij, je mag er zijn‟ (Schillebeeckx) – en zich mag laten horen! Zo wordt het respect voor de mens onderstreept maar tevens wordt „de zaak‟ bevorderd. Immers de aandacht wordt niet afgeleid maar gefocussed op de vraag „waar gaat het eigenlijk om?‟ d. Een nieuwe figuur; geen lijn, maar een klok De consequentie hiervan, vooral van het tweede onder c genoemde punt, is dat Figuur 6 geschrapt moet worden. Zij zet ons op het verkeerde been. In het kader van het gespreksmodel zijn „de zaak‟ en „de mens‟ immers niet de uiteinden van één en dezelfde lijn. Het gaat om twee aparte aandachtspunten die dan ook door twee lijnen voorgesteld moeten worden aangegeven. Zo ontstaat Figuur 7. Op de verticale lijn zet ik de mate waarin „de mens als subject‟ (als vriend) serieus genomen wordt. Die lijn loopt van – (heel weinig ) tot + (heel sterk). Daar ligt natuurlijk van alles tussen. Hoe meer een groep de mens serieus neemt, hoe hoger zij geplaatst wordt. Op de horizontale lijn zet ik de mate waarin „de zaak‟ serieus genomen wordt. Ook deze loopt van – (heel weinig) tot een + (heel sterk). De zaak kan van alles zijn, zoals ik al even zei. De twee lijnen staan haaks op elkaar. Zo ontstaan vier velden. Deze kunnen het best worden vergeleken met de vier kwartieren van een klok. Daarop kun je globaal zien hoe laat het is wat de gastvrijheid betreft. Elke kerk bevindt zich in een van deze vier velden of kwartieren. Daarmee is niet alles gezegd, want binnen een kwartier zijn vele posities. Hoger en lager, meer naar links of naar rechts. Dat betekent dat er in de praktijk niet vier mogelijkheden zijn, maar wel honderd. Figuur 7: Vier velden van zorg voor „de zaak‟ en zorg voor „de mens‟.

Ter verduidelijking probeer ik die kwartieren nog enigszins te vullen. In kwartier 2 behoort de gemeente die in hoofdzaak in beslag genomen wordt door „de zaak‟. 91


Die moet hoe dan ook veilig gesteld worden. Maar de „mens als subject‟ komt te kort. Een typisch voorbeeld is de kerk zoals die door Maarten „t Hart beschreven wordt. De ouderling brengt Gods Woord, zonder aanzien des persoons! Althans in zijn romans. In gelukkig afgezwakte vorm was dit eigenlijk typerend voor de kerk van mijn jeugd. De nadruk lag op „de zaak‟. Het ambt hield zich vooral bezig met vragen als: Wordt op catechisatie het goede boekje gebruikt? Is de preek bijbelgetrouw? Dit type kerk denkt vanuit de slogan: „Wij hebben een woord voor de wereld‟. De gemeenten die ergens in kwartier 4 zijn te plaatsen vormen hun spiegelbeeld. Zij nemen „de mens‟ als subject volstrekt serieus, maar laten „de zaak‟ in het midden. Misschien omdat zij voor gasten geen drempel willen opwerpen, misschien omdat zij onzeker zijn over hun identiteit. Zij hebben de mens van vandaag niets te zeggen. De tragiek van deze kerken is, zoals gezegd, dat zij door hun vaagheid geen ruimte, maar een vlakte scheppen. Het motto van deze kerken zou kunnen zijn: „Wij hebben een oor voor de wereld‟. In kwartier 3 plaats ik de kerken die zich eigenlijk nergens (meer) druk over maken; noch over de mens‟, noch over „de zaak‟. Zij lopen nergens (meer) warm voor, en niets doet hen de koude rillingen over de rug lopen. Zij zijn niet koud en niet warm. Waren zij dat maar! Zij zijn lauw. Zij hebben het gehad. Zij doen mij denken aan de gemeente van Laodicéa (Openbaring 3). In kwartier 1 ten slotte vallen de gemeenten die in meer of mindere mate er in slagen zowel „de mens als subject‟ als „de zaak‟ beide gelijktijdig recht te doen. De vraag is niet meer: Hoe open mag en hoe herkenbaar moet de christelijke gemeente vandaag zijn? In het kader van het gespreksmodel luidt de eigenlijke vraag: Hoe kan in elke specifieke situatie zowel „de mens‟ als „de zaak‟ – de intersubjectiviteit en het thema, zou Firet zeggen – beide het volle pond krijgen. Concreet: hoe kunnen elke groep en elke manifestatie zo vorm geven worden dat zij in kwartier 1 vallen? Dat is een spannende vraag, want alleen dan ontstaat een gastvrije parochie! Voor gastvrijheid is immers typerend, zo stelden we al in hoofdstuk 1, vrijheid én confrontatie; mens én zaak krijgen beide het volle pond. Elk aspect van een groep of activiteit moet daarop bekeken worden. Daarom dient: de leiding het karakter te hebben van pastorale dienst; de zaak, het thema bijvoorkeur de vorm te hebben van een verhaal; niet van een verhandeling; de structuur ruimte te bieden voor royale delegatie en het ontstaan van ecclesiale groepen; het klimaat (o.m. de procedures) het respect voor mensen uit te drukken. Elk van deze elementen moet zo vorm worden gegeven dat zij stuk voor stuk passen in kwartier 1. Omdat deze elementen in hoofdstuk twee van „Gemeente als Herberg‟ uitgebreid besproken zijn, volsta ik met deze korte aanduiding. Zó wordt een gastvrije ruimte geschapen. Zó kan de kerk of een groep worden tot een Herberg onderweg. Mooi allemaal, maar hoe doen gemeenten en parochies dat in de verschillende situaties? Levert dat spanningen op en hoe gaan zij daarmee om? Daarover gaat de rest van dit hoofdstuk. 5.3 EN NU DE PRAKTIJK AAN HET WOORD. Het gespreksmodel biedt geen kant en klare oplossing. Wanneer neem je in een concrete situatie de mens serieus en wat is in deze situatie „de zaak‟ precies? Wel wijst dit model de richting om 92


constructief met de vragen om te gaan, doordat het duidelijk maakt dat we niet veroordeeld zijn tot een compromis. Maar wat betekent dat bijvoorbeeld als je een gast in huis hebt, niet kerkelijke ouders de doop vragen voor hun kind, we het avondmaal vieren in een dienst met buitenkerkelijken, we als kerk present willen zijn in een zogenaamde achterstandswijk en pogen solidair te zijn met mensen in nood? De laatste vraag laat ik verder buiten beschouwing, omdat daarover al het een en ander is gezegd in hoofdstuk 2.2.3.c. Maar de belangrijkste reden hiervoor is dat de vragen over het thema laagdrempeligheid en identiteit, of vrijheid en confrontatie in de praktijk vooral toegespitst worden op de bediening van de sacramenten en de opzet van de vieringen. Daarop zal ik mij dan ook verder concentreren. In deze paragraaf laat ik zien welke antwoorden in de praktijk gevonden zijn om zowel „de mens‟ als „de zaak‟ het volle pond te geven. Daarover is in gemeenten en parochies als regel zorgvuldig nagedacht. Dat is voor mij een extra reden mij van commentaar te onthouden. Wel maak ik een enkele kanttekening om de punten die voor ons onderwerp van bijzonder belang zijn, nog even te onderstrepen. Het spreekt verder vanzelf dat de keuze van parochies en gemeenten die ik beschrijf, willekeurig is. Daarover maak ik mij geen zorgen. Het gaat mij noch om representativiteit, noch om volledigheid. Dat al helemaal niet. Mijn doel is slechts het beeld van de parochie als Herberg te verduidelijken aan de hand van praktijkverhalen. Daarbij heb ik een voorkeur voor beschrijvingen die al elders gepubliceerd zijn. Die maken het u mogelijk mij te controleren en extra informatie te verkrijgen. a. Een gast in huis bij Benedictus en in Friesland Als we een gast in huis krijgen, wat doen we dan? Vandaag maar even ons ritueel opschorten of afzwakken? Ter wille van de gast maar niet moeilijk doen? Benedictus wist er wel een antwoord op getuige „De Regel van Sint-Benedictus‟ die geldt in de naar hem genoemde kloostergemeenschappen. In het kort komt deze hierop neer: ontvang de gast met de grootst mogelijke eerbied, neem hem mee naar de viering, geef hem een bad, een bed en een maaltijd. Laat ik dat nog even aan de hand van „De regel‟ invullen. „Alle gasten die langs komen worden ontvangen als Christus zelf‟. Zo begint de paragraaf over de ontvangst van gasten. „De regel‟ vervolgt: „Als gasten eenmaal binnen zijn, worden ze meegenomen om te bidden, waarna de overste (…) bij hen komt zitten. In het bijzijn van de gast leest men dan voor uit de goddelijke wet om hem te stichten, en daarna verleent men hem alle gastvrijheid‟. Dat impliceert uiteraard onderdak en een maaltijd. Ook tijdens de vasten. „De overste verbreekt omwille van een gast zijn vasten‟. „De abt giet de gasten water over de handen. De voeten van gasten worden zowel door de abt als door de hele gemeenschap gewassen. (…) „Aan de ontvangst van armen en pelgrims besteedt men de grootste zorg, want in hen wordt Christus in het bijzonder ontvangen‟. Op een prachtige manier wordt wat je huis open stellen voor vreemdelingen betekent, duidelijk gemaakt door een Fries gezin tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij verlenen herbergzaamheid aan een joods gezin. De leden daarvan krijgen alle ruimte om mee te doen. Ook aan het ritueel bij de maaltijd. Daartoe behoort dat er drie maal per dag uit de bijbel wordt gelezen. Steevast uit het Oude Testament. Gedurende de hele onderduikperiode gebeurt dat zo. 93


Maar als op een zondag de Canadese tanks het dorp binnenrijden, neemt de boer „s middags opnieuw de bijbel. Nu leest hij uit het Nieuwe Testament. Als de joodse landgenoten hem vragen, waarom hij dat doet antwoordt hij dat zij nu vrij zijn; zij kunnen weer gaan en staan waar zij willen. Nu wil hij laten zien wat hen heeft bewogen en waar zij hun kracht vandaan halen. b. De doop van kinderen van niet kerkelijke ouders. Bericht uit Pijnacker en Nootdorp Beschrijving van de doopbediening. Het volgende baseer ik op een artikel van Ds Sake Stoppels, destijds predikant in deze SoW gemeente, en op een interview met hem. Op een dag wordt hij gebeld door een mevrouw die haar dochtertje graag wil laten dopen. Zij kennen elkaar nauwelijks en maken een afspraak voor een kennismakingsbezoek. In dat gesprek benadrukt de vrouw dat zij haar kind graag snel wil laten dopen, „want dat hoort zo‟. Woorden om uit te leggen waarom zij dat graag wil, heeft zij niet of nauwelijks. Ze had die vraag ook niet verwacht, „want bij vriendinnen heeft nog nooit iemand moeilijk gedaan‟. De pastor probeert iets uit te leggen over het wezen van de doop en het ingrijpende daarvan, juist ook voor de ouders zelf. Hij zegt dat het hem vooral om een goed voorbereide doop gaat. Hij vraagt haar om samen met andere ouders deel te nemen aan een serie van drie avonden om zo tot een dieper verstaan van de doop te komen. [In deze gemeente is het bijwonen van deze avonden in de plaats gekomen van de in de gereformeerde kerken bestaande formele regel dat ten minste een van de ouders belijdend lid moet zijn.] Zij belooft er over te zullen nadenken. Als zij er niet op terugkomt, neemt de predikant weer contact met haar op. Dan deelt zij hem mee dat zij het er niet voor over heeft. Dus zal haar kind niet worden gedoopt. Daar is niet iedereen gelukkig mee. Ook op de kerkenraad worden vraagtekens gezet bij de door hem zelf gestelde regel. „Mag je eigenlijk de doop wel weigeren?‟ „Moeten we niet blij zijn met iedere dopeling?‟ In reactie daarop merkt zijn hervormde collega op dat de doop niet geweigerd wordt; de gemeente „stelt alleen maar duidelijke spelregels‟. Ook een familielid van de vrouw, een trouwe kerkganger, belt op en vraagt „waarom we zo moeilijk doen?‟ De avonden gaan door met vier ouderparen, maar zonder deze mevrouw. Nadrukkelijk is hierop ook ruimte „voor ouders voor wie geloof en kerk niet vertrouwd zijn. Zo is er de eerste avond onder andere een rondje “wandbordjes”. Iedereen mag vertellen wat er vroeger bij hen thuis aan de wand hing aan spreuken of wat typerende gezegden waren waarmee ze waren opgegroeid. Een bont geheel van verhalen volgt en iedereen kan meedoen!‟. Op deze avond gaat het dus vooral over de eigen (geloofs)weg en het eigen verstaan van de doop. De tweede avond is de eigenlijke voorbereiding op de doop en op de doopdienst. De ouderling die op de doopzondag dienst zal doen is er ook bij. Op de derde avond wordt terug gekeken op de dienst en wordt nagedacht over (geloofs)opvoeding. Een moeder van jonge kinderen uit de gemeente doet mee. Zij is actief in de gemeente en geeft op een school godsdienstlessen. De drie avonden verlopen zeer geanimeerd en aan het einde zeggen meerdere deelnemers dat ze het jammer vinden dat het al weer afgelopen is. De drie avonden waren voor hen zeer de moeite waard. Het kostte hen drie avonden (oppas), maar dat woog wel op tegen wat ze ervoor terug hadden gekregen. Drie doopouders melden zich daarom aan bij een gesprekskring van 94


jonge mensen in de gemeente. Zij zijn wezenlijke zaken op het spoor gekomen en willen die niet meer laten liggen. Bijzonder is dat de ouders die hadden afgezien van de doop van hun zoontje zich alsnog melden voor een volgende serie van drie avonden. Van een van de deelneemsters hadden ze gehoord dat het heel erg de moeite waard was. Hun kind is alsnog gedoopt. Hoe komt het dat de avonden zo gewaardeerd werden? Stoppels heeft zijn vermoedens. „Waarschijnlijk vooral omdat de doop van hun kind serieus werd genomen en daarmee ook zijzelf als doopouders. En daar heeft een mens best iets voor over‟. Er werden duidelijke eisen gesteld. „Daarmee neem je zowel het Evangelie als mensen serieus (…) De doop is gratis, maar nooit goedkoop‟. Kanttekeningen. In verband met het thema gastvrijheid wil ik nog graag twee kanttekeningen plaatsen. Allereerst dat deze aanpak zowel de mens als de zaak serieus neemt. Het gaat hier typisch om een praktijk die past in kwartier 1 van Figuur 7. Dat blijkt uit de werkwijze op de avonden – de vragen en de situatie van de doopouders vormen het uitgangspunt – en uit de thema‟s. Het een komt niet in mindering op het ander. Juist daardoor lijken de mogelijkheden van de ouders om te participeren aan de doop kennelijk vergroot te zijn. Uit alles blijkt grote zorgvuldigheid. De aanwezigheid van de ouderling op de tweede en van een ervaren en deskundige moeder op de derde avond, onderstreept dat nog eens. Zo hoort het ook, aldus Stoppels. „Je kunt mensen niet verplichten aan iets mee te doen wat niets voorstelt en slecht is voorbereid en opgezet‟. Wat in de tweede plaats opvalt is dat deze benadering er haast automatisch toe leidt dat de kerkenraad en ook gemeenteleden opnieuw moeten nadenken over de doop. Het gaat niet alleen over de vraag „hoe pakken we het aan?‟, maar ook de vragen naar het waarom en het waartoe komen onvermijdelijk aan de orde. Ook het feit dat deze aanpak veel tijd vraagt, dwingt tot nadenken over de betekenis van de doop. Wat is het ons waard? Een gastvrije gemeente is daarom altijd ook een lerende gemeente. Dat zagen we in de voorgaande hoofdstukken (vooral in 2.2.3 en 4) en dat zullen we ook zien bij de voorbeelden die we nog zullen noemen. c. Het Hemels Gelag voor jongeren in Apeldoorn Beschrijving van de viering. In De Maten, een nieuwbouwwijk uit de jaren zeventig van Apeldoorn, zijn speciaal voor jongeren een nieuw type vieringen van de grond gekomen: Het Hemels Gelag. Zij zijn onder meer beschreven door Tom Schoemaker, jeugdwerkadviseur, op wie ik mij vooral baseer. Deze vieringen kwamen niet uit de lucht vallen, werden ook niet uit de creatieve duim gezogen, maar liepen als het ware weg uit een serie gesprekken met jongeren. Die werden thuis opgezocht met het doel te horen wat hen bezig houdt. Zij krijgen dus alle aandacht en zij blijven vrij. „Beloofd werd dat het gesprek eenmalig en vrijblijvend is‟. Maar ook dat er iets mee gedaan zou worden. Ruim 60% van een aselecte steekproef uit de kaartenbak is bereid mee te doen. De interviews van getrainde gemeenteleden met ruim 140 jongeren leverden veel op. De belangrijkste conclusie was dat ruim 70% van deze jongeren „het leuk vond dat er iemand van de kerk kwam die in hen geïnteresseerd was. De tweede dat jongeren bij kerk aan kerkdienst denken 95


en de kerkdienst is knudde. Er valt niets te beleven en er valt niets te delen. Als gevraagd wordt waar zij wel iets van hun geloof met elkaar delen zeggen ze: „in de kroeg‟. Met deze gegevens is men aan de slag gegaan. De vraag voor de werkgroep werd: hoe kun je een viering organiseren die recht doet aan de vrijblijvendheid van de kroeg, én aan een aantal wezenlijke elementen uit de christelijke eredienst. Zo ontstond het Hemels Gelag een alternatieve vorm van vieren, tussen kerk en kroeg‟. Uitgangspunt van het Hemels Gelag is „dat het in eerste instantie gaat om de onderlinge ontmoeting in het vertrouwen dat, wanneer mensen met elkaar in gesprek komen over hun ideeën, ervaringen, gevoelens en twijfels, God daarbij aanwezig wil zijn‟. De vieringen zijn principieel oecumenisch. De bezoekers mogen niet alleen meedelen, maar ook mee uit delen. Sterker nog, „het Hemels Gelag wordt vorm gegeven door de bezoekers zelf‟. Er zijn werkgroepen van jongeren die verantwoordelijk zijn voor bijna alle onderdelen van de dienst. Er zijn ook enkele ouderen bij de viering betrokken, zoals een pastor en een jeugdwerkadviseur, maar als coach. Twee keer per maand wordt het Hemels Gelag gehouden van 12.00 – 14.00 uur in een aparte zaal van het kerkelijk centrum. In deze twee uur kan iedereen zelf kiezen wanneer hij of zij komt of weer weggaat. De bar is open en er zijn diverse zitjes. „Het belangrijkste is dat er ruimte wordt geschapen voor onderlinge ontmoeting en gesprek. Om dit gesprek te stimuleren worden er een aantal inhoudelijke impulsen gegeven, die hier worden aangeduid als concentratie momenten. Deze hebben „allemaal een naam gekregen die iets met de herberg te maken hebben‟. Er zijn zeven van die momenten, die als het ware de voortgang van de liturgie markeren. Ik geef deze enigszins verkort weer, maar volg Schoemaker overigens op de voet: Gloriaatje: een welkom waarbij gelegenheid is tot kennismaken en het thema wordt geïntroduceerd. Het wordt ontleend aan de Schriftlezing volgens het rooster van de eerste dag. Het grote verlangen: een gast wordt tot op het bot bevraagd over het thema en vooral wat deze hier persoonlijk mee heeft, wat zijn of haar geloof hiermee te maken heeft en wat hun grote verlangen is. Tapperij: een jongere maakt en vertelt een eigen verhaal naar aanleiding van de Schriftlezing. De Gelag Tafel: de gast en de verhalenverteller gaan in gesprek met elkaar en de aanwezigen over het thema. Hemelpoort: hierbij wordt gepoogd de betrokkenheid bij een maatschappelijk probleem te bevorderen; dat is meer dan het houden van een collecte. Tussen deze momenten in speelt een band of wordt muziek gedraaid die aansluit bij het thema. Tot nu toe is het redelijk rumoerig geweest met veel gelegenheid voor onderling gesprek. Nu verandert de sfeer en de toon. De lichten worden gedimd, een grote zevenarmige kandelaar wordt in het midden gezet en iedereen wordt gevraagd erom heen te gaan zitten en stil te worden. Na een korte geleide meditatie gaan wij… Tot op de bodem: hierbij zijn wij vijf tot tien minuten stil en is er gelegenheid een kaarsje aan te steken. Laatste rondje: Tot slot krijgt een van de pastores de gelegenheid om een laatste woord te spreken, waarbij deze een relatie legt tussen dat wat er tot nu toe is gebeurd en de Schriftlezing van die ochtend.

96


Kanttekeningen. De start van het proces ligt in een serie gesprekken met jongeren. Door de wijze waarop dat gebeurt krijgen de jongeren zelf het heft in handen. Hun ideeën zijn niet alleen interessant, maar worden vertaald in een nieuw type viering. Daarin mogen zij niet alleen meedelen – dat mag in elke dienst – maar nu ook mee uitdelen. Sterker nog, zij zelf maken de dienst. De manier waarop de viering gestalte krijgt beantwoordt geheel aan de formule: vrijheid èn confrontatie. Die twee zijn hier geïntegreerd. De hele opzet ademt vrijheid. De confrontatie krijgt gestalte in de concentratiemomenten. Ook daarbij hebben de jongeren zelf het heft in handen: zíj ondervragen, zíj vertellenen hun verhaal, zij spreken met elkaar aan de gelagtafel. In de plaats van de preek komt het verhaal en het gesprek. Die opzet past bij de geïndividualiseerde cultuur waarin de jongeren leven. Kenmerkend daarvoor is dat zij niet afwachten wat een ander – bijvoorbeeld de pastor – hen in een preek voorzet, maar dat zij zelf op zoek gaan naar informatie die voor hen relevant is. De opmerking van Schoemaker dat er niet verkondigd wordt, betekent dus eigenlijk dat er niet gepreekt wordt. Wat opvalt is ook het samengaan van orde en spontaneïteit. Graag vestig ik ook nog even de aandacht op het woordje „vertrouwen‟. Dat speelt een centrale rol. Er wordt op vertrouwd dat God aanwezig is. En de kerkenraad geeft in vertrouwen de jongeren het heft in handen. In april 2002 is de honderdste viering gehouden. Inmiddels is er ook een Hemels Gelag voor volwassenen gekomen. d. Thomasviering in Arnhem Beschrijving van de viering In Arnhem is een interkerkelijke werkgroep die verantwoordelijk is voor de vormgeving en uitvoering van Thomasvieringen. In deze vieringen wordt gepoogd, zoals ds Aukje Westra, een van de werkers van het eerste uur het uitdrukt, „ruimte te scheppen voor mensen – voor wat hen bezig houdt, hun zorgen en vreugde, hun tragiek – en ruimte voor God‟. In het bijzonder richten deze diensten zich op ongelovige gelovigen; „twijfelaars met verlangen – gelovigen met vragen‟ (Ds Han Hoekstra). Mensen zoals destijds Thomas, discipel van Jezus. Vandaar de naam. Typerend voor deze diensten is dat gepoogd wordt zowel „de mens‟ als „de zaak‟ het volle pond te geven. Mensen zijn welkom. Dat wordt hun meegedeeld in het huis-aan–huisblad. En dat ervaren zij als zij de stap naar de kerk wagen. Direct al bij de deur, maar ook tijdens de hele dienst. Zij zijn geëerde gasten. Zij mogen meedelen en mee uitdelen. Zij kunnen meedoen aan een telkens weer opnieuw samengesteld gelegenheidskoor – dat zingt liederen met een niet al te ingewikkelde melodie; dus volstaat een uur oefenen voorafgaande aan de dienst – zij krijgen de ruimte om gebedsintenties te formuleren, enzovoorts. God wordt gezocht in gebeden, liederen, stilte, in een bijbellezing en de eigentijdse vertolking daarvan in begrijpelijke taal, toneel, dans, dia‟s of in het optreden van een clown. In de dienst wordt ook de maaltijd van de Heer gevierd. „Proeven van hoe het ooit zal zijn‟, wordt het genoemd. Wij nodigen alle aanwezigen, die Jezus willen volgen, uit om brood en wijn met ons te delen. Zo wordt de gastvrijheid onderstreept in de uitnodiging om te komen in de 97


kring van brood en wijn. „Als je wilt, neem dan van brood en wijn of druivensap. Als je liever niet wilt, geef het dan door aan wie naast je staat. Wees in ieder geval welkom in de kring. Jezus wees niemand af die in vertrouwen tot Hem kwam‟ . Maar voordat het zover was is er in de werkgroep diepgaand met elkaar over gesproken. Ds Aukje Westra schreef daar het volgende over. „Maar kan dat ook? Hoort de maaltijd niet thuis in het hart van de gemeente en niet in een viering gericht op rand en buitenkerkelijken? We hebben lang gesproken over de manier waarop we mensen uit moeten nodigen om deel te nemen. In de eerste viering bleek dat mensen afgeschrikt werden door de inzettingswoorden. “Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed”. De voorbereidingsgroep was verdeeld. De een stelde voor om zo veel mogelijk taal van deze tijd te gebruiken, een ander hechtte belang aan de bijbelse woorden. Een emotioneel pleidooi van een van ons bracht uitkomst: “Het is nogal wat” zei hij, “dat iemand zijn leven voor een ander geeft. In deze tijd is dat moeilijk te volgen, maar daar komt het wel op aan. De Maaltijd vieren is terugdenken aan het lijden van Jezus en zijn vertrouwen op God”. Dit vertellen we nu in de viering en dan volgen de klassieke inzettingswoorden. Om een indruk te krijgen van de vormgeving van deze gastvrije diensten geef ik hier de orde van dienst zoals die op schrift is gesteld ds Han Hoekstra. GLOBALE STRUCTUUR THOMASVIERING ARNHEM * Ruimte inrichten – oefenen door medewerkers en gelegenheidskoor – voorbereidingsgebed * Ontvangst – muziek vooraf – oefenen van enkele liederen met iedereen * Woord van welkom, aansteken van de kaars, inleiding op (het thema van) de viering * Uitspreken wat ons beklemt, roepen om Gods nabijheid * Uiting geven aan vertrouwen en vreugde * Bijbeltekst of ander verhaal; lezen, vertellen – gecombineerd met of gevolgd door een * verbeelding, uitwerking, presentatie (b.v. dia‟s, dans, clown) * Heilige chaos, met meditatieve muziek, * Je kunt in beweging komen, iets uiten of je te binnen brengen; verschillende vormen van gebed, meditatie * Delen, collecte; zo mogelijk met gast die vertelt over het werk * Tafelviering, in een kring met matzes, wijn / druivensap; ook de ingebrachte gebeden (gebedsbriefjes) en het Onze Vader worden gebeden * Zegenlied * Nazit – ontmoeting (met koffie, thee). Een opvallend element is de „heilige chaos‟. Dat is het moment in de orde (!), waarin alle ruimte wordt geschapen voor spontaneïteit (!). Dan kan alles. Je kunt kiezen uit verschillende mogelijkheden. Ds Hoekstra: „Tijdens de heilige chaos kun je zoeken, tot jezelf komen, je laten vinden – tasten naar ontmoeting met God, op jouw manier. Er klinkt eenvoudige muziek. Je kunt op je plaats mijmeren of mediteren. Of op een ander plekje in de kerk tekenen, een kaarsje branden, bij een waterbekken een watermerk ontvangen of geven, een persoonlijke zegen ontvangen‟. Ook kun je een gebedsintentie opschrijven en inbrengen. „De inhoud van de gebeden wordt door bezoekers bepaald‟. Kanttekening. 98


Zo manifesteert deze dienst zich als uitgesproken gastvrij. Gasten staan centraal. Hun wordt alle ruimte geboden te participeren aan wat er toe doet: de diaconia (delen, collecte), de gemeenschap (de ontmoeting, tijdens en na de dienst) het zoeken van de omgang met God. De gasten blijven vrij! Zij kunnen ook voor de eer bedanken. Met zorg wordt gepoogd de ruimte om te participeren te vergroten: de taal, de liederen, de „heilige chaos‟, de uitnodiging om mee te delen en mee uit te delen, de introductie van de maaltijd van de Heer, de zorgvuldige aankondiging van de collecte, de wijze van verkondigen. Opvallend is ook hier het samengaan van orde en spontaneïteit. Dat komt het sterkst tot uiting bij de „Heilige chaos‟. Hoezeer de kwalificatie gastvrij op hen van toepassing is, wordt misschien nog duidelijker als we deze kerkdienst eens langs lopen aan de hand van de checklist uit hoofdstuk 4.3.3. Ook blijkt dat alle vier elementen van het gespreksmodel (paragraaf 5.2.b van dit hoofdstuk) worden gehonoreerd. Deze diensten behoren inderdaad in kwartier 1 van Figuur 7. Zo ontstaat een werkelijk gastvrije – of, om met onze oosterburen te spreken – een gastvriendelijke ruimte die voor hen functioneert als een herberg onderweg. Met de woorden van Ds Hoekstra: „In een Thomasviering doen mensen kracht op om te leven‟. En de weg die de werkgroep bewandelt harmonieert hiermee. Ds Aukje Westra schrijft daar dit over. „De vergaderingen van de werkgroep zijn intensief, soms chaotisch en inspirerend. Dat komt onder andere doordat we beginnen met een avondgebed, geleid door een lid van de werkgroep. Geen standaard liturgie, maar samen delen van onze persoonlijke twijfels en ons geloof. Het komt ook omdat bij de voorbereiding van de Thomasviering wezenlijke zaken op tafel komen. Wij nodigen mensen aan de rand, mensen van buiten, uit in een viering. Maar wat hebben wij dan ten bieden? Wat houdt het geloof in dat wij met hen willen delen?‟ Zo zet de werkgroep zich niet alleen in voor het scheppen van een gastvrije viering als een Herberg voor onderweg, maar functioneert zij ook zelf, voor de eigen leden, als herberg. Dat versterkt hun inzet. Zij ervaren waarvoor zij zich inzetten. Zij zetten zich in voor een gastvrije kerkdienst, zij spreken met elkaar van hart tot hart (zij zijn zo bij elkaar te gast) en zij zijn te gast bij God. Zij zijn maar niet een werkgroep, maar een kerkgroep; een ecclesiale groep. e. Te gast bij een orde: Taizé Beschrijving van de communiteit. De gemeenschap van Taizé is inmiddels ruim zestig jaar oud. In 1940, aan het begin van de tweede wereldoorlog, verliet Roger Schultz het veilige Zwitserland en vestigde zich met enkele medebroeders, in Taizé. Hij was er zeker van dat hij mensen die hulp nodig hadden, moest helpen. In een wereld die verscheurd werd door haat en oorlog wilde hij een plek stichten waar gewerkt werd aan verzoening. Het dorpje Taizé lag dicht bij de demarcatielijn die Frankrijk in tweeën deelde. Het was een goede plaats om vluchtelingen op te vangen. Vrienden in Lyon gaven het adres van Taizé door aan mensen die een schuilplaats zochten. Die verschafte hij hun, op een specifiek gastvrije wijze. De „Brief uit Taizé‟ (april-mei 2001) vermeldt hierover: „Uit

99


kiesheid tegenover de mensen die hij onderdak had gegeven, bad frère Roger alleen. Vaak ging hij ver van huis in het bos om daar te zingen. Hij wilde sommige vluchtelingen, joden of agnostici, niet in verlegenheid brengen. Geneviève (zijn zuster die hem hielp, JH) legde aan iedereen uit dat zij die wilden bidden, dit alleen konden doen in hun kamer‟. Als bekend wordt dat hij vluchtelingen herbergt moet hij vluchten. Na de oorlog keert hij met een paar broeders terug. Sindsdien is deze orde uitgegroeid tot een gemeenschap van broeders uit diverse landen en kerken. Met hen vormt hij een oecumenische leefgemeenschap. Het kleine dorpskerkje werd gebruikt voor de gebeden die drie keer per dag werden en ook nog steeds worden gehouden. Deze gemeenschap zag als haar roeping, haar missie, wegen te vinden om de verdeeldheid tussen christenen te genezen, en ook om sommige conflicten van de mensheid te overwinnen door verzoening van de christenen. In dat kader richtten zij zich aanvankelijk vooral op liturgie, oecumenenische ontmoetingen en op maatschappelijke problemen, met name van minderheden. Zij is dus nadrukkelijk gericht op de drie dimensies van gemeente-zijn. De gemeenschap leeft van de producten die zij zelf maakt. Zij accepteert geen giften. „Zelfs erfenissen van familie van broeders worden aan de armen gegeven‟. De gerichtheid op God, gemeenschap en dienst is ook vandaag het kenmerk van deze communiteit. Vanuit de broederschap worden bijvoorbeeld broeders uitgezonden naar de armste landen om daar concreet te werken in de sloppenwijken van de grote steden. Spirituele diepgang gaat hier samen met inzet voor een betere wereld. Maar zij heeft vooral bekendheid gekregen door haar gastvrijheid. In de zestiger jaren werd Taizé door jongeren ontdekt. Er kwamen er steeds meer voor een tijdelijk verblijf. Het terrein breidde uit, en er kwam een nieuw kerkgebouw dat in de loop der jaren moest worden vergroot. Ook het aantal broeders groeide. Op dit moment zijn er ruim honderd. De gasten die Taizé ontvangt komen uit de hele wereld. Jaarlijks trekken ongeveer 200.000 jongeren naar dit Bourgondische dorp. Vanwege de overweldigende belangstelling van met name jongeren, ging de broederschap zich steeds meer bezighouden met hun levensbeschouwelijke problemen. Ook ouderen zijn welkom, maar het draait om jongeren tot dertig jaar. Het liefst zien de broeders dat zij een week blijven. Dat is te begrijpen, zegt Ferdinand Borger: „Het valt niet mee om de drukte van het dagelijks bestaan achter je te laten en je zomaar mee te laten nemen in het ritme van de broeders. En eerlijk gezegd: het valt ook niet mee om ineens driemaal per dag naar de kerk te gaan. Na een paar dagen verandert dat…Je leert dan inzien dat er een ander ritme bestaat, dan dat van je agenda‟. Hij vervolgt: jongeren „krijgen in Taizé alle ruimte. Dat is een andere ervaring dan jongeren doorgaans in de kerk hebben, waar zij nogal eens voor hun eigen plek moeten knokken‟. Bovendien gaat het ergens over. In de gemeente wordt het geloofsgesprek nogal eens verdrongen door zaken van organisatorische aard. „Taizé is het tegendeel hiervan, het is een ruimte zonder rompslomp‟. „Voor alles komt hier de oefening in vertrouwen, zoals het wordt genoemd, ..meedoen in bijbelstudies en gebeden, zingen, stil zijn, luisteren, anderen ontmoeten…‟. Taizé, zo vervolgt Borger, gaat niet mee in een jongerencultuur die voortdurend verandert. „Van jongeren wordt verwacht dat zij zich aanpassen aan de regels van de gemeenschap. Dat dit met zoveel jongeren lukt heeft te maken met het feit dat Taizé niet preekt. De stilte die geoefend wordt is voor jongeren een plek waar zij hun eigen spiritualiteit kunnen ontdekken. In die zin past Taizé bij uitstek in onze tijd. Er wordt niet verkondigd, er wordt maar nauwelijks iets dogmatisch voorgeschreven (…) en het laat veel ruimte voor het individu. Als individu ontdek je trouwens wel hoezeer je de gemeenschap en de 100


ander nodig hebt om iets van God, van de Ander te kunnen ervaren‟. Kanttekeningen. Ook de gastvrije orde van Taizé is een prachtig voorbeeld van kwartier 1. Zij is open èn zij heeft een duidelijke identiteit. Deze kenmerken zijn niet elkaars concurrent, maar elkaars complement. Want juist in die combinatie schuilt haar aantrekkingskracht. Hier zien we hoe vrijheid èn confrontatie kunnen samen gaan. Daarin zoekt Henau het geheim van de aantrekkingskracht van deze orde. Daarvoor steunt hij ook op onderzoek van de sociologe Hervieu-Leger naar deze beweging. Hij vat haar waarnemingen als volgt samen: „Belangrijk volgens haar is dat jongeren in Taizé over een grote vrijheid beschikken om zich uit te drukken, te zingen, te discuteren, na te denken en te bidden. Naast deze openheid met het accent op de vrijheid waarover de jongeren beschikken om zich te organiseren binnen een ruimte die hun ter beschikking wordt gesteld is nog iets anders van belang. Zij vinden ter plaatse ook een omkadering, religieuze referenties die volkomen expliciet zijn, en breder nog een aantal “spelregels” waarvan de gemeenschap Taizé de garant is. Dit dubbel gezicht van Taizé – vrije ruimte die tegelijkertijd omkaderd is – vormt de aantrekkingskracht van deze plaats. Er is een gestructureerd aanbod waarop men vrij kan ingaan. Belangrijk is ook dat men kan gaan en komen wanneer men wil. Niemand wordt geacht permanent te verblijven in Taizé‟. Henau stelt nog eens nadrukkelijk: „De gastvrijheid is de bepalende factor‟. Taize biedt een ruimte om te participeren aan wat er toe doet. Misschien schuilt de aantrekkingkracht van Taizé in die ruimte. Paul Ricoeur, zelf een regelmatige gast van Taizé, schetst die ruimte als volgt; „wij bevinden ons niet in het beschrijvende, of in het voorschrijvende, maar in het aansporende en toejuichen!‟. Het is die ruimte die ook helder doorklinkt bij Frère Roger; bijvoorbeeld in deze uitspraak: „God heeft ieder mens op aarde lief, maar Hij dringt zich niet op. Hij dwingt niemand om Hem lief te hebben‟. 5.4 KAN ALLES MAAR? VERSCHILLENDE ANTWOORDEN VOOR GASTVROUWEN EN GASTEN In de inleiding schreef ik dat de vraag „kan dan alles maar‟, verschillend beantwoord moet worden voor tenminste drie categorieën: gasten, gastvrouwen (en heren) en mensen die daar min of meer tussen in staan. Deze derde categorie noem ik in navolging van de SoW gemeente Winkel e.o., „vrienden‟. In andere kerken wordt zij overigens met andere namen aangeduid en wordt hun rol ook anders gedefinieerd. In de gereformeerde kerk van de 16e eeuw werden zij aangeduid als liefhebbers, in onderscheid tot de lidmaten. Het Leger des Heils kent naast de officieren en soldaten, de adherenten. Ook orden en ordoïde gemeenschappen kennen een categorie die ligt tussen de leden en de gasten. Kloosters kennen en kenden hun oblaten. Het Giordano Brunohuis – die staat in de dominicaanse traditie – spreekt van „meelevers‟. Dat zijn mensen die meeleven in het dagritme van de gemeenschap en ook hun steentje bijdragen als het gaat om de dagelijkse werkzaamheden. En de leefgemeenschap „The Iona Community‟ kent afgezien van de gasten, nog drie typen van verbondenen: leden, leden op afstand en vrienden. Ik zal dat niet verder uitwerken. Het gaat mij er slechts om dat er onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende categorieën.

101


Nadrukkelijk merk ik op dat deze driedeling geen verschil in waardering impliceert, zoals wel meeklinkt in de oude sociologische indeling in kernleden, modale leden, randleden en niet-leden. De kernleden waren je ware; de randleden werden gezien als halven. Over hen wordt tamelijk smalend wel opgemerkt: „Als ze je nodig hebben (bijvoorbeeld voor doop en huwelijk) dan komen ze even aan, maar verder laten ze zich niet meer zien‟. „Hervormd op wieltjes‟.(Namelijk in de kinderwagen, de trouwkoets en de lijkwagen). In de gastvrije gemeente is het zo niet. Dat wordt wel heel duidelijk als we de metafoor van de herberg in herinnering roepen. De ober staat niet boven de gast. Integendeel. In de herberg is de gast de belangrijkste. Om hem draait het. En in dit kader wordt de hervormde op wieltjes, een geëerde gast! Sterker nog, met de aanwezigheid van gasten staat of valt de gemeente. Draaf ik nu niet door? In ieder geval niet volgens de theoloog O. Noordmans, die in 1933 een prachtige, meditatie schreef „Kerk en Schare‟. Hij stelt daarin dat, met name in onze tijd, de toekomst van de kerk „veel meer met de laatsten dan met de eersten schijnt samen te hangen‟. De onderscheiding in gastvrouwen, gasten en vrienden geeft dus geen rangorde aan. Wat dat wel? Zij zijn een aanduiding voor een verschil in positie. Een positie is een plaats in een netwerk. Bij een positie behoort een bepaalde set verwachtingen. Dat klinkt ingewikkelder dan het is. Een gezin bijvoorbeeld is een netwerk van onderling verbonden posities; posities van moeder, vader, en (oudste, middelste, jongste) kind. De ene positie is niet waardevoller dan de ander. Maar de posities verschillen wel van elkaar en dat betekent dus dat de mensen die die posities bezetten, een verschillende rol behoren te spelen. Van de moeder wordt iets zeer bepaalds verwacht, van de vader en van de kinderen evenzeer. Als iemand zo maar een andere rol gaat spelen – bijvoorbeeld als vader of moeder kind met de kinderen wordt – dan komt het gezin in gevaar. Ze kennen hun plaats niet meer, zeggen we dan. Iets dergelijks geldt voor elk verband. Ook voor de gastvrije gemeente en de gemeente als zodanig. Als de leden (potentiële gastvrouwen en heren) zich gaan gedragen als gasten verliest het systeem zijn karakter en gaat ten onder. Als de obers gasten worden is het met de Herberg gedaan. De posities van gastheer, gast en vriend moeten we dus in ere houden. Dat betekent natuurlijk niet dat zij gesloten categorieën zijn. In tegendeel. Er is veel grensverkeer. Als de gastvrouwen in gebreke blijven dan kunnen de gasten de honneurs waarnemen. Een voorbeeld daarvan is een kleine gemeente in Zeeuws Vlaanderen. De kerkenraad had het moede hoofd in de schoot gelegd, het kerkgebouw zou gesloten worden. Maar de gasten en vrienden pikten dat niet. Maar daarover gaat het nu niet. Aan de orde is alleen het principiële punt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen gastvrouwen en gasten (de vrienden laat ik nu maar verder buiten beschouwing, temeer omdat de verwachtingen met betrekking tot hen, in de verschillende kerken en groepen zeer verschillen). Wat impliceert nu het verschil in positie voor de rollen die zij moeten spelen? Van de gastvrouwen (en heren) mogen naar mijn mening twee zaken verwacht worden: 1) zij moeten de centrale waarden van hun gemeenschap als het ware personifiëren; 2) zij moeten er aardigheid in hebben en geholpen worden daarin steeds meer te groeien. Zo functioneert dat ook in de praktijk. De gastvrije gemeente van drugsgebruikers in Amsterdam bijvoorbeeld vraagt 102


van haar medewerkers: dat zij met cliënten kunnen bidden; dat zij er niet op uit zijn hen te bekeren. Die eisen weerspiegelen de essentie van de gastvrije gemeente: vrijheid en confrontatie. Ook andere gemeenschappen formuleren, vanuit hun identiteit, duidelijke verwachtingen voor de gastvrouwen/leden. De voorzitter van een basisachtige groep in Hagen, waarmee ik toevallig aan de praat kwam zei dat ieder welkom was. „Kan iedereen als medewerker meedoen?‟ vroeg ik. Nee zei zij, we verwachten van hen drie dingen: mit arbeiten, mit bezahlen und mit beten. Iets soortgelijks geldt voor de medewerkers van de diaconale katholieke ordeachtige groep Sant‟Egideo in Rome. Zij verwacht van de leden participatie in de drie centrale aspecten van deze gemeenschap: daadwerkelijke solidariteit met de mensen die geen helper hebben, elkaar als vrienden bijstaan en de liturgie bijwonen. Alle drie. Zo kan ik doorgaan, maar dit lijkt mij als illustratie voldoende. Ook bij de positie van gast behoren bepaalde verwachtingen: zij moeten zich houden aan de orde van de gemeenschap. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat die orde weer als zin heeft vrijheid en confrontatie te waarborgen. Anders gezegd dat zij ruimte maakt voor gasten om – als zij dat willen – mee te delen en mee uit te delen. Dat betekent dat ook de huisregels moeten passen in kwartier 1 (Figuur 7). De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat – kan alles maar? – moet dus voor de gastvrouw en de gast verschillend beantwoord worden. Is dat realistisch? Kun je dan nog wel gastvrouwen en heren vinden? Ik zou het niet weten. Als ik verhalen uit verschillende gemeenten moet geloven, niet of heel moeilijk. Er is dan ook alle aanleiding om aan de twee duizend jaar oude oproep gehoor te geven: „Bidt daarom de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzendt in zijn oogst‟ (Matt. 9: 38). Maar ook zelf aan de slag. Dat impliceert allereerst nagaan waar dat probleem vandaan komt. Komt dat door een algehele malaise in de gemeente of parochie ter plekke? Worden de verwachtingen wel concreet geformuleerd? Gaan we wel uit van dingen waar deze mens aardigheid in heeft? Speelt misschien een rol dat we te weinig vragen? Als we proberen mensen te strikken – alleen dat woord al! – en over de streep pogen te trekken met verhalen dat het allemaal niet zo veel voorstelt, dan werkt dat averechts. Waarom zou je je daarmee engageren? De neiging om het probleem op te lossen door de verwachtingen steeds verder te verlagen is niet de oplossing. Toch worden wel voorstellen in die richting gedaan. Tot mijn verbijstering las ik bijvoorbeeld in het Ouderlingenblad het voorstel van een dominee – laat ik het maar anoniem houden – de norm in de kerk te leggen „bij die leden die altijd met “rand” zijn aangeduid‟. Als we dat voorstel zouden volgen, dan impliceert dat het einde van de gastvrije kerk. Het betekent namelijk dat de categorie van de gastvrouwen (of ruimer, van de leden), verdwijnt en opgaat in de categorie van de gasten. En een Herberg die alleen maar gasten kent moet sluiten. Een Herberg heeft alleen toekomst als er drie posities zijn: gastvrouwen (en heren), gasten en vrienden. 5.5 DE SPECIALITEIT VAN DE HERBERG: MENS EN ZAAK KRIJGEN HET VOLLE POND Ik vat nog even samen. De manier waarop het probleem vaak wordt gesteld zet ons op het verkeerde been. Dat geldt ook voor begrippen als „open gemeente‟ of „laagdrempelige

103


gemeente‟. Die roepen de suggestie op dat we ter wille van „de gast‟, „de zaak‟ niet al te precies kunnen nemen. Ten onrechte. Dat zagen we in de verhalen uit de praktijk. Die lieten zien dat het recht doen aan de mens, niet in mindering hoeft te komen op het recht doen aan wat ik nu maar aanduid als de traditie. Het is niet zo dat „de gast‟ serieus nemen en „de zaak‟ serieus nemen zich tot elkaar verhouden als water en wijn. Zij beconcurreren elkaar niet; zij zijn integendeel van elkaar afhankelijk! Immers alleen als we „de gast‟ serieus nemen, kan „de zaak‟ helder voor het voetlicht komen. En je neemt de gast niet serieus als je hem aangelengde wijn voorzet. Integendeel. Je gast serieus nemen betekent zijn vrijheid waarborgen en tegelijkertijd hem het fijnste van het fijnste voorzetten. Maar wat is dat? Daarmee draait de schijnwerper 180 graden. Van de gasten, naar de gastvrouwen en heren. Wat hebben zij, wat hebben wij, eigenlijk in huis? Het komt er op aan die vraag serieus te nemen. Ook dat is typerend voor de open gastvrije gemeente. Dat zagen we door dit hele boek heen. In een kort slothoofdstuk kom ik daarop nog even terug.

104


„Vreemdeling op doortocht‟ 6 Vrolijk verder!

Als slot veroorloof ik mij een paar korte opmerkingen. Een systematische samenvatting, een uitnodiging voor een voortgaand gesprek en een gedicht. In de samenvatting (6.1) staan enkele cijfers. Deze verwijzen naar een hoofdstuk en een paragraaf. 6.1 DE HERBERG IS EEN PAROCHIE UIT ÉÉN STUK De verhalen uit de praktijk hebben, hoop ik, duidelijk gemaakt dat de open kerk een type apart is. Naar dat gezichtspunt vat ik het voorgaande samen. In de open kerk is gastvrijheid het beheersende gezichtspunt. Dat bepaalt niet alleen haar handelen, maar ook haar houding. Gastvrijheid is een alternatieve levensstijl (1.5). Die stijl bepaalt de blikrichting. In de open kerk is die van buiten naar binnen. Dus niet binnenkerkelijke zaken naar buiten brengen, maar iets opzetten met het oog op mensen van „buiten‟. En daarbij uitgaan van hun behoeften. Daarmee worden binnenkerkelijke indelingen als evangelisatie en pastoraat overstegen (2.2.3.c). Uitgaan van de behoeften kan in de praktijk ook leiden tot differentiatie in allerlei activiteiten zoals kerkdiensten. Dat zien we onder meer in Borne (2.3), Apeldoorn en Arnhem (5.3) en in Nigtevecht (zie hoofdstuk 5.1 „Gemeente als Herberg‟) enzovoort. Daarbij speelt ook een rol dat „kerk en schare‟ – de kerkelijke achterban en de mensen op afstand – niet altijd zo maar bij elkaar gebracht kunnen worden, omdat zij verschillen in verwachtingen met betrekking tot kerk-zijn. Gastvrijheid is inderdaad het beslissende uitgangspunt van de open kerk. Zij fungeert als sluitsteen van heel het bouwwerk dat we Herberg noemen. Zo ontstaat een parochie uit één stuk. Gastvrijheid geef ik weer met het begrippenpaar vrijheid én confrontatie. De praktijkverhalen maken duidelijk dat confrontatie niet alleen betekent dat de gastheer zich laat zien, maar ook hoe zeer hij zelf bijna onontkoombaar geconfronteerd wordt met de vraag wie ben ik eigenlijk en wat geloof ik zelf als het er op aankomt? Of met de vraag van Bonhoeffer: „Was glauben wir wirklich?, d.h. so dass wir mit unserem Leben daran hangen?‟ Als we die vragen toelaten, krijgt de gastvrije gemeente het karakter van een lerende gemeente. Dat is een gemeente die niet al haar energie steekt in de „hoe-vraag‟; hoe krijgen we voldoende medewerkers, hoe werken we aan een gastvrije gemeente? Maar ook en evenzeer tijd en aandacht besteedt aan de „waarom‟ en de „waartoe-vraag?‟ Daarmee komt dan de diepste laag, die van de identiteit, op tafel. Namelijk: Wie zijn we eigenlijk en tot wie behoren wij? En: wat is onze missie en wat impliceert die? Dat niet in algemene zin, maar heel concreet in het kader van een probleem waar we op stoten. Dat bleek in hoofdstuk 2 en ook in 4, in het bijzonder in 4.4. In het kader van de praktijkvoorbeelden uit het zo juist afgesloten hoofdstuk 5 worden de vragen bijvoorbeeld: wat betekent de doop eigenlijk voor ons, als gemeente, en voor mij persoonlijk? Wat is de betekenis van het avondmaal/ de eucharistie voor mij, voor ons als parochie? Wat beleven wij er eigenlijk zelf aan? Een werkelijk gastvrije gemeente neemt deze vragen serieus. Zij stelt zich immers niet 105


alleen open voor gasten, maar evenzeer voor elkaar. Dat betekent dat bijna automatisch een nieuw type groep ontstaat, die ik heb aangeduid als een ecclesiale groep. Dat is een groep waarin alle drie dimensies van het gemeente-zijn present zijn: (toerusting tot) dienst, gemeenschap en omgang met God. Die zien we dan ook in de praktijk. Zo bijvoorbeeld in Brugge (4.4.3). Iemand die in de liturgie mee gaat doen krijgt niet even instructie van de pastor „hoe‟ hij of zij dit moet aanpakken. Maar ook komen de vragen naar het waarom en waartoe we „het‟ doen aan de orde. Bovendien praat men er niet alleen over, maar men viert ook met elkaar. Zo leren zij niet alleen „de zaak‟ waar het omgaat begrijpen, maar ook beleven. Zo gaat het ook elders bijvoorbeeld in de groep die de Thomasvieringen in Arnhem voorbereidt (5.3.d). Dergelijke groepen leveren niet alleen een bijdrage aan de opbouw van de parochie als Herberg, maar functioneert ook voor de leden zelf als Herberg. Die vragen serieus nemen en er dus ruimte voor scheppen vraagt weer om een bepaald type pastor. Niet de „verkondiger‟ die „het „ weet (die past in kwartier 2; zie figuur 7, hoofdstuk 5), ook niet de over „de zaak‟ zwijgende „procesbegeleider en counselor‟ uit kwartier 4, maar de leermeesteres, tenminste als we dat woord ontdoen van alles wat zweemt naar beleren. Deze leermeester geeft geen directieven, maar schept leersituaties en is bereid, als iemand er zelf niet uitkomt, te assisteren; graag zelfs. Deze pastor spreekt als een leerling. Zó krijgen „de mens‟ en „de zaak‟ het volle pond. Deze pastor past dus in kwartier 1. In hoofdstuk 3.5 heb ik deze pastor getypeerd als coach die vertrouwen heeft en schenkt. Wat we daarmee bedoelen zien we onder meer in Terneuzen (2.2.2.c) en Apeldoorn (5) en waar al niet? Vertrouwen is een grondwoord zo niet hét grondwoord in gemeenteopbouw (Strunk). De houding van deze leiding kan worden gekarakteriseerd als „non anxious presence‟. Het lijkt er op dat de pastores in de beschreven praktijkverhalen de kunst van het zo leiding geven hebben afgekeken van de vader uit de gelijkenis van de verloren zoon. In ieder geval zien zij de vaderfiguur zo. Dat komt wel heel duidelijk tot uiting bij frère Roger (5.3.3). Ik herhaal nog graag even wat hij over God zegt: „God heeft ieder mens op aarde lief, maar Hij dringt zich niet op. Hij dwingt niemand om Hem lief te hebben‟. De typering van de pastor als leermeesteres maakt ook duidelijk hoe zij zich verhoudt tot de vrijwilligers. De pastor neemt de rol van de vrijwilliger niet over; laat staan dat zij hem graag uit die positie zou drukken, zij schept juist ruimte voor hen. Dat zien we bijvoorbeeld heel duidelijk bij pastor Stany d‟Ydewalle. Deze streeft „naar een pastoraal team van priester en leken, die de gehele verantwoordelijkheid over de parochie niet onder elkaar ver-delen, maar met elkaar delen‟. In de lijn van het voorgaande is het ook duidelijk dat de pastor zich niet ziet als hun baas, maar als hun toeruster. Ook dat zien we steeds weer; bijvoorbeeld in Tilburg, Brugge en Bant (4.4), Apeldoorn (5.3) en elders. En toerusting is belangrijk Vooral in de gastvrije parochie. Daarin wordt de vrijwilliger immers met allerlei vragen geconfronteerd. Op toerusting dringt Ann Morisy dan ook aan, ook als het gaat om projecten met een primair diaconale inslag (2.2.3). Voor die toerusting is de ecclesiale groep weer bij uitstek geschikt. Die toerusting heeft als doel de competentie van de parochianen om te participeren te vergroten. Daarvoor is het niet voldoende dat zij weten wat zij moeten doen, maar evenzeer waarom en waartoe dat gebeurt. De vraag is dus niet of de pastor al of niet belangrijk is voor en in de gastvrije parochie. Dat is buiten kijf. Dat zagen we in nagenoeg alle praktijkverhalen. De eigenlijke vraag is welke rol zij daarin speelt en hoe zij die speelt. 106


Ik ben hier tamelijk uitgebreid ingegaan op de rol van de pastor. Dat deed ik omdat over die rol telkens weer vragen worden gesteld. Maar het is natuurlijk duidelijk dat wat hier gezegd is niet alleen geldt voor de pastor, maar voor de leiding überhaupt. In die zelfde geest handelt bijvoorbeeld ook de diaconie in Barendrecht (2.2.2.a). Zoals we zagen beperkt dit college zich niet tot het zoeken van vrijwilligers voor een „palliatieve‟ afdeling van het plaatselijke verpleeghuis om hen vervolgens met een „veel sterkte en alle goeds‟ het bos in te sturen. Zij schept voor hen ook een setting, waarin hun vragen ter sprake kunnen komen en waarin zij hun ervaringen met elkaar kunnen delen. Een plaats dus waarin zij bij elkaar te gast zijn en zo ook zelf op adem kunnen komen. Zo leiding geven stelt weer eisen aan de structuur. In plaats van het geven van opdrachten en instructies, treedt het gemeenschappelijk beraad. Dat betekent dat de hiërarchische verhoudingen plaats maken voor conciliaire betrekkingen. De mens en de zaak serieus nemen leidt er ook toe dat, wat de zaak betreft, het accent verschuift van (dogmatische) uiteenzettingen naar verhalen. „Minder exegese, meer narratief‟, zoals Jan Lanser van „De Heel‟ het stelt (2.2.3.b). Dat is niet toevallig, want in het verhaal vloeien „de zaak‟ en „de mens‟ als het ware in elkaar over. Het verhaal kan – met de viering – een bron zijn van geloofs- en Godservaring. Verhalen staan in de gastvrije gemeente centraal. Verhalen stichten gemeenschap. Waar het mij in deze samenvatting om is begonnen, is nog eens te onderstrepen dat het uitgangspunt van de gastvrije parochie – „vrijheid en confrontatie‟ – alle aspecten van de parochie stempelt. Haar identiteit (in de betekenis van zelfbeeld) en imago, leiding, structuur en type groep, haar vormgeving van centrale thema‟s en haar procedures en daarmee haar klimaat. Zij vormen samen een systeem van wederzijds afhankelijke aspecten. (Degene die dat verder uitgewerkt wil zien, verwijs ik naar hoofdstuk 2 van „Gemeente als Herberg‟). Het een roept het ander op. Je kunt bijvoorbeeld niet de leiding op nieuwe leest schoeien, en de oude structuur handhaven. Dat leert de organisatieleer. Maar het besef hiervan is al veel ouder. Zo wordt er in het evangelie naar Lucas (hoofdstuk 5) voor gewaarschuwd geen nieuwe stof te naaien op oude kleren; en geen jonge wijn te gieten in oude zakken. Dat gaat niet samen. Die wederzijdse afhankelijkheid vraagt om een begrip waarin die samenhang verbeeld wordt. Die functie heeft voor mij en vele anderen de metafoor „Herberg‟. De open gastvrije parochie is dus inderdaad een nieuw type. Een type dat past bij onze tijd. Een reden temeer ons daarvoor in te zetten. Dat brengt mij tot mijn tweede opmerking. 6.2 EEN VIRTUELE HERBERG VOOR DE BOUWERS Er zijn vele mensen die de Herberg zien als een goede mogelijkheid om „het vuurtje brandende te houden‟. Zij zijn op weg gegaan om daaraan te bouwen. Gemotiveerd. Maar gaandeweg zijn ook de vragen gekomen. Voor hen is dit boek geschreven. Natuurlijk besef ik heel goed dat dit boek zeker niet alle vragen beantwoordt. Sterker nog, elke praktijkbeschrijving verduidelijkt enerzijds, maar roept anderzijds ook weer nieuwe vragen op. „Geweldig dat jullie dat doen in X, maar hoe pakten jullie….en wat deden jullie toen precies…‟. Daar kan een boek geen antwoord opgeven. Daarvoor is een gesprek nodig. Aan een 107


ronde tafel, waar je bij elkaar te gast kunt zijn en er ruimte is om je vragen aan de orde te stellen. Waar je elkaar ook kunt aansporen vol te houden. Kortom een herberg waar je als bouwers zo maar even kunt binnen lopen; op jouw tijd. Dat alles is geen vrome wens. Zo‟n herberg is er al. Het is een virtuele herberg. U bent daar van harte welkom om te ontvangen en om te geven. U kunt die vinden door de website www.opwegnaardeherberg.nl aan te klikken. U komt er binnen door op de deur van deze herberg te kloppen (dat wil natuurlijk zeggen, door met de muis van uw PC naar de deur te bewegen en deze aan te klikken). U komt dan bij de infobalie waar u verder de weg wordt gewezen. Er is onder meer een uitwisselingsplatform en een keur van voorbeelden uit de praktijk. Daarbij zijn ook de e-mailadressen vermeld van degenen die het project waarin u geïnteresseerd bent dragen. Zo kunt u vragen en suggesties uitwisselen en wellicht uw eigen gemeente en parochie inspireren met het betreffende idee. Ook bijna alle voorbeelden die ik in dit boek beschrijf, heb ik aan deze website ter beschikking gesteld. Met toestemming van betrokkenen. U kunt ze daar terugvinden met hun emailadres. Daarnaast vindt u vele andere. Een groeiende lijst. Zij alle hebben zich bereid verklaard gasten te ontvangen. Maar ook kunt u op dit adres uw eigen projecten aanbieden. Daarmee bent u dan weer anderen van dienst. 6.3 EEN ONVERMOEDE GAST In deze virtuele herberg kunnen parochies en gemeenten met elkaar in gesprek gaan en elkaar bemoedigen en wie weet, verschijnt daar een onvermoede gast. Je weet maar nooit. Daarover gaat een gedicht over het mooiste verhaal dat ik ken. Het gedicht is van Michel van der Plas. Het staat in een bundel die een titel heeft die ook de rode draad van mijn boek heel goed zou kunnen weergeven: „Vreemdeling op doortocht‟. Ik nodig u uit dit gedicht niet alleen te lezen, maar ook samen te doen. De Emmaüsgangers Laat ons tot zijn gedachtenis nu samen eten, Kléopas, en vieren dat hij bij ons is zoals hij het die avond was. Wij samen, maar niet meer alleen sinds wij, onder ons eigen dak, door onze warme tranen heen het brood herkenden dat hij brak. Het was zijn lichaam en zijn bloed, het was zijn lijden en zijn dood, het was de liefde in overvloed en Gods genade levensgroot. Kom, leg het brood op tafel neer tussen ons in en bid met mij, en, Kléopas, hij is hier weer, onvergelijkelijk nabij.

108


Terwijl ons hart weer in ons brandt, genezen van ons diepst gemis, zitten wij samen, hand in hand, en vieren zijn verrijzenis.

6.4

TEN SLOTTE…

Professor Berkhof heeft een van de vele herdrukken van zijn boek „Christelijk geloof‟ beëindigd met twee woorden die ik u graag en van harte doorgeef: Vrolijk Verder! Jan Hendriks, Juli 2002

109


Literatuur

Voor het geval u iets wilt nalezen vermeld ik hier de literatuur waarop ik mij bij de verschillende hoofdstukken met name heb gebaseerd. Inleiding Rob van Kessel, Zes kruiken water. Enkele theologische bijdragen voor kerkopbouw, Hilversum 1989 Rolf Zerfass, Christliche Gemeinde – Heimat für alle?, in: Günter Koch/ Josef Pretscher (Hrsg.) Kirche als Heimat, Echter Verlag Würzburg 1991 Hoofdstuk 1 C.P. van Andel, De plaats van de verstandelijk gehandicapten in de gemeente: object of subject?, in: Praktische Theologie. Een bundel opstellen over plaats en praktijk van de christelijke gemeente, „s-Gravenhage 1980 Wil Derkse, Een levensregel voor beginners. Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijks leven, Tielt 2000 G.D.J. Dingemans, De stem van de roepende. Pneumatologie, Kok 2000 . Gerben Heitink, Pastorale Zorg. Theologie-Differentiatie-Praktijk, Handboek Praktische Theologie , Kampen 1998 Gerben Heitink, Biografie van de dominee, Baarn 2001 Ernest Henau, Lastige klanten of geëerde gasten. Lezing gehouden op een werkdag die het DPC Rotterdam op 10 februari 2001 heeft gehouden over de pastorale aspecten van de kerkledenadministratie (verkort weergegeven in: DPC-Bulletin, 2001 nummer 1) J. Hendriks, Een vitale en aantrekkelijke gemeente, Kampen 1990 Michael Herbst, Missionarischer Gemeindeaufbau in der Volkskirche, Stuttgart 1988 Jan Maasen, Gastvrijheid als Missie. Een verkenning van acht Citykerken in Groot-Brittannië, uitgave DPC-Rotterdam, 1999 Ann Morisy, Beyond the Good Samaritan. Community Ministry and Mission, London 1997 Marcel Poorthuis, Over de gastvrijheid en haar grenzen, in: Binnen wonen – Buiten Blijven, uitgave van de Stichting Theologisch Vormingswerk, Amsterdam 2000 Awraham Soetendorp, De alomtegenwoordigheid van het heilige, in: Trouw, 6 januari 1996 W. Vorländer, Gottes Gastfreundschaft im Leben der Gemeinde, Stuttgart 1999 Rolf Zerfass, Seelsorge als Gastfreundschaft, in: Diakonia, Internationales Zeitschrift für die Praxis der Kirche, jrg 11, 1980. Rolf Zerfass, 1991, zie bij hoofdstuk 0 Hoofdstuk 2 Margot C. Berends, [Interview met ds. Jan Lanser] Op zondag ligt dat anders, in: Woord en Dienst. Tweewekelijks opiniërend magazine voor de SoW-kerken, jrg. 51, 11 mei 2002, nummer 110


10 . Hans Boerkamp, Spirituele Herberg, in: 7even, no. 3/2001 (Aartsbisdom Utrecht) Marjan Dieleman-Fopma, Jezus en de dwaze moeders Een Stille-Weekvesper door jongeren, in: Eredienstvaardig. Tijdschrift voor liturgie en kerkmuziek, jrg. 18, no 1, februari 2002 Han Dijk, Een heel gewone kerk met heel gewone mensen, in: Diakonia. Tijdschrift voor diaconaal werk, 15e jaargang, nummer 2, april 2002 Jan Willem Drost en Jacques Roeleveld, Tijd voor Thomas Celebrations, SoW-jeugdwerk, Utrecht 2000 J. Firet, De apostoliciteit van de kerk: structuurprincipe en proces, in: In rapport met de tijd. 100 jaar theologie aan de Vrije Universiteit, Kampen 1980, Edwin H. Friedman, Van geslacht op geslacht. Systeemprocessen in kerk en synogoge, Gorinchem 1999 Gerben Heitink, Pastorale zorg. Theologie-Differentiatie-Praktijk, Handboek Praktische Theologie, Kampen, 1998 Gerben Heitink, Biografie van de dominee, Baarn 2001 Jan Hendriks, De chaos in de vormgeving van de gemeente, in: Praktische Theologie, 1994 nummer 4 Margreet Hogeterp, Zusters Augustinessen van De Stad Gods in Hilversum. „Zin van leven doorgeven in nieuwe vorm‟ , in: Centraal Weekblad, 12 oktober 2001 Kerk en buurtkranten. Informatie te verkrijgen bij: PCN Publiciteitsbureau Christelijk Nederland Tolakkerweg 23, 3739 JG Hollandsche Rading (Daan van der Waals). Ulrich Kuhnke, Koinonia. Zur theologischen Rekonstruktion der Identität christlicher Gemeinde, Düsseldorf1992 Jan Lanser, zie Margot C. Berends Rinus Los, Barendrecht: palliatieve unit in verzorgingshuis, in: Toer. Impulsen voor gemeentezijn, oktober 2001 Jan Maasen, Gastvrijheid als Missie. Een verkenning van acht Citykerken in Groot-Brittannië, uitgave DPC-Rotterdam, 1999 Jan Maasen, Van kathedralen en pubs. Over (nieuwe) vormen van kerkelijke presentie in de stad, uitgave DPC-Rotterdam, 1999 Jan Maasen, De goede Samaritaan voorbij. In: DPC-Bulletin. Diocesaan Pastoraal Centrum bisdom Rotterdam, 2000, nr 1 Ann Morisy, Beyond the Good Samaritan. Community Ministry and Mission, London 1997 PCN, zie : Kerk en buurtkranten Irina Ose, Interview met (RDC Noord-Holland) De vitrine is het stiefkind, in: Kerkinformatie juli/augustus 2001 Siep Rienstra, Inloop- en aanloopcentra, in: Op Weg. Informatiebulletin van RDC NoordHolland, april 2002 K.A. Schippers, Werkplaats catechese, doelbepaling en organisatie jongerencatechese, Kampen 1982 Tom Schoemaker, Dat wil ik ook …!, in: Ouderlingenblad, nr. 906, juni 2001 Otto Sondorp, Het mirakel van Antwerpen, in: De Kans, Vreemd en vertrouwd. Missionaire presentie in een multiculturele samenwerking, LDC-Utrecht, z.j. H. Steneker, Waar gaan we heen. Op zoek naar nieuwe vormen van stadspastoraat, Rotterdam 111


2000 H. Steneker, St. Elisabethen-Bazel, in: DPC-bulletin 2000, no 2 (Uitgave DPC bisdom Rotterdam). Sake Stoppels, Een gastvrij onthaal. Gids voor inloopcentra en andere vormen van kerkelijke gastvrijheid, Kampen, 1997 Wim van Til en Corinth van Schaik, „Anders leren denken‟– Kerk en buurt in Assen, in: De Kans, Vreemd en vertrouwd. Missionaire presentie in een multiculturele samenwerking, LDCUtrecht, z.j. Peet Valstar, “Wij kijken met andere ogen!”, in: Open deur. Oecumenisch maandblad, jrg 25, december 2001 [ Ik gebruikte de oorspronkelijke niet ingekorte versie]. Gerard Zuidberg, Interview met, in: De Bazuin 29 juni 2001 Paul M. Zulehner, Pastoraltheologie. Band 2 Gemeindepastoral, Düsseldorf 1989 Hoofdstuk 3 J. Firet, Ziekenhuispastoraat en de kommunikatie van het evangelie in een gesekulariseerde wereld, in: Praktische Theologie, 1989, 1 Staf Hellemans, Van ultramontaans massakatholicisme naar veelledig keuzekatholicisme, in: Cultuur en Kerk: pastoraat tussen behoud en toekomst. Verslag studiedag 5 november 1998, KTU 1998 E. Henau en L. Hensgens, Een pastorale uitdaging. Verscheidenheid in kerkbetrokkenheid, Tielt en Bussem 1982 Eduard Kimman, Over de Amerikaanse brief, RK Kerkgenootschap in Nederland, Utrecht 1988 F. Th. Lunshof-Klein, Oefenen in gastvrijheid. Een model voor gemeenteontwikkeling op vinexlocaties, doctoraal scriptie praktische theologieVU, 2001 Van U is de toekomst. De Emmaüs parochie van het jaar, in Idee. Informatie en documentatie van het katholiek centrum voor welzijnsbehartiging en het dekenaat Rijnmond, no. 1, februari 2002 Roel van Oosten, Kursus Pastorale Vorming van Gemeenteleden‟. Een 2-jarig leer/werktraject van training en pastorale supervisie als bijdrage tot gemeenteopbouw, (uitgave in eigen beheer) 2000 O. Noordmans, Kerk en Schare, in: Zondaar en Bedelaar, Amsterdam 1946 R. Strunk, Vertrauen. Grundzüge einer Theologie des Gemeindeaufbaus, Stuttgart 1987 Hoofdstuk 4 Ria Blom en Jannette Weultjes, Model Open Kerk in Bant: kerk en arbeid hand in hand, in: Toer. Impulsen voor gemeente-zijn, april 2001 Nelleke Boonstra, De zondagse eredienst, in: Ouderlingenblad, december 2001 Mathilde de Graaff, Model Open Kerk: een uitdaging!, in: Ouderlingenblad, april 2000 Parochie St. Maarten – „t Zand. Beleidsplan 2001 – 2008. Vandaag was niet als gisteren, we hebben geleerd…Lange Witsiebaan 85, 5042 DH Tilburg Ruud Huysmans, Pastor, laat niet uw schapen gaan. Keuzes tussen nood en wet, in: de Bazuin, 15 juni 2001 112


Irina Ose, zie onder hoofdstuk 2 Stany d‟Ýdewalle, De kerngemeenschap: een model voor parochieopbouw, in: Herinnering en hoop. Herman Servotte. Aangeboden door de universitaire parochie van de K.U. Leuven, Averbode 1995 Hoofdstuk 5 Ferdinand Borger, Taizé – Tijd en ruimte vinden, in: Impuls. Informatiebulletin voor de catechese, december 2001/ 105 Brief uit Taizé, april-mei 2001 J. Firet, Het krachtveld van de pastorale dienst, in: Praktische Theologie, 1983/5 Karl Foitzik, Elsbe Gossmann, Gemeinde 2000. Wenn Vielfalt Gestalt gewinnt. Gütersloh 1995 Ernest Henau, zie bij hoofdstuk 1 O. Noordmans, Kerk en Schare, in: Zondaar en Bedelaar, Amsterdam 1946 Paul Ricoeur, Gesprek met, in: Brief uit Taizé, april-mei 2001 Frère Roger, Liefhebben – en zeg het met je leven. Brief 2002. Brief uit Taizé, februari – maart 2002 Tom Schoemaker, Dat wil ik ook…! In: Ouderlingenblad. Maandblad voor pastoraat en gemeenteopbouw, 78e jaargang, juni 2001 Sake Stoppels, Drempels verhogen en het huis opknappen.In: Ouderlingenblad, december 2001 Aukje Westra, Thomasvieringen in Arnhem. Samen ontdekken wat geloven is. In: Toerusting. Kerkelijk praktijkblad, nummer 4 , 1998

113


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.