Zedelijk Haarlem, 1850-1900 - Wilma van den Brink

Page 1

De invloed van de moderne economische groei op het verloop van de Haarlemse prostitutie in de tweede helft van de negentiende eeuw

Begeleider: prof. dr. W. Fritschy (Faculteit der Letteren)

Tweede lezer: dr. H. Bras (Faculteit der Sociale Wetenschappen)

Vrije Universiteit Amsterdam Faculteit der Letteren Economische en Sociale Geschiedenis (Global History) Master scriptie Haarlem, juni 2008 Wilma van den Brink Stud.nr. 1198599 wham.vd.brink@gmail.com

Verantwoording afbeeldingen op de kaft: Tekening: http://www.cwrl.utexas.edu/~ulrich/femhist/heeledtrunk.png Bevolkingsregister: http://www.lodewijks.be/32%20Lodewijks%20Hendrik%20-%20uittreksel%20bevolkingsregister.JPG


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

INHOUD VOORWOORD ---------------------------------------------------------

3

INLEIDING ---------------------------------------------------------------------

4

HOOFDSTUK 1: HISTORIOGRAFIE --------------------------------------

9

§ 1.1 De Nederlandse historiografie ---------------------------------------

9

§ 1.2 De Internationale historiografie -------------------------------------

13

Conclusie ----------------------------------------------------------------------

16

HOOFDSTUK 2: DE BRONNEN EN GRENZEN VAN HET LOKALE ONDERZOEK -----------------------------------------------------

17

HOOFDSTUK 3: POLITIEKE INVLOEDEN -----------------------------

18

§ 3.1 De landelijke wetgeving ----------------------------------------------

20

§ 3.2 De Haarlemse reglementering ----------------------------------------

25

§ 3.3 De dagelijkse praktijk -------------------------------------------------

31

Conclusie ----------------------------------------------------------------------

36

HOOFDSTUK 4: SOCIAAL-CULTURELE INVLOEDEN -------------

38

§ 4.1 De medische controles ------------------------------------------------

39

§ 4.2 Voorkomen is beter dan genezen ------------------------------------

41

§ 4.3 Het resultaat van de hulp ---------------------------------------------

45

Conclusie ----------------------------------------------------------------------

49

HOOFDSTUK 5: ECONOMISCHE INVLOEDEN -----------------------

51

§ 5.1 De huisvesting ---------------------------------------------------------

52

§ 5.2 De veranderende arbeidsmarkt --------------------------------------

56

§ 5.3 De impact van het openbaar vervoer --------------------------------

62

Conclusie ----------------------------------------------------------------------

67

CONCLUSIE -------------------------------------------------------------------

70

LIJST VAN KAARTEN, GRAFIEKEN EN TABELLEN ---------------

73

BRONNEN EN LITERATUUR ---------------------------------------------

74

-2-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

VOORWOORD

“Wilma, ik schat je in als iemand die een nette burgerlijke opvoeding heeft gehad. Hoe kom je dan aan … eh … dit scriptieonderwerp?”, Haarlem kenner en liefhebber bij uitstek, Thon Fikkerman, werpt mij een nieuwsgierige blik toe. De vraag is niet nieuw voor mij. Vanaf het moment dat ik begon aan deze scriptie heb ik menig maal mijn fascinatie voor het thema moeten uitleggen. Het antwoord is eigenlijk heel eenvoudig. Natuurlijk heeft het onderwerp iets geheimzinnigs, omdat ik er juist zo weinig vanaf weet. Maar net als ik zijn prostituees vrouwen die keuzes maken. Als student Economische en Sociale Geschiedenis (tegenwoordig Global History) ben ik geïnteresseerd in hoeverre die keuzes zijn beïnvloed door economische conjuncturen en politieke maatregelen.1 Kun je bijvoorbeeld een verband leggen tussen de economische groei en de daling van het aantal prostituees? Of betekent het sluiten van bordelen dat de overlast in de stad zal afnemen? Het zijn vragen die ook nu nog actueel zijn. Een blik in het verleden biedt vele antwoorden en dat maakt geschiedenis voor mij tot een zinvolle wetenschap. Ik had deze scriptie echter niet kunnen schrijven zonder de steun van velen. In de eerste plaats wil ik mijn begeleider Wantje Fritschy bedanken voor haar niet aflatende kritische blik enerzijds en haar enorme enthousiasme anderzijds. Vanwege die combinatie volgde ik tijdens mijn studie het liefst bij haar colleges, omdat ik wist dat ik er veel zou leren. Ook Hilde Bras wil ik bedanken voor het feit dat ze mijn tweede lezer wilde zijn. Daarnaast hebben diverse historici mij goede suggesties doen toekomen. Frank Suurenbroek, Thon Fikkerman en Martin Bossenbroek wil ik dan ook hartelijk danken daarvoor. Dit geldt ook voor de hulp van de medewerkers van het Noord Hollands Archief waar ik het overgrote deel van mijn archiefonderzoek heb doorgebracht. Ik had mijn studie echter nooit kunnen volhouden zonder de steun van al mijn lieve collega’s bij de Universiteitsbibliotheek van de VU. Ze hebben mij de afgelopen jaren vele nuttige leestips gegeven en waren altijd geïnteresseerd als het onderwerp onder de theepauze weer eens prostitutie was. Met name Jankees wil ik bedanken voor de prachtige boeken over Haarlem die ik van hem mocht lenen en vervolgens 1,5 jaar later weer aan hem teruggaf. Verder was mijn kamergenoot Joan een grote steun en gaf zijn commentaar op eerdere versies van hoofdstukken altijd stof tot nadenken. Behalve de persoonlijke steun van mijn collega’s kon ik ook altijd rekenen op een luisterend oor van vrienden: Marion, Rozemarijn, Margreet en Simone. Ook de etentjes met de girls van antropologie: Marie-Louise, Beatriz, Margot, Fanny en Nandl waren altijd een inspiratiebron en ik hoop dat we dit nog lang volhouden. En tot slot dank aan mijn familie voor al hun steun door de jaren heen. Ik vermoed dat ik nu ben uitgestudeerd, maar ik kan jullie niets beloven… Wilma van den Brink Haarlem, 2 juni 2008

1 Zie bijv. mijn artikel over de impact van economische conjuncturen op de uitkering van prebenden: Wilma van den Brink, 'Utrechtse adellijke vrouwen en prebenden in de achttiende eeuw', Virtus: jaarboek voor Adelsgeschiedenis 11 (2004) 43-53.

-3-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

INLEIDING

Alida Louisa Swam werd in 1870 te Arnhem geboren als dochter van venter Hermanus Swam en diens vrouw Carolina Wilhelmina van den Berg.2 Op jonge leeftijd leerde ze de zeven jaar oudere Utrechtse schilder Gerardus Johannes Oostveen kennen. De relatie die hieruit voortkwam leidde tot de geboorte van hun vier kinderen: Arnoldus (1887), Gerardus Johannes (1889), Cornelia Wilhelmina (1890) en Alida Louisa (1892). Het geluk stond echter niet aan de zijde van dit jonge gezin. Financiële problemen leverde hen een bewijs van onvermogen op.3 Maar de grootste tegenslag vormde het overlijden van de kinderen tussen 1889 en 1894.4 Het heengaan van de kroost moet tot spanningen hebben geleid tussen de echtlieden. Wellicht was het deze frictie die Gerardus deed besluiten om in september 1894 te vertrekken naar Nederlands-Indië en aldaar vier jaar als soldaat te dienen.5 Alida bleef in Arnhem achter en ging op zoek naar werk.6 Een buurtgenoot, genaamd Bronkhorst, attendeerde haar halverwege november op een “flinke betrekking”. In de veronderstelling dat ze dienstbode zou worden accepteerde ze zijn aanbod. Kort daarna werd ze door een zekere korporaal Van Os opgehaald en naar diens moeder gebracht. Ze zou aldaar de heer ontmoeten aan wie ze verhuurd zou worden, maar toen deze vernam dat Alida getrouwd was, veranderde hij van gedachten. Mevrouw Van Os liet daarop bordeelhoudster Cornelia Winkelaar komen. Deze had geen problemen met de huwelijkse status van de jonge vrouw. Nog dezelfde avond werd ze als prostituee aan het werk gezet in het bordeel aan de Pieterstraat te Haarlem. Alida moest daarbij de voor haar gemaakte kosten terugbetalen aan de bordeelhoudster. Deze bestonden uit: de betaling aan Bronkhorst voor de levering (fl.5.-), de inspanningen van mevrouw Van Os (fl.2,50), het reisgeld van korporaal Van Os, de vracht van haar kist en enkele kledingstukken. Het totale bedrag kwam uit op zestig gulden. De helft van hetgeen ze iedere avond verdiende moest ze afstaan ter aflossing van deze schuld. De andere helft mocht ze houden. Als prostituee werd 2

HGA: Burgelijke Stand (Huwelijk), toegangsnr. 0207. Zie het bewijs van onvermogen dat ze krijgen op 10 september 1889 vlak voor hun huwelijk. HGA: Burgerlijke Stand (Huwelijk), toegangsnr. 0207. 4 HGA: Burgelijke Stand (Overledene), inv. nrs. 407, 408 en 409. 5 HUA: Arrondissementsrechtbank, inv. nr. 382. 6 Onderstaande informatie is afkomstig uit een verslag van Klaas Taekema, zie: NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5. 3

-4-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Alida door de gemeentelijke reglementering verplicht om zich in te schrijven in het prostitutieregister. Daarna volgden twee maal in de week een medische controle op geslachtsziekten. Uiteindelijk zou ze 17 dagen in dit bordeel verblijven. Gedurende die periode verdiende ze vijftig gulden. De helft daarvan belandde in de zakken van de bordeelhoudster. Op de dag van vertrek werd de overige schuld afgelost door haar kist met kleding bij haar werkgever achter te laten. Dit deed ze met grote tegenzin. In een gesprek met veldwachter Klaas Taekema verklaarde ze later dat niet alleen zij aan Winkelaar, maar ook andersom, Winkelaar aan háár nog geld verschuldigd was geweest op de dag van vertrek.7 Toch ging ze akkoord en verliet ze het bordeel onder de begeleiding van juffrouw Wilner van het Comité tot Boetvaardig Gevallen Vrouwen. Deze bracht haar naar het doorgangshuis aan de Koudenhorn. Maar in dit opvangtehuis voor bekeerde prostituees bleef Alida slechts tijdelijk.8 Hoewel ze in haar gesprek met de veldwachter aangaf dat ze door misleiding in de prostitutie terecht was gekomen, hervatte ze na het verblijf in het tehuis haar beroep bij dezelfde bordeelhoudster.9 Alida was aldus na de dood van haar kinderen en het vertrek van haar man in de prostitutie beland in een stad aan de andere kant van het land. Toch leek ze in die periode tot de uitzonderingen te horen. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam de prostitutie in Haarlem niet toe-, maar af. Dit was opmerkelijk, want het aantal vrouwelijke inwoners van Haarlem verdubbelde ruimschoots in die periode; van 15.000 naar 34.000.10 In het begin van de jaren zeventig stonden jaarlijks zo’n vijftig vrouwen ingeschreven als “publieke vrouw”.11 Tegen het einde van de eeuw bedroeg dit aantal nog maar 13.12 Volgens de 7

NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5 (verslag Taekema). NHA: Gemeentebestuur Haarlem, inv. nr. 2708G (dienstboderegister), 9 NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5 (verslag Taekema). In 1896 beviel Alida van een dochter. Een jaar later wordt de naam van haar dochter vermeldt in het vertrekregister van de stad. Of haar moeder meegaat is niet duidelijk. Alida’s naam wordt uit het dienstboderegister geschrapt na de volkstelling van 1899. Haar beroep als prostituee en de geboorte van haar dochter zouden uiteindelijk leiden tot een bittere scheiding met haar man in de rechtbank van Utrecht. Zie: HUA: Arrondissementsrechtbank, inv. nr 382. 10 De cijfers zijn afkomstig van de Cd-rom: Historische Databank Nederlandse Gemeenten (HDNG). 11 Prostituees werden in de Dienstboderegisters en de jaarverslagen van de gemeente Haarlem “publieke vrouwen” genoemd. De verordening van 1866 omschrijft hen als vrouwen die zich aan prostitutie overgeven. Zie: NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 1-77.Ik gebruik de term “prostituee” waarbij ik haar betekenis ontleen aan de definitie uit het woordenboek van Van Dale en van toepassing is op de door mij onderzochte publieke vrouwen, nl: vrouw die tegen betaling seksuele handelingen verricht. Zie: Ton den Boon, Dirk Geeraerts and Nicoline van der Sijs, Groot woordenboek van de Nederlandse taal (14e herz. ed.; Utrecht. 2005) 1135. 8

-5-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

verslagen van de Haarlemse Middernachtzending volgde de illegale prostitutie dezelfde dalende trend. Deze actiegroep, die streed voor een bordeelverbod in de stad, telde rond de eeuwwisseling nog drie illegale bordelen en drie straatprostituees.13 Behalve de teruggang in het aantal prostituees, daalde volgens de registers van het Stads- en Armenziekenhuis ook het aantal opgenomen vrouwen dat aan een geslachtsziekte leed van 44 in 1864 naar negen in 1892.14 Tot slot geeft Jan Kok aan dat het relatieve aantal buitenechtelijke geboorten in de stad aanzienlijk verminderde van 10,5 procent in de periode 1812-1836 naar 2,6 procent van het aantal inwoners in de periode 1890-1914.15 De zedelijkheid was aldus in deze stad neergestreken. Maar Haarlem was niet de enige plaats die deze transformatie onderging. Bossenbroek en Kompagnie constateerden dat er in de tweede helft van de negentiende eeuw een omslag in de prostitutie plaatsvond in middelgrote Nederlandse steden, zoals Haarlem.16 In dorpen en kleine steden veranderde er in die periode weinig. Zij kenden nauwelijks bordelen. In de grote steden: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, bleef het daarentegen volop aanwezig. In middelgrote steden zou echter in vijftig jaar tijd de prostitutiemarkt van een aanvankelijk bloei uiteindelijk nagenoeg verdwijnen. Maar er veranderde meer. Diverse auteurs geven aan dat de bezetting van de bordelen niet alleen in aantallen, maar ook in samenstelling veranderde.17 Prostituees die in dezelfde stad geboren en getogen waren kwamen tegen het einde van de eeuw nauwelijks voor. De afstand tussen de geboorteplaats en de plaats waar men als prostituee werkte nam juist toe. In deze context past ook het verhaal van Alida. Zij was namelijk ĂŠĂŠn van de vrouwen die vanuit Arnhem naar de andere kant van het land reisde om daar in de prostitutie terecht te komen. 12

NHA: verslagen over de toestand der gemeente, jaren:1870 - 1899. W. Ringnalda, Niet vruchteloos: grepen uit het werk der Middernachtzending te Haarlem (Haarlem 1901) 23; J.N. Munster, In de duistere wereld. Grepen uit het werk der Nederlandsche Middernachtzending (Utrecht 1901) 36. 14 NHA: Archief burgerlijk armbestuur 1856-1892, inv. nr 65-2. 15 Jan Kok, Langs verboden wegen: de achtergronden van buitenechtelijke geboorten in NoordHolland 1812-1914 (Hilversum 1991) 158, bijlage 3.1. 16 De auteurs verstaan onder middelgrote steden: provinciehoofdsteden/regionale centra. Zie: Martin Bossenbroek and Jan H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen: prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998) 281-282. Ik versta onder deze term alle steden die tussen 1850 en 1900 een inwonersaantal kende tussen de 20.000 en 120.000 inwoners. 17 O.a.: Bossenbroek,, Het mysterie 93; F.A. Stemvers, Meisjes van plezier: de geschiedenis van de prostitutie in Nederland (Weesp 1985) 69-70; Diet Sijmon, 'Een noodzakelijk kwaad. Maar voor wie? Prostitutie in Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw', Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 1 (1980) 85. 13

-6-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Wat was nu de oorzaak van deze omwenteling? Wantje Fritschy suggereert dat er een verband was tussen de prostitutie in de negentiende eeuw en de sociaal-economische positie van vrouwen uit de laagste klassen. De lage lonen, de daaruit voortkomende gebrekkige scholing en de opvoeding tot economisch afhankelijke vrouwen waren volgens haar grotendeels verantwoordelijk voor de prostitutie.18 Toch blijkt uit recent onderzoek dat de economische aspecten na 1860 veranderden.19 De moderne economische groei leidde vanaf toen tot nieuwe banen in de industrie en de dienstensector.20 De jobs eisten betere scholing waardoor er ook op dat gebied meer geĂŻnvesteerd werd. Tot slot droeg de groei bij aan de stijging van de lonen en de koopkracht. Maar in hoeverre kan men de daling van de prostitutie in middelgrote steden verklaren door de moderne economische groei in de tweede helft van de negentiende eeuw? Deze vraag staat centraal in dit onderzoek. Omdat het bestuderen van diverse middelgrote steden te tijdsintensief zou zijn voor deze scriptie is ervoor gekozen om de situatie van ĂŠĂŠn middelgrote stad te onderzoeken. Een reconstructie maken van het verloop van de prostitutie houdt echter in dat de desbetreffende plaats een grote diversiteit aan bronnen moet kennen over dit onderwerp. Dit leidde ertoe dat de keuze viel op de stad Haarlem. Maar voordat de impact van de economische groei op de Haarlemse prostitutie wordt onderzocht moet worden vastgesteld in hoeverre de bestaande literatuur op de hoofdvraag ingaat. Uit de historiografie (hfd. 1) zal blijken dat in tegenstelling tot de buitenlandse literatuur, de aandacht in Nederland voor een mogelijk verband gering is. Een verklaring voor de dalende prostitutie wordt door diverse onderzoekers gezocht in politieke en sociaal-culturele invloeden. Om dus een compleet beeld te krijgen van de economische impact op de Haarlemse prostitutie, zal ook de invloed van deze twee factoren onderzocht moeten worden. De variatie in bronnen voor de stad Haarlem bieden hiervoor een belangrijke basis (hfd 2). Op basis daarvan is het mogelijk om een beeld te vormen van de impact van politieke (hfd. 3), sociaal-culturele (hfd 4) en economische (hfd. 5) invloeden op het verloop van de Haarlemse prostitutie. In de conclusie zal vervolgens duidelijk worden in 18

Wantje Fritschy ed., Fragmenten vrouwengeschiedenis dl. II (Den Haag 1980) 157. Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel, The strictures of inheritance: the dutch economy in the nineteenth century (Princeton and Oxford 2004) 263. 20 In de periode van moderne economische groei nam de werkgelegenheid in de diensten en nijverheid toe ten koste van die in de agrarische sector. Zie: Luiten van Zanden, The strictures of inheritance, 263. Beide auteurs baseren hun definitie op het werk van de economen Colin Clark en Simon Kutnets: Colin Clark, The conditions of economic progress (3rd ed.; Oxford 1957); Simon Kutznets, Modern economic growth: rate, structure and spread (New Haven 1966). 19

-7-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

hoeverre deze drie factoren zich tot elkaar verhouden en dus in hoeverre economische aspecten bepalend waren in het proces van de zedelijkheid in de stad Haarlem.

-8-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

HOOFDSTUK 1 – HISTORIOGRAFIE -

In hoeverre besteed de bestaande literatuur aandacht aan het verband tussen de moderne economische groei enerzijds en het verloop van de prostitutie in de tweede helft van de negentiende eeuw anderzijds? In dit hoofdstuk zal stilgestaan worden bij de verklaringen van Nederlandse historici voor de afname van de prostitutie in drie Nederlandse middelgrote steden (§ 1.1). Vervolgens wordt de relatie geanalyseerd tussen de economische groei en de prostitutie in drie buitenlandse steden in de internationale historiografie (§ 1.2). De uitkomsten van beide paragrafen worden samengevat in de conclusie die ook de daaruit voortkomende handvaten voor het onderzoek over Haarlem zal weergegeven. § 1.1 De Nederlandse historiografie In de Nederlandse historiografie is weinig aandacht voor de impact van de moderne economische groei op het verloop van de prostitutie. Andere factoren blijken bij historici de voorkeur te genieten. In deze paragraaf schets ik een beeld van deze aspecten, zoals ze door diverse auteurs zijn beschreven voor de steden: Utrecht, Leiden en Nijmegen.21 Net als Haarlem waren dit middelgrote steden die een vergelijkbare achteruitgang in de bordeelprostitutie vertoonden. Zoals in dit hoofdstuk zal worden aangetoond wordt de politieke invloed op het verloop van de prostitutie grotendeel verantwoordelijk gehouden voor de afname van het aantal bordelen. De gemeentewet van 1851 had gemeenten verantwoordelijk gemaakt voor de vaststelling van regels omtrent de zedelijkheid. Door prostitutie te legaliseren zou tegemoet gekomen worden aan de geslachtsdrift van mannen.22 De 21

De gelezen publicaties zijn: Utrecht: P.D. 't Hart, 'Het onbespreekbare besproken: het Utrechtse gemeentebestuur en de prostitutiekwestie, 1850-1900', Jaarboek van Oud-Utrecht (1993) 148-180; Coby van der Wurf-Bodt, Van lichte wiven tot gevallen vrouwen: prostitutie in Utrecht vanaf de late Middeleeuwen tot het eind van de negentiende eeuw (Utrecht 1988) . Leiden: An Huitzing, Betaalde liefde: prostitutie in Nederland (Bergen 1983) ; D.J. Noordam, 'Een gezond lichaam of een reine geest. Kruistochten tegen onzedelijkheid in Leiden II: 1889-1911', Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 86 (1994) 149-168. Nijmegen: Carla Rieter-Michelotti, 'Over ligtvaardige vrouwpersonen en hoererije: enige aspecten van prostitutie in het negentiende-eeuwse Nijmegen', Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 3 (1982) 129-162; Nel Nabuurs, 'Prostitutie: reglementeren of verbieden?' in: Jan Brabers ed., Nijmegen: geschiedenis van de oudste stad van Nederland (Nijmegen 2005) 246. 22 Vries, P. A. de, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen: de reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997) 237.

-9-


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

legalisering maakte bovendien clandestiene prostitutie overbodig waardoor deze zou moeten afnemen. Tot slot zouden periodieke medische controles van prostituees geslachtsziekten moeten beperken.23 De verantwoording voor dit beleid was aldus door de overheid bij de gemeenten gelegd, maar dit betekende niet dat alle gemeenten een reglementering op dit gebied invoerden. De stad Utrecht was daar een voorbeeld van. De gemeenteraad was het oneens met de aanname dat de clandestiene prostitutie zou afnemen door bordelen te gedogen. Dit illegale beroep zou volgens hen juist aantrekkelijker worden voor de vrouwen, omdat zij dan niet aan regels gebonden zouden zijn. Bovendien achtte het adviesorgaan van de gemeente de strafrechtelijke kant onuitvoerbaar. Dit zou namelijk inhouden dat welgestelde burgers betrokken zouden worden in strafzaken tegen prostituees. “Moet men de man onder eede laten getuigen, hunne schande aan de dag te brengen?” vroegen deze medici zich af.24 Tot slot was men er niet van overtuigd dat een regulering geslachtsziektes kon uitsluiten. Een prostituee kon ook na een keuring te hebben ondergaan besmet raken van de eerstvolgende klant.25 Alleen een landelijk bordeelverbod zou volgens de gemeenteraad daadkrachtig kunnen optreden. De gemeente volgde aldus het advies op van de commissie en voerde geen reglementering in, omdat het “onder onze wetgeving, niet tot de gewenschte beteugeling zoude leide”.26 In tegenstelling tot Utrecht deden de gemeentebesturen van Leiden en Nijmegen dat wel. Steunend op het advies van speciale gezondheidscommissies kenden deze gemeenten een zeer tolerant beleid als het ging om prostitutie. RieterMichelotti suggereert zelfs een verband tussen de kortstondige groei van het aantal prostituees eind jaren zeventig en de coulante houding van de Nijmeegse gemeenteraad.27 Toch nam ook in deze steden het verzet tegen de reglementering toe. Noordam en Nabuurs wijten dit aan de komst van nieuwe gemeenteraadsleden; de confessionelen in Leiden en de katholieke raadsleden in Nijmegen.28 Het bezwaar van de nieuwelingen richtte zich onder andere op het effect van de wekelijkse medische keuringen voor de geregistreerde prostituees. Volgens hen wekte de 23

Vries, Kuisheid voor mannen, 11. HUA: Rapport Adviescommissie Schuller 1858, geciteerd in: Wurf-Bodt, Van lichte wiven 43. 25 Wurf-Bodt, Van lichte wiven 43. 26 HUA: Jaarverslag van de gemeente in 1859. Geciteerd in: Hart, 'Het onbespreekbare besproken' 157. 27 Rieter-Michelotti, 'Over ligtvaardige vrouwpersonen' 144. 28 Noordam, 'Een gezond lichaam’ 162; Nabuurs, 'Prostitutie 246. 24

- 10 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

keuringen alleen de schijn dat deze vrouwen gezond waren. De werkelijkheid zou een ander beeld geven. Ook op morele gronden werd de reglementering veroordeeld. Net als in Utrecht waren ook deze raadsleden ervan overtuigd dat een verbod op bordelen meer effect zou hebben op het tegengaan van geslachtsziekten en clandestiene prostitutie. Maar het waren niet alleen de nieuwe raadsleden die aandrongen op een bordeelverbod. In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide het aantal maatschappelijke verenigingen dat zich ging afzetten tegen de regulering. Organisaties, zoals: de Nederlandsche Vereeniging tegen Prostitutie, de Middernachtzending en de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhoging van het Zedelijk Bewustzijn, deelden de mening dat alleen een bordeelverbod een einde kon maken aan de gevolgen van de prostitutie. Ook vanuit deze organisaties werd aldus druk uitgeoefend op lokale gemeentebesturen.29 Maar naast de politieke druk waren ze op straat actief in het bestrijden van het zogenaamde “onheil” door klanten van bordelen aan te spreken op hun gedrag.30 Huitzing suggereert dat deze kritische houding invloed had op het gedrag van de dames van plezier. De prostitutieregisters van Leiden toonden aan dat het aantal in Leiden geboren prostituees vanaf 1875 sterk terugliep. De auteur verklaart dat een toenemend verzet van hen tegen de registratie en medische keuringen een mogelijke oorzaak hiervan zou kunnen zijn. De invloed van de afschaffingbeweging zou deze weerstand versterkt hebben.31 De autochtone vrouwen zouden daarom overstappen naar de illegale sector. Daarbij was het voor hen gemakkelijker om voor de clandestiene variant te kiezen, omdat zij de stad beter zouden kennen dan de prostituees van elders. Daardoor zouden ze de politie beter kunnen ontwijken. Om aan de vraag naar prostituees te blijven voldoen geeft de auteur aan dat de bordelen zich professionaliseerden.32 Dit hield in dat er meer vrouwen van elders werden aangetrokken die in meerdere bordelen werkten. Wijzend naar de prostitutieregisters blijkt inderdaad dat de samenstelling van de groep vrouwen veranderde. Maar de

29

Wurf-Bodt, Van lichte wiven, 84-86; Noordam, 'Een gezond lichaam’ 151-153; Huitzing, Betaalde liefde 12. 30 Hart, 'Het onbespreekbare besproken’ 165; Wurf-Bodt, Van lichte wiven 86; Huitzing, Betaalde liefde 93-94; Noordam, 'Een gezond lichaam’ 155. 31 Huitzing, Betaalde liefde 65-66. 32 Huitzing, Betaalde liefde 66.

- 11 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

bronnen bevestigen niet dat dit een direct gevolg was van een toenemend verzet van de prostituees of een professionalisering van de beroepsgroep.33 De bestudeerde werken geven aldus aan dat politieke en sociaal-culturele aspecten een rol konden speelden bij de afname van de prostitutie. De impact van de economische groei op de prostitutiemarkt wordt geen rol van doorslaggevende betekenis toegekend. Toch wordt deze markt door Huitzing en Wurf-Bodt als een economisch proces van vraag en aanbod beschouwd. De veranderingen worden door hen echter verklaard vanuit de veranderende vraag en niet vanuit het aanbod. Het zou met name de burgerij zijn die door de toegenomen welvaart nieuwe vormen van prostitutie prefereerden.34 Burgermannen bleken niet langer een saai openbaar bordeel te willen bezoeken waar ze konden kiezen uit bereidwillige dames. Ze prefereerden steeds meer de anonieme cafés en danshuizen waarbij ze vrouwen moesten verleiden tot het verrichten van seksuele diensten. Toch suggereert Huitzing dat naast de veranderende vraag van de prostituant het aanbod een rol zou kunnen spelen. Ze duidt hierbij op de bemiddelende sector. Bordeelhouders, koppelaars en ronselaars zochten voortdurend naar nieuwe mogelijkheden om hun klandizie te vergroten. Gewoonten van prostituees uit Parijs konden, volgens de auteur, door hen geïntroduceerd worden in Nederlandse bordelen waardoor de vraag naar prostituees uit Parijs zou kunnen toenemen.35 Een verband tussen de economische groei van Leiden en het aanbod van geregistreerde prostituees sluit Huitzing echter uit.36 Meer welvaart zou moeten leiden tot een grotere vraag naar prostituees en dus zouden er meer vrouwen in de stad Leiden prostituee moeten worden. Wijzend op de prostitutieregisters concludeert Huitzing echter dat van dit proces geen sprake was. De registers zouden aantonen dat de meeste vrouwen al prostituee waren vóórdat ze naar Leiden kwamen. Het kwam dus niet door de economische omstandigheden in Leiden dat vrouwen prostituee werden, maar door hun leven en werk in de stad waar ze prostituee waren geworden. Deze constatering roept echter de vraag op of het geringe aantal vrouwen dat in Leiden prostituee werd niet een gevolg kon zijn van de 33

Ibidem. Wurf-Bodt, Van lichte wiven’ 76; Huitzing, Betaalde liefde 17-18 en 66. Wellicht komt deze redenering uit het boek van Corbin. Huitzing verwijst wel naar zijn theorie, maar Wurf-Bodt niet. Vergelijk: Alain Corbin, Les filles de noce: misère sexuelle el prostitution aux 19e el 20e siècles (Paris 1978) 285-300. 35 Huitzing, Betaalde liefde 18. 36 Huitzing, Betaalde liefde 66 - 68. 34

- 12 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

economische welvaart van de stad. Door bijvoorbeeld hogere lonen en meer alternatieve beroepsmogelijkheden. Het plaatsen van de prostitutie in de context van een veranderende arbeidsmarkt voor vrouwen zou daarom een nieuw licht kunnen werpen in de achtergronden van de omslag in de prostitutiemarkt. Nederlandse onderzoekers hebben hier weinig belangstelling voor. Maar dat geldt niet voor internationale studies op dit gebied. § 1.2 Internationale historiografie Hoe wordt de relatie tussen de moderne economische groei en de prostitutie weergegeven in internationaal onderzoek? In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de literatuur die de situatie in Duitsland, Engeland en een niet-westers land, Brazilië, onderzocht.37 Hierbij is gezocht naar werken die op kwantitatief onderzoek gebaseerd waren en werken gericht op kwalitatieve bronnen. Op deze wijze zal een overzicht ontstaan van de mogelijkheden op dit gebied en de eventuele valkuilen bij het gebruik ervan. In Duitsland kwam de interesse voor het onderwerp vanaf 1960 opzetten. Na de betrokkenheid van Duitsland bij de Tweede Wereldoorlog vond een nieuwe generatie wetenschappers dat het verleden van hun vaderland kritisch geanalyseerd moest worden.38 Problemen die voortkwamen vanuit de industrialisatie konden aldus op de belangstelling van deze onderzoekers rekenen. Doordat prostitutie als een indicator van de sociale problemen beschouwd werd paste het onderwerp prima in dit nieuwe kader. Daarnaast bevorderde de aanwezigheid van demografische bronnen het kwantitatieve onderzoek op dit gebed. De gegevens toonden een snelle groei van de Duitse steden in de tweede helft van de negentiende eeuw. De opkomende industrie was daarbij een belangrijke pull factor geworden voor werkloze landarbeiders. Historicus Richard Evans constateerde dat er in die periode een nieuwe groep prostituees ontstond. De vrouwen werkten doorgaans als dienstboden of fabrieks37

Voor Duistland: Richard J. Evans, 'Prostitution, State and Society in Imperial Germany', Past and Present 70 (1976) 106-129; Regina Schulte, Sperrbezirke: Tugendhaftigkeit und Prostitution in der bürgerlichen Welt (3e druk;Frankfurt am Main 1984); Dorothee Wierling, Mädchen für alles: Arbeitsalltag und Lebensgeschichte städtischer Dienstmädchen um die Jahrhundertwende (Berlin 1987). Voor Engeland: Frances Finnegan, Poverty and prostitution : a study of Victorian prostitutes in York (Cambridge 1979). Voor Brazilie: Sandra Lauderdale Graham, House and street : the domestic world of servants and masters in nineteenth-century Rio de Janeiro (Cambridge 1988). 38 G Iggers, Historiography in the twentieth century: from scientific objectivity to the postmodern challenge (Middletown 1997) 69.

- 13 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

arbeiders. Prostitutie werd bij ontslag een tijdelijk alternatief voor hen tot ze een nieuwe baan vonden of gingen trouwen.39 Schulte vulde hierbij aan dat het voornamelijk dienstboden waren die voor deze optie kozen. Hun aandeel in de prostitutie zou verzevenvoudigd zijn met de komst van de industrialisatie.40 De groep vrouwen waren voornamelijk gemigreerd vanuit het platteland.41 Doordat ze nieuwkomers waren in de stad en inwoonden bij hun werkgever waren hun sociale contacten beperkt. Schulte verklaarde dat ze daardoor nauwelijks in staat waren om een uitgebreid sociaal netwerk op te bouwen waarop ze een beroep konden doen na ontslag.42 Dat gold niet voor de fabrieksarbeidsters. Hun aandeel in de prostitutie halveerde juist in de periode van de industrialisatie. De auteur constateerde dat de arbeidsters vaak afkomstig waren uit de stad waarin ze werkten en dus meer connecties hadden waarop ze konden terugvallen in tijden van nood.43 Toch nam het aantal vrouwen van het platteland dat ging werken in de fabrieken niet toe. Wierling vond een verklaring hiervoor in de status van het beroep. Uit interviews met voormalige dienstbodes constateerde de auteur dat het beroep van dienstbode een hoger aanzien genoot dan die van fabrieksarbeidster onder deze groep vrouwen.44 Het gebrek aan werk als oorzaak van de prostitutie werd ook door Frances Finnegan bevestigd in haar studie over de Engelse garnizoenplaats York. De industrialisatie zou aldaar niet zijn doorgezet waardoor de carrièremogelijkheden voor vrouwen zich zouden beperken tot dienstbode of naaister.45 Beiden beroepen werden bovendien slecht betaald. Samen met het vrouwenoverschot in de stad en de aanwezigheid van de soldaten als belangrijke afnemers van prostitutie leek het dus waarschijnlijk dat menigeen haar toevlucht tot deze beroepsgroep zocht.46 Het sombere beeld van de auteur kan mede verklaart worden door de gebruikte bronnen voor dit onderzoek. In tegenstelling tot Duitsland kende Engeland geen bevolkingsregisters in die periode waardoor historici op andere bronnen waren aangewezen. Maar de door Finnegan gebruikte politierapporten, krantenartikelen en verslagen van opvangcentra toonden uitsluitend prostituees die in problemen waren

39

Evans, 'Prostitution, State and Society' 112. Schulte, Sperrbezirke 68. 41 Ibidem 68-73. 42 Ibidem 76. 43 Ibidem. 44 Wierling, Mädchen fßr alles 62. 45 Finnegan, Poverty and prostitution 24. 46 Finnegan, Poverty and prostitution 26 en 32. 40

- 14 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

gekomen. De overige groep prostituees werd door haar niet besproken. Diverse historici beschouwden daarom het boek als incompleet.47 Het ontbreken van demografische bronnen gold ook voor het onderzoek van Lauderdale Graham over de stad Rio de Janeiro. Net als Finnegan gebruikte ze voor haar onderzoek rechtbankverslagen, krantenartikelen en politierapporten. Maar ze koos ook foto’s en reisverslagen als bronnen voor haar onderzoek. Hieruit bleek dat het aangezicht van de stad met de economische groei veranderde door de uitbreiding van het openbaar vervoer. De economische groei had gezorgd voor de aanleg van waterleidingen door de stad en de komst van de naaimachine zou nieuwe banen hebben gecreëerd voor vrouwen.48 Voor steeds meer vrouwen zou het hierdoor mogelijk zijn geworden om zelfstandig te wonen. Financieel zou het voor dienstboden en naaisters mogelijk zijn om niet langer voor één, maar voor meerdere huisgezinnen werken. De sociale controle van de werkgever die hierdoor afnam betekende dat het voor de vrouwen gemakkelijk werd om bij onvoldoende inkomsten tijdelijk als prostituee bij te verdienen.49 Of het hierbij ging om autochtone bewoners van de stad en/of migranten wordt door de auteur echter niet gemeld. Maar door te verwijzen naar de impact van technische ontwikkelingen en de invloed van het openbaar vervoer bood de auteur inzicht in de nieuwe mogelijkheden van de economische groei in het dagelijks leven van vrouwen uit de arbeidsklassen. Maar net als bij Finnegan kan men ook bij Lauderdale Graham afvragen in hoeverre het bronnenmateriaal toereikend is in het bieden van een reëel beeld van de situatie in Rio de Janeiro.50 De ondersteuning van kwantitatief materiaal zou het onderzoek overtuigender hebben gemaakt. Maar niet ieder land kende demografische bronnen. Uit de gelezen literatuur blijkt aldus dat de steden belangrijke pullcentra voor migranten uit het verarmde platteland waren geworden. Door de technische innovaties veranderde de arbeidsmarkt voor vrouwen en werden ze mobieler. Demografische bronnen boden hierbij een overzichtelijk kader van het geheel. Kwalitatief materiaal ging meer de diepte in en toonde motieven en details die niet

47

W.A. Armstrong, 'Poverty and prostution - A study of Victorian prostitution in York - F. Finnegan', The Economic History Review 33 (1980) 425-426 en Judith R. Walkowitz, 'Poverty and prostitution a study of Victorian prostitutes in York - F. Finnegan', Journal of Social History 16 (1983) 145-147. 48 Lauderdale Graham, House and street 24, 36 en 56. 49 Ibidem 103. 50 Zie ook het commentaar van: T. A. Diacon, 'House and Street - the Domestic World of Servants and Masters in 19th-Century Rio-De-Janeiro - Graham,Sl', Journal of Interdisciplinary History 25 (1995) 759-760.

- 15 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

konden worden achterhaalt bij kwantitatief onderzoek. Een combinatie van de bronnen zou aldus een inzichtelijk beeld geven over het onderwerp. Conclusie De aandacht voor de moderne economische groei in de literatuur verschilde aldus. Uit de Nederlandse historiografie bleek dat de afname van de prostitutie werd verklaard vanuit politieke en sociaal-culturele invloeden. De komst van nieuwe raadsleden, de invloed van adviescommissies en de druk van sociale organisaties zouden tot een omslag hebben geleid in het prostitutiebeleid van gemeenteraden. Het invoeren van een bordeelverbod was daarbij de inzet. Daarnaast gingen de organisaties de strijd aan met de prostitutie op straat. De veranderende houding van de samenleving zou ertoe hebben geleid dat de prostituees zich gingen verzetten tegen de registratie en de wekelijkse keuringen op geslachtsziekten. De impact van de moderne economische groei die werkgelegenheid en hogere lonen creĂŤerden worden echter niet als doorslaggevend ervaren bij de daling van de prostitutie. In de internationale literatuur was hiervoor meer aandacht. De nadruk werd hierbij gelegd op de veranderingen die plaatsvonden op de arbeidsmarkt van vrouwen. De economische voorspoed had geleid tot de groei van steden. Dit werd bevorderd door het verbeterde openbaar vervoer. De vrouwen uit de agrarische gebieden die naar de steden migreerden vonden veelal werk als dienstboden. Prostitutie werd voor hen een tijdelijke oplossing nadat men ontslagen was. De nieuwe banen in de fabrieken boden werk aan vrouwen uit de stad. Doordat zij grotere netwerken hadden vonden ze na ontslag gemakkelijker een nieuwe baan. Hierdoor kwamen ze minder snel in de prostitutie terecht. Daarnaast stimuleerde de economische groei nieuwe technische ontwikkelingen, zoals de introductie van de naaimachine die tot nieuwe banen in deze sector leidde. Maar in hoeverre was deze moderne economische groei nu van invloed op de stad Haarlem? Om dit te achterhalen zal ook de impact van de politieke en sociale aspecten moeten worden achterhaald. Daarnaast zou nagegaan moeten worden in hoeverre de groei van de steden, de veranderende arbeidsmarkt van Haarlem en de technische ontwikkelingen bijdroegen aan de dalende prostitutie in de stad. Maar om dit allemaal te achterhalen zou men over een diversiteit aan bronnen moeten beschikken. Door kwantitatieve en kwalitatieve bronnen te combineren ontstaat een

- 16 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

reĂŤel beeld over de impact van de diverse aspecten op het verloop van de prostitutie. Maar welke bronnen bieden inzicht in de situatie van Haarlem op dat gebied?

- 17 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

HOOFDSTUK 2 - DE BRONNEN EN GRENZEN VAN HET LOKALE ONDERZOEK -

Het vinden van betrouwbare bronnen die een reĂŤel beeld geven van het verloop van de prostitutie is niet eenvoudig. Veel materiaal is vernietigd of niet toegankelijk, omdat openbaring ervan instellingen of personen in verlegenheid zouden kunnen brengen. Verslagen van prostituees, maatschappelijke organisaties of rechtbanken die wel toegankelijk zijn, geven veelal een eenzijdig beeld van de werkelijkheid en werden gepubliceerd om anderen te overtuigen van specifieke doeleinden die ze nastreefden.51 Om een betrouwbaar beeld van het verleden te krijgen zou men een grote diversiteit aan archiefmateriaal moeten hebben, zodat men bronnen aan elkaar kan toetsen en onvolkomenheden zichtbaar worden. Het Noord-Hollandse Archief kent een grote diversiteit aan bronnen over de negentiende-eeuwse prostitutie in Haarlem. Dit was onder andere te danken aan de invoering van de gemeentewet in 1851. De gemeenten werden vanaf dat jaar verplicht om de verslagen van hun gemeenteraadsvergaderingen openbaar te maken. Daarbij moesten ze ieder jaar een verslag publiceren over de toestand van de gemeente. Hoe er dus over prostitutie werd gesproken is in deze rapporten voor een deel terug te vinden. De regels omtrent de prostitutie werden vastgelegd in de gemeentelijke reglementering. Beslissingen van de burgemeester om de openbare orde te handhaven werden genoteerd in de beschikkingen. Diverse bronnen geven aldus een beeld van het gemeentebeleid. De uitwerking van het beleid zien we onder andere terug in de verslagen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde en de registers met opgenomen zieke vrouwen in het Stads- en Armenziekenhuis. G.J.D. Mournier geeft in zijn onderzoek over geslachtsziekten bij de Nederlandse landmacht weer hoeveel militairen in Haarlem jaarlijks aan een geslachtsziekte leed. Ook de verslagen van de Middernachtzending en het politiearchief bieden een interessant beeld van het gemeentebeleid in de praktijk en het aantal illegale bordelen dat de stad kende in het laatste decennium van de negentiende eeuw. Dit geldt ook voor de registratie van de vrouwen in de bordelen. 51

Timothy J. Gilfoyle, 'Prostitutes in the archives: problems and possibilities in documenting the history of sexuality', American Archivist 57 (1994) 523-526.

- 18 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

De gemeentewet had aan de gemeenten de mogelijkheid geboden om inwonend personeel niet meer in de bevolkingsregisters, maar in dienstboderegisters te registreren. De achterliggende reden hiervoor was dat de bevolkingsregisters op deze wijze werden ontlast van de vele doorhalingen van personen die slechts tijdelijk in Haarlem verbleven. Er stonden dus niet alleen dienstboden geregistreerd, maar ook andere beroepsgroepen die bij hun werkgever inwoonden, zoals de prostituees die in bordelen woonden vanaf de jaren zestig.52 De registers geven niet alleen aan waar de bordelen zich bevonden, maar bieden ook inzicht wie er werkzaam waren in de huizen van plezier. Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van diverse andere gegevens die wellicht niet in eerste instantie aan prostitutie doen denken. Spoorwegboekjes, officiĂŤle tellingen van woningen en een gids met omgewerkte huisnummers zullen echter wel van belang blijken te zijn bij dit onderzoek. De analyse zou echter een eenzijdig beeld geven als dit onderzoek zich zou concentreren op een of enkele van deze bronnen. Om een betrouwbaar beeld te geven van het verleden zijn daarom, indien dat mogelijk was, bronnen met elkaar gecombineerd. Het onderzoek pretendeert echter niet om een compleet beeld te schetsen van de prostitutie in Haarlem. Het gebruikte materiaal is daar niet toereikend genoeg voor. Er zijn bijvoorbeeld geen gegevens gevonden over mannelijke prostitutie of vrouwen die onderhouden werden door een man in ruil voor seksuele diensten.53 Toch geven de diverse bronnen die bestudeerd zijn een beeld van de impact die de verschillende aspecten hadden op het verloop van de prostitutie in Haarlem en daarom vormen ze de basis voor dit onderzoek.

52

Voor gedetailleerde informatie over het dienstboderegister van Haarlem, zie: George M. Welling, Dienstboden geregistreerd: een onderzoek naar dienstboderegisters van Haarlem en Delft, 18911909. (Doctoraalscriptie Economische en Sociale Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 1982) . 53 Over dit onderwerp zijn wel interessante historische romans geschreven. Zie: Michael Faber, The crimson petal and the white (Edinburgh 2002) en Jane Harris, The observations (New York 2006).

- 19 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

HOOFDSTUK 3 - POLITIEKE INVLOEDEN -

Door de eeuwen heen kenden de Nederlandse steden perioden waarin bordelen werden getolereerd en perioden waarin ze waren verboden. In tolerante tijden werd een vorm van reglementering ingevoerd. Bordelen waren dan onder specifieke voorwaarden toegestaan. Ze mochten bijvoorbeeld alleen gevestigd worden in een bepaalde buurt.54 Haarlem was een van de steden die al in de Middeleeuwen een dergelijk systeem kende. Maar de toepassing ervan kon leiden tot onenigheid, zoals in 1544. De extra heffing op de publieke vrouwen veroorzaakte toen een conflict tussen de Haarlemse schout, Willem van Bekesteyn, en zijn dienaren.55 De historiografie toonde aan dat de reglementering ook in de tweede helft van de negentiende eeuw een onderwerp van discussie was. Enerzijds streefden overheid, gemeenten en gezondheidscommissies voor het behoud van een controleerbare prostitutie. Door bordelen en prostituees te registreren en medisch te keuren zou de clandestiene prostitutie en daarmee het aantal venerische besmettingen worden beperkt. Om dit te bereiken werd een regulering noodzakelijk geacht. Anderzijds groeiden het aantal tegenstanders die wezen op de problematiek die de praktijk van dit beleid veroorzaakte. Zij streefden daarom naar de opheffing van de regels en de invoering van een verbod op bordelen. In dit hoofdstuk worden al deze ontwikkelingen uiteengezet voor de stad Haarlem. In de eerste paragraaf wordt de impact van de landelijke overheid op de prostitutie in Haarlem uitgelegd (ยง 3.1). Vervolgens wordt gekeken naar het gemeentelijke beleid en de politieke discussie (ยง 3.2). Tot slot wordt de praktijk van de regulering weergegeven (ยง 3.3). Op basis van al deze factoren wordt in de conclusie nagegaan in hoeverre politieke aspecten een rol speelden in het verloop van de Haarlemse prostitutie. ยง 3.1 De landelijke wetgeving Na het vertrek van de Fransen in 1813 besloot de Nederlandse overheid dat het politieel en medisch toezicht op de prostituees moest blijven bestaan. Dit stelsel was 54

Willem van den Bergh, De strijd tegen de prostitutie ('s Gravenhage 1878) 7. Zie de memorie van toelichting van schout Wouter van Bekesteyn, NHA: Stadsbestuur van Haarlem, inv. nr.133. 55

- 20 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

door de Fransen geïntroduceerd die hiermee wilden voorkomen dat het leger aan geslachtsziekten ten onder zou gaan.56 Bordelen werden beschouwd als de besmettingshaarden van deze ziekte. Maar het invoeren van een verbod op deze huizen van ontucht was voor hen geen optie. De vraag naar seksuele bevrediging van ongehuwde mannen bleef immers bestaan. Men verwachtte daarom dat een verbod zou leidden tot een toename van het aantal illegale bordelen. Bovendien zou het gebrek aan medische controles van de dames van plezier het aantal venerische besmettingen vergroten. Om dit te voorkomen was het beleid gericht op het tolereren van bordelen en het medisch controleren van de prostituees. De Nederlandse overheid wilde deze aanpak voortzetten. Hoe was dit in haar wetgeving vastgelegd en in hoeverre had zij daardoor invloed op de prostitutie in de stad Haarlem? De tolerantie van bordelen werd in negentiende-eeuws Nederland een feit met de invoering van het Franse wetboek strafrecht in 1810, de Code Pénal. Hierin waren geen artikelen opgenomen die prostitutie of het openen van een bordeel verboden. Prostituee en bordeelhouder waren daarmee legale beroepen geworden. Toch was niet alles op dit gebied veroorloofd. Een minderjarige tot prostitutie dwingen was volgens de nieuwe richtlijnen strafbaar.57 Dat gold ook voor overtredingen die raakvlakken konden vertonen met prostitutie, zoals bedreiging, mishandeling, diefstal en het tegenwerken van de openbare macht.58 Na het vertrek van de Fransen in 1813 bleef de Code Pénal in Nederland gehandhaafd tot 1886. In dat jaar werd een nieuw wetboek strafrecht geïntroduceerd. De inhoud van het nieuwe wetboek verschilde nauwelijks van haar voorganger.59 De continuïteit was een gevolg van de liberale visie die gedurende de negentiende eeuw het overheidsbeleid domineerde.60 Het betekende dat het Rijk zich niet bemoeide met de privé-sfeer van individuen. Alleen als de openbare orde of de gezondheid werd bedreigd, greep de overheid in. Omdat prostitutie op deze gebieden problemen konden veroorzaken, moest het gereguleerd worden. Na de opgedrongen centrale zedelijkheidswetgeving door de Fransen zou echter een nationale variant 56

Annet Mooij, Geslachtsziekten en besmettingsangst: een historisch-sociologische studie 1850-1990. (Amsterdam 1993) 31. 57 UB VU: Code Pénal / Wetboek van het strafregt (Amsterdam en Rotterdam 1810), Art. 334 en 335. 58 UB VU: Code Pénal / Wetboek van het strafregt (Amsterdam en Rotterdam 1810), Art. 305-311, 401, 436- 438. Naar deze overtredingen wordt verwezen in de reglementering op de prostitutie van Haarlem in 1838. 59 Zie bijv. het verbod op gedwongen prostitutie: KB 1886 nr. 35, art 242-250. 60 Mirjam Oostendorp, Liberalen, zedelijkheid en wetgeving: 1881-1911 (Utrecht 1990) [24 cm Lit. opg.] 5.

- 21 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

daarvan op weinig navolging van de steden kunnen rekenen. Deze streefden in die periode juist naar autonomie.61 In eerste instantie probeerde de overheid het daarom met zachte dwang. Na het vertrek van de Fransen werden gemeenten herhaaldelijk door de overheid verzocht om de prostitutie te reguleren.62 Toen dit echter niet het beoogde resultaat had werd de wetgeving ingezet. Met de invoering van de Gemeentewet in 1851 werden gemeenteraden verantwoordelijk voor het vaststellen van de regulering op het gebied van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheidszorg.63 De raad was verplicht om de nieuwe regels twee weken na de vaststelling officieel bekend te maken aan haar inwoners.64 Vervolgens werden ze opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) van de gemeente die deze om de vijf jaar controleerde op de toepasbaarheid.65 Tot slot werd de handhaving van de reglementering een taak van de burgemeester.66 De invloed van de gemeenteraad op het plaatselijke prostitutiebeleid was dus groot. Alleen als de nieuwe regels ingingen tegen de landelijke wetgeving kon de overheid ingrijpen en de richtlijnen schorsen.67 Het bleef echter niet bij deze opgelegde maatregel. In 1853 werd de gemeentewet aangevuld met de Wet tot verzekering der uitvoering van sommige voorschriften van plaatselijke verordeningen. Hierdoor werd het voor een politieambtenaar of geneeskundige mogelijk om woningen te inspecteren waarvan het vermoeden bestond dat aldaar de regels werden overtreden. Dit kon echter alleen als een kantonrechter, gemeenteraadslid of de commissaris van politie daarbij aanwezig was.68 De verantwoordelijkheid voor het prostitutiebeleid werd dus wederom bij de gemeenten neergelegd. Maar dit betekende niet dat de overheidsbemoeienis afwezig was. Met de invoering van de Wet op het Geneeskundig Staatstoezicht in 1865 werden alle provinciale en plaatselijke geneeskundige adviescommissies ontbonden.69 Het 61

Bossenbroek, Het mysterie 36-37. Mooij, Geslachtsziekten en besmettingsangst 31. 63 KB. 1851, nr 85, art. 135. 64 KB. 1851, nr. 85, art. 169. 65 KB. 1851, nr. 85, art. 178. APV worden ook wel de Algemene Politieverordeningen genoemd. 66 KB. 1851, nr 85, art. 188. 67 KB. 1851, nr 85, art. 168 – 170. Gemeenten kennen sinds die tijd territoriaal gedecentraliseerde overheidsverbanden. Dit houdt in dat de overheid de plaatselijke verordeningen niet kan veranderen of vernietigen, tenzij ze tegen de bestaande landelijke wetgeving ingaan. Zie: C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht (5e dr.; Deventer 2005) 480-481. 68 KB. 1853 nr. 83, art. 1-3. 69 KB. 1865 nr. 58, art. 27. 62

- 22 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Ministerie van Binnenlandse Zaken benoemde voor iedere provincie een inspecteur. Deze werd bijgestaan door een adjunct-inspecteur en een geneeskundige raad, waarvan hij de voorzitter was. Alle besluiten op het gebied van de gezondheidszorg in een gemeente werden aan de inspecteur doorgegeven. Daarnaast kon hij gemeenten adviseren op dit gebied en deed hij jaarlijks aan de minster verslag van de gezondheidstoestand in de provincie.70 Door zichzelf een adviserende rol toe te kennen kon de overheid het gemeentebeleid be誰nvloeden. Maar in hoeverre liet de gemeenteraad van Haarlem zich leiden? Haarlem kende al een reglementering voor de gemeentewet van 1851. Het was burgemeester De Bruin Kops die in 1838 de regelgeving op de prostitutie invoerde. Het beleid werd daarna vijf maal herzien. Hierbij werd twee keer vanuit de overheid om een wijziging verzocht. Het eerste verzoek kwam in 1861. De provinciale overheid maakte bezwaar tegen het artikel waarin prostituees werden verplicht vijftig cent te betalen als ze niet op de voorgeschreven locatie medisch onderzocht werden. Het invoeren van een dergelijke heffing zou volgens de Gedeputeerde Staten niet mogen en de raad werd verzocht om het bedrag te schrappen. Waarom het niet mocht werd nergens in de gemeenteraadsverslagen genoteerd. Maar de gemeente respecteerde het verzoek en het bedrag werd uit het artikel verwijderd.71 Drie decennia later volgde opnieuw een verzoek om aanpassing. Het was dit maal afkomstig van de Commissaris van de Koning. In opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken werd bij de gemeenteraad aangedrongen om de medische keuringen te versoepelen of te schrappen.72 Herhaaldelijk was de minister door de Nederlandse Vereniging tegen de Prostitutie geattendeerd op het dwangmatige karakter van de geneeskundige maatregelen. De verplichte keuringen en de gedwongen opname van zieke prostituees in speciale gasthuizen zouden in tegenspraak zijn met artikel 157 van de herziene grondwet uit 1887. In dit artikel was vastgelegd dat alleen een rechter een bevel tot hechtenis kon geven. Hoewel het in juridisch opzicht betwijfeld kan worden dat het plaatsen van een delinquent in de gevangenis hetzelfde is als het opnemen van een zieke prostituee in een gasthuis, 70

KB. 1865, nr. 58, art.14. NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem 1861. In Den Haag en Gorichem was een dergelijke heffing geen probleem. Zie: Bergh, De strijd tegen de prostitutie 149 (art 30 van Den Haag en art. 29 van Gorichum). 72 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1893. 71

- 23 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

bleek de liberale minister geraakt door de argumenten van de vereniging.73 Alle gemeenten werden in zijn opdracht schriftelijk verzocht om de desbetreffende regels uit de reglementering te verwijderen.74 Dat het niet om een vriendelijk verzoek ging, blijkt uit de verwijzing in de brief naar de stad Groningen. Het gemeentebestuur van deze plaats had in 1889 geweigerd om aan dezelfde oproep van de minister gehoor te geven. Deze had hierop ingegrepen door de desbetreffende artikelen per Koninklijk Besluit alsnog te vernietigen.75 De impact van deze maatregel op het prostitutiebeleid van andere gemeenten was aanzienlijk. Maar in plaats van de desbetreffende artikelen te verwijderen kozen verschillende van hen voor een ontbinding van de gehele reglementering op dit gebied en de invoering van een bordeelverbod.76 Ook Haarlem stond voor deze keuze. De verdeeldheid binnen de raad leidde tot het voorstel van raadslid Kruseman om de provinciale inspecteur te raadplegen over dit onderwerp. Maar niet iedereen was gecharmeerd van dit idee. Burgemeester Jordens liet zijn afkeer duidelijk blijken: “Wat zou zijn advies baten?[…] Als telkens de inspecteur moet worden geraadpleegd over alle zaken van de volksgezondheid dan zou men hem wel iedere dag kunnen raadplegen, over elk riool dat men wou opbreken of verleggen. Het artikel is ook nooit zo opgevat. De inspecteur heeft ook het recht zich te wenden tot gemeentebesturen, deze inspecteur heeft het niet gedaan, dus heeft hij blijkbaar niets over de zaak te zeggen”.77 Uiteindelijk was de overgrote meerderheid van de raad het niet met de burgemeester eens en werd de motie aangenomen. Maar een verbod op bordelen kwam er niet. De inspecteur raadde dit idee af. In Utrecht was na de invoering van een dergelijke maatregel het aantal venerische besmettingen gestegen. De mening van de inspecteur werd gedeeld door het Geneeskundig Armbestuur aan wie het bestuur eveneens om advies had gevraagd.78 De raadgevingen werden ter harte genomen. De regulering bleef gehandhaafd, maar werd herzien. Hierbij verdubbelde het aantal medische keuringen voor prostituees.

73 Bossenbroek, Het mysterie 200. Artikel 157 was bovendien overgenomen uit de grondwet van 1848. Zie: KB. 1848 nr. 95, art. 151. Gemeenten zouden dus al sinds 1848 de wet overtreden, althans volgens de redenering van de vereniging en de desbetreffende Minister van Binnenlandse Zaken. 74 Bossenbroek, Het mysterie 200-208. 75 KB 1889 nr. 124. 76 Zie voor een overzicht: Bossenbroek, Het mysterie 339-340 (bijlag A). 77 Geciteerd uit de bijlage van het Haarlem’s Dagblad waarin de discussies letterlijk werden weergegeven. NHA: Gemeentepolitie, inv. nr 5 (bijvoegsel van het Haarlem’s Dagblad van 16-121891). 78 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1892.

- 24 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

De plaats van onderzoek en de arts waren echter niet langer vastgelegd. Bovendien mochten zieke prostituees ook in het bordeel verzorgd worden. De overheid vond dat de vrijheid van de prostituees hiermee voldoende was gegarandeerd en keurde de aangepaste Haarlemse reglementering goed. Ondanks deze opgedrongen versoepeling was de bemoeienis van de landelijke overheid op het Haarlemse gemeentebeleid in de tweede helft van de negentiende eeuw klein. De Gemeentewet had de regulering aan gemeenten overgelaten. De overheid had zich hierbij uitsluitend een raadgevende rol toebedeeld. Maar de inspecteur zou slechts éénmaal in 35 jaar tijd de raad op dit gebied van advies dienen. Bovendien werd géén van de vijf herziene reguleringen op de prostitutie door de overheid geschorst. Om na te gaan in hoeverre politieke aspecten een rol speelden in het verloop van de prostitutie is het dus noodzakelijk om het beleid van de gemeente te analyseren. § 3.2 De Haarlemse reglementering op de prostitutie Tot de eeuwwisseling bestond de Haarlemse gemeenteraad uit conservatieve liberalen die over het algemeen tevreden waren met de reglementering op de prostitutie.79 De regels werden door de raad in 1855, 1861, 1866, 1893 en 1899 herzien. Hoewel tot 1899 bij iedere aanpassing het aantal artikelen groeide, bleven ze in te delen in een aantal vaste onderdelen. Er waren artikelen met richtlijnen voor de prostituees en de bordelen, de geneeskundige- en politiemaatregelen, de straffen bij overtreding, de uitvoerings- en de overgangsbepalingen.80 Met name de geneeskundige maatregelen werden bij de diverse herzieningen besproken. Het leidde tot de vaststelling van nieuwe artikelen. Maar om een compleet beeld te krijgen moet de aandacht niet uitsluitend op deze toegevoegde artikelen worden geconcentreerd. Een deel van de regels bleef gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw gehandhaafd. Deze vaste kern verplichtte de prostituees om medisch gekeurd te worden. Gezonde vrouwen kregen een gezondheidspas en mochten daarmee hun

79

In 1899 kwamen er voor het eerst drie socialisten in de Haarlemse raad. Maar deze konden nauwelijks iets inbrengen tegen de liberale meerderheid. Zie: J. J. Temminck, 'Honderd jaar Haarlemmers en hun politiek', in: K.O.H. van Dalen e.a. ed., Als de dag van gisteren: honderd jaar Haarlem en de Haarlemmers. (Zwolle en Haarlem 1990) 227. 80 Gemeenten baseerden hun reglementering op die van Den Haag die de artikelen in dezelfde categorieën indeelde. Zie: Stemvers, Meisjes van plezier 37; Bergh, De strijd tegen de prostitutie 117162.

- 25 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

beroep in Haarlem uitoefenen.81 Om de huizen van ontucht te vrijwaren van venerische besmettingen waren periodieke medische keuringen van de vrouwen verplicht. Als hieruit bleek dat een vrouw ziek was dan werd haar gezondheidspas ingenomen tot ze weer genezen was verklaard.82 Ook de vestigingsplaats van een bordeel was aan regels gebonden. Hoewel de huizen van ontucht tot 1899 werden getolereerd, mochten ze niet als zodanig opvallen in de stad. Het openen van een vestiging in de nabijheid van belangrijke (hoofd)wegen, grachten of in de buurt van openbare gebouwen, zoals scholen en kerken, was daarom niet toegestaan. De ramen van het pand moesten bedekt zijn en prostituees mochten, door middel van woorden of gebaren, geen klanten naar binnen lokken.83 Conform de wet uit 1853 konden verdachte woningen ten alle tijde gecontroleerd worden.84 Het overtreden van ĂŠĂŠn van deze regels betekende een boete van maximaal 25 gulden of een aantal dagen gevangenisstraf.85 De afkondiging van de reglementering gebeurde twee weken na de vaststelling en werd via de Haarlemsche Courant bekend gemaakt aan het publiek.86 Naast deze terugkerende artikelen kende de reglementering ook nieuwe artikelen die bij iedere aanpassing werden toegevoegd. De eerste drie herzieningen vonden plaats in 1855, 1861 en 1866. Het aantal artikelen nam hierbij toe van 17 in 1838 naar respectievelijk 22, 28 en 29. De reglementeringen uit 1855 en 1861 zijn niet gevonden in het archief. Er zijn echter wel notulen aanwezig van de besloten vergadering uit 1855. De beslissing om zonder publiek te vergaderen werd genomen als er verdeeldheid bestond binnen de raad. De notulen bevatten de nieuwe voorstelen van de raadsleden en de uitkomst van de stemming hierover. In 1855 bleken er twee raadsleden te zijn die diverse verzoeken indienden om de herziene reglementering bij te stellen.87 Het ging hierbij voornamelijk om zinsconstructies. De belangrijkste aanpassing kwam van de beruchte Mozes Salvador.88 Ondanks het feit dat hij niet geliefd was binnen de raad, 81

Reglementeringen: 1855: art. 103; 1866: art. 9; 1893: art. 2-3, 5; 1899; art. 2-3. Reglementeringen: 1866: art. 14, 16; 1893: art. 6; 1899: art. 7, 8. 83 Reglementeringen: 1866: art. 5, 23; 1893: art. 25, 29; 1899: 9.(in 1899 werden bordelen verboden. Alleen de richtlijn om klanten te lokken bleef in deze reglementering bestaan). 84 Reglementeringen: 1866: art. 27; 1893: art. 30; 1899: art. 13. 85 Reglementeringen: 1866: art. 28; 1893: art. 7- 9, 11, 17, 19, 21, 23, 24, 25, 27, 29; 1899: art. 7-10, 12. 86 Reglementeringen: 1866: art. 29; 1893: art. 33; 1899: art 14. 87 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv. nr. 275. 88 Mozes Salvador stond bekend om zijn tegendraadse karakter in die periode. Zie: J.J.H Pop, 'Een opmerkelijk raadslid in Haarlem (1813-1884)', in: D. Hillemus ed., Verhalen: 150 jaar de Gemeentestem (Haarlem 2000) 119; Temminck, 'Honderd jaar Haarlemmers' 225. 82

- 26 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

wist hij toch een krappe meerderheid te behalen voor zijn plan om de bordelen ’s avonds om elf uur te sluiten. Daarnaast werd vastgelegd dat de gemeente deskundigen zou aanstellen die verantwoordelijk werden voor het geneeskundig onderzoek. Die taak werd uiteindelijk gegeven aan de artsen van het Stads- en Armenziekenhuis.89 De stijging van het aantal prostituees met een geslachtsziekte leidde ertoe dat in 1861 een extra ruimte aan het desbetreffende ziekenhuis werd toegevoegd. Het aantal besmette vrouwen was in die periode opgelopen naar zo’n veertig per jaar.90 Het Elisabeth Gasthuis was niet bereid om een deel van de prostituees op te nemen. Men vreesde dat dit een “ongunstige indruk op de mindere standen maken zal, die zich welligt zullen laten terughouden om hunne verpleging onder hetzelfde dak met zulke diep gevallenen te verlangen”.91 De regenten van het gasthuis waren daarom bereid om fl. 5000.- te investeren in de bouw van het extra lokaal aan de stadsrand. Maar niet alleen het aantal besmette vrouwen was in die periode hoog. Het Ministerie van Oorlog had in de zestiger jaren circulaires verspreid waarin garnizoenssteden werden opgeroepen om de medische controles op prostituees en onderofficieren te vergroten.92 De verzoeken kwamen voort uit de landelijke toename van het aantal militairen met een geslachtziekte. Ook in Haarlem steeg dit aantal. In de eerste helft van de jaren zestig was bijna één op de vijf soldaten besmet.93 Het was duidelijk dat er maatregelen getroffen moesten worden om verder verspreiding te voorkomen. De reglementering moest daarom opnieuw worden aangepast. De bevoegdheden van de twee speciaal aangestelde artsen namen hierbij aanzienlijk toe.94 Hoewel de prostituee een verzoek kon indienen om het 89

NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1855. NHA: Archief Burgerlijk Armbestuur 1856-1892, inv.nr. 65-2. 91 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1861. 92 Zie de circulaires in: Bergh, De strijd tegen de prostitutie 262-265. 93 Zie het aantal zieke en het aantal aanwezige soldaten in Haarlem in: G.J.D. Mounier, Onderzoek naar de betekenis van statistiek der venerische en syphilitische ziekten bij de landmacht in het Koninkrijk der Nederlanden, ter beoordeling van de werking van plaatselijke verordeningen tot bestrijding dier ziekten door reglementering der prostitutie (Den Haag 1889) 3 (Tabel I). De getallen uit het tabel zijn afkomstig van het rapport van prof. Huet, gepubliceerd in het Tijdschrift voor geneeskunde uit 1865 en de publicatie van een openbare brief van dr. Hermanides uitgegeven in drukvorm. In de jaarverslagen van de gemeente Haarlem worden ook het aantal in Haarlem aanwezige militairen weergegeven. Zie: NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv. nrs. 620-623. Het percentage zieke soldaten ligt bij vergelijking van beide bronnen tot 1865 rond de 19 procent. 94 Hoewel de genoemde artikelen uit de herziening van 1866 komen, vermoed ik dat deze niet veel verschilden met die uit 1861. Het verschil van het aantal artikelen tussen beide reglementeringen is slechts 1 artikel. Bovendien zouden grote aanpassingen zijn weergegeven in de gemeenteraadsverslagen of de notulen van een eventuele besloten vergadering. Deze bronnen vermelden hier echter niets over. NHA: Gemeentebestuur Haarlem 1813-1957, inv. nr. 275. 90

- 27 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

onderzoek op een andere plaats te ondergaan, moesten de artsen deze alternatieve locatie goedkeuren. Als een arts twijfelde aan de gezondheidstoestand van de vrouw dan was hij verplicht haar op te nemen in het ziekenhuis. Mocht hij constateren dat ze te ziek was of “eenig ander overkomen gebrek” had dan kon hij een verzoek bij de burgemeester indienen om haar naam te schrappen uit het prostitutieregister met de vermelding van de reden.95 De aandacht voor de geneeskundige maatregelen in de herziene reglementering was dus groot. De nieuwe regels kenden weinig oppositie in de raad en ze zouden uiteindelijk ruim een kwart eeuw stand houden. Het Stads- en Armenziekenhuis speelde wederom een hoofdrol bij de herziening in 1893. Enkele jaren daarvoor besprak de raad een ontvangen brief van de Haarlemse afdeling van de Nederlandse Vereniging tegen de Prostitutie. De vereniging sprak hierin haar bezorgdheid uit over de opvoeding van een zestigtal kinderen die in het Stads- en Armenziekenhuis verbleven. Aan de gemeente werd verzocht om de ruimte waarin de kinderen bivakkeerden streng te scheiden van de lieden “die elders zouden moeten verblijven”.96 Hiermee doelden ze op de aldaar verblijvende prostituees, bejaarden en “uitgeleefde dronkaards”. Het voorstel werd ondersteund met 168 handtekeningen van maatschappelijke verenigingen en diverse inwoners van de stad.97 Het antwoord van de gemeenteraad volgde een paar maanden later. Hieruit bleek dat ook de gemeente streefde naar een verbeterde zorg. Om deze reden had ze in de zomer van 1889, vóór de brief van de vereniging, contact opgenomen met het Elisabeth Gasthuis. Met hen was overeengekomen dat voortaan alle mannen en vrouwen met een venerische aandoening in dit gasthuis opgenomen konden worden. De angst uit de jaren zestig om hierdoor patiënten uit de “mindere standen” te verliezen was kennelijk bij het desbetreffende gasthuis verdwenen. De gemeente investeerde fl.13.000.- in de bouw van speciale barakken. De nieuwe opvang betekende echter dat de reglementering moest worden herzien. De Vereniging tegen de Prostitutie zag hierin een nieuwe kans om aan te dringen op een bordeelverbod. In diverse brieven aan de raad wezen ze op demoraliserende werking die de reglementering had op de betrokken prostituees. Bovendien benadrukten ze dat de controles geen waarborg tegen besmetting waren. Klanten 95

Reglementering 1866: art. 12, 15, 17 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1890. De brief is ook te vinden in het politiearchief: NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5. 97 Zoals de Middernachtzending, Vereeniging de Dageraad etc. Zie NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem 1891. 96

- 28 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

konden immers ook geslachtsziekten overbrengen. De vereniging ging verder dan het sturen van brieven. Ze organiseerden een volksvergadering over de prostitutie in de stad. Van de bijeenkomst is geen verslag teruggevonden. Maar een verbod op bordelen kwam er dat jaar niet. De regulering bleef bestaan, maar een deel van de geneeskundige maatregelen werd op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken geschrapt. Het was niet de enige aanpassing. Zowel mannen als vrouwen konden nu een gezondheidspas krijgen na een vrijwillige medische keuring te ondergaan.98 Mannen die een bordeel bezochten zouden door deze pas te tonen bewijzen dat zij niet aan een besmettelijke ziekte leden. Voor de prostituees bleven de medische keuringen echter verplicht. Ze moesten de controle niet meer éénmaal in de week, maar om de vier dagen ondergaan. Ook het aantal artikelen dat betrekking had op de bouw en vestiging van bordelen werd uitgebreid.99 Verbouwingen aan een bordeel waren toegestaan, mits dit was goedgekeurd door gemeenteraad. Daarnaast werden de burgemeester en wethouders verplicht om buurtbewoners in haar stad te informeren over aangevraagde bordeelvergunningen. Deze kregen daarbij de gelegenheid om hun eventuele bezwaren kenbaar te maken. De uiteindelijke beslissing om een vergunning te verstrekken lag echter bij de burgemeester en wethouders. De nieuwe reglementering zou tot en met 1899 stand houden. Een brief van de Middernachtzending bracht het onderwerp opnieuw ter sprake in de raad. De brief pleitte voor een bordeelverbod. Net als de Vereniging tegen de Prostitutie beweerden ze dat de reglementering die venerische besmettingen moest tegengaan in de praktijk juist het tegenovergestelde effect had.100 In het legale bordeel aan de Pieterstraat zouden wekelijks één tot vijf prostituees besmet zijn. De organisatie vermoedde echter dat de vrouwen bleven doorwerken, omdat ze niet in het gasthuis werden opgenomen. Voordat de gemeenteraad een beslissing nam over de toekomst van de reglementering werd de Haarlemse afdeling van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Volksgezondheid om advies gevraagd. De groep van Haarlemse medici antwoordde dat men alleen heil verwachtte van een wettelijk bordeelverbod door het Rijk. Desondanks adviseerden ze om een bordeelverbod in te voeren. De aangevoerde redenering was echter opmerkelijk. Het was niet de ineffectieve 98

Reglementering 1893: art. 2-3. Reglementering 1893, art. 12-22. 100 NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5. 99

- 29 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

werking van de regulering die door hen werd bevestigd. Het argument dat andere steden ook tot een dergelijk verbod waren overgegaan gaf voor de medici de doorslag. Haarlem werd aldus aangeraden om aan te sluiten bij de landelijke trend.101 Niet alle raadsleden waren tevreden met dit advies. Maar de discussie die volgde werd niet gevoerd tussen de liberalen en de drie nieuwe socialisten van de raad.102 Het waren de liberalen die het met elkaar niet eens konden worden. Drie van hen wilden de reglementering behouden. Een was het ten dele eens en weer andere liberalen wilden uitsluitend een verbod op bordelen.103 Uiteindelijk kwam er een merkwaardig compromis. De reglementering op de prostitutie bleef gehandhaafd. Hierin werd de gebruikelijke procedure van gezondheidspassen en medische keuringen beschreven. Maar vervolgens kregen de prostituees het moeilijk. Volgens artikel tien en elf van de herziene reglementering mochten de vrouwen hun beroep niet op straat of in een bordeel uitoefenen. Onder bordelen werden ook kamers of logementen verstaan die door zelfstandig werkende prostituees werden gehuurd. Prostituees waren dus welkom in Haarlem, maar ze mochten nergens in de stad hun beroep uitoefenen. Met de invoering van de laatste reglementering was een eind gekomen aan de gereguleerde prostitutie in Haarlem. De regels waren in de negentiende eeuw vijf maal aangepast. Veel discussies over de herzieningen waren er echter niet. Maar dat was niet verwonderlijk. De raad bestond vrijwel geheel uit conservatieve liberalen. Toch nam in de jaren negentig de onrust in de raad toe. Dit werd mede veroorzaakt door een aantal maatschappelijke organisaties die streden voor een bordeelverbod. Zij wezen de raad in brieven op de gebrekkige praktijk. Uiteindelijk ging de raad overstag en besloot mee te doen met de landelijke trend. Maar in hoeverre hadden de maatschappelijke organisaties gelijk en zorgden de regels op de prostitutie in de praktijk voor problemen? ยง 3.3 De praktijk De burgemeester was verantwoordelijk voor de handhaving van de reglementeringen op het gebied van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheidszorg. Klachten 101

NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1899. De namen van de drie sociale leden (dhr. L. Modoo, dhr. J. Hofland en dhr. J.J. de Groot) worden niet genoemd in de notulen van de besloten vergadering over dit onderwerp in 1899. NHA: Gemeentebestuur Haarlem, 1813-1957(notulen besloten vergaderingen) inv. nr. 280. 103 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv.nr.280. 102

- 30 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

hierover konden bij hem of de gemeenteraad worden gemeld. Maar om een compleet beeld te krijgen van de praktijk moet naast het aantal klachten ook de omvang van de prostitutie vastgesteld worden. Hoewel de prostitutieregisters niet meer beschikbaar zijn, kan men via andere bronnen toch een beeld vormen van het aantal vrouwen dat als legale prostituee in Haarlem werkzaam was. De vrouwen waren in te delen in twee groepen: degenen die werkten voor een bordeelhouder en degenen die zelfstandig de kost verdienden. De bordeelprostituees werden geregistreerd in het Dienstboderegister. Daarnaast gaf de gemeenteraad in verschillende jaarverslagen het totale aantal geregistreerde prostituees in Haarlem weer van dat jaar. Dit werd echter niet altijd even nauwkeurig gedaan, zoals blijkt uit de cijfers van de jaren tachtig in grafiek 1. Toch biedt de combinatie van deze bronnen een interessant beeld van de prostitutie. Naast de dalende trend van het aantal prostituees na 1872, bleek de meerderheid van de geregistreerde dames te werkten in bordelen.

Prostituees (absoluut)

60

50

Inwonende pros tituees (Dienstboderegister)

40

Totaal aantal pros tituees (Jaarvers lag gem eente)

30

20

10

0 1865

1870

1875

1880

Jaren

1885

1890

1895

1900

Grafiek 1 Aantal geregistreerde prostituees in Haarlem 1865-1899104 In welke bordelen kwamen ze dan terecht? Kaart 1 toont aan dat er zeker zeven bordelen waren met een vergunning. De huizen van ontucht bevonden zich in kleine steegjes in het oudste deel van de stad. Het merendeel van de vrouwen was werkzaam in de bordelen van de Pieterstraat, de Nauwe Appelaarsteeg en in de buurt 104

NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv.nrs. 2700G - 2708G (Dienstboderegisters) ; NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv.nr 623 - 658 (Jaarverslagen gemeente Haarlem).

- 31 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

van het garnizoen op Koudenhorn. Gedurende de bloeiperiode van de Haarlemse prostitutie, vanaf 1869 tot 1872, was de overgrote meerderheid (80% - 95%) van de ingeschreven bordeelprostituees in dienst bij minimaal één van deze drie huizen van ontucht.105 Behalve de vestigingsplaats geeft kaart 1 aan hoe lang de bordelen stand hielden in Haarlem. Hieruit blijkt dat in de eerste helft van de jaren zeventig vrijwel Legenda Bordelen met een vergunning, 1866-1899 Bordeel waarbij het niet bekend is of het een vergunning had

1863-1899

1861-1863 & 1872-1875 1861-1872 1862-1872

1863-1873

1865-1876

1864-1876 1865-1866

Kaart 1 Legale bordelen in Haarlem, 1866-1899.106 alle bedrijven hun deuren sloten. Alleen het bordeel aan de Pieterstraat bleef bestaan tot het verbod in 1899. De daling van het aantal huizen van ontucht ging gelijk op met de afname van het aantal prostituees (zie grafiek 1). Toch hoeft dit niet te betekenen dat de illegale prostitutie toenam. Officiële cijfers hierover ontbreken. 105

Per bordeel is het aantal prostituees per jaar van 1869-1871 gedeeld door het totaal aantal prostituees in bordelen van dat jaar. De uitkomsten zijn vermenigvuldigd met honderd procent. De gegevens zijn afkomstig uit het dienstboderegister. 106 De plattegrond is afkomstig van S.J. Segrijn uit 1878. Overgenomen uit: Ben Speet, Historische atlas van Haarlem: 1000 jaar Spaarnestad (Haarlem 2006) , kaft. Gebruikte bronnen: NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr 521-524 (Beschikkingen van de Burgemeester) en inv.nrs. 2700G – 2708G (Dienstbodenregisters).

- 32 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Sliggers suggereert in zijn studie over Haarlem dat er in 1878 zo’n 71 verkapte bordelen waren. Maar hoe hij aan dit aantal komt wordt niet weergegeven.107 De leden van de Middernachtzending die de illegale bordelen bezochten kwamen tot een beduidend lager aantal. Zij beweerden dat de stad voor 1889 zo’n 32 illegale bordelen kende.108 Men zou verwachten dat deze aantallen zouden leiden tot veel klachten van overlast bij de gemeenteraad en burgemeester. Maar deze veronderstelling wordt door de bestudeerde bronnen niet bevestigd. Integendeel, het aantal geregistreerde klachten over de prostitutie was juist gering. De bezwaren die werden genoteerd hadden niet zozeer betrekking op de illegale, maar op de legale huizen van ontucht. Met name de bordelen in beide Appelaarstegen vormden een bron van ergernis voor de buurtbewoners. In 1864 dienden de buurtmeesters van deze wijk een klacht in bij de gemeenteraad. De bordelen hadden het decor gevormd van “schandelijke en ergerlijke toneelen” op 11, 19 en 20 februari.109 Het was niet de enige klacht. De burgemeester ontving enige tijd later een verzoek van 22 buurtbewoners om de desbetreffende bordelen op te heffen.110 Maar niet alleen de huizen van ontucht in de Appelaarstegen zorgden voor overlast. Ook de omwonenden van Koudenhorn stuurden in 1865 een dergelijk verzoek.111 Alle klachten kwamen bij de burgemeester terecht. Deze kon direct een beslissing nemen of advies vragen aan de commissaris.112 De uitkomst was echter altijd hetzelfde. Alle protesten werden consequent ongegrond verklaard. De burgemeester was echter niet consequent als het ging om het toewijzen van bordeelvergunningen. In 1868 kreeg Cornelia Winkelaar geen toestemming om in de Berkenrodesteeg een bordeel te openen. Als reden werd de ligging van een school in de nabijheid genoemd.113 De weigering was conform de regel om bordelen niet in de buurt van scholen en kerken te openen. Des te opmerkelijker is echter dat ze daarna wel toestemming kreeg om er een te openen in de Pieterstraat, hoewel aan het einde van deze straat de Janskerk was gevestigd. Kennelijk vormde dit voor de

107

Bert Sliggers, Haarlem bij gaslicht: 1834-1914 (Den Haag 1977) 137-138. M. F. van Lennep, Overzicht van het werk der Middernachtzending te Haarlem gedurende het tijdvak 1895-1896 (Haarlem 1897) 9 (tabel). 109 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1864 110 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr 522. 111 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1865 112 Een voorbeeld hiervan is het bezoek van de commissaris aan een huis in het Begijnhof waarvan het vermoeden bestond dat het een illegaal bordeel was. Zie NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1871. 113 NHA: Gemeentebestuur Haarlem 1813-1957, inv. nr. 521. 108

- 33 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

burgemeester géén belemmering. Hetzelfde gold voor de vier bordelen in de Appelaarstegen. Deze huizen van ontucht bevonden zich in de nabijheid van de Waalse kerk, de Rooms-katholieke kerk, de synagoge én een stadsschool.114 Waardoor werd deze regel inconsequent toegepast en klachten consequent verworpen? De houding van de burgemeester speelde een belangrijke rol. Uit de dienstboderegisters blijkt dat de toenmalige burgervader, Mr. Ernst Anton Jordens, vergunningen verleende aan huizen in straten die in het verleden al bordelen hadden gekend. In de Pieterstraat was bijvoorbeeld in 1862 een bordeel gevestigd op nummer 213. Het was dus niet vreemd dat er een vergunning werd verleend voor het huis naast dit voormalige bordeel. Daarbij streefde Jordens net als zijn voorgangers voor een minimale interventie in het privé-leven van burgers. Dit zou verklaren waarom er niet veel aandacht aan klachten werd besteed. De bordelen waren er immers legaal. Bij Jordens ging deze attitude zelfs zo ver dat hij zich ook onthield van iedere inmenging op het gebied van de gezondheidszorg. Het verzoek in 1882 van de Vereeniging tot Bevordering van de Volksgezondheid te Haarlem om officieel adviesorgaan van de gemeenteraad te worden werd afgewezen, omdat de raad zich dan te veel zou gaan bewegen op het “private leven der ingezetenen”.115 Deze houding verklaart waarom Jordens, in tegenstelling tot zijn voorgangers, geen maatregelen nam tegen het ongekend hoge aantal venerische besmettingen in 1871. Maar liefst een kwart van de militairen in Haarlem was dat jaar besmet.116 De afname van het aantal geslachtsziekten na dat jaar was dus niet een gevolg van een streng gemeentebeleid. Integendeel, de gemeente streefde juist naar onthouding van enige inmenging. De mentaliteit van de burgemeester beantwoord ook de vraag waarom de gemeente nauwelijks investeerde in een adequaat politieapparaat. In 1860 telde Haarlem 27.781 inwoners. Het aantal agenten die in deze periode overdag werkzaam was bedroeg slechts 15. De nachtploeg was groter. De ploeg bestond uit twee teams van ieder 23 mannen die elkaar om de avond afwisselden. Maar de late werktijden en lage lonen betekende dat de agenten overdag andere banen hadden.117 114

Zie ook de klacht van de buurtmeesters in: NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1864. NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1882. 116 Mounier, Onderzoek 3 (Tabel I). 117 Het salaris bedroeg fl.156.- per jaar. Zie: M.L. Pop-Jansen, Veilig aan het Spaarne: de geschiedenis van het gebouw de Koudenhorn en van de Haarlemse politie in de periode 1770-1997 (Haarlem 1997) 31; F.A.M. Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-1914): een sociaaleconomische geschiedenis van de stad. (Haarlem 1972) 187. 115

- 34 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Oververmoeidheid en corruptie waren daarom veelvoorkomende problemen bij deze beroepsgroep. Uiteindelijk leidde dit tot een reorganisatie in 1876. Alle nachtwakers werden ontslagen en vervangen door 16 agenten derde klasse die 16 uren per dag dienst hadden.118 Maar de lage bezetting van de politie bleef een groot probleem. In 1882 klaagden buurtbewoners bij de gemeente over drie vechtpartijen in de Smedestraat, Schouwsteeg en de Barteljorisstraat waarbij “geene agenten in de omtrek te bespeuren” waren.119 De opvolger van Jordens, burgemeester Boreel van den Hooglanden, nam wel maatregelen om de illegale prostitutie tegen te gaan. Van 1893 tot 1899 liet hij vijf illegale bordelen sluiten. Enkele illegale bordeelhouders waren al voor een officieel proces verbaal verdwenen. Dit was te wijten aan een nieuw systeem dat was overgenomen uit Middelburg. Voor een verdachte woning werd een agent geplaatst die de namen van de bezoekers aan het huis noteerde. Al snel bleven hierdoor de bezoekers weg. De eigenaar van de woning kon vervolgens het pand verlaten of een bordeelvergunning aanvragen. Uiteindelijk werd twee maal voor de laatste optie gekozen. Eenmaal voor een huis in de De Witstraat en eenmaal in de Lange Bogaertstraat. Beide aanvragen werden echter afgewezen.120 Naast het houden van illegale bordelen werden ook procesverbalen opgemaakt voor overtredingen die raakvlakken vertoonden met prostitutie, zoals overlast. In 1894 kwam het totale aantal overtredingen neer op veertig proces verbalen. Het aantal liep daarna sterk terug tot negen in 1899. Een deel van deze aanklachten werd opgetekend door middernachtzendeling Klaas Taekema die sinds 1894 veldwachter was geworden in Haarlem.121 De aandacht voor het tegengaan van overlast en de illegale prostitutie waren dus toegenomen in de jaren negentig. Dit was te wijten aan de toenemende invloed van de Middernachtzending en aan de houding van burgemeester Bordeel van den Hooglanden. Zijn voorganger, burgemeester Jordens, had juist gestreefd naar een zeer beperkte inmenging in de privé-levens van de burgers. Hoewel er een regulering 118

J. Brouwer, 175 Jaar diender aan het Spaarne (Haarlem 1986) 31. Zie de klacht van de bewoners hierover in: NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1882. Het politiekorps bestond in 1884 uit 52 personen en 12 reserven, terwijl het aantal inwoners inmiddels was gegroeid naar: 45.574. Zie: Pop-Jansen, Veilig aan het Spaarne 31. 120 Het verzoek van Bakker (De Witstraat) werd afgewezen na protesten uit de buurt. Zie: NHA: Gemeentepoltie, inv. nr. 5 (Brief Middernachtzending maart 1899); Gemeentebestuur Haarlem 18131957, inv. nr. 652. Verzoek van P. van Leeuwen (Lange Bogaertstraat) uit 1892, zie: NHA: Gemeentebestuur 1813-1957, inv. nr. 524. de reden voor afwijzing wordt niet genoemd. 121 NHA: Gemeentepoltie, inv. nr. 5. 119

- 35 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

was op de prostitutie, bleek onder zijn leidersschap de handhaving ervan voor problemen te zorgen door het tekort aan agenten. De teruggang in de prostitutie vanaf de jaren zeventig was dus niet te wijten aan het daadkrachtige optreden van deze burgemeester. Conclusie Om na te gaan in hoeverre politieke aspecten het verloop van de Haarlemse prostitutie beïnvloedde is in dit hoofdstuk gekeken naar: het overheidsbeleid, het gemeentebeleid met de politieke discussie en het beleid in de praktijk. De overheid had in de wetgeving het prostitutiebeleid overgelaten aan gemeenteraden. Alleen als de reglementering in een gemeente tegen de landelijke wetgeving inging kon de overheid ingrijpen. Daarnaast kwam er een provinciale inspecteur die de raad mocht adviseren op dit gebied. Maar de Haarlemse gemeenteraad maakte hier slechts éénmaal gebruik van. De invloed van de landelijke overheid was dus gering op het verloop van de prostitutie. De Haarlemse raad hechtte geen prioriteit aan de zedelijkheid. De conservatieve liberalen waren over het algemeen tevreden met de ingevoerde regulering en wilde zich niet mengen in de privé-aangelegenheden van haar burgers. Daartoe behoorde ook de prostitutie die noodzakelijk werd geacht in het voorkomen van geslachtsziekten. Een deel van de regulering bleef dan ook gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw hetzelfde. Voor de handhaving ervan was echter een politiemacht noodzakelijk. Maar hierin werd nauwelijks geïnvesteerd door de gemeente. De klachten over de overlast waren een logisch gevolg van dit beleid. Alle protesten werden echter door de burgemeester afgewezen. Toch nam de aandacht voor het onderwerp in de jaren negentig toe. Dit was enerzijds te wijten aan de toenemende politieke druk van diverse maatschappelijke groepen die aandrongen op een bordeelverbod. Anderzijds was ook de komst van een nieuwe burgemeester debet aan de toenemende belangstelling. Hij liet een vijftal illegale bordelen in die periode sluiten en er werden geen bordeelvergunningen verleend. Met de aanstelling van middernachtzendeling Taekema als veldwachter nam ook de aandacht voor de overlast toe. Uiteindelijk besloot de gemeente om aan te sluiten bij de landelijke trend. In 1899 werd een verbod op bordelen ingevoerd. De toegenomen aandacht moet invloed hebben gehad op het verloop van de prostitutie in de jaren negentig. Maar een teruggang van de legale prostitutie was al - 36 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

ver voor het einde van de eeuw zichtbaar. Een verklaring voor de daling die in de jaren zeventig startte kan echter niet gevonden worden in het gemeentebeleid. Deze kenmerkte zich onder Jordens juist door onthouding van iedere vorm van inmenging. Kennelijk waren er andere oorzaken die een rol speelden bij de teruggang van de prostitutie. De vraag is echter: welke?

- 37 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

HOOFDSTUK 4 - SOCIAAL-CULTURELE INVLOEDEN -

De houding van de samenleving ten aanzien van prostitutie veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het begon allemaal met de groei van de economie vanaf het einde van de jaren zestig. De omvang van de hogere klassen nam daardoor aanzienlijk toe. De groep creëerde nieuwe idealen en denkbeelden over de samenleving. Het gezin werd daarbij gepropageerd als de kern van een gezonde maatschappij.122 Alles wat een bedreiging vormde voor dit ideaal moest bestreden worden. Het gedogen van prostitutie was dus geen optie meer. Een gehuwde prostituant liep een verhoogd risico om een geslachtsziekte op te lopen en daardoor kon de gezondheid van hem, zijn vrouw en ongeboren kinderen ernstig beschadigd worden. Er ontstonden diverse maatschappelijke organisaties die daarom de prostitutie in de stad gingen bestrijden. Maar het was niet alleen de onvrede van de samenleving over het tolerante gemeentebeleid dat zou veranderen. Een toenemend verzet van de autochtone prostituees tegen de registratie en medische keuringen zou volgens Huitzing hebben geleid tot de verdwijning van de autochtone prostituees in Leiden. Zij zouden vanaf de jaren zeventig zijn overgestapt naar de illegale prostitutie. In dit hoofdstuk zal worden nagegaan in hoeverre deze twee veranderingen van toepassing waren voor de stad Haarlem. In de eerste paragraaf wordt de verklaring van Huitzing voor de stad Haarlem getoetst. Leidde de afname van het aantal legale prostituees in deze stad inderdaad tot een toename van het aantal illegale dames van plezier (§ 4.1)? Vervolgens zal de mentaliteitsverandering van de samenleving onder de loep worden genomen (§ 4.2). Daarbij zal worden achterhaald welke maatschappelijke organisaties kwamen opzetten in Haarlem en hoe ze te werk gingen. In hoeverre een van de belangrijkste organisaties op dit gebied, de Haarlemse Middernachtzending, succes had in het terugdringen van de prostitutie zal in de derde paragraaf worden achterhaald (§ 4.3). De eventuele impact van de veranderende houding van prostituees en samenleving

122

H.A. Diederiks e.a., Van agrarische samenleving naar verzorgingsstaat: de modernisering van West-Europa sinds de vijftiende eeuw (2e dr.; Groningen 1994) 186.

- 38 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

op het verloop van de Haarlemse prostitutie wordt tot slot weergegeven in de conclusie. § 4.1 De medische controles Om de verspreiding van geslachtsziekten te voorkomen werden geregistreerde prostituees tot 1893 wekelijks onderzocht in het Stads- en Armenziekenhuis van Haarlem. Bleek een van hen besmet te zijn dan wachtte haar een onaangenaam verblijf in hetzelfde gasthuis.123 Stoombaden en injecties met kwik moesten haar genezen, maar het veelvuldig gebruik ervan kon leiden tot een kwikvergiftiging. De hieruit voortkomende benauwdheid, tanduitval en beschadigde inwendige organen deden haar gezondheid geen goed.124 Toen daarnaast het aantal zieke prostituees begon te stijgen werd in 1861 besloten om een extra lokaal voor hen te bouwen aan het ziekenhuis. De regenten drongen erop aan dat de toegangsdeur naar deze ruimte alleen van buitenaf te openen zou zijn. Daarbij moest het raam in het vertrek van matglas zijn. Dit moest voorkomen dat de prostituees in contact kwamen met wandelende Haarlemmers over de Bolwerken of andere zieken in het gasthuis.125 Met deze vooruitzichten van behandeling en isolatie is het niet verwonderlijk dat de keuringen onpopulair waren bij de vrouwen. Maar leidde deze weerstand tot een dusdanig verzet dat zij in de jaren zeventig massaal voor de illegale prostitutie kozen? Uit de dienstboderegisters blijkt dat in Haarlem het aantal autochtone prostituees in de bordelen afnam. In de jaren zestig was één op de vijf bordeelprostituees geboren in deze stad. Aan het einde van de eeuw was dit aantal gedaald naar één vrouw.126 De gebrekkige registratie van clandestiene prostituees maakt het echter moeilijk om aan te geven hoeveel van hen overstapten van de legale naar de illegale sector. Een vrouw die verdacht werd van het venerisch besmetten van een soldaat moest opgenomen worden in het ziekenhuis.127 Maar de registratie hiervan is betrekkelijk, omdat de vrouwen vaak uit de stad vertrokken waren voordat ze konden worden opgepakt. Toch kan een indicatie van de totale omvang van de clandestiene prostitutie gegeven worden door het jaarlijkse aantal soldaten dat venerisch besmet 123

Althans tot de invoering van de nieuwe reglementering van 1893. Zie § 2.1. Mooij, Geslachtsziekten en besmettingsangst 39.Om na te gaan in hoeverre dit gold voor de zieke vrouwen in Haarlem zou de verblijfsduur van hen in het ziekenhuis achterhaald moeten worden. 125 NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1861. 126 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv.nrs. 2700G - 2708G (Dienstboderegisters) 127 Besmette militairen waren verplicht de naam van de vrouw te noemen met wie ze seksueel omgang hadden gehad. Bleek de vrou niet besmet dan kreeg de soldaat provoost. NHA: Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde, inv.nr. 3 en 4. 124

- 39 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

werd te inventariseren. Het hoge percentage geslachtsziekten in deze beroepsgroep vormde immers de belangrijkste motivatie om in 1810 een reglementering in te voeren. Het gebruik van condooms zou dit cijfer kunnen be誰nvloeden. Het anticonceptiemiddel werd echter in die periode nauwelijks gebruikt. Het middel was duur. Maar het voornaamste obstakel die het grootschalig gebruik tegenhield was de medische ethiek. Artsen hielden vast aan het principe dat zij levens moesten beschermen. Het verhinderen van nieuwe levens door middel van voorbehoedsmiddelen ging tegen dit eeuwenoude standpunt in. De producten werden daarom door de meeste artsen als onnatuurlijk beschouwd en nauwelijks voorgeschreven.128 Grafiek 2 toont het jaarlijkse aantal soldaten dat besmet werd. Als we deze gegevens vergelijken met het aantal legale prostituees (grafiek 1) dat in Haarlem werkte dan blijkt dat aan het begin van de jaren zeventig zowel het aantal legale prostituees als het aantal besmette militairen hoog was. Daarnaast tonen de registers 250 zieke militairen zieke vrouw en

Venerische besmettingen

200

150

100

50

18 86

18 84

18 82

18 80

18 78

18 76

18 74

18 72

18 70

18 68

18 66

18 64

18 62

18 60

18 58

18 56

18 54

0

Jaren

Grafiek 2 Venerisch besmette militairen en vrouwen, 1854-1887.129

128

J. Poelstra, Vrouwen aan het Spaarne: op zoek naar nieuwe wegen (Haarlem 1998) 60; Jan de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland: een analyse van opvattingen en discussies, 16001979 (Amsterdam 1979) 71. 129 Zieke militairen: Mounier, G.J.D, Onderzoek; Zieke vrouwen: NHA: Archief burgerlijk armbestuur 1856-1892, inv. nr 65-2.

- 40 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

van het Stads- en Armenziekenhuis aan dat het aantal zieke prostituees in deze periode steeg. Dit waren legale en illegale prostituees. Een globale vergelijking tussen de vrouwen uit deze bron met de Dienstboderegisters geeft aan dat prostituees afwisselend in beide sectoren werkten.130 Maar na 1872 daalde het aantal legale prostituees sterk (zie grafiek 1). De vraag is echter of dit werd opgevangen door een stijgend aantal vrouwen dat illegaal in Haarlem het beroep uitoefende. Mocht dit het geval zijn dan zou dit moeten blijken uit een continuering of een verhoging van het aantal zieke soldaten na 1872. Grafiek 2 bevestigt dit vermoeden echter niet. Vanaf 1872 daalde in eerste instantie zelfs het aandeel besmette militairen. Daarna volgden lichte stijgingen en dalingen elkaar op. Het aandeel zieke soldaten was daarmee afgenomen van 25 procent in 1871 naar 10 tot 15 procent in de jaren daarna. Naast de daling van het aantal besmette militairen constateerde de gemeente in 1877 dat “de syphilitische aandoening van personen niet groter dan gewoonlijk voorkomt”.131 Slechts één vrouw met syfilis werd dat jaar opgenomen in het ziekenhuis. Hieruit concludeerde de raad dat de illegale prostitutie niet was toegenomen. Als deze wel was gestegen en daarmee de legale prostitutie had vervangen dan zou men na de bloeiperiode aan het begin van de jaren zeventig een continuering van het hoge aandeel besmettingen verwachten. Dit gebeurde echter niet. Het lijkt er op dat het aantal illegale prostituees gedurende de jaren zeventig redelijk constant was. Haarlemse prostituees bleken dus niet massaal de overstap te maken naar de illegale variant. Daarmee duiden de bestudeerde bronnen aan dat van een hevig verzet tegen de keuring onder de vrouwen in Haarlem geen sprake was. De mentaliteit van de samenleving zou echter wel een verandering ondergaan. § 4.2 Voorkomen is beter dan genezen In de tweede helft van de negentiende eeuw nam de aandacht vanuit de samenleving voor het onderwerp prostitutie aanzienlijk toe. Kranten werden een belangrijke 130

Ik heb globaal de namen van de vrouwen uit de ziekenhuisregisters vergeleken met die uit het dienstboderegisters. Hieruit blijkt dat zo’n 10 procent van de prostituees in de ziekenhuisregisters als prostituee opgeschreven waren terwijl ze pas op een latere datum als bordeelprostituee in de dienstboderegister werden geregistreerd. Andersom blijkt zo’n 6 procent eerst bordeelprostituee te zijn en worden ze nadien opgenomen in het stadsziekenhuis. Doordat enkele prostituees al op 16 en 17 jarige leeftijd in de ziekenhuisregisters vermeld werden als prostituee lijkt het zeer waarschijnlijk dat zij het beroep illegaal uitoefenden. Hans Sterk kwam tot een zelfde conclusie voor Utrecht, zie: Hans Sterk, 'Rondom de Galekopsteeg: 1850-1885', TVSG 30 (1983) 84. 131 NHA: Jaarverslagen gemeente Haarlem, 1877.

- 41 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

informatiebron voor de verspreiding en bevordering van het maatschappelijk debat rondom dit onderwerp. Door de afschaffing van de belasting op dit medium in 1869 en de stijging van de lonen werden ze voor iedereen betaalbaar.132 Misstanden in de prostitutie en de daaruit voortvloeiende ideeën over zedelijkheid vonden via dit medium gehoor bij een groot publiek. Dit leidde tot een groei van het aantal verenigingen die de wantoestanden wilden aanpakken. De leden kwamen in eerste instantie voornamelijk uit de hogere klassen. Maar aan het einde van de jaren tachtig namen steeds meer mensen uit de andere standen deel aan de strijd tegen de prostitutie. Naast het uitoefenen van politieke druk, gingen de organisaties letterlijk de prostitutie op straat bestrijden. Ook in Haarlem was dit verschijnsel zichtbaar. Al in de Middeleeuwen kende Haarlem een katholiek Magdalena tehuis. Hier werden de voormalige prostituees aan een streng regime van boetedoening door harde arbeid onderworpen om zo vergiffenis te krijgen voor het zondige leven dat ze hadden geleden.133 Dominee Otto Gerard Heldring stichtte in 1848 een protestants christelijke variant van deze opvang in Zetten. De vrouwen die hier terechtkwamen kregen een tweejarige opleiding tot dienstbode en waren verplicht om zich te bekeren tot het protestants christelijk geloof.134 Niet iedereen kon echter direct geplaatst worden en daarom verschenen in diverse steden doorgangshuizen die als tijdelijke opvangcentra dienden. In Haarlem werd een dergelijk tehuis in de jaren zeventig opgezet door het Comité tot Opbeuring van Boetvaardig Gevallen Vrouwen.135 Al deze instellingen hadden tot doel om de in hun ogen zondige, luie en aan luxe verslaafde prostituees te bekeren tot gelovige, eerlijke en hardwerkende vrouwen. Maar dit beeld veranderde na het verschijnen van een serie krantenartikelen over “de blanken slavinnenhandel”. In 1885 publiceerde journalist W.T Stead in de Engelse krant the Pall Mall Gazette een serie artikelen over de misstanden in de prostitutie. Door zich als klant voor te doen zou hij hebben achterhaald hoe tussenhandelaars onschuldige vrouwen tot de prostitutie misleidde. Het ging hierbij niet om volwassen, maar om 132

J.C.H. Blom, 'The Netherlands since 1830', in: J.C.H. Blom and E. Lamberts ed., History of the low countries (2e dr.; New York and Oxford 2006) 403. 133 Annemieke van Drenth en Francisca de Haan, The rise of caring power: Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999) 103. 134 Marieke van Doornick, In het leven: vier eeuwen prostitutie in Nederland (Apeldoorn 1997) 35. 135 Bossenbroek, Het mysterie 110. In 1894 was het doorgangshuis gevestigd op Koudenhorn 66 (vergelijk de verslagen over Alida Louisa Swam in het politiearchief met haar adresgegevens in het dienstbodearchief). Of het opvangtehuis aan de Koudenhorn ook het eerste doorgangshuis was van Haarlem heb ik niet kunnen achterhalen.

- 42 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

minderjarige slachtoffers. Steads verhalen beschreven hoe zij op bestelling van een klant werden geronseld om vervolgens aan hem verkocht te worden voor vijf pond. Na het toedienen van een slaapmiddel werden ze dan door de desbetreffende koper verkracht. Voor de slachtoffers betekende deze ontering het begin van een loopbaan in bordelen.136 Hoewel de artikelen van Stead achteraf op zijn minst zwaar overdreven bleken te zijn, was de impact ervan enorm.137 Al snel volgden ook in Nederland krantenartikelen met soortgelijke verhalen over gearresteerde handelaren en teruggevonden slachtoffers.138 Om na te gaan hoe verontrustend de situatie in dit land was werd door het Comité tot Internationale Bestrijding van den Handel in Vrouwen en Kinderen aan de commissaris van de Haarlemse politie, Balkestein, gevraagd om een onderzoek uit te voeren.139 Het eindrapport bevat een weergaven van de interviews die hij had gevoerd met diverse prostituees in diverse Nederlandse steden. De gesprekken met de vrouwen kwamen overeen met de verhalen van Stead. Een voorbeeld hiervan is het verhaal van een 15jarig meisje dat onder valse voorwendselen in een Haarlems bierhuis terecht was gekomen en aldaar tot prostitutie was gedwongen.140 Het beeld van de kerk die de vrouwen als lui en zondig had beschouwd was met de krantenartikelen van Stead en het rapport van Balkestein definitief verandert. Prostituees werden vanaf toen door de samenleving omarmt als slachtoffers van listige handelaren. Uiteindelijk vormde het tegengaan van deze “blanke slavinnenhandel” de belangrijkste reden voor de overheid om in 1911 een wettelijk bordeelverbod in te voeren.141 Maar al ver voor de wetswijziging zetten diverse maatschappelijke verenigingen zich in om aan alleenstaande vrouwen een helpende hand te bieden. De Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn controleerde de betrouwbaarheid van de vacatures voor vrouwen die in kranten verschenen. Daarnaast waren de leden van deze organisatie actief op het station waar ze zelfstandig

reizende vrouwen

aanspraken en

136

verwezen naar

betrouwbare

Een van de artikelen van Stead staat letterlijk weergegeven in: Patricia Hollis, Women in public 1850-190: documents of the Victorian women's movement (London etc. 1979) 217-219. 137 Zie: Judith R. Walkowitz, City of dreadful delight: narratives of sexual danger in late-Victorian London (Chicago 1992) 83 138 Vries, Kuisheid voor mannen 249. 139 Graaf, A. de, ‘J. Balkestein’, Tijdschrift voor armwezen, maatschappelijke hulp en kinderbescherming 19 (1940) 146-150. 140 IISG: Nationaal Comite van Instellingen voor Zedelijke Volksgezondheid 1877-1980, inv. nr 20 p. 77-78. 141 KB 1911, nr. 130 Paradoxaal genoeg was het tegengaan van vrouwenhandel wederom de reden voor de opheffing van het bordeelverbod in 2000. Zie: KB 1999, nr. 464 en KB 2000, nr. 38.

- 43 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

opvangadressen om te overnachten.142 In 1898 opende de bond haar eigen tehuis aan de Parklaan waar “alle [fatsoenlijke] dienstmeisjes, die vreemd zijn in de stad, hare zondagavonden ’s zomers vanaf 7 ure, en ’s winters vanaf 6 ure gezellig en kosteloos kunnen doorbrengen”.143 Ook bood het huis onderdak en voeding aan vrouwen uit “den dienstbaren stand” en “burgerjuffrouwen” tegen een kleine vergoeding. Om er voor te zorgen dat de werkzoekende vrouwen goed terecht kwamen werd in de Damstraat een bureau gevestigd die bemiddelde in banen tussen werkgevers en werkneemsters. Maar de aandacht van de hulp was niet uitsluitend gericht op vrouwen. In september 1888 richtte onderwijzer Johannes van der Steur met zijn vrienden Stap en Veldhuizen de Middernachtzending op. Door zijn werk als onderwijzer bij de zondagsschool was Van der Steur in contact gekomen met jongeren wiens vaders een groot deel van het salaris spendeerde aan alcohol en bordeelbezoeken.144 De vrienden besloten daarop om voor de ingang van verdachte logementen, drankgelegenheden en het legale bordeel te posteren en mannen te weerhouden om een dergelijk pand te betreden. Dit gebeurde niet alleen mondeling. De waarschuwingen werden ook in papieren vorm uitgedeeld. Daarnaast werden klanten achtervolgd om vervolgens hun echtgenote in te lichten.145 Voor de mannelijke zendelingen was het echter niet toegestaan om met prostituees in contact te treden. De vereniging had hiervoor een aparte vrouwenafdeling opgericht. In hun gesprekken met prostituees probeerden de vrouwelijke zendelingen de namen van klanten te achterhalen. Deze werden vervolgens doorgespeeld aan de mannelijke collega’s die de desbetreffende mannen opzochten om hun christelijke steun aan te bieden.146 Het aantal leden van de vereniging groeide snel en na een jaar vertrokken de oprichters naar andere Nederlandse steden om ook daar een Middernachtzending op te zetten. Het voorkomen van onzedelijkheid was door de onthullingen van Stead dus het nieuwe credo geworden in de strijd tegen de prostitutie. Een groeiend aantal

142

Bas Holtzer, 'Hogendorp, Anna van', in: P.J. Meertens e.a. ed., BWSA 4 (1990) 90-93. Zie de flyer over het tehuis die is afgedrukt op de achterzijde van de brochure: J. Poelstra, Rondwandeling 1898. Vrouwen aan het Spaarne (Haarlem 1998). Het woord “fatsoenlijke” is er later bijgeschreven. Met dank aan Thon Fikkerman. 144 UB UvA: De Middernachtzendeling uit november 1892. 145 VPRO Tegenlicht, De middernachtzending tegen hoerenlopers in de 19de eeuw - interview met Rudolph Dekker. www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/25782130/items/27612757/ , bezocht op: 09-03-2008. 146 UB UvA: De Middernachtzendeling uit augustus 1894. 143

- 44 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

leden uit alle lagen van de bevolking deed hier aan mee. Maar in hoeverre was de zedelijkheid van Haarlem te danken aan hun inzet op straat? § 4.3 Het resultaat van de hulp De organisaties die de strijd met de prostitutie aangingen deden maandelijks verslag van hun ideeën en activiteiten in eigen publicaties.147 Ook de Middernachtzending toonde in hun blad een overzicht van het resultaat van de inspanningen. Daarnaast verscheen er in 1897 een uitgebreide weergave van het aantal bordelen dat door het werk van de actiegroep was gesloten tussen 1889 en 1896. De publicaties boden een interessant beeld van de omvang van de Haarlemse prostitutie. Het maandblad ging in op alle acties die de organisatie in verschillende steden uitvoerde. Over de gebeurtenissen in Haarlem werd eens in de drie maanden gerapporteerd. Hieruit bleek dat het posteren van de zendelingen tot grote problemen leidde met de houdster van het enige legale bordeel in de stad. Bordeeleigenares Winkelaar, ook wel “moeder Kee” genoemd, zou met haar familie er alles aan doen om de organisatie tegen te werken.148 Dit hield in dat de zendelingen die in de Pieterstraat arriveerden konden rekenen op een scheldpartij. Maar ook fysieke confrontaties werden door deze familie niet geschuwd. In 1891 eindigde een ruzie tussen beide partijen zelfs in de rechtbank waarin ze elkaar beschuldigden van mishandeling met een paraplu.149 Op steun van de politie kon de vereniging in de eerste jaren nauwelijks rekenen. Alleen de toen nog inspecteur bij de politie zijnde Balkestein bood in zijn vrije tijd aan om de aanvoerder van de Haarlemse Middernachtzending, Klaas Taekema, enige bijstand te verlenen. Maar in december 1891 werd hij van hogere hand gelast om zijn hulp te staken, omdat de politie werd geacht onpartijdig te zijn.150 Doordat de organisatie echter steeds meer ingeburgerd raakte in de maatschappij versoepelde de houding. In 1894 werd Taekema zelfs benoemd tot buitengewoon veldwachter.151 Maar de strijd tussen de bordeelhoudster en de zendelingen bleef doorgaan. In 1896 diende “moeder Kee” een adres van beklag in bij de gemeente waarin de 147

De Vrouwenbond deed verslag in hun blad: Het Orgaan en de Middernachtzending in: De Middernachtzendeling. 148 UB UvA: De Middernachtzendeling uit december 1896. 149 NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5. In het maandblad wordt de strijd tussen beide partijen in zijn algemeenheid besproken. Zie: UB UvA: De Middernachtzendeling uit december 1896. 150 NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5. 151 UB UvA: De Middernachtzendeling uit augustus 1894.

- 45 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Middernachtzending werd beschuldigd van ordeverstoring. De aangeklaagde reageerde met een tegenadres waarin de overlast juist bij de bordeelhoudster werd gelegd.152 De interesse van de buurtbewoners voor de uitkomst van het geschil leek niet groot. Beide adressen werden grotendeels door dezelfde personen ondertekend.153 Dit gold ook voor de interesse van de gemeente waardoor de klachten van beide kemphanen niet het effect hadden waarop was gehoopt. Maar uit de acties van de bordeelhoudster werd duidelijk dat ze niet blij was met de komst van de actiegroep. Het werk van de zendelingen bleek succesvol in het tegenhouden van bordeelbezoekers. Maar de vereniging richtte zich niet alleen op de strijd tegen het enige legale bordeel van de stad. In 1897 werd een verslag gepubliceerd waarin een overzicht werd gegeven van het aantal onzedelijke huizen in de stad.154 Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen de jaartallen waarin de bordelen waren opgericht. De vereniging verklaarde dat het voor hen veel moeilijker was geweest om bordelen te laten sluiten die al vóór de oprichting van de Middernachtzending bestonden. Dit zou veroorzaakt worden door het feit dat deze huizen van ontucht al vele jaren op dezelfde plaats waren gevestigd. Ze waren dus ingeburgerd in de omgeving en konden daarom rekenen op de steun van buurtbewoners. Voor de nieuw opgerichte bordelen gold dit echter niet waardoor aldaar de steun aan de Middernachtzending groter was. In tabel 1 worden de uitkomsten van de Middernachtzending uit 1897 weergegeven. Uit de tabel blijkt dat het aantal bordelen dat door de inspanning van de vereniging werd opgeheven vanaf 1889 tot en met 1896 uitkwam op 46. Het maandblad meldde in 1901 dat dit inmiddels ruim was verdubbeld naar 107.155 De genoemde aantallen lijken indrukwekkend, maar dit beeld moet genuanceerd worden. In de eerste plaats is het van belang om te achterhalen wat de Middernachtzending verstond onder de term “bordeel”. Uit het verslag van 1897 werd hierover het volgende vermeld: “de beteekenis van het woord bordeel vatten wij in ruimen zin

152

NHA: Gemeentepolitie, inv. nr. 5; UB UvA: De Middernachtzendeling uit december 1896. In het maandblad werd gesuggereerd dat vele ondertekenaars uit angst het adres van de bordeelhoudster hadden getekend. Maar dat lijkt me zeer onwaarschijnlijk als men daarna wel het tegenadres van de Middernachtzending durft te ondertekenen. Zie: UB UvA: De Middernachtzendeling uit december 1896. 154 M. F. van Lennep, Overzicht van het werk der Middernachtzending te Haarlem gedurende het tijdvak 1895-1896 (Haarlem 1897) 9. 155 UB UvA: De Middernachtzendeling uit oktober 1901. 153

- 46 -


Aantal bordelen op 1 sept. 1889

Bordelen opgericht sept. 1895sept. 1896

Bordelen opgericht spet. 1889sept. 1895

Bordelen opgericht voor 1889

Zedelijk Haarlem, 1850-1900

32

TOTAAL

32

14

20 6

20 20

Aantal bordelen op 1 sept. 1895

18

14

32

- Bijgekomen sept. 1895 – sept. 1896 - Opgeheven sept. 1895 – sept. 1896

11

8

11 7

Aantal bordelen op 1 sept. 1896

7

6

4

- Bijgekomen sept. 1889 – sept. 1895 - Opgeheven sept.1889 - sept 1895

Tabel 1 Aantal bordelen te Haarlem, 1889-1896.

11 26

17 156

op. Wij bedoelen daarmee alle huizen, waarin ontucht, verfijnd of zo grof mogelijk, gepleegd wordt. En ook die huizen, die wij beschouwen als voorportalen van huizen van ontucht, zooals danshuizen”.157 Het waren dus niet alleen de huizen van plezier, maar ook de zogenaamde rendezvous huizen waar illegale en zelfstandig legale prostituees en prostituanten elkaar ontmoeten. Met name danshuizen werden door de organisatie als plaatsen van onheil beschouwd. Dansen zou onzedelijk gedrag stimuleren en dus tot prostitutie leiden. Uit het overzicht met de 26 “bordelen” die tussen 1895 en 1896 werden opgeheven was één op de vier panden een danshuis. Daarnaast werden ook de gelegenheden die geen muziek boden, maar wel alcoholische drank verkochten verdacht van prostitutie. Bijna eenderde van de lijst was daarom een bierhuis, café, koffiehuis of logement. Maar niet al deze vestigingen bleken illegale bordelen te zijn. De Haarlemse krant de Spaarnbode merkte in 1899 op dat de Middernachtzending alle cafés voor bordelen aanzag. Ook drankgelegenheden waar niets aan de hand was werden door de vereniging verdacht gemaakt. Daarbij verwezen ze naar een café aan de Warmoesstraat waarbij het posten van de zendelingen had geleid tot “groote ergernis van de bewoners dier straat”.158 Toch waren er ook adressen die wel degelijk een relatie konden hebben gehad met de illegale prostitutie. De Lange Bogaardstraat en de De Witstraat stonden 156

Van Lennep, Overzicht van het werk 9. Ook het legale bordeel is meegeteld in dit overzicht. Ibidem. 158 UB UvA: De Middernachtzendeling uit februari 1895. 157

- 47 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

bekend om hun uitgaansgelegenheden en logementen.159 Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist in deze straten werd geprobeerd om een legaal bordeel te openen.160 Maar als er inderdaad meer dan honderd illegale bordelen waren geweest in Haarlem dan had men een hoger aantal sluitingen van deze panden verwacht door de burgemeester. Dit kwam echter tussen 1893 en 1899 slechts vijf maal voor.161 Maar niet alleen de hoogte van het aantal bordelen kan betwijfeld worden. Ook de reden waarom ze de deuren sloten was niet uitsluitend te danken aan de Middernachtzending. In 1881 wilde de overheid met de invoering van de drankwet het aantal gelegenheden waar alcohol aan het publiek werd verkocht beperken. Het gebruik van deze drank was groot in cafĂŠs en koffiehuizen. Dit kwam mede door de rol die deze lokaliteiten speelden in het dagelijks leven van de arbeiders. In deze gelegenheden werden ze gerekruteerd voor werk om er vervolgens ook uitbetaald te krijgen aan het einde van de dag. Vervolgens werd een deel van het loon weer gespendeerd aan drank.162 Hierdoor waren de lokalen belangrijke ontmoetingsplaatsen en het was dus niet vreemd dat illegale en zelfstandig werkende legale prostituees in deze gelegenheden zochten naar klanten. De drankwet moest echter de overlast die de alcohol veroorzaakte beperken. Aan de hand van het aantal inwoners werd vastgelegd hoeveel drankgelegenheden een stad mocht hebben. Voor Haarlem betekende dit dat er voor iedere 400 inwoners ĂŠĂŠn lokaliteit moest zijn.163 In een bordeel

werd

het schenken

van alcohol verboden.164

Voor de

overige

drankgelegenheden gold dat de eigenaar jaarlijks een vergunningsrecht moest betalen aan de gemeente.165 De nieuwe regels leidden tot een daling van het aantal lokaliteiten. Uit de staatscouranten blijkt dat het aantal in Haarlem afnam van 243 in 1883 naar 201 in 1895.166 Daarnaast werden de kosten van het vergunningsrecht in

159

In de Lange Bogaardstraat waren drie bekende danshuizen gevestigd: de Ronzebons, het Zuurhuis en de Musical. 160 Gemeentebestuur Haarlem 1813-1957, inv. nr. 652. 161 NHA: Toestand der gemeente 1896-1899. 162 Nelleke Manneke, 'Reacties van Rotterdamse burgers op de migratie rond 1900', in: P. van de Laar e.a. ed., Vier eeuwen migratie: bestemming Rotterdam (Rotterdam 1998) 177; Raymond van Uytven, Geschiedenis van de dorst. Twintig eeuwen drinken in de lage landen (Leuven 2007) 235. 163 KB 1881, nr.97 art. 1 164 KB 1881, nr.97 art. 3 165 KB 1881, nr.97 art. 6 166 Ook dit was vastgelegd in de drankwet, zie: KB 1881, nr.97 art. 12.

- 48 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

twaalf jaar tijd ruim verdubbeld; van fl.38,70 in 1883 tot fl.80,80 in 1895.167 Het feit dat de eigenaar van het danshuis De Ronzebons zijn 17 panden één voor één verkocht hoefde dus niet uitsluitend veroorzaakt te zijn door de acties van de Middernachtzending. Ook de hogere vergunningsrechten konden daarbij een belangrijke rol hebben vervuld.168 Het beeld dat de Middernachtzending in haar publicaties gaf over het aantal bordelen dat door hun toedoen gesloten werd kan dus enigszins genuanceerd worden. De verdachte huizen in Haarlem waren voor een deel uitgaansgelegenheden en logementen. Dit hoefde niet automatisch te betekenen dat deze lokaliteiten gelegenheid gaven tot prostitutie. Maar bierhuizen, cafés, danshuizen en koffiehuizen vormden wel plaatsen waar veel arbeiders samen kwamen. Het waren daardoor aantrekkelijke gelegenheden voor prostituees om klanten te ontmoeten. De afname van het aantal illegale bordelen was echter niet uitsluitend een gevolg van het optreden der zendelingen. Door de invoering van de drankwet werden namelijk ook de ontmoetingsplaatsen voor prostituee en klant verminderd. Conclusie In dit hoofdstuk is nagegaan in hoeverre mentaliteitsverandering een rol speelde in de teruggang van de prostitutie in Haarlem tussen 1850 en 1900. Naast het bestuderen van het gedrag van de prostituees in de jaren zeventig werd ook de houding van de samenleving ten aanzien van prostitutie geïnventariseerd. Aan het begin van de jaren zeventig liep het aantal legale prostituees sterk terug. In de literatuur wordt gesuggereerd dat de weerstand van de vrouwen tegen de denigrerende medische keuringen de oorzaak was van de afname. De legale autochtone prostituees zouden naar de illegale sector overstappen. Mocht dit zo zijn dan zou het aantal militairen met een geslachtsziekte even hoog of hoger zijn geworden in Haarlem. Uit de bestudeerde bronnen blijkt echter het tegendeel. Het aantal besmette soldaten nam juist af. Het lijkt er dus niet op dat de legale prostituees in Haarlem overstapten. Een toenemend verzet tegen de medische controles vormt dus geen bevredigende verklaring voor de dalende prostitutie in Haarlem.

167 Zie de Staatscouranten vanaf 1883 tot en met 1895. In 1894 lag het vergunningsrecht zelfs op: fl.83,27. 168 Lennep, Overzicht van het werk 10.

- 49 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Vanuit de maatschappij nam de aandacht voor het onderwerp echter wel toe. Na de verhalen van de Engelse journalist Stead ontstonden nieuwe verenigingen die de strijd aangingen met de prostitutie. Het veranderen van het gedrag van de prostituee was in het maatschappelijk debat niet meer de belangrijkste inzet. De nadruk lag nu in het voorkomen van prostitutie. De activiteiten van twee verenigingen in Haarlem spanden daarbij de kroon. De Vrouwenbond probeerden het aantal vrouwen dat misleid kon worden te beperken. De Middernachtzending richtte zich op de mannen. Doordat het resultaat van de inspanningen van de zendelingen gepubliceerd werd kan een indruk gekregen worden van de omvang van de illegale bordelen. Toch moet hun beeld enigszins genuanceerd worden. Naast het feit dat drankgelegenheden bij voorbaat door de zendelingen verdacht werden speelde ook de invoering van de drankwet een rol. De mentaliteit van de samenleving veranderde aldus in de jaren tachtig. De tolerantie van buurtbewoners tegen de vestiging van nieuwe bordelen nam af. Daarbij werden de prostituees als slachtoffers benaderd. Hoewel de drankwet en de acties van de maatschappelijke verenigingen bijdroegen tot het terugdringen van prostitutie, daalde het aantal prostituees echter al ver voor de komst van de actiegroepen. Vanuit politieke of sociaal-culturele factoren kan deze daling in de jaren zeventig echter niet verklaard worden. Maar betekent dit dat het vooral de invloed van de moderne economische groei was die in de jaren zeventig het tij deed keren?

- 50 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

HOOFDSTUK 5 - ECONOMISCHE INVLOEDEN -

De ontwikkeling van de stad Haarlem hing nauw samen met de opkomst van de moderne economische groei in Nederland aan het einde van de jaren zestig. De werkgelegenheid in de nijverheid en de dienstensector nam sterk toe ten koste van die in de agrarische sector. De technische innovaties leidde tot de groei van het kapitaal. De investeringen die hierdoor mogelijk waren in de infrastructuur zorgde voor een snelle toename van het goederen- en personenvervoer. De Nederlandse overheid stimuleerde dit moderniseringsproces door institutionele belemmeringen weg te nemen. Het afschaffen van accijnzen op diverse producten, bijvoorbeeld, bracht een stijging van de reële lonen en daarmee van de koopkracht teweeg. De toegenomen levensstandaard leidde tot een sterke bevolkingsgroei. Maar het waren vooral de binnenlandse migranten uit de agrarische gebieden die in hun zoektocht naar werk verantwoordelijk waren voor de explosieve groei van de steden in Utrecht en Holland. Haarlem was één van de steden die met de komst van de nieuwkomers snel groeide. In een halve eeuw tijd steeg het aantal inwoners van 28.000 naar 65.000. Men zou verwachten dat de komst van grote groepen mannen en vrouwen zou leiden tot een sterke toename van zowel de vraag naar als het aanbod van prostituees. Toch is gebleken dat in middelgrote steden, zoals Haarlem, de prostitutie niet steeg, maar afnam (zie ook grafiek 1). In hoeverre was de moderne economische groei verantwoordelijk voor deze transformatie? Om die vraag te beantwoorden wordt in dit hoofdstuk gekeken naar drie ontwikkelingen die voortkwamen uit deze periode en de invloed daarvan op de prostitutie. De eerste paragraaf beschrijft de huisvesting van de grote groepen nieuwkomers in Haarlem en de gevolgen hiervan voor de bestaande bordelen (§ 5.1). Vervolgens wordt gekeken naar de impact van de veranderende arbeidsmarkt voor vrouwen op het aanbod van prostituees (§ 5.2). Wat de consequenties waren van de verbeterde infrastructuur voor de vraag en het aanbod van de Haarlemse prostitutie wordt daarna besproken (§ 5.3). Tot slot wordt in de conclusie aangegeven in hoeverre deze ontwikkelingen bijdroegen aan de verdwijning van de prostitutie in de stad Haarlem. - 51 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

§ 5.1 De huisvesting De vraag naar woningen steeg sterk met de komst van de nieuwe inwoners. De groep nieuwkomers was dan ook niet gering. Grafiek 3 toont het aantal migranten dat vanaf 1860 tot 1900 naar Haarlem kwam. De gegevens laten een jaarlijkse stijging zien;

5000 4500 4000

vestiging vr vest. totaal

Migranten

3500 3000 2500 2000 1500 1000 500

18 60 18 63 18 66 18 69 18 72 18 75 18 78 18 81 18 84 18 87 18 90 18 93 18 96 18 99

0

Jaren

Grafiek 3 Aantal migranten dat naar Haarlem komt van 1860 tot en met 1900.169 van 1100 personen in 1860 naar 4500 in 1899. Wat betekende deze groei voor de inrichting van de stad en in hoeverre had dit gevolgen voor de bestaande bordelen? De tienjaarlijkse volkstellingen van de overheid bieden een overzicht van het aantal bewoonde huizen in de Nederlandse gemeenten. De cijfers werden weergegeven per wijk. Voor de zes wijken in de Haarlemse binnenstad zijn de gegevens uiteengezet in Grafiek 4. Hieruit blijkt dat de woningbouw vanaf 1869 toenam. Dit was dus aan het begin van de economische groei. Er was echter één wijk die hier van afweek. Wijk VI zou pas na 1879 haar woningaanbod uitbreiden. Tot die tijd daalde het aantal huizen in dit gebied van 733 in 1859 naar 662 in 1879. De afname is opmerkelijk, omdat in 1876 een deel van een buitenwijk door de gemeente

169

NHA: Gemeentebestuur van Haarlem 1813-1957, inv.nr 623 – 658 (Jaarverslagen)

- 52 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

werd toegevoegd aan deze binnenwijk.170 Men zou verwachten dat het aantal woningen in het grotere gebied zou zijn toegenomen. Maar er bleek zich hier tot en met 1879 geen proces van woningbouw, maar van woningafbraak te voltrekken.

Aantal woningen

4000 3500

1859

3000

1869 1879

2500

1889

2000

1899

1500 1000 500 0

I

II

III

IV

V

VI

Stadswijken

Grafiek 4 Aantal woningen per wijk in Haarlem, 1859-1899.171 De inkrimping werd niet veroorzaakt door een daling van het aantal wijkbewoners. Integendeel. Er vestigden zich juist meer mensen in Wijk VI. Het aantal steeg van 3352 in 1859 naar 4057 in 1879.172 In combinatie met de woningafbraak betekende dit dat het gemiddeld aantal personen per huis toenam van vier à vijf mensen aan het einde van de jaren vijftig naar zes à zeven aan het einde van de jaren zeventig.173 Het aantal wijkbewoners vormde aldus geen reden voor de afbraak. Dit gold ook voor de rol van het gemeentebestuur. Het liberale beleid onthield zich van enige bemoeienis

170

NHA: Gemeenteraadsverslagen Haarlem, 1875 en 1876 (Algemene politieverordening). Volkstellingen: 1859, 1869, 1879, 1889, 1899, www.volkstellingen.nl . 172 Het totaal aantal inwoners in Haarlem in de volkstellingen komt niet precies overeen met het aantal inwoners in de jaarverslagen van de gemeente Haarlem. Het verschil is vaak zo’n 200 inwoners. Dit kan verklaard worden door de verschillende momenten in het jaar waarop de metingen werden uitgevoerd. 173 Volgens de Volkstellingen van 1869 telde Wijk VI: 3721 personen en 710 woningen. Ter vergelijking: de huidige huisbezetting is twee tot drie personen, zie: Theo Engelen en Paul Klep, 'Wonen in Nederland op de drempel van de twintigste eeuw', in: Jacques van Maarseveen and P.K. Doorn ed., Nederland een eeuw geleden geteld: een terugblik op de samenleving rond 1900 (Amsterdam 2001) 118. Daarbij waren de woningen in Haarlem gebouwd voor de negentiende eeuw en aanmerkelijk kleiner dan de woningen die gebouwd werden eind negentiende eeuw, zie: P. Hoornhout e.a., 'Traditie en vernieuwing in de Haarlemse kunst en architectuur', in: J. Th. Banks e.a. ed., Deugd boven geweld: een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Haarlem 1995) 438. 171

- 53 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

op dit gebied.174 Waardoor werden de woningen dan wel afgebroken? Een voor de hand liggende verklaring voor de afbraak vormde de aanwezigheid van het station en de spoorwegen. Door de stijgende economie en het groeiend aantal migranten zal dit gebied ongetwijfeld middenstanders en fabrieken hebben aangetrokken.175 Bestaande huizen hadden hiervoor moeten wijken. Maar naar de precieze omvang van fabrieken en winkels in deze wijk is geen onderzoek gedaan. Wel is gebleken dat tot 1880 de industrie zich concentreerde in het stadscentrum. Daarna verplaatste het zich ten noorden van de stad, aan het Noorder Buiten Spaarne.176 De toenemende vraag naar woonruimte in het centrum werd in eerste instantie opgevangen door de bestaande huizen te verbouwen naar een- en tweekamerwoningen.177 Hoewel de druk op de woningmarkt steeg, leek dit geen bedreiging te vormen voor het legale bordeel in deze wijk. Bordeelhoudster Winkelaar wist zelfs te profiteren van het toenemende gebrek aan wooncapaciteit. Dit wordt duidelijk als we kijken naar een lijst met huisnummers, -eigenaren en -bewoners van 1877.178 Het overzicht toont aan dat het bordeel van Winkelaar op nummer 11 in de Pieterstraat niet haar enige bezit was in deze straat. Ook de panden met huisnummers 1, 3, 5, 7 en 9 waren door haar gekocht.179 Het register van drankvergunningen meldt in 1881 dat op nummer 1 een koffiehuis was gevestigd dat gerund werd door Franciscus Winkelaar, de zoon van de bordeelhoudster.180 In de adresboeken van Haarlem wordt de naam “Winkelaar” bij de overige huizen in de Pieterstraat niet genoemd. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de bordeelhoudster de overige panden in de straat verhuurde en daarmee profiteerde van de krapte op de woningmarkt. Daarnaast wist ze met haar familie in de jaren zeventig de vijf belangrijkste bordelen van Leiden in bezit te krijgen.181 De verwanten hadden dus aanzienlijke inkomsten en hierdoor

174

Hoornhout, 'Traditie en vernieuwing’ 439. Van der Weiden geeft in het algemeen weer dat er nieuwe fabrieken kwamen in de stad, zie: Johannes van der Weiden, Ongeplande planning: een historisch-sociologisch onderzoek naar de totstandkoming van een nieuwe stadswijk. (Amsterdam 2002) 144. 176 Frank Suurenbroek, Stadsrand in transformatie: de specifieke ontwikkelingsgang van de stadsrand, inzichtelijk gemaakt met negentiende-eeuws Haarlem (Amsterdam 2006) 148. 177 Hierover werd verslag gedaan in 1882 door de Vereniging tot Bevordering der Volksgezondheid, zie: Speet, Historische atlas 49. 178 NHA: gids van omgewerkte huisnummers uit 22-08-1877. Niet alleen de wijken werden opnieuw ingedeeld in 1876. Ook de huizen werden voorzien van een nieuwe nummering. Deze gids biedt zowel het huisnummer van voor 1876 als dat van daarna. 179 NHA: gids van omgewerkte huisnummers uit 22-08-1877. 180 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr 3583G. 181 D.J. Noordam, 'Een gezond lichaam of een reine geest. Kruistochten tegen onzedelijkheid in Leiden I: 1811-1889', Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 84 175

- 54 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

bleef het bordeel bestaan tot 1899. Dit gold echter niet voor de andere huizen van plezier in de stad. De resterende bordelen waren gevestigd in Wijk I. In tegenstelling tot Wijk VI nam hier het aantal woningen tussen 1859 en 1899 toe (zie grafiek 4). Doordat de woningbouw in verhouding sneller groeide dan die van het aantal wijkbewoners daalde de gemiddelde huisbezetting; van zes à zeven personen in 1869 naar vijf à zes in 1879.182 De afname was voor een deel te danken aan de toevoeging van enkele buitenwijken in 1876 aan deze binnenwijk.183 Maar de belangrijkste bordeelhouders waren al vóór dat jaar vertrokken uit de stad. Hun opvolgers trokken nauwelijks prostituees aan.184 Eén voor één sloten ze daarom de deuren. Vrijwel alle panden veranderden vervolgens in woonruimten.185 Alleen het grote bordeel dat in de buurt van de kazerne was gevestigd kreeg er naast een nieuwe woning met tuin ook een loods bij. Hoewel de functie van de panden veranderde, betekende het niet dat alle bordeelhouders de stad verlieten. De Haarlemse Riefje Hangjas bleek in 1877 nog steeds in hetzelfde huis te wonen.186 De dienstboderegisters tonen echter aan dat er geen legale prostituees meer werkzaam waren in haar bedrijf na 1876. De voormalige bordeelhoudster wist echter net als Winkelaar te profiteren van de krapte op de woningmarkt. Ze was namelijk naast het voormalige bordeel ook in het bezit van het pand ernaast. Daarbij veranderde ze van baan: ze werd koopvrouw.187 De economische groei had dus negatieve en positieve gevolgen voor de bordeelhouders in Haarlem. De komst van de migranten betekende dat de vraag naar woonruimte hoog was. Hoewel niet kan worden aangetoond dat dit de directe oorzaak was voor het vertrek van de belangrijkste bordeelhouders, wordt wel duidelijk dat de behoefte aan onderdak groot was. Alle voormalige bordelen werden (1992) 167; P.A.J. Otgaar en J.F.J.G. Schaik, 'Bordeelhouders in Leiden, 1853-1875', Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en Omstreken 3 (1991) 77. 182 In 1869 kende de wijk 822 woningen en 5322 bewoners. In 1879 waren dit 1249 woningen en 6329 bewoners geworden. 183 Welke buitenwijk werd toegevoegd is niet duidelijk. Maar vermoedelijk was dit een deel van de nabijgelegen buitenwijken I en II. De buitenwijken I en II kenden samen zo’n 146 woningen. Dit is dus het maximale aantal dat er vanuit deze wijken kon worden toegevoegd aan binnenwijk I. Daarnaast werden er van 1869 tot 1879 minimaal 281 woningen gebouwd. 184 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr. 2701G1-2704G (Dienstboderegisters) Het bordeel op Koudenhorn sloot in 1873. De Nauwe Appelaarsteeg 895 kende in 1876 nog 2 prostituees en daarna geen; de Wijde Appelaarsteeg 915 had na 1872 geen prostituees meer. 185 De adressen van de voormalige bordelen zijn niet teruggevonden na hun sluiting in het politiearchief, de beschikkingen van de burgemeester of de (geheime) raadsverslagen van de gemeente. Het lijkt dus onwaarschijnlijk dat de bordelen op last van de burgemeester werden gesloten of dat de panden na sluiting van legale bordelen waren verandert in illegale bordelen. 186 NHA: gids van omgewerkte huisnummers uit 22-08-1877. 187 NHA: Bevolkingsregister. Wat ze verkocht wordt echter niet vermeldt in het register.

- 55 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

na sluiting gebruikt als woonruimten. Maar de krapte op de woningmarkt bood ook voordelen. Ondanks de daling van het aantal prostituees in de stad wisten de bordeelhoudsters die investeerden in vastgoed hiermee een nieuwe bron van inkomsten te verwerven. Maar waarom daalde het aantal prostituees vanaf 1872? § 5.2 De veranderende arbeidsmarkt De arbeidsmarkt voor vrouwen veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw. Naast de nieuwe banen in de opkomende industrie en de dienstensector stegen de lonen. Dit hield in dat de keuzemogelijkheden op de arbeidsmarkt toenamen. Ook de werktijden veranderden. De arbeidswet van 1889 verkondigde dat de maximale werkdag voor vrouwen in de nijverheid niet meer dan 11 uur mocht bedragen.188 Welke impact hadden deze ontwikkelingen op het aanbod van prostituees in Haarlem? Voordat we deze vraag beantwoorden moet echter eerst een beeld worden gegeven van de veranderende arbeidsmarkt voor vrouwen in deze stad. De tienjaarlijkse beroepstellingen tonen de verschuivingen op dit gebied. De tellingen vormden een onderdeel van de volkstellingen en dienden de overheid een beeld te geven van de economische bedrijvigheid in het land.189 Maar de betrouwbaarheid van de cijfers is wisselend. De eerste resultaten in 1849 en 1859 werden als minder betrouwbaar beschouwd. Dit werd geweten aan de ongespecificeerde vragen van het onderzoek en het ontbreken van controles op de gegeven antwoorden.190 De cijfers uit 1889 en 1899 voldeden beter aan de eisen. Al werd tot 1899 de gehuwde vrouw die haar echtgenoot hielp in de landbouw of de handel niet geregistreerd.191 Toch geven de tellingen een belangrijke indicatie van de beroepen waarin de meeste vrouwen werkten en daarom zijn ze gebruikt voor dit onderzoek. Maar om een reëel beeld te geven van de arbeidsmarkt is het essentieel

188

Zie KB 1889, nr, 48, art. 5 Bij uitzondering en alleen met een tijdelijke vergunning van de Commissaris van de Koning kon een werkgever toestemming krijgen om zijn vrouwelijke werkneemster(-s) tijdelijk maximaal 13 uur te laten werken per dag. 189 Jacques van Maarseveen, 'Beroepstellingen 1849-1971/2000', in: Jacques van Maarseveen ed., Algemene tellingen in de twintigste eeuw: de methode van onderzoek bij personen en bedrijven (Voorburg en Heerlen 2002) 118. 190 Maarseveen, 'Beroepstellingen’ 115. De problemen leidde ertoe dat er in 1869 en 1879 geen beroepstellingen werden uitgevoerd. 191 J. Oudhof en A.M.S. Boelens, 'Arbeidsdeelname van 50-plus vrouwen 1849-2006', in: O.W.A Boonstra e.a. ed., Twee eeuwen Nederland geteld. Onderzoek met de digitale volks-, beroeps- en woningtellingen 1795-2001 (Den Haag 2007) 208.

- 56 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

om voor de interpretatie van de cijfers de bestaande literatuur over dit onderwerp te raadplegen.192 De tellingen van de beroepen waarin het merendeel van de vrouwen werkten wordt weergegeven in Tabel 2. Hieruit blijkt dat de banen in de dienstensector en de nijverheid het populairst waren. Met name de vraag naar dienstboden steeg in de

Huiselijke diensten Kleding en reiniging

1859

1889

1899

% (N=4343)

% (N=4989)

% (N=5926)

43,6

61,5

55,7

16,1

20,4

23,1

193

Handel

6,2

10,7

10,4

Onderwijs

0,6

3,4

4,8

Verpleging

0,1

Onbekend

3,3

Overige

26,4

< 8,3

5,4

Tabel 2 Beroepen van vrouwen in Haarlem, 1859-1899.194 tweede helft van de negentiende eeuw. In Haarlem lag het percentage vrouwen dat werkzaam was in deze beroepsgroep zelfs zo’n 12 procent hoger dan het landelijk gemiddelde.195 Dit werd veroorzaakt door de sterk groeiende middenklasse in de stad. Voor hen betekende het hebben van een dienstbode meer status.196 Het toonde aan dat de vrouw des huizes niet hoefde te werken, omdat zij personeel hiervoor konden veroorloven. Vraag en aanbod sloten echter niet op elkaar aan. Hoewel de vraag toenam, bleek na 1889 het aanbod sterk te dalen. Ondanks de gestegen lonen

192

Het gaat hierbij met name om de volgende literatuur: Hilde Bras, Zeeuwse meiden: dienen in de levensloop van vrouwen, 1850-1950 (Amsterdam 2002) ; Marcel Bulte, Het Rozenprieel: van buitengebied naar arbeiderskwartier (Haarlem 1996) ; Gertjan de Groot, Fabricage van verschillen: mannenwerk, vrouwenwerk in de Nederlandse industrie (1850-1940) (Utrecht en Amsterdam 2001) ; F.A.M. Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-1914): een sociaal- economische geschiedenis van de stad. (Haarlem 1972) ; Poelstra, Vrouwen aan het Spaarne. 193 In de volkstelling van 1859 zijn in dit aantal naast wasvrouwen en strijksters tevens naaisters, breisters en werksters opgenomen. Werksters worden hier dus niet tot de huiselijke diensten gerekend, 194 Volkstellingen (Beroepstellingen) 1859, 1889, 1899. www.volkstellingen.nl en de CD-rom: Historische Databank Nederlandse Gemeenten (HDNG). De CD-rom is een bijlage van het werk: Eric Beekink e.a., Nederland in Verandering: maatschappelijke ontwikkelingen in kaart gebracht: 1800-2000 (Amsterdam 2003). 195 Ik heb het gemiddelde verschil in percentages genomen tussen het landelijke en het Haarlemse aantal van de jaren 1859, 1889 en 1899 die door Messing worden genoemd, zie: Messing, Werken en leven in Haarlem 205. 196 Bras, Zeeuwse meiden 38.

- 57 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

waren steeds minder vrouwen bereid om in deze sector te werken.197 In de jaren zestig verdiende een dienstbode fl.60.- tot fl.80.- per jaar. Na de eeuwwisseling was dit inmiddels gestegen naar fl.90.- tot fl.120.-.198 Hoewel het dienstbodeberoep hoger in aanzien stond dan het werken in fabrieken, kon er in de nijverheid meer geld verdiend worden. Het aantal vrouwen in deze sector steeg daarom in de tweede helft van de negentiende eeuw. De vrouwen in Haarlem werkten voornamelijk in de wasserijen, de kledingateliers en de textielfabrieken. Voor de hogere standen was het gebruikelijk om het wassen van de kleding door wasserijen te laten uitvoeren. De stijging van het aantal werkende vrouwen in de nijverheid is dus ook te verklaren door de groei van de middenklassen in Haarlem.199 Daarnaast leidde de prijsdaling van naaimachines tot de opkomst van de confectie.200 De machines maakte het mogelijk om sneller en goedkoper kleding te produceren. De traditionele kledingindustrie werd hierdoor geleidelijk aan vervangen. Voor de linnennaaister uit de jaren zestig die handmatig kleding maakte en herstelde voor 30 tot 40 cent per dag betekende deze ontwikkeling dat ze moeilijker aan klanten kwam. Als ze echter over een naaimachine beschikte dan kon ze voor Vroom en Dreesman lingerie gaan produceren.201 Naast de thuiswerkers creĂŤerden winkels werkplaatsen waarin goedkope kleding machinaal werd genaaid. De vrouwen kregen betaald per kledingstuk. Daarbij was het loon van degene die de knopen op de kleding aanbracht uiteraard een stuk lager dan de wekelijkse fl.4.- tot fl.6.- van de naaister achter de machine.202 Hoe meer kennis nodig was voor de werkzaamheden hoe beter het salaris. De industrialisering had geleid tot een grotere behoefte aan geschoolde arbeidskrachten. De meeste arbeiders hadden echter nauwelijks onderwijs gehad. Het

197 Boudien de Vries, 'Een stad in beweging: economisch en sociale ontwikkelingen', in: J. Th. Banks e.a. ed., Deugd boven geweld: een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Haarlem 1995) 495; George M. Welling, 'Migration of female servants around 1900 in the Netherlands', in: F. Bocchi and P. Denley ed., Storia & multimedia: atti del sttimo congresso internazionale (Bologna 1994) 323 F. de Haan en D. Stam, Jonge dochters en oude vrijsters: ongehuwde vrouwen in Haarlem in de eerste helft van de negentiende eeuw (Haarlem 1985) 100; Poelstra, Vrouwen aan het Spaarne 95; J. Poelstra, Luiden van een andere beweging: huishoudelijke arbeid in Nederland 1840-1920 (Amsterdam 1996) 5. 198 Messing, Werken en leven in Haarlem 205-206. 199 Bulte, Het Rozenprieel 42. 200 Groot, Fabricage van verschillen 99. 201 Ibidem 111. 202 Ibidem 112; Poelstra, Vrouwen aan het Spaarne 26.

- 58 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

waren daarom de fabrieken die begonnen met het aanbieden van vakopleidingen.203 In 1871 werd de fabrieksschool opgericht waar meisjes van katoenfabriek Prévinaire naai- en breilessen kregen. Al snel bleek dat de nieuwe leerlingen moeite hadden met het lezen en schrijven waardoor de lessen werden uitgebreid.204 In tegenstelling tot de arbeiders hadden de overige standen meer en betere scholing genoten. De nieuwe banen waarbij een omvangrijke kennis noodzakelijk was, zoals in het onderwijs en de gezondheidszorg, werden daarom voornamelijk utgeoefend door vrouwen uit deze groepen. Ook de vrouwen die in winkels werkten waren voornamelijk afkomstig uit de middenklassen.205 De lager opgeleiden kwamen in de huiselijke diensten en de nijverheid terecht. In hoeverre had deze arbeidsmarkt een impact op de prostitutie? Het verloop van het dienstbodeberoep toont opvallende overeenkomsten met die van de prostitutie. Beide “traditionele” beroepen werden uitgevoerd door vrouwen uit de lagere klassen. De moderne economische groei had geleid tot nieuwe banen in de nijverheid waarin men meer kon verdienen en de werktijden gunstiger waren. Het aantal jongere vrouwen dat koos voor een baan in het huishouden nam af waardoor de gemiddelde leeftijd van de dienstboden toenam.206 Dezelfde constatering kan bij de groep prostituees gemaakt worden. Tabel 3 toont het aantal legale prostituees per leeftijdscategorie vanaf 1865 tot 1899. De cijfers laten een toename zien van het

1865-1869

1870-1879

1880-1889

1890-1899

% (N=102)

% (N=106)

% (N=59)

% (N=43)

< 20

4

3

0

0

20-30

67

66

70

65

> 30

23

26

20

35

Onbekend

7

6

10

0

Tabel 3 Leeftijden van de prostituees, 1865-1899.207 203

Loes Peeperkorn- van Donselaar, Een eeuw beroep op onderwijs: de geschiedenis van de vereniging voor beroepsonderwijs in Haarlem: 1891-1991 (Haarlem 1991) 20-21. 204 Poelstra, Vrouwen aan het Spaarne 40. 205 Ibidem 37, 58, 95. 206 Welling, 'Migration of female servants 323. 207 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr. 2700G-2708G (Dienstboderegisters). Onder de categorie onbekend vallen: de vrouwen die zich niet laten uitschrijven bij vertrek uit Haarlem en 5 overleden vrouwen. Slechts bij een vrouw wordt aangegeven waar ze is gestorven (namelijk Engeland). Ik kan dus niet met zekerheid zeggen of de overige vrouwen in Haarlem zijn overleden en daarom reken ik ze tot de categorie onbekend, 1 gehuwde vrouw. Wanneer ze trouwt wordt echter niet aangegeven

- 59 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

aantal dertigplussers. In de jaren zestig behoorde een kwart van de prostituees tot deze categorie. Dertig jaar later was dit cijfer opgelopen naar een derde. De gemiddelde leeftijd was in die periode gestegen van 27 naar bijna 30 jaar.208 Een uitzondering op deze trend vormde de jaren tachtig. In deze periode daalde het aantal dertigplussers juist aanzienlijk en was de gemiddelde leeftijd 26 jaar.209 Behalve het feit dat de prostituees in deze periode jonger werden bleek ook hun verblijfsduur in Haarlem toe te nemen. Tabel 4 laat zien dat in de jaren tachtig een kwart van de vrouwen langer dan een jaar in het bordeel werkte. In de jaren negentig daalde dit cijfer, maar steeg het aantal vrouwen dat tussen de 6 en 12 maanden in de stad verbleef. Vermoedelijk lagen de aantallen ook lager in de jaren zestig en zeventig.210 Of dit ook het geval was bij de dienstboden is moeilijk aan te

1865-1869

1870-1879

1880-1889

1890-1899

% (N=102)

% (N=106)

% (N=59)

% (N=43)

0 – 6 mnd

36

43

42

44

7-12 mnd

14

11

19

26

> 12 mnd

10

12

25

23

Onbekend

40

33

14

7

Tabel 4 Verblijfsduur prostituees in Haarlem, 1865-1899.211 geven, omdat hier geen literatuur over gevonden is. Gemiddeld zou een dienstbode anderhalf tot twee jaar in een betrekking werken.212 Welling vermeldt in zijn doctoraalscriptie over de dienstboden in Haarlem dat vanaf de jaren negentig de vrouwen in Haarlem gemiddeld langer in een dienstbetrekking werkten dan in Delft. Maar de gevonden data in de Haarlemse dienstboderegisters fluctueerden sterk per jaar en slechts dertig procent van de gegevens over de vrouwen was compleet.213 Naast de daling van de gemiddelde leeftijd en de eventuele toename van de verblijfsduur laten de jaren tachtig een tijdelijke stijging zien van het aantal werkende dienstboden en prostituees. De volkstellingen (Tabel 1) geven aan dat aan 208

De modus liep op van 25 naar 28 jaar en de mediaan van 26 naar 28 jaar. De modus was in die periode zelfs 21 jaar en de mediaan 25 jaar. 210 De dienstboderegisters vermelden in de jaren zestig bij veertig procent van de prostituees niet de aankomst- en/of vertrekdatum. Voor de jaren zeventig is dit 33 procent. 211 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr. 2700G-2708G (Dienstboderegisters). Onder de categorie “onbekend” vallen de vrouwen waarvan niet is genoteerd wanneer ze zich vestigen in Haarlem en/of wanneer ze vertrokken uit de stad. 212 Poelstra, Vrouwen aan het Spaarne 59; Bras, Zeeuwse meiden 80. 213 George M. Welling, Dienstboden geregistreerd 63-64. 209

- 60 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

het einde van de jaren tachtig ruim drievijfde van de vrouwen in Haarlem werkzaam was in de huiselijke diensten. Ook het aantal bordeelprostituees nam toe. In 1884 was hun aantal in een jaar tijd verdrievoudigd naar 18 dames (zie grafiek 1). In hetzelfde jaar nam ook het aantal opgenomen vrouwen met een geslachtsziekte weer toe in het Stads- en Armenziekenhuis (zie grafiek 2). Hoe kunnen deze veranderingen worden verklaard? De oorzaak van deze tijdelijke stijging lag bij de korte economische recessie die voortkwam uit de landbouwcrisis. De komst van het veel goedkopere graan uit Oost-Europa en de Verenigde Staten had de graanprijs in de jaren tachtig sterk doen dalen in Europa. Dit dwong veel kleinschalige agrarische bedrijven tot faillissement en bevorderde daarmee de migratie.214 Grafiek 3 laat zien dat in deze periode het aantal vrouwelijke migranten dat naar Haarlem kwam in korte tijd sterk toenam. De Haarlemse arbeidsmarkt werd dus overspoeld met nieuwe werkzoekenden. Dit betekende een toename van het aantal arbeiders in de sectoren waarin de vraag naar arbeidskrachten groot was. Het dienstbodeberoep en de prostitutie konden aldus op een hernieuwde belangstelling rekenen. In de jaren negentig herstelde de economie zich waardoor wederom het aanbod in deze traditionele beroepen afnam. Daarnaast creĂŤerden in die periode de ontwikkelingen in de dienstverlening nieuwe beroepsmogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de telefonisten die nodig waren door de uitbreiding van het telefoonnetwerk.215 De moderne economische groei had aldus de werkgelegenheid in de dienstensector en de nijverheid bevorderd. Voor vrouwen uit de lagere klassen werd het mogelijk om meer geld te verdienen in de nijverheid. Bovendien werden de maximale werktijden vanaf 1889 in deze sector gereduceerd. Voor nieuwe beroepen in de zorg en het onderwijs kwamen deze vrouwen echter niet in aanmerking. De banen vereisten scholing die de mensen uit de laagste klassen nauwelijks hadden gehad. De opkomst van de nijverheid betekende een achteruitgang van het aanbod van vrouwen in de traditionele beroepsgroepen, zoals de huiselijke diensten en de prostitutie. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen in deze beroepen nam daardoor toe. Dit veranderde met de komst van een economische recessie in de jaren tachtig. Het waren toen juist de beroepen waarin de vraag hoog was die groeiden. Maar na 214 Zanden en Riel, The strictures of inheritance 274; H.A. Diederiks e.a., Van agrarische samenleving 268. 215 Onno de Wit, Telefonie in Nederland, 1877-1940 (Amsterdam 1998) 88-97.

- 61 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

het economisch herstel nam de werkgelegenheid in de huiselijke diensten en de prostitutie in Haarlem wederom toe. Ondanks de verminderde belangstelling zou de vraag naar prostitutie blijven bestaan. Maar ook hier bood de moderne economische groei een oplossing voor. § 5.3 De impact van het openbaar vervoer Dat snelle groei van de stad werd mede mogelijk door de verbeterde mobiliteit. De eerste treinverbinding kwam tot stand in 1839. Het was echter pas in de periode van de moderne economische groei dat het gebruik ervan toenam. Dit was mede te danken aan de uitbreiding van het spoorwegennet door heel Nederland. Ook de prijzen van de treinkaartjes bleven gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw onveranderd. In combinatie met de stijging van de lonen in deze periode, betekende dit dat de treinreizen relatief goedkoper werden. De kosten van een (derde klas) treinkaartje kwamen overeen met die van de trekschuit waardoor ze ook betaalbaar waren voor de mensen uit de lagere klassen.216 In tegenstelling tot de traditionele trekschuit was de reistijd van de trein echter aanzienlijk korter. Naast het vervoer over grotere afstanden verbeterde de lokale en (boven-)regionale verbindingen door de komst van de paardentram, de stoomtram en de elektrische tram.217 Het verkeer binnen en tussen de steden nam hierdoor toe en leidde tot aanzienlijke veranderingen op de Haarlemse prostitutiemarkt van vraag en aanbod. De komst van de trein betekende dat het gemakkelijker voor de prostituant werd om prostituees in andere steden te bezoeken. Het aanbod van vrouwen werd voor hem aldus groter. Een bezoek aan Amsterdam was vanuit Haarlem niet langer een reis van minimaal twee uur met de trekschuit of diligence. Het nieuwe vervoersmiddel had de reistijd teruggebracht naar zo’n 25 minuten.218 Een treinkaartje was daarbij goedkoper dan de diligence.219 Een enkele reis kostte minimaal fl. 0,45 (3e klas) en maximaal fl.1.- (1e klas).220 Daarnaast werd het aantal 216

Klaas van Giffen, Station Haarlem: Hollandsche sporen door Haarlem en omstreken (2e dr.; Haarlem 2007) 313. 217 Suurenbroek, Stadsrand in transformatie 99. 218 De sneltrein deed er 21 minuten over. De stoptrein die tussen de steden nog stopte bij Halfweg deed er 28 minuten over, zie de spoorwegboekjes uit die tijd: Spoorwegmuseum Utrecht (SWMU): Van Santen’s officiële reisgids voor Nederland met de correspondentiën naar Duitsland, België en Frankrijk (Leiden 1868/1869, 1875). 219 A.F.J. Niemeyer, 'Een aangeharkt en dichtbevolkt laagland: waterstaat, infrastructuur en verstedelijking', in: Thimo de Nijs and Eelco Beukers ed., Geschiedenis van Holland, 1795-2000. Dl. 3a (Hilversum 2003) 105. 220 SWMU: Van Santen’s officiële reisgids uit 1868/1869, 1875

- 62 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

treinen dat dagelijks tussen deze twee steden reed opgevoerd. In 1868 pendelde de trein 11 maal per dag op en neer. In 1890 was dit uitgebreid naar 18 maal.221 Ook de bereikbaarheid van de twee andere grote steden werd met de komst van de treinen verbetert. In 1845 kwam er een spoorwegverbinding met Den Haag tot stand en in 1847 volgde Rotterdam.222 Naast de aansluitingen met de grotere steden, werden ook de middelgrote steden met elkaar verbonden. Al in 1842 was het bijvoorbeeld mogelijk om met de trein vanuit Haarlem naar Leiden te reizen. De bereikbaarheid tussen deze steden werd nog groter met de komst van de stoomtram in 1881. Toch ging de prostitutie zich steeds meer concentreren in de drie grote steden en niet in deze middelgrote steden. 223 Een belangrijke pullfactor die Amsterdam, Rotterdam en Den Haag boden ten opzichte van de middelgrote en kleine steden was de anonimiteit. Om niet in opspraak te raken was het met name voor gehuwde prostituanten van belang om niet herkent te worden bij een bezoek aan een prostituee. De grote steden boden deze anonimiteit. Door de aanwezigheid van het grote aantal inwoners was de kans kleiner om een bekende tegen te komen. Ondanks de enorme groei van het aantal inwoners was deze anonimiteit in Haarlem vanaf de jaren negentig juist afgenomen. Dit was een gevolg van de activiteiten van organisaties zoals de Middernachtzending die bezoekers van bordelen aanspraken op hun gedrag en ze zelfs achtervolgden om de eventuele echtgenote in te lichten. Bovendien was er een reële kans dat een Haarlemse Middernachtzendeling een bordeelbezoeker uit dezelfde stad herkende. De kans dat dit een Haarlemmer overkwam in Amsterdam, Rotterdam of Den Haag was aanzienlijk kleiner. Anonimiteit was voor de klant aldus belangrijk en daarom waren het niet de grote bordelen die floreerden in de drie belangrijkste steden. Het bleken juist de minder massale vormen van prostitutie die populair werden bij de bezoekers. Bierhuizen, sigarenwinkels, café-chantants, logementen, melksalons enz. werden de nieuwe bordelen van de stad.224 Het lokken van klanten gebeurde via flyers met cryptische omschrijvingen die op straat werden uitgedeeld. “Waar gaat gij? Ik ga zien de damesbediening in het café de Nederlanden, Z.O. Achterburgwal 177”, 221

SWMU: Van Santen’s officiële reisgids uit 1868/1869 en 1890. Giffen, Station Haarlem 313. 223 Bossenbroek, Het mysterie 282. 224 Ibidem 282; Leo Lucassen, 'Het einde van en migratieregime: buitenlanders in Holland gedurende de 19e eeuw', Holland 33 (2000) 209; Nelleke Manneke, ‘Reacties van Rotterdamse burgers op de migratie rond 1900’, Van de Laar, Vier eeuwen migratie 182. 222

- 63 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

luidde bijvoorbeeld een van de teksten die in de hoofdstad op papier werd verspreid.225 De vraag naar prostitutie verschoof aldus vanuit Haarlem naar de drie grote steden. Maar hoe zat het met het aanbod van prostituees? Doordat lange afstanden sneller konden worden afgelegd werden ook de prostituees mobieler. Grafiek 5 toont een overzicht van de geboorteplaatsen van de dames die werkten in de Haarlemse bordelen. De gegevens laten een transformatie zien. In de jaren zestig was het overgrote deel van de vrouwen (78%) geboren in het westen van Nederland. Maar na de jaren zeventig daalde dit aantal en werden ze vervangen door vrouwen die in het oosten van Nederland en in het buitenland waren

Herkomst prostituees (in procenten)

Noorden (Groningen, Friesland en Drente) Oosten (Gelderland en Overijssel)

90

Westen (Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland)

80

Zuiden (Noord-Brabant en Limburg)

70

Midden (Utrecht) Buitenland (BelgiĂŤ en Duitsland)

60

Onbekend

50 40 30 20 10 0 1865-1869

1870-1879

Jaren

1880-1889

1890-1899

Grafiek 5 Geboorteplaats van de prostituees in Haarlem, 1865-1899226 geboren. De afstand die vrouwen aflegden om in het Haarlemse bordeel te werken nam aldus toe. Een verklaring hiervoor vinden we in de vorige paragraaf. De gunstige economische ontwikkelingen in het westen trokken migranten aan uit de achtergestelde gebieden. Kaart 2 laat zien dat de uitbreiding van de spoorlijnen in Oost-Nederland en de verbindingen met Duitsland en BelgiĂŤ de trek naar het westen stimuleerde in de periode van economische recessie. De meeste prostituees kwamen echter niet rechtstreeks vanuit hun plaats van herkomst naar Haarlem.

225 Zie afb. 14 en 15 in: J.F. van Slobbe, Bijdragen tot de geschiedenis en de bestrijding van prostitutie te Amsterdam (Amsterdam 1937) 94. 226 NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nr. 2700G-2708G (Dienstboderegisters).

- 64 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

1878

1892

Kaart 2 Spoorwegverbindingen in Nederland in 1878 en 1892.227 Naast de geboorteplaatsen vermelden de dienstboderegisters ook de vestigingsplaats van de vrouwen voordat ze naar Haarlem kwamen en de plaats van bestemming nadat ze Haarlem hadden verlaten. De meest gebruikte plaatsnamen worden getoond in Kaart 3. Naast de drie grote steden vond er ook een uitwisseling plaats met middelgrote steden. Vanuit Haarlem was dit voornamelijk met Leiden en Den Helder. Het aandeel vrouwen van en naar Leiden nam echter toe, terwijl dat uit Den Helder juist sterk afnam. De stijging kan verklaard worden door de toegenomen vervoersmogelijkheden. Naast de treinverbinding tussen Haarlem en Leiden werden de twee steden vanaf 1881 ook verbonden door een tramlijn. De bereikbaarheid nam dus toe, hetgeen ook leidde tot een stijgend aandeel van de uitwisseling van prostituees met deze stad. Maar daarnaast speelden de netwerken van de bordeelhouders een cruciale rol. De familie Winkelaar had immers ook vijf bordelen in Leiden. De afname van het aantal vrouwen uit de andere middelgrote stad valt samen met het vertrek van bordeelhouder Jan Bosch die geboren was in Den Helder. Bijna de helft van het aantal vrouwen dat rechtstreeks uit zijn plaats van herkomst naar Haarlem kwam werkte voor hem. Toen hij echter in 1874 naar Rotterdam vertrok verdween ook de aanvoer van de prostituees uit Den Helder.

227

SWMU: Van Santen’s officiÍle reisgids uit 1878 en 1892.

- 65 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

A: periode 1865-1869 (N=102)

B: periode 1870-1879 (N=106)

Den Helder

Den Helder

8

7

7 Haarlem

8 38

Haarlem

1

Amsterdam

2 3 3

4

54 2

36 Amsterdam

6

4

Leiden Den Haag

5

45

Leiden

Den Haag

5

1

6 Rotterdam

Rotterdam

C: periode 1880-1889 (N=59)

D: periode1890-1899 (N=43)

Den Helder

Den Helder

2 Haarlem 41

Haarlem 47 Amsterdam

8 20 Den Haag

14 14

5

5

Leiden

Amsterdam

19

32

Den Haag

2

51 12

Leiden

3

7 12

Rotterdam

Rotterdam

Legenda Woonplaats prostituee voordat ze naar Haarlem kwam Woonplaats prostituee nadat ze Haarlem had verlaten

Kaart 3 Geografische mobiliteit van de legale prostituees,1865-1899.228

228

NHA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nrs. 2700G-2708G (Dienstboderegisters) Op de kaart worden de belangrijkst steden weergegeven waar de prostituees woonden voordat ze naar Haarlem kwamen en nadat ze Haarlem weer verlieten. Hoeveel van deze vrouwen in de steden verbleven wordt weergegeven in percentages van het totale aantal prostituees per periode.

- 66 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

De verdwijning van de bordelen in Haarlem betekende voor de overgebleven bordeelhoudster dat haar netwerken moesten worden uitgebreid. Voorheen werden prostituees tussen de Haarlemse bordelen uitgewisseld en was de hoofdstad de belangrijkste leverancier van nieuwe vrouwen (zie kaart 3).229 Treinen boden echter de mogelijkheid om in korte tijd grotere afstanden af te leggen en dus meer contacten aan te gaan. Uiteraard waren het de grootste steden met de meeste bordelen die het merendeel van de prostituees leverden. Maar er kwamen ook vrouwen rechtstreeks vanuit het buitenland in een Nederlands bordeel terecht.230 Bij Winkelaar gebeurde dit tussen 1880 en 1899 vijf maal. Het openbaar vervoer had daarmee een verandering teweeg gebracht voor zowel de vraag naar als het aanbod van prostituees. De vraag naar prostitutie was niet langer beperkt tot de stadsgrenzen van Haarlem. Prostituanten waren in korte tijd in Amsterdam, Rotterdam of Den Haag die bovendien meer anonimiteit boden dan Haarlem. Ook de samenstelling van het aanbod veranderde. De prostituees uit het westen van Nederland namen af en werden vervangen door vrouwen uit OostNederland, Duitsland en BelgiĂŤ. De toegenomen treinverbindingen maakten het voor hen gemakkelijker om naar het westen te reizen. Bovendien bevorderde het openbaar vervoer de groei van de netwerken van de bordeelhoudster. Deze uitbreiding was voor haar noodzakelijk om de aanvoer van nieuwe vrouwen in het bordeel te behouden na het wegvallen van de andere bordelen in Haarlem. Conclusie In dit hoofdstuk is gekeken naar een mogelijke relatie tussen het verloop van de prostitutie en de opkomst van de moderne economische groei. Dit is gebeurd aan de hand van drie ontwikkelingen die voortkwamen uit deze groei: de stijgende vraag naar huisvesting, de veranderende arbeidsmarkt voor vrouwen en de uitbreiding van het openbaar vervoer. De moderne economische groei had de werkgelegenheid in de dienstensector en de nijverheid vergroot. Dit werden aldus belangrijke pullfactoren voor migranten uit de economische minder welvarender gebieden. Daarnaast werd dit proces versterkt door de achteruitgang van de agrarische sector die als pushfactor fungeerde. 229

Tussen 1865 en 1876 werkten 32 prostituees bij minimaal twee bordelen in Haarlem. Zie: HNA: Gemeentebestuur van Haarlem, 1813-1957, inv. nrs 2700G – 2705G (Dienstbodenregisters) 230 Marlou Schrover, Een kolonie van Duitsers. Groepsvorming onder Duitse immigranten in de negentiende eeuw (Amsterdam 2002) 199.

- 67 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

De twee Haarlemse bordeelhoudsters profiteerden van de groeiende vraag naar woonruimte door te investeren in vastgoed. De anderen vertrokken uit Haarlem waarna de panden gebruikt werden als huisvesting voor nieuwkomers. EÊn van de oorzaken voor de daling van het aantal prostituees was het verbeterde carrièreperspectief voor vrouwen. De moderne economische groei had de massaproductie van goederen gestimuleerd. De prijsdaling van de naaimachine had nieuwe banen gecreÍerd in de confectie. Maar ook de wasserijen en textielfabrieken boden werk aan vrouwen uit de lagere klassen. De achteruitgang die daarop volgde in traditionele beroepen, zoals het dienstbodeberoep en de prostitutie, betekende dat de samenstelling van de groep vrouwen in deze beroepsgroepen veranderde. De gemiddelde leeftijd van hen steeg en ook de streek waar men geboren was veranderde. De vrouwen uit het westen werden vervangen door die uit het oosten van Nederland en het buitenland. Waarschijnlijk werd ook hun verblijfsduur bij de werkgever groter naarmate de eeuw vorderde. Alleen in de jaren tachtig toen een recessie de economische groei tijdelijk belemmerde steeg het aantal vrouwen dat werkte in de traditionele banen. Maar het waren niet uitsluitend de toegenomen mogelijkheden op de arbeidsmarkt waardoor het aandeel prostituees in Haarlem terugliep. De netwerken van de bordeelhouders waren een belangrijk middel om de bordelen te voorzien van nieuwe prostituees. Met de sluiting van de bordelen namen deze connecties in Haarlem af. De enige bordeelhoudster die overbleef was daardoor gedwongen om haar contacten buiten de stad uit te breiden. De moderne economische groei bood haar deze mogelijkheden. De hogere lonen, de vaste prijzen voor het treinkaartje en de kortere reistijd stimuleerden het gebruik van het openbaar vervoer. De steeds groter wordende concentratie van de bordelen in de drie grote steden maakten de plaatsen tot de grootste leveranciers van vrouwen. Maar zij bleken ook belangrijke concurrenten te zijn. De economische groei had het voor prostituanten gemakkelijker gemaakt om de bordelen in de grote steden te bezoeken. De anonimiteit zal voor Haarlemmers een belangrijke motief zijn geweest om niet het bordeel van Winkelaar te betreden. De acties van de Haarlemse afdeling van de Middernachtzending zullen dit ongetwijfeld hebben bevorderd. De moderne economische groei had daarmee niet alleen de vraag, maar ook het aanbod van de prostitutiemarkt veranderd. Een economische noodzaak om prostituee te worden was afgenomen voor vrouwen uit het westen van Nederland - 68 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

door de veranderingen op de arbeidsmarkt. De huizenmarkt was voor enkele bordeelhouders een alternatieve bron van inkomsten geworden. Daarnaast kreeg het Haarlemse bordeel te maken met een grotere concurrentie in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag waardoor de klandizie afnam. De moderne economische groei had daarmee de middelgrote stad Haarlem zedelijk gemaakt, maar dat gold niet voor de drie grootste steden van het land.

- 69 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

CONCLUSIE In deze scriptie is onderzocht in hoeverre de moderne economische groei verantwoordelijk was voor de daling van de Haarlems prostitutie in de tweede helft van de negentiende eeuw. De historiografie liet zien dat niet alleen economische, maar ook politieke en sociale aspecten het verloop van de prostitutie konden beïnvloeden. Om te achterhalen hoe groot de economische invloed was moest dus ook de impact van deze invloeden achterhaald worden. De invloed van het gemeentelijk beleid op de Haarlemse prostitutie was niet groot. Hoewel de raad een reglementering op de prostitutie opstelde en het vijf maal gedeeltelijk aanpaste, weerhield het liberale gedachtegoed de raad van verdere inmenging. Dit hield in dat prostitutie als een privé aangelegenheid werd beschouwd. Daarnaast speelde ook de houding van de burgermeester een belangrijke rol. Hij was immers verantwoordelijk voor de handhaving van de regels. Burgervader Jordens die 25 jaar de gemeenteraad leidde bemoeide zich nauwelijks met de prostitutie en alle klachten van overlast werden door hem resoluut verworpen. Zijn opvolger toonde meer daadkracht. Vijf illegale bordelen werden door hem gesloten en uiteindelijk kwam er onder zijn bewind een bordeelverbod in 1899. Maar de veranderingen aan het einde van de eeuw waren niet uitsluitend te wijten aan de persoonlijkheid van de burgermeester of gemeenteraad. Diverse maatschappelijke organisaties drongen er in die periode bij de raad op aan om een dergelijk verbod in te voeren. De landelijke overheid hield zich grotendeels afzijdig van het Haarlemse gemeentebeleid. Toch bleken een aantal maatregelen die ze namen de prostitutiemarkt indirect te beïnvloeden. Door de invoering van de drankwet in 1881 werden de ontmoetingsplaatsen tussen prostituanten en illegale of zelfstandige legale prostituees aan banden gelegd. Daarnaast betekende de komst van de arbeidswet dat de werkomstandigheden voor vrouwen in fabrieken lichtelijk verbeterde. Dit werk werd aldus aantrekkelijker. Tot slot maakte de opheffing van de belasting op kranten dit medium voor iedereen betaalbaar en dus toegankelijk. Kritische artikelen over het liberale beleid en de roep om een bordeelverbod in deze kranten deed het aantal tegenstanders en daarmee het aantal maatschappelijke organisaties groeien.

- 70 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

De acties van de verenigingen gingen verder dan het uitoefenen van de politieke druk. Met succes gingen ze ook letterlijk de prostitutie op straat bestrijden waarbij de nadruk lag op het voorkomen van dit zogenaamde onheil. De organisaties kwamen echter in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw opzetten, terwijl de Haarlemse prostitutie al ver daarvoor daalde, namelijk vanaf 1872. De directe oorzaak van de daling na dat jaar was het vertrek van de belangrijkste bordeelhouders uit de stad. Men zou verwachten dat met hun aftocht de illegale prostitutie zou toenemen, maar dat gebeurde niet. Zowel de vraag naar als het aanbod van prostitutie bleek vanaf toen in Haarlem af te nemen. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in de opkomst van de moderne economische groei. Met de positieve conjunctuur stegen de lonen en de koopkracht. Doordat ook het spoorwegennet zich uitbreidde werd het gemakkelijker voor prostituanten om elders aan hun trekken te komen. Maar de economisch groei had ook een impact op het aanbod van prostituees. De opkomende industrie- en dienstensector werd voor Haarlemse vrouwen een belangrijke werkgever. De autochtone prostituees werden daardoor langzaam vervangen door vrouwen uit de armere gebieden in Nederland en het buitenland. Door de uitbreiding van de spoorwegen was het ook voor deze laatste groep gemakkelijker geworden om werk te zoeken aan de andere kant van het land. De Haarlemse prostitutie werd aldus be誰nvloed door economische, politieke en sociaal-culturele factoren. Figuur 1 geeft de verhoudingen tussen de drie aspecten schematisch weer. Hieruit blijkt dat de economie groei de grootste impact had op het verloop van de Haarlemse prostitutie. De invloed was zowel direct als indirect waarneembaar. De voorspoed leidde bijvoorbeeld tot een toename van het aantal personen in de hogere klassen. Het gezin werd door hen ge誰dealiseerd. Prostitutie werd als een bedreiging voor dit ideaal beschouwd en daarom gingen deze klassen zowel druk uitoefenen op de overheid om een verbod erop in te voren als de prostitutie op straat bestrijden. Figuur 1 schetst daarmee een globaal overzicht van de impact van de drie aspecten op de prostitutie in de stad Haarlem. Het onderzoek gaat echter niet in op de vraag in hoeverre de drie factoren van invloed waren op de levensloop van de prostituees. Door deze levens van de vrouwen te reconstrueren zou men een beeld kunnen krijgen in hoeverre prostitutie een tijdelijk baan was voor de vrouwen, zoals beweerd werd in de internationale historiografie. Zorgde de economische groei bijvoorbeeld dat ze na hun verblijf in Haarlem alternatieve banen vonden in andere steden of bleven de vrouwen hun geld - 71 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

als prostituee verdienen? En kan men hierbij onderlinge verschillen constateren door de herkomst van de prostituees te vergelijken. Om dus naast een globaal beeld ook een gedetailleerder beeld van de impact van de drie factoren te krijgen op het leven van prostituees die in Haarlem gewerkt hadden zou ook hun levensloop onderzocht moeten worden voordat ze naar Haarlem kwamen en nadat ze weer vertrokken. Dat de economische groei een leidende rol speelde in het verloop van de prostitutie is uit deze casestudy echter wel gebleken. De impact van deze groei had de prostitutie verplaatst naar de drie grote steden en daarmee de middelgrote stad Haarlem zedelijk gemaakt.

Prostitutie te Haarlem, 1850-1900 Stijgende lonen Uitbreiding openbaar vervoer Toename werkgelegenheid voor vrouwen in de nijverheid en de dienstensector Regulering gemeente vanaf 1838 tot 1900

Maatschappelijk debat

Economische invloed

Bestrijden van prostitutie op straat

Drankwet, 1881 Arbeidswet, 1889

Politieke invloed

Behoefte aan arbeiders

Groei hogere klassen

Politieke druk bordeelverbod

Sociaal-culturele invloed

Opheffen belasting op kranten,1869

Figuur 1: de impact van politieke, sociaal-culturele en economische aspecten op de prostitutie in Haarlem, 1850 – 1900.

- 72 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

LIJST VAN KAARTEN, TABELLEN EN GRAFIEKEN Kaart 1: Legale bordelen in Haarlem, 1866-1899. Kaart 2: Spoorwegverbindingen in Nederland in 1878 en 1892. Kaart 3: Geografische mobiliteit van de legale prostituees,1865-1899. Tabel 1: Aantal bordelen te Haarlem, 1889-1896. Tabel 2: Beroepen van vrouwen in Haarlem, 1859-1899. Tabel 3: Leeftijden van de prostituees, 1865-1899. Tabel 4: Verblijfsduur prostituees in Haarlem, 1865-1899. Grafiek 1: Aantal geregistreerde prostituees in Haarlem 1865-1899. Grafiek 2: Venerisch besmette militairen en vrouwen, 1854-1887. Grafiek 3: Aantal migranten dat naar Haarlem komt van 1860 tot en met 1900. Grafiek 4: Aantal woningen per wijk in Haarlem, 1859-1899. Grafiek 5: Geboorteplaats van de prostituees in Haarlem, 1865-1899.

- 73 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

BRONNEN EN LITERATUUR Archiefbronnen Noord-Hollands Archief (NHA)  Archief Burgerlijk Armbestuur, 1856 - 1892  Bevolkingsregister, 1860-1900  Gemeentebestuur van Haarlem, 1813 - 1957  Gemeentepolitie  Gemeenteraadsverslagen, 1860-1900  Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de geneeskunst  Stadsbestuur van Haarlem, 1544 en 1560. Het Gelders Archief (HGA)  Burgerlijke Stand (overledenen en huwelijksregisters) Het Utrechts Archief (HUA)  Arrondissementsrechtbank Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)  Nationaal Comité van Instellingen voor Zedelijke Volksgezondheid 18771980 Spoorwegmuseum Utrecht (SWMU)  Van Santen’s officiële reisgids Gedrukte bronnen Bergh, W. v. d., De strijd tegen de prostitutie ('s Gravenhage 1878). Code Pénal / Wetboek van het strafregt (Amsterdam en Rotterdam 1810) (UB VU). De Middernachtzendeling (UB UvA). Lennep, M. F. v., Overzicht van het werk der Middernachtzending te Haarlem gedurende het tijdvak 1895-1896 (Haarlem 1897). Mounier, G. J. D., Onderzoek naar de betekenis van statistiek der venerische en syphilitische ziekten bij de landmacht in het Koninkrijk der Nederlanden, ter beoordeling van de werking van plaatselijke verordeningen tot bestrijding dier ziekten door reglementering der prostitutie (Den Haag 1889). Munster, J. N., In de duistere wereld. Grepen uit het werk der Nederlandsche Middernachtzending (Utrecht 1901). Ringnalda, W., Niet vruchteloos: grepen uit het werk der Middernachtzending te Haarlem (Haarlem 1901). Staatsbladen, 1848, 1851, 1853, 1865, 1881, 1887, 1889, 1911, 2000. Staatscouranten, 1883 - 1895 - 74 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Overige bronnen VPRO Tegenlicht, De middernachtzending tegen hoerenlopers in de 19de eeuw interview met Rudolph Dekker. http://www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/25782130/items/27612757/ , 09-03-2008. www.genlias.nl www.volkstellingen.nl Literatuur Armstrong, W. A., 'Poverty and prostution - A study of Victorian prostitution in York - F. Finnegan', The Economic History Review 33 (1980) 425-426. Beekink, E., T. Boonstra en H. Knippenberg, Nederland in Verandering: maatschappelijke ontwikkelingen in kaart gebracht: 1800-2000 (Amsterdam 2003). Bie, R. J. v. d., ‘Licht, lucht en vrijheid. De kwaliteit van huisvesting (1899-1940)’, in: O.W.A Boonstra e.a. ed., Twee eeuwen Nederland geteld. Onderzoek met de digitale volks-, beroeps- en woningtellingen 1795-2001 (Den Haag 2007) 129-152. Blijstra, R., Haarlem: heel oud, heel nieuw (Haarlem 1971). Blom, J. C. H., ‘The Netherlands since 1830’, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts ed., History of the low countries (2e dr.; New York and Oxford 2006) 393-470. Bossenbroek, M. en J. H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen: prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998). Bossenbroek, M. en J. H. Kompagnie, 'Zondige steden, preuts platteland? Prostitutie in Holland rond 1900', Historisch Tijdschrift Holland 30 (1998) 272-294. Bras, H., Zeeuwse meiden: dienen in de levensloop van vrouwen, 1850-1950 (Amsterdam 2002). Brink, P. v. d. en J. H. Grabant-Pleging, ‘De herbergen van de Haarlemmerhout’, in: J.J. Temminck ed., Haarlemmerhout 400 jaar (Haarlem 1984) 72-88. Brink, W. v. d., 'Utrechtse adellijke vrouwen en prebenden in de achttiende eeuw', Virtus: jaarboek voor Adelsgeschiedenis 11 (2004) 43-53. Brouwer, J., 175 Jaar diender aan het Spaarne (Haarlem 1986). Bruijn, J. d., Geschiedenis van de abortus in Nederland: een analyse van opvattingen en discussies, 1600-1979 (Amsterdam 1979). Bulte, M., Het Rozenprieel: van buitengebied naar arbeiderskwartier (Haarlem 1996).

- 75 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Bulte, M., Van oude nijverheid naar nieuwe zakelijkheid: geschiedenis van de belangrijkste zelfstandige ondernemers die zich in Haarlem vestigden (Haarlem 1998). Bulte, M. en A. Neeven, Garnizoenstad Haarlem (Haarlem 1992). Clark, C., The conditions of economic progress (3rd ed.; Oxford 1957). Corbin, A., Les filles de noce: misère sexuelle el prostitution aux 19e el 20e siècles (Paris 1978). Dekker, J., ‘De hout door de stad omsingeld’, in: J.J. Temminck ed., Haarlemmerhout 400 jaar (Haarlem 1984). Dekker, R., 'De Middernachtzending: een buitenparlementaire actiegroep uit de negentiende eeuw', Hollandse Studiën 22 (1989) 109-114. Diacon, T. A., 'House and Street - the Domestic World of Servants and Masters in 19th-Century Rio-De-Janeiro - Graham,Sl', Journal of Interdisciplinary History 25 (1995) 759-760. Diederiks, H. A. e.a., Van agrarische samenleving naar verzorgingsstaat: de modernisering van West-Europa sinds de vijftiende eeuw (2e dr.; Groningen 1994). Dijk, K. v. en A. Handgraaf, Slopjes en poortjes in Haarlem (Haarlem 1987). Doornick, M. v., In het leven: vier eeuwen prostitutie in Nederland (Apeldoorn 1997). Dorsman, J. en M. Stavenuiter, Nooit gehuwd, maar niet alleen: vrijgezelle vrouwen uit de arbeidende klasse in de tweede helft van de negentiende eeuw (Hilversum 1993). Drenth, A. v. en F. d. Haan, The rise of caring power: Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999). Eenhoorn, C., Dokteren in Haarlem: De gezondheidstoestand in Haarlem in de tweede helft van de negentiende eeuw. Een bloemlezing naar aanleiding van de plaatsing, inventarisering en gedeeltelijke ontsluiting van het archief van de afdeling Haarlem en omstreken van de Koninklijke Nederlansche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (Haarlem 1988). Engelen, T. en P. Klep, ‘Wonen in Nederland op de drempel van de twintigste eeuw’, in: Jacques van Maarseveen en P.K. Doorn ed., Nederland een eeuw geleden geteld: een terugblik op de samenleving rond 1900 (Amsterdam 2001) 113-130. Evans, R. J., 'Prostitution, State and Society in Imperial Germany', Past and Present 70 (1976) 106-129. Faber, M., The crimson petal and the white (Edinburgh 2002) [roman].

- 76 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Finnegan, F., Poverty and prostitution : a study of Victorian prostitutes in York (Cambridge 1979). Fritschy, W. ed., Fragmenten vrouwengeschiedenis dl. II (Den Haag 1980). Giele, J., 'De oppositie der volksmannen', TVSG 1 (1975) 171-218. Giffen, K. v., Station Haarlem: Hollandsche sporen door Haarlem en omstreken (2e dr.; Haarlem 2007). Gilfoyle, T. J., 'Prostitutes in the archives: problems and possibilities in documenting the history of sexuality', American Archivist 57 (1994) 514-527. Griffiths, R. T. en J. d. Jong, 'De maat genomen. De Nederlandse economie in de negentiende eeuw', BMGN 117 (2002) 252-363. Groot, G. d., Fabricage van verschillen: mannenwerk, vrouwenwerk in de Nederlandse industrie (1850-1940) (Utrecht en Amsterdam 2001). Haan, F. d. en D. Stam, Jonge dochters en oude vrijsters: ongehuwde vrouwen in Haarlem in de eerste helft van de negentiende eeuw (Haarlem 1985). Harris, J., The observations (New York 2006) [roman]. Hart, P. D. t., 'Het onbespreekbare besproken: het Utrechtse gemeentebestuur en de prostitutiekwestie, 1850-1900', Jaarboek van Oud-Utrecht (1993) 148-180. Hart, P. D. t., Leven in Utrecht 1850-1914: groei naar een moderne stad (Hilversum 2005). Hilten, J. W. v., ‘Telefooncentrales: van koord tot computer’, in: J.H. Schuilenga e.a. ed., Honderd jaar telefoon: geschiedenis van de openbare telefonie in Nederland: 1881-1981 ('s-Gravenhage 1981) 45-90. Hollis, P., Women in public 1850-1900: documents of the Victorian women's movement (London etc. 1979). Holtzer, B., ‘Hogendorp, Anna van’, in: P.J. Meertens e.a. ed., BWSA 4 (1990) 9093. Hoornhout, P. e.a., ‘Traditie en vernieuwing in de Haarlemse kunst en architectuur’, in: J. Th. Banks e.a. ed., Deugd boven geweld: een geschiedenis van Haarlem, 12451995 (Haarlem 1995) 431-454. Horlings, E., ‘Werkgelegenheid en economische modernisering. De structuur van de beroepsbevolking 1807-1909’, in: J.G.S.J. Maarseveen en P.K. Doorn ed., Nederlandeen eeuw geleden geteld. Een terugblik op de samenlving rond 1900 (Amsterdam 2001) 227-248.

- 77 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Hudson, P., History by numbers: an introduction to quantitative approaches (London 2000). Huitzing, A., Betaalde liefde: prostitutie in Nederland (Bergen 1983). Iggers, G., Historiography in the twentieth century: from scientific objectivity to the postmodern challenge (Middletown 1997). Jansz, U., ‘Vrouwengeschiedenis: een voorbeeld van emancipatorische historiografie’, in: Herman Belien en Gert Jan van Setten ed., Geschiedschrijving in de twintigste eeuw: discussie zonder eind (1991; Amsterdam 1996) 279-299. Kok, J., Langs verboden wegen: de achtergronden van buitenechtelijke geboorten in Noord-Holland 1812-1914 (Hilversum 1991). Kortmann, C. A. J. M., Constitutioneel recht (5e dr.; Deventer 2005). Kurtz, G. H., De straat waarin wij in Haarlem wonen: geschiedenis en verklaring der Haarlemse straatnamen (Haarlem 1965). Kutznets, S., Modern economic growth: rate, structure and spread (New Haven 1966). Lauderdale Graham, S., House and street : the domestic world of servants and masters in nineteenth-century Rio de Janeiro (Cambridge 1988). Lucassen, L., 'Het einde van en migratieregime: buitenlanders in Holland gedurende de 19e eeuw', Holland 33 (2000) 190-211. Maarseveen, J. v., ‘Beroepstellingen 1849-1971/2000’, in: Jacques van Maarseveen ed., Algemene tellingen in de twintigste eeuw: de methode van onderzoek bij personen en bedrijven (Voorburg en Heerlen 2002) 115-141. Maarseveen, J. v., ‘Tijdens de eeuwwisseling geteld. De methode van onderzoek bij volkstelingen’, in: Jacques van Maarseveen en P.K. Doorn ed., Nederland een eeuw geleden geteld: een terugblik op de samenleving rond 1900 (Amsterdam 2001) 1339. Maas, N., De Opregte Haarlemsche Courant in de negentiende eeuwse literatuur en karikatuur (Haarlem 1998). Manneke, N., ‘Reacties van Rotterdamse burgers op de migratie rond 1900’, in: P. van de Laar e.a. ed., Vier eeuwen migratie: bestemming Rotterdam (Rotterdam 1998) 172-186. Messing, F. A. M., Werken en leven in Haarlem (1850-1914): een sociaaleconomische geschiedenis van de stad. (Haarlem 1972). Mooij, A., Geslachtsziekten en besmettingsangst: een historisch-sociologische studie 1850-1990. (Amsterdam 1993).

- 78 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Munsterman, D. en J. Portegies, Bij volstrekte onvermijdeljkheid. de eerste jaren van het burgerlijk Armbestuur in Haarlem, 1857-1870. (Scriptie Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 1987) Nabuurs, N., ‘Prostitutie: reglementeren of verbieden?’ in: Jan Brabers ed., Nijmegen: geschiedenis van de oudste stad van Nederland (Nijmegen 2005) 246. Niemeyer, A. F. J., ‘Een aangeharkt en dichtbevolkt laagland: waterstaat, infrastructuur en verstedelijking’, in: Thimo de Nijs en Eelco Beukers ed., Geschiedenis van Holland, 1795-2000. Dl. 3a (Hilversum 2003) 93-186. Noordam, D. J., 'Een gezond lichaam of een reine geest. Kruistochten tegen onzedelijkheid in Leiden I: 1811-1889', Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 84 (1992) 151-181. Noordam, D. J., 'Een gezond lichaam of een reine geest. Kruistochten tegen onzedelijkheid in Leiden II: 1889-1911', Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 86 (1994) 149-168. Oostendorp, M., Liberalen, zedelijkheid en wetgeving: 1881-1911 (Utrecht 1990). Otgaar, P. A. J. en J. F. J. G. Schaik, 'Bordeelhouders in Leiden, 1853-1875', Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en Omstreken 3 (1991) 51-83. Otgaar, P. A. J. en J. F. J. G. Schaik, 'Illegale prostitutie in Leiden in de tweede helft van de negentiende eeuw', Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en Omstreken 4 (1992) 80-105. Oudhof, J. en A. M. S. Boelens, ‘Arbeidsdeelname van 50-plus vrouwen 1849-2006’, in: O.W.A Boonstra e.a. ed., Twee eeuwen Nederland geteld. Onderzoek met de digitale volks-, beroeps- en woningtellingen 1795-2001 (Den Haag 2007) 207-222. Peeperkorn- van Donselaar, L., Een eeuw beroep op onderwijs: de geschiedenis van de vereniging voor beroepsonderwijs in Haarlem: 1891-1991 (Haarlem 1991). Poelstra, J., Luiden van een andere beweging: huishoudelijke arbeid in Nederland 1840-1920 (Amsterdam 1996). Poelstra, J., Vrouwen aan het Spaarne: op zoek naar nieuwe wegen (Haarlem 1998). Pop-Jansen, M. L., Veilig aan het Spaarne: de geschiedenis van het gebouw de Koudenhorn en van de Haarlemse politie in de periode 1770-1997 (Haarlem 1997). Pop, J. J. H., ‘Een opmerkelijk raadslid in Haarlem (1813-1884)’, in: D. Hillemus ed., Verhalen: 150 jaar de Gemeentestem (Haarlem 2000) 119.

- 79 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Poppel, F. v., ‘Van vijf naar 16 miljoen: de groei van de Nederlandse bevolking in de afgelopen eeuw’, in: Jacques van Maarseveen en P.K. Doorn ed., Nederland een eeuw geleden geteld : een terugblik op de samenleving rond 1900 (2001) 65-87. Rieter-Michelotti, C., 'Over ligtvaardige vrouwpersonen en hoererij: enige aspecten van prostitutie in het negentiende-eeuwse Nijmegen', Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 3 (1982) 129-162. Schrover, M., Bronnen betreffende de registratie van vreemdelingen in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw. (Den Haag 2002). Schrover, M., Een kolonie van Duitsers. Groepsvorming onder Duitse immigranten in de negentiende eeuw (Amsterdam 2002). Schuilenga, J. H., ‘Voorwaarts meneer! Kroniek van honderd jaren’, in: J.H. Schuilenga e.a. ed., Honderd jaar telefoon: geschiedenis van de openbare telefonie in Nederland: 1881-1981 ('s-Gravenhage 1981) 17-32. Schulte, R., Sperrbezirke: Tugendhaftigkeit und Prostitution in der bürgerlichen Welt (3e druk; Frankfurt am Main 1984). Sijmons, D., 'Een noodzakelijk kwaad, maar voor wie? Prostitutie in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw.' Jaarboek voor vrouwengeschiedenis (1980) 65-110. Sliggers, B., Haarlem bij gaslicht: 1834-1914 (Den Haag 1977). Smits, J. P., 'The determinants of productivity growth in Dutch manufacturing, 18151913', European Review of Economic History 4 (2000) 233-246. Speet, B., De Burgwalbuurt (1988). Speet, B., Historische atlas van Haarlem: 1000 jaar Spaarnestad (Haarlem 2006). Stemvers, F. A., Meisjes van plezier: de geschiedenis van de prostitutie in Nederland (Weesp 1985). Sterk, H., 'Rondom de Galekopsteeg: 1850-1885', Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 30 (1983) 79-107. Suurenbroek, F., Stadsrand in transformatie: de specifieke ontwikkelingsgang van de stadsrand, inzichtelijk gemaakt met negentiende-eeuws Haarlem (Amsterdam 2006). Temminck, J. J., ‘De oudste geschiedenis’, in: A.F. Gaarlandt ed., 400 Jaar St. Elisabeth's of Groote Gasthuis te Haarlem (Haarlem 1981). Temminck, J. J., ‘Honderd jaar Haarlemmers en hun politiek’, in: K.O.H. van Dalen e.a. ed., Als de dag van gisteren: honderd jaar Haarlem en de Haarlemmers. (Zwolle en Haarlem 1990) 222-243.

- 80 -


Zedelijk Haarlem, 1850-1900

Temminck, J. J., ‘Oude indelingen van Haarlem’, in: F.W. Kuyper en B. Sliggers ed., Liber amicorum A.G. van der Steur: uitgegeven ter gelegenheid van zijn vijftigste geboortedag 3 mei 1988 (Haarlem 1988) 187-197. Uytven, R. v., Geschiedenis van de dorst. Twintig eeuwen drinken in de lage landen (Leuven 2007). Veenendaal, G., ‘Haarlem: Centraal station: de eerste spoorweg in Nederland’, in: Jan Bank en Marita Mathijsen ed., Plaatsen van herinnering: Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2006) Vries, B. de, ‘Dynamisch ondernemers en onbeweeglijke standen: economische ontwikkeling en sociale structuur’, in: J. Th. Banks e.a. ed., Deugd boven geweld: een geschiedenis van Haarlem (Haarlem 1995) 339-362. Vries, B. de, ‘Een stad in beweging: economisch en sociale ontwikkelingen’, in: J. Th. Banks e.a. ed., Deugd boven geweld: een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Haarlem 1995) 483-504. Vries, P. A. de, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen: de reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997). Walkowitz, J. R., City of dreadful delight: narratives of sexual danger in lateVictorian London (Chicago 1992). Walkowitz, J. R., 'Poverty and prostitution - a study of Victorian prostitutes in York F. Finnegan', Journal of Social History 16 (1983) 145-147. Weiden, J. v. d., Ongeplande planning: een historisch-sociologisch onderzoek naar de totstandkoming van een nieuwe stadswijk. (Amsterdam 2002). Welling, G. M., Dienstboden geregistreerd: een onderzoek naar de dienstboderegisters van Haarlem en Delft 1891-1901 (Scriptie Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 1983) Welling, G. M., ‘Migration of female servants around 1900 in the Netherlands’, in: F. Bocchi en P. Denley ed., Storia & multimedia: atti del sttimo congresso internazionale (Bologna 1994) 314-327. Wierling, D., Mädchen für alles: Arbeitsalltag und Lebensgeschichte städtischer Dienstmädchen um die Jahrhundertwende (Berlin 1987). Wit, O. de, Telefonie in Nederland, 1877-1940 (Amsterdam 1998). Wurf-Bodt, C. v. d., Van lichte wiven tot gevallen vrouwen: prostitutie in Utrecht vanaf de late Middeleeuwen tot het eind van de negentiende eeuw (Utrecht 1988). Zanden, J. L. v. en A. v. Riel, The strictures of inheritance: the dutch economy in the nineteenth century (Princeton and Oxford 2004).

- 81 -


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.