Keppelstok 26

Page 1

ProÍ. Dr. P. Gerbenzon

Het patronaatrecht over kerken en prebendeh, met name in Friesland lnleiding: De begrippen patroon en patronaat De vele en zeer ver uiteenlopende bete-

kenissen van het Nederlandse woord

"patroon" draaien allemaal om één kernbegrip: "(vaderlijk) beschermer, meester". Patroon is de raadsman van een jong advocaat oÍ van een voorwaar-

delijk in vrijheid gestelde gevangene, patroon is ook de ondernemer, de werkgever met een of meer werknemersl). ln de kerkelijke sÍeer alleen al hebben wij verder te maken met tweeërlei patroons. Allereerst is er de schutspatroon. Dat is de heilige aan wie een kerk oí altaar gewijd is, of voor wie een bepaald gezelschap een bijzondere verering heeÍt. Sint Nicolaas is de patroon van Sint Nicolaasga, Sint Kristoffel die van het Sint Christophorileen tot Oldehove in Leeuwarden, Sint Anthonius de heremiet die

van de diverse Sint Anthonygasthuizen,

Sint Lucas de evangelist die van de

schildersgilden.

Maar behalve deze hemelse schutspatroon hebben kerken en kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen en ook nog lang daarna een aardse "beschermer", die patroon wordt genoemd. De laatste uitloper daarvan is in de tegenwoordige tijd het patronaat van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders over verenigingen en stichtingen, veelal niet meer dan een wat vaag beschermheerschap dat zich tot welwillende aandacht beperkt. Vroeger was het patronaat in deze zin een veel belangrijker en krachtiger relatie. Daarover zal het hier verder gaan.

Het patronaatrecht in de Middeleeuwen llVie is de patroon?

Patronum faciunt fundus, aedificatio, dos - "tot patroon maken: een stuk grond, het bouwen, een dotatie". Volgens deze regel zijn er dus drie dingen nodig om iemand - een persoon oÍ ook tot patroon te maeen groep mensen ken:

-

1. er moet een stuk grond verschaÍt wor-

den waarop kerk en kerkhof gevestigd kunnen worden; 2. daarop moet een kerk worden gebouwd; 3. er moet kapitaal verschaÍt worden, uit

de opbrengst waarvan de kerk in stand wordt gehouden en van het nodige altaargerei, kaarsen, wijn, enz. - voor-

zien, èn waaruit de dienst van een priester gefinancierd kan worden. Nu zal een enthousiaste bekeerling oÍ gemeente vaak niet zo veel moeite hebben met de eerste twee eisen. Een lap geschikte grond is meestal wel te vinden en met wat goede wil kan daar ook wel geoorspronkelijk vaak houten een bouwtje op gesticht worden. Maar hoe Íinanciert men, principieel tot in eeuwig-

-

-

ln de vorige aÍlevering is helaas een fout gemaakt bii de paginering. Dat had moeten zijn: 53-84. Derhalve begint deze aÍlevering met pagina 85.

lil-85


heid, de twee dingen die er bovendien nog moeten komen: het onderhoud en de lopende kosten van de kerk, èn de

tijd dus kort voor de Hervorming. Daar-

Íondsen gecreêerd worden: voor het

zien, wat er toen veranderde.

eerste de "kerkÍabriek", voor het tweede de "pastorie"z;. Nu is er in de Middel-

De late Middeleeuwen

priester? Daarvoor moeten

twee

eeuwen eigenlijk maar één manier om iets blijvend te Íinancieren: toebedeling van grond aan dit doel, oÍwel als "eigendom" van die grond, oÍwel in de vorm

van "zakelijke rechten" oP

grond:

grondrenten, erfpacht en dergelijke' ln beginsel moet zowel voor de kerkÍabriek

als voor de pastorie een hoeve, "zathe en landen" worden aÍgezonderd. Hoeveel dat precies is, hangt af van de om-

standigheden: levensomstandigheden ter plaatse, kwaliteit van de grond, enz. Op het "kerkegoed" - de kerkÍabriek

een pachter zetten. De pacht -diezalhij men opbrengt moet dan voor het laten

na zullen wij eerst verder terugzien naar oudere tijden, en vervolgens de grens

van de Hervorming overschrijden

en

ln de late Middeleeuwen zien wij in de Friese gebieden de meeste kerken bestuurd door de grotere, "volle" boeren met uitsluiting dus van de keuters -("koemelkers") en handwerkslieden -

gezamenlijk. Dat zal vaak het gevolg zijn van kerkstichting door de gezamenlijke eigenerÍden, misschien al vele eeuwen eerder. Die eigenerÍde dorpelingen hebben dan het kerkhoÍ en twee boerderijen moeten aÍstaan. Vaak zullen ze de grond afgesplitst hebben van de gebieden die ze gezamenlijk gebruikten, "het hemrik". Voor een belangrijk deel kan de

draaien van de kerk gebruikt worden. Schiet er over, dan kan men daarvan

aÍsplitsing natuurlijk ook daarin bestaan hebben, dat aan de kerkÍabriek en de pastorie bepaalde gebruiksrechten toe-

kelk, extra liturgische gewaden, een Íraai missaal; ook kan men de kerk ver-

gekend werden in het hemrik: aandeel in het bouwland op de es en het recht om een bepaald aantal koeien en schapen op de onverdeelde weidegebieden ("de

(meestal pas na enige jaren sparen) iets blijvends aanschaÍfen: een mooiere misfraaien of, bij gebleken behoefte, vergro-

ten. Op de pastorielanden zal meestal de pastoor zelf als boer fungeren, zo mogelijk natuurlijk met personeel.

Er komen in de Friese streken in de Middeleeuwen twee manieren voor, waarop het voor een kerk benodigde vermogen wordt bijeengebracht. Meestal sticht een groep een dorP, de bewoners van een

paar dicht bi,i elkaar gelegen terpjes gezamenlijk een kerk. Die stichters en

hun rechtsopvolgers krijgen dan ook gezamenlijk het patronaatrecht. Ook komt het voor, dat een grootgrondbezitter het geheel alleen Íinanciert als kerk voor zich zelt, zijn familie en personeel, of ook wel voor een groep elders wonende

onderhorigen.

ln dit geval komt het

patronaatrecht aan de grootgrondbezitter en zijn rechtverkrijgenden toe.

De inhoud van het Patronaatrecht Waarin bestaat het patronaatrecht? Het is het eenvoudigst, bij de beantwoording .van die vraag eerst uit te gaan van de

toestand in de late Middeleeuwen, de ilt-86

meenscharren")

te laten lqpen. Het

kerkhoÍ en de erven ("hornlegers") van de beide boerenplaatsen moesten natuurlijk wèl exclusieÍ voor de kerk en de pastorie gereserveerd worden.

Dit complex gronden en rechten nu wordt in principe beheerd door de gezamenlijke grote ("volle") boeren, die de kerk gesticht hebben, en hun rechtsopvolgers. Een groot gedeelte van het beheer laten zij over aan enkele gedelegeerden, de kerkvoogden. Zelf kiezen zij echter gezamenlijk de pastoor uit. ln de steden had meestal ook het stadsbestuur een vinger in de pap, hetzij op grond van deelname in de stichting, hetzij doordat het op de een oÍ andere manier rechten van de stichters had verworven. De kerkstichters of hun rechtsopvolgers dragen de door hen gekozen geestelijke ter benoeming voor aan de bisschop. Deze onderzoekt oÍ de kandidaat geschikt is en benoemt hem indien dat het geval is. Daarna verlenen de gezamenlijke patronaatsgerechtigden hem zijn

1


1. NIJLAND. Midden in het dorp staat de laatgotische kerk uit de 16de eeuw. De toren is grotendeels 1 Sde-eeuws.

2. NIJLAND. Tijdens de restauratie, die in

3. NIJLAND. ln 1968 vond men de zerk terug

4. NIJLAND. Aan de EilepĂłlle staat nog het oude vicarishuis. Het onderste deel van de

van Kempo Hottinga, die in 1535 overleed en priester in deze kerk was. Kempo is aĂ­gebeeld in zijn priestergewaad met de miskelk in de hand. De kelk is tijdens de reformatie weggehakt.

1982 gereedkwam, heeft men de oude altaarsteen teruggevonden en in het koor op een gemetseld voetstuk geplaatst.

gevel bestaat uit kloostermoppen en is 16de-eeuws. De topgevel is in 1800 vernieuwd.

ilt-87


gebruiksrecht op de pastoriegoederen.

nen worden van de pastoriegoederen. Ook kan een erÍlater, overtuigd van ei-

patronaatrecht wordt daarom ook collatierecht genoemd.

gen zondigheid, bereid ziin tamelijk veel onroerend goed aan een nieuw te stichten vicarie of prebende na te laten, mits er voor ziin ziel (en voor de zielen van zijn verwanten) regelmatig missen worden gelezen die hem uit het vagevuur in de hemel zullen helpen. Ook andere goede werken - giften aan de armen bijv. - zijn daarvoor dienstig; zo komt er soms ook een speciaal Íonds van armengoederen. Een erflater, die meedoet in de stichting van een vicarie of prebende, moet veel meer investeren dan één, die bijv. alleen een beperkt aantal missen wil laten lezen in een aantal met name genoemde kerken en kloosters. Nog veel kostbaarder is aan de andere kant het oprichten van een eigen prebende. ln de steden doen gilden dat nog al eens. De daarop fungerende prebendaris dient dan ziel-

Deze verlening noemt men collatie;

ls de kerk niet door de

gezamenlijke

boeren gesticht, maar door een grootgrondbezitter - dat zal in de late Middeleeuwen in Friesland vrijwel altijd een hooÍdeling ziin - dan oefent deze het collatierecht alleen uit. De collatie is als het'ware het kerkeliike tegenstuk van wat in het wereldlijke een belening is: de

pastoor wordt een soort leenman van de gemeente oÍ van de hoofdeling, die van

de andere kant t.o.v. de pastoor

een

soort leenheer is. Het beneficie van de geestelijke - ziin gebruiksrecht op de pastoriegoederen - wordt daarom ook zljn leen genoemd.

De hier geschetste opzet van een kerk is

de allereenvoudigste, die van een kerk onmiddellijk na de oprichting, die eigenlijk nog niet draait en een absoluut mi-

nimum aan personeel

en

inkomsten heeft. De dienstdoende pastoor heeÍt

namelijk ook recht op inkomsten van zijn parochianen: tienden van hun gewassen - bij de oogst komt hem elk tiende hok graan toe; bij veel andere produkten gaat het navenant - enkele malen per jaar, op hoogtijdagen, heeÍt hij ook recht op giften. Verder pleegt hij iets te ontvangen ter gelegenheid van

ambtshandelingen:

dooP,

huwelijk,

begraÍenis. Augustinus heeft aanbevolen, bii wiize van legaat altiid een kindsdeel na te laten aan de kerk. Dat wordt inderdaad regelmatig gedaan: de kerk krijgt grond, een grondrente oÍ een aandeel in het hemrik - een koegang bii voorbeeld: het recht één koe te laten grazen op het meenschar. Zo kunnen niet alleen de inkomsten maar ook het vermogen van een kerkÍabriek oÍ een pastorie Íors groeien. Nu staat er tegenover meer inkomsten natuurlijk meestal ook meer werk. De pastoor zal een hulp, een vicaris ol prebendaris nodig hebben, maar die zal beloond moeten worden, al weer in beginsel uit een blijvend fonds. Dat vormt men door vicariegoederen bijeen te brengen of een prebende te stichten. De goederen zullen vaak ten dele aÍgesplitst kunilr-88

missen te lezen voor de overleden gildebroers en -zusters; heeÍt hij zielzorg, dan kan hij ook in dat opzicht een speciale band met "zijn" gilde hebben. ln Friesland zijn echter andere prebenden haast nog belangrijker: "familielenen":

prebenden, waarop de dienstdoende geestelijke zielmissen moet lezen uitsluitend voor leden van de stichtersÍamilie. Deze prebendaris heeÍt geen zielzorg (cura animarurn - bediening van sacramenten); zijn prebende is er een sine

cura animarum (zonder zielzorg), een sinecurel Weinig werk dus, dat vaak toch wel goed verdient. Meestal zullen

uitsluitend, of tenminste bij voorkeur le-

den van de familie zelf in aanmerking

komen voor dit "jongerpriesterschap". Dat opent perspectieven voor een ver-

dere ontwikkeling, die vaak al in de stichtingsakte zelÍ voorzien is. Het kerkelijke recht staat een priester zonder zielzorg toe elders te wonen; hij behoeÍt niet te "resideren". Hij kan het lezen van de zielmissen dus uitbesteden aan een geestelijke mèt zielzorg, zelf elders vertoeven en daar de rest van de

inkomsten opmaken. Hij kan bijv. een universiteit bezoeken en daar een opleiding krijgen, die hem later voorbestemt voor hogere geestelijke functies: voor deken, kanunnik, proost, abt, bisschop


6. Hichtum

8. Witmarsum (in de 18de eeuw)

WONSERADEEL. Evenals voor de andere dorpen in Friesland vinden we in de Beneficiaalboeken van 1543 ook de opgave van de verschiltende geestetijken in de diverse dorpen van Wonseradeel. De dorpen die alleen een pastoor hebben zijn: Dedgum, Hieslum, Gaast, ldsegahuizum, Piaam, Allingawier, Longerhouw, Engwier, Hartwerd, Schettens en waarschijnlijk ook Greonterp, maar dat ontbreekt in de lijst. Twee geestelijken, een pastoor en een vicaris, vinden we in: Schraard, Parrega, Ferwoude, Lollum, Zurich, Cornwerd, Kimswerd, Exmorra, Burgwerd en Hichtum. ln de laatste drie dorpen heet de tweede geestelijke: prebendaris. In Burgwerd is dat een prebende sine cura, dus zonder zielzorg. Drie geestelijken, een pastoor, een vicaris en een prebendaris, vinden we in: Tjerkwerd, Wons, Makkum en Witmarsum. Ten slotte is in Pingjum naast de drie geestelijken nog het Doynia-vrijleen en in Arum (naast de drie geestelijken) nog een tweede prebende en het Hansema beneficie. ln zijn algemeenheid blijkt hieruit dat hoe groter het dorp was, hoe meer geesteliiken er waren en als regel had ook elke geestelijke zijn eigen altaar in de kerk.

ilt-89


zelfs. Hij behoeft nog geen

(oÍ

hoogstens lagere) wijdingen te hebben de zielmissen worden immers toch -door een bevoegd geestelijke gelezen zo later ook hogere wereldlijke en kan -ambten krijgen: raadsheer, burgemeester of syndicus van een grote stad.

Door deze toch wel grote investering kan een familie dus het laten lezen van zielmissen combineren met een opleidingsmogelijkheid voor Íinancieel minder draagkrachtige familieleden. Maar ook na afstuderen kan het Íamilielid in kwestie meestal de prebende bliiven genieten2a. Hij kan dan in de functie, die hij bekleedt, zelÍs als de beloning minder groot is dan de eer, toch leven als "een heer van stand" - wat hij als lid van een zo rijke en voorname Íamilie tenslotte ook is. De arme collega die inmiddels de

zielmissen namens hem leest, kan een minder rijke prebende hebben of - een al wat oudere priester zijnde - leven als een getrouwd man met een aantal kinderen zodat hij gewoon meer geld nodig heeft en wel haast moet schnabbelen. Zulke getrouwde priesters

-

de kerk be-

schouwde hun vrouw als concubine, hun kinderen als buitenechtelijk - wa-

ren in Friesland in de late Middeleeuwen niet zeldzaam. Het collatierecht van familieprebenden was meestal voorbehouden aan enkele

leden van de familie, vaak samen met een oÍ meer hogere geestelijken uit de kerk, waarin de prebende

-

op een zijal-

taar, in een kapel - geÍundeerd was. Als voorbeeld van ontstaan en werking van patronaatrecht kan dienen een akte uit 14823) waarbij in Kornjum een vicarie wordt opgericht. lniatieÍnemers zijn de hoofdeling Sithia Martena en zijn beide zoons Docka en Hessel. Zij willen "in een ewich memorie" - tot een eeuwigdurende herinnering aan de sterfdag voor zich, hun ouders en verwanten zielmissen gelezen hebben en schenken daartoe de aan Peka Allertsz verpachte

zathe, die 18 schilden huur doet. Heer Claus, de pastoor, staat met toestemming van kerkelijke overheden vier pondematen uit de pastorielanden aÍ, en dat - hijzelÍ en zijn

wel opdat de pastoor

- een helper kan krijgen. De kerkvoogden, samen met de pastoor en

opvolgers

ill-90

de Martena's staan de patroonsfenne

aÍ. Aan de kosterielanden negen pondematen onttrokken,

weiland dus

worden

onder bepaling echter dat de vicaris voortaan bepaalde kosterswerkzaamheden moet verrichten. Verder zullen de

parochianen

de vicaris

periodieke

schenkingen in geld en in natura doen.

Ofschoon de akte zelf hier van "jongerpriester" en "prebende" spreekt, lijkt het ons verkieslijker van een vicaris en een vicarie te spreken. De te benoemen Íunctionaris krijgt zielzorg; hij krijgt een eigen altaar, maar moet bovendien om de andere week voor de pastoor waarnemen op het hoogaltaar. Ook verder moet hij de pastoor helpen en bijstaan,

missen lezen, biecht horen en sacra-

menten bedienen. Waarschijnlijk was de pastoor oud en ziekelijk4). Het benoemingsrecht komt volgens de

stichtingsakte ook inderdaad toe aan

degenen, die goed voor de vicarie heb-

ben aÍgestaan. De eerste van de vijf stemmen, die door de patroons zullen worden uitgebracht, zal toekomen aan

pastoor, "omdat hil een broeder moet kiezen". De tweede stem is die van de bewoner van het huis Martena; de derde en de vierde stem komen aan de kerkvoogden toe en de vijfde stem hebben de gezamenlijke parochianen. Meerderheid van stemmen zal beslissen.

de

De vicaris krijgt zielzorg; hii zal dus te Kornjum moeten "resideren" en niet op studie kunnen gaan terwijl de pastoor zijn taak (tegen vergoeding) waarneemt.

Die taak is trouwens een volle baan,

geen sinecure. Vroegere tiid: tot ca. 1250 Wij willen nu nog terugzien naar de toestanden in de vroegere Middeleeuwen, zo van de negende, tiende eeuw aÍ. Uit Friesland hebben wij echter weinig gegevens ouder dan 1200.

Vooral wanneer het collatierecht aan

één stichtersÍamilie toekwam vond men toestanden die van kerkelijke kant als misbruiken gezien werden. De stichter beschouwde de kerk als zijn kerk, zijn

"eigenkerk". Het was een investering, een belegging als andere . Zeker, tot een goed doel, maar waren exploitatie van


.

MAN.T.G.HUM. Declaqtie oa6 ilen

.

.

pachtan,

dcb-,

tqg. die alderbute wetefifcaps teraolgbende s

pertte,

'...Int xxiiij.

tefi. L)oauezfions weduwe lairdt.

Item, noch drie pondematen riedtlandt.

tanà*, rnten en& dr Pastarie^ in Mantghm t

.: ,

\ert Sy\ens. . .- pondeniareo, opper oe$ ts. fer eefl OIde wech, oppet noordr i'ylen Mar.

Keyfts

;

ptraccaet,

ie ,die fenne groot or,ient

nyn beste weten, fcap, ende aen defe fenne leyt een ftuck landts, Ieetende dat Spyckr groot omffenr negen pondematen; in deG voorfz. fenne is dià

pondematenr. aae

vierrdepaert leeghlandq, ende

dat

,

der Kèrken landen medc:óp

aoordt..

'

.'

[tem,; rnoch rvij. .pondemaenn min drye gyn$fen rnyelaodeni relcte landen íheckeo

..

met die noorderzyde renMantgumme wec'h'i

s$ die arydsrzyde aen Folckert Syhrandts fan*1 mea die'.we*eroyndt, in.Rcyner Dirch lpdt

ênde, met rde ''ocstéreyndr aet Clms

' r!-., ^ Euartttlandt.

l

{t98 2 iooCh aynder,elf pondematen nya, .landt, ítreckende met.;die:zuydazyde aen ${afltghuuute.weah., mit dat vest.,aeÍl ZoÀ /creqde He&e.Iaadt, rrltlrrdtrisg5i aen des

durius

xi:iij. l,rmet diornoorderzyde

tucko heeende. die Suérfeme.

: fenne. : . Noch drie pondemaeren Ieeghlaodr . gende roe.Jer, grauen. ' 1. .

in lancke Syuírfu

:

liE

tanac UL

.

, ,Ende,dit zyn die lrnden,

hoerende

. .r,' die,.Pasrcrie io À&nrgbum.

tot

die haestle-

gers zyn'tÍl,bert GerlefsÈ.' opt oist, Willen Jansz. vpt west ende lan Janszoon opt

áosrdtisde

liggende tusfchen Tryn Jam weduwe tweá riedtme,eren opt dat wesc:ende oest;"eóde mer die noordéreyndt aen voorfcreuen Trync

Vi.

aen een

Nocb ilegener ror defe.Pastorie.te' wefen

iij.

pondemaeren leeghlandr, ligghende bv Schilaerdt aen Tryn ,ffan fenïi , welcÍ< landt,hcblen die Voeghden in,voortyden ver. cocht

r,.tot

r

reparede

.

der, 'kerckenr inr

Mant-

,lansel heeft, geconfenreeil dan'ror zyn ty-Cef; " ghurn

welcke coop

db Paíroir nyct

lgen, die',pachtèn, torie:#yn': int-meht vugt',,

Eo&or

troerende tosdéfe pasr vier. horntkeCr giJld€ns Hefíors faete ende';ee'ii,hatff i

,

loopen not vuyet een ítuck faetlandrc, hóej rende _cot die felue faete, liggen& opr wesc van: Maafgumme *erck.

,

Noth

'"boert díe PrsroÍr gulders rrán die Kercka

,, dryê

horntkens

a noch xrc ítuuers pachten , vuyt Xxxx a ltem, ftgn

Fayekaxc gsedt . by' die, dyck.

r

9. MANTGUM. Een íragment (p. 359) uit de bekende Beneficiaalboeken van 1543 met een deel van het landbezit van de pastoor in Mantgum. Let wet dat de s dikwijls als een f zonder dwarsstreep geschreven wordt. Wij zouden schrijven: " . . . ende aen deze fenne leyt een

stucklandts,...".

woeste grond, de bouw van een haventje, de aanleg van wegen en weteringen dan géén goede doelen? De eigenkerk vererfde gewoon op een van de kinderen. Het kon een bijzonder goede beleg-

ging zijn: werd de kerk in een ontginningsgebied gesticht, dan konden na

enige tijd de tienden flink oplopen. Kwa-

men er veel parochianen, dan namen ook de geschenken, die zij periodiek

moesten opbrengen, sterk toe. Gebeur-

de er bovendien nog een wonder, dan kwam er toeloop van pelgrims, die niet alleen rechtstreeks aan de kerk schenkingen deden, maar bovendien

-

net als

moderne toeristen - de economie van het dorp oppepten. Een goed beheerde

eigenkerk kon een goudmijntje worden. Voor de familie zelf natuurlijk, niet voor de pastoor (zo nodig met een vicaris en een of meer prebendarissen), die je gemakkelijk voor veel minder geld kon in-

huren. Als je tenminste al een min of

meer gestudeerde geestelijke van elders haalde en niet een afgekeurde arbeider wat liet pastoren hij zou het wel leren.

-

Veel eigenaren pretendeerden, dat zij zelÍ en niet de bisschop de geestelijke mochten benoemen - het was tenslotte hÈn kerk - en dat zij zelÍ wel zouden beslissen oÍ de gekozene zijn zaakjes kende.

De eigenaar-collator behield dan dus een flink gedeelte van de inkomsten ilt-91


ALln

KĂŞĂ?kelllk grondbezlt in 1543 te Bozum Legenda Zelfstandige onderdelen L Kleiterp ll. lndiik (grens met I voor ca. 1543 moeilijk te fixeren)' lll. De Staten lV. Makkum V. Bozum/Hoekens Vl. Langaard Griisgetinte velden met sporen van gemeenschappelijk gebruik in veldnamen, verkavelingspatroon en verspreide eigendommen: (richting Wieuwerd; ook in - Oudland noortlelijk deel Kleiterp, niet ingetekend) (in voormalige Middelzee) - Nieuwland Bongier, bouwland in lange akkers - tussen paden en wegen (B)

ilt-92


10-12. BOZUM. Het exterieur en het interieut van de romaanse kerk in Bozum. Drs. Ph. H. Breuker bestudeerde de geschiedenis van zijn woonplaats en wist ook het kerkelijk grondbezit in 1543 grotendeels te reconstrueren. Hierna volgt zijn omschrijving, die hoort bij de kaart, eveneens van de hand van Breuker.

Kerkelllk grondbezlt ln 1543 te Bozum

patroon pastoor vicaris

-

prebendaris

-

Aantekening

ongeveer de helft (in florenen) van de boerderiien lll en 21 (zie voor de laatste Sipma OFO I 162 van 1461) drie losse percelen: pt 1, onbebouwd, ovaalvormig (alsof het kerkterrein was geweest!) op kruin zuidelijke dorpsterp; pt 2, kerkhof met aansluitend perceel, aan rand noordelijke dorpsterp; pt 3, huisstee een perceel in Bongier (in 1515; in 1543 niet vermeld) 22, kavel, met erf op noordelijke dorpsterp (vroeger op zuidelijke?) en losse percelen op Nieuwland, wellicht ook op Oudland (aansluitend aan kavel 11, welk perceel dan later naar 11 zou zijn gegaan) en in Bongier (daar vijf percelen) 1 1 , kavel met erf op lndijk, die pas bij eerste uitbreiding van de polder lndijk lijkt te ziin ontstaan, en losse percelen op Oudland (in drie velden, waarvan een aansluitend aan de kavel van 22, z.a; de plaats van de zeven pm. aan de Bozumervaart niet vêr van het Wieuwerdermeer (opgave '1693) is niet geheel zeker), maar niet op Nieuwland of in Bongiêr 25, kavel met erf op zuidelijke dorpslerp en losse percelen op Oudland, Nieuwland en in Bongier (daar vier percelen). Oorspronkel ijk patroonboeÍderij?? 20, kavel met erÍ op noordeliike dorpsterp (uit het bezit van de Jongama's, die direct zuidelijk ervan naast de keÍk hun stins op 21 hadden?) en losse percelen op Oudland, Nieuwland (in twee velden) en in Bongier (daar twee pondemaat) Opmerkelijk is de spreiding van het kerkelijk grondbezit over het dorpsgebied. Afgezien van de (tweede) pastorieplaats op lndijk, ligt alle eigendom in dat deel van het dorp dat hoort bij de tweelingterp waarop ook de kerk staat alsoÍ de kerkstichting een zaak van die ene buurschap is geweest.

-

Nader onderzoek in grotere dorpen met veêl buurschappen als Tzum, Dronrijp, Wommels en Oosterend is gewenst.

ilr-93


voor zich: de tienden (die hij zelÍs van het kerkvermogen kon aÍsplitsen en in een andere richting kon laten vererven), de "jaargetijden" (periodieke geschenken), de inkomsten uit de onroerende

goederen, die immers ook hij als patroon beheerde. Van rechtswege kwamen hem verder toe: de nalatenschap van de overleden geesteliike ("recht van spolie") en alle inkomsten zo lang het beneficie vacant was - het was natuurlijk verleidelijk, de vacature lang te laten duren! Ook een andere splitsing van de inkomsten was mogelijk; die was voordelig wanneer (traditioneel) vrij veel geld aan de dienstdoende geestelijke toevloeide.

Men benoemde dan een familielid tot pastoor; deze liet het werk voor veel

minder geld doen door een vicaris - in wezen hetzelfde systeem dat men later

nog bij de "vrijlenen" (de prebenden

zonder zielzorg) aantreÍt, maar hier toegepast op een "volle baan", een geestelijke functie met zielzorg. De kerk heeft deze toestanden wel bestreden, maar slechts beperkte verbe-

teringen kunnen aanbrengen.

Men

stond er op, dat de dienstdoende geestelijke toch wel een "behoorliik gedeelte" (portio congrua, congrue portie) van de inkomsten genoot. Zo veel mogelijk

hield de bisschop ook vast aan zijn recht, een kandidaat te weigeren als deze niet geschikt was - lichamelijk

mismaakt, analfabeet, een slechte zanger, een onbetrouwbare schavuit. Op de eigenaren werd druk uitgeoeÍend, hun eigenkerk over te doen aan de bisschop of aan een klooster - een veel minder gevaarlijke kerkeigenaar. Geschiedde dit laatste, dan kon het vermogen van de kerk gescheiden blilven van dat van het klooster, maar meestal geschiedde dat niet en werd de kerk in het klooster "ge-

'incorporeerd",

er in opgenomen. Het was dan tenminste niet een leek, maar een

-

mogelilk arm

-

klooster, dat van

het surplus van de inkomsten van de kerk proÍiteerde. Ook dan was de kerkelijke hiërarchie er niet gelukkig mee

als de abt de priester benoemde buiten de bisschop om, maar dat placht men te tolereren, zeker als een kloosterling de

dienst waarnam. Deze kon door het

ilt-94

klooster worden aangesteld

en

weer

ontslagen; hij moest ook tevreden zijn met wat hem aan inkomsten werd gelaten. Bleef echter de kerk ook na de in-

corporalie door een wereldgeestelijke bediend worden, dan placht de bis-

schop er op te staan, dat die geestelijke een "congrue portie" van de inkomsten kreeg; hij wilde die geestelijke ook in beginsel zelÍ benoemen, zij het op voordracht van het klooster. Voor zover de eigenkerken niet geïncorporeerd werden bij kloosters, werd toch sedert ongeveer 1200 het recht van de patroon zo veel mogelijk afgezwakt tot het patronaatrecht, zoals wij dat boven hebben beschreven: het recht om het kerkegoed ten behoeve van de kerk zelÍ te beheren - wanneer er een pastoor is, mèt die pastoor. Verder mag de patroon een voordracht doen voor de benoeming van de pastoor, maar de bisschop onderzoekt de geschiktheid van de kandidaat, en benoemt hem als dat het ge-

val is.

De Hervorming De goederen rond het midden van de

16e eeuw Een goed overzicht over de omvang van de kerkelijke goederen tegen het midden van de zestiende eeuw (1 543) geven

de

Beneficiaalboeken5). Daaruit kan

men zien, dat er binnen de meeste kerken toen verscheidene afzonderlijke

potten bestonden. Wij zouden ze nu stichtingen noemen, maar dat begrip is pas veel later uitgekristalliseerd. Altijd was er een kerkÍabriek ("kerkelanden en renten") voor het laten Íunctioneren van de kerk, altijd ook was er pastoriegoed, al dan niet verenigd met kosteriegoed, bestemd voor het onderhoud van de pastoor (en eventueel de koster). ln kleine parochies, als bijv. Genum en Reitsum (BeneÍiciaalboeken p. 142) houdt het daarmee ook op. De kerkfabriek van Genum heeÍt jaarlijks zeven Ílorenen aan grondrenten, de pastoor, die het grootste deel van de pastorielanden zelf gebruikt, wordt op 20 Ílorenen per jaar getaxeerd. De pastoor van Reitsum, die de inkomsten in het Fries opgeeft, staat


1;,i"'

;.

ft,ii: ::";:'..':

t;",i.' .;1.':;." '

t!i!;irĂ?

i

13. ARLE. Bij de reformatie in 1580 zijn uit alle Friese kerken de altaren, beelden en andere herinneringen aan de katholieke eredienst verwijderd. In het Duitse Oost-Friesland bleven vele stukken in de kerk staan, omdat de lutheranen in hun kerkinrichting dichter bij de katholieke kerk bleven. Een voorbeeld is de kerk in Arle met een altaar, een hoog zandstenen sacramentshuis (beide eind 15de eeuw) en een triomfkruis (ca. 1400). Preekstoel en banken zijn uit de protestantse periode. Veel van onze kerken hebben ook

een dergelijke inventaris gehad.

14. ARLE. Het opzetstuk op het altaar, de

zgn. retabel. ln de late middeleeuwen waren deze retabels dikwijls voorzien van afbeeldingen van het liiden en sterven van Christus.

Bij het altaar droeg de priester elke zondag en dikwijls ook op dagen in de week de mis op. Op deze houtsnede (15) het moment waarop hij de hostie opheft. Links van hem op het altaar het misboek en de miskelk met daarachter een kleine retabel. Rechts waarschijnlijk het zangkoor.

ilt-95


er met zijn kerk wat beter voor: de kerkÍabriek 12 florenen, hijzelÍ komt op een kleine 30 florenen 's jaars. Kornjum (p. 9'1 ) heeft behalve kerke-, pastorie- en kosteriegoed ook een vicarie

-

de stich-

ting daarvan in 1482 hebben wij boven

besproken. Grotere kerken hebben meer, soms veel meer personeel en daarnaast nog allerlei aparte kleine pot-

jes, soms met eigen voogden: voor armenzorg, zielmissen, waskaarsen en dergelijke. Alleen al in de Sint Martinus-

kerk te Bolsward fungeerden in 1543 tien geestelijken, waaronder kennelijk verscheidene zonder zielzorg. Van die "vrije lenen" zijn er zelÍs nu nog vier over6.

Financiering van kerk en school na de Hervorming

Door de Hervorming daalde de personeelsbehoeÍte van de kerken aanmerkelijk: aan een dominee en een kosterschoolmeester had men over het algemeen genoeg. KerkÍabriek, pastorie en kosterie hielden gewoon hun functie en bleven dus bestaan. Daar de oorlog zijn tol had geëist en ook de inflatie in de zestiende eeuw de grondrenten sterk in reële waarde had aangetast, moest men vaak vicarie- en prebendegoederen met de pastorie- en kosteriegoederen verenigen om dominee en koster-schoolmeester een redelijk inkomen te verschaffen. De koster was ook vroeger

vaak al tevens schoolmeester geweest; die taak komt nu meer op de voorgrond. Het gebruik van goederen, die eerder bij

een prebende met zielzorg hadden gehoord, voor aanvulling van de pastoriegoederen, deed de oorspronkelijke bestemming van die goederen geen geweld aan. Anders was dat wanneer men daarvoor goederen gebruikte van een

prebende zonder zielzorg of wanneer

men ze bij de kosteriegoederen voegde. Toch is dat wel gedaan, vooral waar het

patronaatrecht over

de

prebende

in

kwestie toekwam aan (ongeveer) dezelfden, die het ook hadden ten aanzien van pastorie en kosterie. Hun vertegenwoordigers - de kerkvoogden - gingen dan gaandeweg de verschillende fondsen, die zij te beheren hadden, vermengen. ilt-96

Waar de kerkelijke goederen in het eigen dorp helemaal te kort schoten, wer-

den de inkomsten aangevuld uit

de

kloostergoederen. De kloosters immers werden door de calvinistische overheid niet gehandhaaÍd. Wel keerde zij uit de goederen daarvan lijfrenten uit aan de voormalige kloosterlingen, mits die zich rustig hielden. Uit de kloostergoederen moesten verder ook die kerken van goederen worden voorzien, die eerder bij

kloosters geincorporeerd waren geweest. Wat er daarna nog overbleef kon voor verdere "vrome doelen" (piae causae) gebruikt worden, zo bijv. voor de financiering van de universiteit van Franeker, allereerst bedoeld voor de opleiding van (rechtzinnig calvinistische) predikanten. Ook andere fondsen, die bij de calvinistische eredienst niet pasten, werden wel met kerk-, pastorie- of kosteriegoederen verenigd. Zo bijv. fondsen, bestemd voor zielmissen. Men verneemt

niets van plannen, die goederen te resti-

tueren aan de familie, die ze eerder voor dat specifieke doel had bestemd. Het patÍonaatrecht

Onder de Saksische hertogen en onder Karel V en Philips ll had de - in vergelijking met de 15e eeuw - veel krachtiger geworden overheid daar wel enige beperkingen in aangebracht. Op de benoeming van een geestelijke moest bij

het HoÍ placet (letterlijk: "het behaagt tmijl") gevraagd worden. De overheid

had daardoor een vetorecht op de keu-

ze. Ook had Karel V het recht geëist,

jaarlijks drie opengevallen beneficiën te begeven. Hij kon daar gunstelingen een plezier mee doen. Bij de Hervorming trad de "gereÍormeerde" overheid niet alleen in de plaats van de oude rooms-katholieke overheid, maar ook in de plaats van de kerkelijke hiêrarchie. Het calvinisme kent immers niet alleen geen paus maar ook geen bisschoppen. De verkiezing van de predikant; het beheer der kerkegoederen

Wat het patronaatrecht betreft moet nu onderscheiden worden tussen kerkelijke


beneÍiciën met en zonder zielzorg. Die zielzorg was nu natuurlijk de taak van de predikant. De verkiezing van de dominee en het beheer van de kerkegoederen bleef in principe in handen van diegenen, die ook voor de Hervorming patronaatrecht gehad hadden. ln de meeste dorpen waren dat de gebruikers van de "volle" boerderijen - men noem-

de die

regieringe voor oprecht ende wettelijck holden", in de praktijk dus katholieken tot ca. 161 0 waarschijnlijk nog een -zwijgende meerderheid van de bevolking! - en doopsgezinden. Ook patro-

"schotschietende huizen en

ploeggangen" - in sommige had een hooÍdeling, alleen of met anderen, het

collatierecht; in de steden hielden de

stadsbesturen de beheers- en benoemingsrechten die ze hadden. ln 161 6 werden echter van deelneming aan de verkiezing van de predikant uitgesloten diegenen, die niet "de GereÍormeerde religie en de jegenwoordige staet van

16-17. ABBEGA. ln 1508 maakte pastoor Goffa Attema te Oosterend zijn testament op. Hij was afkomstig van Abbega en bestemde zijn goederen in die plaats tot een leen, het St. Geertruidsleen. Uit de opbrengst van het leen moest een altaar van St. Geertruid opgericht worden in de kerk te Abbega en moest een priester aangesteld worden met als voornaamste taak elke week drie missen op te dragen voor het zieleheil van heer Goffa. Het St. Geertruidsleen bestaat tot op de huidige dag: van 1584 tot 1869 als theologisch studieleen en na 1869 als wetenschappelijk studieleen. Het bezit een aantal boerderijen met de initialen van het leen in het dak. Eenmaal per jaar komt het bestuur van het leen, bestaande uit de kerkvoogden en predikant van Abbega en B. en W. van Wymbritseradeel bijeen. Volgens traditie wordt daarbij de ossehaas met een oud mes met zilveren heft aangesneden door de burgemeester. Van links naar rechts: J. de Groot (gem. secr.), L Bergsma (weth.), B. W. Cazemier (burgem.), B. Gras (kerkv.), S. Ypma (pred.), L Veldhuis (weth.), S. U. Attema (kerkv.) en J. Terpstra (kerkv.).

ilt-97


naatgerechtigden, die niet in het dorp zelf woonden, mochten meestemmen. Voor wat de verkiezing van de kerkvoogden (en dus het beheer van het kerkegoed) betroÍ was de kring zelÍs nog ruimer: pas in 1647 werden daarvan wel de katholieken, maar niet de mennisten uitgesloten. Het stemrecht van de uitgesloten dissenters verviel niet, maar werd geblokkeerd. Bekeerden zij zich tot het calvinisme of verkochten zij hun stemgerechtigd goed oÍ het "kale" stemrecht aan een hervormde, dan herleeÍde het.

Afscheiding van het stemrecht van de hoeve waar het van oorsprong bij behoorde werd tegengegaan maar pas tegen het midden van de 18e eeuw werkelijk verhinderd. Het is de hervormde kerk niet gelukt, ook voor keuters ("koemelkers") en handwerkslieden stemrecht bij de predikantsbenoeming te verwerven.

De Franse revolutie heeft een eind gemaakt aan de verkiezing van predikanten en kerkvoogden door de oude patronaatgerechtigden. Het stemrecht van de gebruikers van "schotschietende huizen en ploeggangen" werd in 1795 vernietigd. Dat stemrecht gold niet slechts ten aanzien van kerkelijke zaken maar ook

ten aanzien van wereldlijk bestuur: de verkiezing van de Staten, de grietman, de dorprechter enz. Het stemrecht in kerkelijke aangelegenheden werd nu gesplitst. Tot de verkiezing van kerkvoogden waren nu in beginsel gerechtigd alle mannen boven 20 jaar, zonder onderscheid van "geboorte, gegoedheid, godsdienstbegrippen oÍ bedrijÍ". De hervomde predikant werd voortaan gekozen door de mannelijke lidmaten van de hervormde gemeente uit een drietal dat door de kerkeraad was opgesteld. ln 1804 heeft men het stemrecht van de oude patronaatgerechtigden willen herstellen; men heeft echter deze rechten toen gegeven aan de floreenplichtigen,

de

betalers van grondbelasting, een groep die wel wat leek op die van de vroegere gebruikers van schotschietende huizen en ploeggangen maar toch

nogal wat ruimer was. Gollatierechten van adellijke families werden niet hersteld.

il-98

De "vrijlenen" Al voor de Hervorming werden de meeste prebenden zonder zielzorg eigenlijk primair als studiebeurzen gebruikt. Vooral uit het bestaan van deze fondsen is waarschijnlijk te verklaren, dat in de late vijÍtiende en de zestiende eeuw zo buiten verhouding veel Friezen universiteiten bezochten.

Bij de Hervorming veranderde daar in beginsel weinig aan. De plicht, zielmissen te (doen) lezen verviel zonder dat de stichtersÍamilie voor het verlies daarvan werd schadeloos gesteld. Collatiegerechtigd bleven in principe degenen die dat ook al waren. Voor zover vroeger de pastoor (naast nakomelingen van de stichter) collatiegerechtigd was ge-

weesl, trad de dominee in zijn plaats;

een eventueel stemrecht van kerkvoog-

den bleeÍ bestaan, alleen waren die kerkvoogden nu hervormd. Beperking van de verkiesbaarheid tot leden van de stichtersfamilie bleeÍ eveneens gehandhaafd. Het is na de Hervorming betwist geweest of de beneÍiciant op een vrijleen ook iets anders dan theologie mocht studeren. Voor beide standpunten waren goede argumenten. Enerzijds kon voor de Her-

vorming de jongerpriester heel wel in een andere faculteit dan de theologische studeren. Aan vele universiteiten ging een opleiding in de "vrije kunsten"

(artes liberales, overeenkomend met de tegenwoordige Íaculteiten der Letteren en der Wiskunde en natuurwetenschappen) vooraÍ aan die in een van de "hogere": theologie, rechten en medicijnen. En priesterschap in de rooms-katholieke

kerk berust niet op theologische studie maar op het verkrijgen van (zeven) wijdingen na een praktijkopleiding. Voor zover een priester gestudeerd had, kon hij dat heel wel in iets anders gedaan hebben dan de theologie: velen waren alleen magister artium (vergelijk de Engelse MA!), anderen waren canonist of zelÍs medicus. Aan de andere kant was voor de hervormde priester - de dominee - een theologische opleiding voorgeschreven. Legde men de nadruk op

de

opleiding van predikanten, dan

moest men de studie tot de theologie


beperken. De staten hebben aanvankelijk verlangd, dat de beneÍiciant ofwel tot

theoloog, oÍwel tot

schoolmeester (d.w.z. meester in de vrije kunsten) werd opgeleid; op den duur echter zijn alle beperkingen vervallen. Wel hebben soms de patronaatgerechtigden een beperking aangebracht. ln de zeventiende en de achttiende eeuw zijn de meeste "vrijlenen" verdwenen. Voor zover ze ter begeving van ongeveer de zelfde groep stonden, die ook de predikant en de koster benoemde, zijn de prebendegoederen, gelijk wij zagen nogal eens met andere kerkelijke Íondsen versmolten om de Íinanciële nood daarvan te lenigen. Voor zover de vrije lenen Íamilielenen waren ter collatie van aÍstammelingen van de stichter, en uitsluitend of ten minste in eerste instantie ten voordele van een aÍstammeling van de stichter, blijken leden van de

stichtersÍamilie de goederen van de lenen nogal eens aan zich getrokken te hebben. De verontwaardiging daarover van de kant van latere schrijvers is op zichzelt wel begrijpelijk: in hun moderne ogen was dat verduistering van vermogen, dat aan een afzonderlijke rechts-

persoon, een stichting toekwam. De betreÍfende Íamilie echter zal dit fonds destijds gezien hebben als een onder-

deel van het familievermogen, dat na de Hervorming niet goed meer kon functioneren: de zielmissen, waarvoor het Íonds oorspronkelijk mede was afgezon-

derd, mochten niet meer gelezen worden; de studiemogelijkheid voor een lid van de Íamilie was, als de Íamilie inmiddels sociaal gezakt was en bovendien geen kinderen met studiehooÍden meer opleverde, nauwelijks nog van belang. Waarom zou men dan dit - soms aanzienlijke - vermogen niet gebruiken om er economisch weer wat bovenop te komen? Soms waren er bovendien maar

heel weinig afstammelingen van

18-20. FERWERD. Aan het Vrijthof staat nog de middeleeuwse pastorie, het hoge huis met de twee schoorstenen. De voorgevel werd in de 1gde eeuw vernieuwd, maar aan de achterzijde bleef de middeleeuwse gevel grotendeels bewaard.

de

stichter onevenredig veel inspanning

Zo zijn er veel "Friese lenen" verdwe-

vergen. ln de loop der eeuwen is aan het collatierecht ten aanzien van deze lenen

stichter.

nen, maar gelukkig niet alle. Er bestaan

er nog heden ten dage, die soms aanzienlijke vermogens bezitten en een zeer welkome financieringsmogelijkheid bieden voor studie. Wel gaat soms de registratie van alle afstammelingen van de

meestal maar weinig veranderd; wel is het overheidstoezicht tegenwoordig veel

eÍficiënter. Thans dreigt echter het gevaar dat die overheid, almachtig als zij zich acht, haar positie misbruikt om uit de leenvermogens doelen te financiellr-99


ren, die in haar ogen prioriteit genieten

Noten

ogen heeft gestaan.

1)

boven het doel, dat de stichters voor Literatuur Wij hebben hier natuurlijk alleen enkele hoofdlijnen kunnen geven. Wie meer wil weten, zal de literatuur moeten raadplegen. De beste algemene handboeken over katholiek kerkrecht vóór 191 8 zijn: H. E. Feine, Kirchliche RechtsgeschichÍe, 4e druk, Keulen-Graz 1964, oÍ een latere; W. Plóchl, Geschichte des Kirchenrechts, Bd. 1 en 2, Wenen-Mtinchen

1960, 1962. Men zoeke hierin met behulp van de registers op Patronat. Voor Friesland: L. J. van Apeldoorn, De ker-

naar geknipte kledingstukken. De patroon is de in een maat (patroon)

aÍgepaste hoeveelheid kruit, dan ook de huls waar dat kruit in gedaan wordt met de kogel.

2)

kelijke goederen in Friesland tot 1795, 2 191 5. Een sterk verkorte, op het beheer der goederen toegespitste weergave, maar doorlopend tot 191 9 in: L. J. van Apeldoorn, De synode en de kerkegoederen, Leeuwarden

dln, Leeuwarden

191

9. Over vele kerken en "lenen" be-

Ook de betekenissen van het woord patroon als zaakaanduiding gaan terug op het begrip "meester". Het patroon is de "meester" over de versiering op de aÍzonderlijke stukken stoÍ, over de aÍzonderlijke er

Een "kerkfabriek" is een fonds voor

en laten functioneren van de kerk. Fabrica is "het timmeren", "het maken" - uit dit fonds wordt dus, goed beschouwd, ook onderhoud

het oprichten, het eerste bouwen

van de kerk gefinancierd, maar dan

moet er geld overblijven voor onderhoud en exploitatiekosten.

van artikelen verschenen. Het best kan men die opzoeken in de systematische

2a) Wel behoort hij dan uiterlijk op zijn vijÍentwintigste jaar èfwel zich tot priester te laten wijden, èfwel het genot van de prebende af te staan. Als priester kan hij dan echter el-

catalogus van de Provinciale Bibliotheek

ders resideren. Ook komen disPen-

van Friesland te Leeuwarden.

saties voor.

staat verder aparte literatuur, ten dele in dorps- en gemeentegeschiedenissen, ten dele ook afzonderlijk of in de vorm

3)

P. Sipma (ed.), OudÍriesche oorkon-

den 2 (Oudfr. taal- en rechtsbron-

nen 2),'s-Gravenhage 1933, nr. 1O1, p.134.

4)

Ook de BeneÍiciaalboeken van 1543 "spreken van een vicarie. Kornjum heeft dan twee geestelilken, de pastoor en de vicaris, en bovendien

een koster. Beneficiaalboeken van Friesland, uitgegeven op last van het Provinciaal Bestuur (Leeuwarden 1850), p.92.

Fotoverantwoording

lnstituut voor Liturgiewetenschap te Groningen: 1 , 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 1 1 , 1 2,

1

3,

14.

Drs. Ph. H. Breuker: 10 Obbema, Sneek: 16, 17. Stichting Alde Fryske Tsjerken (K. Sytsma): 18, 19,20.

ilt-100

5)

Zie boven, nr. 4.

6)

G. Abma, De vier Bolswarder lenen. Bolsward 1979. Zie ook Beneficiaalboeken p.275 e.v. Op p.278,2e kol.

onderaan, inkomsten, speciaal bestemd voor het zingen van zeven getijden (op bepaalde dagen).

1


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.