
11 minute read
Ter plekke
„Ik wil graag kok in een hotel worden, want dan zien gasten hoe ik kook”
Ferdinand
Ronald van Garder (32) is: kok
„V anaf mijn dertiende wist ik al dat ik in de keuken of in de horeca wilde werken. Toen ik naar de middelbare school ging, koos ik voor de richting zorg en welzijn, omdat ik dan kookles kreeg. Na mijn examen ben ik de koksopleiding gaan doen. Deze opleiding duurde vier jaar. Eerst leerde ik voor basiskok, daarna voor zelfstandig werkend kok. Als basiskok ben je veel aan het koken en volg je instructies op van de chef. Als zelfstandig werkend kok denk je, naast het koken, mee over menukaarten en geef je leiding aan andere koks.
Sinds een jaar werk ik fulltime bij restaurant en zalencentrum De Duikenburg in Echteld. Ik houd van mijn beroep omdat ik het mooi vind om met eten bezig te zijn en andere mensen een fijne tijd te bezorgen. Gasten komen meestal bij ons eten voor de gezelligheid, bijvoorbeeld tijdens een bedrijfsdag, een bruiloft of een familiefeestje. Ik vind het leuk om aan zulke momenten bij te dragen en de gasten tijdens zo’n gelegenheid extra in de watten te leggen.
Mijn werkdagen zijn erg verschillend. Meestal begin ik om tien uur ‘s ochtends met het voorbereiden van de lunch, bijvoorbeeld een broodjesbuffet. ‘s Middags, na de lunch, bereid ik het diner en eventueel een buffet voor ‘s avonds voor. Door de coronamaatregelen zijn wij momenteel helaas gesloten.
Live cooking vind ik het leukste om te doen. Daarbij sta ik in het restaurant tussen de gasten te barbecueën op een speciale barbecue, een Green Egg. Zo heb ik contact met de gasten, dat is gezellig. Verder ben ik het liefste bezig met koude gerechten, zoals salades, nagerechten, vlees of vis.
Net als de kok op Ferdinands tekening draag ik tijdens het koken een witte jas, een buis. Maar ik hoef geen koksmuts op. In sommige chique restaurants gebeurt dat nog wel, maar in de meeste restaurants niet meer. De kok op de tekening houdt het eten warm onder een stolp, maar bij ons gaat dat anders. Wij zetten het eten op warmhoudplaten of we houden het warm in de oven.
Ik vind het erg leuk dat Ferdinand kok wil worden. Tegenwoordig zijn er niet zo veel mensen die in de horeca willen werken, dus ik vind het een goed plan. Het is wel belangrijk om er goed over na te denken, omdat je als kok vaak aan het werk bent als andere mensen vrij zijn. Maar het is een prachtig beroep.”

Nienke Borkent (21) is: kraamverzorgster
„S inds anderhalf jaar werk ik als kraamverzorgster bij de RST in Rijssen. Ik werk zo’n 24 uur per week, omdat ik daarnaast de opleiding verzorgende IG aan het ROC Midden-Nederland in Utrecht volg. Elke donderdag ga ik naar school.
Mijn werkdagen zijn heel verschillend. Bij een gezin waar het eerste kindje is geboren, moet ik veel dingen uitleggen, omdat de ouders meestal nog niet zo veel weten over het verzorgen van een baby. In een groter gezin is het meestal wat drukker, maar dan kunnen de oudere kinderen mij helpen. De kraamverzorgster op de tekening van Emma heeft een gestreepte jurk aan, maar ik draag altijd een wit met geel uniformjasje. Dat is voor de hygiëne, omdat we het jasje op een hoge temperatuur kunnen wassen als het vies is geworden. De gele kleur verwijst naar de kleur van colostrum, de eerste moedermelk.
Als ik ’s ochtends bij het kraamgezin kom, loop ik meteen door naar boven en vraag ik hoe de nacht is gegaan. Als de baby veel huilt of niet goed drinkt, geef ik tips. Daarna doe ik de controles bij de kraamvrouw: ik controleer de stand van de baarmoeder, de pols en de temperatuur. Vervolgens maak ik ontbijt voor de moeder en nadat zij heeft gegeten gaat ze douchen. Ondertussen verschoon ik het bed en zet ik een was aan. Zodra de kraamvrouw klaar is, gaat de baby in bad. Dat is altijd een mooi moment voor de ouders en ik vind het een van de leukste dingen van mijn werk. Daarna drink ik koffie met de kraamvrouw om vervolgens de beneden- en bovenverdieping te stofzuigen. Nadat ik de lunch heb klaargemaakt gaat de kraamvrouw slapen. In de tussentijd doe ik de administratie, vul ik in het zorgdossier in hoe het met de baby gaat en strijk ik de was. Ik sluit de dag af met adviezen aan de ouders over hoe zij de baby kunnen verzorgen.
Het werk als kraamverzorgster is heel afwisselend. Je bent verantwoordelijk en moet zelfstandig zijn. Dat is soms spannend, maar ook mooi. Als je er niet uitkomt, kun je terugvallen op de collega’s uit het team. Je werkt regelmatig halve dagen in het weekend en af en toe ’s nachts, als er een bevalling is. Als kraamverzorgster ben ook bezig met de rest van het gezin en af en toe met het huishouden. Meiden die willen weten of het werken als kraamverzorgster iets voor hen is, raad ik aan om een meeloopdag te doen, want het is een prachtig beroep.”
„Ik wil baby’s leren dat ze geen speelgoed mogen afpakken”
Emma

„Het minst leuke aan het beroep lijkt me dat er soms vee doodgaat”
Wietse
Marinus Bossers (68) is: veearts
„T oen ik jong was wilde ik boer worden. Maar omdat ik nog vier jongere broers onder mij had en er maar één boer kon worden op het bedrijf van onze ouders, ben ik diergeneeskunde gaan studeren aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Het trok me aan om met mijn handen te werken en om met dieren bezig te zijn. In totaal heb ik zeven jaar gestudeerd. Daarna begon ik als assistent in twee verschillende dierenartspraktijken. Later heb ik me ingekocht in Dierenkliniek Den Ham.
Toen ik als dierenarts begon, werkte ik met paarden, koeien, varkens, kippen, honden en katten. Vanaf acht uur ’s ochtends was ik in de praktijk om telefoontjes van boeren af te wachten. Daarna stapte ik in de auto om de bedrijven langs te gaan en de dieren beter te maken, net als de veearts op de tekening van Wietse. Vaak ging ik bij een ziek dier kijken, maar soms onderzocht ik grotere koppels koeien. ’s Middags onthoornde of bekapte ik koeien, net zoals wij onze nagels knippen. Ook voerde ik operaties uit. Aan het einde van de middag was er een spreekuur voor kleine huisdieren. Na verloop van tijd werkte ik alleen nog met de landbouwhuisdieren. Uiteindelijk heb ik mij gespecialiseerd in het beter maken van varkens en kippen.
Door de jaren heen worden de boerenbedrijven groter en krijgen de boeren steeds meer verstand van dierziekten. Tegenwoordig hebben ze medicijnen bij de hand, zodat ze zieke dieren eerst zelf kunnen behandelen. Daardoor ben je als veearts minder nodig. Je komt bij de boeren voor spoedgevallen. Daarnaast maken veehouders vaste afspraken met de veearts. Tijdens deze bezoeken bekijk je niet alleen een ziek dier, maar ook het hele koppel koeien. Vroeger moest ik er vaak ’s nachts uit om een dier te helpen, bijvoorbeeld voor een verlossing, die vaak leidde tot een keizersnede. Maar de laatste jaren hoefde dat niet meer.
Het beroep van een veearts is slopend, maar omdat ik met meerdere mensen samenwerkte, kon ik het werk lang doen. In 2012 stopte ik als praktiserend dierenarts en ben ik op freelancebasis gaan werken voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Daar werk ik als toezichthouder in pluimveeslachthuizen. Als je dierenarts wilt worden, moet je goed je best doen op school, omdat je een studie aan de universiteit moet gaan doen. Maar het belangrijkste is dat je lief bent voor de dieren.”

Henrieke de Leeuw-Boogaard (30) is: juf
„V olgens mijn moeder speelde ik al juje op jonge leetijd. Ik las mijn oudere broer voor en legde graag dingen uit. Toen ik ouder werd vond ik het leuk om met jongere kinderen om te gaan, op te passen en anderen iets te leren. Op het moment dat ik een studiekeuze moest maken, trok het onderwijs het meest. Daarom ben ik de pabo aan de Driestar hogeschool in Gouda gaan doen. Nadat ik mijn opleiding had afgerond, deed ik invalwerk in Kootwijkerbroek, Apeldoorn en Teuge. Sinds vier jaar werk ik bij de Eben-Haëzerschool in Teuge en ben ik juf van groep 2. Ik werk het liefst met jonge kinderen, omdat ik het mooi vind om een band met hen op te bouwen. Wanneer kinderen net naar school gaan, is alles nieuw voor hen. Ik vind het ijn om hun een veilige basis te bieden, zodat de kinderen op hun gemak zijn en kunnen leren.
Tegenwoordig sta ik op vrijdag voor de klas. Voordat de schooldag begint, vind ik het belangrijk om de sfeer te proeven. Ik lees de overdracht van mijn collega en zorg ervoor dat alles klaarligt. Soms zet ik een mooi plaatje op het digibord of leg ik boekjes klaar. Als de kinderen binnenkomen, kijk ik goed naar hun gezichten. Hoe komen ze over? Voelen ze zich goed? Als een kind wat stiller is, vraag ik hoe het met hem of haar gaat.
Omdat de kinderen uit groep 2 nog jong zijn, geef ik geen lessen uit lesboeken, zoals op de tekening van Anna-Louise. Wel zijn er andere leermomenten, zoals het Bijbelverhaal, fruit eten, buitenspelen en taal- en rekenactiviteiten, lessen in sociale vaardigheid en Engels. Verder geef ik les in spelen en werken, waarbij de kinderen in de hoeken spelen naar aanleiding van bepaalde thema’s. Pas was het thema ”De dierenkliniek”. De speelhoek was omgebouwd tot een dierenkliniek met een wachtkamer. De kinderen speelden een dag in een dierenkliniek na, waarbij er een dier naar de dierenarts moest.
Na schooltijd ruim ik het lokaal op, hang ik werkjes op, controleer ik of er nog voldoende materialen zijn en noteer ik hoe het met de kinderen ging. Verder schrijf ik een uitgebreide overdracht voor mijn collega. Het is mooi om kinderen te begeleiden in hun ontwikkeling, waardoor ze kunnen opbloeien. Als juf of meester kun je een belangrijk onderdeel worden van iemands jonge leven. Twijfel je of je juf of meester wilt worden? Er is een groot lerarentekort, je bent hard nodig.”
„Ieder kind krijgt een krul, want ik teken graag krullen”
Anna-Louise
„Paarden zijn handig om de wagens te trekken als mijn tractor kapot is”
Joëllia

Geertje van Wijngaarden (45) is: boerin
„T oen ik in 2005 trouwde met mijn man, werd ik boerin. Ik was niet van plan om dit werk te gaan doen, ik zit zelf in het onderwijs. Maar ik wist al wel wat het inhoudt, omdat mijn ouders een boerenbedrijf hadden. Samen met mijn man heb ik een melkveehouderij in Polsbroek met 55 koeien en bijbehorend jongvee. Net als op de tekening van Joëllia hebben wij tractors waarmee we het voer voor de dieren vervoeren.
Ons bedrijf bestaat uit drie schuren, een werkplaats en een erf. Ik ga elke dag om halfzeven uit bed. Dan bekijk ik hoe het met de koeien gaat. Daarna melk ik samen met mijn man de koeien en strooi ik de ligboxen in. Na het melken krijgen de koeien hun voer. Vervolgens verzorg ik het jongvee: ik geef de kaljes melk en maak hun hokjes netjes. Dan is het tijd om te eten. Na het eten ga ik, of mijn man, het gras maaien, kuilgras snijden en klaarzetten voor de dieren, voer bestellen bij de leverancier of de olie van een tractor verversen. Als er een koe gaat kalven, zet ik alvast het lesje voor het kalf en de spullen voor het melken van de moederkoe klaar. Het kalje moet een blik, een geel label, in zijn oor krijgen. Daar is administratiewerk voor nodig. Ook moet ik gegevens doorgeven aan de regering, rekeningen betalen en berekenen hoeveel mest we kwijt mogen op ons land.
Om halfvijf ’s middags verzorg ik het jongvee en om zes uur melk ik samen met mijn man de koeien om ze vervolgens te voeren. Rond acht uur gaan wij avondeten. Om haltien geef ik de kaljes nog water. Als er geen koe gaat kalven kunnen we ’s nachts lekker slapen. Maar als een koe op het punt staat om een kalje te krijgen, zet mijn man de wekker om twee uur ’s nachts. Meestal laten we de koe haar gang gaan, maar we houden wel in de gaten of alles goed gaat. Als het kalje geboren is, laten we de koe het meteen alikken en geven we het kalje meteen melk. Daarna krijgt het kalje een ijn plekje in zijn hokje.
Naast het werk op de boerderij heb ik ook vrije tijd. Als boerin kun je je eigen tijd indelen. Als je een goede boer of boerin wilt zijn, is het handig als je een beetje eigenwijs bent en kunt volhouden als er iets tegenzit. Verder is het belangrijk dat je van je dieren of je land houdt en graag in de natuur werkt. Als je er ’s nachts uit moet omdat een koe gaat kalven, is dat niet leuk. Maar dat vergeet je zodra je in de stal bent, want je houdt van het dier!”